UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Wees gewaarschuwd Een onderzoek naar risicobeleving en informatiebehoefte met betrekking tot rampen in de provincie Oost-Vlaanderen
Beleidsrapport aantal woorden: 29.798
ANNELIES DE SMET
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting COMMUNICATIEMANAGEMENT
PROMOTOR: PROF. DR. Verolien Cauberghe COMMISSARIS: LIC. Dominiek Saelens COMMISSARIS:LIC. An-Sofie Claeys
ACADEMIEJAAR 2010 - 2011
Dankwoord Het schrijven van een masterproef is geen werkstuk waar men licht over gaat, hoofdzakelijk omdat er behoorlijk wat inspanning wordt vereist van de student opgelegd met deze taak. Enerzijds is het uitschrijven van dergelijke studie een tijdrovende bezigheid die maanden -in mijn geval meer bepaald negen - in beslag neemt, anderzijds betreft het een constante focus op eenzelfde thema. Het voorgaande duidt aan dat aan het uitschrijven van een thesis heel wat wilskracht van de student in kwestie worden vereist om deze taak tot een goed eind te brengen. Bovendien start motivatie met de keuze van een onderwerp waar de student een bijzondere interesse in heeft. Het gedacht om een thesis uit te schrijven omtrent risicocommunicatie was al eens door mijn hoofd gegaan omdat ik het een zeer interessant domein vindt. Tevens ligt het onderwerp in het verlengde van mijn Bachelorproef die handelt over crisiscommunicatie. Ik verbande het idee echter uit mijn gedachten omdat ik teveel beperkingen zag aan het onderzoek dat ik voor ogen had. Ik zou het bijgevolg niet op een manier kunnen uitwerken waarmee ik tevreden zou zijn geweest. De heer Dominiek Saelens, communicatiemanager Belgisch leger en praktijkassistent verbonden aan Universiteit Gent, opende echter nieuwe perspectieven voor mij omtrent dit thema. Ik dank hem dan ook voor de kans die hij mij gaf alsnog een masterproef te kunnen uitwerken binnen het kader van risicocommunicatie. Ik zou mijn onderzoek tevens niet kunnen gevoerd hebben op de manier zoals het hier voor u ligt zonder de nodige steun van een aantal andere personen. Vooreerst wil ik hier dan ook Jessie Beurms en Julie Clément, respectievelijk persconsulent en Diensthoofd Communicatie van de Provincie OostVlaanderen, danken voor de tijd en moeite die zij in mijn werkstuk investeerden. Alsook voor de print van 6600 enquêtes. Zonder hen had ik waarschijnlijk nooit een steekproef van 1218 respondenten kunnen halen, ook zou ik de praktische distributie hiervan over 11 gemeenten en 32 scholen niet hebben aangekund. Daarnaast wil ik ook Prof. Dr. Verolien Cauberghe van Universiteit Gent bedanken voor haar begeleiding van mijn proefschrift en mijn goede vriendin, Annelies Dejonckheere, voor haar bemoedigende woorden die mij altijd die extra stimulans gaven om net dat beetje meer van mijzelf te blijven geven. Ook mijn vader, Pierre De Smet, verdient hier een vermelding: zijn kritische blik en inzichten evenals zijn ervaring met crisisbeheer, hebben mij ertoe aangezet dieper – en kritischer - na te denken over mijn eigen werk. Ik wil hem dan ook bedanken voor de tijd die hij vrijmaakte voor het aanhoren van mijn ideeën en het evalueren van mijn studie. Als laatste wil ik ook iedereen bedanken met wie ik zowel telefonisch als via e-mail contact had voor het opmaken van mijn vergelijkingsluik “België vs.
Nederland”. De informatie vervat in dat onderdeel van mijn thesis is voor het grootste deel moeilijk te vinden in boeken of op het internet. Zonder hun commentaren had ik het dan ook waarschijnlijk niet kunnen opmaken op de manier die ik voor ogen had.
Inhoudsopgave Executive Summary ...................................................................................................... 1 Inleiding ......................................................................................................................... 3 Gestelde objectieven...................................................................................................... 5 Theoretisch gedeelte...................................................................................................... 6 1. Theoretische ondersteuning ...........................................................................................................7 1.1. Waarom risicocommunicatie? ..............................................................................................7 1.1.1.Risico’s en rampen ...................................................................................................... 7 1.1.2.Soorten risico’s ............................................................................................................ 8 1.1.3.Risico – en crisiscommunicatie ................................................................................... 8
1.2. Modellen en concepten m.b.t. risicocommunicatie ............................................................10 1.2.1.Risicoperceptie .......................................................................................................... 10 1.2.2.Zelfeffectiviteit en vertrouwen in overheidsinstellingen ........................................... 11 1.2.3.FRIS: Een model voor risico-informatie zoekgedrag ................................................ 11
2. Vergelijking België & Nederland ................................................................................................14 2.1. Wetgeving...........................................................................................................................14 2.1.1.Europese SEVESO - richtlijn .................................................................................... 14 2.1.2.Wettelijk kader Nederland ......................................................................................... 15 2.1.3.Wettelijk kader België ............................................................................................... 16
2.2. Praktische uitwerking risicocommunicatie Nederland .......................................................18 2.2.1.Nederland: het Nationaal Crisiscentrum .................................................................... 18 2.2.2.Acties Nederland ....................................................................................................... 19
2.3. Praktische uitwerking risicocommunicatie België .............................................................21 2.3.1.België: Algemene Directie Crisiscentrum ................................................................. 21 2.3.2.Acties België: de specifieke aanpak .......................................................................... 22
2.4. België vs. Nederland: waar zit het verschil? ......................................................................23
Methodologie ....................................................................................................................................26 1. Probleemstelling ...........................................................................................................................27 2. Gehanteerde methode ..................................................................................................................29 2.1. Gestandaardiseerde vragenlijst in schriftelijke en elektronische vorm...............................29 2.1.1.Keuze vragen en risico’s............................................................................................ 29 2.1.2.Wetenschappelijke validering schalen en vragen ...................................................... 30
3. Dataverzameling ...........................................................................................................................31 3.1. Selectie gemeenten en doelgroepbepaling ..........................................................................31 3.2. Verspreidingsplan ...............................................................................................................33 3.1.1.Schriftelijke bevraging .............................................................................................. 33 3.1.2.Elektronische bevraging ........................................................................................... 34 3.1.3.Afnameduur .............................................................................................................. 34
4. Pretest enquête .....................................................................................................................35
Resultaten .................................................................................................................... 37 1. Steekproefomschrijving ...............................................................................................................38 1.1. Response-rate en verdeling.................................................................................................38 1.2. Socio - demografische gegevens ........................................................................................40 1.2.1. Geslacht .................................................................................................................... 40 1.2.2.Leeftijd ..................................................................................................................... 40 1.2.3.Opleidingsniveau ....................................................................................................... 41 1.2.4.Wonen in gemeente ................................................................................................... 41
1.3. Representativiteit ................................................................................................................43 2. Dimensies in data ..........................................................................................................................44 3. Risicoperceptie en gepercipieerde kennis ...................................................................................46 3.1. Clusteranalyse risicoperceptie ............................................................................................47 3.2. Dimensie risicoperceptie ....................................................................................................48 3.1.1.Risicoperceptie per cluster......................................................................................... 48 3.1.2.Risicoperceptie per risico ......................................................................................... 49
3.3. Kans ....................................................................................................................................51 3.3.1.Algemeen per cluster ................................................................................................. 51 3.3.2.Accidentele/intentionele sociale risico’s .................................................................. 51 3.3.3.Accidentele/intentionele risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen....................................... 52 3.3.4.Controleerbare risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen ..................................................... 54 3.3.5.Risico’s verbonden aan natuurgeweld ...................................................................... 54
3.4. Inschatting gevolgen ...........................................................................................................56 3.4.1.Algemeen per cluster ................................................................................................. 56 3.4.2.Accidentele/intentionele sociale risico’s .................................................................. 56 3.4.3.Accidentele/intentionele risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen....................................... 58 3.4.4.Controleerbare risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen ..................................................... 59 3.4.5.Risico’s verbonden aan natuurgeweld ...................................................................... 59
3.5. Verontrusten .......................................................................................................................61 3.5.1.Algemeen per cluster ................................................................................................. 61 3.5.2.Accidentele/intentionele sociale risico’s .................................................................. 61
3.5.3.Accidentele/intentionele risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen....................................... 62 3.5.4.Controleerbare risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen ..................................................... 63 3.5.5.Risico’s verbonden aan natuurgeweld ...................................................................... 64
3.6. Gepercipieerde kennis ........................................................................................................65 3.6.1.Algemeen per cluster ................................................................................................. 65 3.6.2.Accidentele/intentionele sociale risico’s .................................................................. 67 3.6.3.Accidentele/intentionele risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen....................................... 68 3.6.4.Controleerbare risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen ..................................................... 69 3.6.5.Risico’s verbonden aan natuurgeweld ...................................................................... 69
3.7. Correlaties tussen dimensies ...............................................................................................71 4. Informatiebehoefte .......................................................................................................................72 4.1. Clusteranalyse informatiebehoefte .....................................................................................73 4.1.1.Kruistabel hoge/lage informatiebehoeftigen vs. hoge/lage risicoperceptie ............... 73 4.1.2.Verschillen gemeenten ............................................................................................. 74
4.2. Dimensie informatiebehoefte .............................................................................................75 4.2.1.Informatiebehoefte per cluster ................................................................................... 76 4.2.2.Correlatie informatiebehoefte en risicoperceptie ...................................................... 77
4.3. Informatiebehoefte om de ernst in te schatten ....................................................................78 4.3.1.Algemeen per cluster ................................................................................................. 78 4.3.2.Accidentele/intentionele sociale risico’s .................................................................. 79 4.3.3.Accidentele/intentionele risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen....................................... 79 4.3.4.Controleerbare risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen ..................................................... 80 4.3.5.Risico’s verbonden aan natuurgeweld ...................................................................... 81
4.4. Extra informatie nodig om zich te beschermen ..................................................................82 4.4.1.Algemeen per cluster ................................................................................................. 82 4.4.2.Accidentele/intentionele sociale risico’s .................................................................. 83 4.4.3.Accidentele/intentionele risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen....................................... 83 4.4.4.Controleerbare risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen ..................................................... 84 4.4.5.Risico’s verbonden aan natuurgeweld ...................................................................... 85
4.5. Initiatief nemen ...................................................................................................................86 4.5.1.Algemeen per cluster ................................................................................................. 86 4.5.2.Correlatie initiatief nemen ......................................................................................... 87 4.5.3.Accidentele/intentionele sociale risico’s .................................................................. 87 4.5.4.Accidentele/intentionele risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen....................................... 88 4.5.5.Controleerbare risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen ..................................................... 89 4.5.6.Risico’s verbonden aan natuurgeweld ...................................................................... 89
4.6. Afgelopen risicocommunicatie ...........................................................................................90
5. Burgers en overheidsinformatie ..................................................................................................93 5.1. Vertrouwen in de overheid en overheidsinformatie betreffende risico’s ...........................94 5.1.1.Algemeen per cluster ................................................................................................. 94 5.1.2.Correlatie vertrouwen vs. geloofwaardigheid informatie .......................................... 96 5.1.3.Accidentele/intentionele sociale risico’s .................................................................. 96 5.1.4.Accidentele/intentionele risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen....................................... 97 5.1.5.Controleerbare risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen ..................................................... 97 5.1.6.Risico’s verbonden aan natuurgeweld ...................................................................... 98
5.2. Wie moet communiceren ....................................................................................................99 5.2.1.Verantwoordelijkheid ................................................................................................ 99 4.2.2.Correlaties ............................................................................................................... 100
5.3. Mediagebruik ....................................................................................................................101 5.3.1.Geprefereerde informatiekanalen risicocommunicatie ............................................ 101 5.3.2.Geprefereerde informatiekanalen tijdens incident ................................................... 102
Conclusies ........................................................................................................................................104 1. België vs. Nederland: zo verschillend? .....................................................................................105 2. Conclusies m.b.t. het onderzoek ................................................................................................106 3. Discussie ......................................................................................................................................114
Aanbevelingen ........................................................................................................... 116 1.Een goede basis ............................................................................................................................117 2. Aanbevelingen m.b.t. campagnevoeren ....................................................................................119 2.1. Aanbevelingen m.b.t. campagneopzet ..............................................................................119 2.2. Aanbevelingen m.b.t. informatieverschaffing naar burgers toe........................................120 3. Aanbevelingen m.b.t. vervolgonderzoek ..................................................................................123
Referenties ................................................................................................................. 124 Appendix .................................................................................................................... 132
Executive Summary We moeten onszelf als burger, maar ook als overheid, geen illusies maken: een risicoloze maatschappij is een utopie en veel risico’s zijn onvermijdbaar. Dit betekent echter niet dat er geen impact kan uitgeoefend worden op de gevolgen van incidenten. Uit theorie en praktijk blijkt dat proactieve informatie bijzonder behulpzaam kan zijn in dit verband. Niettegenstaande zijn er veel overheden, waaronder de Belgische, die het ware nut van risicocommunicatie nog niet volledig inzien. Alvorens men als overheid daadwerkelijk actie kan ondernemen met betrekking tot het onderwerp, dient echter onderzoek te gebeuren naar wat de percepties en bezorgdheden van burgers omtrent incidenten waarmee ze in hun leefwereld kunnen worden geconfronteerd, alsook wat hun informatiebehoefte is daaromtrent. Dit rapport voorziet in deze noodzaak. Het onderzoek werd gevoerd aan de hand van een elektronische en schriftelijke vragenlijst en heeft als doel de risicobeleving en informatiebehoefte m.b.t. tot rampen te onderzoeken in de Provincie OostVlaanderen. De enquête werd beschikbaar gesteld in de periode februari – maart 20111 aan burgers, ouder dan 18 jaar, in 11 Oost-Vlaamse gemeenten: elektronisch via relevante internetfora en gemeentelijke websites, schriftelijk in de gemeenteloketten en bibliotheken. Bovendien werden de vragenlijsten onder deze laatste vorm ook meegegeven met kinderen via scholen om deze alzo door de ouders te laten invullen. Deze verspreidingsvorm leverde ons 1218 ingevulde exemplaren op, een bovengemiddelde response-rate voor een studie omtrent dit thema in Oost-Vlaanderen – en tevens België. Inzichten, verworven uit het onderzoek en een vergelijking die we maakten tussen Nederland en België betreffende de aanpak van risicocommunicatie, lieten ons toe een aantal aanbevelingen te formuleren om het risicocommunicatiebeleid in de Provincie Oost-Vlaanderen te optimaliseren. Om overzicht te behouden hebben we deze ingedeeld in drie delen: Een gedeelte waarin we aanbevelingen maken met betrekking tot het ruimere Belgische niveau - het gaat hier om adviezen m.b.t. breder beleid op het Belgische niveau die weliswaar ook een zware impact hebben voor de Provincie OostVlaanderen. Een twee set betreft adviezen omtrent campagnevoering inzake het thema. Tot slot maken we nog enkele recommandaties m.b.t. vervolgonderzoek. De voornaamste aanbevelingen die we kunnen meegeven zijn de volgende: -
Stimuleer een debat omtrent het nut van risicocommunicatie op nationaal niveau met als doel een uitbreiding van het wettelijk kader naar alle risico’s en ruimere opvattingen over
1
We vermelden dat de enquête is afgesloten bij het bekendmaken van het incident in Fukushima om verstoringen door verhoogde mediaaandacht te vermijden.
1
communicatie aan burgers. Hoofddoel hiervan is de creatie van een
“mentaliteit van
risicocommunicatiecultuur” die essentieel lijkt voor goed beleid. -
Bouw campagnes op naar thema‟s bijvoorbeeld een campagne omtrent risico‟s inzake gevaarlijke stoffen in het algemeen i.p.v. een afzonderlijke campagne omtrent SEVESOinstellingen, enz.... Deze risico‟s worden volgens de resultaten van de studies toch als gelijkaardig gepercipieerd. Campagnevoering op dergelijke manier is minder belastend voor de burger en goedkoper dan afzonderlijke campagnes.
-
Communiceer over risico‟s die burgers aanbelangen en waarop ze een impact kunnen hebben naar hun bescherming toe: campagnes rond risico‟s die te ver van burgers hun leefwereld verwijderd zijn, blijken geen impact te ressorteren.
-
Werk in campagnes tegelijkertijd op zelfredzaamheid en bewustzijn: dergelijke aanpak maakt burgers bewust van het bestaan van risico‟s maar, reduceert tegelijkertijd hun bezorgheden hieromtrent omdat gesteld wordt dat men als burger “ook iets kan doen”.
-
Stel de gemeente centraal als zender van de boodschap
en pas de algemene ruimere
boodschap aan aan de lokale context om de geloofwaardigheid en acceptatie ervan te verhogen. -
Gebruik andere communicatiekanalen tijdens proactieve informatie dan in tijden van crisis. De traditionele instrumenten blijken hier door burgers nog zeer gewenst, maar de overheid moet haar arsenaal uitbreiden naar nieuwe en audiovisuele media.
2
Inleiding “13 mei 2000”, dit was de katalysator voor Nederlandse beleidsmakers om meer aandacht te spenderen aan hun risicobeleid en campagnes rond het verhogen van de zelfredzaamheid en risicobewustzijn van de Nederlandse bevolking. Op die bewuste dag raakten meer dan 900 mensen gewond en kwamen 23 burgers om het leven bij ontploffingen in de vuurwerkfabriek S.E. Fireworks in Enschede. Een “ramp” lag bijgevolg ironisch genoeg aan de basis voor een versterkte interesse in risicocommunicatie door de Nederlandse overheid. Ook wij Belgen bleven echter niet gespaard van onheil. Enkele summiere voorbeelden zijn 23 juli 2008 waarbij zeven mensen gewond raakten bij een brand in een eetkraam op de Gentse feesten nadat de uitbater onvoorzichtig was geweest met zijn gasflessen. Recenter werden in het najaar van 2010 volledige gemeente blank gezet door overstromingen ten gevolge van zware regenval, de schade was enorm. Het zijn maar enkele “rampen” die een impact hadden op mens en maatschappij de afgelopen jaren. Het voorgaande doet bovendien volgende vraag rijzen: “Hoeveel incidenten moeten er in België moeten gebeuren vooraleer we het Nederlands voorbeeld zullen volgen?” Op de vraag of voorgaande incidenten hadden kunnen worden voorkomen, moeten we bovendien helaas een teleurstellend antwoord geven. Veel incidenten zijn niet onvermijdelijk en als burgers moeten we aanvaarden dat we leven in een risicomaatschappij waarin we dagdagelijks blootstaan aan allerhande risico’s. Daarentegen kan men als overheid wel een impact uitoefenen op de uitkomst van vele incidenten door het proactief informeren van haar burgers over risico’s met als doel het verhogen van de zelfredzaamheid en het risicobewustzijn onder de bevolking. Alvorens men als overheid daadwerkelijk actie kan ondernemen inzake het voorlichten van burgers, dient weliswaar eerst onderzoek te gebeuren naar wat deze hun percepties en bezorgdheden zijn omtrent incidenten waarmee ze in hun leefwereld kunnen worden geconfronteerd. Om efficiënt en effectief te kunnen communiceren, dient bovendien ook onderzocht te worden of burgers wel nood hebben aan dergelijke risico-informatie en als dit zo is, hoe men als overheid het best de uitgedragen boodschappen kan overbrengen. Het voorgaande omvat de centrale vraagstelling van deze studie die een nulmeting betreft over de stand van zaken in de Provincie Oost-Vlaanderen omtrent risicobeleving en informatiebehoefte m.b.t. rampen. Het doel ervan is om het risicocommunicatiebeleid van de Provincie Oost-Vlaanderen te optimaliseren. Meer in het bijzonder formuleren we bruikbare aanbevelingen die in hoofdzaak kunnen dienen als opstap naar een sensibiliseringscampagne aangaande het thema Om de objectieven van dit beleidsrapport te vervullen, wordt vooreerst de theoretische omkadering geschetst waarbinnen het onderzoek dient te worden geplaatst. Hierin geven we meer duiden bij de 3
relevante concepten, maar gaan we vooral dieper in op een vergelijking tussen België en Nederland op het vlak van risicocommunicatie. Onze noorderburen worden aanzien als pionier betreffende het onderwerp. Juist omwille van haar vooruitstrevende rol zou het in deze studie bijgevolg verkeerd zijn om niet dieper in te gaan op hoe risicocommunicatie in Nederland wordt uitgerold en hoe deze aanpak verschilt van België. Uit de verschilpunten en de daar opgedane ervaring inzake o.a. campagnevoering kunnen Oost – Vlaamse, maar ook Belgische, beleidsmakers bovendien leren om het eigen risicocommunicatiebeleid te verbeteren. Naast deze afweging bevat deze studie een nulmeting bij 1218 Oost-Vlamingen, ouder dan 18 jaar, uit 11 geselecteerde gemeenten. De bevindingen van dit verkennend onderzoek schetsen een beeld van wat momenteel leeft bij de bevolking omtrent risico‟s in hun leefwereld. Alle resultaten, alsook de aanbevelingen kan u lezen in dit rapport. Alvast veel leesgenot!
4
Gestelde objectieven De hoofddoelstelling van dit onderzoek betreft het formuleren van bruikbare aanbevelingen gebaseerd op verkennend onderzoek binnen het domein. Specifiek dienen hoofdzakelijk deze gericht te zijn op de opzet van een ruimere sensibiliseringscampagne omtrent omgevingsrisico’s. Bijgevolg betreft deze studie een nulmeting met als doel na te gaan: -
wat de huidige kennis en perceptie is van de bevolking over omgevingsrisico’s;
-
wat de huidige kennis en perceptie is van de bevolking is betreffende de bestaande voorlichting hieromtrent;
-
wat de verwachtingen zijn van burgers naar de overheid toe i.v.m. risicocommunicatie;
-
welk mediagebruik dient te worden gehanteerd in geval van rampen.
De geformuleerde adviezen zijn in eerste instantie bedoeld om het risicocommunicatiebeleid van de Provincie Oost-Vlaanderen te optimaliseren. Niettegenstaande dat zijn zij ook relevant zijn voor het nationale niveau.
5
Theoretisch gedeelte Elke studie vereist een theoretische omkadering waarbinnen het onderzoek dient te worden gesitueerd en geëvalueerd. Dit beleidsrapport is daarop geen uitzondering. Deze sectie bestaat hier uit twee deelhoofdstukken: 1. Een theoretische ondersteuning waarin aandacht wordt besteed aan het nut van risicocommunicatie en een theoretische verduidelijking van de concepten gehanteerd in deze studie. Aangezien het hier een beleidsrapport betreft en deze bijgevolg geen uitgebreide theoretische toetsing van de concepten vereist op dezelfde manier als een wetenschappelijke verhandeling, beperken we ons hiervoor louter tot de essentie. 2. Een vergelijking tussen België en Nederland op het vlak van risicocommunicatiebeleid. Dit omdat Nederland aanzien wordt als pionier wat betreft het thema. Bijgevolg kunnen we eventueel bijleren uit het daar gehanteerde beleid.
6
1. Theoretische ondersteuning 1.1. Waarom risicocommunicatie? Risicocommunicatie wordt door meerdere overheden aanzien als niet-noodzakelijke communicatie en België is hierop geen uitzondering. Eén van de voornaamste redenen die hiervoor wordt aangehaald, is dat men als overheid burgers niet nodeloos wil verontrusten. Onderzoek van Keren et al. (1991, p.148–155) duidt echter op het tegendeel: resultaten van deze studie stellen dat risicocommunicatie angst bij het publiek reduceert, omdat burgers net datgene vrezen dat ze niet kennen en kunnen zien en controleren. Ook Kasperson et. al (1991) kwamen tot het besluit dat er een sterke correlatie bestaat tussen een gebrek aan kennis over risico‟s en verhoogde angst. Bijgevolg kunnen we er vanuit gaan dat proactieve communicatie voordelen heeft en dat de stelling van overheden om niet proactief te communiceren over risico‟s om burgers “niet te verontrusten” onterecht is. Maar, wat dient de burger te weten? In de visie van Klinke et al. (2010, p.24) leiden we af dat risicocommunicatie slaat op een “wederkerig leerproces”: enerzijds wil men als communicerende instantie het publiek iets bijbrengen, anderzijds moet de communicatie weliswaar gebaseerd zijn op de behoeften van dat publiek - d.w.z. dat er onderzoek dient te gebeuren naar hun percepties, ervaringen, bezorgheden e.d.. Meerdere auteurs steunen bovendien deze stelling (Baram, 1984; Ter Huurne, 2008). Een eerste opstap naar een goed risicocommunicatiebeleid is bijgevolg onderzoek naar wat leeft onder de bevolking betreffende het thema, een vraag die deze studie beantwoordt.
1.1.1. Risico’s en rampen Artikel 1 van de voormalige Nederlandse Wet Rampen en Zware Ongevallen2(30 januari 1985) definieert het fenomeen “ramp” als “… een gebeurtenis waardoor een ernstige verstoring van de openbare veiligheid is ontstaan waarbij het leven en de gezondheid van vele personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate worden bedreigd of zijn geschaad” (www.st-ab.nl). Gezien de grote impact van rampen die uit deze definitie leidt, doet men er als overheid zodoende meer goed dan slecht aan burgers zoveel mogelijk voor te bereiden op en te beschermen tegen incidenten onder de vorm van risicocommunicatie. De “burger” zal bij een ramp namelijk het eerste slachtoffer zijn. Een goed handelingsperspectief op dat moment kan de impact van het incident drastisch verminderen, mogelijks zelfs levens redden. De term risicocommunicatie impliceert dat er kan geïnformeerd worden over risico‟s die kunnen uitmonden tot ware rampen. Volledige duidelijkheid over wat de term “risico” inhoudt, bestaat echter
Deze wet werd op 1 oktober 2010 vervangen door de Wet Veiligheidsregio‟s, niettegenstaande dat is de definitie voor rampen nog steeds relevant. 2
7
niet. Volgens Van der Hoeven en Bodéwes (2010, p.22) omvat het begrip risico “de mogelijkheid” tot eventuele schade of verlies. Om deze onzekerheid in te calculeren bij een risico wordt, in het kader van risicomanagement, de term risico in zijn eenvoudigste vorm omschreven als “kans maal effect”. Steens & Louwman (1994, p.21) stellen in hun werkingsdefinitie dat “…risico ligt besloten in onzekerheid en blijkt uit risicofactoren (gebeurtenissen) en de gevolgen hiervan voor de risicoobjecten en de omvang van de schade”.
1.1.2. Soorten risico’s Er zijn verschillende soorten risico‟s: gezondheidsrisico‟s, financiële risico‟s, maatschappelijke risico‟s,…. Een vraag die hierbij rijst is of de burger voor al deze risico‟s bescherming van de overheid verwacht. Baan (2003, p.1-2) leert ons dat een belangrijk aspect hierbij is de mate waarin men als burger op eigen keuze wordt geconfronteerd met dit risico. Indien burgers zich inlaten met zelf gekozen risico‟s, zoals o.a. het risico op kanker wanneer men rookt, is de acceptatie voor eventuele gevolgen groter. In dergelijk geval rekenen burgers niet op de overheid om hen te beschermen. Als burgers echter geconfronteerd worden met risico‟s waarvoor zij niet zelf hebben gekozen om aan te worden blootgesteld, verwachten zij van de overheid een maximale bescherming. Risicocommunicatie in het kader van “maximale bescherming” is bijgevolg essentieel voor risico‟s die kunnen uitmonden tot ware rampen waarop de burger geen grip heeft.
1.1.3. Risico – en crisiscommunicatie Risicocommunicatie betreft “communicatie over risico’s, dat wil zeggen de veelal onduidelijke kans op het optreden van negatieve consequenties van activiteiten, gebeurtenissen en processen” (Gutteling, 2006, p.322). Dergelijke term houdt een omvangrijk scala van mogelijke bedreigingen in waarover kan worden gecommuniceerd. Alsook impliceert de definitie dat het proactief van aard is. Risicocommunicatie handelt overigens niet enkel over bestaande, maar ook over toekomstige risico‟s waarmee individuen kunnen worden geconfronteerd. De doelstelling van dergelijke communicatie omvat doorgaans het verhogen van kennis en begrip alsook het opbouwen van vertrouwen en geloofwaardigheid (Van der Hoeven & Bodèwes, 2010, p.38). Crisiscommunicatie daarentegen wordt gekenmerkt door een reactief karkater: communicatie vanuit een organisatie naar zijn doelpubliek tijdens en nadat een incident zich heeft voorgedaan (Avraham & Ketter, 2008, p.85). Risicocommunicatie verschilt verder in wezen van crisiscommunicatie in het opzicht dat dergelijke communicatie zich voordoet in een “normale context” terwijl crisiscommunicatie zich voordoet in een “abnormale context van crisis”. Zoals aangeduid wordt risicocommunicatie door Belgische beleidsmakers stiefmoederlijk behandeld. Nochtans duidt het crisis – PR model van Francis Marra (1998) op de voordelen die men als overheid
8
kan halen, naar imago toe dan, uit proactieve communicatie. Een goede relatie met de doelgroep voordat een incident zich voordoet is volgens hem een belangrijk element om negatieve effecten t.a.v. de organisatie (imagoschade e.d.) die een crisis teweegbrengt te reduceren. Hierbij neemt Marra in rekening dat, voordat een crisis zich voordoet, de organisatie op een effectieve manier kan werken aan de relatie die zij onderhoudt met die doelgroep door het proactief verstrekken van informatie onder de vorm van risicocommunicatie (Geujen et al., 2006, p.23). De rol van imago in communicatie mag bovendien niet worden onderschat: het speelt een aanzienlijke rol bij het accepteren van de boodschap die een organisatie uitdraagt (Veenman & van Doorn, 1997, p.144). Als de overheid bijgevolg een slecht imago bezit, zal de burger de boodschap in tijden van crisis niet of slecht aanvaarden. Net omdat in situaties van rampen de burger een “maximale bescherming” verlangt van de overheid (cfr. supra) en omdat een voorafgaande relatie belangrijk is m.b.t. het beperken van imagoschade, is het voor de overheid van belang om proactief te communiceren.
9
1.2. Modellen en concepten m.b.t. risicocommunicatie 1.2.1. Risicoperceptie Pidgean, Hood, Jones, Turner en Gibson (Geciteerd in: Woudenberg, 1992, p.2) omschrijven dat “risicoperceptie of risicobeleving gaat over de oordelen, de opvattingen, de houding en gevoelens van mensen ten opzichte van riskante activiteiten en technologieën”. Uit onderzoek, resulterend in het Psychometrisch Paradigma
van Slovic (1987), blijkt dat risicoperceptie zowel een meetbare
objectieve als subjectieve component bezit en dat tussen beiden een discrepantie kan worden geconstateerd (Fishhoff, 1989). Objectief gezien heeft elk risico een “bepaalbare kans” dat het zich volstrekt. Vervolgens kan logischerwijs, tevens objectief, worden beoordeeld wat de eventuele nadelige consequenties zijn van dit optreden. Daarnaast beoordelen mensen ook op een subjectieve manier risico‟s aan de hand van hun eigen percepties (Kuttschreuter & Gutteling, 2002). In deze studie richten we er ons op de beoordeling van deze subjectieve risicoperceptie onder de Oost-Vlaamse bevolking te onderzoeken. Dit aan de hand van drie variabelen (inschatting kans, inschatting ernst en de mate van verontrusten) die – weliswaar op een ander manier - ook in ander onderzoek gebruikt worden om het construct te meten (Kievik & Gutteling, 2010, p. 10)3. De manier waarop burgers risico‟s percipiëren is afhankelijk van meerdere factoren. “Wegwijzer risicocommunicatie “Sleutelbos binnen handbereik”” neemt in haar leidraad tien factoren op, gebaseerd op onderzoek, die kunnen leiden tot een verschillende perceptie van risico‟s bij burgers:
Factoren van invloed op risicoperceptie 1
De dreiging van de risicobron waarop mensen een inschatting maken van de gevolgen.
2
De bekendheid van het risico: hoe onbekender het risico, hoe ongeruster men is.
3
De perceptie van controle over het risico.
4
Het vertrouwen dat men heeft in de organisatie die communiceert e.d. over het risico. “Man-made” of natuurlijke risicobronnen waarvan de eerste soort meer bezorgdheid opwekt dan de tweede. Er worden meer emoties toegekend aan risico‟s die kinderen lopen dan volwassen.
5 6 7
9
De al dan niet vrijwillige keuze van blootstelling aan het risico. Het bestaande risicobewustzijn/agendasetting: bewuster omgaan met risico‟s roept meer ongerustheid op. De inschatting van de persoonlijke kans op schade.
10
De voor – en nadelen dat het risico met zich meebrengt.
8
Tabel 1: factoren die van invloed zijn op risicoperceptie (Geujen et al., 2006, p.14).
Deze factoren kunnen leiden tot een discrepantie tussen het risico zoals beleefd bij de bevolking en het berekend, feitelijk risico. Aandacht voor dergelijke verschillende perceptie is in het kader van 3
We duiden er hierbij op dat men hiervoor normaliter itemschalen gebruikt, maar door de opzet van het onderzoek is dit niet mogelijk.
10
risicocommunicatie bijgevolg noodzakelijk als men op een efficiënte en effectieve wijze wil communiceren. Een doel van risicocommunicatie moet dan ook het overbruggen van de kloof zijn die bestaat tussen beleefd en berekend risico (Woudenberg, 2003, p.3). De mate waarin mensen risico‟s waarnemen en bijgevolg accepteren wordt beïnvloed door de kennis die zij hebben over deze risico‟s, ervaringen en emoties. Maar, ook de overheid kan volgens het Social Amplification model (B. Renn, B. Rohrmann, 1988) van invloed zijn op hoe burgers crises en verder ook risico‟s percipiëren: indirecte sociale processen en activiteiten als bijvoorbeeld experten en media, maar ook overheidsinstellingen en politici, naar verwezen met de term “amplification stations”, kunnen de gevolgen van een risico op een onverwachte manier uitvergroten maar ook afzwakken (Kasperson et al. 1988; Mannan, S, Lees, F.,P., 2005). Een kernstelling in deze theorie is dan ook dat veel van de informatie over risico‟s die wordt doorgegeven tweedehands is en bijgevolg al beïnvloed en gefilterd is door deze “amplification station’s” alvorens het de burger bereikt (Woudenberg, 2003).
1.2.2. Zelfeffectiviteit en vertrouwen in overheidsinstellingen Zelfeffectiviteit wordt door Bandura in zijn sociaal cognitieve theorie (1986) omschreven als het geloof van mensen in hun eigen capaciteiten om acties te ondernemen waardoor ze een invloed kunnen uitoefenen op gebeurtenissen die hun leven beïnvloeden (Bandura, 1994, p. 71). Doorgetrokken naar het kader van risicocommunicatie kunnen we dit percipiëren als het geloof van burgers in hun capaciteiten om gepaste actie te ondernemen wanneer geconfronteerd met risicovolle incidenten. Met betrekking tot het concept zelfeffectiviteit en het percipiëren van risico‟s, duidt Ter Huurne in haar essay (Ter Huurne, 2009) op het belang van vertrouwen in experten, regering en andere institutionele instellingen. Situaties waarin burgers geconfronteerd worden met risico‟s waar ze weinig controle over hebben of moeilijk kunnen begrijpen, leiden tot een lagere mate van zelfeffectiviteit. In dergelijke situaties wordt, ten gevolgen van het gevoel van onmacht, het belang van vertrouwen in institutionele instellingen belangrijker doordat burgers op dergelijke momenten meer afhankelijk zijn van experten en de regering. Kennis en voorlichting omtrent dergelijke risico‟s door risicocommunicatie uitgaande van de overheid kan vanuit dit opzicht gezien worden als cruciaal in het verhogen van de zelfredzaamheid bij burgers.
1.2.3. FRIS: Een model voor risico-informatie zoekgedrag Risicocommunicatie heeft tot doel een veiliger samenleving te creëren waarin burgers een zekere bewustwording hebben van de risico‟s waar ze aan worden blootgesteld. Het Committee on Risk Perception and Communication, U.S.A. (1989, p.136-141) stelt hierbij dat het simpelweg verschaffen van informatie enkel maar diegenen effectief zal bereiken die al een zekere vorm van interesse en informatie m.b.t. het thema bezitten. Risico-informatie zou daarom ook moeten gericht op het
11
stimuleren van zoekgedrag naar meer informatie. Een handelingsperspectief is echter moeilijker te verwezenlijken dan het veranderen in het denken over een bepaald thema (Yeomans & Tench, 2009, p.183 - 184). Qua communicatieve handelingen moet men als overheid bijgevolg vooreerst “informeren”: burgers moeten aangezet worden tot het tot zich nemen van risico-informatie m.a.w. hun risicobewustzijn dient te worden aangewakkerd. Hun informatieverwerking moet hen bijgevolg in een tweede fase aanzetten tot effectief gedrag. (Gutteling, J.M. et al., 2010, p. 164). Met nadruk op het handelingsperspectief dienen in deze laatste fase o.a. gedragsadviezen worden aangereikt die de burger kan uitvoeren en als nuttig aanziet. Een recent model dat inzage geeft in de determinanten die aan de basis liggen van risicoinformatiezoekgedrag is het “Framework of Risk Information Seeking” (FRIS), opgesteld door Ter Huurne (2008) en gebaseerd op het “Risk Information Seeking and Processing model” van Griffin, Dunwoody en Neuwirth (1999).
Figuur 1: the Framework of Risk Information Seeking (Ter Huurne, 2008, p.136).
Het FRIS model stelt dat komen tot een risico-informatiezoekgedrag gefaseerd verloopt waarbij risicoperceptie, self-efficacy en betrokkenheid kunnen aanzien worden als katalysatoren van het bewustwordingsproces (fase één). In essentie gaat men hierbij uit van de veronderstelling dat een hogere risicoperceptie het informatiezoekgedrag in de hand werkt op een indirecte manier. Daarentegen zal een hoge self-efficacy tot gevolg hebben dat de risicoperceptie afneemt en omgekeerd. Vervolgens bepalen deze factoren het doel en/of toepassing van risico-informatie (fase twee). Hierbij wordt gesteld dat risico-informatiebehoefte bestaat uit sociale, affectieve en cognitieve informatiebehoeftes. Deze drie informatiebehoeftes zullen in een laatste fase het uiteindelijke zoekgedrag m.b.t. tot risico-informatie bepalen. Dit uit zich in ofwel het vermijden van informatie 12
m.b.t. het risico of net het gaan opzoeken hiervan (Ter Huurne, 2008, p.163). Het FRIS-model toont ons bijgevolg aan wat het belang is van de aanwezigheid en het stimuleren van informatiebehoefte omtrent risico‟s.
13
2. Vergelijking België & Nederland 2.1. Wetgeving Een eerste punt dat we in dit vergelijkingsdeel bespreken is het wetgevend kader omtrent risicocommunicatiebeleid in beide landen. Dit omdat wet – en regelgeving de basis vormt waarop beleid wordt uigestippeld. Een gebrekkig wettelijk kader omtrent risicocommunicatie kan bijgevolg een zware impact hebben op het gevoerde beleid.
2.1.1 Europese SEVESO - richtlijn Als lidstaten van de Europese Unie dienen zowel België en Nederland de door de Europese Unie uitgevaardigde richtlijnen te implementeren in hun nationale wetgeving. Het doel hiervan omvat het harmoniseren van de wetgeving in de verschillende landen van de EU. Weliswaar is de keuze van hoe men de richtlijnen als lidstaat implementeert vrij te kiezen. Een belangrijke richtlijn met betrekking tot risicocommunicatie omvat de SEVESO – richtlijn die handelt over de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Deze richtlijn werd voor het eerst afgekondigd in 1982 onder de term “SEVESO - I” (RICHTLIJN 82/501/EEG) waarbij het ging om risico‟s met betrekking tot bepaalde zware industriële activiteiten. De oorsprong van de afvaardiging van deze richtlijn is te vinden in een zware industriële ramp die plaatsvond in het Italiaanse stadje SEVESO in 1976 (http://www.seveso.be) SEVESO I bleek echter te beperkend, waardoor deze in 1996 volledig werd vervangen door “SEVESO – II” (RICHTLIJN 96/82/EG). Deze richtlijn vertrekt, in tegenstelling tot SEVESO I, vanuit de visie van de hoeveelheid gevaarlijke stoffen die bij een bepaalde activiteit (kunnen) vrijkomen en niet vanuit de functie van de activiteit zelf. Deze richtlijn gaat dus niet uit van enkel industriële activiteiten zoals bij SEVESO - I maar, omvat een breder kader waarbij ook de overheid wordt betrokken. SEVESO II onderging op 31 december 2003 een wijziging op het eerste amendement. (http://www.lne.be) In Nederland vindt de SEVESO richtlijn zijn wettelijke implementatie in het Besluit Risico’s en Zware Ongevallen van 27 mei 1999. In België is de richtlijn omgezet in een samenwerkingsakkoord tussen de drie gewestelijke overheden en de federale overheid, nl. Samenwerkingsakkoord beheersing zware ongevallen, wet van 21 juni 1999 (http://www.lne.be). Zowel Nederland als België hebben in het verleden campagnes doorgevoerd met betrekking tot de bekendmaking van SEVESO II. Tot op heden wordt in beide landen ook nog altijd aandacht besteed aan deze thematiek (cfr. infra). Naast de implementatie van de SEVESO – richtlijn hebben zowel België als Nederland verder beleid uitgewerkt wat betreft de proactieve informatievoorziening van
14
burgers. De reden en de focus is hier bij beiden echter verschillend. Aangezien wetgeving de basis vormt voor wat mogelijk, verplicht en haalbaar is in een bepaald land inzake risicocommunicatie, zullen we in volgende secties dieper ingaan op landseigen specifieke wetgeving.
2.1.2. Wettelijk kader Nederland Zowel in Nederland als België worden verplichting omtrent risicocommunicatie en het hiermee gerelateerde ruimere preventiebeleid, niet geregeld door één enkele wet of besluit, maar door meerdere. Een belangrijke notie die we bij het Nederlands wetgevend kader maken, is dat sinds de vuurwerkramp in Enschede (2000) er op het beleidsmatig vlak in Nederland een grotere aandacht uitgaat naar risicocommunicatie. De grootste reden hiervoor aangehaald is dat men, op het moment van het zich voordoen van deze ramp, niet alleen tot de constantie kwam dat burgers geen correct handelingsperspectief konden stellen. Maar, ook dat men als burger niet eens bewust was van de risico‟s in zijn omgeving (C. Hamstra, persoonlijke mededeling, 2011, 8 februari). Sinds 31 oktober 1991 kent Nederland de Wet openbaarheid van het bestuur, die uiting geeft aan het recht van burgers om geïnformeerd te worden door de overheid. Enerzijds houdt het een verplichting in aan de overheid bepaalde informatie over haar beleid en uitvoering te publiceren, anderzijds het recht van de burgers informatie die hen aanbelangt op te vragen (http://gemeente.groningen.nl). Hoewel deze wetgeving niet specifiek duidt op risicocommunicatie, brengt zij door haar invulling wel verplichtingen mee op dit vlak. Specifiekere wetgeving met betrekking tot rampenbestrijding en communicatie hieromtrent vinden we terug in Het Besluit Rampen en Zware ongevallen van 19 juli 1999 dat de Nederlandse implementatie is van de door de EU bepaalde SEVESO II richtlijn alsook Het Besluit Rampenbestrijdingplannen Inrichtingen van 19 juli 1999 dat de verplichting inhoudt aan overheden rampenplannen op te stellen voor bepaalde categorieën van inrichtingen. Tot slot regelt het Besluit Informatie inzake Rampen en Zware Ongevallen van 19 juli 1999 de informatieverschaffing over (mogelijke) zware rampen en ongevallen. (http://www.pgs-richtlijnen.nl). Een belangrijke wettelijke herziening kwam er met de afkondiging van de Wet Veiligheidsregio’s die in werking trad op 1 oktober 2010. Deze wet vervang de Brandweerwet van 1985, de wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen en de Wet rampen en Zware ongevallen. Het vroegere “Wrzo” werd aanzien als een zeer belangrijke wet omtrent de regeling en informatieverschaffing wat betreft risico‟s in het Nederlands juridisch kader. De wet legde aan burgemeesters en wethouders de verplichting op voorbereidingen te treffen aangaande rampen en zware ongevallen in hun gemeente. Hieronder viel ook de verplichting tot het opstellen van concrete rampenplannen, rampenbestrijdingsplannen en informatievoorziening (http://www.overrijsel.nl). De aanpassingswet veiligheidsregio‟s kwam er vanuit de behoefte naar een meer multidisciplinaire samenwerking als gevolg van het besef dat risico‟s en crises zich meestal niet voordoen op het
15
grondgebied van één enkele gemeente, maar meerdere gemeentes. Daarom dient de afhandeling van risicocommunicatie en gerelateerde taken ook niet de bevoegdheid te zijn van afzonderlijke burgemeesters, maar van meerdere gemeenten die in samenwerking opereren. Deze wet riep bijgevolg de creatie van 25 veiligheidsregio‟s in het leven met als doel de rampenbestrijding en crisisbeheersing te verbeteren op basis van samenwerking. De afbakeningen voor de 25 regio‟s volgen de voorheen ingestelde politieregio‟s en vereisen (naast samenwerking van burgemeesters) ook een samenwerking tussen brandweerzorg, geneeskundige hulpverlening en crisisbeheersing (BZK, Den Haag, 2010, p.7 – 9). Niettegenstaande dat deze veiligheidregio‟s formeel de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke gemeenten overnemen, blijven gemeenten wel verplicht te communiceren over typisch lokale risico‟s op hun grondgebied. Een goede samenwerking en wisselwerking tussen de veiligheidsregio en de gemeentes is overigens noodzakelijk in deze structuur (Geujen,2010, p. 3).
2.1.3 Wettelijk kader België De Belgische verplichtingen omtrent noodplanning, rampenbestrijding en informatieverschaffing aan burgers i.v.m. risico‟s waarmee zij in hun leefwereld (kunnen) worden geconfronteerd, zit vervat in een aantal Koninklijke besluiten en aanvullende omzendbrieven hierop. Gezien de hoeveelheid aan K.B.‟s en ministeriële omzendbrieven zullen we in de volgende sectie enkel deze behandelen die betrekking hebben op informatieverschaffing aan burgers. We bemerken dat er op nationaal niveau in België geen algemene wetgeving omtrent informatieverschaffing en risico‟s terug te vinden is zoals in Nederland. Op het lokaal niveau (gemeente en provincie) is er wel dergelijke algemene wetgeving m.b.t. het thema terug te vinden. In het Koninklijk besluit tot vaststelling van het noodplan voor de crisisgebeurtenissen en – situaties die een coördinatie of beheer op nationaal niveau vereisen van 31 januari 2003 wordt preventieve informatie niet uitdrukkelijk vermeld, maar er zijn andere teksten van toepassing waarin dergelijke informatieverschaffing op het nationale niveau wel zijn opgenomen (P. Mertens, persoonlijke mededeling, 2011, 14 februari). Een eerste informatieverplichting die onder de noemer “risicocommunicatie” kan worden geschaald is terug te vinden in het Samenwerkingsakkoord beheersing zware ongevallen, wet van 21 juni 1999. Artikel 11 lid 2 hiervan vermeld o.a. de bij wet bepaalde verplichting tot het treffen van samenwerkingsvoorzieningen m.b.t. voorlichting van het publiek van de aanwezigheid van inrichtingen die handelen met gevaarlijke stoffen. Daarnaast omvat artikel 17 lid 2 ook de verplichting tot het opstellen van externe noodplannen om relevante informatie te verschaffen aan bevolking en autoriteiten of diensten in het gebied in kwestie. Verdere verplichtingen omtrent informatieverschaffing zijn te vinden in Artikel 19 dat o.a. stelt dat informatie moet verschaft worden aan diegenen die kunnen worden getroffen door een ongeval, alsook dat de bevolking
deze
informatie
permanent
voor
de
bevolking
beschikbaar
dient
te
zijn.
Informatieverplichting naar de bevolking toe omtrent SEVESO – inrichtingen in het gebied waarin zij 16
woonachtig zijn, alsook bepalingen over hoe zij moeten reageren bij een ongeval is ook terug te vinden in artikel 6 lid 3 van de wet van 23 juni 1987 “Risico’s van zware ongevallen bij bepaalde industriële activiteiten”. Meer toelichting hierbij werd gegeven in de ministeriële omzendbrief van 11 juni 1990 betreffende rampenplannen voor risico‟s van zware ongevallen van industriële activiteiten. Verdere proactieve informatieverplichting vinden we terug in het “Koninklijk besluit tot vaststelling van het nucleair en radiologisch noodplan voor het Belgisch grondgebied” van 20 november 2003. Meer bepaald in artikel 1.1. wordt letterlijk aangegeven dat: “In algemene zin de bevolking dient geïnformeerd te worden, niet alleen over het bestaan van de nucleaire en chemische risico’s en de risico’s verbonden aan gevaarlijke producten, maar ook over de voornaamste noodmaatregelen die gevolgd dienen te worden wanneer de volksgezondheid geschaad wordt of kan worden.” Een belangrijke ontwikkeling in de Belgische wetgeving omtrent nood – en interventieplanning en desbetreffende informatievoorziening betreft het Koninklijk besluit van 16 februari 2006 betreffende nood- en interventieplannen en de daarmee gepaard gaande ministeriële omzendbrieven. Deze documenten hebben in essentie de principes en werkzaamheden omtrent noodplanning in België veranderd door zowel nieuwe verplichtingen te creëren alsook enkele bestaande opdrachten formeel te bekrachtigen (ADCC, 2007, p.5-7). Belangrijke inhoudelijke punten van het K.B. betreffen o.a. dat de fasering werd herleid van vier tot drie fasen4, betere duiding en uitbreiding van het begrip noodsituatie en de verplichting tot risicoanalyse (ADCC, 2007, p. 7-11). Wat betreft informatieverschaffing worden de taken onder discipline vijf geschaald (art. 14). Het gaat hier, volgens het K.B. echter enkel over informatieverschaffing aan burgers tijdens en na noodsituaties. Artikel 29 van het K.B. voorziet wel de oprichting van gemeentelijke veiligheidscellen die de wettelijke taak opgelegd kregen tot het organiseren van voorafgaande informatie over de noodplanning.
4
gemeentelijk, provinciaal en federaal, allen multidisciplinair uitgewerkt.
17
2.2. Praktische uitwerking risicocommunicatie Nederland Hoewel het waarschuwen en voorbereiden van burgers onder de vorm van risicocommunicatie in de Nederlandse wetgeving vrij uitvoerig en specifiek beschreven staat, constateren we dat in de praktische uitvoering heel wat verschillen terug te vinden zijn. Eerst en vooral op het landelijke vs. het regionale/lokale niveau. Daarnaast ook afhankelijk van gemeente of provincie. In Nederland wordt de grootste focus voor het uitvoerend beleid van risicocommunicatie en aanverwanten aanschouwd als bevoegdheden van het regionale niveau (veiligheidsregio‟s) en gemeenten. Op het landelijke niveau worden wel acties ondernomen, maar deze worden eerder aanschouwd als ondersteunend (landelijke “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand” - campagne) en adviserend (taken NCC). Betreffende het lokale niveau kunnen we aangeven dat wetgeving de gemeenten verplicht om te communiceren over de risico‟s waaraan burgers in hun leefwereld worden blootgesteld. Uit praktijk blijkt dat deze die taak inderdaad vervullen, maar de keuze over “de manier van invulling” is aan de gemeenten zelf. Het probleem bestaat erin dat de wetgeving geen helder kader aangeeft hiervoor. Bijgevolg is de uitwerking van informatieverplichting omtrent risico‟s op verschillende manieren uitgewerkt in de Nederlandse gemeenten en dit met een verschillend budget. Want, ook de omvang van het budget is de keuze van de gemeente. Bovendien is er vanuit het landelijk niveau geen financiële stimulans naar gemeenten aangaande risicocommunicatie. (C. Hamstra, persoonlijke mededeling, 2011, 8 februari).
2.2.1 Nederland: het Nationaal Crisiscentrum In Nederland vond er de laatste jaren een verschuiving plaats van een meer landelijke aanpak van crisis – en risicocommunicatie naar een eerder regionale (en lokale) benadering. Op 28 april 2005 werden vanuit impulsen van de overheid het Expertisecentrum Risico – en Crisiscommunicatie (ERC) opgericht, bevoegd met de taak kennis aan te leveren over risico – en crisiscommunicatie. Het ERC ging later, samen met het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC), op in het Nationaal Crisiscentrum. Op het nationaal crisiscentrum zijn een 45tal mensen actief. Dit gaat om oefenspecialisten, crisisbeleidsspecialisten en medewerkers5 (M. Delfgaauw, persoonlijke mededeling, 2010, 3 november). Het NCC behoort tot het Directoraat – Generaal Veiligheid dat sinds 14 oktober 2010 behoort het tot het ministerie Veiligheid en Justitie (http://www.nationaalcrisiscentrum.nl). Met betrekking tot communicatie omtrent risico‟s stellen we vast dat de nationale rol niet bijster groot meer is. Dit omdat sinds de nieuwe wet Veiligheidsregio‟s bevoegdheden hieromtrent grotendeels zijn toegedragen aan het bestuur van de veiligheidsregio‟s (art. 46). Bijgevolg wordt de informatieverplichting betreffende risico‟s hoofdzakelijk op dit regionale “samenwerkingsniveau” uitgespeeld. Op het nationale niveau vinden we wat betreft het thema nog een beperkte rol terug voor het NCC maar, deze organisatie focust zich vooral op crisiscommunicatie (M. Delfgaauw, 5
We duiden er op dat zeven mensen van het NCC zich concreet bezig houden met crisiscommunicatie.
18
persoonlijke mededeling, 2010, 5 november). Risicocommunicatie heeft dan ook de laatste twee jaar geen specifieke impuls meer gehad vanuit deze organisatie. Er wordt overigens geen geoormerkt budget voor vrijgemaakt (M. Delfgaauw, persoonlijke mededeling, 2010, 5 november). Voor zover er nog taken zijn van het NCC met betrekking tot risicocommunicatie, vallen die uiteen in twee luiken, namelijk: 1. Advies geven over de nationale risicocommunicatiecampagne. 2. Het op verzoek adviseren van departementale, regionale en lokale collega‟s over de plannen en activiteiten die zij ontplooien met betrekking tot risicocommunicatie. Dit via de website www.nationaalcrisiscentrum.nl en de e-nieuwsbrief. In het verlengde hiervan brengt het NCC ook interessante praktijkvoorbeelden of onderzoeken onder de aandacht. Naast de beperkte bevoegdheid van het NCC omtrent risicocommunicatie bestaat er op nationaal niveau nog een tweede instantie die zich inlaat met deze discipline, namelijk de collega-afdeling Dreigingen en Capaciteiten6. De hoofdtaak omtrent risicocommunicatie van deze afdeling berust op de organisatie en uitwerking van de “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand”- campagne. Daarnaast zijn er tevens een aantal nationale instanties die zich inlaten met risicocommunicatie op een specifiek terrein. Zo laat het ministerie van VMS en RIVM zich in op het domein van volksgezondheid. Deze instanties zetten overigens landelijk op hun terrein de toon (M. Delfgaauw, persoonlijke mededeling, 2011, 9 februari). De redenen voor de matige impulsen op het vlak van risicocommunicatie op dit nationaal vlak is omdat er aan risicocommunicatie anno vandaag weinig prioriteit hieraan wordt toebedeeld op dit niveau zowel bij het Ministerie Veiligheid en Justitie, alsook bij andere ministeries. Bijgevolg wordt hier ook weinig budget voor vrijgemaakt op het landelijke niveau (M. Delfgaauw, persoonlijke mededeling, 2011, 3 november). Overigens heeft de nieuwe wet Veiligheidsregio’s de klemtoon verlegd naar het regionale niveau: activiteiten omtrent het thema alsook budgettaire kwesties worden hier geregeld.
2.2.2. Acties Nederland Het Nederlands risicocommunicatiebeleid kreeg in de loop van het vorige decennium een praktische uitwerking in meerdere initiatieven op het landelijke, regionale en lokale niveau. Gezien de focus in deze masterproef wat betreft het “vergelijkingsluik” ligt op het maken van een afweging tussen België en Nederland, gaan we in deze sectie niet dieper in op de verschillende campagnes. Een meer uitvoerige bespreking hieromtrent (opzet, doelstelling, budget, evaluatie,…) is weliswaar wel te vinden in bijlage. 6
Deze instantie is ook onderdeel van de directie Nationale Veiligheid
19
De nationale campagne omtrent omgevingsrisico‟s in Nederland is de “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand” – campagne7 die voor het eerst van start ging in 2006 en kadert in een ruimer meerjarenproject. Het doel van deze campagne bestaat erin het bewustzijn van burgers te verhogen, alsook de zelfredzaamheid aan te wakkeren omtrent risico‟s in hun leefwereld. Het is onder deze campagne dat het befaamde “noodpakket” tevens in het leven werd geroepen (A. Schaapherder, persoonlijke mededeling, 2010, 3 december). Verder kent Nederland op het nationaal niveau de site risicokaart.nl, wat een digitale kaart is van risico‟s in verschillende domeinen waarmee burgers in hun leefomgeving aan worden blootgesteld. Deze site is vrij raadpleegbaar voor zowel overheden als burgers. Een belangrijke vermelding bij de “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand”-campagne is dat deze een overkoepelend, ondersteunend kader geeft. Op het lokale niveau vindt de campagne dan ook zijn uitwerking in gemeentelijke en regionale initiatieven. In deze doorvertaling schuilt overigens de grootste kracht van de campagne (C. Hamstra, persoonlijke mededeling, 2011, 8 februari): de ruimere nationale campagne richt zich op eerder massamediale initiatieven, de lokale en regionale campagnes leveren daarnaast mee specifieke informatie aan burgers. Hoe op dit regionale en lokale vlak echter uitvoering wordt gegeven aan deze campagne (en of dit wordt gedaan) is vrij te kiezen door gemeentelijke beleidsmakers. In Overijssel maakt men vooral gebruik van de website, dit met een sterke nadruk op de risicokaart (die naast op de nationale site risicokaart.nl, zie bovenstaand, ook op hun site terug te vinden is). Daarnaast zet men geen campagnes op (K. Pronk, persoonlijke mededeling, 2011, 22 februari). In Groningen daarentegen, heeft men, naast andere initiatieven, wel een daadwerkelijke vertaling gegeven van de landelijke campagne. Ook heeft men hier een “risicowijzer” ontwikkelt (C. Hamstra, persoonlijke mededeling, 2011, 8 februari). Verder bemerken we dat binnen het “project zelfredzaamheid bij rampen en crises” er een viertal proefprojecten op het regionale niveau (uitgevoerd in de periode april 2009 – mei 2010) bestaan met als doel te onderzoeken welke instrumenten men als overheid het best kan inschakelen voor het bevorderen van de zelfredzaamheid onder burgers. De resultaten die voortvloeien uit deze proefprojecten kunnen naderhand worden gebruikt bij de uitvoering van de landelijke campagne.
7
Ter verduidelijking: Het betreft hier de voortzetting van de voormalige “Denk Vooruit” – campagne onder een nieuwe naam.
20
2.3. Praktische uitwerking risicocommunicatie België Aangaande België concluderen we dat de praktisch uitvoerende initiatieven anders, minder talrijk en kleinschaliger zijn dan in Nederland. Een algemeen “overkoepelende” risicocommunicatie – aanpak, zoals in Nederland, is in België dan ook niet terug te vinden. Uit een telefonisch gesprek met Peter Mertens blijkt dat één van de grootste redenen voor het praktisch verschil met Nederland te wijten is aan
een
verschil
in
mentaliteit.
Waar
Nederland
echt
“de
mentaliteit
van
een
risicocommunicatiecultuur” meedraagt en uitspeelt, leeft dit in België niet. Daarnaast gaf hij ook aan dat de Belgische bevolking niet opstaat voor risicogerelateerde communicatie: de maanden nadat een incident heeft plaatsgevonden zijn burgers hier wel vatbaar voor, maar daarna zijn zij dat al snel vergeten. Een raakvlak met Nederland, vanuit wetgeving aangeven althans, is dat taken i.v.m. risicocommunicatie hoofdzakelijk worden toegeschreven aan het lagere, lokale niveau. Hierbij geven we echter wel aan dat op dit niveau communicatieambtenaren te weinig betrokken worden bij noodplanning. Met als gevolg dat ook proactieve communicatie hier slechts een lage interesse toebedeeld krijgt. Lage interesse in communicatie over risico‟s is overigens ook terug te vinden op het vlak van crisiscommunicatie: discipline vijf krijgt minder aandacht dan de andere vier disciplines. Deze discipline staat in vele gemeenten bovendien vrij zwak, waarbij vooral vertrokken wordt vanuit de doelstelling van crisisbeheer en niet crisiscommunicatie. (P. Mertens, persoonlijke mededeling, 2011, 9 februari).
2.3.1 België: Algemene Directie Crisiscentrum Naast bevoegdheden op het lokale en provinciale niveau is ook op het nationale niveau in België, net als in Nederland, een instantie terug te vinden die zich inlaat met crisis – en risicocommunicatie. In België is dit de Algemene Directie Crisiscentrum (ADCC), opgericht in 1986. Zij staat in voor het crisisbeheer op het nationale niveau en ondersteunt daarnaast tevens het regionale en lokale niveau wat betreft deze materie (http://www.ibz.be). De instantie hoort overigens toe aan de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken en telt een 70-tal werknemers. Binnen het ADCC is er echter slecht een communicatieploeg van vier personen actief binnen het domein van crisis – en risicocommunicatie. Vanuit overheidswege wordt bovendien net als in Nederland op het Belgisch nationaal vlak geen specifiek budget vrijgemaakt voor risicocommunicatie. Dit houdt weliswaar niet in dat er geen nationale impulsen zijn wat inzake dit vakgebied: budget voor risicocommunicatie kan vrijgemaakt worden indien er een kadering hiervoor kan worden gevonden in een ander project. Reden voor de zwakke impulsen m.b.t. risicocommunicatie wordt verklaard door de visie dat er weinig interesse is van burgers hieromtrent. Ook gaat men ervan uit dat de impact van campagnes op lange termijn klein is. (P. Mertens, persoonlijke mededeling, 2011, 9 februari).
21
2.3.2. Acties België: de specifieke aanpak Belgische acties omtrent proactieve informatieverschaffing bestaan uit specifieke initiatieven. Waar Nederland zich met zijn grootschalige “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand”- campagne richt op een veiliger leefomgeving in zijn geheel - weliswaar telkens met een andere focus in de campagne houdt België zeer specifieke acties over telkens één risico bijvoorbeeld de influeza - campagne van een aantal jaren geleden. Al moet hierbij worden gezegd dat het niet zozeer ging om een specifiek Belgisch initiatief maar, dat er wereldwijd veel aandacht geschonken werd aan dit thema op dat moment. Ook werd de communicatie grotendeels gestuwd vanuit een landenoverschrijdend niveau. Nog een bekende risicocommunicatiecampagne betreft de frequent terugkerende BOB-campagne. Zoals wettelijk beschreven (cfr. supra) dient België aandacht te besteden aan SEVESO – instellingen en het nucleaire verhaal wat betreft proactieve informatievoorziening. Dit doet het ook met respectievelijk de terugkerende SEVESO – en jodiumcampagne (H. Marynissen, persoonlijke mededeling, 2011, 2 maart). De intervallen waarmee deze campagnes terugkeren zijn echter groot: de laatste SEVESO – campagne dateert van het najaar van 2007. Overigens blijkt uit resultaten van een toen doorgevoerd onderzoek naar herkenbaarheid van de campagne dat dergelijke vijfjarige aanpak, waarmee de campagne wordt doorgevoerd, niet blijkt te werken: voordat de campagne in 2007 werd doorgevoerd werd een bevraging onder de bevolking georganiseerd. Hieruit bleek dat 90 tot 95% van de ondervraagden niet eens wist wat men moest verstaan onder de term “SEVESO-bedrijf” (Vandenbosch, 2008, p.27). Recenter is de laatste jodiumcampagne, doorgevoerd in maart 2011. Tot slot bemerken we dat er in Vlaanderen een “overstromingsvoorspeller” bestaat. Het betreft hier een website in dezelfde lijn van risicokaart.nl, weliswaar is deze niet gericht op informatieverschaffing naar het brede publiek toe (http://www.overstromingsvoorspeller.be).
22
2.4. België vs. Nederland: waar zit het verschil? Inzake het wetgevend kader kunnen we stellen dat zowel België als Nederland over een aanzienlijke hoeveelheid wet – en regelgeving beschikken die informatie voor – tijdens en na crisis regelen. In beide landen bemerken we bijgevolg een verplichting tot proactieve communicatie over risico‟s. De klemtonen van de invulling van dit beleid zijn echter zeer verschillend: Nederland wordt gekenmerkt door een algemene informatieverplichting waarbij men geen onderscheid maakt tussen verschillende risico‟s. Deze geldt overigens zowel op het nationale, provinciale als lokale niveau, hoewel de klemtoon met de Wet Veiligheidsregio’s van 1 oktober 2010 sterk verschoven is naar het regionale/lokale niveau. België daarentegen kent niet dergelijke algemene informatieverplichting omtrent risico‟s, althans niet op nationaal vlak. Op het nationaal niveau bestaat enkel een proactieve informatieverplichting voor SEVESO-instellingen en het nucleaire verhaal. Daarnaast bemerken we dat het K.B. van 2006 betreffende nood – en interventieplannen weliswaar een verplichting in het leven riep tot voorafgaande informatie omtrent noodplanning. Dit is wettelijk echter enkel maar van toepassing op het niveau van de gemeentelijke veiligheidscellen. Bovendien duidt de term “omtrent noodplanning” erop dat het ook niet gaat om een algemene informatievoorziening als we terugvinden op het Nederlandse vlak. Bijgevolg kunnen we stellen dat België wat betreft risicocommunicatie al start met een zwakke basis die weinig verplichtingen oplegt aan zowel gemeenten en provinciën. Toch ligt hierin niet de hoofdoorzaak van de grote verschillen tussen België en Nederland. De grootste verschillen die we terugvinden tussen België en Nederland vallen te situeren op het praktisch uitvoerend vlak. Uit meerdere gesprekken met zowel experten en beleidsmakers in het domein van risicocommunicatie concludeerden we dat dit hoofdzakelijk het gevolg is van “de mentaliteit van een risicocommunicatiecultuur” die respectievelijk Nederland kenmerkt en België niet. De oorzaak hiervan is te vinden in de “wake-up-call” die Nederland aan de aanvang van het millennium trof. De vuurwerkramp in Enschede toonde aan dat er zware hiaten zaten in het toenmalige beleid in Nederland. De Nieuwjaarsbrand in Voldendam, amper een jaar later, vergrootte de gebreken overigens uit. Als resultaat hiervan startte men in Nederland met de opzet van landelijke en regionale/lokale initiatieven om het risicobewustzijn en de zelfredzaamheid aan te wakkeren onder de bevolking. Enschede was bijgevolg als het ware de katalysator tot risicocommunicatiebeleid in Nederland. België, hoewel ook gekenmerkt door aanzienlijke drama‟s in haar geschiedenis (bv. het Heizeldrama uit 1984), heeft echter nooit die klik gemaakt. We bemerken wel dat de context toen, in het begin van de jaren 80, anders was dan deze aan de aanvang van het nieuwe millennium waarbij de interesse in het vakgebied risicocommunicatie al groter was. De vraag rijst hier echter of België echt moet wachten op een zwaar incident vooraleer het inziet dat effectieve risicocommunicatie van groot belang is in een democratische maatschappij.
23
Zowel op het Nederlandse als het Belgische vlak vinden we overigens op nationaal niveau instanties terug die bevoegd zijn met taken omtrent risico – en crisiscommunicatie, respectievelijk het Nationaal Crisiscentrum en de Algemene Directie Crisiscentrum. We duiden er echter op dat proactieve risicocommunicatie een minder prioritaire rol toebedeeld krijgt vanuit beide instanties. Specifiek budget hiervoor wordt in zowel België als Nederland dan ook niet vrijgemaakt. Als oorzaak hiervan kunnen we duiden op de mentaliteit dat taken omtrent proactief communiceren over risico‟s in beide landen in hoofdzaak aanzien worden als een bevoegdheid van lokale en regionale instanties. Vooral het gemeentelijk niveau blijkt hier in beide landen een belangrijke rol in te spelen. Verder bemerken we dat de Nederlandse “Goed voorbereid zijn heb je zelf in hand” – campagne wel nationaal wordt geregeld door een collega – afdeling van het NCC, nl. Dreigingen en Capaciteiten. Dit omdat zij een grote insteek heeft op zelfredzaamheid, een thema aanbelangend aan deze dienst. Specifiek m.b.t. ondernomen acties bemerken we het grootste verschil tussen België en Nederland: Nederland wordt gekenmerkt door een resem risicocommunicatiecampagnes op zowel het nationale, regionale en lokale niveau. Bovendien zijn deze gecoördineerd en vormen ze een goed samenhangend geheel. Vooreerst is er op landelijk niveau de nationale “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand” – campagne, een globale campagne omtrent omgevingsrisico‟s die sinds 2006 ongeveer jaarlijks wordt herhaald. Deze heeft echter een eerder ondersteunde rol voor initiatieven die terug te vinden zijn op het regionale/lokale niveau. Vanuit Nederlands beleid word overigens aangeduid dat op dit niveau de grootste kracht zit van de campagnevoering omtrent risico‟s. Weliswaar bemerken we hierbij dat de verschillende gemeenten vrij zijn in hun keuze van acties omtrent risicocommunicatie, alsook in hoeveel budget zij hieraan wensen te spenderen. Niettegenstaande dat zijn er talrijke initiatieven terug te vinden, een sterke indicatie van een aanwezige risicocommunicatiementaliteit. Ook op het regionale niveau lopen een aantal “pilot – projects” gerelateerd aan risicocommunicatie en het stimuleren van zelfredzaamheid. Met deze combinatie geeft Nederland in wezen een ruimere interpretatie aan haar wettelijk bepaalde bevoegdheden omtrent dit thema. België daarentegen laat zich niet in met een landelijke “overkoepelde” campagne. Overigens is ook op het lokale niveau een lage interesse omtrent het proactief communiceren van risico‟s in de leefwereld van burgers. Bij de vraag waarom dit niet wordt gedaan, wordt als oorzaak aangekaard dat er een gebrek bestaat aan interesse onder de bevolking. We bemerken echter dat onze studie een sterke informatiebehoefte aanduidt (cfr. infra). Het voorgaande betekent echter niet dat er geen campagnes worden gevoerd met het oog op risicocommunicatie in België.
Nationaal worden er vooreerst
specifieke campagnes doorgevoerd met betrekking tot de bij wet bepaalde thema‟s, namelijk het nucleaire verhaal en SEVESO-instellingen. Deze campagnes worden echter gekenmerkt door grote intervallen tussen twee opvolgende campagnes. De nucleaire campagne van de FANC is overigens zonespecifiek en geldt niet voor geheel België. Daarnaast lopen nog een aantal andere campagnes rond specifieke thema‟s in België zoals de BOB-campagne. Weliswaar kunnen we in hoofdzaak 24
aanduiden dat België zijn wettelijke verplichtingen omtrent het proactief communiceren over risico‟s invult, maar dat men deze niet in het bijzonder overtreft op eenzelfde manier als Nederland dat doet.
In dit theoretisch gedeelte schetsten we aan de hand van literatuur omtrent risicocommunicatie en een vergelijking tussen België en Nederland het kader waarbinnen het onderzoek dient te worden geplaatst. In de volgende sectie zullen we, alvorens aandacht te spenderen aan de gegenereerde resultaten, dieper ingaan op de gehanteerde methodologie.
25
Methodologie In het theoretisch gedeelte werd reeds duidelijk gemaakt dat België, door de afwezigheid van een “mentaliteit
van
risicocommunicatiecultuur”,
achterop
hinkt
op
Nederland
wat
betreft
risicocommunicatiecampagnes en beleid in haar geheel. Daarnaast gingen we dieper in op waarom proactieve informatie aan de bevolking nuttig is voor overheden. Overigens konden we uit theorie afleiden dat om goed beleid hieromtrent te kunnen opstellen er vooreerst onderzoek moet gebeuren naar de behoeften en percepties die leven onder de bevolking. Deze studie voorziet in deze noodzaak. In de objectieven hebben we al gespecificeerd wat de doelstellingen zijn van dit rapport en dat het een verkennende nulmeting betreft. In dit gedeelte zullen we dieper ingaan op de gehanteerde methodologie.
26
1. Probleemstelling Dagelijks staan we bloot aan tal van risico‟s waarvan sommige leiden tot ware rampen. De treinramp in Buizingen (2010), het techno-evenement in Duisberg (2010) en de overstromingen die grote delen van België blank zetten (2010), zijn maar enkele recente voorbeelden uit. Dit toont aan dat we onszelf als burger, maar ook als overheid, geen illusies moeten maken: een risicoloze maatschappij is een utopie. Als er dan ook iets kan gedaan worden om de impact van incidenten te reduceren, of ze zelf te voorkomen, dient hier gebruik van te worden gemaakt. Uit theorie en praktijk blijkt dat proactieve informatie bijzonder behulpzaam kan zijn in dit verband. Niettegenstaande dat zijn er veel overheden, waaronder de Belgische, die het ware nut van risicocommunicatie nog niet volledig inzien. Vanwege haar maatschappelijke relevantie zou elke overheid een goed risicocommunicatiebeleid dienen uit te stippelen. Nederland, als zijnde pionier in het thema, toont echter aan dat dergelijk beleid niet van vandaag op morgen tot stand komt. Bovendien dient het sterk afgestemd te zijn op de noden en percepties van burgers om de efficiëntie ervan te verhogen. Om het risicocommunicatiebeleid van de Provincie Oost-Vlaanderen te optimaliseren dient daarom eerst onderzoek te gebeuren naar wat leeft onder de burger. Deze studie biedt hierop een antwoord. De centrale onderzoekvraag in dit beleidsrapport is bijgevolg: “Welke kennis en perceptie hebben burgers over risico’s in hun leefomgeving en welke behoefte hebben zij om hierover te worden geïnformeerd?” Deelvragen die kunnen helpen bij het beantwoorden van deze centrale vraag zijn: Risicoperceptie: -
Hoe hoog schatten burgers de kans in om met risico‟s, die leiden tot incidenten, te worden geconfronteerd?
-
Hoe ernstig schatten burgers de gevolgen in van de incidenten waarmee zij kunnen worden geconfronteerd?
-
In welke mate geven burgers aan kennis te hebben over de risico‟s in hun leefomgeving?
-
In welke mate verontrusten burgers zich over de risico‟s in hun leefomgeving?
Informatiebehoefte: -
In welke mate hebben burgers behoefte aan informatie over risico‟s in hun leefomgeving om de ernst van de gevolgen te kunnen inschatten?
-
In welke mate hebben burgers extra informatie nodig om zich te beschermen tegen de risico‟s waarmee zij in hun leefwereld kunnen worden geconfronteerd?
-
In welke mate gaan burgers zelf actief op zoek naar informatie over risico‟s en risicobronnen?
-
Via welke kanalen wil men geïnformeerd worden over risico‟s? 27
-
Hoeveel verantwoordelijkheid leggen burgers bij de overheid om te communiceren over risico‟s?
-
Hoe staan burgers ten opzichte van overheidscommunicatie betreffende risico‟s waarmee zij kunnen worden geconfronteerd?
28
2. Gehanteerde methode 2.1. Gestandaardiseerde vragenlijst in schriftelijke en elektronische vorm Voor de dataverzameling werd geopteerd voor een gestandaardiseerde vragenlijst in elektronische en schriftelijke vorm. Naast budgettaire, facilitaire en tijdsbesparende voordelen biedt dergelijke vragenlijst namelijk de voordelen dat (Billet & Waege, 2008, p.290-291): -
zij meer gestandaardiseerd is dan o.a. een interview. De vragen zijn opgesteld in een vastliggende volgorde en elke respondent krijgt een identieke vragenlijst.
-
De vragenlijst anoniem is waardoor meer mensen geneigd zijn vrijer te antwoorden.
-
Met dergelijke survey een grote groep mensen op korte tijd kan worden benaderd.
Deze voordelen passen in de opzet en de doelstellingen van dit onderzoek. Weliswaar bemerken we dat, indien er meer tijd was geweest voor het voeren van dit onderzoek, we ook diepte-interviews zouden afgelegd hebben bij de noodplanningsambtenaren van de geselecteerde gemeenten. Dit om meer inzicht te krijgen in de oorzaken van de lage aandacht voor risicocommunicatie. Een probleem m.b.t. de bevraging in deze studie betreft de constructie zelf: de bestaande vragenlijsten omtrent risico‟s betreffen doorgaans zeer specifieke thema‟s terwijl de opzet van dit onderzoek erin bestaat een algemeen beeld te verkrijgen. De constructie van een volledig nieuwe vragenlijst was dan ook noodzakelijk. De samenstelling hiervan berust enerzijds op inzichten gebaseerd op de studie rond risicobeleving in Nederland (Actorion et. al, 2007), anderzijds op wetenschappelijk gevalideerde schalen uit het vakgebied zoals uitgewerkt in het onderzoek van Ter Huurne (2008).
2.1.1. Keuze vragen en risico’s Inzicht over wat bevraagd dient te worden, stoelt grotendeels op de bestaande Nederlandse bevraging8 omdat onderzoek in Nederland dezelfde klemtonen legt en doelstellingen bezit als dit onderzoek, weliswaar toegepast op de Nederlandse context. Aangezien echter, vanuit wetenschappelijk perspectief, de Nederlandse vragenlijst kritische bemerkingen oproept i.v.m. “de manier van bevragen” zijn de schalen niet overgenomen: de manier van vraagstelling is ergo gebaseerd op de wetenschappelijke schalen uit het onderzoek van Ter Huurne (2008, cfr. infra). Vooral de veralgemening van allerlei risico‟s onder één noemer om deze bijgevolg algemeen te bevragen houdt ons tegen de vragen letterlijk over te nemen van de Nederlandse bevraging. Dit omdat burgers bijvoorbeeld de gevolgen van alle risico‟s niet als even ernstig in inschatten. Als bijvoorbeeld gevraagd wordt “hoe ernstig schat u de gevolgen van risico’s in uw omgeving in”, resulteert dit in 8
De toestemming om deze vragenlijst deels als basis te gebruiken werd verleend door de eigenaar ervan.
29
vertekend beeld gebaseerd op wat de respondent op dat moment voor ogen houdt als risico. Deze stelling hield echter wel in dat een toespitsing op enkele voorbeeldrisico‟s, waarop we vervolgens een algemeen beeld konden destilleren, noodzakelijk was. De keuze van de risico‟s is deels gebaseerd op de lijst gehanteerd in het Nederlands onderzoek, weliswaar zijn hiervoor ook inzichten gehaald uit de oplijsting opgenomen in de Noodplanningsgids risico’s (ADCC, 2009, p.52-53). We bemerken dat de opsomming niet-exhaustief is, maar dat het gaat om risico‟s waarbij burgers zich een beeld kunnen vormen en die overigens behoren tot ruimere risicothema‟s zoals blijkt uit het onderzoek (cfr. infra). We hebben gekozen voor dergelijke selectie omdat alle risico‟s bevragen onmogelijk is wegens te ruim. Één enkel risico bevragen beantwoordt daarnaast niet aan de doelstellingen van dit onderzoek. De selectie van 13 risico‟s uit verschillende domeinen geeft ons een vrij goed algemeen beeld omdat zeer diverse risico‟s zijn opgenomen.
2.1.2. Wetenschappelijke validering schalen en vragen Voor inzicht in de manier van bevragen hebben we ons gericht tot de constructie van het RISP model van Ter Huurne (2008) gezien de relevante concepten van dit onderzoek ook daarin ruime aandacht krijgen (cfr. supra). Overigens heeft zij zich voor de samenstelling van de schalen in haar onderzoek gebaseerd op studies van Slovic et. al (2004) en andere auteurs. De items werden aangepast aan de context in dit onderzoek, gezien de vragenlijsten van Ter Huurne specifiek handelen over industriële risico‟s. Empirische verantwoording van het RISP model komt voor uit diverse veldonderzoeken. Aangezien we er in deze studie voor geopteerd hebben om te werken met een niet-exhaustieve lijst van risico‟s (cfr. supra) zouden we elk risico aan de hand van een aparte schaal moeten bevragen. Dit maakt de vragenlijst echter bijzonder lang en bijgevolg niet hanteerbaar. Als oplossing is ervoor gekozen om uit elke wetenschappelijke schaal één of twee belangrijke items te destilleren die bijgevolg bevraagd werden over de geselecteerde risico‟s heen. Deze manier van werken biedt ons een accurater beeld per risico maar, geeft tevens een goed algemeen beeld.
30
3. Dataverzameling 3.1. Selectie gemeenten en doelgroepbepaling De provincie Oost- Vlaanderen telt 65 fusiegemeenten. Aangezien een bevraging in alle gemeenten een te tijdrovende kwestie zou geweest zijn, en bijgevolg niet haalbaar binnen de opzet van deze studie, is geopteerd om respondenten uit 11 gemeenten te bevragen. Zodoende maken we gebruik van een quota –steekproef (Billet & Waege, 2008, p.202) op de variabele wonende in gemeente X9. Bij de selectie van gemeenten is rekening gehouden met twee punten van belang, namelijk dat we: -
Omwille van de representativiteit een gelijkmatige geografische verspreiding over het grondgebied Oost-Vlaanderen wensen: hiervoor hebben we de Provincie opgedeeld in vier kwadranten waaruit telkens twee gemeenten werden geselecteerd (één buitengebied en één stedelijk gebied). Daarnaast werden drie gemeenten geselecteerd liggend op het middenpunt.
-
Een gelijkmatig aantal respondenten uit plattelandsgemeenten en steden wensen: volgens het OESO
wordt
een
plattelandsgemeente
gedefinieerd
als
een
gemeente
met
een
bevolkingsdichtheid kleiner dan 150 inwoners/km² (http://statbel.fgov.be). Dergelijke typologie stelt een probleem gezien dit inhoudt dat Oost-Vlaanderen slechts drie plattelandsgemeenten telt en voor het overige bestaat uit stedelijk gebied. Daarom hanteerden we
hier
de
indeling
uit
het
Ruimtelijk
Structuurplan
Vlaanderen
(http://www.gouverneurdenys.be) waarbij de Vlaamse gemeenten zijn opgedeeld in stedelijk gebied en buitengebied. Bijgevolg komen we tot volgende selectie van gemeenten:
Stedelijk gebied
Buitengebied
Gent
Sint-Laureins
Aalst
Nazareth
Beveren
Herzele
Oudenaarde
Hamme
Eeklo
Stekene Evergem
Tabel 2: verdeling gemeenten naar stedelijk gebied en buitengebied
We bemerken dat voor het buitengebied één gemeente extra werd opgenomen. Dit om twee redenen: -
We verwachtten een lagere response-rate in gemeenten behorend tot het buitengebied. Een extra gemeente moest dit counteren.
9
Waarbij X staat voor één van de 11 geselecteerde gemeenten
31
-
Evergem is interessant in de evaluatie omwille van eerdere risicocommunicatie die daar is doorgevoerd alsook de locatie van een zeer grote industriezone die meerdere SEVESOinstellingen telt.
Burgers die wonen in een deelgemeente van de ruimere fusiegemeenten en die de enquête invulden, werden geclassificeerd onder de ruimere fusiegemeente. Inzake de doelgroepbepaling is er in samenspraak met de Provincie Oost-Vlaanderen voor geopteerd om het ruimere Oost- Vlaamse publiek aan te spreken om alzo een algemeen beeld van de gehele bevolking te verkrijgen. Omdat -18 jarigen echter moeilijker te bereiken zijn en we dan bijvoorbeeld ook rekening zouden moeten houden met kinderen, wat extra moeilijkheden inhoudt, werd ervoor gekozen om deze uit te sluiten van de studie. We kunnen de doelgroep dan ook als volgt omschrijven: “Alle Oost-Vlaamse burgers ouder dan 18 jaar en woonachtig in één van de 11 geselecteerde gemeenten”
32
3.2. Verspreidingsplan 3.2.1. Berekening steekproefgrootte Uit Nederlands onderzoek blijkt dat de response- rate op schriftelijk enquêtes omtrent dit thema niet bijzonder hoog is: doorgaans betreft dit 15 à 20%. Bovendien schuift onderzoek gevoerd in Nederland naar voor dat er een minima van 400 ingevulde enquêtes moet zijn om een representatieve uitspraak mogelijk te maken op het provinciale niveau (G. Geujen, persoonlijke communicatie, 2010, 1 november). Ook wij zullen omwille van deze redenen dezelfde basisregel van 600 enquêtes per gemeente hanteren die in Nederlands onderzoek wordt gebruikt om de doelstellingen te halen. Dit maakt een totaal van 6600 uitgestuurde enquêtes met een gemiddelde verwachte response- rate (op basis van Nederlands publieksonderzoek) van 990 tot 1320 ingevulde enquêtes.
3.2.2. Schriftelijke bevraging Gezien de beperkingen van het onderzoek werd geen gebruikt gemaakt van een retourenquête op adres, maar werden schriftelijke enquête ter beschikking gesteld aan burgers op volgende gemeentelijke diensten: -
Bibliotheek
-
Loketten gemeentehuis
Reden waarom gekozen is voor een verspreiding langs deze gemeentelijke diensten is dat bibliotheken over het algemeen, naast de andere leeftijdsklassen, ook nog een aanzienlijk percentage gepensioneerden aantrekken. Een doelgroep die ook in dit onderzoek niet mag genegeerd worden. Daarnaast trekken zij ook heel wat jonge twintigers aan, zoals bijvoorbeeld studenten op zoek naar informatie voor een masterproef. Ook deze groep moet gerepresenteerd worden in de steekproef. Verder worden burgers op deze manier toch nog op een aselecte wijze geselecteerd, gezien iedereen met deze instanties in contact (kan) komen. Om de response-rate te verhogen is echter een stimulans nodig. Daarom werd de overheidsambtenaar ter plaatste een belangrijke functie opgelegd om burgers te overhalen de enquête in te vullen. Aangezien we niet het risico mochten lopen te weinig respondenten te verzamelen, werd tevens gekozen voor een derde verspreidingsmethode: enquêtes werden meegegeven met kinderen uit het lager onderwijs. De bedoeling was dat één van de ouders deze daarna invulde en terug meegaf met het kind naar school. Ook de keuze voor deze verspreiding is gestaafd op meerdere redenen: -
Het lager onderwijs omvat vaak kinderen van ouders die wonen in de fusiegemeente. Bijgevolg trekken we de juiste populatie aan.
33
-
Op deze manier ontstaat een vorm van sociale druk op de ouder om de enquête in te vullen. Dit verhoogt de response-rate.
-
Deze werkwijze trekt een belangrijke groep van hoofdzakelijk 30 – ers en 40 – ers aan.
Omdat niet alle scholen binnen een gemeenten in ons onderzoek konden worden opgenomen wegens te omvangrijk werden per gemeente drie scholen ad random gekozen10.
3.2.3. Elektronische bevraging Naast deze schriftelijke vorm werd ook geopteerd voor het distribueren van een elektronische enquête (die gelijk is aan de schriftelijke enquête) via gemeentelijke websites en internetfora11. Dit omdat: -
deze websites toch nog een redelijk bezoekersaantal trekken zonder vooropgesteld demografisch profiel.
-
Dit de response-rate aanzienlijk kan verhogen met een minimale extra kost en tijd.
Ook werd de link via interne platformen kenbaar gemaakt aan gemeenteambtenaren van de geselecteerde gemeenten zodat ook zij de kans kregen deze in te vullen.
3.2.4. Afnameduur In samenspraak met de gemeenten werd de schriftelijke bevraging een maand beschikbaar gesteld: van maandag 1 februari 2011 tot maandag 1 maart 2011. Deze termijn moest voldoende zijn om de doelstellingen wat betreft dataverzameling te halen. In ideale omstandigheden zou de termijn drie maanden bedragen, maar tijdslimieten gesteld aan deze masterproef laten dit niet toe. Aangezien we voor de invoer van de data ook een drietal weken voorop hadden gesteld werd aanvankelijk wel beslist om de elektronische enquête toegankelijk te laten tot 21 maart 2011: de elektronische vorm registreert data namelijk automatisch en op deze manier kunnen we de response-rate mogelijks nog licht verhogen. Door de kernramp in Fukushima is dit plan gewijzigd. De elektronische enquête werd bijgevolg afgesloten op 12 maart 2011. Dit om mogelijke vertekeningen ten gevolge van de mediaaandacht rond Fukushima, te vermijden. De data werd verwerkt met het statistisch programma SPPS. Op basis van de outputs werden tabellen en grafieken opgesteld in EXCEL omdat dit programma een mooiere visuele voorstelling geeft. De rapportering gebeurde is WORD.
10 11
In Sint-Laureins maar twee. Een volledig overzicht van de geselecteerde scholen is te vinden in bijlage. Het gaat hier om facebookpagina‟s handelend over de geselecteerde gemeenten.
34
4. Pretest enquête Om er ons van te van verzekeren dat de enquête geen vermijdbare problemen zou opleveren tijdens de officiële verspreiding ervan, werd een elektronische pretest doorgevoerd in de periode 1 januari 2011 t.e.m. 11 januari 2011. De keuze om deze elektronisch door te voeren zijn tijdsgebonden. Om maximale resultaten te halen uit de data met het opzicht de enquête te verbeteren werden in de inleiding duidelijke instructies meegegeven aan het gepreteste publiek. Hen werd gevraagd om: -
de vragenlijst naar waarheid in te vullen.
-
De vragen kritisch te evalueren op verstaanbaarheid, duidelijkheid en moeilijkheid. Hiervoor werd bij elke vraag een tekstvlak voorzien waar zij hun commentaren in kwijt konden. Ook konden zij andere kritische bemerkingen hierin aangeven.
Op het einde van de enquête werd aan de respondenten ook gevraagd om de enquête in haar geheel te evalueren. Alsmede aan te geven hoeveel tijd zij nodig hadden om deze in te vullen en of zij dit al dan niet te lang vonden. De pretest leverde opmerkelijk weinig bemerkingen op. Reden hiervoor kan te wijten zijn aan dat de bevraging, alvorens beschikbaar te stellen aan het pretest publiek, al tot drie maal toe herwerkt werd op basis van aanbevelingen van zowel professor Cauberghe van de Universiteit Gent en Jessie Beurs en Julie Clément respectievelijk persconsulent en Diensthoofd Communicatie voor de Provincie OostVlaanderen. Opmerkingen die we uit de pretest afleidden waren: 1. Dat men ook wenste om meerdere instanties te kunnen aangeven als zijnde verantwoordelijk tot het communiceren over risico‟s. 2. Analoog aan de bovenstaande bemerking wou men ook meer antwoorden kunnen selecteren bij de vraagstelling of deze informatie had geholpen en van wie men deze informatie had ontvangen. 3. Dat er ook een categorie “andere” aan de vragenlijst diende te worden toegevoegd bij de opgenomen gemeenten omdat de kans nog altijd bestaat dat iemand buiten de geselecteerde gemeenten de vragenlijst invult. 4. Dat bij de vraag omtrent de huidige gezinssituatie best ook nog een categorie “ik woon bij mijn ouders” werd toegevoegd. Al deze bemerkingen werden doorgevoerd. Met één opmerking uit de pretest enquête kon echter geen rekening worden gehouden, namelijk dat de enquête te lang was. Gezien de data die we nodig hebben
35
en de toespitsing op afzonderlijke risico‟s (waarbij er voldoende moeten zijn, en voldoende divers, om een algemeen beeld te kunnen maken) kon de enquête niet meer worden ingekort.
In deze sectie zijn we dieper ingegaan op de gehanteerde methodologie. De onderdelen hier beschreven zouden een goed beeld moeten geven van hoe het onderzoek organisatorisch werd aangepakt. Daarnaast hebben we in de voorgaande delen ook het framework geschetst waarbinnen het gehele onderzoek dient te worden gesitueerd en geëvalueerd. In het volgende hoofdstuk zullen we bijgevolg dieper ingaan op de gegenereerde onderzoeksresultaten.
36
Resultaten Nadat we in vorige secties het framework geschetst hebben waarbinnen deze nulmeting dient te worden beoordeeld en we meer duiding hebben gegeven bij de gehanteerde methodologie, gaan we in dit hoofdstuk dieper in op de onderzoeksresultaten die de studie opleverde. We doen dit aan de hand van volgende subdelen: 1. “Steekproefomschrijving” 2. “Dimensies in data” 3. “Risicoperceptie en gepercipieerde kennis” 4. “Informatiebehoefte” 5. “Burgers en overheidsinformatie” In de eerste subsectie besteden we meer aandacht aan de kenmerken van de verzamelde data. Vervolgens geven we in subhoofdstuk twee meer duiding bij vier risicodimensies die we onderscheidden in de data. In de volgende drie onderdelen focussen we ons op de kern van de vraagstelling en gaan we bijgevolg na wat de risicoperceptie is van de Oost-Vlaamse burger, zijn informatiebehoefte hieromtrent en zijn verwachtingen t.o.v. de overheid omtrent risico-informatie. Aangaande structuur starten we telkens met een bespreking van de globale resultaten over het ruimere concept behandeld in het desbetreffende subonderdeel. Vervolgens evalueren we de vier risicodimensies. Om af te sluiten gaan we dieper in op elk risico afzonderlijk.
37
1. Steekproefomschrijving 1.1. Response-rate en verdeling In totaal werden 6600 schriftelijke enquêtes verdeeld over het grondgebied van de provincie OostVlaanderen waarbij rekening werd gehouden met een geografische verspreiding. Zoals beschreven in het methodologisch kader werd naast een schriftelijke verspreidingsvorm ook een elektronische enquête gedistribueerd in de geselecteerde gemeenten. De steekproefgrootte, response-rate en verdeling hiervan ziet er als volgt uit:
Stedelijk gebied Gemeente
Gent Beveren Aalst Oudenaarde Eeklo Totaal stedelijk gebied
Verstuurde schriftelijke enquêtes
Ontvangen schriftelijke enquêtes
Ontvangen elektronische enquêtes
Totaal Ontvangen enquêtes
% steekproef
Response rate
600 600 600 600 600
120 152 83 63 64
64 15 2 14 13
184 167 85 77 77
15,1% 13,7% 7,0% 6,3% 6,3%
27,71% 27,15% 14,12% 12,54% 12,54%
3000
482
108
590
48,4%
18,98%
Buitengebied Evergem Nazareth Stekene Hamme Sint – Laureins Herzele Totaal buitengebied
600 600 600 600
124 86 90 90 81
12 18 4 4 21
136 104 94 94 102
11,2% 8,5% 7,7% 7,7% 8,4%
22,22% 16,83% 15,56% 15,56% 16,43%
600
70
8
78
6,4%
12,83%
3600
541
67
608
49,9%
16,89%
600
Andere gemeenten Andere
0
15
5
20
1,6%
Totaal
6600
1028
180
1218
100%
17,96%
Tabel 3: verspreiding, ontvangst en response-rate enquêtes.
De response-rate bedraagt 17,96%. Volgens normen die gehanteerd worden in gelijkaardig Nederlands onderzoek (Actorion, 2008), is deze gemiddeld voor dergelijk onderzoek. Bovendien komt deze overeen met de berekende verwachte response-rate zoals beschreven in het methodologisch kader. Hierbij bemerken we echter dat de Belgische context, voor wat betreft onderzoek en campagnes in dit vakgebied, sterk verschilt van de Nederlandse: Nederland is al ettelijke jaren bewust bezig is met het verhogen van risicobewustzijn en zelfredzaamheid onder zijn burgers via meerdere campagnes. Aldus is dit voor de burger een bekender thema. Onderzoek hiernaar zal dan ook meer aandacht van deze verkrijgen dan in België waar het arsenaal en de omvang van de campagnes kleiner is. Dit in acht nemende kunnen we zodoende stellen dat een response-rate van 17,96% voor dergelijk onderzoek in 38
België eigenlijk bovengemiddeld is. De korte duur van de verspreiding, de lengte van de vragenlijst en een algemene enquêtemoeheid onder de bevolking (kwam naar voor als reacties op het niet invullen van de enquête) kunnen als verdere redenen worden aangehaald voor een response-rate onder de 20%. Opvallend is dat de response- rate opmerkelijk hoger ligt in Beveren, Gent en Evergem. Dit kan te wijten zijn aan enkele specifieke karakteristieken van deze steden: Gent heeft een historie van goede participatie bij onderzoeken. De hoge response-rate van Beveren kan mogelijks verklaard worden door de
nabije
aanwezigheid
van
de
kerncentrale
(Doel)
en
een
recent
doorgevoerde
risicocommunicatiecampagne (najaar 2010) daaromtrent, wat het thema van de enquête algemeen actueler en bekender maakt. De hoge response-rate van Evergem kan te wijten zijn
aan de
aanwezigheid van een groot aantal SEVESO-bedrijven in de omgeving.
39
1.2. Socio - demografische gegevens 1.2.1. Geslacht De
provincie
Oost-Vlaanderen telt, volgens
de
laatste
peilingen,
1.432.469 inwoners12
(http://www.oostvlaanderen.be). De populatie van de steekproef met 11 gemeenten13 bedroeg 528.826 respondenten waarvan 49,21% mannen en 50,79% vrouwen.
Verdeling naar geslacht Geslacht
Absoluut
Mannen Vrouwen
Totaal
Percentage 449 769
36,9% 63,1%
1218
100%
Tabel 4: verdeling naar geslacht
De steekproef vertoont een kleine oververtegenwoordiging van vrouwen t.o.v. van mannen. Voor dit onderzoek maakt dit inzake conclusies echter niet veel uit gezien we uitspraken willen doen over de gehele populatie. Alsook concludeerden we uit deeltesten geen verschillen tussen de geslachten.
1.2.2 Leeftijd Elke Oost-Vlaamse burger vanaf 18 jaar kon de enquête invullen: de jongste respondent was 18 jaar, de oudste 81 jaar. De gemiddelde leeftijd bedroeg 40,06 jaar. Volgens de populatiepercentages behoort 55,3% van de respondenten tot de “actieve bevolking” (20 tot 59 jaar oud), 19,7% tot de categorie ouderen ( 60 jaar en ouder) en is 25% is jonger dan 20 jaar.
Verdeling naar leeftijdscategorie zoals gehanteerd in populatiefiche leeftijdscategorie
Absoluut
Percentage
Jonger dan 20 jaar Actieve bevolking 60 jaar en ouder
24 1123 71
2,0% 92,2% 5,8%
Totaal
1218
100%
Cumulatief percentage 2,0% 94,2% 100%
Tabel 5: verdeling naar leeftijdscategorie
Indien we de steekproef vergelijken met de populatiewaarden bemerken we dat deze niet overeenkomen. Een nuance die hierbij dient te worden gemaakt, is dat de groep onder de 18 jaar in
12
13
De laatste cijfers dateren van 1 januari 2010. Als bron gebruiken we hiervoor de gemeentelijke fiches die openbaar beschikbaar zijn via www.oostvlaanderen.be (recentste cijfers:
1januari 2010). Gezien we uit deze gemeentes een “algehele” populatie willen destilleren, hebben we telkens de gemeentelijke cijfers bijeengenomen en dit zowel voor de variabelen geslacht, leeftijd, opleiding. Aanvullend zullen we ook dieper ingaan op hoelang men al in de gemeente woont. Hier zijn geen concrete populatiepercentages terug te vinden, maar naar het onderzoek toe is het interessanter als men al lang in de gemeente woont, gezien men op deze manier een beter beeld heeft van de leefomgeving en bijgevolg nauwkeuriger kan antwoorden.
40
deze steekproef niet in rekening is genomen. Daarnaast was de bevolking boven 60 jaar een moeilijk te bereiken groep.
Verdeling naar leeftijdscategorie zoals gehanteerd in populatiefiche leeftijdscategorie
Absoluut
30 jaar en jonger 31 jaar tot 40 jaar 41 jaar tot 50 jaar 51 jaar tot 60 jaar 61 jaar en ouder
Percentage 188 501 364 101 64
15,4% 41,1% 29,9% 8,3% 5,3%
Cumulatief percentage 15,4% 56,6% 86,5% 94,7% 100%
Tabel 3: Verdeling naar leeftijdsintervallen
Uit bovenstaand data kunnen we afleiden dat opmerkelijk meer 30ers en 40ers de enquête hebben ingevuld. Gezien iedereen, ongeacht welke leeftijd (met uitzondering van – 18jarigen), evenveel kans had deze enquête in te vullen, kan dit duiden op een grotere interesse in dit thema bij deze groep. Weliswaar kan dit ook het gevolg zijn van de hogere response – rate van de enquêtes uit scholen.
1.2.3. Opleidingsniveau Hoewel in de enquête specifiek gepeild werd naar de hoogst genoten opleiding hanteren we voor de steekproefomschrijving, naar de statistieken van de FOD Economie3 (http://statbel.fgov.be), een indeling naar “laag en midden” (max. hoger secundair onderwijs) niveau en “hoog” niveau (hoger niet-universitair of universitair onderwijs)4.
Verdeling naar opleidingsniveau leeftijdscategorie
Absoluut
Laag en midden niveau Hoog niveau
Totaal
Percentage 635 583
52,1% 47,9%
1218
100%
Cumulatief percentage 52,1% 100%
Tabel 4: verdeling naar opleidingsniveau
Volgens de meest recente populatiepercentages heeft 25,8% van de Belgische bevolking onderwijs gevolg van een hoger niveau. Deze groep is in deze steekproef bijgevolg oververtegenwoordigd (47,9%).
1.2.4. Wonen in de gemeente Bijna 3/4de van de respondenten woont al langer dan 10 jaar in de opgegeven gemeente. In totaal woont slecht 15% minder dan vijf jaar in de gemeente. Naar nauwkeurigheid van inschattingen op de vragen voor dit onderzoek is dit positief. We verwachten dat respondenten met een “beter beeld”
3
De laatste cijfers omtrent opleidingsniveau dateren van 2009
4
Gezien het gebrek aan dergelijke cijfers in de gemeentelijke fiches gebruiken we de nationale cijfers gedistribueerd door de FOD Economie. Daarnaast verwachten we geen grote verschillen tussen nationaal en provinciaal niveau.
41
inschattingen gemaakt hebben per item gezien men een beter beeld heeft van de omgeving waarin men woont.
Verdeling naar hoelang men al in de opgegeven gemeente woont # jaar wonen
Absoluut
0 jaar tot 2 jaar 2 jaar tot 5 jaar 5 jaar tot 10 jaar langer dan 10 jaar
Totaal
Percentage 68 118 166 866
5,6% 9,7% 13,6% 71,1%
1218
100%
Cumulatief percentage 5,6% 15,3% 28,9% 100%
Tabel 8: verdeling naar hoe lang men al in de gemeente woont
42
1.3. Representativiteit In het belang van een representatieve steekproef is dat de verzamelde gegevens zo goed mogelijk overeenstemmen met de populatie, in dit geval “burgers van de provincie Oost-Vlaanderen, ouder dan 18 jaar, uit de 11 geselecteerde gemeenten”. Indien dit niet het geval is, kunnen wegingen worden doorgevoerd om de data representatiever te maken. Dit dient echter zoveel mogelijk te worden vermeden, gezien het in dergelijke gevallen gaat om een manipulatie van data. Als de variabelen die niet overeenstemmen met populatiepercentages niet de belangrijkste criteria van het onderzoek uitmaken,
weegt
men
daarom
doorgaans
niet
bij
niet-overeenstemmende
steekproef
-
populatiepercentages. Ook voor dit onderzoek werden geen wegingvariabelen gehanteerd omdat het met dit verkennend onderzoek, dat een nulmeting betreft, niet de bedoeling is om tot specifieke doelgroepdata te komen, maar om uitspraken te doen over de “bredere bevolking”. Uit Nederlandse data van gelijkaardig onderzoek blijkt overigens dat wegingvariabelen weinig verschil maken in dergelijk onderzoek: na het toepassen van wegingsfactoren in de eerste studies omtrent risicobeleving kwam men tot de conclusie dat scheve responsgroepen geen verschil uitmaakten aangaande conclusies en/of causale en statische relaties. Bijgevolg heeft men in de vervolgonderzoeken nooit meer correcties toegepast (G. Geujen, persoonlijke mededeling, 2011, 6 april). Deze stelling komt tevens overeen met deeltesten die zijn doorgevoerd op de data in dit onderzoek waarbij specifiek verschillen tussen geslacht, leeftijd en opleiding werden nagegaan. Met uitzondering van een zeer verwaarloosbare correlatie voor wat betreft leeftijd, werden geen verschillen geconstateerd. Deze bevindingen, in combinatie met de eerder geponeerde stelling dat weging datamanipulatie is, weerhouden ons ervan om te wegen. Dat bijgevolg de steekproef niet volledig overeenstemt met de populatie hoeft echter geen implicaties voor de aanbevelingen m.b.t. het risicocommunicatiebeleid.
43
2. Dimensies in data Via factoranalyse (Varimax rotatie) werden vier dimensies onderscheidden in de data: “accidentele/intentionele sociale risico’s”, “accidentele/intentionele risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen”, “controleerbare risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen” en “natuurlijke risico’s”. We bemerken dat de factoranalyse eenmalig verkennend werd toegepast op de vraag naar hoe hoog men de kans inschat om met een bepaald risico te worden geconfronteerd. Weliswaar werd voor alle geconstrueerde dimensies in deze studie met “reliability analysis” nagegaan of de schaal intern betrouwbaar is.
Accidentele/intentionele sociale risico’s: Deze cluster omvat risico‟s die zich voordoen in de sociale ruimte waarbij bijgevolg anderen betrokken zijn. Alsook hebben zij een accidentele of opzettelijke aard, wat maakt dat zij kunnen worden voorkomen. Doch heeft men er als burger weinig of geen controle over of men met dergelijke risico‟s wordt geconfronteerd. De items die we in deze cluster opnemen betreffen: -
Criminaliteit in mijn omgeving
-
Verkeersonveiligheid
-
Uitbreken van een epidemie.
-
Terrorisme
-
Risico‟s verbonden aan grote evenementen
Een bemerking die we hierbij maken is dat het item “het uitbreken van een epidemie” bij deze cluster is geplaatst omwille van het feit dat, hoewel ziektes hoofdzakelijk niet ontstaan op accidentele of intentionele basis, de uitvergroting hiervan tot een ware epidemie wel ten gevolge van menselijke factoren (hygiëne, nalatigheid,…) is. Daarbij kan een epidemie pas uitgroeien tot een epidemie in de sociale sfeer, in contact met anderen.
Accidentele/intentionele risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen: In de vragenlijst waren tevens vier items opgenomen betreffende de opslag, verwerking en transport van gevaarlijke stoffen. Uit factoranalyse blijkt dat deze bij elkaar passen. Ook passen zij inhoudelijk bij elkaar. Gelijkaardig aan voorgaande cluster zijn zij accidenteel of intentioneel van aard en kunnen zij dus eventueel worden voorkomen. De cluster omvat volgende items: -
Risico‟s verbonden aan een kerncentrale.
-
Risico‟s verbonden aan de opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen door bedrijven.
-
Risico‟s verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen.
-
Risico‟s verbonden aan buisleidingen waar gevaarlijke stoffen doorheen gaan.
44
Controleerbare risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen: Een volgende cluster betreft de items “het wegvallen van drinkwater en elektriciteit/gas”. Deze risico‟s krijgen de titel controleerbaar mee omdat, hoewel burgers het voorkomen ervan niet kunnen tegengaan, zij zich vrij gemakkelijk kunnen voorbereiden op dergelijke incidenten.
Natuurlijke risico’s: Een laatste cluster omvat de items “overstroming” en “bos – en heidebrand”. Het betreft risico‟s die het gevolg zijn van natuurkrachten. Een noot die we hierbij maken is dat “bos – en heidebrand” ook intentioneel van aard kan zijn, maar in deze vragenlijst gaat het om de natuurlijk ontstane variant.
45
3. Risicoperceptie en gepercipieerde kennis Hoewel het moeilijk is om een algemene risicoperceptie uit te tekenen, gezien de opzet van dit onderzoek kunnen we toch conclusies omtrent dit concept trekken. In de bevraging werd gepeild naar drie belangrijke aspecten binnen het kader van risicoperceptie, namelijk: -
Hoe hoog men de kans inschat om met een welbepaald risico te worden geconfronteerd.
-
Hoe ernstig men de gevolgen van een welbepaald risico inschat voor zichzelf.
-
In welke mate men verontrust is door één van de opgesomde risico‟s.
Naast het concept risicoperceptie focussen we ons ook op de gepercipieerde kennis die burgers opgeven betreffende de gepercipieerde risico‟s. Op deze manier willen we een volledig beeld geven over wat leeft onder de bevolking.
46
3.1. Clusteranalyse risicoperceptie Met betrekking tot het concept “risicoperceptie”, bestaande uit de variabelen “inschatten kans (&=0,83)”, “inschatten gevolgen (&=0,90)” en “mate van verontrusten(&=0,93)” werden met hiërarchische clustering op 10% van de steekproef twee clusters van respondenten onderscheidden. We duiden er tevens op dat alle dimensies getest zijn via “reliability analysis” vooraleer ze te gebruiken als enkele variabelen in de clusteranalyse16. Telkens werden intern betrouwbare schalen vastgesteld. 4,5 3,89 4
3,68
3,5 3
2,66
2,5
2,23
2,85
Angsthazen: hoog risicobewystzijn (N=572)
2,29
2
Onbekommerden: laag risicobewustzijn (N= 525)
1,5 1 Inschatting kans
Inschatting gevolgen
Mate van verontrusten
Figuur 2: clusteranalyse risicoperceptievariabelen
Via K-means clustering werden vervolgens de twee types verder gepreciseerd en beschreven: 1. “Onbekommerden”: Een eerste type mensen dat we in de data onderscheiden betreft mensen met een lage risicoperceptie voor de drie opgenomen variabelen. “Onbekommerden” schatten de kans dat zich een incident voordoet m.b.t. de geselecteerde risico‟s en de gevolgen hiervan over het algemeen laag in. Men verontrust zich hierin dan ook maar matig tot weinig. 2. “Angsthazen”: Deze mensen hebben een hoge risicoperceptie. Zij schatten de kans dat zich een incident voordoet weliswaar matig in, maar zien de gevolgen van het voordoen van een incident als vrij ernstig. De gedachte dat een risico leidt tot een incident verontrust hen dan ook sterk. Deze termen zijn ontleend aan de doctoraalstudie van Isabelle Stevens (2010), gehanteerd in de lessen Communicatiewetenschappelijk onderzoek I. Weliswaar houden ze hier niet hetzelfde in als in haar studie. 16
Een opmerking die we bij bovenstaande analyse maken is dat deze clusters zijn geconstrueerd op de 13 risico‟s opgenomen in de
vragenlijst. Sluitende uitspraken over verdere risico‟s kunnen daarom eventueel betwistbaar zijn. Niettegenstaande dit is deze cluster een goede indicatie van wat leeft onder de bevolking wat betreft dit thema.
47
3.2. Dimensie risicoperceptie Op basis van de drie “risicoperceptievariabelen” opgenomen in dit onderzoek, in acht nemende dat we werkten met een gelimiteerde lijst, onderscheiden we een dimensie “risicoperceptie”. We duiden er hier echter op dat risicoperceptie als construct normaliter gemeten wordt met langere “item-scales”. Gezien de opzet van dit onderzoek, waarbij groepen items herleid zijn tot vragen en alzo toegepast op een scala van risico‟s, is dit niet mogelijk. Toch kunnen we een algemene dimensie “risicoperceptie” onderscheiden gezien de inschatting van kans, gevolgen en verontrusten grote determinanten zijn van risicoperceptie. De dimensie “risicoperceptie” heeft echter een “Cronbach’s Alpha – waarde” van 0,64. Normaliter kunnen we hier niet spreken van een goed intern betrouwbare schaal, doch kunnen we deze waarde nog als aanvaardbaar aanschouwen17.
3.2.1. Risicoperceptie per cluster 4
3,56
3,48 3,5
3,45
3,09
3,03 3 2,52
3,39 3,05
3,04 2,56
2,93
2,57
2,56
2,42
2,5 2,04 2 1,5 1 A/I sociale risico's
A/I risico's m.b.t Controleerbare gevaarlijke stoffen risico's
Algemeen provincie
Natuurlijke risico's
Angsthazen
Gemiddeld
Onbekommerden
Figuur 3: risicoperceptie per afzonderlijke cluster
De gemiddelde risicoperceptie is matig (2,93). Een uitzondering betreft “natuurlijke risico’s” waarvoor de risicoperceptie eerder laag is. De discrepantie tussen “angsthazen” en “onbekommerden” is weliswaar opmerkelijk. “Angsthazen” hebben voor alle clusters een vrij hoge risicoperceptie, met uitzondering van “natuurlijke risico’s”. “Onbekommerden” daarentegen scoren overal onder de gemiddelde waarde. We bemerken echter dat, met uitzondering van de schaal “sociale risico’s” (&=0,71), de “Cronbach’s Alpha - waarden telkens lager liggen dan 0,70. Respectievelijk 0,49 voor “natuurlijke risico’s”; 0,54 voor “risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen” en 0,67 voor “risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen”. Verder zijn er geen significante verschillen op te merken omtrent risicoperceptie en gemeenten (ANOVA F=1,568, p. = 0,111) en of men woont in buitengebied of stedelijk gebied (TTest, equal variances not assumed: p. = 0,313). Voor leeftijd en risicoperceptie concluderen we bovendien hetzelfde (ANOVA: F=1,119; p=0,290). Indien het item “kans” uit de schaal zou worden weggelaten stijgt de Alpha waarde tot 0,70 (wel een intern betrouwbare schaal). Omwille van inhoudelijke redenen houden we het item echter in de schaal. Ook is de item-total item correlation waarde van dit item hoger dan 0,30 (0,310), een bijkomend argument om het in de schaal te houden. Bovendien is het construct gebaseerd op items uit bestaande schalen. 17
48
3.2.2. Risicoperceptie per risico 5,00 4,50 4,00 3,50 3,00 2,50 2,00 1,50 1,00
3,6 3,10
3,03
3,06
3,15 2,80
3,04
3,23
3,23
2,79
2,98 2,38
2,34
Figuur 4: risicoperceptie per afzonderlijk risico
Voor de meeste risico‟s kunnen we, analoog met de globale risicoperceptie, een matige risicoperceptie afleiden. Voor “verkeersonveiligheid” is deze echter aanzienlijk. Daarentegen krijgen we lage risicopercepties voor “risico’s verbonden aan grote evenementen” en “bos – en heidebranden”. Dergelijke cijfers kunnen te verklaren zijn door een onzekerheid die aan de meeste risico‟s is verbonden (men weet er niet veel van), hoewel de lage risicoperceptie van omtrent “grote evenementen” kan verklaard worden door het “fun” karakter dat men daar aan toekent. Bijgevolg denkt men als burger niet na, of wil men niet nadenken, over de risico‟s die men kan lopen bij het bijwonen van evenementen.
Risicoperceptie per risico, per gemeente (ANOVA) Opslag/verwerking gevaarlijke stoffen Wegvallen elektriciteit, gas Wegvallen drinkwater Overstroming Bos-en heidebrand Uitbreken epidemie Transport gevaarlijke stoffen Terrorisme Buisleiding met gevaarlijke stoffen Verkeersonveiligheid Criminaliteit Kerncentrale Risico’s grote evenementen
GE
AA
BE
OU
EE
S-L
NA
HE
HA
ST
EV
3,09
2,88
3,55*
2,88
3,06
2,57
3,10
3,02
2,85
2,85
3,58*
3,00
3,0
2,96
2,84
3,18
3,07
3,06
3,12
3,11
3,05
2,98
3,05
2,99
2,99
2,93
3,19
3,06
3,05
3,16
3,03
3,06
2,72
2,83
2,74
3,07
2,87
2,72
2,95
2,64
3,19
2,54
2,65
2,19
2,40
2,15
2,58
2,54
2,17
2,33
2,40
2,53
2,66
2,19
3,19
3,67
3,12
2,93
3,21
2,99
3,25
3,22
3,12
3,24
3,03
3,22
2,95
3,38*
2,77
3,04
2,36
3,27
2,74
2,71*
2,95*
3,37*
2,87
2,98
2,89
2,70
2,87
2,42
2,84
2,9
2,79
2,62
2,74
3,29
3,15
3,32
3,07
3,17
2,84*
3,48
3,29
3,10
3,05
3,53
3,74
3,75
3,68
3,46
3,78
3,21
3,59
3,53
3,48
3,58
3,61
3,38
3,37
3,32
3,12
3,49
2,78*
3,35
3,24
3,12
3,06
3,2
2,70
2,51
4,10*
2,53
2,93
3,04
2,54
2,53
2,74
3,63*
2,86
2,50
2,55
2,34
2,46
2,45
2,06
2,26
2,58
2,36
2,51
2,23
3,13
Tabel 9: risicoperceptie per afzonderlijk risico, per gemeente.
49
Bij het beoordelen van de risicoperceptie voor de gemeenten afzonderlijk (ANOVA) concluderen we significante verschillen aangaande een aantal gemeenten. Opvallend zijn vooral de significante verschillen die Beveren en Evergem vertonen betreffende “risico’s gerelateerd aan gevaarlijke stoffen”. Dit verschil is echter logisch: Beveren heeft de dichte nabijheid van de kerncentrale van Doel, Evergem wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een groot aantal SEVESO-instellingen. In volgende secties zullen we dieper ingaan op de afzonderlijke variabelen die het construct “risicoperceptie” uitmaken. Gezien het niet-exhaustieve karakter van de vragenlijst en de lage “Chronbach’s Alpha – waarden” voor risicoperceptie, kan dergelijke analyse ons een genuanceerder beeld geven.
50
3.3. Inschatting kans 3.3.1. Algemeen per cluster Hoe hoog schat u de kans in dat u met dit risico zal worden geconfronteerd?
2,23
Gemiddeld
2,67 2,45
1,73
Natuurlijke risico's (Alpha = 0,55)
2,09 1,91 2,53
Controleerbare risico's m.b.t. nutsvoorzieningen (Alpha = 0,88)
2,91 2,74 2,27
Accidentele/Intentionele risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen (Alpha = 0,71)
2,75 2,52 2,39
Accidentele/Intentionele sociale risico's (Alpha = 0,74)
2,91 2,66 1
1,5
Glijdende schaal waarbij: 1 = De kans is dat ik hiermee geconfronteerd word, is helemaal niet reëel. 5 = De kans dat ik hiermee geconfronteerd word, is zeer reëel.
2
2,5
3
3,5
Onbekommerden Angsthazen Algemeen provincie
Figuur 5: inschatten kans op confrontatie risico’s per cluster
Over het algemeen maakt de Oost-Vlaamse burger een lage, weliswaar niet irreële, inschatting betreffende de realiteit om geconfronteerd te worden met incidenten. Ook hier bemerken we de sterke discrepanties tussen “angsthazen” en “onbekommerden” die respectievelijk een matige en lage kans toekennen.
3.3.2. Accidentele/intentionele sociale risico’s De gemiddelde kans dat de Oost – Vlaamse burger toekent om ooit met risico‟s uit deze cluster te worden geconfronteerd bedraagt 2,66. Dergelijk cijfer komt overeen met een visie dat burgers de kans dat zij hier ooit mee zullen worden geconfronteerd hoofdzakelijk als niet vrij reëel inschatten. Zeer opvallend in onderstaande grafiek zijn de uitgesproken cijfers voor wat betreft “terrorisme” en “risico’s verbonden aan evenementen”, waarbij meer dan 70% van de burgers aangeeft dat de kans op het voordoen van een incident hieromtrent (helemaal) niet reëel is. Een verklaring kan gevonden 51
worden in de “betrokkenheid” die men heeft met het risico: “Verkeersonveiligheid” betreft een risico waar men frequent mee in contact komt: direct via persoonlijk context of indirect via vrienden, familie,... die hiermee geconfronteerd worden. Terwijl “terrorisme” een thema is waar de meeste Oost-Vlaamse burgers geen directe ervaring mee hebben: via de media worden ons wel dergelijke incidenten en beelden die hieruit voortvloeien doorgespeeld, maar burgers zien dit eerder als een “ver van hun bed show”. Inzake evenementen kan de “fun – factor” (cfr. supra) een sterk beïnvloedende rol spelen. Hoe hoog schat u de kans in dat u met dit risico zal worden geconfronteerd? 12,7% 16,4%
Risico's verbonden aan grote evenementen
70,9% 29,0%
Criminaliteit
37,3% 33,7% 52,5%
Verkeersonveiligheid
27,5% 19,9% 10,4%
Terrorisme
17,8% 71,8% 23,4%
Het uitbreken van een epidemie
36,8% 39,8% 0%
De kans is (zeer) reëel.
10%
20%
De kans is al dan niet reëel.
30%
40%
50%
60%
70%
80%
De kans is (helemaal) niet reëel.
Figuur 6: inschatten kans op confrontatie risico afzonderlijke sociale risico's
3.3.3. Accidentele/intentionele risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen Aangaande deze cluster kunnen we stellen dat de kans die de Oost-Vlaamse burger hieraan toedraagt, behoort tot de categorie niet vrij reëel (gemiddelde van 2,52 op een vijfpuntenschaal). Bovendien opvallend is dat voor elk risico minstens 45% van de geselecteerde bevolking aangeeft dat de kans dat zij geconfronteerd worden met dergelijk incident (helemaal) niet reëel is. Bovendien stelt nog geen derde van de bevolking, voor elk van de risico‟s hierboven vermeld, dat de kans dat zij ooit met dit risico zullen worden geconfronteerd reëel is. Niettegenstaande is bijvoorbeeld het gasnetwerk in België zeer uitgebreid en worden dagelijks grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen langs onze Belgische wegen vervoerd.
52
Hoe hoog schat u de kans in dat u met dit risico zal worden geconfronteerd?
19,1% 13,0%
Risico's verbonden aan een kerncentrale
67,8%
22,9% 30,2%
Buisleidingen waar gevaarlijke stoffen doorheen gaan
46,9%
26,6% 22,5%
Transport van gevaarlijke stoffen.
50,9%
26,0% 25,9%
Opslag en verwerking van gevaalijke stoffen door bedrijven.
48,1%
0%
De kans is (zeer) reëel.
10%
20%
De kans is al dan niet reëel.
30%
40%
50%
60%
70%
80%
De kans is (helemaal) niet reëel.
Figuur 7: inschatten kans op confrontatie afzonderlijke risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen
Risicoperceptie per risico, per gemeente (ANOVA) GE
AA
BE
OU
EE
S-L
NA
HE
HA
ST
EV
2,59
2,42
3,41*
2,27
2,43
2,11
2,64
2,35
2,36
2,43
3,49*
2,85*
2,30
3,13*
2,28
2,43
1,70*
2,88
2,10
2,02
2,53
3,09
2,80
2,64
2,81
2,56
2,30
2,14*
2,96
2,71
2,46
2,45
3,11*
1,74 1,62 1,47 1,69 3,90* 2,32* Tabel 10: risicoperceptie per afzonderlijk risico cluster gevaarlijke stoffen, per gemeente
1,43
1,42
1,62
3,04*
2,12
Opslag/verwerking gevaarlijke stoffen Transport gevaarlijke stoffen Buisleiding met gevaarlijke stoffen Kerncentrale
Aangaande het inschatten van “de kans” concluderen we dezelfde tendensen als bij het inschatten van de risicoperceptie in zijn geheel. Vooral voor Beveren en Evergem, twee gebieden gekenmerkt door respectievelijk de aanwezigheid van een kerncentrale en SEVESO-bedrijven, worden hogere gemiddelde scores toegekend aan de kans dat deze risico‟s zouden leiden tot incidenten. Dit geeft een sterke indicatie dat de “nabijheid” van risicobronnen, een rol speelt bij de risicoperceptie en haar determinanten. Bovendien blijkt dat, hoe verder men van een kerncentrale woont, hoe lager de inschatting van kans dat risico‟s verbonden aan een kerncentrale zouden kunnen leiden tot een incident. Deze perceptie kan als mogelijke oorzaak hebben dat de meeste burgers, die niet in de directe omgeving van een kerncentrale wonen, dit niet als “hun omgeving” beschouwen. De kernramp in Fukushima heeft echter aangeduid dat men omgeving wat betreft kernrampen ruim mag interpreteren.
53
Reden voor de hogere percentages in Evergem en Beveren wat betreft deze risico‟s kunnen tevens te herleiden zijn naar de risicocommunicatiecampagnes daar, specifiek op dergelijke risico‟s, uitgevoerd.
3.3.4. Controleerbare risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen De gemiddelde kans die burgers toekennen aan het voorkomen van incidenten m.b.t. nutsvoorzieningen bedraagt 2,74. Dergelijk cijfer komt overeen met een visie dat burgers de kans dat zij hier ooit mee zullen worden geconfronteerd hoofdzakelijk als niet vrij reëel inschatten. Hoe hoog schat u de kans in dat u met dit risico zal worden geconfronteerd? 28,5% 31,9%
Het wegvallen van elektriciteit, gas voor onbepaalde tijd.
39,7% 20,5%
Het wegvallen van drinkwater voor onbepaalde tijd.
30,2% 49,3% 0%
De kans is (zeer) reëel.
10%
De kans is al dan niet reëel.
20%
30%
40%
50%
60%
De kans is (helemaal) niet reëel.
Figuur 8: inschatten kans op confrontatie afzonderlijke risico's m.b.t. nutsvoorzieningen
Ook voor risico‟s waarvoor bij aanvang van het onderzoek werd verwacht dat burgers een meer realistische kans zouden inschatten, bewijzen de resultaten het tegendeel. Maar liefst de helft van de burgers schat de kans van “het wegvallen van drinkwater voor onbepaalde tijd” als irreëel in, een goeie 40% van hen geeft dezelfde visie aan voor wat betreft “het wegvallen van gas/elektriciteit voor onbepaalde tijd”. Niettegenstaande komen dergelijke incidenten frequent voor - weliswaar voor korte duur en vaak aangekondigd.
3.3.5. Risico’s verbonden aan natuurgeweld Hoe hoog schat u de kans in dat u met dit risico zal worden geconfronteerd? 15,0% 18,7%
Overstroming/hoogwater van rivier of andere waterloop
66,2% 5,5% 10,4%
Bos - en heidebranden
84,2% 0%
De kans is (zeer) reëel.
10%
20%
De kans is al dan niet reëel.
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
De kans is (helemaal) niet reëel.
Figuur 9: inschatten kans op confrontatie afzonderlijke risico's verbonden aan natuurgeweld
54
Oost-Vlaamse burgers schatten de kans om geconfronteerd te worden met natuurgeweld in hun omgeving als vrij irreëel in (1,91). Hoewel zware overstromingen in het najaar van 2011 de Provincie Oost-Vlaanderen hebben geteisterd, geeft 2/3de van de respondenten aan dat de kans om hiermee te worden geconfronteerd irreëel is. Niettegenstaande dat dit cijfer tegen de verwachtingen ingaat, kunnen mogelijke verklaringen hiervan zijn dat overstromingen geen alledaags fenomeen zijn waardoor de burger deze niet aanziet als een “echt” risico dat hij loopt. Dezelfde stelling gaat ook op voor wat betreft bos – en heidebranden, waarvoor de overgrote meerderheid (84,2%) van de bevolking aangeeft dat de kans om hiermee geconfronteerd te worden (helemaal) niet reëel is. Ook kan de factor “ligging” een rol spelen, gezien beide plaatselijke fenomenen zijn: een deel van een gemeente kan zwaar geteisterd worden door een overstroming, terwijl een ander deel nauwelijks of zelfs geen wateroverlast heeft.
55
3.4. Inschatting gevolgen 3.4.1 Algemeen per cluster Hoe ernstig schat u de gevolgen in van volgende risico's? 2,8
Gemiddeld
3,85 3,37
2,47
Natuurlijke risico's (Alpha = 0,84)
3,7 3,15 2,84
Controleerbare risico's m.b.t. nutsvoorzieningen (Alpha = 0,85)
3,78 3,34 3,05
Accidentele/Intentionele risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen (Alpha = 0,80)
4,6 3,59 2,85
Accidentele/Intentionele sociale risico's (Alpha = 0,84)
3,85 3,38 1
1,5
2
2,5
3
3,5
4
4,5
5
Onbekommerden Glijdende schaal waarbij: 1 = De gevolgen zouden helemaal niet ernstig zijn. 5 = De gevolgen zouden zeer ernstig zijn.
Angsthazen Algemeen provincie
Figuur 10: inschatten gevolgen risico's per cluster
Algemeen kunnen we stellen dat de Oost-Vlaamse burger de gevolgen van incidenten als matig ernstig tot eerder ernstig inschat. Vooral de gevolgen verbonden aan “risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen” worden zwaarder ingeschat dan risico‟s in andere clusters. Analoog met andere clusters hinkt de cluster m.b.t. “natuurlijke risico’s” iets achterop. Hoewel ook hier de gevolgen nog steeds als matig ernstig worden ingeschat.
3.4.2. Accidentele/intentionele sociale risico’s Aangaande “sociale risico’s” leiden we uit de data af dat de gemiddelde Oost-Vlaamse burger hier een score van 3,38 aan toekent m.a.w. een eerder ernstige inschatting van de gevolgen verbonden aan incidenten voortvloeiend uit dergelijk risico‟s. Met uitzondering van “risico’s verbonden aan grote evenementen”, schat telkens de helft of meer van de Oost-Vlaamse burgers de gevolgen van incidenten die voorkomen uit deze risico‟s (zeer) ernstig in. 56
Opvallend is dat “verkeersonveiligheid” door bijna 2/3de van de burgers gepercipieerd wordt als het hebben van (zeer ernstige) gevolgen, terwijl bijvoorbeeld voor het “risico op terrorisme” nog 22,4% van de burgers aangeeft dat deze gevolgen (helemaal) niet ernstig zouden zijn. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat er dagelijks slachtoffers vallen ten gevolge van verkeersonveiligheid, terwijl een terroristische aanslag, het uitbreken van een epidemie e.d. minder frequent voorkomen. Bijgevolg kunnen we concluderen dat de factor “betrokkenheid” - net als bij kans - mogelijks van invloed is op het inschatten van de gevolgen van de genoemde incidenten. Hoe ernstig schat u de gevolgen in van volgende risico's? 20,4%
Risico's verbonden aan grote evenementen
35,8% 43,7% 51,2%
Criminaliteit
32,1% 16,6% 62,5%
Verkeersonveiligheid
28,1% 9,4% 49,5%
Terrorisme
28,1% 22,4% 51,0%
Het uitbreken van een epidemie
34,2% 14,7% 0%
De gevolgen zouden (zeer) ernstig zijn
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
De gevolgen zouden al dan niet ernstig zijn
De gevolgen zouden (helemaal) niet ernstig zijn
Figuur 11: inschatten gevolgen afzonderlijke sociale risico's
Een opmerkelijk cijfer bedraagt de zeer lage inschatting die men maakt met betrekking tot ernstige gevolgen voor “risico’s verbonden aan evenementen”. Niettegenstaande heeft de geschiedenis (Duisberg zomer 2010, Heizeldrama 1984,...) al meermaals aangetoond hoe desastreus de gevolgen kunnen zijn verbonden aan fenomenen als massahysterie e.d. opgewekt door incidenten op evenementen. We zouden bijgevolg eventueel kunnen concluderen dat de burger niet wenst te denken aan de risico‟s gerelateerd aan het bijwonen van evenementen. En, dat zelfs daarna mogelijke negatieve gedachten hierover worden verdreven door selectieve herinnering.
57
3.4.3. Accidentele/intentionele risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen Van alle risicoclusters onderscheidden in de data worden de gevolgen van “risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen” als het meest ernstig ingeschat. Met betrekking tot deze cluster schat de Oost-Vlaamse burger de gevolgen in als eerder ernstig (3,59). Hoe ernstig schat u de gevolgen in van onderstaande risico's? 62,2%
Risico's verbonden aan een kerncentrale
16,4% 21,4% 63,6%
Buisleidingen waar gevaarlijke stoffen doorheen gaan
36,4% 13,2% 49,0%
Transport van gevaarlijke stoffen.
32,3% 18,7% 51,2%
Opslag en verwerking van gevaalijke stoffen door bedrijven.
30,0% 18,8% 0%
10%
De gevolgen zouden (zeer) ernstig zijn De gevolgen zouden (helemaal) niet ernstig zijn
20%
30%
40%
50%
60%
70%
De gevolgen zouden al dan niet ernstig zijn
Figuur 12: inschatten gevolgen afzonderlijke risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen
Voor elk item geeft minstens 50% van de Oost-Vlaamse bevolking aan dat de gevolgen bij het zich voordoen van een incident m.b.t. tot bovenstaande risico‟s (zeer) ernstig zouden zijn. Vooral de gevolgen gerelateerd aan incidenten voortvloeiend uit “risico’s verbonden aan een kerncentrale” en “buisleidingen” worden door de meerderheid van de burgers ingeschat als (zeer) ernstig. Frappant is ook dat, met uitzondering van “risico’s verbonden aan een kerncentrale”, telkens ongeveer 1/3de van de respondenten koos voor het middenantwoord. Dergelijke cijfers zouden er op kunnen wijzen dat men deze ernst niet goed kan inschatten door gebrekkige kennis en andere factoren van invloed.
Inschatting gevolgen per risico, per gemeente (ANOVA) GE
AA
BE
OU
EE
S-L
NA
HE
3,52
3,29
3,82
3,57
3,52
3*
3;48
3,52
3,61
3,51
3,70
3,29
3,44
2,95*
3,62
3,08
3,84
3,64
3,91
3,59
3,76
3,49
3,89
3,55 3,23 4,51* Tabel 11: inschatting gevolgen per risico, per gemeente.
3,21
3,74
3,71
3,36
Opslag/verwerking gevaarlijke stoffen Transport gevaarlijke stoffen Buisleiding met gevaarlijke stoffen Kerncentrale
HA
ST
EV
3,16
3,65
3,20
3,36
3,63
3,66
3,80
3,61
3,94
3,21
3,65
4,13*
3,72
3,30
Zoals verwacht verschilt Beveren significant van de andere gemeenten (met uitzondering van Stekene) omtrent de inschatting van de gevolgen van de kerncentrale. Stekene op haar beurt verschilt significant 58
van Aalst, Oudenaarde en Herzele. Wat betreft “transport van gevaarlijke stoffen”, bemerken we enkel een significant verschil van Sint-Laureins met Gent, Beveren en Nazareth. Tevens verschilt SintLaureins voor risico‟s gemoeid met “opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen” significant met Beveren en Evergem. Aangaande de andere gemeenten zijn geen significante verschillen waarneembaar, niettegenstaande dat de gemiddelde waarden overal vrij hoog zijn.
3.4.4. Controleerbare risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen Bij de inschatting van de ernst van “controleerbare risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen” constateren we dat respondenten een matige tot eerder ernstige inschatting aan de ernst van deze gevolgen toekent (3,34). Hoe ernstig schat u de gevolgen van onderstaande risico's? 40,2%
Het wegvallen van elektriciteit, gas voor onbepaalde tijd.
33,1% 26,7% 50,1%
Het wegvallen van drinkwater voor onbepaalde tijd.
28,4% 21,5% 0%
10%
De gevolgen zouden (zeer) ernstig zijn
20%
30%
40%
50%
60%
De gevolgen zouden al dan niet ernstig zijn
De gevolgen zouden (helemaal) niet ernstig zijn Figuur 13: inschatten gevolgen afzonderlijke risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen
Hoewel een groot deel van de Oost-Vlaamse bevolking de gevolgen van incidenten voorkomend uit deze risico‟s als (zeer) ernstig inschat, aanziet toch 1/6de en 1/5de, respectievelijk voor “het wegvallen van drinkwater” en “het wegvallen van gas/elektriciteit”, van de respondentengroep deze gevolgen als niet tot helemaal niet ernstig. Een verklaring hiervoor kan te vinden zijn in het feit dat dergelijke onderbrekingen, hoewel ze toch vrij voorkomend zijn, meestal niet lang duren. Bijgevolg blijft de vraag open of burgers dezelfde inschatting zouden maken indien zij het langere tijd zonder deze nutsvoorzieningen zouden moeten stellen. Dergelijke visie komt ook terug in de toch wel vrij hoge percentage van burgers ( ongeveer 1/3de) dat de inschatting van “ernst” moeilijk kan maken.
3.4.5. Risico’s verbonden aan natuurgeweld De gevolgen betreffende “risico’s die leiden tot incidenten verbonden aan natuurgeweld”, worden als lager gepercipieerd dan risico‟s in andere clusters. Waar we bij andere risicoclusters constateren dat de inschatting matig tot eerder ernstig was, betreft het hier echt een matige inschatting (3,15).
59
Hoe ernstig schat u de gevolgen van onderstaande risico's? 48,8%
Overstroming/hoogwater van een rivier of andere waterloop
26,2% 25,0% 34,6%
Bos - en heidebranden
25,8% 39,5% 0%
De gevolgen zouden (zeer) ernstig zijn
10%
20%
30%
40%
50%
60%
De gevolgen zouden al dan niet ernstig zijn
De gevolgen zouden (helemaal) niet ernstig zijn
Figuur 14: inschatten gevolgen risico's verbonden aan natuurgeweld
Slechts 1/3de van de respondenten aanziet de gevlogen van bos – en heidebranden als (zeer) ernstig, daarentegen schat bijna 40% deze gevolgen in als helemaal (niet ernstig). Wat betreft overstromingen is het opmerkelijk, gezien de recente gebeurtenissen, dat slechts ongeveer de helft van de burgers de gevolgen hiervan inschat als ernstig. Zelf indien men hier niet persoonlijk werd mee geconfronteerd, herinnert iedereen zich namelijk de desastreuze beelden op televisie. Weliswaar kan het feit dat er hoofdzakelijk enkel materiële schade was van invloed zijn.
60
3.5. Verontrusten 3.5.1. Algemeen per cluster In welke mate verontrusten onderstaande risico's u? 2,23
Gemiddeld
3,64 2,97
1,88
Natuurlijke risico's (Alpha = 0,84)
3,38 2,66 2,29
Controleerbare risico's m.b.t. nutsvoorzieningen (Alpha = 0,91)
3,68 3,04
Accidentele/Intentionele risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen (Alpha = 0,87)
2,4
Accidentele/Intentionele sociale risico's (Alpha = 0,87)
2,36
3,84 3,15 3,66 3,04 1
1,5
2
Glijdende schaal waarbij: 1 = De gedachte dat dit risico leidt tot een incident verontrust mij helemaal niet. 5 = De gedachte dat dit risico leidt tot een incident verontrust mij zeer zeker.
2,5
3
3,5
4
Onbekommerden Angsthazen Algemeen provincie
Figuur 15: mate van verontrusten risico's per cluster
Wat betreft “het zich verontrusten” in risico‟s merken we op dat Oost-Vlaamse burgers zich over het algemeen maar matig verontrusten (2,97). Deze stelling gaat ook op voor de clusters afzonderlijk, met uitzondering van “natuurlijke risico’s” waar “de mate van verontrusten” eerder matig tot nauwelijks is. De discrepantie tussen “onbekommerden” en “angsthazen” is echter zeer groot: Gemiddeld genomen verontrusten “angsthazen” zich vrij sterk, terwijl “onbekommerden” zich nauwelijks verontrusten.
3.5.2. Accidentele/intentionele sociale risico’s Voor wat betreft “sociale risico’s” kunnen we globaal gesteld besluiten dat men zich als burger slechts matig verontrust (3,04): Maar liefst 56,2% van de respondenten verontrust zich niet in de risico‟s die hij loopt verbonden aan grote evenementen. Ook meer dan 1/3de van de respondenten verontrust zich niet voor wat betreft terroristische aanslagen, hoewel weliswaar bijna 1/3 de hierbij aangeeft dit juist wel te doen. Opvallend zijn de hogere cijfers die worden toegekend aan “criminaliteit” en “verkeersonveiligheid”: respectievelijk 43,2% en 52,4% verontrust zich (zeer zeker) in risico‟s verbonden aan deze thema‟s. Ook is het percentage van de Oost-Vlaamse bevolking dat zich hierin niet verontrust opmerkelijk lager dan bij de andere risico‟s. Een verklaring zou hier de 61
factor “nabijheid” kunnen zijn: “Criminaliteit” en vooral “verkeersonveiligheid” zijn thema‟s waaraan men frequenter wordt blootgesteld (of kan aan worden blootgesteld) dan andere risico‟s binnen deze cluster. In welke mate verontrusten volgende risico's u? 17,3%
Risico's verbonden aan grote evenementen
26,4% 56,2% 43,2%
Criminaliteit
30,1% 26,7% 52,4%
Verkeersonveiligheid
29,4% 18,2% 31,4% 28,7%
Terrorisme
39,9% 38,1%
Het uitbreken van een epidemie
30,6% 31,3% 0%
Dit verontrust mij (zeer zeker)
10%
20%
Dit verontrust mij al dan niet
30%
40%
50%
60%
Dit verontrust mij (helemaal) niet
Figuur 16: mate van verontrusten sociale risico's
3.5.3. Accidentele/intentionele risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen Gelijkaardig aan de thema‟s “kans” en “gevolgen” krijgen we telkens iets hogere waarden voor wat betreft deze cluster, al stellen we dat men zich hier gemiddeld genomen slechts matig in verontrust (3,15). In welke mate verontrusten volgende risico's u? 42,3%
Risico's verbonden aan een kerncentrale
21,9% 35,8% 43,4%
Buisleidingen waar gevaarlijke stoffen doorheen gaan
29,7% 26,9% 38,2%
Transport van gevaarlijke stoffen.
30,2% 31,6% 39,5%
Opslag en verwerking van gevaalijke stoffen door bedrijven.
27,2% 33,2% 0%
Dit verontrust mij (zeer zeker)
5%
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% 45% 50%
Dit verontrust mij al dan niet
Dit verontrust mij (helemaal) niet
Figuur 17: mate van verontrusten risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen
62
Ongeveer 40% van de burgers geeft voor elk risico aan zich hier (zeer zeker) in te verontrusten. Echter, in dezelfde mate geeft telkens tussen de 30 en de 35% aan dat zij zich hier (helemaal) niet in verontrusten. Treffend is dat voor elk risico, met uitzondering van “kerncentrale”, telkens bijna 1/3de van de burgers stelt dat men zich hier al dan niet in verontrust. Een verklaring hiervoor kan zijn dat men onwetend is op dit vlak. Bijgevolg kan men geen correcte inschatting maken naar de mate van verontrusting. Tevens betreft dit thema‟s waar burgers globaal gezien minder van afweten.
Mate van verontrusten per risico, per gemeente (ANOVA) GE
AA
BE
OU
EE
S-L
NA
HE
HA
ST
EV
3,16
2,89
3,41
2,91
3,19
2,59
3,18
3,14
2,88
2,95
3,61
3,18
3,10
3,35
2,88
3,27
2,38
3,30
2,99
2,89
2,95
3,40
3,23
3,17
3,25
3,15
3,43
2,90
3,57
3,46
3,05
3,10
3,53
2,83 2,69 3,87 Tabel 12: mate van verontrusten per risico, per gemeente.
2,86
3,40
3,11
2,82
2,94
2,92
3,59
2,96
Opslag en verwerking gevaarlijke stoffen Transport gevaarlijke stoffen Buisleiding met gevaarlijke stoffen Kerncentrale
Wat betreft “het zich verontrusten” in de afzonderlijke risico‟s per gemeente kunnen we stellen dat er geen significante verschillen bemerkbaar zijn tussen de gemeenten - met uitzondering van een significant verschil van Sint-Laureins met Beveren en Evergem. Aangaande “het transport van gevaarlijke stoffen”, besluiten we een significant verschil van Sint-Laureins met Beveren, Gent, Eeklo en Evergem. Het risico “kerncentrale” kent een gelijkaardige tendens met voorgaande analyses: Beveren verschilt significant van de ander gemeentes (met uitzondering van Stekene en Eeklo). Stekene verschilt significant van Gent en Aalst.
3.5.4. Controleerbare risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen Inzake het zich verontrusten in incidenten die voortvloeien uit “risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen” concluderen we een matige verontrusting van de Oost-Vlaamse burger (3,04). In welke mate verontrusten volgende risico's u? 34,4%
Het wegvallen van elektriciteit, gas voor onbepaalde tijd.
28,5% 37,0% 38,8%
Het wegvallen van drinkwater voor onbepaalde tijd.
27,4% 33,9% 0%
Dit verontrust mij (zeer zeker)
5%
10%
Dit verontrust mij al dan niet
15%
20%
25%
30%
35%
40%
45%
Dit verontrust mij (helemaal) niet
Figuur 18: mate van verontrusten risico's m.b.t. nutsvoorzieningen
63
Markant is het gelijklopende profiel in zij die zich (helemaal) niet verontrusten bij de gedachte dat dit risico zou uitmonden in een incident versus zij die zich hier (zeer zeker) in verontrusten voor beide risico‟s. Alsook bemerken we, analoog met “risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen”, dat het hoge percentage burgers dat koos voor het middenantwoord kan duiden op onwetendheid.
3.5.5. Risico’s verbonden aan natuurgeweld In vergelijking met de andere clusters stellen we dat de Oost-Vlaamse burger zich in deze cluster, met een gemiddelde waarde van 2,66, zich amper tot nauwelijks verontrust. In welke mate verontrusten volgende risico's u? 22,1% 23,0%
Overstroming/hoogwater van een rivier of andere waterloop
54,8%
32,0%
Bos - en heidebrand
25,4% 42,6% 0%
Dit verontrust mij (zeer zeker)
10%
Dit verontrust mij al dan niet
20%
30%
40%
50%
60%
Dit verontrust mij (helemaal) niet
Figuur 19: mate van verontrusten risico's verbonden aan natuurgeweld
Opmerkelijk is het zeer groot percentage van de Oost-Vlaamse bevolking, meer dan 50%, dat aangeeft dat de gedachte dat dit risico leidt tot een incident hem of haar (helemaal) niet verontrust.
64
3.6. Gepercipieerde kennis 3.6.1 Algemeen per cluster In welke mate denkt u van uzelf voldoende te weten over volgende risico's? Gemiddeld
2,7
Natuurlijke risico's (Alpha = 0,84)
2,91
Controleerbare risico's m.b.t. nutsvoorzieningen (Alpha = 0,93)
2,62
Accidentele/Intentionele risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen (Alpha = 0,81)
2,43
Accidentele/Intentionele sociale risico's (Alpha = 0,71) Glijdende schaal waarbij: 1 = Ik weet onvoldoende over dit risico. 5 = Ik weet meer dan voldoende over dit risico.
2,85 1
1,5
2
2,5
3
3,5
Algemeen provincie
Figuur 20: gepercipieerde kennis risico's per cluster
Uit bovenstaande grafiek blijkt dat de gemiddelde gepercipieerde kennis vrij laag is (2,7): Over het algemeen geeft de burger aan amper voldoende kennis te hebben omtrent risico‟s. Vooral het gepercipieerd kennisniveau van “risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen” is zeer laag. Met een waarde van 2,43 geeft men aan hier te weinig over te weten. Dit is opmerkelijk, gezien deze cluster voor wat betreft de
inschatting van “kans” en “gevolgen” telkens de hoogste waarden toebedeeld kreeg.
Daarentegen is de gepercipieerde kennis inzake “natuurlijke risico’s” en “sociale risico’s” hoger dan het gemiddeld aangegeven kennisniveau (niettegenstaande duidt het maar op amper voldoende kennis). Redenen die we hier mogelijks aan kunnen toekennen is dat de cluster “sociale risico’s” hoofdzakelijk bestaat uit risico‟s waarmee men ofwel vrij frequent in contact komt (verkeersonveiligheid, grote evenementen) ofwel veel media-aandacht krijgen (terrorisme, criminaliteit, epidemie). Daarnaast kan wat betreft de cluster “natuurlijke risico’s” de communicatie die gegeven werd bij de overstromingen in het najaar van 2010 een eventueel beïnvloedende factor zijn. Het thema kreeg namelijk veel media-aandacht. Op te merken valt dat deze kennis niet noodzakelijk wijst op dat men aangeeft “te weten wat te doen”. Dit blijkt ook uit de sterke informatiebehoefte (cfr. infra) naar extra informatie om zich te kunnen beschermen. We bemerken dat het gepercipieerde kennisniveau in realiteit hoogstwaarschijnlijk nog lager is dan de opgetekende waarden: Analyses op de afzonderlijke risico‟s (cfr. infra) vertonen voor de meeste
65
thema‟s namelijk hoge waarden op het middenantwoord en telkens een vrij laag percentage van burgers dat stelt (meer dan) voldoende kennis te bezitten. Gepercipieerde kennis per afzonderlijk risico 5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0
2,41
2,64
2,6
2,90
2,91
3,27 2,79
2,48
2,51
2,81 2,32
2,54
2,9
Figuur 21: gepercipieerde kennis per afzonderlijk risico
“Verkeersonveiligheid”, dat voor veel Oost-Vlamingen een familiair, “dicht –bij huis” risico is m.a.w. de betrokkenheid is groot, krijgt de hoogste score voor gepercipieerde kennis. Met een waarde van 3,27 geeft de burger aan voldoende te weten over dit thema. Markant is dat ook de gepercipieerde kennis over grote evenementen neigt naar eerder voldoende. De thema‟s waar de Oost-Vlaamse burger voor aangeeft de minste kennis over te bezitten betreft de vier risico‟s gerelateerd aan gevaarlijke stoffen: Met waarden tussen de 2,32 (buisleidingen) en 2,54 (kerncentrale) geeft men aan hier te weinig kennis over te bezitten.
Gemiddelde gepercipieerde kennis per risico, per gemeente (ANOVA) Opslag/verwerking gevaarlijke stoffen Wegvallen elektriciteit, gas Wegvallen drinkwater Overstroming Bos-en heidebrand Uitbreken epidemie Transport gevaarlijke stoffen Terrorisme Buisleiding met gevaarlijke stoffen Verkeersonveiligheid Criminaliteit Kerncentrale Risico’s grote evenementen
GE
AA
BE
2,20
2,54
2,43
2,67
2,65
2,55
2,62
2,76
2,90 2,93
EE
S-L
NA
HE
HA
ST
EV
2,21
2,63
2,31
2,72
2,55
2,21
2,50
2,85
2,54
2,74
2,58
2,77
2,70
2,47
2,62
2,45
2,74
2,57
2,51
2,71
2,58
2,40
2,60
3,10
2,70
3,15
2,72
3,11
2,88
2,82
3,02
2,73
2,95
3
2,87
2,87
2,78
3,28
3,04
2,60
2,93
2,78
2,91
2,73
2,99
2,71
2,75
2,61
2,99
2,88
2,80
2,79
2,72
2,73
2,36
2,58
2,41
2,58
2,21
2,80
2,57
2,49
2,49
2,37
2,56
2,54
2,68
2,46
2,62
2,37
2,75
2,42
2,54
2,54
2,47
2,32
2,21
2,43
2,17
2,45
2,05
2,45
2,45
2,60
2,47
2,15
2,39
3,47
3,21
3,17
3,41
3,20
3,19
3,29
3,22
3,28
3,10
3,30
2,96
2,85
2,84
2,97
2,74
2,77
2,87
2,64
2,83
2,65
2,66
2,55
2,58
2,90
2,56
2,13
2,73
2,50
2,44
2,55
2,44
2,29
3,09
3,05
3,03
2,61
3,12
2,82
2,87
3,04
2,82
2,68
2,75
OU 2,42
2,79
Tabel 13: gemiddelde gepercipieerde kennis per risico, per gemeente
66
In tegenstelling tot de dimensie risicoperceptie en gerelateerde variabelen, is inzake gepercipieerde kennis geen significant verschil waarneembaar tussen de gemeenten. Bij het peilen naar significante verschillen tussen “onbekommerden” en “angsthazen” (T-test, equal variances assumed, p.= 0,049) is er echter wel een verschil. We kunnen bijgevolg niet besluiten dat er gemeenten zijn die aangeven significant meer gepercipieerde kennis te hebben dan anderen. Wel dat “onbekommerden” significant verschillen van “angsthazen”. De gemiddelde waarden qua kennis liggen daar net iets hoger maar toch zeer dicht bij elkaar, respectievelijk 2,77 en 2,67.
3.6.2. Accidentele/intentionele sociale risico’s Betreffende de cluster “accidentele/intentionele sociale risico’s” vs. of men denkt voldoende te weten over deze risico‟s kunnen we stellen dat de gepercipieerde kennis globaal gezien vrij laag is (2,85): Men geeft aan amper voldoende kennis te bezitten over deze risico‟s. In welke mate denkt u voldoende te weten over volgende risico's?
32,0% 31,6% 36,3%
Risico's verbonden aan grote evenementen
25,7%
Criminaliteit
36,6% 37,7% 44,3%
Verkeersonveiligheid
33,1% 22,5% 18,5%
Terrorisme
31,0% 50,5% 27,1%
Het uitbreken van een epidemie
32,2% 40,6% 0%
Ik weet (meer dan) voldoende over dit risico
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Ik weet noch voldoende, noch onvoldoende
Ik weet onvoldoende/ te weinig over dit risico
Figuur 22: gepercipieerde kennis afzonderlijke sociale risico's
Een eerste grote opvallendheid in bovenstaande data betreft de hoge waarden op het middenantwoord: ongeveer 1/3de van de Oost-Vlaamse bevolking opteerde hiervoor, wat kan duiden op onwetendheid en in sé bijgevolg ook op een indirect aangeven van het bezitten van onvoldoende kennis over dit thema. Het percentage burgers dat overigens aangeeft (meer dan) voldoende kennis te bezitten is voor elk, met uitzondering van “verkeersonveiligheid” (44,3%), risico bijzonder laag. Ook hier kunnen we mogelijks de conclusie treffen dat betrokkenheid, familiariteit van invloed kan zijn. Mogelijke 67
indicaties hiervan zijn dat een thema als “terrorisme”, dat voor de meeste Oost-Vlamingen een “ver van mijn bed show” is, door meer dan de helft van de burgers aanzien wordt als een thema waar men onvoldoende/te weinig vanaf weet. Daarentegen krijgen “risico’s verbonden aan grote evenementen” en “verkeersonveiligheid” beduidend hogere percentages burgers die echt aangeven hierover (meer dan) voldoende kennis te bezitten.
3.6.3. Accidentele/intentionele risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen Het gepercipieerde kennisniveau is bijzonder laag (2,43). Zoals hogerop vermeld scoort deze risicoluster qua gepercipieerd kennisniveau overigens opvallend lager dan de andere clusters. In welke mate denkt u voldoende te weten over onderstaande risico's? 25,0% 23,0%
Risico's verbonden aan een kerncentrale
52,0% 14,8%
Buisleidingen waar gevaarlijke stoffen doorheen gaan
26,2% 59,0% 19,0%
Transport van gevaarlijke stoffen.
27,4% 53,6% 17,5%
Opslag en verwerking van gevaalijke stoffen door bedrijven.
27,1% 55,3% 0%
Ik weet (meer dan) voldoende Ik weet onvoldoende/ te weinig over dit risico
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Ik weet noch voldoende, noch onvoldoende
Figuur 23: gepercipieerde kennis risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen
Meer dan de helft van de Oost-Vlaamse burgers geeft aan onvoldoende/te weinig te weten over “risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen”. Dit cijfer wordt bovendien versterkt door de hoge percentages burgers dat stelt “het niet echt te weten”. Wat, zoals aangehaald bij de cluster omtrent “sociale risico’s”, kan duiden op een indirecte indicatie van het bezitten van onvoldoende kennis. Analoog aan thema‟s als “terrorisme” in de voorgaande cluster zouden we kunnen stellen dat familiariteit mogelijks een beïnvloedende factor op het kennisniveau is: De Oost-Vlaamse burger heeft geen volledig zicht op deze risico‟s. Hij heeft geen zicht op wat de hoeveelheden gevaarlijke stoffen die zowel mobiel als door buisleidingen worden getransporteerd via onze wegen, sporen, enz… en hij heeft geen zicht op wat zich afspeelt binnenin de bedrijven die omgaan met dergelijke stoffen. Opvallend is ook dat de “meer zichtbare” bronnen van gevaarlijke stoffen (kerncentrale en bedrijven)
68
iets hogere scores toebedeeld krijgen op het percentage burgers dat aangeeft hierover (meer dan) voldoende kennis te bezitten dan deze die “minder zichtbaar” zijn.
3.6.4. Controleerbare risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen In lijn met de algemene bevindingen over “kennis”, constateren we dat ook de gepercipieerde kennis over “risico’s verbonden aan nutsvoorzieningen” te laag is. De score voor deze dimensie is toch wel vrij opmerkelijk gezien de familiariteit, betrokkenheid van dergelijke risico‟s en de grote kans op frequent voorkomen. In welke mate denkt u voldoende te weten over onderstaande risico's? 20,5%
Het wegvallen van elektriciteit, gas voor onbepaalde tijd.
34,9% 44,6% 20,0%
Het wegvallen van drinkwater voor onbepaalde tijd.
33,1% 46,8% 0%
Ik weet (meer dan) voldoende
5%
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% 45% 50%
Ik weet noch voldoende, noch onvoldoende
Ik weet onvoldoende/ te weinig over dit risico Figuur 24: gepercipieerde kennis risico's m.b.t. nutsvoorzieningen
Een eerst conclusie bij het evalueren van de afzonderlijke risico‟s betreft het gelijkaardig patroon dat beide risico‟s vertonen. Dit kan erop duiden dat burgers deze als gelijkwaardig inschatten. Verder is het ook frappant dat in beide gevallen bijna 50% van de burgers aanwijst te weinig kennis te bezitten. Amper 20% geeft aan (meer dan) voldoende kennis te hebben. Ook de grote percentages van de respondentengroep die stellen “niet te weten” of ze voldoende kennis hebben, is opmerkelijk (telkens ongeveer 1/3de). De tendensen zijn bijgevolg gelijkaardig als wat betreft “risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen”. Het grote verschil is echter dat “het wegvallen van water en elektriciteit” normaliter incidenten bedraagt die vrij frequent voorkomen. De hoge percentages op “het niet weten” kan bijgevolg aanduiden dat men als burger geen correcte inschatting kan maken van de ware omvang van het risico. M.a.w. men weet misschien wel wat te doen indien dit aangekondigd is (ten gevolgen van werken e.d.) en wanneer de tijdspannes kort zijn, maar niet wanneer dit onverwachts gebeurt en de tijdspanne langer is.
3.6.5. Risico’s verbonden aan natuurgeweld Hoewel tevens voor deze risico‟s de algemene kennis laag is, valt op dat deze iets hoger is dan voor de andere clusters. Een oorzaak van dit kan zijn dat het onderwerp “overstroming” frequent in de media 69
is verschenen in het najaar van 2010: het thema is bijgevolg bekender. Dit duidt er weliswaar niet op dat men effectief aangeeft als burger te weten wat men moet doen in dergelijke situatie, men kent het thema gewoon beter. In welke mate denkt u voldoende te weten over onderstaande risico's?
33,2% 29,6% 37,3%
Overstroming/hoogwater van een rivier of andere waterloop
35,4%
Bos - en heidebrand
26,2% 38,4% 0%
Ik weet (meer dan) voldoende
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
45%
Ik weet noch voldoende, noch onvoldoende
Ik weet onvoldoende/ te weinig over dit risico Figuur 25: gepercipieerde kennis risico's verbonden aan natuurgeweld
Niettegenstaande de grote media-aandacht dat het thema “overstroming” verkreeg in het najaar van 2010, constateren we dat maar liefst 37,3% van de Oost-Vlaamse bevolking aangeeft te weinig kennis te hebben hierover. Een gelijkaardig cijfer vinden we terug inzake “bos – en heidebranden”. Indien we deze cijfers vergelijken met de vraagstelling of er het afgelopen jaar incidenten zijn gebeurd waarover men graag (meer) informatie had ontvangen (crf. infra), valt tevens op dat “overstroming” frequent wordt vermeld. Dergelijke cijfers kunnen eventueel duiden op gebreken in de toen gehanteerde communicatie. Een nuance die we hierbij maken is dat dit eveneens ook het gevolg kan zijn van het feit dat overstromingen in hoofdzaak plaatselijk voorkwamen in 2010 waarbij sommige gebieden zwaar getroffen werden, andere minder zwaar en sommige zelf niet.
70
3.7. Correlaties tussen dimensies Aangaande de mate waarin men zich verontrust zijn significant positieve lineaire verbanden te onderscheiden met de dimensies “het inschatten van de gevolgen” en “het inschatten van de kans”. Vooral aangaande het inschatten van gevolgen kan een duidelijk verband worden afgeleid (p. = 0,001; r. = 0,538**). Het verband bestaat ook voor de afzonderlijke dimensies “accidentele/intentionele sociale risico’s (p. = 0,000; r. = 0,565**)”, “accidentele/intentionele risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen (p. = 0,000; r.=0,506**)”, “Controleerbare risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen ( p. = 0,000; r. = 0,553**)” en “risico’s verbonden aan natuurgeweld (p. = 0,000; r.=0,456**)” afzonderlijk. Bijgevolg kunnen we stellen dat hoe hoger men de gevolgen inschat, hoe meer men zich verontrust of omgekeerd. Wat betreft het “inschatten van de kans” is slechts een lineair positief zwak verband aanwezig ( p. = 0,000; r = 0,234**). Analoog met het voorgaande kunnen we hier bijgevolg stellen dat hoe hoger men de kans van het voordoen van een incident inschat, hoe meer men zich verontrust. Ook tussen het inschatten van de kans en het inschatten van gevolgen, constateren we een verband. Ook hier spreken we echter slechts van een zwak positief lineair verband (p. = 0,000, r. 0,309**). Voor de dimensies kans, gevolgen en verontrusten zijn er geen significante lineaire verbanden te constateren met “gepercipieerde kennis”. Ook met regressie - analyse is hier geen significant verband af te leiden.
71
4. Informatiebehoefte Om efficiënt en doelgericht te kunnen communiceren, moet nagegaan worden wat de noden zijn bij de Oost-Vlaamse burger omtrent overheidscommunicatie. De vragenlijst bevatte daarom meerdere vragen die antwoord dienen te geven hierop. In deze sectie zullen we bijgevolg dieper ingaan op vier belangrijke thema‟s:
Een beschrijvende analyse waarin wordt nagegaan in welke mate respondenten aangeven informatie nodig hebben om een inschatting te maken over de ernst van onderstaande risico‟s.
Een beschrijvende analyse waarin wordt nagegaan in welke mate de Oost-Vlaamse burger informatie nodig heeft om zich te beschermen
Een beschrijvende analyse waarin wordt nagegaan in welke mate burgers aangeven zelf op zoek te gaan naar informatie.
Een analyse omtrent de gevoerde risicocommunicatie van het afgelopen jaar.
72
4.1. Clusteranalyse informatiebehoefte Uit hiërarchische clustering op 10% van de cases op de variabelen “informatie nodig om te beschermen ( &=0,94)” en “informatie nodig om de ernst in te schatten (&= 0,95)”18, kwamen twee clusters naar voor. 4,18
4,5 4
3,73
3,5 3
2,88 2,47 Hoge nformatiebehoeftigden (N= 543) Lage informatiebehoeftigden (N =578)
2,5 2 1,5 1 Informatie nodig beschermen
Informatie nodig inschatten ernst gevolgen
Figuur 26: clusteranalyse informatiebehoefte
Via K-means clustering19 werden vervolgens de twee types verder gepreciseerd en beschreven: 1. “Hoge informatiebehoeftigen”: zij geven aan veel informatie nodig te hebben om zichzelf te kunnen beschermen en een inschatting te kunnen maken van de gevolgen. 2. “Lage informatiebehoeftigen”: Zij hebben een eerder lage tot matige behoefte naar informatie om zichzelf te beschermen en om een inschatting te maken van de gevolgen.
4.1.1. Kruistabel hoge/lage informatiebehoeftigen vs. hoge/lage risicoperceptie De twee oplossingen van clusteranalyses voorzagen ons van de nominale variabelen “angsthazen” en “onbekommerden” aangaande risicoperceptie en “hoge en lage informatiebehoeftigen” wat betreft informatiebehoefte. Via data-analyse (Crosstabs) konden we overigens een significant verschil afleiden tussen beide clusters.
Lage en hoge informatiebehoeftigen * angsthaas/onbekommerde Hoge infomatiebehoeftigen Lage informatiebehoeftigden 27,3% 66,5% Onbekommerden 72,2% 33,5% Angsthazen 2x2 Crosstabs, Fisher exact test: sign. = 0,000, 0 cells have expected count less than 5 (0%),the minimum expected count is 236,26 Tabel 14: kruistabel naar hoge/lage informatiebehoefte vs. "angsthaas"/"onbekommerde"
18
19
Voor beide variabelen werden met “reliability analysis” intern betrouwbare schalen geconstateerd. Gelijkaardig als bij de clusteranalyse op risicoperceptie benadrukken we dat dit geconstrueerd is op de 13 risico‟s in de vragenlijst.
73
Meer dan 2/3de van de “angsthazen” heeft een hoge informatiebehoefte. Treffend is dat de groep “lage informatiebehoeftigen” nog 33,5% “angsthazen” telt. Dit kan mogelijks duiden op personen met vermijdingsgedrag omtrent risicocommunicatie: zij willen hier zo min mogelijk over weten, niet omdat ze niet geïnteresseerd zijn in dergelijke informatie, maar omdat angst een rol speelt. Zij verschillen van de “onbekommerden” met een lage informatiebehoefte die gewoonweg niet geïnteresseerd zijn in dergelijke informatie.
4.1.2 Verschillen gemeenten Er werden geen significante verschillen gevonden inzake woonachtig zijn in de stad of in buitengebied (Crosstabs: Fisher‟s Exact test, p. = 0,46). Een diepere afweging tussen de verschillende gemeenten vs. “lage en hoge informatiebehoeftigden”, toont wel een significant verschil.
Lage en hoge informatiebehoeftigden * gemeente Hoge infomatiebehoeftigen 43,6% 39,5% 59,9% 40,3% 55,9% 37,2% 40% 53,4% 47,7% 57,8% 53,5% 48,5%
Lage informatiebehoeftigden 56,4% 60,5% 40,1% 59,7% 44,1% 62,8% 60% 46,6% 52,3% 46,5% 46,5% 51,5%
Gent Aalst Beveren Oudenaarde Eeklo Sint-Laureins Nazareth Herzele Hamme Stekene Evergem Total Chi²: 0,002 0 cells have expected count less than 5 (0%), the minimum expected count is 32,53 Tabel 15: hoge en lage informatiebehoeftigen vs. gemeente waarin men woont
Niettegenstaande dat de verschillen tussen de gemeenten significant zijn, zijn deze niet bijzonder opmerkelijk: De verdeling gaat voor de meeste gemeenten ongeveer 50/50 op. Sommige gemeenten vertonen eerder een 60/40 verdeling.
74
4.2. Dimensie informatiebehoefte Op basis van de twee “informatiebehoeftevariabelen”, opgenomen in dit onderzoek (“informatie nodig om zich te beschermen” en “informatie nodig om een inschatting te maken over de ernst”), onderscheiden we een dimensie “informatiebehoefte”. Het betreft tevens een intern betrouwbare schaal (& = 0,74 > 0,70). Ook voor de clusters afzonderlijk constateren we intern betrouwbare schalen. Respectievelijke Alpha waarden van 0,72 voor “natuurlijke risico’s”; 0,75 voor “sociale risico’s”; 0,73 voor “risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen” en 0,76 voor “risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen”.
4.2.1. Informatiebehoefte per cluster 4,5
4,16
3,5
3,97
3,91
4 3,28
3,29
3,26
3,06
2,99 3
3,95
3,76
3,56
2,7
2,67
2,6
2,4
2,5 2 1,5 1 A/I sociale risico's
A/I risico's m.b.t Controleerbare gevaarlijke stoffen risico's
Algemeen provincie
Natuurlijke risico's
hoge informatiebehoeftigden
Gemiddeld
lage informatiebehoeftigden
Figuur 27: informatiebehoefte risico's per cluster
Een doorsnede omtrent globale informatiebehoefte toont aan dat er gemiddeld genomen een matige tot aanzienlijke informatiebehoefte bestaat onder de Oost-Vlaamse bevolking (waarde 2,67)20. Vooral de “hoge informatiebehoeftigen” trekken dit cijfer naar boven: Zowel globaal, als per cluster, bezitten zij een grote informatiebehoefte. Ook opmerkelijk is dat zich aangaande “informatiebehoefte” dezelfde tendens afspeelt als bij risicoperceptie: de informatiebehoefte naar “risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen” is het hoogst, deze naar “natuurlijke risico’s” het laagst. Wat betreft of men woont in een buitengebied of een stedelijk gebied is geen significant verschil waarneembaar (T-test, equal variances not assumed, p. = 0,475). Indien we dieper analyseren op gemeentelijke niveau constateren we tevens, met uitzondering van een Sint-Laureins met Beveren (ANOVA, p. = 0,013), geen significant verschil tussen de afzonderlijke gemeenten.
20
Analoog als bij het construct risicoperceptie en gerelateerde concepten zijn deze waarden voorgesteld op een vijfpuntenschaal waar bij 1 duidt op helemaal geen informatiebehoefte en 5 op een zeer hoge informatiebehoefte.
75
5,00 4,50 4,00
3,53 3,24
3,50
3,27
3,48
3,5
3,21
3,66 3,38
3,29
3,37
3,55
2,92
3,00
2,9
2,50 2,00 1,50 1,00
Figuur 28: informatiebehoefte afzonderlijke risico's
Bij de meeste risico‟s leiden we een matige tot aanzienlijke informatiebehoefte af. Specifieker voor “risico’s verbonden aan buisleidingen waar gevaarlijke stoffen doorheen gaan”, “kerncentrale”, “opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen” en “het uitbreken van een epidemie” is er een aanzienlijke tot vrij grote informatiebehoefte. Daarentegen krijgen we slechts een matige tot zelf lage informatiebehoefte naar “risico’s verbonden aan grote evenementen” en “bos – en heidebranden”. Deze resultaten liggen ook in lijn met de overeenstemmende risicoperceptie omtrent deze risico‟s: respectievelijk hoog voor “risico’s verbonden aan gevaarlijke stoffen” en laag voor “bos – en heidebranden” en “risico’s verbonden aan evenementen”.
Gemiddelde informatiebehoefte per risico, per gemeente (ANOVA) Opslag/verwerking gevaarlijke stoffen Wegvallen elektriciteit, gas Wegvallen drinkwater Overstroming Bos-en heidebrand Uitbreken epidemie Transport gevaarlijke stoffen Terrorisme Buisleiding met gevaarlijke stoffen Verkeersonveiligheid Criminaliteit Kerncentrale Risico’s grote evenementen
GE
AA
BE
OU
EE
S-L
NA
HE
HA
ST
EV
3,57
3,08
3,82
3,31
3,51
3,10
3,63
3,45
3,46
3,67
3,73
3,15
3,12
3,51
3,15
3,22
3,05
3,07
3,30
3,28
3,42
3,28
3,18
3,14
3,58
3,21
3,31
3,15
3,27
3,25
3,44
3,27
3,24
3,15
3,34
3,16
3,19
2,90
3,29
3,23
3,31
3,32
3,11
2,91
2,89
3,03
2,90
2,94
2,59
2,75
3,1
2,96
3,17
2,86
3,51
3,43
3,66
3,21
3,41
3,16
3,58
3,65
3,45
3,55
3,43
3,61
3,21
3,84
3,21
3,46
2,98
3,61
3,39
3,37
3,60
3,72
3,39
3,43
3,56
3,19
3,41
3,02
3,35
3,48
3,33
3,44
3,38
3,73
3,31
3,87
3,32
3,68
3,33
3,79
3,57
3,61
3,77
3,82
3,22
3,24
3,54
3,13
3,44
2,98
3,26
3,47
3,21
3,42
3,30
3,29
3,34
3,57
3,22
3,46
3,08
3,45
3,47
3,20
3,39
3,46
3,5
3,11
3,96*
3,14
3,58
3,39
3,33
3,35
3,57
3,94*
3,73
2,91
2,87
3,03
2,90
2,88
2,50
2,83
3,20
2,84
2,93
2,90
3,07
Tabel 16: gemiddelde informatiebehoefte per risico, per gemeente
76
Enkel wat betreft de informatiebehoefte m.b.t. “risico’s verbonden aan kerncentrale” zijn significante verschillen waarneembaar: Beveren verschilt op dit vlak significant van Aalst, Oudenaarde en Nazareth. Stekene verschilt significant van Aalst en Oudenaarde. Gezien er enkel significante verschillen waarneembaar zijn voor wat betreft het thema “kerncentrale”, zullen we enkel hierop dieper ingaan bij het analyseren van de aparte variabelen die de dimensie “informatiebehoefte” uitmaken.
4.2.2. Correlatie informatiebehoefte en risicoperceptie Inzake de dimensies “informatiebehoefte” en “risicoperceptie” is er een duidelijk positief lineair verband waarneembaar (Pearson, p. = 0,000; r = 0,477**). Ook voor de afzonderlijke clusters “risico’s m.b.t gevaarlijke stoffen” (p. = 0,000; r.=0,519), “sociale risico’s” (p. = 0,000; r.= 0,483), “controleerbare risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen” (p. = 0,000: r.=0,432) en “natuurlijke risico’s” (p. = 0,000; r.=0,435) zijn gelijkaardige verbanden aanwezig. We kunnen bijgevolg stellen dat hoe hoger de risicoperceptie is, hoe hoger de informatiebehoefte (en omgekeerd). Aangaande leeftijd is een positief lineair verband waarneembaar (p. = 0,000; r.=0,114). Dit verband is echter verwaarloosbaar.
77
4.3. Informatiebehoefte om de ernst in te schatten 4.3.1. Algemeen per cluster Hoewel dezelfde tendensen terug te vinden als bij voorgaande analyses (nl. de hoogste scores voor gevaarlijke stoffen, de laagste voor natuurlijke) constateren we dat de Oost-Vlaamse burger aangeeft informatie, tot zelf veel informatie nodig te hebben om een inschatting te maken over de ernst van bovenstaande risicoclusters. In welke mate heeft u informatie nodig om te oordelen over de ernst van onderstaande risico's?
2,88
Gemiddeld
4,18 3,5
2,62
Natuurlijke risico's (Alpha = 0,84)
4,04 3,3 2,8
Controleerbare risico's m.b.t. nutsvoorzieningen (Alpha = 0,96)
4,17 3,45 3,19
Accidentele/Intentionele risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen (Alpha = 0,86)
4,35 3,75 2,9
Accidentele/Intentionele sociale risico's (Alpha = 0,89)
4,14 3,5 1
1,5
2
2,5
3
3,5
4
4,5
5
Lage informatiebehoeftigden Glijdende schaal waarbij: 1 = Ik heb helemaal geen informatie nodig om te oordelen over de ernst van dit risico. 5 = Ik heb zeer veel informatie nodig om te oordelen over de ernst van dit risico.
Hoge informatiebehoeftigden Algemeen provincie
Figuur 29: informatiebehoefte voor het inschatten van de ernst per cluster
Analoog aan de “gepercipieerde kennis” is opmerkelijk dat telkens ongeveer 1/4de tot 1/3de van de respondenten aangeeft “al dan niet informatie nodig te hebben”, een antwoord dat erop kan duiden dat men niet weet of men meer informatie nodig heeft omdat men geen correcte inschatting kan maken over dit risico. Hierin kan overigens een verklaring gevonden worden voor waarom de algemene inschatting naar informatiebehoefte, omtrent “het inschatten van de ernst”, lager lijkt dan blijkt uit dit overzicht. De hoge percentages respondenten die aangeven “al dan niet informatie nodig te hebben”, trekken het gemiddelde naar beneden. Op eenzelfde manier kunnen we concluderen dat de gepercipieerde kennis mogelijks hoger is dan algemeen aangetoond.
78
4.3.2. Accidentele/intentionele sociale risico’s Analoog aan de algemene analyse, concluderen we uit onderstaande evaluatie dat telkens ongeveer de helft van de Oost-Vlaamse burgers aangeeft veel tot zelf zeer veel informatie nodig te hebben om te oordelen over de ernst van de risico‟s. In welke mate heeft u informatie nodig om te oordelen over de ernst van onderstaande risico's? 36,8% 35,5%
Risico's verbonden aan grote evenementen 27,8%
52,1%
Criminaliteit
33,0% 14,8% 49,7%
Verkeersonveiligheid
33,1% 17,3% 54,8%
Terrorisme
29,7% 15,5% 60,8%
Het uitbreken van een epidemie
39,2% 12,6% 0%
Ik heb (zeer veel) informatie nodig
10%
20%
Ik heb al dan niet informatie nodig
30%
40%
50%
60%
70%
Ik heb (helemaal) geen informatie nodig
Figuur 30: informatiebehoefte voor het inschatten van de ernst sociale risico's
Voor vier van de vijf risico‟s geeft minstens ongeveer de helft van de burgers aan (zeer veel) informatie nodig te hebben om een inschatting te maken over de ernst van het risico. Een uitzondering in de lijst betreft echter de risico‟s gepaard gaande met grote evenementen. Zoals in eerdere stukken van deze studie aangeduid, kan de oorzaak hiervan eventueel gevonden worden bij een perceptie dat men daar geen gevaar loopt, het “fun” karakter van dergelijke evenementen primeert bijgevolg. Niettegenstaande dat wenst iets meer dan 1/3de van de Oost-Vlaamse bevolking hierover ook meer informatie.
4.3.3. Accidentele/intentionele risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen Betreffende risico‟s behorend tot deze cluster geven respondenten aan veel informatie nodig te hebben. Opmerkelijk is dat zelf de “lage informatiebehoeftigen” een aanzienlijke behoefte naar meer informatie bezitten omtrent “het inschatten van de ernst” van de gevolgen van deze risico‟s (3,19).
79
In welke mate heeft u informatie nodig om te oordelen over de ernst van onderstaande risico's? 63,4%
Risico's verbonden aan een kerncentrale
22,8% 13,8% 64,0%
Buisleidingen waar gevaarlijke stoffen doorheen gaan
25,8% 10,1% 57,9%
Transport van gevaarlijke stoffen.
30,1% 11,9% 61,2%
Opslag en verwerking van gevaalijke stoffen door bedrijven.
27,0% 11,4% 0%
Ik heb (zeer veel) informatie nodig
10%
20%
Ik heb al dan niet informatie nodig
30%
40%
50%
60%
70%
Ik heb (helemaal) geen informatie nodig
Figuur 31: Informatiebehoefte voor het inschatten van de ernst risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen
In nog extremere mate dan bij andere clusters, geeft de Oost-Vlaming bovendien aan informatie nodig te hebben over risico‟s verbonden aan de opslag, het transport e.d. van gevaarlijke stoffen. Deze bevindingen zijn gelijklopen met de hoge risicoperceptie die men toekent aan deze cluster (cfr. supra).
Gemiddelde informatie nodig beoordelen ernst, per gemeente (ANOVA) GE
S-L
NA
HE
HA
ST
EV
3,84 3,40 3,25 3,80 3,62 4,10* Tabel 17: gemiddelde informatiebehoefte beoordelen ernst kerncentrale per gemeente
AA
BE
OU
EE
3,60
3,49
3,87
4,11*
3,95
Kerncentrale
Analoog met de bevindingen omtrent globale informatiebehoefte bemerken we dat ook wat betreft het nodig hebben van extra informatie om de ernst van de gevolgen van incidenten verbonden aan kerncentrales in te schatten, Beveren en Stekene significant verschillen van een aantal gemeenten: Beveren verschilt significant van Aalst en Oudenaarde. Stekene op haar buurt verschilt significant van Oudenaarde.
4.3.4. Controleerbare risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen Niettegenstaande dat de informatiebehoefte iets minder uitgesproken is dan voor de sociale cluster en de cluster omtrent gevaarlijke stoffen, geeft toch telkens ongeveer 50% van de burgers aan meer informatie nodig te hebben om de ernst in te schatten. Ook voor de cluster m.b.t. nutsvoorzieningen kunnen we bijgevolg een sterke informatiebehoefte concluderen.
80
In welke heeft u informatie nodig om te oordelen over de ernst van onderstaande risico's? 50,0%
Het wegvallen van elektriciteit, gas voor onbepaalde tijd.
31,1% 19,0%
49,3%
Het wegvallen van drinkwater voor onbepaalde tijd.
32,0% 18,6% 0%
Ik heb (zeer veel) informatie nodig
10%
Ik heb al dan niet informatie nodig
20%
30%
40%
50%
60%
Ik heb (helemaal) geen informatie nodig
Figuur 32: informatiebehoefte voor het inschatten van de ernst risico's m.b.t. nutsvoorzieningen
4.3.5. Risico’s verbonden aan natuurgeweld Algemeen voor deze cluster kunnen we stellen dat de informatiebehoefte om de ernst in te schatten iets lager is dan bij andere clusters (niettegenstaande nog vrij hoog). Respectievelijk geeft toch nog 39,5% en 49,5% voor “bos- en heidebranden” en “overstromingen” aan (zeer veel) extra informatie te nodig te hebben om een inschatting te maken van de ernst. Nochtans is er bij de overstromingen in het najaar van 2010 veel informatie verspreid door de media omtrent dit onderwerp. Weliswaar ging het hier niet om risicocommunicatie. In welke heeft u informatie nodig om te oordelen over de ernst van onderstaande risico's? 39,5%
Bos - en heidebranden
33,4% 27,0% 49,5%
Overstroming/hoogwater van een rivier of andere waterloop
31,8% 18,7% 0%
Ik heb (zeer veel) informatie nodig
10%
Ik heb al dan niet informatie nodig
20%
30%
40%
50%
60%
Ik heb (helemaal) geen informatie nodig
Figuur 33: informatiebehoefte voor het inschatten van de ernst risico's verbonden aan natuurgeweld
81
4.4. Extra informatie nodig om zich te beschermen 4.4.1. Algemeen per cluster In welke mate heeft u meer informatie nodig dan degene waarover u beschikt om uzelf te beschermen tegen onderstaande risico's? 2,47
Gemiddeld
3,73 3,08
2,18
Natuurlijke risico's (Alpha = 0,86)
3,48 2,82 2,39
Controleerbare risico's m.b.t. nutsvoorzieningen (Alpha = 0,97)
3,78 3,07 2,8
Accidentele/Intentionele risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen (Alpha = 0,89)
3,97 3,37 2,49
Accidentele/Intentionele sociale risico's (Alpha = 0,89)
3,69 3,07 1
1,5
Glijdende schaal waarbij: 1 = Ik heb helemaal geen extra informatie meer nodig. 5 = Ik heb zeer veel extra informatie nodig.
2
2,5
3
3,5
4
4,5
Lage informatiebehoeftigden Hoge informatiebehoeftigden Algemeen provincie
Figuur 34: extra informatie nodig om zich te beschermen risico's per cluster
Analoog met de vrij hoge informatiebehoefte die men aangeeft voor het inschatten van de ernst van de gevolgen van de opgesomde risico‟s, geeft de Oost-Vlaamse burger aan ook een matige tot aanzienlijke informatiebehoefte te hebben omtrent extra informatie die men nodig heeft om zich te beschermen tegen deze risico‟s. Deze ligt weliswaar iets lager dan de informatiebehoefte inzake het inschatten van de ernst van de gevolgen. De discrepantie tussen de hoge en de lage “informatiebehoeftigen” is hier overigens zeer groot. Aangaande de informatiebehoefte om zich te beschermen leiden we bovendien dezelfde algemene tendensen af als in de rest van de studie: iets hogere waarden wat betreft risico‟s verbonden aan gevaarlijke stoffen, lagere waarden voor natuurlijke risico‟s. Een bemerking die we maken bij de afzonderlijke analyses per risico (cfr. infra), en analoog met “gepercipieerde kennis” en “informatie nodig voor het inschatten van de ernst” (zie supra), is het hoge percentage respondenten dat opteerde voor het middenantwoord. Bijgevolg kan dit er ook hier 82
eventueel op duiden dat men niet weet of men meer informatie nodig heeft omdat men geen correcte inschatting kan maken over de kennis die men al heeft, alsook over het risico zelf.
4.4.2. Accidentele/intentionele sociale risico’s Voor vier van de vijf risico‟s geeft telkens minstens 1/3de van de burgers aan (zeer veel) extra informatie nodig te hebben. In welke mate heeft u meer informatie nodig dan diegene waarover u momenteel beschikt om uzelf te beschermen tegen onderstaande risico's? 21,7%
Risico's verbonden aan grote evenementen
34,0% 44,3% 37,8% 36,2%
Criminaliteit 26,1%
34,0%
Verkeersonveiligheid
39,7% 26,4% 36,3% 37,5%
Terrorisme 26,2%
39,1% 37,2%
Het uitbreken van een epidemie 23,7% 0%
5%
10%
Ik heb (zeer veel) extra informatie nodig
15%
20%
25%
30%
35%
40%
45%
50%
Ik heb al dan niet extra informatie nodig
Ik heb (helemaal) geen extra informatie nodig.
Figuur 35: extra informatie nodig om zich te beschermen sociale risico’s
Een uitzondering op de algemene tendens betreft het nodig hebben van extra informatie omtrent risico‟s verbonden aan grote evenementen waarbij we een omgekeerd beeld constateren: 44,3% van de respondenten geeft aan geen extra informatie nodig te hebben om zich te beschermen. Zoals eerder vermeld in deze studie kan dit het gevolg zijn van het “fun” – karakter verbonden aan evenementen.
4.4.3. Accidentele/intentionele risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen Wat betreft “gevaarlijke stoffen” constateren we dat het algemeen gemiddelde sterk naar beneden wordt getrokken door het grote percentage respondenten dat koos voor het middenantwoord. Dit zou eventueel kunnen te wijten zijn aan onwetendheid i.v.m. de opgesomde risico‟s, zoals eerder vermeld bij de informatiebehoefte die bestaat naar het inschatten van de ernst. Niettegenstaande dat bedraagt
83
het percentage aan burgers dat expliciet aangeeft (zeer veel) extra informatie nodig te hebben telkens tussen de 45% en 52%, een sterke indicatie dat ook hier een grote informatiebehoefte leeft. In welke mate heeft u meer informatie nodig dan degene waarover u momenteel beschikt om uzelf te beschermen tegen onderstaande risico's? 46,2%
Risico's verbonden aan een kerncentrale
28,9% 24,9% 52,0%
Buisleidingen waar gevaarlijke stoffen doorheen gaan
31,4% 16,5% 45,3%
Transport van gevaarlijke stoffen.
32,8% 21,9% 45,4%
Opslag en verwerking van gevaalijke stoffen door bedrijven.
33,4% 21,2% 0%
10%
Ik heb (zeer veel) extra informatie nodig
20%
30%
40%
50%
60%
Ik heb al dan niet extra informatie nodig
Ik heb (helemaal) geen extra informatie nodig.
Figuur 36: extra informatie nodig om zich te beschermen risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen
4.4.4. Controleerbare risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen In welke mate heeft u meer informatie nodig dat degene waarover u momenteel beschikt om uzelf te beschermen? 33,6% 36,6% 29,8%
Het wegvallen van elektriciteit, gas voor onbepaalde tijd.
36,1% 35,6%
Het wegvallen van drinkwater voor onbepaalde tijd. 28,3% 0%
Ik heb (zeer veel) extra informatie nodig
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
Ik heb al dan niet extra informatie nodig
Ik heb (helemaal) geen extra informatie nodig. Figuur 37:extra informatie nodig om zich te beschermen risico's m.b.t. nutsvoorzieningen
Niettegenstaande dat ook voor deze cluster risico‟s 1/3de van de Oost-Vlaamse burgers een sterke indicatie aangeeft naar meer informatie en tevens ongeveer 1/3de blijk geeft van het niet te weten of zij meer informatie nodig hebben (wat op zich ook aanzien kan worden als een indirecte vraag naar meer informatie is), duiden we er op dat telkens bijna 30% van de burgers aangeeft (helemaal) geen extra informatie nodig te hebben. Dit cijfer kan verklaard worden doordat het wegvallen van deze 84
nutsvoorzieningen, weliswaar frequent voor korte tijd, vaak voorkomen. Dit duidt er echter niet op dat burgers voorbereid zijn indien zij het langere tijd zonder deze voorzieningen zouden moeten treffen. De hogere cijfers inzake “het inschatten van de ernst” en de lagere “gepercipieerde kennis” kunnen dit mogelijks verklaren (cfr.supra).
4.4.5. Risico’s verbonden aan natuurgeweld Analoog met bevindingen in andere secties scoort deze dimensie lager dan andere dimensies. Men geeft wat betreft risico‟s verbonden aan deze cluster eerder een matige informatiebehoefte aan. In welke mate heeft u meer informatie nodig dat degene waarover u momenteel beschikt om uzelf te beschermen? 31,7% 35,8% 32,4%
Overstroming/hoogwater van een rivier of andere waterloop
22,3%
bos - en heidebranden
34,6% 43,1% 0%
Ik heb (zeer veel) extra informatie nodig
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
45%
50%
Ik heb al dan niet extra informatie nodig
Ik heb (helemaal) geen extra informatie nodig.
Figuur 38: extra informatie nodig om zich te beschermen risico's verbonden aan natuurgeweld
Vooral aangaande informatie omtrent “bos – en heidebranden” vindt 43% van de respondenten dat zij al over genoeg informatie beschikken om zich te kunnen beschermen indien er zich een incident van dergelijke aard zou voordoen. We wijzen bovendien op het grote percentage burgers dat het middenantwoord koos en hier mogelijks mee aangeeft niet te weten of zij al dan niet meer informatie nodig hebben. Opmerkelijk is ook het helemaal niet uitgesproken karakter betreffende het risico op overstromingen. Dit kan het gevolg zijn van het plaatselijk karakter dat de overstromingen van het najaar van 2010 met zich meedroegen.
85
4.5. Initiatief nemen 4.5.1. Algemeen per cluster Een belangrijk aspect van informatiebehoefte is in welke mate burgers zichzelf verantwoordelijk achten voor het vergaren van kennis om te kunnen anticiperen en correct te handelen wanneer zich een incident voordoet. In welke mate zou u zelf preventief op zoek gaan naar informatie betreffende onderstaande risico's? Gemiddeld
2,54
Natuurlijke risico's (Alpha = 0,85)
2,37
Controleerbare risico's m.b.t. nutsvoorzieningen (Alpha = 0,97)
2,55
Accidentele/Intentionele risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen (Alpha = 0,92)
2,57
Accidentele/Intentionele sociale risico's (Alpha = 0,91)
2,65
1
Glijdende schaal waarbij: 1 = Ik ga helemaal niet op zoek naar informatie. 5 = Ik ga zeker op zoek naar informatie.
1,5
2
2,5
3
Algemeen provincie
Figuur 39: zelf opzoeken van risico-informatie per cluster
Nopens het zelf op zoek gaan naar informatie, voordat men met een incident wordt geconfronteerd, zijn de cijfers globaal gezien vrij laag. Gemiddeld genomen wordt hieraan een waarde van 2,5421 toegekend. De verschillen tussen de afzonderlijke clusters zijn tevens klein. Dergelijke scores komen overeen met de stelling dat de Oost-Vlaamse burgers nauwelijks bereid is zelf op zoek te gaan naar informatie omtrent de geponeerde risico‟s. Een verklaring voor dergelijke lage waarden kan eventueel zijn dat men als burger niet weet waar men risico-informatie kan vinden – en er daarom ook niet zelf naar op zoek gaat. Tevens kan het lage zoekgedrag het gevolg zijn van “het geen toegang hebben” tot deze informatie – of van de impressie van geen toegang. Eventueel kan het ook zijn dat de OostVlaamse burger het “zelf actief op zoek gaan naar informatie” over risico‟s niet ziet als één van zijn verantwoordelijkheden. Nog een mogelijkheid zou kunnen zijn dat men zelf geen informatie wenst op te zoeken omdat men dit thema uit de weg wil gaan. We zijn echter geneigd dit laatste argument te verwerpen gezien de hoge informatiebehoefte die bij analyses uit vorige secties werd vastgesteld.
21
We duiden erop dat de waarden zijn voorgesteld op een vijfpuntenschaal
86
5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0
2,58
2,53
2,56
2,53
2,8 2,22
2,5
2,44
2,64
2,78
2,64
2,6 2,19
Figuur 40: zelf opzoeken van risico-informatie per risico afzonderlijk
Indien we de afzonderlijke risico‟s beoordelen op de mate waarin men van zichzelf aangeeft hier informatie over op te zoeken, besluiten we over het algemeen geen opmerkelijke resultaten. Over alle risico‟s heen geeft de burger aan nauwelijks tot niet op zoek gaat naar informatie. Weliswaar liggen de waarden voor “risico’s verbonden aan grote evenementen”, “terrorisme” en “bos – en heidebranden” opmerkelijk lager. Een oorzaak kan gevonden worden in de theorieën omtrent de “fun” – factor van evenementen en de betrokkenheid met het risico (cfr. supra).
4.5.2. Correlatie initiatief nemen Niettegenstaande het lage percentage burgers dat aangeven niet zelf op zoek te gaan naar informatie betreffende risico‟s, besluiten we door middel van data-analyse dat hier wel een duidelijk positief lineair verband bestaat met de globale informatiebehoefte (Pearson, p. = 0,000; r = 0,437**). Ook voor de clusters “risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen (sign. 0,000, r.=0,369**)”, “sociale risico’s (p. = 0,000; r. = 0,451**)”, “nutsvoorzieningen (p. = 0,000; r. = 0,423**)” en “natuurlijke risico’s (p. = 0,000; r.=0,464)” afzonderlijk zijn dergelijke significant duidelijke positieve verbanden af te leiden. We concluderen bijgevolg dat “hoe groter de informatiebehoefte, hoe meer men zelf op zoek gaat naar informatie”. We bemerken hierbij dat uit deze studie blijkt dat de informatiebehoefte al aanzienlijk is, terwijl het zoekgedrag vrij laag is: de informatiebehoefte zal bijgevolg al vrij sterk zal moeten zijn om zoekgedrag echt te stimuleren.
4.5.3. Accidentele/intentionele sociale risico’s Voor elk risico is er een zeer grote groep die aangeeft (helemaal) niet op zoek te gaan naar informatie. Doch maken we ook hier de bemerking dat 1/4de tot 1/3de van de respondenten het middenantwoord heeft geselecteerd - dit gaat overigens ook op voor de andere risicoclusters. Dit zouden eventueel
87
burgers kunnen zijn die wel bereid zijn tot het zelf opzoeken van informatie, maar die dit momenteel niet doen gezien zij niet weten waar of hoe ze deze kunnen vinden. In welke mate zou u zelf preventief op zoek gaan naar informatie betreffende onderstaande risico's? 13,1%
Risico's verbonden aan grote evenementen
24,8% 23,9%
Criminaliteit
62,0%
30,4%
45,8%
28,9% 30,8%
Verkeersonveiligheid
40,4%
20,4% 25,6%
Terrorisme
54,0%
29,8% 28,4%
Het uitbreken van een epidemie 0%
10%
20%
Ik ga (zeker) op zoek naar informatie
30%
41,8% 40%
50%
60%
70%
Ik ga al dan niet op zoek naar informatie
Ik ga (helemaal) niet op zoek naar informatie Figuur 41: zelf opzoeken van risico-informatie sociale risico's
Opmerkelijk is dat ook hier de factor betrokkenheid mogelijks van invloed kan zijn: “verkeersonveiligheid” en het “uitbreken van een epidemie”, wat vrij frequent voorkomende thema‟s zijn waar vrijwel iedereen al eens mee in aanraking is gekomen, krijgen hogere scores respondenten die wel aangeven informatie hieromtrent te willen opzoeken, respectievelijk 28,9% en 29,8%. Aldus telkens bijna 1/3de van de populatie.
4.5.4. Accidentele/intentionele risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen Grafiek 55: In welke mate zou u zelf preventief op zoek gaan naar informatie betreffende onderstaande risico's? 25,9% 25,1%
Risico's verbonden aan een kerncentrale
49,0% 24,3% 29,4%
Buisleidingen waar gevaarlijke stoffen doorheen gaan
46,3% 20,1%
Transport van gevaarlijke stoffen.
28,4% 51,6% 23,0% 28,4%
Opslag en verwerking van gevaalijke stoffen door bedrijven.
48,6% 0%
Ik ga (zeker) op zoek naar informatie Ik ga (helemaal) niet op zoek naar informatie
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Ik ga al dan niet op zoek naar informatie
Figuur 42: zelf op zoek gaan naar risico-informatie risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen
88
Wat betreft incidenten die kunnen voorkomen uit risico‟s m.b.t. gevaarlijke stoffen besluiten we dat slecht kleine groepen (1/5de tot 1/4de van de populatie) aangeven zelf preventief op zoek te gaan naar informatie. Daarentegen duidt telkens de helft of bijna de helft aan dit (helemaal) niet te doen.
4.5.5. Controleerbare risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen In welke mate zou u zelf preventief op zoek gaan naar informatie betreffende onderstaande risico's? 23,1% 25,8%
Het wegvallen van elektriciteit, gas voor onbepaalde tijd.
51,1% 23,8% 25,9%
Het wegvallen van drinkwater voor onbepaalde tijd.
50,3% 0%
10%
Ik ga (zeker) op zoek naar informatie
20%
30%
40%
50%
60%
Ik ga al dan niet op zoek naar informatie
Ik ga (helemaal) niet op zoek naar informatie
Figuur 43: zelf op zoek gaan naar informatie risico's m.b.t. nutsvoorzieningen
Ook omtrent zaken die dicht bij huis zijn en vrij frequent voorkomen, geeft quasi de helft van de OostVlaamse burgers aan niet spontaan zelf op zoek te gaan naar informatie.
4.5.6. Risico’s verbonden aan natuurgeweld In welke mate zou u zelf preventief op zoek gaan naar informatie betreffende onderstaande risico's? 23,0% 25,9%
Overstroming/hoogwater van een rivier of andere waterloop
51,2% 13,9%
Bos - en heidebrand
25,2% 60,9% 0%
Ik ga (zeker) op zoek naar informatie Ik ga (helemaal) niet op zoek naar informatie
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Ik ga al dan niet op zoek naar informatie
Figuur 44: zelf op zoek gaan naar informatie risico's verbonden aan natuurgeweld
Het spontaan zoekgedrag is ook voor de “risico’s verbonden aan natuurgeweld” bijzonder laag: Meer dan de helft van de respondenten geeft aan (helemaal) niet op zoek te gaan naar informatie betreffende deze risico‟s.
89
4.6. Afgelopen risicocommunicatie In dit onderzoek werd ook gepeild naar de herkenning van communicatie omtrent risico‟s en incidenten die het afgelopen jaar werd doorgevoerd. Daarvoor werd aan respondenten gevraagd of zij het afgelopen jaar informatie hebben ontvangen over risico‟s waarmee zij in hun omgeving (kunnen) worden geconfronteerd en of deze informatie hen heeft geholpen. Tevens werd ook nagegaan of er zaken waren gebeurd waarover men graag (meer) informatie had ontvangen Heeft u het afgelopen jaar informatie ontvangen?
9,10%
Ja, ik heb deze informatie ontvangen van de hulpdiensten Ja, ik heb deze informatie ontvangen van de gemeente 21,50%
45,60%
Ja, ik heb deze informatie ontvangen van de provincie Ja, ik heb deze informatie ontvangen van de federale overheid
3,40% 5,10% 4,70%
10,70%
Ja, ik heb deze informatie ontvangen van een bedrijf Ja, ik heb deze informatie ontvangen uit nog een andere bron Neen, ik heb geen informatie ontvangen
Figuur 45: verdeling naar ontvangst risico-informatie het afgelopen jaar
Uit bovenstaand diagram leiden we af dat bijna de helft van de respondenten aangeeft geen informatie te hebben ontvangen over risico‟s waarmee zij in hun omgeving (kunnen) worden geconfronteerd. Van zij die wel te kennen geven informatie te hebben ontvangen, duidt bijna de helft aan (21,50%) deze te hebben ontvangen van de gemeente. 88,8% van de respondenten die rapporteren informatie te hebben ontvangen, geeft hier ook bij aan dat deze informatie hen heeft geholpen. Voor de meesten (42,6%) heeft deze hen meer bewust gemaakt van de risico‟s waarmee ze kunnen worden geconfronteerd. Hoewel we erop wijzen dat tevens 25% van de respondenten stelt dat deze informatie een geruststellend effect had. Verder geeft nog 19% geeft aan door deze informatie nu te weten wat te moeten doen indien zich een gelijkaardig incident voordoet.
90
Indien we dieper ingaan op de top zeven thema‟s waarover burgers poneren informatie te hebben ontvangen, komen we tot de volgende verdeling:
Ontvangen informatie Informatie Criminaliteit Kerncentrale Wegvallen nutsvoorzieningen Bedrijven in de buurt Griepepidemie Overstroming Verkeersveiligheid
# respondenten 85 75 74 65 57 56 33
Tabel 18: thema's ontvangen informatie het afgelopen jaar
Van zij die aanduiden informatie te hebben ontvangen over risico‟s in hun omgeving, geven de meeste respondenten aan dat dit ging over criminaliteit. Vooral inbraak – en diefstalpreventie kwam hier sterk naar voor. Ook zien we dat de thema‟s “kerncentrale” en “bedrijven in de buurt” frequent werden genoemd. Verklaringen hiervoor kunnen de hoge percentages respons zijn die we verkregen uit Beveren en Evergem, respectievelijk gekenmerkt door de nabijheid van de kerncentrale van Doel en een groot aantal SEVESO-instellingen in de buurt. Markant is dat de griepepidemie, een onderwerp dat hoofdzakelijk media-aandacht verkreeg niet vorig jaar, maar twee jaar geleden, nog goed onthouden is. De spontane recall wat betreft deze preventiecampagne is nog vrij hoog twee jaar na datum. Hoewel meer in het recente verleden, merken we ook op dat de aandacht gegeven door o.a. de media aan de overstromingen van het najaar 2010 zijn sporen heeft nagelaten. Niettegenstaande dat iets meer dan de helft van de respondenten meldt informatie te hebben ontvangen over risico‟s en dat maar liefst 90% van zij aangeven dat deze op één of andere manier heeft geholpen, wijst toch nog 22,6% van de respondenten er op dat er het afgelopen jaar incidenten gebeurd zijn waarover zij graag (meer) informatie hadden ontvangen.
Ontvangen informatie Informatie Overstroming Bedrijven en hun activiteiten Criminaliteit Wegvallen nutsvoorzieningen en lekken aan buisleidingen Kerncentrale Verkeersveiligheid Luchtvervuiling Alles wat we zouden moeten weten hierover Epidemie
# respondenten 84 49 40 28 16 16 13 11 7
Tabel 19: thema's incidenten afgelopen jaar meer informatie gewenst
91
Opmerkelijk bij de tabel is dat de thema‟s waarover men (meer) informatie wenst grotendeels dezelfde thema‟s zijn als diegene waarover ongeveer de helft van de burgers aangeeft informatie te hebben ontvangen. Vooral “overstroming” is hierin prominent aanwezig.
92
5. Burgers en overheidsinformatie Indien
men
als
overheid
een
effectief
communicatiebeleid
wil
uitstippelen
aangaande
risicocommunicatie is het belangrijk om na te gaan hoe de burger wenst te worden geïnformeerd, door welke bron en wat de perceptie is ten opzichte van deze bron. In de vragenlijst werd daarom een luik ingebouwd waarin werd nagegaan bij wie burgers de verantwoordelijkheden leggen voor het communiceren over risico‟s. Alsook werd gepeild naar de perceptie die men als burger heeft over overheidsinformatie hieromtrent. Daarnaast werd ook onderzocht wat het vertrouwen is van de burger in de overheid. Vertrouwen blijkt namelijk een belangrijke factor in het aanvaarden van de boodschap. In deze sectie “Burgers en overheidsinformatie” zullen we dieper ingaan op de hiervoor aangehaalde onderwerpen.
93
5.1. Vertrouwen in de overheid en overheidsinformatie betreffende risico’s 5.1.1. Algemeen per cluster In de vragenlijst werd aan de hand van drie items het vertrouwen in de overheid betreffende “het beschermen van” en “bezorgd zijn om” burgers gemeten22. Gemiddeld kenden de respondenten een score van 3,49 toe wat betreft dit thema, waarbij zij aangeven een aanzienlijk vertrouwen hebben in de overheid. Daarnaast werd in de vragenlijst ook nagegaan hoe burgers staan ten opzichte van informatie afkomstig van de overheid23: meer bepaald werd nagegaan of men deze informatie als eerlijk en volledig aanschouwt. Hierover kunnen we het volgende besluiten: In welke mate vertrouwt u erop dat informatie afkomstig van de overheid eerlijk en volledig is voor onderstaande risico's? Gemiddeld
3,12
Natuurlijke risico's (Alpha = 0,90)
3,24
Controleerbare risico's m.b.t. nutsvoorzieningen (Alpha = 0,97)
3,27
Accidentele/Intentionele risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen (Alpha = 0,93)
2,91
Accidentele/Intentionele sociale risico's (Alpha = 0,91)
3,07 1
1,5
2
Glijdende schaal waarbij: 1 = Ik vertrouw er helemaal niet op dat deze informatie eerlijk en volledig is. 5 = Ik vertrouw er helemaal op dat deze informatie eerlijk en volledig is.
2,5
3
3,5
Algemeen provincie
Figuur 46: vertrouwen overheidsinformatie risico's per cluster
Globaal gesteld heeft de Oost-Vlaamse burgers slechts een matige perceptie wat betreft “volledige en eerlijke” overheidsinformatie. Vooral omtrent risico‟s m.b.t. gevaarlijke stoffen ligt deze opmerkelijk lager. We bemerken dat dit tevens de cluster is waarvoor de informatiebehoefte en de risicoperceptie het hoogst is. Daarentegen wordt de perceptie van “eerlijkheid en volledigheid “ hoger ingeschat voor de clusters waarvoor de informatiebehoefte en de risicoperceptie het laagst zijn (“natuurlijke risico’s” en “risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen”): We constateren hier een matige perceptie van “eerlijkheid en volledigheid”. Een eventuele verklaring die hieraan kan worden toegekend, is dat, wat betreft risico‟s m.b.t. gevaarlijke stoffen, de overheid niet de “bron” is, dit zijn namelijk in hoofdzaak “de bedrijven”. We bemerken dat dergelijke stelling alleen maar opgaat voor deze studie en dat “vertrouwen in de overheid” bijgevolg niet roekeloos mag worden veralgemeent naar andere thema‟s. 23 Deze perceptie is berekend op de 13 risico‟s die deel uitmaakten van de vragenlijst. Niettegenstaande geeft dit een goede indicatie van de algemene perceptie gezien het gelijklopend patroon over alle risico‟s heen. 22
94
Er kan bijgevolg eventueel een perceptie leven dat men zelf als overheid niet “eerlijk en volledig” wordt ingelicht omtrent deze risico‟s door de veroorzakers zelf. Bijgevolg is de overheid ook niet in staat om op dergelijke manier te communiceren. 5,00 4,50 4,00 3,50 3,00
3,26
3,27
2,93
3,20
3,28
3,16
2,89
2,88
2,92
3,15
3
2,92
3,17
2,50 2,00 1,50 1,00
Figuur 47: vertrouwen overheidsinformatie per risico
Ook aangaande de afzonderlijke risico bemerken we dezelfde conclusies : risico‟s waarover men als overheid weinig controle heeft omdat men de “veroorzaker” niet is, daarvan wordt de informatie als minder “eerlijk en volledig” aanschouwd. We noteren hierbij dat het weliswaar gaat om situaties waarbij een “veroorzaker” kan worden aangeduid, wat niet het geval is bij natuurlijke risico‟s.
Gemiddeld vertrouwen in informatie per risico, per gemeente (ANOVA) Opslag/ verwerking gevaarlijke stoffen Wegvallen elektriciteit, gas Wegvallen drinkwater Overstroming Bos-en heidebrand Uitbreken epidemie Transport gevaarlijke stoffen Terrorisme Buisleiding met gevaarlijke stoffen Verkeersonveiligheid Criminaliteit Kerncentrale Risico’s grote evenementen
GE
AA
BE
OU
EE
S-L
NA
HE
HA
ST
EV
2,88
2,86
2,98
2,81
2,71
3,33
2,71
2,86
2,96
2,92
3,08
3,36
3,16
3,23
3,18
3,09
3,46
3,23
3,00
3,35
3,24
3,33
3,38
3,18
3,26
3,08
3,12
3,52
3,26
2,99
3,34
3,26
3,35
3,35
3,08
3,21
3,04
2,92
3,41
3,15
3,06
3,35
3,15
3,24
3,42
3,13
3,33
3,16
3,05
3,42
3,37
3,03
3,34
3,23
3,30
3,28
3,08
3,21
2,89
3,0
3,48
3,09
3,01
3,22
3,07
3,16
2,87
2,86
2,93
2,77
2,84
3,24
2,66
2,83
2,86
2,85
3,06
2,94
2,67
2,88
2,77
2,72
3,29
2,94
2,79
2,82
2,81
2,91
2,85
2,83
2,91
2,73
2,70
3,25
2,85
2,88
2,87
2,86
3,06
3,18
3,08
3,17
2,88
2,92
3,39
3,19
3,01
3,18
3,20
3,21
3,03
2,88
3,05
2,88
2,77
3,35
3
2,88
2,97
3,01
2,96
2,82
2,67
3,09
2,84
2,68
3,29
2,84
2,76
3,02
2,99
2,99
3,27
2,98
3,04
3,13
3,35
3,24
2,96
3,16
3,12
3,25
3,12
Tabel 20: gemiddeld vertrouwen in informatie per risico, per gemeente
95
Qua de perceptie van overheidsinformatie vs. de gemeente waarin men woont, vallen geen significante verschillen af te leiden. Ook naar leeftijd vs. de perceptie van overheidsinformatie is geen significant verband te bemerken (Pearson, p. = 0,074; r.=0,052). Eenzelfde conclusie kunnen we trekken voor wonende in het buitengebied of stedelijk gebied (T-test, equal variances not assumed: p. = 0,223).
5.1.2. Correlatie vertrouwen vs. geloofwaardigheid informatie Uit data-analyse concluderen we een duidelijk positief lineair verband tussen het vertrouwen dat men stelt in de overheid en de perceptie die men heeft t.o.v. overheidsinformatie (Pearson, p. = 0,000; r. = 0,499**). Bijgevolg kunnen we de logische stelling maken dat “hoe meer vertrouwen men in de overheid heeft, hoe eerlijker en geloofwaardiger men deze informatie aanschouwd”.
5.1.3. Accidentele/intentionele sociale risico’s In welke mate vertrouwt u erop dat informatie afkomstig van de overheid eerlijk en volledig is voor onderstaande risico's? 36,4% 39,5%
Risico's verbonden aan grote evenementen 24,1% 30,9%
Criminaliteit
37,9% 31,2% 37,3% 37,4%
Verkeersonveiligheid 25,4% 27,1%
Terrorisme
36,4% 36,5% 39,1%
Het uitbreken van een epidemie
33,5% 27,4% 0%
Ik vertrouw er (helemaal) op
5%
10%
15%
Ik vertrouw er al dan niet op
20%
25%
30%
35%
40%
45%
Ik vertrouw er (helemaal) niet op
Figuur 48: vertrouwen overheidsinformatie afzonderlijke sociale risico's
Opmerkelijk is dat voor elk opgesomd risico meer dan 1/3de van de respondenten aangeeft niet te weten of men de informatie als eerlijk en volledig kan aanzien – af te leiden uit “Ik vertrouw er al dan niet op”. Verder blijkt dat thema‟s die te maken hebben met geweld, zijnde “criminaliteit” en “terrorisme”, telkens hogere percentages burgers verkrijgen die de overheidsinformatie hieromtrent niet aanzien als “eerlijk en volledig”. Overheidsinformatie betreffende “verkeersonveiligheid”, een thema dat familiair is voor de meeste burger en waarmee men frequenter indirect en direct mee wordt geconfronteerd, wordt dan weer door bijna 40% van de respondenten aanzien als “eerlijk en volledig”. 96
Verklaringen die hieraan kunnen worden gegeven is dat men als overheid zelf geen volledige controle heeft over deze thema‟s – Er zijn teveel externe factoren van invloed. Zij zijn dan ook telkens niet de “bron” die het risico veroorzaakt. Bijgevolg kan de perceptie van overheidsinformatie als zijnde “eerlijk en volledig” hierop inboeten.
5.1.4. Accidentele/intentionele risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen In welke mate vertrouwt u erop dat informatie afkomstig van de overheid eerlijk en volledig is voor onderstaande risico's? 30,7% 31,9%
Risico's verbonden aan een kerncentrale
37,5% 30,2% 32,7%
Buisleidingen waar gevaarlijke stoffen doorheen gaan
37,1% 27,9%
Transport van gevaarlijke stoffen.
36,0% 36,0% 29,7%
Opslag en verwerking van gevaalijke stoffen door bedrijven.
34,9% 35,4% 0%
Ik vertrouw er (helemaal) op
5%
10%
Ik vertrouw er al dan niet op
15%
20%
25%
30%
35%
40%
Ik vertrouw er (helemaal) niet op
Figuur 49: vertrouwen overheidsinformatie afzonderlijke risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen
Voor elk risico duidt slechts iets minder dan 1/3de van de respondenten aan dat de overheidsinformatie hieromtrent als “eerlijk en volledig” is. Meer dan 1/3de koos er ook resoluut voor aan te geven dat men (helemaal) geen vertrouwen heeft in deze informatie afkomstig van de overheid. Verklaringen hiervoor kunnen zijn dat het topics betreft waarop men als burger geen zicht heeft. Zoals eerder aangegeven (cfr. supra) kan bijgevolg een mogelijke verklaring kan zijn dat men de overheid hier niet aanziet als “bron” - dit zijn namelijk producerende bedrijven - waardoor haar geloofwaardigheid inzake deze kwesties ook daalt. Als overheid zit men omtrent dit thema in een afhankelijkheidspositie.
5.1.5. Controleerbare risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen Ongeveer 42% van de respondenten stelt voor beide risico‟s dat zij de overheidsinformatie vertrouwen. Ook zijn er vrij lage percentages van de bevolking die duidelijk een indicatie geven dat zij deze niet vertrouwen. Een verklaring hiervoor kan te vinden zijn is de frequentie waarmee dergelijke incidenten zich voordoen. Alsook de grote controle die men hier als burger zelf kan op uitoefenen (niet 97
inzake voorkomen, wel inzake anticiperen en beschermen. Dit weliswaar indien goed geïnformeerd). Men kan bijgevolg de overheidsinformatie toetsen op haar “volledigheid en eerlijkheid” aan zijn of haar eigen ervaring. In welke mate vertrouwt u erop dat informatie afkomstig van de overheid als eerlijk en volledig is voor onderstaande risico's? 42,7%
Het wegvallen van elektriciteit, gas voor onbepaalde tijd.
34,4% 23,0%
42,2%
Het wegvallen van drinkwater voor onbepaalde tijd.
34,4% 23,4% 0%
Ik vertrouw er (helemaal) op
5%
10%
15%
Ik vertrouw er al dan niet op
20%
25%
30%
35%
40%
45%
Ik vertrouw er (helemaal) niet op
Figuur 50: vertrouwen overheidsinformatie afzonderlijke risico's m.b.t. nutsvoorzieningen
5.1.6. Risico’s verbonden aan natuurgeweld Wat betreft “risico’s m.b.t. natuurgeweld” bemerken we dat meer dan de helft van de respondenten aangeeft niet te weten of men deze informatie kan aanzien als “eerlijk en volledig” of deze gewoonweg niet zo aanziet. Ook hier kan het onbetrouwbaar karakter van deze risico‟s en de lage controle van de overheid hierop een rol spelen. In welke mate vertrouwt u erop dat informatie afkomstig van de overheid eerlijk en volledig is voor onderstaande risico's? 39,8%
Overstroming/hoogwater van een rivier of andere waterloop
34,9% 25,2%
41,6%
Bos - en heidebrand
36,7% 21,7% 0%
Ik vertrouw er (helemaal) op
5%
10%
Ik vertrouw er al dan niet op
15%
20%
25%
30%
35%
40%
45%
Ik vertrouw er (helemaal) niet op
Figuur 51: vertrouwen overheidsinformatie risico's verbonden aan natuurgeweld
98
5.2. Wie moet communiceren? 5.2.1. Verantwoordelijkheid Uit vorige sectie kwam duidelijk naar voor dat grote delen van de respondentengroep aangeeft niet te weten of ze de overheidsinformatie betreffende de opgenomen risico‟s kunnen aanzien als “volledig en eerlijk”. Alsook zijn er vrij sterke percentages die aangeven dat burgers deze niet alzo beschouwen. De volgende vraagstelling is dan ook of men de overheid überhaupt wel als verantwoordelijk aanschouwd inzake dergelijke communicatie. Wie zijn taak is het volgens u om te informeren over risico's in uw omgeving? 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
De gemeente De provincie
De federale Het bedrijf dat De overheid de risicobron hulpdiensten vormt
Het is mijn taak om mijzelf te informeren
Een andere bron
Figuur 52: taak tot communicatie
Maar liefst 92% van de respondentengroep aanziet de gemeente verantwoordelijk om te communiceren over risico‟s. Daarnaast geeft ook meer dan de helft van de respondenten aan dat (ook) de federale overheid hiervoor bevoegd is: een sterke indicatie dat de overheid wordt aanzien als zijnde een belangrijke partner omtrent dergelijke communicatie. Ook beschouwt maar liefst 2/3de van de bevolking het bedrijf dat de risicobron vorm verantwoordelijk tot communicatie. Analoog met de lage gemiddelde cijfers die af leiden waren uit het initiatief dat men zelf zou nemen om informatie op te zoeken omtrent de opgesomde risico‟s (cfr. supra), bemerken we dat slechts 15% van de burgers aangeeft dat het zijn taak is om zich te informeren. We kunnen bijgevolg stellen dat de burger in hoofdzaak passief is wat betreft risico-informatie: hij wenst te worden geïnformeerd – af te leiden uit de hoge informatiebehoefte – maar vindt in eerste instantie dat het de taak is van de overheid en het bedrijfsleven om hem deze informatie aan te reiken. Voor de vraag naar “wie zijn taak het is om te informeren” kregen respondenten overigens de mogelijkheid om meerdere bronnen aan te duiden. De hoofdbrok van de respondenten deed dit dan ook: 1195 respondenten vulden samen 3868 antwoorden in. Gemiddeld genomen is dat meer dan drie antwoorden per persoon. Dit kan een indicatie zijn dat men risicocommunicatie, afhankelijk van het risico, ziet als zijnde de taak van de overheid of een andere bron. Ook kan het erop duiden dat men als
99
burgers, in het kader van de geloofwaardigheid van de informatie, wenst dat deze informatie door meerdere bronnen – al dan niet samen - vrijgegeven/bepaald wordt. Het hoge percentage burgers dat de overheid, alsook het bedrijf, als verantwoordelijk aanziet in combinatie met de stelling dat burgers gemiddeld genomen meerdere antwoorden aanduidden, staaft onze stellingen omtrent het niet als “bron” aanzien van de overheid (cfr. supra). In welke mate acht u de overheid verantwoordelijk om te communiceren over onderstaande risico? Gemiddeld
4,24
Natuurlijke risico's (Alpha = 0,90)
4,2
Controleerbare risico's m.b.t. nutsvoorzieningen (Alpha = 0,97)
4,17
Accidentele/Intentionele risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen (Alpha = 0,93)
4,38
Accidentele/Intentionele sociale risico's (Alpha = 0,89)
4,2 1
1,5
2
2,5
3
3,5
Glijdende schaal waarbij: 1 = Het is helemaal niet de verantwoordelijkheid van de overheid om hierover te communiceren. 5 = het is zeker de verantwoordelijkheid van de overheid om hierover te communiceren.
4
4,5
5
Algemeen provincie
Figuur 53: verantwoordelijkheid overheid om te communiceren over risico's
Bij het analyseren van de risicoclusters afzonderlijk bemerken we tevens een zeer sterke indicatie dat men de overheid (deels) verantwoordelijk acht tot communicatie over risico‟s. De verschillen tussen de clusters zijn verwaarloosbaar. Ook bij het analyseren van de risico‟s per cluster afzonderlijk, komen we telkens tot de conclusie dat meer dan 3/4de van de respondenten een zware verantwoordelijkheid legt bij de overheid om te communiceren. Gezien de grote gelijkheid tussen de risico‟s en bijgevolg gelijke conclusies, gaan we niet dieper in op een afzonderlijke bespreking hiervan.
5.2.2. Correlaties Uit data-analyse blijkt dat er een significant lineair positief verband bestaat tussen informatiebehoefte en de mate van verantwoordelijkheid die men aan de overheid toekent. Het verband is weliswaar aanwezig maar, zwak (Pearson, p. = 0,000; r. = 0,387**). We kunnen toch stellen dat “hoe hoger de informatiebehoefte, hoe meer men als burger stelt dat de overheid verantwoordelijk is om te communiceren/informeren (of dat deze op zijn minst deel dient uit te maken van de communicatie)” en omgekeerd. Zeer logisch bestaat er ook een duidelijk positief lineair verband tussen het vertrouwen dat men stelt in de overheid en de mate waarin men deze informatie als “eerlijk en volledig” aanschouwt. (Pearson, p. = 0,000; r. = 0,499**). 100
5.3. Mediagebruik In functie van een goed risicocommunicatiebeleid is het tevens belangrijk om de burger te informeren langs gewenste en gepaste kanalen. Bijgevolg werd in deze bevraging ook gepeild naar via welk kanaal men het liefst informatie over risico‟s zou willen ontvangen. Gezien we er ons van bewust zijn dat de informatiebehoefte voor – en tijdens een incident kan verschillen, werd hier rekening mee gehouden.
5.3.1. Geprefereerde informatiekanalen risicocommunicatie Brieven van de gemeente of andere overheidsbron
71,2%
Brochure of folder
53,2%
E-mail
37,1%
Brieven van het bedrijf
37,0%
Website van de gemeente of andere overheid
29,9%
Regionale televisiezender
22,8%
Door de gemeente georganiseerde bijeenkomsten
16,5%
Lokale of regionale radiozender
13,7%
SMS
8,8%
"Social Media zoals Facebook of Twitter
7,6%
Ingesproken boodschap op vaste telefoon en/of GSM
6,2%
Een ander kanaal
2,6% 0%
20%
40%
60%
80%
Figuur 54: geprefereerde informatiekanalen risicocommunicatie
Uit analyse blijkt dat de traditionele communicatiemiddelen inzake overheidsinformatie nog niet hebben afgedaan: meer dan 2/3de van de respondenten wenst preventieve communicatie omtrent risico‟s nog steeds te ontvangen via brieven van de gemeente of een ander overheidsbron. Meer dan de helft van hen geeft overigens ook aan brochures of folders te willen ontvangen. Daarnaast zien we ook dat nieuwe media het goed doen nl. e-mail en een website. Verder geeft 37% aan brieven te willen ontvangen van het bedrijf dat de risicobron uitmaakt. Bovendien bemerken we bij het afzonderlijk analyseren van geconstrueerde leeftijdscategorieën (Select Cases), geen opmerkelijke verschillen tussen de groepen. Meer zelfs, de top 5 blijft dezelfde. Bijgevolg is er geen noodzaak om afzonderlijk te communiceren naar verschillende doelgroepen.
101
Kanaalkeuze per leeftijdscategorie 30 en jonger
31-40
41-50
51-60
61 en ouder
69,1%
70,1%
68,6%
81,7%
84,1%
56,7%
54,1%
49,2%
50,5%
63,5%
41,6%
36,2%
36,7%
32,3%
41,3%
41%
36,2%
35,6%
39,8%
34,9%
33,7%
27%
31,1%
38,7%
22,2%
23,6%
21,4%
20,9%
28%
34,9%
14,6%
15,8%
15,0%
25,8%
22,2%
15,7%
12,5%
12,1%
16,1%
12,4%
6,4%
10,5%
8,6%
18,5%
6,9%
5,6%
3,2%
7,9%
4,2%
7,3%
6,5%
9,5%
2,3%
3,1%
4,3%
3,2%
Via brieven van de gemeente of een andere overheidsbron Via een brochure of folder Via e-mail Via brieven van het bedrijf Via de website van de gemeente of een andere overheid Via een lokale of regionale televisiezender Via door de gemeente georganiseerde bijeenkomsten Via een lokale of regionale radiozender Via SMS Via “Social Media” zoals Facebook of Twitter Via een ingesproken boodschap op uw vaste telefoon en/of GSM Via een ander kanaal
1,1% Tabel 21: kanaalkeuze naar preventieve communicatiekanalen per leeftijdscategorie
7,9%
5.3.2. Geprefereerde informatiekanalen tijdens incident Wat betreft communicatie tijdens een incident, is de Oost-Vlaamse burger veel minder uitgesproken dan wat betreft voorafgaande communicatie. Niettegenstaande dit kunnen we toch globaal gezien een ranking opstellen. Luidsprekerwagens
45,6%
Regionale televisiezender
41,6%
E-mail
39,9%
Lokale of regionale radiozender
35,4%
Sirenes met een ingesproken boodschap
35,2%
SMS
33,1%
Door de gemeente georganiseerde bijeenkomsten
31,5%
Website van de gemeente of andere overheid
29,2%
Ingesproken boodschap op vaste telefoon en/of GSM
22,7%
"Social Media" zoals Facebook of Twitter
10,3%
Ander kanaal
4,0% 0%
5%
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% 45% 50%
Figuur 55: geprefereerde informatiekanalen tijdens incident
Naast de traditionele luidsprekerwagens (45,6%) en sirenes met ingesproken boodschappen, (35,2%) is opmerkelijk dat een groot aantal respondenten aangeeft ook wel te willen worden verwittigd via
102
nieuwe media: meer bepaald e-mail (39,9%), SMS (33,1%). Alsook via audiovisuele media: de televisie (41,6%) of radio (35,4%).
Kanaalkeuze per leeftijdscategorie 30 en jonger
31-40
41-50
51-60
61 en ouder
40,7%
41,9%
49%
56,3%
53,4%
42,5%
40,1%
41,8%
43,7%
46,6%
38,9%
38,2%
42,1%
41,4%
41,4%
37,1%
34,3%
34,6%
37,9%
39,7%
32,3%
34,7%
35,2%
36,8%
36,2%
37,7%
34,7%
32,8%
27,6%
17,2%
32,9%
27,3%
34,6%
36,8%
34,5%
35,3%
28,4%
28,7%
29,9%
20,7%
21%
35,8%
23,9%
23,0%
22,4%
25,7%
9,3%
6,6%
5,7%
1,7%
3,7%
4,8%
3,4%
1,7%
Via luidsprekerwagens Via een lokale of regionale televisiezender Via e-mail Via een lokale of regionale radiozender Via sirenes met een ingesproken boodschap Via SMS Via door de gemeente georganiseerde bijeenkomsten Via de website van de gemeente of een andere overheid Via een ingesproken boodschap op uw vaste telefoon en/of GSM Via “Social Media” zoals Facebook of Twitter Via een ander kanaal
4,2% Tabel 22: kanaalkeuze naar communicatiekanalen tidjens crisis, per leeftijdscategorie
Analoog aan de afzonderlijke resultaten wat betreft leeftijdscategorieën die we terugvinden voor preventieve risicocommunicatie, constateren we dat ook inzake communicatie tijdens een incident er nagenoeg geen verschillen zijn tussen de categorieën. De top vijf wordt bovendien behouden (met een kleine uitzondering op de “jonger dan 30ers” die aangeven liever via SMS te worden verwittigd dan sirenes met ingesproken boodschappen). Aangaande kanaalkeuze tijdens een incident hoeft men dus geen verschillende media te selecteren per doelgroep.
In dit hoofdstuk “Resultaten” hebben we een ruimere blik geworpen op de verzamelde data. In vijf onderdelen hebben we een globaal beeld geschetst over wat leeft onder de Oost-Vlaamse bevolking inzake risicobeleving en informatiebehoefte betreffende risico‟s in hun leefwereld. In de volgende, en overigens voorlaatste sectie, “conclusies” zullen we een beknopte weergave geven van de hier ruim beschreven resultaten. Hierbij zullen we tevens aandacht spenderen aan opmerkelijke bevindingen.
103
Conclusies In dit onderdeel zullen we de belangrijkste bevindingen uit de studie beknopt weergeven. Eerst zullen we kort de belangrijkste verschilpunten schetsen tussen België en Nederland. Daarnaast zullen we dieper ingaan op de resultaten van het onderzoeksrapport waarbij we aandacht besteden aan opmerkelijkheden in de data. Gezien het zou blijken van hoogmoed niet te beseffen dat onderzoek niet feilloos kan zijn, zullen we bovendien op het eind van dit deel een licht werpen op de kritische bemerkingen die bij dit onderzoek zouden kunnen worden gemaakt.
104
1. België vs. Nederland: zo verschillend? Literatuur (Keren et al., 1991; Kasperson et al., 1991) duidt ons op de relevantie van risicocommunicatie om o.a. onrust te reduceren en kennis te verhogen. Niettegenstaande dat bemerken we dat Belgische beleidsmakers hier in hoofdzaak afhoudend tegenover staan. Onze noorderburen daarentegen worden aanzien als pionier betreffende het thema: Nederland levert al geruime tijd inspanningen m.b.t. het vakgebied, niet alleen op academisch, maar ook op praktisch uitvoerend vlak. Juist omwille van haar vooruitstrevende rol zou het in deze studie verkeerd geweest zijn om niet dieper in te gaan op hoe risicocommunicatie in Nederland wordt uitgerold en hoe deze aanpak verschilt van België24. Uit de verschilpunten en de daar opgedane ervaring m.b.t. campagnevoering en beleid kunnen we bovendien eventueel leren. Onze noorderburen hebben een veel ruimer arsenaal aan wetgeving dan ons, zowel qua omvang alsook naar inhoud. Het grootste verschilpunt op dit vlak betreft dat Nederland een algemene informatieverplichting heeft voor alle risico‟s terwijl België deze verplichting slechts bezit voor het nucleaire verhaal en SEVESO-instellingen. We bemerken dat er op het niveau van de gemeentelijke veiligheidscellen wel een verplichting tot voorafgaande informatie omtrent noodplanning bestaat. Niettegenstaande het contrast in wetgeving zijn de grootste verschillen tussen beide landen echter terug te vinden op het praktisch uitvoerend vlak, hoofdzakelijk ten gevolge van het bestaan van een “mentaliteit van risicocommunicatiecultuur” in Nederland die in België ontbreekt. Het resultaat is dat campagnevoering bij ons sterk verschilt van de Nederlandse context: Nederland kent een samenhangend en gecoördineerd geheel van zowel een grootschalige globale landelijke campagne omtrent omgevingsrisico‟s en diverse kleinere regionale en lokale acties. In België daarentegen vinden we enkel campagnes omtrent specifieke risico‟s terug. Bovendien worden acties als de jodiumcampagne nog eens gekenmerkt door zone-specifieke communicatie waardoor ze niet geldt voor heel België. Een reden die wordt aangehaald voor dergelijke specifieke aanpak, alsook voor het lage aantal aan initiatieven in zijn geheel, zou verbonden zijn aan de mentaliteit van de Belgische burger zelf: deze zou geen interesse hebben in dergelijke informatie, tenzij net na een incident. Onze studie duidt echter aan dat deze stelling verkeerd is.
24
We duiden er hier op dat de studie wel betrekking heeft op de provincie Oost-Vlaanderen maar, de aanpak van risicocommunicatie op hoger nationaal gebied heeft een zware impact op provinciaal gebied. Vandaar deze nadruk op België inzake de vergelijking.
105
2. Conclusies m.b.t. het onderzoek De verrichte studie is van verkennende aard in die zin dat zij als doel had de huidige risicoperceptie en informatiebehoefte van de Oost-Vlaamse bevolking, ouder dan 18 jaar, te onderzoeken. Het ruimere doel ervan is om op basis van de aanbevelingen van deze nulmeting een sensibiliseringscampagne op te starten. Als onderzoeksmodel werd geopteerd voor een quota - steekproef waarbij 11 Oost-Vlaamse gemeenten geselecteerd werden op basis van geografische ligging, met een verdeling tussen stedelijk gebied en buitengebied. De enquête werd in de geselecteerde gemeenten verspreid onder schriftelijke vorm, maar daarnaast bestond ook een mogelijkheid om de enquête elektronisch in te vullen. 1218 respondenten, 17,96% van het totaal aantal verstuurde enquêtes, vulden de bevraging in. Dit betreft voor onderzoek naar risicobeleving en informatiebehoefte omtrent rampen in België een bovengemiddelde response-rate. 63,1% van de respondenten is vrouwelijk, 36,9% mannelijk en de gemiddelde leeftijd betreft 40 jaar. Tevens heeft ongeveer de helft (47,9%) van hen een opleiding van hoger niveau genoten en woont 71,1% al langer dan tien jaar in de opgegeven gemeente. Hoewel de steekproefdata niet volledig overeenstemt met de populatiepercentages uit de geselecteerde gemeenten,
zijn analoog met Nederlands onderzoek geen wegingen toegepast. Dit omdat de
jarenlange ervaring daar aantoont dat voor dergelijke studies wegingen weinig verschil lijken uit te maken. Deeltesten op de data uit dit onderzoek bevestigen overigens deze stelling.
Risicoperceptie Globaal gesteld bezit de Oost-Vlaamse burger een matige risicoperceptie. Analoog hieraan schatten respondenten de kans om geconfronteerd te worden met incidenten in het algemeen laag, maar niet irreëel, in. Niettegenstaande dat beoordelen zij de gevolgen over het algemeen weliswaar als matig ernstig tot eerder ernstig. Toch lijkt men zich als burger niet te sterk te verontrusten in de risico‟s waarmee hij wordt geconfronteerd: Met een gemiddelde waarde van 2,97 kunnen we concluderen dat de Oost-Vlaamse burger zich maar matig verontrust. Overigens viel met Pearson correlation een verband af te leiden dat stelt dat “hoe ernstiger men de gevolgen aanziet, hoe meer men zich verontrust (en omgekeerd)”. Tussen de variabelen betreffende risicoperceptie en gepercipieerde kennis (cfr. infra) vielen geen verbanden af te leiden. Hoewel dergelijk algemeen cijfer een mooi beeld geeft van wat leeft onder de bevolking, bemerken we verschillen aangaande de groepen risico‟s die via factoranalyse en reliability analysis werden onderscheidden in de data. Uit analyses op dit groepsniveau stellen we vast dat de Oost-Vlaamse burger algemeen gezien een eerder lage risicoperceptie heeft wat betreft natuurlijke risico‟s (bos – en heidebrand en overstroming). De andere risicogroepen (incidentele/accidentele sociale risico‟s, incidentele/accidentele risico‟s m.b.t. gevaarlijke stoffen en controleerbare risico‟s m.b.t. 106
nutsvoorzieningen) volgen de algemene tendens van matige risicoperceptie. Overigens schat hij de kans om geconfronteerd te worden met dergelijke natuurlijke incidenten en de gevolgen hiervan lager in dan bij andere clusters: waar de kans op confrontatie met incidenten uit de andere clusters aanzien wordt als gewoon laag, aanschouwt men dit voor deze cluster als zelfs vrij irreëel. Daarnaast valt op dat waar de Oost-Vlaamse burger voor de andere drie clusters de gevolgen als matig ernstig tot eerder ernstig percipieert, dit voor natuurlijke risico‟s gewoon matig is. Hij verontrust er zich dan ook slechts matig tot nauwelijks in incidenten voortvloeiend hieruit. Voor de andere risicogroepen is dit matig. We bemerken bovendien dat, met uitzondering van de variabele “kans”, dat de waarden voor de groep m.b.t. gevaarlijke stoffen telkens het hoogst zijn. Naast analyses op globaal niveau en analyses op groepsniveau werden in deze studie eveneens analyses doorgevoerd op de risico‟s afzonderlijk. Hieruit blijkt dat over het algemeen de stelling van matige risicoperceptie voor de meeste risico‟s bevestigd wordt. Drie grote uitzondering hierop zijn echter “risico’s verbonden aan verkeersonveiligheid” waarvoor we een aanzienlijke risicoperceptie vaststellen en “bos – en heidebranden” en “risico’s verbonden aan grote evenementen” waarvoor we amper tot nauwelijks een risicoperceptie vaststellen. Vermoedelijk is de lage risicoperceptie aangaande evenementen te verklaren door de “fun” – factor die hiermee gepaard gaat: mensen denken doorgaans aan de positieve associaties die ze maken met het bijwonen van evenementen en niet aan de risico‟s die zij hierbij lopen. Niettegenstaande dat tonen o.a. de voorvallen als Duisberg in de zomer van 2010 en het Heizeldrama uit 1984 aan dat de gevolgen van evenementgerelateerde incidenten dramatisch kunnen zijn. Het percentage burgers dat aangeeft dat de kans om geconfronteerd te worden met één van de opgesomde risico‟s (zeer) reëel is, is doorgaans bijzonder laag: met uitzondering van het thema “verkeersonveiligheid”, waarvan 52,2% van de respondenten aangeeft dat deze kans (zeer) reëel is, bemerken we geen percentages boven de 29% (criminaliteit). Daarenboven geeft maar liefst 70,9% van de burgers aan dat de kans om geconfronteerd te worden met “risico’s verbonden aan grote evenementen” (helemaal) niet reëel is, ook omtrent “terrorisme” maakt 71,8% van de Oost-Vlaamse burger deze inschatting. Verder duidt telkens ongeveer de helft van de respondenten aan dat de kans om geconfronteerd te worden met “risico’s verbonden aan buisleidingen, transport en opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen” (helemaal) niet reëel is. Aangaande risico‟s verbonden aan “kerncentrales” is tevens 67,8% van die mening. Niettegenstaande dat is bijvoorbeeld het gasnetwerk in België zeer uitgebreid en worden dagelijks grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen langs onze Belgische wegen vervoerd. Alsook hebben Fukushima en Tsjernobyl ons geleerd dat de “omgeving van een kerncentrale” als vrij ruim mag worden geïnterpreteerd, alsook de gevolgen daarvan. Opmerkelijk is daarnaast dat maar liefst respectievelijk 39,7% en 49% van de respondenten aangeeft dat de kans op het “wegvallen van elektriciteit/gas en drinkwater voor onbepaalde tijd” (helemaal) niet reëel is. Dit is echter wel een vrij frequent voorkomend fenomeen. Weliswaar kan de factor “voor 107
onbepaalde tijd” hier van invloed zijn, gezien dergelijke incidenten meestal aangekondigd en vrij kortstondig zijn. Tot slot bemerken we dat maar liefst 66,2% van de Oost-Vlaamse burgers, bevraagd in deze enquête, aanschouwt dat de kans om geconfronteerd te worden met een “overstroming” als (helemaal) niet reëel, voor “bos – en heidebranden” loopt dit aantal tevens op tot 84,2%. Wat betreft de afzonderlijke cijfers voor het inschatten van de gevolgen van incidenten constateren we dat voor tien van de 13 thema‟s ongeveer 50% of meer van de respondenten markeren dat de gevolgen (zeer) ernstig zouden zijn. Een uitzondering hierop betreft het thema “evenementen” waarvan slechts 20,4% stelt dat de gevolgen (zeer) ernstig zouden zijn, 43,7% is er zelf van overtuigd dat dit (helemaal) niet het geval zou zijn. Nog afwijkingen van de algemene tendens zijn de risico‟s “wegvallen van elektriciteit voor onbepaalde tijd” waarvoor toch nog 40,2% aangeeft dat de gevolgen (zeer) ernstig zouden zijn en “bos – en heidebranden” waarvoor slechts 34,6% te kennen geeft dat de gevolgen (zeer) ernstig zouden zijn. Daarnaast zijn ook de zeer uitgesproken cijfers m.b.t. “verkeersonveiligheid”, “risico’s verbonden aan buisleidingen” en “risico’s verbonden aan kerncentrales” opvallend: maar liefst 62,5% van de respondenten wijst er op dat de gevolgen van “verkeersonveiligheid” (zeer) ernstig zouden zijn. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat er dagelijks slachtoffers vallen ten gevolge van “verkeersonveiligheid”, terwijl bv. een terroristische aanslag, het uitbreken van een epidemie e.d. minder frequent voorkomen. Voor de thema‟s “kerncentrale” en “buisleidingen” stijgt dit cijfer respectievelijk naar 62,2% en 63,6%. 54,8% van de Oost-Vlaamse burgers geeft aan zich (helemaal) niet te verontrusten in “risico’s verbonden aan overstromingen”. Ook voor “risico’s verbonden aan grote evenementen” constateren we dat iets meer dan de helft van de burgers zich hier niet in verontrust. Het respondentenpercentage dat aanduidt dit wel te doen is bovendien met een score van 17,3% opmerkelijk laag. Daarentegen geeft maar liefst 52,4% aan dat men zich (zeer zeker) verontrust in “verkeersonveiligheid”. Ook “risico’s verbonden aan criminaliteit” krijgt een hoge scores voor aangaande de mate van verontrusten: maar liefst 43,2% van de burgers wijst er op dat men zich hier (zeer zeker) in verontrust. Daarentegen geeft maar liefst 39,9% aan zich (helemaal) niet te verontrusten in “risico’s verbonden aan terrorisme”. Een verklaring zou hier de factor “nabijheid” kunnen zijn: “Criminaliteit” en vooral “verkeersonveiligheid” zijn thema‟s waaraan men doorgaans frequenter wordt blootgesteld (of kan aan worden blootgesteld) dan andere risico‟s in deze cluster. Markant is dat cijfers voor wat betreft “risico’s verbonden aan gevaarlijke stoffen” gelijkmatig oplopen: ongeveer 40% van de respondenten indiceert voor elk risico zich hier (zeer zeker) in te verontrusten. Echter, in dezelfde mate wijst telkens tussen de 30 en de 35% aan dat zij zich hier (helemaal) niet in verontrusten. Met uitzondering van het thema“kerncentrale”, constateren we bovendien dat telkens bijna 1/3de van de burgers stelt dat men zich hier al dan niet in verontrust. Een verklaring hiervoor kan zijn dat men als burger onwetend inzake “gevaarlijke stoffen”. Men ziet de buisleidingen niet liggen, men weet niet wat er gebeurt binnen een kerncentrale e.d. Bijgevolg kan men geen correcte inschatting maken naar de mate van 108
verontrusting. Gelijkaardige cijfers vinden we overigens terug voor “risico’s verbonden aan nutsvoorzieningen”: telkens bemerkt ongeveer 1/3de van de burgers zich (helemaal) niet te verontrusten en 1/3de zich (zeer zeker) te verontrusten in dergelijke risico‟s. Ook geeft voor zowel “het wegvallen van elektriciteit/gas en drinkwater voor onbepaalde tijd” respectievelijk 28,5% en 27,4% aan zich hier al dan niet in te verontrusten. Ook dit kan het gevolg zijn van onwetendheid. Bij het peilen naar de kennis die burgers bezitten over de geponeerde risico‟s constateren we uit analyse dat zij over het algemeen gewag maken van amper voldoende kennis te bezitten. Opmerkelijk is ook dat zich hier een omgekeerde tendens afspeelt als bij risicoperceptie: het aangegeven kennisniveau van “natuurlijke risico’s” is iets hoger dan dat van de andere groepen, dat van de groep omtrent “gevaarlijke stoffen” is het laagst. Gelijkaardig als bij het construct risicoperceptie en haar componenten constateren we dat “verkeersonveiligheid” de hoogste waarden toebedeeld krijgt: de burger geeft hier aan voldoende over te weten. De thema‟s waar de Oost-Vlaamse burger daarentegen voor aanduidt de minste kennis over te bezitten betreft de vier risico‟s gerelateerd aan “gevaarlijke stoffen”: Met waarden tussen de 2,32 (buisleidingen) en 2,54 (kerncentrale) stelt men hier te weinig kennis hebben. Opvallend is ook dat de gepercipieerde kennis over “grote evenementen” neigt naar eerder voldoende, niettegenstaande dat de inschatting van kans en gevolgen laag zijn. Een nuance die we bij het bovenstaande moeten maken betreft de zeer grote percentages OostVlamingen die opteerden voor het middenantwoord bij de bevraging. Respectievelijk voor “verkeersonveiligheid” en “risico’s verbonden aan grote evenementen” bedraagt dit 33,1% en 31,6%. Hoge percentages op het middenantwoord gaan bovendien op voor quasi alle risico‟s. Uitzonderingen zijn de risico‟s omtrent “gevaarlijke stoffen”: Weliswaar geeft telkens meer dan de helft van de burgers resoluut aan onvoldoende/te weinig kennis hierover te bezitten. Schokkend is tevens dat het percentage burgers dat overtuigend aangeeft (meer dan voldoende) kennis te bezitten voor 11 van de 13 opgenomen risico‟s niet meer dan 1/3de van de respondentengroep bedraagt. De twee uitzonderingen omvatten het risico‟s m.b.t. “verkeersonveiligheid” (44,3%) en “risico’s verbonden aan bos – en heidebranden” (35,4%). Voor “risico’s verbonden aan gevaarlijke stoffen” zijn deze percentages bovendien opmerkelijk laag: slechts 14,8% van de Oost-Vlaamse bevolking wijst er op (meer dan) voldoende kennis te hebben over “risico’s verbonden aan buisleidingen”. Voor “transport” en “opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen” bedraagt dit respectievelijk 19% en 17,5% en voor “risico’s verbonden aan een kerncentrale” 25%. Lage cijfers op gepercipieerde kennis kunnen het gevolg zijn van de familiariteit en betrokkenheid m.b.t. het onderwerp, meer bepaald, het niet aanwezig zijn hiervan. Indicaties die we hiervoor terugvinden is het toch nog vrij hoge percentage burgers dat stelt voldoende kennis te hebben over het thema “verkeersonveiligheid”, een onderwerp waar de meesten onder ons wel eens mee in aanraking komen op een directe of indirecte manier, alsook de omgekeerde tendens van “terrorisme” en “gevaarlijke stoffen” in zijn geheel. “Terrorisme” is dan ook een risico dat voor de meesten onder ons een “ver van mijn bed show” betreft: een 109
fenomeen gekend uit de media, maar niet persoonlijk. Op dezelfde manier zijn “risico’s verbonden aan gevaarlijke stoffen” niet gekend: De meeste burgers hebben geen correcte inschatting van de hoeveelheden gevaarlijke stoffen die dagelijks mobiel over wegen, spoor e.d. en via buisleidingen in ons land worden getransporteerd. Daarnaast hebben de meesten wel besef van de aanwezigheid van een kerncentrale of een SEVESO-instellingen, maar heeft men geen volledig zicht op wat binnenin dat bedrijf werkelijk gebeurt.
Informatiebehoefte Inzake de informatiebehoefte, opgedeeld naar de verschillende groepen risico‟s, kunnen we gelijkaardige conclusies trekken als wat betreft de risicoperceptie: De informatiebehoefte voor risico‟s m.b.t. gevaarlijke stoffen is het hoogst, deze voor natuurlijke risico‟s het laagst. Niettegenstaande dat duiden we erop dat over alle groepen heen Oost-Vlaamse burgers een matige tot aanzienlijke informatiebehoefte bezitten. Vooral aangaande het nodig hebben van “informatie om de ernst van risico’s in te schatten” is de informatiebehoefte sterk aanwezig: respondenten geven hiervoor aan informatie, zelf veel informatie nodig te hebben. Ook heeft de burger een aanwezige informatiebehoefte naar meer “informatie om zich te kunnen beschermen”. Deze behoefte is weliswaar iets kleiner dan deze voor het inschatten van de ernst van risico‟s: eerder matig tot aanzienlijk dan sterk. Een duidelijk positief lineair verband is bovendien af te leiden tussen de constructen informatiebehoefte en risicoperceptie: hoe hoger iemand zijn risicoperceptie, hoe hoger deze zijn informatiebehoefte zal zijn (en omgekeerd). Frappant bij de “informatiebehoefte voor het inschatten van de ernst”, alsook “extra informatie nodig om te beschermen”, is het hoge percentage respondenten (telkens ongeveer 1/4de tot 1/3de) dat het middenantwoord selecteerde en hiermee in principe aanduidt niet te weten of ze meer informatie nodig hebben. Gelijkaardig als de stellingen geponeerd bij gepercipieerde kennis kan dit een indirecte indicatie zijn dat men niet genoeg kennis heeft over dit risico en bijgevolg ook niet kan inschatten of men meer kennis nodig heeft dan diegene die men al bezit. Met uitzondering van “risico’s verbonden aan evenementen” (36,8%) en “bos – en heidebranden” (39,5%) geeft overigens telkens minstens 50% van de Oost-Vlaamse burgers aan (zeer veel) informatie nodig te hebben om een inschatting te maken van de ernst van de afzonderlijke risico‟s. Voor de risico‟s gerelateerd aan “gevaarlijke stoffen” zijn deze percentages tevens nog hoger: tussen de 57,9% (transport) en 64% (buisleidingen). Het percentage burgers dat dan ook effectief stelt (helemaal) geen informatie nodig te hebben m.b.t. dit thema is bijster laag, de hoogste waarde bedraagt amper 13,8% (kerncentrale). Dergelijke lage cijfers voor het “niet nodig hebben” van meer informatie zijn overigens terug te vinden bij alle andere risico‟s: met uitzondering van “verkeersonveiligheid” (27,8%) en “bos – en heidebranden” (27%) noteren we nergens percentages boven de 20%.
110
Aangaande een analyse van de afzonderlijke risico‟s vs. “de informatiebehoefte naar extra informatie om zich te kunnen beschermen” treffen we gelijkaardige tendensen als bij de “informatiebehoefte inzake het inschatten van de ernst”, weliswaar minder uitgesproken. Afhankelijk van het risico wijst tussen de 33% en de 38% van de respondenten er op (zeer veel) extra informatie nodig te hebben om zichzelf te kunnen beschermen. Een grote uitzondering hierop betreft echter de cluster omrent “risico’s. m.b.t. gevaarlijke stoffen” waarvoor de percentages beduidend hoger liggen: Tussen de 45,3% (transport) en de 52% (buisleidingen) van de respondenten geeft aan extra tot zeer veel extra informatie nodig te hebben. Analoog met voorgaande analyses verschilt het thema “evenementen” in de omgekeerde zin van de andere risico‟s: slechts 21,7% geeft aan extra informatie nodig te hebben, daarentegen geeft maar liefst 44,3% aan dit (helemaal) niet nodig te hebben. Ook de cluster omtrent “natuurlijke risico’s” verschilt van de andere: respectievelijk 31,7% en 22,3% van de respondenten indiceert voor “overstromingen” en “bos – en heidebranden” extra informatie nodig te hebben, daarentegen bedraagt de groep respondenten die stelt geen extra informatie nodig te hebben meer dan 1/3de. Niettegenstaande dat de informatiebehoefte aanzienlijk is, stellen burgers globaal gemiddeld genomen nauwelijks zelf op zoek te gaan naar informatie over risico‟s. Dit kan duiden op een sterke indicatie dat men het niet ziet als zijn verantwoordelijkheid om dit “zelf” te doen. Dit wordt bevestigd door de resultaten voor de vraagstelling specifiek naar “wie zijn taak het is om te informeren”: slechts 15% van de respondenten gaf aan dat dit zijn taak is. Tevens kan dit een indicatie zijn dat men niet weet waar men dergelijke (geloofwaardige en accurate) informatie kan vinden. Nog een mogelijkheid zou kunnen zijn dat men zelf geen informatie wenst op te zoeken omdat men dit thema uit de weg wil gaan, maar dan zou de informatiebehoefte niet zo hoog zijn als ze nu is. Bijgevolg kunnen we dit laatste argument verwerpen. De burger wil geïnformeerd worden, weliswaar vermoedelijk grotendeels vanuit een passieve rol waarbij duidelijk informatie beschikbaar wordt gesteld door een andere instantie. Bij analyses op het afzonderlijke item niveau stellen we bovendien vast dat voor quasi alle risico‟s slechts tussen de 20% en 26% van de burgers aanwijzen zelf op zoek te gaan naar informatie. Uitzonderingen hierop betreft alweer het thema “grote evenementen”, waarvoor slechts 13,1% te kennen geeft zelf op zoek te gaan. Alsook “verkeersonveiligheid” en het “uitbreken van een epidemie” waarvoor respectievelijk 28,9% en 29,8% markeert zelf op zoek te gaan naar informatie. Bijna de helft van de respondenten indiceert geen informatie te hebben ontvangen over risico‟s het afgelopen jaar. Weliswaar geeft meer dan de helft van de respondenten, die stellen wel informatie te hebben ontvangen, deze te hebben ontvangen van de gemeente of een andere overheidsbron. Vooral de gemeente neemt hierin een groot aandeel voor zich: bijna de helft van zij die aanduidden informatie te hebben ontvangen, markeerden dat deze afkomstig was van de gemeente. Voor een kleine 90% van de respondenten heeft deze informatie bovendien op één of andere manier geholpen. De meesten beweren hierbij dat deze informatie hun meer bewust heeft gemaakt van de risico‟s waarmee zij kunnen worden 111
geconfronteerd. Bij het peilen naar de spontante recall omtrent welke thema‟s men informatie had ontvangen komt vooral informatie omtrent “criminaliteit” (waarbij vooral inbraak – en diefstalpreventie goed in het geheugen gebrand blijken te staan), naast informatie over de “kerncentrale” en het “wegvallen van nutsvoorzieningen”, sterk naar voor. Niettegenstaande dat iets meer dan de helft van de respondenten schetst het afgelopen jaar informatie te hebben ontvangen, geeft toch nog 1/5de van de respondenten aan dat er het afgelopen jaar incidenten zijn gebeurd waarover zij graag meer informatie hadden ontvangen. Treffend is dat hier dezelfde thema‟s worden genoemd als bij de vraagstelling waarbij men moest duiden over welke thema‟s men informatie had ontvangen: het thema “overstroming” is overigens prominent aanwezig in de lijst.
Burgers en overheidsinformatie Uit data-analyse blijkt dat burgers een aanzienlijk vertrouwen hebben in de overheid als instelling. De burger heeft slechts een matige perceptie inzake het “volledig en eerlijk” zijn van overheidsinformatie m.b.t. risico‟s. Met correlatie werd wel de stelling “hoe meer vertrouwen men heeft in de overheid als instelling, hoe eerlijker en vollediger men de informatie aanschouwt”, bevestigd. Inzake communicatie omtrent “gevaarlijke stoffen”, daalt de perceptie van “eerlijkheid en volledigheid” indien het gaat om overheidsinformatie. Een oorzaak die we hiervoor kunnen formuleren zou eventueel kunnen zijn dat men hieraan een lagere perceptie van “eerlijkheid en volledigheid” toekent omdat men de overheid niet aanziet als primaire bron, veroorzaker van dergelijke risico‟s. Dit zijn namelijk “de bedrijven”. Dit kan ook verklaren waarom steevast 1/3de van de burgers voor deze risico‟s (alsook voor alle andere risico‟s opgenomen in deze vragenlijst) aangeeft al dan niet te weten of men deze informatie kan vertrouwen en telkens net iets meer dan 1/3de van hen aangeeft dergelijke informatie niet te vertrouwen. Er is overigens geen enkel risico waarvoor meer dan 42,7% (wegvallen elektriciteit en gas voor onbepaalde tijd) van de Oost-Vlaamse burgers stelt de overheidsinformatie te aanzien als “eerlijk en volledig”. Maar liefst 92% van de burgers ziet het bovendien als de bevoegdheid van de gemeente om te communiceren over risico‟s en respectievelijk 45,4% en 52,6% vindt dat dit (ook) de taak is van de Provincie en de federale overheid. Toch stelt maar liefst 2/3de van de respondenten dat het bedrijf, dat de veroorzaker is van het risico, verantwoordelijk is nopens de communicatie hieromtrent. Aangezien het hier ging om een stelling waarbij men meerdere partijen kon aanduiden als zijnde “verantwoordelijk” en elke respondent gemiddeld drie antwoorden gaf, kunnen we concluderen dat de burger eventueel samenwerkingsverbanden verlangt omtrent risico-informatie. Er zijn, zoals verwacht, opmerkelijke verschillen waarneembaar in de wensen van burgers betreffende preventieve communicatie en communicatie tijdens incidenten. Aangaande preventieve communicatie is men zeer duidelijk en traditioneel in zijn keuze: maar liefst 70% van de burgers wenst te worden geïnformeerd via brieven van de gemeente of een andere overheidsbron. Daarbij duidt ook 53,2% aan 112
dat men informatie wenst via een brochure of folder. Uit de voorkeur naar kanaalkeuze blijkt overigens dat de veroorzaker van het risico als verantwoordelijk aanschouwd wordt om te communiceren: maar liefst 37% van de respondenten indiceert ook brieven te willen ontvangen van bedrijven omtrent risico‟s. Niettegenstaande de traditionele keuze die de Oost-Vlaamse burger maakt, bemerken we dat ook elektronische middelen het goed doen: 37,1% wenst informatie omtrent risico‟s te ontvangen via e-mail, 29,9% via een website. Wat betreft de gewenste mediakanalen tijdens een incident is men minder uitgesproken: geen enkel mediakanaal krijgt globaal gezien 50% of meer van de burgers achter zich. Toch kan ook hier een “ranking” worden opgesteld: uit data-analyse leiden we af dat de burger nog steeds het liefst wenst te worden geïnformeerd via luidsprekerwagens (45,6%). Daarnaast scoren ook regionale televisiezender (41,6%) en e-mail (39,9%) goed als informatiekanaal. Voor zowel preventieve communicatie als crisiscommunicatie zijn overigens geen opmerkelijke verschillen te bemerken tussen leeftijdsgroepen. Sterker nog: de top drie blijft telkens behouden over de leeftijdscategorieën heen. Zich richten tot specifieke kanalen onder de vorm van doelgroepcommunicatie blijkt hier dus niet nodig te zijn. Dit betekent echter niet dat boodschappen niet dienen aangepast te worden aan de doelgroep.
113
3. Discussie Het zou blijk geven van hoogmoed niet te beseffen dat onderzoek niet feilloos kan zijn. Daarom is het nodig om de eigen studie ook kritisch te bekijken. Een eerste opmerking die we kunnen maken, beslaat het “vergelijkingsluik” tussen België en Nederland dat werd beperkt tot louter en alleen het veld van risicocommunicatie. Hoewel we een mooie vergelijking konden treffen, duiden we er op dat het beeld niet 100% volledig is. Om dit te verkrijgen, zouden we ook aspecten als noodplanning, het organisatorisch aspect rond incidenten en risico‟s en crisiscommunicatie moeten opgenomen hebben in deze studie. Deze opname zou bovendien eventueel een genuanceerder beeld kunnen geven op de beperkingen van België. Dergelijke uitweiding was onmogelijk door de beperkte “word count” van 30.000 woorden opgelegd in het masterproefregelement – amper voldoende om het onderzoek en het theoretisch kader uit te werken op de manier waarop we het in onderhavige studie hebben gedaan. Alsook door de tijdsbeperkingen immanent aan een masterproef. Niet alleen hebben deze restricties ertoe geleid dat we ons in het “vergelijkingsluik” strikt moesten limiteren tot risicocommunicatie, ook heeft dit ervoor gezorgd dat we bepaalde relevante aspecten omtrent risicobeleving niet konden onderzoeken: de sociale factor, meer bepaald de rol van de media en opinieleiders m.b.t. het onderwerp vormen een zeer interessante studie die tevens kan leiden tot relevante en interessante aanbevelingen. Daarnaast zou het ook interessant geweest zijn om diepte-interviews af te leggen bij noodplanningsambtenaren in de gemeenten om een vollediger beeld te krijgen over de redenen waarom risicocommunicatie zo‟n lage aandacht krijgt in Oost-Vlaanderen – en tevens geheel België. Door de beperkingen opgelegd aan dit onderzoek konden we op beide aspecten echter niet dieper ingaan. Een tweede aantekening betreft de 13 gekozen risico‟s. Zoals aangeduid in het methodologisch kader betreft dit een niet-exhaustieve lijst. Dit omdat het onmogelijk is om de bevolking met één vraag globaal te bevragen over alle risico‟s in hun leefwereld – dit leidt tot te grote vertekeningen gestoeld op wat de respondent op dat ogenblik voor ogen houdt als risico. Daarnaast is het niet mogelijk om de burger in één enquête te ondervragen over alle risico‟s die bestaan. Eén enkele enquête over een specifiek risico zou een optie kunnen geweest zijn, maar deze beantwoordde dan weer niet aan de doelstelling van dit onderzoek, namelijk een globaal beeld schetsen. Toch moeten we hierbij aanduiden dat, juist omdat de lijst niet-exhaustief is, stellingen geponeerd in deze studie met enige nuance dienen te worden geïnterpreteerd. Zij geven weliswaar een goed beeld, gezien de risico‟s zich kaderen in verschillende domeinen, maar geen 100% accuraat beeld. Een derde bemerking betreft de opzet van de vragenlijst en de daarmee gepaard gaande vorming van de constructen “risicoperceptie” en “informatiebehoefte”. Deze concepten worden normaliter gemeten aan de hand van “item – scales”. Juist omdat we werkten met meerdere risico‟s en het 114
onmogelijk was - vanwege de extreme toename in lengte van de vragenlijst die dit als resultaat zou hebben - om per risico een “item – scales” te creëren en de bevolking alzo te bevragen, werd geopteerd om uit elke wetenschappelijke schaal een zeer kenmerkend item te nemen en dit toe te passen op de verschillende risico‟s. Hoewel bijgevolg alle vraagstellingen afkomstig zijn van wetenschappelijk gevalideerde schalen, moet de vorming van de constructen in deze studie door deze werkwijze genuanceerd worden. Hierin schuilt tevens een verklaring voor het “waarom” dat – hoewel eerder uitzondering dan regel - een aantal “Chronbach’s Alpha - waarden” geen 0,70 halen en andere net tussen de 0,70 en 0,80 zitten. Bijgevolg kunnen we ook hier stellen dat de studie een mooi globaal beeld geeft dat genuanceerder is dan een algemene bevraging die geen onderscheid maakt tussen verschillende risico‟s doch, dat dit mogelijks niet 100% accuraat is omwille van het feit dat er geen “item-scales” zijn gebruikt maar telkens de belangrijkste items in een lijst, toegepast op een vraag. Een laatste beschouwing betreft de representativiteit. Zoals gespecificeerd in deze studie hebben we geen wegingen toegepast. De hoofdreden hiervoor betreft dat wegingen datamanipulatie inhouden die moeten vermeden worden als dit mogelijk is. Omdat studies omtrent risicobeleving in Nederland hebben aangetoond dat wegingen weinig verschil lijken te ressorteren in dergelijk onderzoek en bovendien deeltesten op de eigen data ook geen verschillen aanduidden, zijn geen wegingen gebruikt. Desalniettemin blijft de kwestie naar volledige representativiteit open.
In deze sectie hebben we een beknopte weergave gegeven van de resultaten uit deze studie. Het voorgaande dient bijgevolg een goed beeld te geven van de huidige situatie in Oost-Vlaanderen wat betreft risicobeleving en informatiebehoefte m.b.t. rampen. Om het beleid van de Provincie te optimaliseren zullen we in de volgende sectie, en tevens het laatste onderdeel van deze studie, een aantal aanbevelingen formuleren.
115
Aanbevelingen Uit vorige hoofdstukken valt duidelijk af te leiden dat deze studie ons tal van inzichten heeft bijgebracht over wat leeft bij de Oost-Vlaamse bevolking m.b.t. risico’s in hun ruimere leefwereld. Daarnaast hebben we ook een groter begrip verkregen over waar de minpunten liggen m.b.t. risicocommunicatie in België in haar geheel door een afweging te maken met Nederland, een pionier op het vlak. De kennis die we bijgevolg hebben verworven tijdens het voeren van dit onderzoek stelt ons in staat een aantal aanbevelingen te formuleren om het risicocommunicatiebeleid van de provincie OostVlaanderen te optimaliseren. Om overzicht te bewaren, hebben we deze ingedeeld in drie grote clusters. Een gedeelte waarin we aanbevelingen maken m.b.t.: -
het ruimere Belgische niveau
-
campagneopzet
-
vervolgonderzoek
116
1. Een goede basis Goed beleid start bij duidelijke wetgeving. Deze zorgt enerzijds voor een uniforme basis waarop kan worden gewerkt. Anderzijds zorgt wetgeving ervoor, door middel van haar verplichtend karakter, dat middelen gemakkelijker kunnen worden vrijgemaakt om correct beleid op te zetten. Uit onze analyse bleek dat m.b.t. risicocommunicatie de wetgeving in België te beperkt toegeschreven is aan specifieke risico‟s en situaties. Onze eerste aanbevelingen gaan dan ook uit naar een optimalisering van het wettelijk kader25 en beleid op nationaal niveau: 1. Op nationaal niveau moet een debat gevoerd worden over het nut van risicocommunicatie in onze Belgische samenleving zodat het thema op de agenda komt te staan. Bewustwording over risicocommunicatie en de noodzaak daarvan dient namelijk te starten bij zij die het beleid opmaken. 2. Dit debat moet als doel hebben de uitbreiding van het wetgevend kader omtrent risicocommunicatie zodat gemakkelijker werkingsmiddelen en budget kunnen worden vrijgemaakt voor alle risico‟s die de bevolking aanbelangen en waar dient over te worden gecommuniceerd. Momenteel is er namelijk een te sterke toespitsing op het nucleair verhaal en SEVESO-instellingen. 3. Daarnaast moet de informatieverplichting ook uitgebreid worden naar alle niveaus in de Belgische wetgeving en verbreed worden naar een volwaardige benaming van risicocommunicatie (momenteel is dit namelijk enkel voorafgaande informatie over noodplanning). 4. De huidige Belgische wetgeving stelt een verplichting tot risicoanalyse. Uit inzage in noodplanningsgidsen van de geselecteerde gemeenten viel echter op dat, ongeacht het bestaan van een fiche om risico‟s te beschrijven en het beschikbaar zijn van een leidraad26, de risico-indelingen te specifiek en te moeilijk te hanteren zijn. Bijgevolg krijgen ze een subjectieve invulling door de gemeenten. Aanbevolen is bijgevolg om op nationaal vlak een duidelijkere, consistentere en vooral ruimere clusterindeling uit te werken m.b.t. risico‟s. Aangezien dit geen gemakkelijke taak is die bovendien problematisch blijkt te zijn op het Belgische vlak wordt aanbevolen om gebruik te maken van de inzichten uit het Nederlands beleid
hieromtrent.
Dit
kan
bovendien
bevorderlijk
zijn
voor
een
eventuele
grensoverschrijdende risicoaanpak.
25
Hoewel deze aanbevelingen voor wat betreft het wettelijk vlak het provinciaal niveau overstijgen, hebben zij hier toch een grote impact op. Vandaar dat ze bijgevolg in deze studie worden gesteld. 26 Beiden zijn opgenomen in de “Noodplanningsgids Risico’s” van het IBZ
117
5. Gemeenten zijn niet verplicht om noodplanningsgidsen door te geven aan beleidsmakers op provinciaal niveau ter inzage. Ter bevordering van een uniforme risicobeleid zou dit een verplichting moeten worden. Alsook dient de aandacht wat betreft het communicatieaspect in de noodplanningsgidsen te worden uitgebreid, maar dit zou moeten voortvloeien uit ruimere wetgeving (zie punt 1). Een beleidsverandering zoals hierboven beschreven wordt niet bereikt in ettelijke weken, maanden of zelfs jaren en zal zeker en vast op voor – en tegenstanders stuiten. Niettegenstaande dat is het naar toekomstig risicocommunicatiebeleid cruciaal dat er een goede basis wordt opgesteld, vertrekkende vanuit wetgeving. Uiteindelijk zou er een fundamentele shift omtrent het denken over risicocommunicatie moeten ontstaan die de noodzaak van de discipline erkent en uitgaat van de belangen van de burger.
118
2. Aanbevelingen m.b.t. campagnevoeren Zoals gesteld bij de objectieven heeft deze studie tot doel inzichten te verwerven in de risicobeleving en informatiebehoefte hieromtrent van Oost-Vlaamse burgers. Dit met als doel aanbevelingen te formuleren voor de opzet van een sensibiliseringscampagne. Welke specifieke boodschappen deze campagne uiteindelijk zal moeten uitdragen, alsook hoe men dit marketinggewijs dient aan te pakken, valt buiten de doelstellingen van dit onderzoek. Hiervoor raden we aan om gebruik te maken van bureaus gespecialiseerd hierin. De aanbevelingen omtrent campagneopzet in deze studie betreffen klemtonen waarmee rekening dient te worden gehouden inzake campagnevoering.
2.1. Aanbevelingen m.b.t. campagneopzet Op basis van het gevoerde onderzoek en inzichten uit de Nederlandse campagnes kunnen we volgende aanbevelingen maken: 1. De onderzoeksresultaten tonen aan dat risico‟s kunnen worden groepeert. Het is aangewezen om in clustervorm campagnes op te bouwen. Dit omdat: a. risico‟s binnen een cluster hoofdzakelijk op eenzelfde manier worden gepercipieerd door burgers en inhoudelijk veel verwantschap met elkaar hebben. Bijgevolg kan een dergelijke campagneopzet slagen omdat de boodschap niet te veelzijdig is, gezien het om dezelfde “soorten” risico‟s gaat. Tevens is dergelijke aanpak minder kostelijk alsook minder vermoeiend naar de burger toe dan afzonderlijke campagnes. b. een algemene sensibiliseringscampagne weliswaar goedkoper is, maar ertoe kan leiden dat de burger de uitgedragen boodschap en de daarmee gepaard gaande doestellingen niet overneemt wegens te complex, verwarrend en veelzijdig. De burger kan hierdoor geen specifieke voeling ontwikkelen met het thema wat cruciaal is in het aanvaarden van de boodschap. c. individuele risicocampagnes duurder zijn dan campagnes in clustervorm. Het risico met dergelijke campagnes bestaat er overigens in dat, indien men meerdere van deze campagnes doorvoert met het oog op het verhogen van een algemeen risicobewustzijn, burgers overgestimuleerd kunnen worden wat betreft risicocampagnes in hun geheel en zich hier vervolgens volledig van afzetten. 2. Communiceer over risico‟s die burgers direct aanbelangen (bv.: wegvallen nutsvoorzieningen, verkeersonveiligheid) en waarop zij een impact kunnen hebben naar hun bescherming toe: uit resultaten van de eerste risicocommunicatiecampagnes in Nederland bleek namelijk dat 119
communicatie over risico‟s die te ver van burgers hun leefwereld zijn verwijderd weinig impact hebben27. Vanuit die optiek heeft het geen zin om bijvoorbeeld te communiceren over terrorisme gezien men hierop niet kan anticiperen, nog kan men een invloed uitoefenen op het resultaat, alsook is de kans om hiermee geconfronteerd te worden klein. 3. Voer campagnes door waarin tegelijkertijd gewerkt wordt op bewustzijn en zelfredzaamheid m.a.w. geef een heldere visie over het hoe, wat en waarom van risico‟s en duid aan wat burgers kunnen doen om het risico te vermijden of hoe zij dienen te handelen wanneer zij ermee worden geconfronteerd. Dergelijke aanpak maakt de burger bewust van het bestaan van het risico maar, reduceert tegelijkertijd zijn bezorgheden hieromtrent omdat gesteld wordt dat men als burger “ook iets kan doen”. Gerelateerd aan de voorgaande aanbeveling houdt dit in dat men als beleidsmaker, alvorens een campagne op te starten, zich de vraag moet stellen “Kan de burger handelingsperspectieven stellen om zich te beschermen of zijn situatie te verbeteren?” Indien het antwoord op deze vraag negatief is, is het waarschijnlijk niet zinvol een campagne op te starten. 4. Aanbevolen is om de campagne met regelmaat te herhalen om de doelstellingen te bereiken: naar Nederlands voorbeeld lijkt ongeveer jaarlijks een goede stafmaat, maar hou het thema wel actueel tussen campagnes heen. Vermijd echter een te hoge blootstelling aan het thema gezien dit afkeer kan opwekken bij de burger.
2.2. Aanbevelingen m.b.t. informatieverschaffing naar burgers toe Om efficiënt te communiceren, moet dit gebeuren op een manier die aanspreekt aan de bevolking. Met betrekking tot informatieverschaffing naar burgers toe hebben we dan ook de volgende aanbevelingen: 1. Uit het gevoerde onderzoek komt duidelijk naar voor dat burgers de overheid als verantwoordelijk aanzien om te communiceren over risico‟s waarmee zij kunnen worden geconfronteerd. Niettegenstaande dat concludeerden we uit diezelfde data dat voor geen enkel risico‟ meer dan 42,7% van de burgers aangeeft een perceptie te hebben van het “onvolledig en oneerlijk” zijn van de overheidscommunicatie. Met betrekking tot deze stelling twee aanbevelingen: a. omdat vertrouwen een belangrijke factor is in het aanvaarden van een boodschap en uit de studie blijkt dat men als burger maar een matig vertrouwen in de overheid stelt als instelling, dient een onderzoek te worden gevoerd naar waar de problemen zich bevinden. De overheid moet bijgevolg meer middelen spenderen aan het verbeteren van haar perceptie van vertrouwen. 27
De doelstellingen waren verhogen van het risicobewustzijn en het stimuleren van zelfredzaamheid.
120
b. indicaties uit de data geven ook aan dat de perceptie van “onvolledigheid en oneerlijkheid” van overheidscommunicatie het gevolg kan zijn van het niet aanzien van de overheid als “bron” van het risico. Argumenten hiervoor leiden we af uit: i.
de indicatie dat vooral de perceptie omtrent “eerlijkheid en volledigheid” daalt voor de cluster omtrent gevaarlijke stoffen, waarvoor duidelijk “producerende bedrijven” als bron kunnen worden aangeduid.
ii.
het feit dat 2/3de van de burgers in de vragenlijst ook het bedrijf aanduidt als zijnde verantwoordelijk voor risicocommunicatie.
Aanbevolen is bijgevolg dat de Provincie een nauwere samenwerking zoekt met bedrijven om te communiceren over risico‟s, zeker voor wat betreft risico‟s m.b.t. gevaarlijke stoffen. Een belangrijke punt naar communicatie toe betreft het kenbaar maken van de gezamenlijke communicatie naar de burger toe. 2. Uit de studie blijkt dat “nabijheid” een belangrijke factor is in het aanvaarden van risicoinformatie. Aanbevolen is: a. de gemeente centraal te stellen als zender van de boodschap om de geloofwaardigheid en effectiviteit van risico-informatie te verhogen. Weliswaar dient het provinciaal en hoger niveau hierop toezicht te houden. Ook dient zij een adviserende rol te vervullen. Dergelijke werkwijze voldoet tegelijkertijd aan de wens van de burger. Alsook kan door het Provinciaal niveau controle en toezicht worden gehouden op de verplichtingen die gemeenten i.v.m. risicocommunicatie hebben. b. dat de klemtonen van de algemeen uitgedragen boodschap dezelfde zijn over de verschillende gemeenten heen, maar dat boodschappen - vanuit het oogpunt van acceptatie - wel wordt aangepast aan de lokale context om meer voeling te creëren met de burgers in een specifieke gemeente. 3. De studie toont aan dat de communicatienoden verschillen voor en tijdens crisis. Om burgers zo efficiënt mogelijk te bereiken is aanbevolen dat: a. burgers preventief met minder urgente media worden bereikt: naar hun wensen houdt dit traditionele bronnen als brieven in, maar ook e-mail en communicatie via een website. Gezien echter de privacywetgeving28 dient men deze mailadressen op vrijwillige basis bij de burger op te vragen. Dit kan via gemeenteloketten.
28
Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
121
b. tijdens crisistijden burgers met
urgente communicatiemiddelen worden bereikt,
waarbij de traditionele luidsprekerwagen nog vrij gewenst blijkt. Maar, daarnaast verlangen burgers dat de overheid haar scala verruimt naar televisie, radio, e-mail en zelfs SMS. 4. Inzake het opstellen van een website raden we aan één clusterwebsite te gebruiken die kan dienen als portaal naar specifieke campagnes en risico-informatie: Communicatie a.d.h.v. verschillende domeinnamen voor elke afzonderlijke campagne kan verwarring bij de burger creëren waardoor afzonderlijke websites hun effect missen. Bovendien kan duidelijke informatie die gemakkelijk te vinden is het zoekgedrag naar dergelijke informatie stimuleren. 5. Uit de studie blijkt ook dat men als overheid geen onderscheid dient te maken tussen de gehanteerde communicatiemiddelen wat betreft doelgroepcommunicatie. We raden dan ook af om dit te doen. Weliswaar dient de algemene boodschap telkens afgestemd te zijn op de doelgroep die men wenst te bereiken om de effectiviteit van de boodschap te verhogen.
122
3. Aanbevelingen m.b.t. vervolgonderzoek We recommanderen om de campagnes jaarlijks te evalueren op eenzelfde gestandaardiseerde manier. Aanbevolen is om gebruik te maken van dezelfde vragenlijsten (weliswaar met relevante aanpassingen indien nodig) over de verschillende onderzoeken heen zodat deze onderling vergeleken kunnen worden. Gelijkaardig aan de aanbeveling omtrent het communiceren over risico‟s in clustervorm adviseren we om vervolgonderzoek ook op dergelijke wijze aan te pakken. Deze studie was een goed verkennend middel in het vakgebied. Weliswaar kunnen specifieke enquêtes met geclusterde risico‟s in de toekomst meer waardevolle informatie opleveren omdat er dieper ingegaan kan worden op één specifiek thema. We raden echter af om onderzoek te doen op het individuele risiconiveau, gezien dit kan leiden tot een overdaad aan bevraging omtrent het thema bij burgers. Het resultaat hiervan zal namelijk afkeer zijn en bijgevolg een lagere response-rate.
123
Referenties Actorion Communicatie Adviseurs, Universiteit Twente, Royal Haskoning. (2007). “Veiligheid en beleving:
Rapport
0-meting
publieksonderzoek
risicobeleving
Regio
Zuid-Holland
Zuid”.
Ongepubliceerde studie, Velp, AcUtHas Ajzen, I. & Fishbein M. (1980). Understanding attitudes and predicting Social Behaviour, Englewood Cliffs: Prentice-Hall inc. Algemene Directie Crisiscentrum (n.d.). Onze kerntaken. Geraadpleegd op 5 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.ibz.be/code/nl/loc/crise.shtml#2 Avraham, E., Ketter, E. (2008). Media strategies for marketing places in crisis: improving the image of cities, countries and tourist destinations. Burlington, M.A.: Elsevier inc. (p85 – 99) Baan, P.J.A. (2003) Nuchter omgaan met overstromingsrisico’s. Niet-gepubliceerd essay, Delft, Delft Hydraulics. Bandura, A. (1994). Self efficacy. In V.S. Ramachaudran (Ed.), Encyclopedia of human behavior (Vol. 4, pp. 71 – 81); New York: Academia Press. (Reprinted in H. Friedman (Ed.), Encyclopedia of mental health. San Diego: Academia Press, 1998) Bandura, A. (1986). Social Foundations of Thought and Action: A Social Cognitive Theory. Englewood Cliffs: Prentice Hall. Baram, M. (1984). The right to know and the duty to disclose hazard information. American Journal of Public Health, 74(4), 385–390. Billiet, J & Carton, A. (2008). Dataverzameling: gestandaardiseerde interviews en zelf-in-te-vullen vragenlijsten. In Billiet, J. & Waege, H. (Eds.) Een samenleving onderzocht (pp. 285 – 314). Antwerpen: De boeck nv. Committee on Risk Perception and Communication, National Research Council (US) (1989). Improving Risk Communication. Washington D.C.: National Academy Press. Coördinatie – en Crisiscentrum van de Regering (2007). Naar een gemeentelijke noodplanning. Nietgepubliceerd eindverslag, Brussel, Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken.
124
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (n.d.). Seveso II – richtlijn. Geraadpleegd op 25 november 2010 op het World Wide Web: http://www.lne.be/themas/veiligheidsrapportage/wetgeving/europees/seveso2 Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (n.d.). Seveso II en België. Geraadpleegd op 25 november 2010 op het World Wide Web: http://www.lne.be/themas/veiligheidsrapportage/wetgeving/europees/seveso2-en-belgie Deprez, A., Vande Winkel, R. & Van Bauwel, S. (2009). Lezen en schrijven in de communicatiewetenschappen. Gent: Academia Press. Douglas, M., Wildavsky, A. (1982). Risk & Culture: An essay on the selection of technological & environmental dangers. California: University of California Press. Eagly, A.H. & Chaikin, S. (1993). The Psychology of Attitudes, Fort Worth TX: Harcourt Brace Jovanovich. Eitzinger, C., Wiedemann, P.M. (2009) Alpine tourist destinations – a safe haven in turbulent times?. In E. Veuilliet, J. Stötter, H. Weck-Hannemann (Eds.) Sustainable Natural Hazard Management in Alpine Environments (pp. 179 – 200). Heidelberg: Springer – Verlag. Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken (n.d.). Het wettelijk kader. Geraadpleegd op 25 november 2010 op het World Wide Web: http://www.seveso.be/code/nl/legi_01.asp Fischhoff, B. (1989). „Risk: a guide to controversy‟, in National Research Council (ed.), Improving risk communication (pp. 211-239). Washington: National Academy Press, 211-319. FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie (n.d.). Typologie van gemeenten volgens 2 verschillende bronnen: Eurostat en OESO. Geraadpleegd op 6 november 2010 op het World Wide Web: http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/leefmilieu/geo/typologie_gemeenten FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie (2010). Onderwijsniveau van de Belgische bevolking van 15-64 jaar, 2000, 2005, 2010. Geraadpleegd op 6 november 2010 op het World Wide Web: http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/leefmilieu/geo/typologie_gemeenten Folbert, J.P., Van Gaasbeek, A.F., van der Kroon, S.M.A. (2001). Voedselveiligheid: communiceren met beleid. Niet-gepubliceerd rapport, Den Haag, LEI Gemeente Amstelveen (n.d.). “Wat doe je”. Geraadpleegd op 22 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.amstelveen.nl/web/show?id=260980&langid=43
125
Gemeente Groningen (n.d.). Wet openbaarheid van Bestuur. Geraadpleegd op 26 november 2010 op het World Wide Web: http://gemeente.groningen.nl/beleid/wet-openbaarheid-van-bestuur#wat Geujen, G. (2010). Risicocommunicatie. Ruimtelijke veiligheid en risicobeleid, 1(1), 3-10. Geujen, G., Iserief, H., de Sain, M., Span, I., Gutteling, J. & ter Huurne, E. (2006). Wegwijzer risicocommunicatrie. “Sleutelbos binnen handbereik”, Deel II. Den Haag: IPO. Geujen, G., Iserief, H., de Sain, M., Span, I., Gutteling, J. & ter Huurne, E. (2006). Wegwijzer risicocommunicatrie. “Sleutelbos binnen handbereik”, Deel II. Den Haag: IPO. Griffin, R.J., Dunwoody, S., Neuwirth, K. (1999). Proposed Model of the Relationship of Risk Information Seeking and Processing the Development of Preventive Behaviors. Environmental Research , 80(2), 230-245. Gruning, J.E. (1989). Sierra club study shows who become activists. Public Relations Review, 15(3), 3 – 24 Gutteling, J.M., Baan, M., Kievik, M, Stone, K. (2010) Geen paniek: risicocommunicatie door de ogen van de burger. In H. Van der Most, S. de Wit, B. Broekhans, R. Wietske (eds), Kijk op Waterveiligheid (pp. 150-169). Delft: Eburon. Gutteling, J. (2006). Planning, ontwerp en evaluatie van risicocommunicatie. In P.J. Schellens, R. Klaassen, S. de Vries (Eds.), Communicatiekundig ontwerpen: Methoden, perspectieven en toepassingen (pp. 322 - 337 ). Assen: Koninklijke Van Gorcum. Gutteling, J.M., Kuttschreuter, M. (2002). The role of expertise in risk communication: laypeople‟s and expert‟s perception of the millennium bug risk in The Netherlands, Journal of Risk Research, 5(1), 35-47. Kasperson, R.R., Renn, O., Slovic, P., Brown, H.S., Emel, J., Goble, R, Kasperson, J.S., Ratick, S. (1988). The social amplification of risk: a conceptual framework, Risk Analysis, 8(2), 177-187. Keren, G. & Eijkelhof, H. (1991). Prior knowledge and risk communication: The case of nuclear radiation and X-rays. In R.E. Kasperson (Ed.), Communicating risks to the public (pp. 145 – 155). Dordrecht: Kluwer Academic Publishers. Kievik, M. & Gutteling, J. (2010). Yes, we can: Motivating Dutch citizins to engage in self-protective behaviors with regard to flood risks. Niet-gepubliceerde artikel, Enschede, Universiteit Twente.
126
Klinke, A. & Renn O. (2010). Risk Governance: Contemporary and Future Challenges. In E. Eriksson, M. Gilek & C. Rudén (eds.), Regulating Chemical Risks: European and Global Challenges ( pp. 9-29). Heidelberg: Springer Science+Business Media B.V. Marynissen, H., Pieters, S., Van Dorpe, S., Van het Erve, A. & Vergeer Frank (2010). Geen Commentaar! Communicatie in turbulente tijden. Antwerpen: Houtekiet. Mannan, S, Lees, F.,P. (2005). Lee's loss prevention in the process industries: hazard identification, assessement and control (3th ed.). Massachusetts: Elsevier Butterworth – Heinneman. Marra, F.J. (1998). Crisis communication plans: poor predictors of excellent crisis public relations. Public relations review, 24(4), 461-474. Ministerie van Algemene Zaken (2010, 21 september). Overzicht van de voorgenomen publiekscampagnes van de Rijksoverheid. Geraadpleegd op 4 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2010/09/21/overzicht-van-devoorgenomen-publiekscampagnes-van-de-rijksoverheid.html Ministerie van Algemene Zaken (n.d.). Onderzoek naar effectiviteit Denk Vooruit campagne. Geraadpleegd op 25 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.nationaalcrisiscentrum.nl/document/onderzoek-naar-effectiviteit-denk-vooruit-campagne Ministerie van Algemene Zaken (n.d.). Resultaten Denk Vooruit campagne leiden tot nieuwe strategie – Groot bereik, goede waardering, geringe gedragsverandering. Geraadpleegd op 18 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.nationaalcrisiscentrum.nl/document/resultaten-denk-vooruitcampagne-leiden-tot-nieuwe-strategie-groot-bereik-goede-waarderingMinisterie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2010). Wet veiligheidsregio’s. Nietgepubliceerde brochure, Den Haag, Rijksoverheid. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties i.s.m. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Vereniging Nederlandse Gemeenten (2003). Handreiking Risicocommunicatie. Den Haag Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (n.d.). Risicokaart: Veiligheid en wet. Geraadpleegd op 17 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.risicokaart.nl/veiligheid_en_wet/test Ministerie van Justitie en Veiligheid (2009, 16 januari). Antwoorden op Kamervragen over de campagne “Denk Vooruit”. Geraadpleegd op 14 februari 2011 op het World Wide Web:
127
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2009/01/21/antwoorden-opkamervragen-over-de-campagne-denk-vooruit.html#blw_1 Nationaal CrisisCentrum (2010, 14 oktober). NCC onderdeel ministerie van Veiligheid en Justitie. Geraadpleegd op 30 november 2010 op het World Wide Web: http://www.nationaalcrisiscentrum.nl/nieuws/ncc-onderdeel-ministerie-van-veiligheid-en-justitie Nederlandse grondwet (2009, 4 juni). Brief minister over versterking zelfredzaamheid bij rampen en crises – Nationale Veiligheid. Geraadpleegd op 30 november 2010 op het World Wide Web: http://www.denederlandsegrondwet.nl/9353000/1/j9vvihlf299q0sr/vi62hzrzujz1#p1 Newton, F. (2010). Zelfredzaamheid bij rampen en crises. Niet-gepubliceerde thesis, Houten, Universiteit Twente. Noodzaken emergency & outdoor supplies (n.d.). Denk Vooruit noodpakket. Geraadpleegd op 15 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.noodzaken.nl/denk-vooruit-noodpakket-basis-p745.html Provincie Oost-Vlaanderen (n.d.). Ruimtelijke indeling in Oost-Vlaanderen. Geraadpleegd op 7 november 2010 op het World Wide Web: http://www.gouverneurdenys.be/public/oostvlaanderenopdekaart/mobiliteitenruimtelijkeordening/ruim telijkeindelinginoostvlaanderen/index.cfm Provincie Oost-Vlaanderen (2010, 1 januari). Gemeentefiche Aalst. Geraadpleegd op 1 april 2011 op het World Wide Web: http://www.oostvlaanderen.be/public/welzijn_gezondheid/sociale_planning/statistieken/gemfiches/index.cfm Provincie Oost-Vlaanderen (2010, 1 januari). Gemeentefiche Gent. Geraadpleegd op 1 april 2011 op het World Wide Web: http://www.oostvlaanderen.be/public/welzijn_gezondheid/sociale_planning/statistieken/gemfiches/index.cfm Provincie Oost-Vlaanderen (2010, 1 januari). Gemeentefiche Beveren. Geraadpleegd op 1 april 2011 op het World Wide Web: http://www.oostvlaanderen.be/public/welzijn_gezondheid/sociale_planning/statistieken/gemfiches/index.cfm Provincie Oost-Vlaanderen (2010, 1 januari). Gemeentefiche Oudenaarde. Geraadpleegd op 1 april 2011 op het World Wide Web: http://www.oostvlaanderen.be/public/welzijn_gezondheid/sociale_planning/statistieken/gemfiches/index.cfm
128
Provincie Oost-Vlaanderen (2010, 1 januari). Gemeentefiche Eeklo. Geraadpleegd op 1 april 2011 op het World Wide Web: http://www.oostvlaanderen.be/public/welzijn_gezondheid/sociale_planning/statistieken/gemfiches/index.cfm Provincie Oost-Vlaanderen (2010, 1 januari). Gemeentefiche Evergem. Geraadpleegd op 1 april 2011 op het World Wide Web: http://www.oostvlaanderen.be/public/welzijn_gezondheid/sociale_planning/statistieken/gemfiches/index.cfm Provincie Oost-Vlaanderen (2010, 1 januari). Gemeentefiche Nazareth. Geraadpleegd op 1 april 2011 op het World Wide Web: http://www.oostvlaanderen.be/public/welzijn_gezondheid/sociale_planning/statistieken/gemfiches/index.cfm Provincie Oost-Vlaanderen (2010, 1 januari). Gemeentefiche Hamme. Geraadpleegd op 1 april 2011 op het World Wide Web: http://www.oostvlaanderen.be/public/welzijn_gezondheid/sociale_planning/statistieken/gemfiches/index.cfm Provincie Oost-Vlaanderen (2010, 1 januari). Gemeentefiche Herzele. Geraadpleegd op 1 april 2011 op het World Wide Web: http://www.oostvlaanderen.be/public/welzijn_gezondheid/sociale_planning/statistieken/gemfiches/index.cfm Provincie Oost-Vlaanderen (2010, 1 januari). Gemeentefiche Sint-Laureins. Geraadpleegd op 1 april 2011 op het World Wide Web: http://www.oostvlaanderen.be/public/welzijn_gezondheid/sociale_planning/statistieken/gemfiches/index.cfm Provincie Oost-Vlaanderen (2010, 1 januari). Provinciefiche Oost-Vlaanderen. Geraadpleegd op 1 april 2011 op het World Wide Web: http://www.oostvlaanderen.be/public/welzijn_gezondheid/sociale_planning/statistieken/gemfiches/index.cfm Provincie Overijssel (2006, 25 oktober). Wet Rampen en Zware Ongevallen. Geraadpleegd op 26 november 2010 op het World Wide Web: http://www.overijssel.nl/thema's/veilig/risicokaart/veiligheid-wet/wet_rampen_en_zware/ Renn, O., Rohrmann, B. (2000). Risk Perception Research – An Introduction. In O. Renn, B. Rohrmann (eds.), Cross-cultural risk perception: A survey of empirical studies (pp. 11–54). Dordrecht: Kluwer academic publisher. RDMG Uitgeverij (n.d.). Aanwijzingen voor de implementatie van het BRZO 1999. Geraadpleegd op 26 november 2010 op het World Wide Web: http://www.pgs-richtlijnen.nl/actueel/pgs-6/
129
Rijksvoorlichtingsdienst Ministerie van Algemene Zaken (2010). Campagne zelfredzaamheid eindrapportage campagne-effectonderzoek, niet-gepubliceerd rapport, Den Haag, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Rimal, R.N (2000). Closing the Knowledge – Behavior gap in Health Promotion: The Mediating Role of Self-Efficacy. Health Communication, 12(3), 219 – 237. Rowan, K.E (1994). Why rules for risk communication are not enough: a problem-solving approach to risk communication. Risk Analysis, 14(3), 365-374. Ruler,
B.
(1998).
Strategisch
management
van
communicatie:
introductie
van
het
communicatiekruispunt. Deventer: Samson. (p75-78) Slovic, P. (1987) Perception of Risk, Science, 236(4799), 280-285. Slovic, P., Finucane, M.L., Peters, E., MacGregor, D. (2004). Risk as Analysis and Risk as Feelings: Some Thoughts about Affect, Reason, Risk, and Rationality. Risk Analysis, 24(2), 311-322. Steens, H.B.A., Louwman, J.H.G. (1994). Risicomanagement: een beheersmodel. Deventer: Kluwer. Stevens, I. (2010). Public oriented risk communication in the new risk society. Niet-gepubliceerde dissertatie, Gent, Vakgroep Communicatiewetenschappen. Ten Have, J. (2009). De Denk Vooruit campagne: een theoretische toetsing. Niet-gepubliceerde scriptie, Appeldoorn, Universiteit Twente. Ter Huurne, E. F. J. (2008). Information seeking in a risky World: the theoretical and empirical development of FRIS: a framework of risk information seeking. Niet gepubliceerd proefschrift, Universiteit Twente, Enschede. Ter Huurne, E. F. J., Gutteling, J.M. (2008). Information needs and risk perception as predictors of risk information seeking. Journal of Risk Research, 11(7), 847-862. Ter huurne, E.F.J., Gutteling, J.M. (2009). How to trust? The importance of self-efficacy and social trust in public responses to industrial risks. Journal of Risk Research, 0 (0), 1-16. Vandenbosch, T. (2008). De Seveso-informatiecampagne in de lage landen: Een vergelijkende studie tussen België en Nederland. Niet-gepubliceerde thesis, Kortrijk, KATHO departement IPSOC. Van der Hoeven, M., Bodéwes, N. (2010). Kleine gids risico – en crisiscommunicatie. Deventer: Kluwer.
130
Veenman R., van Doorn, A. (1997). Grondslagen van de professionele communicatie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Veiligheidsregio Amsterdan-Amstelland (2010). Flexibele hulpverlener ontmoet (zelf)redzame burger. Niet-gepubliceerd rapport, Amstelveen, projectteam zelfredzaamheid VRAA Vlaamse Milieumaatschappij (n.d.). Overstromingsvoorspeller Vlaanderen. Geraadpleegd op 7 mei 2011 op het World Wide Web: http://www.overstromingsvoorspeller.be Woerkum, C. & van Meegeren, P. (1999) Communicatie en verandering: een introductie. In C. Woerkum & P. van Meegeren (eds.), Basisboek communicatie en verandering (11-17). Amsterdam:Boom. Woudenberg, F. (2003). Communicatie bij incidenten: ramp of zegen? Tijdschrift voor veiligheid& veiligheidszorg (2), 3-15. Petty, R.E., & Cacioppo, J.T. (1979). Issue involvement can increase or decrease persuasion by enhancing message-relevant cognitive responses. Journal of Personality and Social Psychology, 37(10), 1915-1926 Pidgeon, N., C. Hood, D. Jones, B. Turner, Gibson, R. (1992). Risk perception, in The Royal Society (ed.), Risk: analysis, perception and management (pp. 89 – 134). London: The Royal Society. Yeomans, L. & Tench, R. (2009). Exploring Public Relations (2nd ed.). Essex: Pearson Education Limited.
131
Appendix In deze appendix zijn volgende bijlagen opgenomen: Bijlage 1: een lijst van tabellen en figuren. Bijlage 2: de vooropgestelde tijdsplanning, opgesteld om de doelstellingen van het rapport te bereiken binnen de gegeven tijd. De deadline was 19 mei. Bijlage 3: Details over het verspreidingsplan van de schriftelijke enquêtes. Bijlage 4: de gehanteerde enquête. Bijlage 5: een document waarin dieper wordt ingegaan op de verschillende campagnes omtrent risico’s in burgers hun leefwereld in Nederland. Er is een sterke focus op de “Goed voorbereid heb je zelf in de hand” – campagne. Bijlage 6: een aantal extra analyses. Bijlage 7: SPSS outputs die als basis fungeerden voor de geconstrueerde grafieken en tabellen in het luik “onderzoeksresultaten”. Aangezien deze vrij omvangrijk zijn, worden deze ingesloten onder de vorm van een CD-Rom. Hierop is tevens de ingevoerde datafile te vinden.
132
Bijlage 1
Lijst tabellen en figuren
1. Tabellen Tabel 1: factoren die van invloed zijn op risicoperceptie (Geujen et al., 2006, p.14).
10
Tabel 2: verdeling gemeenten naar stedelijk gebied en buitengebied
31
Tabel 3: verspreiding, ontvangst en response-rate enquêtes.
38
Tabel 4: verdeling naar geslacht
40
Tabel 5: verdeling naar leeftijdscategorie
40
Tabel 6: Verdeling naar leeftijdsintervallen
41
Tabel 7: verdeling naar opleidingsniveau
41
Tabel 8: verdeling naar hoe lang men al in de gemeente woont
42
Tabel 9: risicoperceptie per afzonderlijk risico, per gemeente.
49
Tabel 10: risicoperceptie per afzonderlijk risico cluster gevaarlijke stoffen, per gemeente
53
Tabel 11: inschatting gevolgen per risico, per gemeente.
58
Tabel 12: mate van verontrusten per risico, per gemeente.
63
Tabel 13: gemiddelde gepercipieerde kennis per risico, per gemeente
66
Tabel 14: kruistabel naar hoge/lage informatiebehoefte vs. "angsthaas"/"onbekommerde"
73
Tabel 15: hoge en lage informatiebehoeftigen vs. gemeente waarin men woont
74
Tabel 16: gemiddelde informatiebehoefte per risico, per gemeente
76
Tabel 17: gemiddelde informatiebehoefte beoordelen ernst "kerncentrale", per gemeente
80
Tabel 18: thema's ontvangen informatie het afgelopen jaar
91
Tabel 19: thema's incidenten afgelopen jaar meer informatie gewenst
91
Tabel 20: gemiddeld vertrouwen in informatie per risico, per gemeente
95
Tabel 21: kanaalkeuze naar preventieve communicatiekanalen per leeftijdscategorie
102
Tabel 22: kanaalkeuze naar communicatiekanalen tidjens crisis, per leeftijdscategorie
103
2. Figuren Figuur 1: the Framework of Risk Information Seeking (Ter Huurne, 2008, p.136).
12
Figuur 2: clusteranalyse risicoperceptievariabelen
47
Figuur 3: risicoperceptie per afzonderlijke cluster
48
Figuur 4: risicoperceptie per afzonderlijk risico
49
Figuur 5: inschatten kans op confrontatie risico’s per cluster
51
Figuur 6: inschatten kans op confrontatie risico afzonderlijke sociale risico's
52
Figuur 7: inschatten kans op confrontatie afzonderlijke risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen
53
Figuur 8: inschatten kans op confrontatie afzonderlijke risico's m.b.t. nutsvoorzieningen
54
Figuur 9: inschatten kans op confrontatie afzonderlijke risico's verbonden aan natuurgeweld
54
Figuur 10: inschatten gevolgen risico's per cluster
56
Figuur 11: inschatten gevolgen afzonderlijke sociale risico's
57
Figuur 12: inschatten gevolgen afzonderlijke risico’s m.b.t. gevaarlijke stoffen
58
Figuur 13: inschatten gevolgen afzonderlijke risico’s m.b.t. nutsvoorzieningen
59
Figuur 14: inschatten gevolgen risico's verbonden aan natuurgeweld
60
Figuur 15: mate van verontrusten risico's per cluster
61
Figuur 16: mate van verontrusten sociale risico's
62
Figuur 17: mate van verontrusten risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen
62
Figuur 18: mate van verontrusten risico's m.b.t. nutsvoorzieningen
63
Figuur 19: mate van verontrusten risico's verbonden aan natuurgeweld
64
Figuur 20: gepercipieerde kennis risico's per cluster
65
Figuur 21: gepercipieerde kennis per afzonderlijk risico
66
Figuur 22: gepercipieerde kennis afzonderlijke sociale risico's
67
Figuur 23: gepercipieerde kennis risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen
68
Figuur 24: gepercipieerde kennis risico's m.b.t. nutsvoorzieningen
69
Figuur 25: gepercipieerde kennis risico's verbonden aan natuurgeweld
70
Figuur 26: clusteranalyse informatiebehoefte
73
Figuur 27: informatiebehoefte risico's per cluster
75
Figuur 28: informatiebehoefte afzonderlijke risico's
76
Figuur 29: informatiebehoefte voor het inschatten van de ernst per cluster
78
Figuur 30: informatiebehoefte voor het inschatten van de ernst sociale risico's
79
Figuur 31: informatiebehoefte v/h inschatten van de ernst risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen
80
Figuur 32: informatiebehoefte v/h inschatten van de ernst risico's m.b.t. nutsvoorzieningen
81
Figuur 33: informatiebehoefte v/h het inschatten van de ernst natuurlijke risico’s
81
Figuur 34: extra informatie nodig om zich te beschermen risico's per cluster
82
Figuur 35: extra informatie nodig om zich te beschermen sociale risico’s
83
Figuur 36: extra informatie nodig om zich te beschermen risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen
84
Figuur 37: extra informatie nodig om zich te beschermen risico's m.b.t. nutsvoorzieningen
84
Figuur 38: extra informatie nodig om zich te beschermen risico's verbonden aan natuurgeweld 85 Figuur 39: zelf opzoeken van risico-informatie per cluster
86
Figuur 40: zelf opzoeken van risico-informatie per risico afzonderlijk
87
Figuur 41: zelf opzoeken van risico-informatie sociale risico's
88
Figuur 42: zelf op zoek gaan naar risico-informatie risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen
88
Figuur 43: zelf op zoek gaan naar informatie risico's m.b.t. nutsvoorzieningen
89
Figuur 44: zelf op zoek gaan naar informatie risico's verbonden aan natuurgeweld
89
Figuur 45: verdeling naar ontvangst risico-informatie het afgelopen jaar
90
Figuur 46: vertrouwen overheidsinformatie risico's per cluster
94
Figuur 47: vertrouwen overheidsinformatie per risico
95
Figuur 48: vertrouwen overheidsinformatie afzonderlijke sociale risico's
96
Figuur 49: vertrouwen overheidsinformatie afzonderlijke risico's m.b.t. gevaarlijke stoffen
97
Figuur 50: vertrouwen overheidsinformatie afzonderlijke risico's m.b.t. nutsvoorzieningen
98
Figuur 51: vertrouwen overheidsinformatie risico's verbonden aan natuurgeweld
98
Figuur 52: taak tot communicatie
99
Figuur 53: verantwoordelijkheid overheid om te communiceren over risico's
100
Figuur 54: geprefereerde informatiekanalen risicocommunicatie
101
Figuur 55: geprefereerde informatiekanalen tijdens incident
102
Bijlage 2
Vooropgestelde tijdsplanning
Activiteit
Periode Sep 10’
Okt 10’
Verzamelen bronmateriaal voor literatuurstudie en analyse
X
X
Literatuurstudie
X
X
Analyse Vlaanderen & Nederland Vastleggen methodologisch kader (steekproeftrekking, …) op basis van analyse en in samenspraak provincie Oost – Vlaanderen. Opstellen enquête
Pretest enquête + verwerking gegevens + eventuele aanpassingen enquêtes
Verspreiding enquête
Verwerking gegevens enquête > Ophaal + invoer SPSS
Nov 10’
Dec 10’
Jan 11’
Feb 11’
Ma 11’
Apr 11’
X
X
X
Jun 11’
X
X
Enquête dient klaar te zijn tegen na de examens
X
Na de examens van januari, volledig afgewerkt tegen ten laatste 4 februari.
Start in oktober, grootste deel in november
X
X
X
5 februari tot 17 maart.
X
Vanaf 19 maart moeten gegevens beschikbaar zijn voor input SPSS.
Analyse gegevens
X
Formulering resultaten en adviezen
X
Afwerken finale masterproef
Mei 11’
X X
X
Opmerkingen
Ten laatste moet hiermee gestart worden 1 april X X
Tot indiendatum
Bijlage 3
Verspreidingsplan
Stedelijk gebied Gemeente Gent
Aantal verstuurde Kanaal van enquêtes verspreiding 600 Gemeentehuis Bibliotheek
Gemeenteschool
Aalst
600 Gemeentehuis Bibliotheek
Gemeenteschool
Adres
Bibliotheek Gent
Gemeentelijke basisschool – Daltonschool De Lotus (hoofdzetel) Gemeentelijke basisschool – De Spiegel (hoofdzetel) Gemeentelijke basisschool – De Harp (hoofdzetel) Bibliotheek Aalst Stedelijke basisschool – De Duizendpootjes (hoofdzetel) Stedelijke basisschool – De Notelaar (hoofdzetel) Stedelijke basisschool – Klaproosje (hoofdzetel)
Beveren
600 Gemeentehuis Bibliotheek
Bibliotheek Beveren
Graaf van Vlaanderenplein 40 9000 Gent 09/266.70.00 Grensstraat 202 9000 - Gent
Verstuurd per kanaal +/-150 +/-150
+/-100
Zwijnaardsesteenweg 250 9000 – Gent
+/-100
Bagattenstraat 155 9000 Gent
+/-100
Molenstraat 51 9300 Aalst 053/73.28.65 Binnenstraat 157 9300 Aalst
+/-150 +/-150
+/-100
Vrijheidstraat 65 9300 - Aalst
+/-100
Oud Gentbaan 34 9300 - Aalst
+/-100
Gravenplein 3 Beveren
+/-150 +/-150
Gemeenteschool
Oudenaarde
600 Gemeentehuis Bibliotheek
Gemeenteschool
Eeklo
600 Gemeentehuis Bibliotheek
Gemeenteschool
Gemeentelijke basisschool (hoofdzetel) Gemeentelijke basisschool (hoofdzetel) Gemeentelijke basisschool – De Oogappel (hoofdzetel) Bibliotheek Oudenaarde
Basisschool van het Gemeenschapsonderwijs – Abraham Hans Basisschool van het Gemeenschapsonderwijs – Abraham Hans Basisschool van het Gemeenschapsonderwijs – Abraham Hans Bibliotheek Eeklo
Basisschool van het Gemeenschapsonderwijs Basisschool van het Gemeenschapsonderwijs Basisschool van het Gemeenschapsonderwijs
03/750.10.50 Hoog – Kallostraat 30 9120 - Kallo Bosdamlaan 1 9120 - Beveren - Waas Lindenlaan 141 9120 - Beveren Waas
Markt 35 9700 Oudenaarde 055/30.19.33 Aalststraat 180 9700 Oudenaarde
+/-100 +/-100 +/-100
+/-150 +/-150
+/-100
Serpentstraat 15 9700 Eine
+/-100
Wortegemstrat 14 9700 Bevere
+/-100
Molenstraat 36 9900 Eeklo 09/218.27.00 Eikelstraat 41_B 9900 Eeklo Blakstraat 25 9900 Eeklo Hugo Verrieststraat 30 9900 Eeklo
+/-150 +/-150
+/-100 +/-100 +/-100
Buitengebied Gemeente
Sint - Laureins
Aantal Kanaal van verstuurde verspreiding enquêtes 600 Gemeentehuis Bibliotheek
Gemeenteschool
Nazareth
600 Gemeentehuis Bibliotheek
Gemeenteschool
Herzele
600 Gemeentehuis Bibliotheek
Gemeenteschool
Adres
P.O.B. Sint - Laureins
Gemeentelijke Basisschool Gemeentelijke Basisschool /
Leemweg 24 9980 Sint-Laureins 09/379.07.40 Leemweg 1 9980 Sint-Laureins Stee 9 9988 Watervliet /
Verstuurd per kanaal
+/-175 +/-175
+/-125 +/-125
+/-150 +/-150
Bibliotheek Nazareth
Dorp 2 9810 Nazareth
Basisschool van het Gemeenschapsonderwijs – School van Morgen Gemeentelijke Basisschool Gemeentelijke Basisschool
Stropstraat 21 9810 Nazareth
+/-100
Drapstraat 78 9810 Nazareth Steenweg 132 9810 Eke
+/-100
P.O.B. Herzele
Markt 4 9950 Herzele 053/60.70.82
Gemeentelijke basisschool (vestiging)
Provincieweg 86 9552 Borsbeke
+/-100 +/-150 +/-150
+/-100
Gemeentelijke Basisschool (hoofdzetel) Gemeentelijke Basisschool (vestiging) Hamme
600 Gemeentehuis Bibliotheek
Gemeenteschool
Stekene
600 Gemeentehuis Bibliotheek
Gemeenteschool
Evergem
600 Gemeentehuis
Bibliotheek Hamme
Gemeentelijke basisschool – de dobbelsteen (hoofdzetel) Gemeentelijke kleuterschool – Ondersteboven (vestiging Gemeentelijke Kleuterschool – Ondersteboven (hoofdzetel) Openbare Bibliotheek Stekene Vrije basisschool – Toermalijn Geel Gemeentelijke Basisschool – Reynaerdijn (hoofdzetel) Gemeentelijke Basisschool – Reynaerdijn (vestiging)
Tuinwijkstraat 2 9550 Herzele Perrestrat 20 Hillegem Achterhof 94 9220 Hamme 052/47.92.20 Vredestraat 1 9220 Moerzeke
+/-100 +/-100 +/-150 +/-150
+/-100
Boteraard 4 9220 Hamme
+/-100
Kaaiplein 29 9220 Hamme
+/-100
Stadionstraat 51 9190 Stekene 03/779.76.71 Kerkstraat 12 9190 Stekene Stationsstraat 18 9190 Stekene De Klingestraat 29 9190 Stekene
+/-150 +/-150
+/-100 +/-100
+/-100
+/-150
Bibliotheek
Bibliotheek Evergem
Gemeenteschool
Gemeentelijke Basisschool (hoofdzetel) Gemeentelijke Basisschool (vestiging) Gemeentelijke Basisschool (vestiging)
Bibliotheekstraat 12 9940 Evergem 09/253.62.92 Kapellestraat 73 9940 Evergem Oosteindestraat 69 9940 Evergem Droogte 208 9940 Evergem
+/-150
+/-100 +/-100 +/-100
Bijlage 4
Gehanteerde vragenlijst
Onderzoek naar risicokennis en –beleving van de Oost-Vlamingen
Beste, Bent u zich bewust van de risico's in uw omgeving? Over welke risico's wil u meer informatie en via welk kanaal wil u die informatie dan graag ontvangen? Via een folder? Via uw regionale Tv-zender? Of via Facebook en Twitter? Op deze en vele andere vragen zoekt de Provincie Oost-Vlaanderen, samen met Annelies De Smet, studente van de Universiteit Gent, een antwoord. Wij willen onderzoeken hoe de Oost-Vlaming staat tegenover de risico's in zijn omgeving. Uw gemeente werd samen met 10 andere Oost-Vlaamse gemeenten geselecteerd voor deelname aan dit onderzoek. Uw medewerking is erg belangrijk. Daarom vragen wij u om deze vragenlijst in te vullen. Dat duurt zo'n 10 minuten. De bevraging is anoniem. Op basis van uw antwoorden wenst de Provincie Oost-Vlaanderen haar communicatie over risico's en haar crisiscommunicatie te verbeteren. Dank voor uw medewerking!
Provincie Oost-Vlaanderen Annelies De Smet, studente Communicatiewetenschappen UGent
1
1. Risico’s in uw omgeving 1.1. Geef aan op een schaal van één tot vijf hoe hoog u de kans inschat, per risico, dat u ooit met dit risico zal worden geconfronteerd in uw omgeving? 1= De kans is helemaal niet reëel. 5 = De kans dat ik hiermee word geconfronteerd is zeer reëel. Risico’s verbonden aan de opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen door bedrijven in mijn omgeving (tankstation, landbouwbedrijf, industriezone, …) Het wegvallen van elektriciteit, gas voor onbepaalde tijd. Het wegvallen van drinkwater voor onbepaalde tijd. Overstroming/hoogwater van rivier of andere waterloop in mijn omgeving Bos- en heidebranden in mijn omgeving. Het uitbreken van een epidemie (griep, SARS, …). Risico’s verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen via autosnelweg, spoor, kanaal in mijn omgeving. Terrorisme dat zich in mijn omgeving kan voordoen. Risico’s verbonden aan buisleidingen waar gevaarlijke stoffen doorheen gaan (gasleiding, …) in mijn omgeving. Verkeersonveiligheid waarmee ik kan worden geconfronteerd. Criminaliteit in mijn omgeving. Risico’s verbonden aan een kerncentrale in mijn omgeving. Risico’s verbonden aan grote evenementen in mijn omgeving (festiviteiten, muziekfestival,…) Optioneel: een ander risico in mijn omgeving, namelijk
1
2
3
4
5
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 4 4
5 5 5 5
1
2
3
4
5
1.2. Kan u op een schaal van één tot vijf aangeven in welke mate u van uzelf denkt voldoende te weten over onderstaande risico’s? 1= Ik weet onvoldoende over dit risico. 5 = Ik weet meer dan voldoende over dit risico. Risico’s verbonden aan de opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen door bedrijven in mijn omgeving (tankstation, landbouwbedrijf, industriezone, …) Het wegvallen van elektriciteit, gas voor onbepaalde tijd. Het wegvallen van drinkwater voor onbepaalde tijd. Overstroming/hoogwater van rivier of andere waterloop in mijn omgeving Bos- en heidebranden in mijn omgeving. Het uitbreken van een epidemie (griep, SARS, …). Risico’s verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen via autosnelweg, spoor, kanaal in mijn omgeving. Terrorisme dat zich in mijn omgeving kan voordoen. Risico’s verbonden aan buisleidingen waar gevaarlijke stoffen doorheen gaan (gasleiding, …) in mijn omgeving. Verkeersonveiligheid waarmee ik kan worden geconfronteerd. Criminaliteit in mijn omgeving. Risico’s verbonden aan een kerncentrale in mijn omgeving. Risico’s verbonden aan grote evenementen in mijn omgeving (festiviteiten, muziekfestival,…) Optioneel: een ander risico in mijn omgeving, namelijk
1
2
3
4
5
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 4 4
5 5 5 5
1
2
3
4
5
2
1.3. Indien één van onderstaande risico’s zich zou voordoen, hoe ernstig schat u dan de gevolgen hiervan voor uzelf in? 1= De gevolgen zouden helemaal niet ernstig zijn. 5 = De gevolgen zouden zeer ernstig zijn. Risico’s verbonden aan de opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen door bedrijven in mijn omgeving (tankstation, landbouwbedrijf, industriezone, …) Het wegvallen van elektriciteit, gas voor onbepaalde tijd. Het wegvallen van drinkwater voor onbepaalde tijd. Overstroming/hoogwater van rivier of andere waterloop in mijn omgeving Bos- en heidebranden in mijn omgeving. Het uitbreken van een epidemie (griep, SARS, …). Risico’s verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen via autosnelweg, spoor, kanaal in mijn omgeving. Terrorisme dat zich in mijn omgeving kan voordoen. Risico’s verbonden aan buisleidingen waar gevaarlijke stoffen doorheen gaan (gasleiding, …) in mijn omgeving. Verkeersonveiligheid waarmee ik kan worden geconfronteerd. Criminaliteit in mijn omgeving. Risico’s verbonden aan een kerncentrale in mijn omgeving. Risico’s verbonden aan grote evenementen in mijn omgeving (festiviteiten, muziekfestival,…) Optioneel: een ander risico in mijn omgeving, namelijk
1
2
3
4
5
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 4 4
5 5 5 5
1
2
3
4
5
1.4. Geef aan in welke mate u akkoord gaat met onderstaande stellingen: Helemaal niet akkoord
Niet akkoord
Geen mening
Akkoord
Helemaal akkoord
Ik vind het belangrijk om te weten hoe mensen in mijn omgeving omgaan met risico’s. Ik vraag mij vaak af wat anderen zouden doen in mijn plaats indien er zich een incident zou voordoen. Ik vind de mening van mensen rondom mij zeer belangrijk.
1.5. Kan u op een schaal van één tot vijf aangeven in welke mate onderstaande risico’s u verontrusten? 1= De gedachte dat dit risico leidt tot een incident verontrust mij helemaal niet. 5= De gedachte dat dit risico leidt tot een incident verontrust mij zeer zeker. Risico’s verbonden aan de opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen door bedrijven in mijn omgeving (tankstation, landbouwbedrijf, industriezone, …) Het wegvallen van elektriciteit, gas voor onbepaalde tijd. Het wegvallen van drinkwater voor onbepaalde tijd. Overstroming/hoogwater van rivier of andere waterloop in mijn omgeving Bos- en heidebranden in mijn omgeving. Het uitbreken van een epidemie (griep, SARS, …). Risico’s verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen via autosnelweg,
1
2
3
4
5
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5
3
spoor, kanaal in mijn omgeving. Terrorisme dat zich in mijn omgeving kan voordoen. Risico’s verbonden aan buisleidingen waar gevaarlijke stoffen doorheen gaan (gasleiding, …) in mijn omgeving. Verkeersonveiligheid waarmee ik kan worden geconfronteerd. Criminaliteit in mijn omgeving. Risico’s verbonden aan een kerncentrale in mijn omgeving. Risico’s verbonden aan grote evenementen in mijn omgeving (festiviteiten, muziekfestival,…) Optioneel: een ander risico in mijn omgeving, namelijk
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 4 4
5 5 5 5
1
2
3
4
5
1.6. Geef aan in welke mate u akkoord gaat met onderstaande stellingen: Helemaal niet akkoord
Niet akkoord
Geen mening
Akkoord
Helemaal akkoord
Ik vertrouw erop dat de overheid bezorgd is om de veiligheid en gezondheid van haar burgers. Ik vertrouw erop dat de overheid burgers beschermt tegen risico’s waarmee ze kunnen worden geconfronteerd. Ik vertrouw erop dat als de overheid zegt alles te doen wat ze kan om het risico waarmee ik als burger kan worden geconfronteerd te verlagen, dat dat ook zo is.
1.7. In welke mate vertrouwt u erop dat informatie afkomstig van de overheid eerlijk en volledig is voor onderstaande risico’s? 1= Ik vertrouw er helemaal niet op dat informatie afkomstig van de overheid eerlijk en volledig is. 5= Ik vertrouw er helemaal op dat de informatie eerlijk en volledig is. Risico’s verbonden aan de opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen door bedrijven in mijn omgeving (tankstation, landbouwbedrijf, industriezone, …) Het wegvallen van elektriciteit, gas voor onbepaalde tijd. Het wegvallen van drinkwater voor onbepaalde tijd. Overstroming/hoogwater van rivier of andere waterloop in mijn omgeving Bos- en heidebranden in mijn omgeving. Het uitbreken van een epidemie (griep, SARS, …). Risico’s verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen via autosnelweg, spoor, kanaal in mijn omgeving. Terrorisme dat zich in mijn omgeving kan voordoen. Risico’s verbonden aan buisleidingen waar gevaarlijke stoffen doorheen gaan (gasleiding, …) in mijn omgeving. Verkeersonveiligheid waarmee ik kan worden geconfronteerd. Criminaliteit in mijn omgeving. Risico’s verbonden aan een kerncentrale in mijn omgeving. Risico’s verbonden aan grote evenementen in mijn omgeving (festiviteiten, muziekfestival,…) Optioneel: een ander risico in mijn omgeving, namelijk
1
2
3
4
5
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 4 4
5 5 5 5
1
2
3
4
5
4
1.8. In welke mate vindt u dat het de verantwoordelijkheid is van de overheid om over onderstaande risico’s te communiceren? 1= Het is helemaal niet de verantwoordelijkheid van de overheid om hierover te communiceren. 5= Het is zeker de verantwoordelijkheid van de overheid om hierover te communiceren. Risico’s verbonden aan de opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen door bedrijven in mijn omgeving (tankstation, landbouwbedrijf, industriezone, …) Het wegvallen van elektriciteit, gas voor onbepaalde tijd. Het wegvallen van drinkwater voor onbepaalde tijd. Overstroming/hoogwater van rivier of andere waterloop in mijn omgeving Bos- en heidebranden in mijn omgeving. Het uitbreken van een epidemie (griep, SARS, …). Risico’s verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen via autosnelweg, spoor, kanaal in mijn omgeving. Terrorisme dat zich in mijn omgeving kan voordoen. Risico’s verbonden aan buisleidingen waar gevaarlijke stoffen doorheen gaan (gasleiding, …) in mijn omgeving. Verkeersonveiligheid waarmee ik kan worden geconfronteerd. Criminaliteit in mijn omgeving. Risico’s verbonden aan een kerncentrale in mijn omgeving. Risico’s verbonden aan grote evenementen in mijn omgeving (festiviteiten, muziekfestival,…) Optioneel: een ander risico in mijn omgeving, namelijk
1
2
3
4
5
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 4 4
5 5 5 5
1
2
3
4
5
1.9. In welke mate heeft u informatie nodig om te oordelen over de ernst van onderstaande risico’s? 1= Ik heb helemaal geen informatie nodig om te oordelen over de ernst van dit risico. 5= Ik heb zeer veel informatie nodig om te oordelen over de ernst van dit risico. Risico’s verbonden aan de opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen door bedrijven in mijn omgeving (tankstation, landbouwbedrijf, industriezone, …) Het wegvallen van elektriciteit, gas voor onbepaalde tijd. Het wegvallen van drinkwater voor onbepaalde tijd. Overstroming/hoogwater van rivier of andere waterloop in mijn omgeving Bos- en heidebranden in mijn omgeving. Het uitbreken van een epidemie (griep, SARS, …). Risico’s verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen via autosnelweg, spoor, kanaal in mijn omgeving. Terrorisme dat zich in mijn omgeving kan voordoen. Risico’s verbonden aan buisleidingen waar gevaarlijke stoffen doorheen gaan (gasleiding, …) in mijn omgeving. Verkeersonveiligheid waarmee ik kan worden geconfronteerd. Criminaliteit in mijn omgeving. Risico’s verbonden aan een kerncentrale in mijn omgeving. Risico’s verbonden aan grote evenementen in mijn omgeving (festiviteiten, muziekfestival,…) Optioneel: een ander risico in mijn omgeving, namelijk
1
2
3
4
5
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 4 4
5 5 5 5
1
2
3
4
5
5
1.10. In welke mate heeft u meer informatie nodig dan degene waarover u momenteel beschikt om uzelf te beschermen tegen onderstaande risico’s? 1= Ik heb helemaal geen extra informatie meer nodig. 5= Ik heb zeer veel extra informatie nodig. Risico’s verbonden aan de opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen door bedrijven in mijn omgeving (tankstation, landbouwbedrijf, industriezone, …) Het wegvallen van elektriciteit, gas voor onbepaalde tijd. Het wegvallen van drinkwater voor onbepaalde tijd. Overstroming/hoogwater van rivier of andere waterloop in mijn omgeving Bos- en heidebranden in mijn omgeving. Het uitbreken van een epidemie (griep, SARS, …). Risico’s verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen via autosnelweg, spoor, kanaal in mijn omgeving. Terrorisme dat zich in mijn omgeving kan voordoen. Risico’s verbonden aan buisleidingen waar gevaarlijke stoffen doorheen gaan (gasleiding, …) in mijn omgeving. Verkeersonveiligheid waarmee ik kan worden geconfronteerd. Criminaliteit in mijn omgeving. Risico’s verbonden aan een kerncentrale in mijn omgeving. Risico’s verbonden aan grote evenementen in mijn omgeving (festiviteiten, muziekfestival,…) Optioneel: een ander risico in mijn omgeving, namelijk
1
2
3
4
5
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 4 4
5 5 5 5
1
2
3
4
5
1.11. In welke mate zou u zelf op zoek gaan naar informatie wat betreft onderstaande risico’s voordat u ermee geconfronteerd wordt? 1= Ik ga helemaal niet op zoek naar informatie. 5= Ik ga zeker op zoek naar informatie. Risico’s verbonden aan de opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen door bedrijven in mijn omgeving (tankstation, landbouwbedrijf, industriezone, …) Het wegvallen van elektriciteit, gas voor onbepaalde tijd. Het wegvallen van drinkwater voor onbepaalde tijd. Overstroming/hoogwater van rivier of andere waterloop in mijn omgeving Bos- en heidebranden in mijn omgeving. Het uitbreken van een epidemie (griep, SARS, …). Risico’s verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen via autosnelweg, spoor, kanaal in mijn omgeving. Terrorisme dat zich in mijn omgeving kan voordoen. Risico’s verbonden aan buisleidingen waar gevaarlijke stoffen doorheen gaan (gasleiding, …) in mijn omgeving. Verkeersonveiligheid waarmee ik kan worden geconfronteerd. Criminaliteit in mijn omgeving. Risico’s verbonden aan een kerncentrale in mijn omgeving. Risico’s verbonden aan grote evenementen in mijn omgeving (festiviteiten, muziekfestival,…) Optioneel: een ander risico in mijn omgeving, namelijk
1
2
3
4
5
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4
5 5 5 5 5 5
1 1
2 2
3 3
4 4
5 5
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 4 4
5 5 5 5
1
2
3
4
5
6
1.12. Wie zijn taak is het volgens u om u te informeren over risico’s in uw omgeving? (meerdere antwoorden mogelijk) De gemeente.
De hulpdiensten (brandweer, politie, …)
De provincie.
Het is mijn taak om mijzelf te informeren
De federale overheid.
Een andere bron dan hier vermeld, namelijk:
Het bedrijf dat een risicobron vormt
1.13. Heeft u in het afgelopen jaar informatie ontvangen over risico’s waarmee u in uw omgeving kan worden geconfronteerd? (meerdere antwoorden mogelijk) Ja, ik heb deze informatie ontvangen van hulpdiensten (brandweer, politie, …) Ja, ik heb deze informatie ontvangen van de gemeente. Ja, ik heb deze informatie ontvangen van de provincie. Ja, ik heb deze informatie ontvangen van de federale overheid. Ja, ik heb deze informatie ontvangen van een bedrijf. Ja, ik heb deze informatie ontvangen uit nog een andere bron dan hierboven vermeld, namelijk Neen
1.14. Over welke risico’s heeft u informatie ontvangen?
1.15. Heeft deze informatie u geholpen? Ja, door deze informatie voel ik mij meer op mijn gemak omdat ik nu weet wat ik moet doen. Ja, door deze informatie weet ik beter wat ik moet doen als zich een gelijkaardig incident voordoet. Ja, deze informatie heeft mij bewuster gemaakt van de risico’s waarmee ik kan worden geconfronteerd. Ja, deze informatie heeft mij nog op een andere manier geholpen, namelijk Neen
1.16. Zijn er het afgelopen jaar incidenten gebeurd waarover u graag (meer) informatie had ontvangen? Ja, namelijk Neen
1.17. Beoefent u één van onderstaande beroepen? (meerdere antwoorden mogelijk) Werknemer in een bedrijf met een hoog industrieel risico. Politieagent Ambulancier, dokter, medisch hulpverlener e.d. (ook als vrijwilliger)
Lid van de brandweer (ook als vrijwilliger) Ander beroep waar ik met risico’s in contact kom, nl. Neen
7
1.18. Kruis aan via welke kanalen u informatie zou willen ontvangen over risico’s in uw omgeving in een periode dat zich geen incident voordoet: Via brieven van de gemeente of een andere overheidsbron.
Via e-mail.
Via brieven van het bedrijf.
Via door de gemeente georganiseerde bijeenkomsten.
Via een lokale of regionale radiozender.
Via SMS.
Via een regionale televisiezender (AVS, TV OOST).
Via een ingesproken boodschap op uw vaste telefoon en/of GSM.
Via een brochure of folder.
Via “social media” zoals Facebook of Twitter.
Via de website van de gemeente of een andere overheid.
Een ander kanaal, namelijk
1.19. Kruis aan via welke kanalen u informatie zou willen ontvangen tijdens een incident in uw omgeving: Via brieven van de gemeente of een andere overheidsbron.
Via door de gemeente georganiseerde bijeenkomsten.
Via brieven van het bedrijf.
Via “social media” zoals Facebook of Twitter.
Via een lokale of regionale radiozender. Via een regionale televisiezender (AVS, TV OOST). Via een brochure of folder.
Via SMS Via een ingesproken boodschap op uw vaste telefoon en/of GSM.
Via de website van de gemeente of een andere overheid.
Via sirenes met een ingesproken boodschap.
Via e-mail.
Een ander kanaal, namelijk
Via luidsprekerwagens.
1.20. Geef a.u.b. welke van volgende voorwerpen u thuis bezit: Inbraakalarm Brandalarm/rookmelder Branddeken in de keuken Brandblusapparaat in de woning
1.21. Weet u wat u moet doen bij een evacuatie? Ja
Neen
1.22. Heeft u een noodkoffer die klaarstaat in geval van een evacuatie? (koffer met belangrijke documenten, medicijnen, zaklamp, deken, batterijen,….) Ja
Neen
8
2. Demografische gegevens 2.1. Wat is uw geslacht? Man
2.2. Wat is uw leeftijd?
Vrouw
jaar
2.3. Wat is uw hoogst genoten opleiding? (U heeft van deze opleiding een certificaat of diploma) Basisonderwijs
Hogeschoolopleiding
secundair onderwijs BSO
Universitaire opleiding
secundair onderwijs TSO
Andere, namelijk
secundair onderwijs ASO BUSO (Buitengewoon Secundair Onderwijs)
2.4. In welke gemeente woont u? (Indien u in een deelgemeente van één van deze gemeenten woont, gelieve de “hoofdgemeente” aan te duiden. Bv. Ledeberg behoort tot Gent) Gent
Eeklo
Hamme
Aalst
Sint-Laureins
Stekene
Beveren
Nazareth
Evergem
Oudenaarde
Herzele
Andere:
2.5. Hoe lang woont u al in deze gemeente? 0 tot 2 jaar
5 jaar tot 10 jaar
2 jaar tot 5 jaar
Langer dan 10 jaar
2.6. Wat is uw huidige gezinssituatie? Alleenstaand
Samenwonend/ getrouwd
Ik woon bij mijn ouders
2.7. Heeft u kinderen ? Ja
Neen
2.8. Indien u kinderen heeft, zijn deze inwonend? Ja
Neen
9
Bijlage 5
Campagnes Nederland
1. Landelijke acties Nederland: Algemene publieksvoorlichting 1.1. “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand” 1.1.1. Oorsprong en doelstellingen De “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand” – campagne (voormalige “Denk Vooruit” – campagne, sinds 2010 uitgevoerd onder deze noemer) kan aanzien worden als een meerjarenproject dat voor het eerst van start ging in september 2006 en als driedelige doelstelling heeft: -
Het informeren van burgers over risico’s waaraan zijn in hun woon – en leefomgeving worden blootgesteld.
-
Burgers hun zelfredzaamheid te verhogen bij het zich voordoen van een ramp.
-
Aangeven hoe burgers zich kunnen voorbereiden op dergelijke rampen, zodat zij ook daadwerkelijke voorbereidingen treffen (www.nationaalcrisiscentrum.nl)
Deze landelijke campagne, die op jaarlijkse basis wordt doorgevoerd, geëvalueerd en bijgestuurd, kadert in een overkoepelend project genaamd “project zelfredzaamheid bij rampen en crises”. Concreet uitgangspunt van de “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand” - campagne” is dat zij uitgaat van een burgerperspectief en de visie dat de hulpdiensten niet overal tegelijk kunnen zijn en burgers dus in staat moeten zijn zich 72 uur “zelf” te redden. Als hoofddoelstelling wil men bijgevolg met deze campagne een effectieve intentie – en gedragsverandering onder burgers teweegbrengen. Bedrijven, alsook burgers, zijn namelijk zelf ook verantwoordelijk voor hun eigen veiligheid vanuit het kader dat de hulpdiensten nooit meteen ter plaatse zijn alsook dat bij een groter incident de capaciteit (vaak) onvoldoende is om iedereen tegelijk te helpen. Juist omdat voorbereiding niet vanzelfsprekend is voor de meeste mensen wil Nederland met de “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand” - campagne mensen stimuleren informatie in te winnen over risico’s in hun leefomgeving. Verder hoopt men hiermee dat burgers ook voorbereidingen zullen treffen zoals o.a. door het samenstellen of aanschaffen van een noodpakket. (cfr. infra) (A. Schaapherder, persoonlijke mededeling, 2010, 3 december). De doelstellingen van de campagne zijn afkomstig van eerder gevoerd onderzoek dat aanduidde dat burgers in staat zijn zich zelfredzaam op stellen, maar hierdoor worden gehinderd door het treffen van slechte voorbereidingen die voortvloeien uit gebrekkige kennis en informatie. Ook kwam uit dit onderzoek voor dat burgers dergelijke rampen aanzagen als iets dat hen niet persoonlijk kon overkomen (een laag risicobewustzijn). Ook hier poogt de “Goed – voorbereid zijn heb je zelf in de hand” – campagne hier een verandering in te brengen. (http://www.denederlandsegrondwet.nl). Wat betreft de ingezette communicatiemiddelen gebruikt de campagne een vrij groot arsenaal aan
massamediale middelen. We onderscheiden TV-spots, radio– spots, de website, interactieve film, banners, huis – aan huis advertenties, advertorials,… De keuze van ingezette communicatiemiddelen wordt gedaan op basis van het advies van het ministerie van Algemene Zaken en een ingehuurd reclamebureau (A. Schaapherder, persoonlijke mededeling, 2011, 24 februari). De naam van de campagne werd in 2010 van “Denk Vooruit” naar “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand” veranderd. Deze verandering past in een harmonisering die op het vlak van risicocommunicatie in 2010 is doorgevoerd waarbij de Rijksoverheid heeft besloten alle voorlichtingscampagnes met het thema “veiligheid” bij elkaar onder één koepelthema te brengen. Op deze manier wil men het geheel als één, meer herkenbaar thema naar de burger brengen, namelijk dat veiligheid iets is dat je als burger zelf in de hand hebt. Dit globale thema wordt echter in verschillende campagnes verschillend uitgewerkt. In het kader van de “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand campagne” ligt dit op het vlak van zichzelf voorbereiden (A. Schaapherder, persoonlijke mededeling, 2011, 24 februari). We duiden er hier op dat we niet ingaan op andere campagnes, gezien zij het kader van risicocommunicatie omtrent omgevingsrisico’s overstijgen.
1.1.2. Financiering en middelen In tegenstelling tot de werkzaamheden van het NCC waarvoor geen budget wordt vrijgemaakt voor wat betreft risicocommunicatie, wordt de landelijke campagne wel gefinancierd vanuit overheidswege. Budget hiervoor wordt vrijgemaakt door het ministerie van Veiligheid en Justitie, het is echter het ministerie van Algemene Zaken dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de campagne. De vakministeries (in dit geval het ministerie van Veiligheid en Justitie) is verantwoordelijk voor de inhoud. Vanuit het ministerie van Veiligheid en Justitie zijn vier mensen (twee vanuit de directie Nationale Veiligheid, twee vanuit de directie communicatie) betrokken bij de inhoud van de campagne. Daarnaast is er het campagneteam van Algemene Zaken dat bestaat uit drie personen die zich inlaten met het dagelijkse management van de campagne. Tot slot wordt het effect van de campagne gemeten door onderzoekers en zijn er ook personele inspanningen van een extern ingeschakeld reclamebureau en mediabureau (A. Schaapherder, persoonlijke mededeling, 2011, 24 februari).
1.1.3. Evolutie en evaluatie campagne Zoals hierboven vermeld is de “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand”- campagne een initiatief dat jaarlijks wordt ondernomen gedurende een bepaalde periode. De campagne wordt dan ook jaarlijks geëvalueerd en op basis van deze resultaten past men de volgende campagne aan zodat deze efficiënter en effectiever wordt ingezet. Bijgevolg blijft de kernboodschap van de campagne jaarlijks dezelfde, maar wordt de nadruk die in iedere campagne wordt gehanteerd anders. Ook de uitwerking veranderd
bijgevolg. Evaluatie van de campagne gebeurt aan de hand van voor – en nametingen alsook doet men een tussenmeting. Dit doet men tevens voor elke campagneperiode. Uit resultaten van de eerste campagnes bleek dat de boodschap weliswaar goed werd ontvangen, maar dat de campagne niet als bijzonder opvallend werd beoordeeld. Vooral de verandering in intentie en gedrag bleek gering. Mensen zetten bijgevolg dus niet de stap naar daadwerkelijke voorbereiding. Redenen die hiervoor werden aangegeven is dat burgers de waarschijnlijkheid zelf in een noodsituatie terecht te komen laag inschatten. Alsook wordt verder nog aangegeven dat mensen zich moeilijk kunnen voorstellen wat de effecten zijn van bijvoorbeeld langdurige stroomuitval of geen stromend water. Dit en andere factoren, zorgen ervoor dat het handelingsperspectief in hoofdzaak uitblijft (A. Schaapherder, persoonlijke mededeling, 2010, 3 december). In de campagne die in 2010 werd doorgevoerd veranderde de focus van de campagne omwille van bovenstaande redenen naar het dichter bij huis brengen van de campagne zodat burgers zich gemakkelijker konden verplaatsen in de aangebrachte situatie. Uit de eindrapportage van een campagneonderzoek citeren we (Rijksvoorlichtingsdienst Ministerie van Algemene Zaken,2010, p. 6): “De focus ligt in deze campagne meer op het praktisch ongemak waarmee mensen geconfronteerd worden als ze in een noodsituatie terechtkomen.”. Tevens werd in deze campagne de toon veranderd. Waar voorgaande campagnes (vooral met betrekking tot het noodpakket) een kinderlijke toon werd gebruikt die door de media sterk werd bekritiseerd, heeft de campagne van 2010 een eerlijker toon (als overheid kunnen we er niet altijd zijn, denk na over hoe je jezelf kan voorbereiden) naar de burger toe die meer wordt geapprecieerd (A. Schaapherder, persoonlijke mededeling, 2011, 24 februari). Een ander verandering van die de 2010 – campagne onderging m.b.t. voorgaande campagnes betreft de ingezette media. Een studie van Ten Have (2009) naar de toenmalige “Denk Vooruit” – campagne concludeerde namelijk dat lokale en interactieve manieren van communiceren effectiever zijn om het zoekgedrag van de bevolking te stimuleren omtrent dit thema. Voormalige “Denk Vooruit – campagnes” zetten echter sterk in op traditionele media (http://nationaalcrisiscentrum.nl). De 2010 campagne gaf hier aandacht aan door, naast traditionele media en de website die al gebruikt werd, o.a. in te zetten op banners en een viral (Rijksvoorlichtingsdienst Ministerie van Algemene Zaken,2010, p. 6). De nadruk voor de campagne van 2011 zal zijn focus leggen op NL Alert met als doel de bevolking te informeren over het bestaan en het gebruik van deze dienst. Ook hier zien we, net als in alle voorgaande campagnes ook een duidelijke stimulans tot handelsperspectief (www.rijksoverheid.nl).
1.1.4. Noodpakketten Met de “Denk Vooruit” – campagne van november 2008 werd tevens een nieuw tastbaar middel geïntroduceerd waarmee burgers zich konden voorbereiden op noodsituaties, zijnde het noodpakket. Dit pakket, dat door (commerciële) aanbieders wordt aangeboden of dat burgers zelf kunnen samenstellen door de afzonderlijke delen aan te kopen, past in de ruimere boodschap die de campagne
uitdraagt: burgers te laten nadenken of ze zijn voorbereid op een noodsituatie of niet. De overweging voor het in het leven roepen van deze noodpakketten was dan ook dat, om degelijk te kunnen voorbereid zijn op een noodsituatie, de bevolking een aantal toebehoren in huis dient te hebben om 72 uur te kunnen overleven (http://www.noodzaken.nl). Tevens werd de aanschaf van het noodpakket in de campagne van 2008 – 2009 centraal gesteld omwille van de lage risicoperceptie, heersend bij de Nederlandse burger. Niettegenstaande echter dat de boodschap van “zichzelf te moeten kunnen redden” goed ontvangen werd, gold dit voor het handelingsperspectief van het aanschaffen van een noodpakket echter niet. Uit de onderzoeksresultaten van de toenmalige campagne bleek dat mensen niet snel geneigd waren dergelijke pakketten aan te schaffen, alsook kwam er veel mediakritiek hierop. Dit komt ook terug in de cijfers: Op 7 miljoen Nederlandse huishoudens , zijn tot nu toe slechts 30000 noodpakketten verkocht ((Rijksvoorlichtingsdienst Ministerie van Algemene Zaken,2010, p. 25). De nadruk op de aanschaf van het noodpakket bij wijze van voorbereiding was vooral een gegeven in de eerste jaren van de campagne, in de huidige campagne wordt vooral de nadruk gelegd op het feit dat mensen zelf al veel in huis hebben dat ze in dergelijke situatie kunnen aanwenden. Deze benadering is veel meer laagdrempelig dan de aanschaf van een noodpakket (dat doorgaans tussen de €50 en de €80 kost) en creëert tevens een groter bewustzijn omdat de bevolking hierdoor opnieuw wordt gevraagd zelf na te denken over wat zij in huis hebben. De huidige campagne focust zich dan ook voornamelijk op wat een noodpakket dient te bevatten en welke handelingsperspectieven mensen hebben in geval van nood en niet op de aanschaf van een pakket. Niettegenstaande dit zijn er nog commerciële retailers die het pakket aanbieden (A. Schaapherder, persoonlijke mededeling, 2010, 3 december). Het concept voor het in het leven roepen van een noodpakket is echter geen uniek Nederlands gegeven gelinkt aan de “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand” – campagne maar, is eerder gekopieerd vanuit andere landen als Canada en de Verenigde Staten waar ook gebruik gemaakt wordt van dergelijke pakketten om de burgers voor te bereiden op incidenten. De samenstelling (meer bepaald, wat er in een pakket zou moeten zitten) is bepaald in samenwerking met en op advies van een aantal experts waaronder het Nederlandse Rode Kruis, Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid en de Hulpverleningsdienst regio Haaglanden (https://www.rijksoverheid.nl).
1.2. Risicokaart.nl 1.2.1. Wat is risicokaart.nl? In tegenstelling tot België kent Nederland de site risicokaart.nl, wat een digitale kaart is van risico’s op verschillende gebieden waarmee burgers in hun leefomgeving aan worden blootgesteld. Deze site is vrij raadpleegbaar door zowel overheden en burgers. Hoewel men al in de jaren 90’ op kleinschalige basis dergelijke kaarten aan het uitwerken was (met name in Gelderland en Overijssel), waren het voornamelijk de gevolgen van de vuurwerkramp in Enschede die fungeerden als katalysator voor het ontwerpen en beheren van de site. Uit deze ramp bleek namelijk dat omwonenden zich niet bewust waren (en tevens niet voorbereid waren) op het risico dat zich in hun directe omgeving bevond (supra) met alle rampzalige gevolgen van dien (A. Schuiringa, persoonlijke mededeling, 2011, 21 februari). Het hele systeem van risicokaarten zoals Nederland het nu kent was dan ook één van de nieuwe instrumenten die de commissie Oosting na de ramp in Enschede aan de regering adviseerde (dit naast het actief opzetten van risicocommunicatie in de bredere zin van het woord) met als doel de bevolking bewuster en zelfredzamer te maken (G. Geujen; persoonlijke mededeling, 2010; 8 november). De risicokaarten werden bijgevolg wettelijk geregeld door de o.a. de Wet Milieubeheer, de Wet veiligheidsregio’s waarin het is ogenomen als wettelijk instrument en de Regeling provinciale risicokaart. Naast nagaan of men in een gebied woont (of werkt) dat een verhoogd risico op bepaalde incidenten heeft, geeft de site ook advies over wat men bij het uitbreken van het desbetreffende incident dient te doen (http://www.risicokaart.nl). De samenstelling van de risicokaarten wordt bepaald door verschillende partijen. Voor de opstelling van de kaarten maakt men gebruik van een centraal invoersysteem (via internet) waardoor data in een centrale database terechtkomt. De gegevens worden bijgevolg omgezet in een actueel kaartbeeld (A. Schuiringa, persoonlijke mededeling, 2011, 21 februari). Vanuit hun wettelijke verplichtingen zijn het de provincies die de risicokaarten produceren en beheren voor inwoners van die desbetreffende provincie. Om deze kaarten op te stellen, werken provincies echter samen met gemeenten (waarvan de belangrijkste leveranciers voor informatie omtrent deze kaarten milieudiensten en brandweer zijn) in een Gemeenschappelijke beheersorganisatie. Wat betreft de financiering van deze risicokaarten dient ook hier te worden aangeduid dat het meeste geld wordt bijeengebracht door de provincies zelf (ongeveer 2/3de). Slechts een bescheiden bijdrage is afkomstig van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (voorheen het VROM) (A. Schuiringa, persoonlijke mededeling, 2011, 21 februari).
1.2.2. Kritiek risicokaarten Gedurende een aantal jaar worden in Nederland ook geregelde peilingen gehouden met betrekking tot risicobeleving en zelfredzaamheid onder de burgers. Alsook of alle initiatieven impact hebben. In de
belevingsonderzoek, gevoerd door Actorion, komt echter naar voor dat burgers nauwelijks gebruik maken van die digitale risicokaart, slechts 3% tot 6% van de respondenten blijkt aan te geven deze site al eens te hebben bezocht (G. Geujen, persoonlijke mededeling, 2010, 8 november).
2. Lokale en regionale acties in Nederland 2.1. Op het lokaal niveau ligt de ware kracht Een belangrijke vermelding bij de kracht van de “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand”campagne is dat deze campagne een overkoepelend, ondersteunend kader geeft. Op het lokale niveau vindt de campagne dan ook zijn uitwerking in gemeentelijke en regionale initiatieven. In deze lokale en regionale vertaling van de landelijke campagne schuilt tevens de grootste kracht van dit initiatief (C. Hamstra, persoonlijke mededeling, 2011, 8 februari). De ruimere nationale campagne richt zich hierbij op eerder massamediale initiatieven waarbij o.a. gebruik wordt gemaakt van de website “Nederlandveilig.nl”, rampenzenders e.d. en waarbij een landelijke toon wordt aangeslagen. De kernboodschap die op dit vlak wordt uitgedragen is dan ook dat hoewel Nederland een veilig land is om in te leven, dat burgers niettegenstaande dat nog altijd kunnen geconfronteerd worden met onveilige situaties en dat zij ook zelf iets kunnen doen om de impact hiervan te verkleinen. (A. Schaapherder, persoonlijke mededeling, 2011, 24 februari) De lokale en regionale campagnes leveren daarnaast meer specifieke informatie aan burgers. Op deze wijze fungeert de nationale campagne in hoofdzaak ondersteunend en versterkend voor de lokale/regionale campagne. Burgers leren de campagne namelijk kennen via de massamediamiddelen die ingezet worden door de nationale campagne. De lokale campagnes hanteren meer doelgerichte middelen. Op deze manier vergroot tevens het effect van de algehele boodschap (Newton, 2010, p. 30 - 40) Hoe op dit regionale en lokale vlak echter uitvoering wordt gegeven aan deze campagne (en of dit wordt gedaan), is vrij te kiezen. Aangezien de vrije keuze hierin, alsook de keuze over welk budget men op dit niveau wil spenderen aan risicocommunicatie, constateren we dat in de verschillende gemeenten de invullen hiervan anders is. In Overijssel maakt men vooral gebruik van de website, dit met een sterke nadruk op de risicokaart (die naast de nationale site risicokaart.nl, zie bovenstaand, ook op hun site terug te vinden is). Daarnaast zet men geen campagnes op (K. Pronk, persoonlijke mededeling, 2011, 22 februari). In Groningen daarentegen, heeft men, naast andere initiatieven, echter wel een daadwerkelijke vertaling gegeven van de landelijke campagne. Ook heeft men hier een risicowijzer ontwikkelt (C. Hamstra, persoonlijke mededeling, 2011, 8 februari). Vanuit het landelijke niveau wordt ook bij de ontwikkeling van de landelijke campagne, een toolkit voor veiligheidsregio’s en gemeenten gemaakt met daarin middelen die zij op een gemakkelijke manier kunnen gebruiken om te communiceren (A. Schaapherder, persoonlijke mededeling, 2011, 24 februari).
2.2. Regionale proefprojecten ter bevordering van zelfredzaamheid Een tweede spoor binnen het project “project zelfredzaamheid bij rampen en crises” is de opzet van een viertal proefprojecten op het regionale niveau(uitgevoerd in de periode april 2009 – mei 2010) met als doel te onderzoeken welke instrumenten men als overheid het best kan inschakelen voor het bevorderen van de zelfredzaamheid onder burgers. De resultaten die voortvloeien uit deze proefprojecten kunnen naderhand worden gebruikt bij de uitvoering van de landelijke campagne. Deze proefprojecten werden opgericht vanuit de resultaten van de “Denk Vooruit” campagne van 2008. Waaruit bleek dat mensen inderdaad wel bewuster waren geworden wat betreft de risico’s waarmee zij worden
geconfronteerd,
maar
dat
het
handelgerichte
aspect
achterwege
bleef
(www.denederlandsegrondwet.nl). Aangezien drie van deze proefprojecten in hoofdzaak niet handelen over risicocommunicatie gerelateerde aspecten, zullen we hier niet dieper op ingaan met uitzondering van de vermelding van het bestaan ervan. Er is echter één proefproject dat wat betreft op het einde geformuleerde aanbevelingen in deze masterproef relevant kan zijn, namelijk het proefproject dat werd gevoerd in Amsterdam - Amstelveen waarbij onderzocht werd welke boodschap (zowel op het vlak van risico als crisiscommunicatie) de meest positieve reacties bij burgers teweegbrengt wat betreft het stimuleren van zelfredzaamheid. Ook werd in dit project nagegaan hoe men het best kon communiceren met burgers (www.denederlandsegrondwet.nl). Het project gevoerd in Amsterdam – Amstelveen draagt de naam “Wat doe je” en werd uitgevoerd in slechts twee wijken nl. Groenelaan en Uilenstede. (http://www.amstelveen.nl) De campagne draagt ook duidelijke elementen uit van de eerdere “Denk Vooruit” – campagnes. Onder andere het logo is in een andere vorm overgenomen en ook de kleuren die gebruikt worden in de landelijke campagne. Het wordt dan ook eerder gezien als een vervolgproject op de nationale “Denk Vooruit” – campagne (we spreken hierbij over “Denk Vooruit” – campagne omdat de “Wat doe je campagne” zich baseert op de campagne die in 2008 werd gevoerd en toen nog “Denk Vooruit” heette). Verschillend met de landelijke campagne is echter de tone of voice die veranderd van gebiedend naar vragend. Ook de nadruk is in deze campagne verschoven naar doen in plaats van denken, dat door de “Denk Vooruit”campagne (2008) werd uitgedragen. De campagne maakt ook (bescheiden) gebruik van “fear appeals”. Wat betreft ingezette media maakte de campagne gebruik van een website Watdoeje.nl, die aanzien werd als het belangrijkste instrument van de campagne. Ook werden informatie toegestuurd naar burgers onder de vorm van een folder, flyer en brief van de burgemeester en werd er samengewerkt met de krant het Amstelveens Nieuwsblad aan een speciale noodeditie. Hiernaast maakte de campagne ook nog gebruik van spandoeken, folders en buurtbijeenkomsten in het zogenaamde “risicocafé” (Veiligheidsregio Amsterdam – Amstelland, 2010, p 41 - 44).
Uit de resultaten van het proefproject blijkt dergelijke aanpak te werken gezien in de nulmeting van de campagne slechts 13% van de respondenten aangaf voorbereid te zijn, in de 1-meting steeg dit tot 21%. Ook het bewustzijn over wat betreft dat men zich zelf dient voor te bereiden als burgers, en dus ook verantwoordelijkheden draagt was gestegen. De website bleek ook een zeer effectief middel in dergelijke campagnes (Veiligheidsregio Amsterdam – Amstelland, 2010, p. 87 – 98).
Bijlage 6
Extra analyses
Heeft u een noodkoffer die klaarstaat in geval van een evacuatie? 4,80%
95,20%
Ja
Neen
Ja
Neen
Weet u wat u moet doen bij een evacuatie?
48,00%
52,00%
Welke van de volgende voorwerpen bezit u thuis? 70%
61,70%
60% 50,20% 50% 40% 30%
34,30% 25,40%
20% 10% 0%
Inbraakalarm
Brandalarm/rookmelder
Branddeken in de keuken
Brandblusapparaat in de woning
Bijlage 7
SPSS outputs en datafile