UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
EEN ONDERZOEK NAAR DE RELATIE TUSSEN SOCIALE MEDIA, SOCIAAL KAPITAAL EN HET PSYCHOLOGISCH WELZIJN VAN JONGEREN. EEN CASESTUDIE: VLAAMSE SCHOLIEREN EN FACEBOOK
Wetenschappelijk artikel aantal woorden: 9858
SHARI VERNIERS
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting MEDIA, MAATSCHAPPIJ EN BELEID PROMOTOR: PROF. DR. PIETER VERDEGEM COMMISSARIS: DR. CEDRIC COURTOIS
ACADEMIEJAAR 2013 – 2014
Voorwoord In het bijzonder zou ik graag mijn promotor, prof. dr. Pieter Verdegem bedanken om mij doorheen de verschillende stadia van deze masterproef te begeleiden, om die tot een goed einde te kunnen brengen. De basis van deze masterproef werd in vorig academiejaar al gelegd en in het academiejaar 20132014 werd dit uiteindelijke werk tot stand gebracht. Daarnaast zou ik heel graag de drie deelnemende scholen, het Sint-Vincentius Instituut in Anzegem , de Campus Leiepoort Sint-Hendrik en het VTI ( allebei uit Deinze), willen bedanken om mij verder te helpen bij het uitvoeren van de enquêtering. Hier wens ik vooral de directie te bedanken, met name meneer Lieven Huys (Sint-Vincentius Instituut), mevrouw Karla De Ruyck (Campus Leiepoort Sint-Hendrik) en meneer Frans Neirinck, samen met mevrouw Tania Van Helleputte (VTI). Verder wil ik graag nog alle medewerkers van het secretariaat en alle leerkrachten die tijd voor mij hebben willen vrijmaken bedanken. Ten slotte wens ik ook nog alle leerlingen die mijn enquête hebben ingevuld te bedanken. Ook aan de acht scholieren die mij geholpen hebben bij het uitvoeren van de pretest, waarin werd nagegaan of alle stellingen duidelijk waren, wil ik graag nog een welgemeende ‘dank je wel’ zeggen. In deze masterproef zal worden nagegaan wat de link is tussen Facebook, sociaal kapitaal en het psychologisch welzijn van Vlaamse scholieren, m.a.w. de toepassing van de theorie rond het sociaal kapitaal van de Franse socioloog Bourdieu op de sociale netwerksite Facebook, die in deze masterproef als casestudie zal worden genomen.
INHOUDSTAFEL Abstract…………………………………………………………………………………… 1. Inleiding…………………………………………………………………………. pp. 1-13 -
Facebook.......................................................................................................... pp. 1-2
-
SNSs………………………………………………………………………….pp. 2-3
-
Sociale media………………………………………………………………... pp. 3-4
-
Nieuwe, digitale en online media..…………………………………...……... p. 4
-
The Triple Revolution………….…………………………………………..... pp. 4-5
-
The digital generation……………………………………………...………... p. 5
-
Social network theory……………………………………………………….. pp. 5-6
-
Social capital theory………………………………………………………….p. 7
-
Strong and weak ties………………………………………………………… pp. 7-8
-
Friendship formation………………………………………………………....pp. 8-9
-
Tieners en SNSs……………….…...………………………………...…….... pp. 9-10
-
Social capital research…………………………………………….………… p. 10
-
Hypothesen……………………………………………………….…………. p. 10
-
Psychologisch welzijn………………………………………………………..pp. 10-11
-
Onderzoek rond psychologisch welzijn…………………..…………………. pp. 11-12
-
Hypothesen…………………………………………………………...……... p. 12
-
Cyberoptimisten en –pessimisten…………………………………………… pp. 12-13
2. Methodologie………………………………………………………………..…... pp. 13-16 -
Dataverzameling…………………………………………….………………. pp. 13-14
-
Pretest………………………………………………………….……………..p. 14
-
Steekproefomschrijving………………………………………….………….. pp. 14-15
-
Schalen………………………………………………………………...…….. pp. 15-16
3. Onderzoeksresultaten……………………………………………………..…… pp. 16-19 -
Datacleaning…………………………………………………………...……. p. 16
-
Correlaties…………….…………………………………………………....... pp. 16-17
-
Testen van de hypothesen……………………………………………...……. pp. 16-19
4. Discussie……………………………………………………………………..….. pp. 19-21 -
Beperkingen van dit onderzoek………………………...……………..…….. p. 21
5. Conclusie………………………….…………………………………………….. pp. 21-22
6. Literatuurlijst………………………………………………………….……….. pp. 22-30
7. Bijlagen………………………………………………………………………….. pp. 30-83 -
Outputs…………………………………………………………………......... pp. 30-77
-
Enquête……………………………………………………………..……….. pp. 77-83
-
Contactgegevens scholen……………………………………………………. p. 83
Abstract In this cross sectional research, the relationship between social media, social capital and the psychological well-being of Flemish pupils will be examined. Previous research already demonstrated that someone’s subjective psychological well-being can be linked to his social capital, and that the use of social media can have an impact on someone’s social capital. Because most earlier research focused on university and college students, the target group in this study will be pupils between 14 and 19 years old (n = 296), who still reside at high school. Besides this, we have focused on the social network site (SNS) Facebook, a social medium which has won a lot of popularity amongst a younger public. With the use of different regression analyses, hypotheses were tested, which showed that psychological well-being positively predicted social capital, and vice versa: social capital predicted psychological well-being in a positive manner. Furthermore, the intensity of Facebook use mainly predicted bridging and maintained social capital in a positive way, but we couldn’t find any evidence for predicting bonding social capital. This implies that Facebook could have a greater impact on weak ties than it has on strong ones. Previous research already showed opposite results: some found more proof for the prediction of bonding, and others for bridging social capital.
1. Inleiding Facebook Facebook zag 10 jaar geleden, op 4 februari 2004, voor het eerst het levenslicht. Een initiatief door Mark Zuckerberg op poten gezet, specifiek gericht op Harvard-studenten, een eerder gesloten en private community (boyd & Ellison, 2008b, p. 218; Facebook, 2014c). Aanvankelijk heette de sociale netwerksite ‘The Facebook’, maar later veranderde de naam in ‘Facebook’ (Acquisti & Gross, 2006, p. 38). Nog geen jaar na lancering telde de sociale netwerksite al zo’n 1 miljoen gebruikers en wanneer studenten van andere universiteiten en hogescholen zich ook nog eens op het netwerk mochten begeven, schoot het gebruikersaantal pijlsnel de hoogte in. Het was echter nog wachten tot in 2006 vooraleer het brede publiek ook van de sociale netwerksite mocht proeven (boyd & Ellison, 2008, p. 218; Facebook, 2014c). Om de omvang daarvan te staven: ‘Mocht Facebook een land zijn, dan zouden zij na India en China het meeste aantal inwoners hebben’, aldus professor Pieter Verdegem van de Gentse universiteit tijdens een interview op het vtm-nieuws (vtm, februari 2014). Facebook wil het voor mensen mogelijk maken om dingen met elkaar te delen, en om ‘connected’ of verbonden te zijn (Facebook, 2014). Nieuwe technologieën, zoals de iPhone en de iPad, hebben het mogelijk gemaakt om voortaan altijd en overal met elkaar verbonden te zijn (Rodrigues, Oliveira & Vaidya, 2010, p. 1). Hierdoor heeft Facebook steeds meer aan belang gewonnen, het mobiel Facebookgebruik stijgt nog steeds (Facebook, 2014; Facebook, 2014c; Segal, D’hanens, Demeulenaere & Bosschaert, 2012, p. 13; Pempek, Yermolayeva & Calvert, 2009, p. 230). Studenten gebruiken SNSs voornamelijk om mensen die elkaar reeds kennen online te verbinden, om deze bestaande relaties te onderhouden, en om nieuwe mensen te ontmoeten (boyd & Ellison, 2008b, p. 211; Ellison, Steinfield & Lampe, 2007, p. 1143; Hew, 2011, pp. 664-665). SNSs kunnen zelfs tot verslavend toe werken (Kaplan & Haenlein, 2010, pp. 63-64). Jongeren raadplegen Facebook vooral om meer te weten te komen over klasgenoten en om makkelijker met hen en met vrienden in contact te komen (Acquisti & Gross, 2006, p. 48; Pempek et al., 2009, pp. 232-235). Daarnaast wordt de SNS door hen ook gebruikt om aan zelfexpressie te doen en om zich te ontspannen, terwijl hun ouders Facbook inzetten om het gedrag van hun kinderen te monitoren (McAndrew & Jeong, 2012, p. 2359).
Aanvankelijk wilden de oprichters het Facebookplatform als een gratis dienst ter beschikking stellen, maar later werd een businessmodel dat zich op advertenties baseert gehanteerd, waarbij getracht wordt een zo gedifferentieerd mogelijk publiek te bereiken. Via data worden de persoonlijke voorkeuren van de gebruiker afgeleid (Enders, Hungenberg, Denker & Mauch, 2008, p. 206; Facebook, 2014a). In 2012 ging Facebook naar de Amerikaanse beurs Nasdaq, het haalde toen ook de kaap van één miljard gebruikers (Facebook, 2014c; VRT, 2012). De beursgang bleek aanvankelijk niet succesvol want een
1
jaar na beursintroductie was Facebook al 28 miljard dollar minder waard. Echter, begin 2014 deed Facebook het weer opvallend beter (De Morgen, 2013; Knack, 2014; VRT, 2012). De minimumleeftijd om een Facebookprofiel te mogen aanmaken ligt officieel op 13 jaar (Facebook, 2014b). Elke Facebookgebruiker heeft een - al dan niet - openbaar profiel met persoonlijke informatie, afhankelijk van de privacy-instellingen. Op Facebook verzamelen studenten meestal een groot aantal vrienden en kunnen gebruikers zich in netwerken integreren, dit zijn voornamelijk mensen met dezelfde interesses. Onderling kunnen gebruikers berichten uitwisselen, zowel privé, publiek, als in groep. Op de ‘Facebookwall’ wordt allerlei informatie verzameld, zoals commentaren en foto’s waarin gebruikers al dan niet ‘getagd’ kunnen zijn. Via de ‘News Feed’ kunnen de activiteiten van anderen worden opgevolgd. Verder voorzien games de gebruiker ook van de nodige ontspanning (boyd, 2008a, p. 13; boyd & Ellison, 2008, pp. 213-218; Hew, 2011, pp. 663-664; Manago, Taylor & Greenfield, 2012, p. 377; Rainie & Wellman, 2011, pp. 142-143). In 2013 stond België op de 37ste plaats in de wereldranglijst van landen met de meeste Facebookaccounts (Illegems, 2013). Socialmediawatcher Bruno Peeters berekende dat er begin 2014 een kleine 5.5 miljoen Belgen een Facebookaccount bezaten, hij baseerde zich hierbij op publiek bekendgemaakte cijfers. Terwijl de zakelijke sociale netwerksite LinkedIn aan een opmars bezig is, tekent het jongerenplatform Netlog eerder een neerwaartse trend op (Peeters, 2014). En ondertussen wordt al gespeculeerd over het mogelijke einde van Facebook. Hoewel de jaarresultaten uit 2013 onthullen dat de omzet met 55 procent steeg ten opzichte van het jaar daarvoor (Facebook, 2014), blijkt uit een studie van Cannarella & Spechler (2014, pp. 1-7) dat er mogelijk een donkere periode voor de SNS aan komt. Volgens de onderzoekers zal Facebook zo’n 80 procent van zijn gebruikerspiek tussen 2015 en 2017 verliezen. SNSs Facebook wordt onder het begrip sociale netwerksites (SNSs) gecategoriseerd. SNSs zijn applicaties waarmee gebruikers via persoonlijke profielen met elkaar in verbinding kunnen treden (Kaplan & Haenlein, 2010, p. 63). Ze omvatten features van voormalige technologieën en worden in nieuwe contexten gecombineerd. Op die manier kan de gebruiker zich online in een sociaal netwerk begeven (Ellison, Steinfield & Lampe, 2011, p. 875; Lomborg, 2011, p. 67). SNSs variëren in de types van relaties waarop zij zich focussen (Valkenburg, Peter & Schouten, 2006, p. 584). Ze maken het ook mogelijk om vriendenlijsten te beheren en om die van anderen te bekijken (boyd & Ellison, 2008, p. 211). In 1997 zag het ondertussen opgedoekte SixDegrees.com als eerste sociale netwerksite het levenslicht. Eerder konden gebruikers al op datingsites profielen aanmaken, hun vrienden in een lijst zetten en hierop surfen, maar voortaan werden deze mogelijkheden gecombineerd. Pas in 2001 volgde een 2
nieuwe reeks van SNSs met de lancering van Ryze.com, om businessnetwerken aan te leggen. Het was pas met de komst van Friendster, MySpace en Facebook dat het hele landschap werd gedefinieerd. Friendster ondervond echter technische en sociale moeilijkheden, zoals valse profielen, waardoor gebruikers afhaakten. MySpace werd vooral gebruikt om met favoriete bands of familieleden te connecteren (boyd & Ellison, 2008, pp. 213-217). Er wordt verder nog een onderscheid tussen ‘social network sites’ (SNSs) en ‘social networking sites’ gemaakt, want de twee betekenen niet hetzelfde. ‘Networking’ slaat op het initiëren van nieuwe relaties, vaak tussen vreemden. Echter, bij SNSs is het ‘netwerken’ zelf niet het primaire doel. SNSs leggen eerder sociale netwerken bloot door die zichtbaar te maken. Er kunnen verbintenissen worden aangegaan tussen individuen die anders geen verbintenissen zouden hebben, wat onder ‘latente ties’ wordt verstaan. Toch worden er meestal verbintenissen aangegaan tussen mensen die in hun breder sociaal netwerk ook een connectie hebben (boyd & Ellison, 2008, p. 211; Ellison et al., 2011, p. 876). Sociale media SNSs vallen op hun beurt dan weer onder de overkoepelende term ‘sociale media’. Sociale media zijn communicatieve genres die tot stand zijn gekomen uit de interactie tussen software en communicatiepraktijken voor sociale doeleinden (Lomborg (2011, p. 57). In tegenstelling tot de klassieke een-richting-gestuurde massamedia, focussen sociale media zich op het ‘velen-naar-velen’aspect. Ze zijn dus zowel op de technologie als op het communicatieproces gericht en hebben een enorme impact op het mediagebruik, gezien users ook producers zijn en inhoud collectief kan worden gebruikt om nieuwe dingen te creëren, wat ‘produsage’ wordt genoemd (Bruns, 2007, p. 99; Lomborg, 2011, p. 56). Sociale media zijn applicaties die op de ideologische en technische gronden van het web 2.0 zijn gebaseerd, en die het mogelijk maken om user-generated-content (UGC) uit te wisselen (Kaplan & Haenlein, 2010, p. 61). UGC zijn inhouden die door de gebruiker worden gecreëerd, en die via sociale media verspreid kunnen worden (Kaplan & Haenlein, 2010, p. 61). Nielsen stelde hierbij een 90-9-1regel op, verwijzend naar het participatiepercentage binnen deze UGC. De meerderheid draagt niks bij (90 %), sommigen doen dat af en toe (9 %) en de anderen (1%) zijn erg actieve bijdragers (Brandtzæg & Heim, 2011, p. 32). Daarnaast is het web 2.0 eerder op ideologische gronden gebaseerd, het is de opvolger van web 1.0 (Kaplan & Haenlein, 2010, p. 61; Murugesan, 2007, p. 34). De oorsprong van het web 1.0 en 2.0 ligt bij het ontstaan van het internet in de jaren 60 in de VS (Leiner, Cerf, Clark, Kahn, Kleinrock, Lynch, Postel, Roberts & Wolff, 2012). Terwijl de gebruikers tijdens het tijdperk van web 1.0 enkel toegang tot de inhouden van websites verkregen en eventueel zelf een bijdrage konden aanleveren, luidde web 2.0 het interactieve tijdperk in. Blogs, wiki en YouTube zijn hier voorbeelden van en benadrukken 3
sociale interactie (Kaplan & Haenlein, 2010, p. 63; Lomborg, 2011, p. 55; Murugesan, 2007, p. 34). Door de gedecentraliseerde structuur van het internet heeft iedereen er de toegang tot verkregen en gebeurt communicatie op een meer directe manier. Via sociale media wordt iedereen dan ook met het dagelijkse leven van anderen geconfronteerd (Lomborg, 2011, pp. 65-66). Nieuwe, digitale en online media Eigenlijk is de term ‘sociale media’ misleidend omdat ze veronderstelt dat alle andere media geen sociaal karakter bezitten. Ze beschrijven een manier van sociaal zijn en verbinden mensen met elkaar. Eigenlijk zijn het geen echte media, maar eerder een subgroep van digitale media (Lomborg, 2011, pp. 56-57). Digitale media zijn media die binaire codes bevatten (0 en 1), waardoor informatie afgezonderd, samengedrukt en gemanipuleerd kan worden, wat in het analoge tijdperk niet het geval was. Naast digitale media, bestaan er ook nog online en nieuwe media. Online media worden rechtstreeks aan het internet gelinkt, gaan met connectiviteit gepaard en overbruggen tijd en ruimte. Nieuwe media worden dan weer vaak tegenover de ‘oude’ media geplaatst, hoewel de vraag blijft wanneer iets nu als ‘nieuw’ kan worden gekwalificeerd (Siapera, 2012, pp. 3-6). Al deze evoluties gaan gepaard met technologische convergentie: digitale technologieën smelten samen en worden via computers in een elektronische en digitale vorm aangestuurd (Dupagne & Garrison, 2006, pp. 239240). The Triple Revolution De ‘(Social) Network Revolution’, de ‘Internet Revolution’ en de ‘Mobile Revolution’ vormen samen de ‘Triple Revolution’. Tijdens de sociale netwerkrevolutie konden relaties verder dan kleine groepen reiken, via het slaan van ‘bruggen’ werden ook andere groepen bereikt. Bij de tweede revolutie stonden communicatie en informatie centraal en ontstonden er ook nieuwe methoden om aan ‘social networking’ te doen. De mobiele revolutie zorgde er nog eens voor dat tijd en ruimte nog meer vervaagden en iedereen overal ‘connected’ kon zijn (Rainie & Wellman, 2011, pp. 11-12). Alle revoluties houden een verschuiving in van hoe mensen aan elkaar zijn gerelateerd (Rainie & Wellman, 2011, p. 21). Deze drie revoluties hebben ‘networked individualism’ mogelijk gemaakt, mensen die als verbonden individuen functioneren (Rainie & Wellman, 2011, pp. 11-12). Genetwerkte individuen hebben zich aan de ‘Triple Revolution’ aangepast (Rainie & Wellman, 2011, p. 170). Vooral tienermeisjes zijn het meest actief in deze netwerken (Rainie & Wellman, 2011, p. 164). Verder trachtte Van Dijk (2012, p. 37) ook nog te begrijpen op welke manier wij ons binnen het netwerk gedragen. Hij maakt hierbij een onderscheid tussen ‘mass society’ en ‘network society’. In de ‘network society’ worden individuen of groepen via netwerken aan elkaar gelinkt, terwijl in de ‘mass society’ het individu door de massa wordt georganiseerd (Van Dijk, 2012, pp. 23-24). Moderne gemeenschappen vormen zich eerder rond een ‘society’ (rationeler), terwijl voormalige gemeenschappen voornamelijk op ‘community’ (instinctief) zijn gericht (Siapera, 2012, pp.192-194). 4
Communities bestaan nog, maar zijn eerder persoonlijke netwerken geworden. Het on- en offline leven is zodanig geïntegreerd zodat het geen zin meer heeft om hierin nog een onderscheid te maken (Rainie & Wellman, 2011, p. 146). The digital generation Daarnaast wordt er steeds meer over verschillende soorten generaties gesproken, die allemaal aan nieuwe of digitale media kunnen verbonden worden. Buckingham (2006, p. 4) haalt wel aan dat de term ‘generatie’ eerder een complex begrip is en niet allesomvattend is. Zo bestaan er ‘digital immigrants’, personen die niet in het digitaal tijdperk zijn geboren, maar die er zich wel aan hebben aangepast. Hun kinderen worden de ‘digital natives’ genoemd, de jongeren die wel met digitale media opgroeiden (Prensky, 2001, pp. 2-3). Terwijl hun ouders eerder technofoob zijn, wordt wel een natuurlijke relatie tussen hun kinderen en technologie verondersteld (Buckingham, 2006, p. 7). Tussen beiden zou er dus een generatiekloof bestaan, gekoppeld aan de vaardigheden om met technologie om te gaan, wat ‘digital literacy’ wordt genoemd. Echter, digitale geletterdheid is meer dan enkel maar het leren omgaan met technologie (Buckingham, 2006, p. 1; Buckingham, 2010, pp. 59-68). Het zijn vooral westerse jongeren die in deze mediarijke omgevingen opgroeien (Courtois, Mechant, Paulussen & De Marez, 2012, p. 402). Omwille van hun ervaringen met de technologie, worden ze dan ook als de digitale generatie omschreven. Deze eerste generatie die digitaal en met het internet is opgegroeid, wordt de ‘internet generation’ genoemd. Ze worden ook wel eens de ‘Net Generation’, ‘Net-Gen’, ‘Generation i’, ‘Digital Generation’ of ‘Millenials’ genoemd en werden geboren tussen de jaren 80 en 90. Voor hen zijn het internet en interactiviteit doodnormaal, ze zijn ook online sociaal en ze raadplegen het internet voor verschillende doeleinden (Herring, 2008, p 71; Tapscott, 1998, pp. 13). Hun ouders worden de ‘Generation X’ genoemd en monitoren hun kinderen meer dan hun voorgangers in de jaren 60-70, de ‘Baby Boomers’ (Herring, 2008, p. 72). Nog een andere generatie wordt dan weer de ‘playstation generation’ genoemd, kinderen die televisie- of computerschermen bovenop het fysieke spelen met anderen verkiezen (Blair, oktober 2004). Daarvoor was er sprake van de ‘television generation’, waarbij het belang van televisie en massamedia werd onderstreept (Herring, 2008, p 83). Social network theory Een sociaal network is ‘a set of relations among network members – be they people, organizations, or nations’ (Rainie & Wellman, 2011, p. 21). Ze beschrijven sociale interacties, mensen worden constant lid van netwerken en verlaten die ook (Rainie & Wellman, 2011, p. 40). Netwerken zijn vaak onzichtbaar, maar vormen toch belangrijke bronnen van onze sociabiliteit, zowel voor informatie als voor sociaal kapitaal (Rainie & Wellman, 2011, p. 38). De term ‘sociaal netwerk’ werd traditioneel 5
gebruikt om de sociale connecties en interacties van een individu in een face-to-face situatie te omschrijven (Grieve, Indian, Witteveen, Tolan & Marrington, 2013, p. 604). De sociale netwerktheorie start vanuit één of meerdere verbintenissen (‘ties’) tussen verschillende actoren (‘nodes’). Dit kunnen zowel individuen, groepen, bedrijven als landen zijn. De relaties tussen deze actoren kunnen verscheidene rollen aannemen. Ze bestaan uit stromen (‘flows’) van (niet-) materiële bronnen, gaande van emotionele steun tot geldstromen. Samen vormen de ‘nodes’ en de ‘ties’ de netwerken waaruit de gemeenschap is opgebouwd. Sommige actoren bevinden zich in het centrum van het netwerk, terwijl anderen dan weer minder verbintenissen bezitten. Daarnaast neigen actoren een verbintenis aan te gaan met actoren die dezelfde kenmerken bezitten. Relaties tussen twee actoren, of ‘dyades’, vormen de bouwstenen van het netwerk, maar worden op hun beurt ook weer door het netwerk geconditioneerd (Williams & Durrance, 2008). In een sociaal netwerk is niet elke ‘node’ aan een andere gebonden, wat ook de densiteit - de clusters van het netwerk zal bepalen. Daarnaast kan het sociaal netwerk ook in grootte variëren. De verbintenissen tussen de verschillende clusters worden ‘bridges’ genoemd. Een hoge netwerkdensiteit, wat vele onderlinge connecties inhoudt, brengt het voordeel met zich mee dat er meer uit het netwerk kan worden gehaald. In een sociaal netwerk wordt verondersteld dat wanneer A met B verbonden is en B met C, dat A en C naar alle waarschijnlijkheid ook verbonden zullen zijn (Rainie & Wellman, 2011, p. 48; Williams & Durrance, 2008). De grootte van het netwerk speelt een belangrijke rol: grotere netwerken bieden meer steun en tonen tegelijkertijd aan dat elke persoon meer steun binnen het netwerk biedt (Rainie & Wellman, 2011, p. 132). Via ‘hubs’, individuen die een hoge verbondenheid hebben, kunnen twee aparte sociale netwerken worden gelinkt. Zwakke verbintenissen zijn soms nuttiger dan sterke omdat ze verbindingen tussen verschillende sociale kringen mogelijk maken, waardoor nieuwe en diverse informatie kan worden ingewonnen (Dodds, Muhamad & Watts, 2003, p. 827; Rainie & Wellman, 2011, p. 49). Hoe meer mensen internet gebruiken, hoe meer sociaal divers hun netwerken zijn. Het internet en mobiele telefoons zijn dus zowel de uitkomst als de oorzaak van deze grotere netwerken (Rainie & Wellman, 2011, p. 146). Het in verbinding brengen van individuen via SNSs wordt ‘networking’ genoemd. Via deze netwerken wordt sociaal kapitaal voorzien, individuen vinden er steun of hulp bij elkaar (Rainie & Wellman, 2012, p. 19). Eerder werd dit door de Spaanse socioloog Manuel Castells al als de ‘netwerkmaatschappij’ omschreven. Het is een maatschappij die tot stand komt op basis van netwerken en die niet zonder de informatietechnologie zou kunnen bestaan. Het open en flexibele karakter van deze netwerken kan oneindig uitbreiden, en opnieuw worden gedefinieerd. Via de netwerken worden machtsrelaties getransformeerd tussen de verschillende sociale actoren (Castells, 1997, pp. 15-16). 6
Social capital theory De Franse socioloog Pierre Bourdieu is de grondlegger van het begrip ‘sociaal kapitaal’. In zijn sociale theorie omschrijft hij kapitaal als ‘accumulated labor (in its materialized form or its ‘incorporated’, embodied form), which, when appropriated on a private, i.e., exclusive, basis by agents or groups of agents, enables them to appropriate social energy in the form of reified or living labor’. Kapitaal definieert de regels van de gemeenschap en kan worden vermeerderd. Er zijn meerdere kapitaalsvormen: het economisch, het cultureel en het sociaal kapitaal. Het economisch kapitaal vormt de basis, is direct omzetbaar in geld en is ook verbonden aan het monopolie van de dominante klasse. Het cultureel kapitaal houdt bijvoorbeeld kwalificaties op educatieniveau in, zoals het behalen van een diploma. Sociaal kapitaal bestaat dan weer uit sociale verbintenissen en verplichtingen, en kan verbonden zijn aan een bepaalde ‘titel’ die een persoon bekleedt (Bourdieu, 1997, pp. 46-47; Danielsson, 2011, p. 60). Sociaal kapitaal wordt gedefinieerd als de mogelijke bronnen ‘which are linked to possession of a durable network of more or less institutionalized relationships of mutual acquaintance and recognition’ (Bourdieu, 1997, p. 51). Putnam (1996, p. 34) omschrijft sociaal kapitaal als ‘features of social life – networks, norms, and trust – that enable participants to act together more effectively to pursue shared objectives’. Mensen zijn geneigd te denken dat ze vrije keuzes maken, maar handelen meestal binnen het referentiekader van hun eigen netwerk (Rainie & Wellman, 2011, p. 38). Sociaal kapitaal gaat dus over relaties tussen personen en identificeert bepaalde aspecten van een sociale structuur (Coleman, 1988, pp. 100-101). Pas wanneer deze verschillende soorten kapitaal als legitiem worden erkend, wordt over symbolisch kapitaal gesproken (Danielsson, 2011, p. 60). Sociaal kapitaal houdt verband met normen, netwerken en vertrouwen (Putnam, 1996, p. 34). De hoeveelheid sociaal kapitaal die een persoon bezit hangt van de grootte van zijn netwerk af en van de hoeveelheid kapitaal die iedere persoon met wie hij verbonden is bezit. Via strategieën worden sociale relaties binnen het netwerk opgezet. Dit gaat gepaard met een continu proces van erkenning, waardoor relaties in langdurige connecties kunnen worden omgezet. Uit deze vriendschappen kan er emotionele steun voortvloeien (Bourdieu, 1997, pp. 51-53; boyd, 2008a, p. 17). Over het algemeen heeft sociaal kapitaal een positief effect op de interactie tussen actoren in een sociaal netwerk, maar het kan evengoed een negatief effect hebben (Ellison et al., p. 1145; Johnston, Tanner, Lalla & Kawalski, 2013, p. 26; Steinfield, Ellison & Lampe, 2008, p. 435). Op academisch niveau wordt gedebatteerd of sociaal kapitaal op individueel of op groepsniveau moet worden gezien, en of het eerder voortvloeit uit een netwerk van sterke of zwakke relaties (Steinfield, Ellison, Lampe & Vitak, 2013, pp. 118-119). Strong and weak ties Een verbintenis (‘tie’) wordt door iemands positie in het netwerk, door de tijd die samen wordt doorgebracht, door intimiteit en door emotionele intensiteit bepaald (Grabowicz, Ramasco, Moro, 7
Pujol & Eguiluz, 2012, p. 1). Er vallen zowel sterke (‘strong ties’) als zwakke (‘weak ties’) verbintenissen te onderscheiden. Sterke verbintenissen slaan op de personen die het dichtst bij je staan, terwijl de zwakke verbintenissen onder de noemer van de kennissen vallen (Gilbert & Karahalios, 2009, p. 212). Zwakke verbintenissen kunnen gemakkelijk worden verbroken en zijn vaak nuttiger omdat ze verschillende sociale milieus met elkaar te verbinden (Rainie & Wellman, 2012, p. 50; Wartella, O’Keefe & Scantlin, 2000, p. 74). Uit deze zwakke verbintenissen kunnen ook sterke verbintenissen groeien, die zich eventueel in face-to-face contacten kunnen manifesteren (Lüders, 2009, pp. 211-212). Omdat SNSs echte interactie tussen zwakke en sterke verbintenissen weergeven, vallen ze eerder op het ‘activity network’ dan op het sociale netwerk terug (Viswanath, Mislove & Gummadi, 2009, pp. 37-42). Op Facebook zijn de meeste verbintenissen eerder zwak (boyd, 2008a, p. 18). Toegepast op de theorie van Bourdieu, vertalen de zwakkere – losse – verbintenissen zich naar ‘bridging’ sociaal kapitaal en de sterkere – intieme - verbintenissen zich naar ‘bonding’ sociaal kapitaal. Bridging ‘ties’ zorgen ervoor dat informatie in en uit een cluster van relaties (heterogeen netwerk) stroomt waardoor nieuwe sociale connecties mogelijk worden. Ze zijn nuttig wanneer ze tussen twee of meer netwerken ‘bridgen’. Hierdoor kan sneller informatie over het sociaal netwerk worden verspreid. Bonding ‘ties’ daarentegen houden informatie binnen de cluster (homogeen netwerk), ze komen met andere woorden binnen een groep tot stand. Deze ‘bonding’ ties komen vaak bij dyadische vriendschappen terug. Verder wordt nog een derde soort onderscheiden, het ‘maintained’ sociaal kapitaal, wat slaat op banden die eerder al bestonden (Bohn, Buchta, Hornik & Mair, 2014, p. 29; Grabowicz et al., 2012, p. 1; Johnston et al., 2013, p. 26; Rainie & Wellman, 2011, p. 49; Subrahmanyam, Reich, Waechter & Espinoza, 2008, p. 422; Trepte & Reinecke, 2013, p. 1105; Vitak & Ellison, 2012, pp. 245-246). SNSs spelen een belangrijke rol bij het uitbreiden en het onderhouden van bridging sociaal kapitaal (Lin, Peng, Kim, Kim & LaRose, 2011, p. 434). Via Facebook kunnen sterke en zwakke verbintenissen worden aangegaan omdat er een connectie met mensen uit een ander netwerk kan worden gemaakt. ‘Mutual ties’ zijn erg belangrijk bij het vormen van nieuwe connecties, dit zijn twee personen die dezelfde gemeenschappelijke vriend bezitten (Rainie & Wellman, 2011, p. 143). Latente ‘ties’ zijn verbintenissen die technisch wel mogelijk zijn maar die op sociaal niveau nog niet werden omgezet naar ‘weak ties’. Via Facebook is het gemakkelijker om deze latente ‘ties’ in ‘weak ties’ om te zetten omdat connecties zichtbaar zijn (Antoci, Sabatini & Sodini, 2012, p. 543; Ellison et al., 2011, p. 877). Friendship formation Voor tieners zijn vriendschappen erg belangrijk, ze hechten veel meer belang aan specifieke relaties binnen een breder systeem van ‘peers’ - of leeftijdsgenoten - dan dat kinderen dat doen. Echter, 8
wanneer ze ouder worden, wordt het aantal vrienden beperkter maar wel hechter. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen relaties op individueel en op groepsniveau, en tussen verschillende types relaties. Dyadische relaties, of vriendschapsrelaties tussen twee actoren, zijn gebaseerd op de principes van gelijk- en nabijheid, het zijn relaties tussen ‘peers’ die elkaar het liefst hebben. Toch is er sprake van een zekere machtsrelatie waarbij de ene meer macht wordt toebedeeld dan de andere, dit vaak in termen van populariteit (Brown & Larson, 2009, p. 76; Crick, Murray-Close, Marks & MohajeriNelson, 2011, p. 293; Gengler, 2011; Williams & Durrance, 2008). ‘Peer groups’ zijn groepen die uit een groter aantal vrienden en kennissen van ongeveer dezelfde leeftijd bestaan. Hierbinnen worden de ‘peer cliques’ gesitueerd, vriendschappen die op vrijwillige basis tot stand kwamen en waarbinnen op een net van dichte vrienden kan worden teruggevallen, dat emotionele steun biedt (Brown & Larson, 2009, p. 92; Crick et al., 2011, p. 291; Gengler, 2011). ‘Crowds’ bestaan dan weer uit clusters van jongeren, de groepen zijn eerder op de reputatie van een sociaal netwerk gebaseerd. Binnen een cluster worden dezelfde interesses gedeeld, de jongere selecteert de cluster op basis van een sociale en persoonlijke identiteit, of andere ‘peers’ bepalen tot welke ‘crowd’ deze jongere toebehoort. Het is zelfs mogelijk dat leden in een ‘crowd’ onderling geen tijd aan elkaar besteden (Brown & Larson, 2009, p. 85; Crick et al., 2011, p. 293; Gengler, 2011). Binnen de sociale structuur van vriendschapsvorming kunnen tieners tot meerdere types groepen behoren, dit om hun verschillende noden in te vullen (Gengler, 2011). Tieners en SNSs Tieners vormen de meest actieve doelgroep op SNSs, velen bezoeken hun profiel(en) ook dagelijks en komen via SNSs meermaals per dag in contact met anderen (Correa, Hinsley & Gil de Zúñiga, 2010, p. 248; O’Keeffe, Clarke-Pearson & Council on Communications and Media, 2011, p. 800). Jongeren zetten SNSs voornamelijk in om commentaren te posten en om huiswerk te maken (Lenhart, Purcell, Smith & Zickuhr, 2010, p. 20; Segal et al., 2012, p. 21). SNSs zijn voor jongeren ook een ideale manier om met zichzelf te experimenteren (Courtois, Mechant & Paulussen, 2010, p. 4). Doordat het internet de netwerken tussen leeftijdsgenoten versterkt, kan het een manier zijn om een identiteit op te bouwen (Buckingham, 2008, pp. 13-14). Online proberen jongeren hun eigen identiteit de wereld in te sturen via posts, zoals filmpjes, foto’s of teksten (De Ridder & Van Bauwel, 2011, p. 4). Ze proberen dat beeld zo positief mogelijk over te brengen en sturen bij waar nodig. Daarnaast vormen ze ook zelf een beeld over ‘de ander’ en krijgen ze een beeld van wat sociaal aanvaardbaar lijkt (boyd, 2008b, pp. 127-128; Weber & Mitchell, 2008, p. 44). Jongeren zoeken sociale aanvaarding, respect en verlangen feedback om hun zelfbeeld te bevestigen en om dat eventueel in het offline leven bij te sturen (Stern, 2008, p. 108). Het zijn vooral de jongere Facebookgebruikers die heel wat belang aan hun online populariteit hechten (Zywica & Danowski, 2008, p. 7). Volgens Zywica & Danowski (2008, p. 19) vormen extraverte 9
personen de populairste groep, zowel in het on- als offline leven. De meer introverte types trachten zich online populair te laten overkomen, ter compensatie met hun minder populaire offline levens. Deze groep zet SNSs vooral in om het zelfbeeld op te krikken, terwijl de in het offline leven populaire personen online status quo trachten te behouden. Peter, Valkenburg & Schouten (2005, p. 423) beschrijven dit met de ‘rich-get-richer hypothese’ en de ‘social compensation hypothese’. De eerste stelt dat personen met grotere sociale skills gemakkelijk online contacten aanleggen, terwijl de tweede stelt dat het internet het voor mensen met zwakkere sociale skills gemakkelijker maakt om online contacten te leggen (Peter et al., 2005, p. 423). Social capital research Wanneer verschillende studies rond SNSs en sociaal kapitaal worden vergeleken, dan geven verschillende auteurs aan dat er een positieve relatie tussen het Facebookgebruik en het sociaal kapitaal lijkt te bestaan (Ahn, 2012, p. 100; Vitak & Ellison, 2012, p. 243). Facebook zou vooral een grote rol bij ‘strong ties’ (bonding), en minder bij ‘weak ties’ (bridging) spelen (Antoci et al., 2012, pp. 542-543; Beaudoin, 2007, pp. 947-948; Burke, Kraut & Marlow, 2011; Ellison et al., 2007, p. 1146; Steinfield et al., 2008, p. 436; Valenzuela, Park & Kee, 2009, p. 876). Sommige auteurs geven echter het omgekeerde aan: zo zouden er sterkere effecten voor de relatie tussen Facebook en bridging sociaal kapitaal gevonden zijn (Ahn, 2012, p. 108; Ellison et al., 2007, p. 1164; Maksl & Young, 2013, p. 589; Mochen & Xunhua, 2013, pp. 514-520; Valenzuela et al., 2009, p. 881; Vitak, Ellison & Steinfield, 2011, p. 1; Vitak & Ellison, 2012, p. 246). Daarnaast kan Facebook ook aan het maintained sociaal kapitaal worden gelinkt (Ahn, 2012, p. 100; Ellison et al., 2011, p. 877; Pasamehmetoglu & Atakan-Duman, 2011, p. 236; Phua & Jin, 2011, pp. 505-507). Hypothesen Aan de hand van bovenstaande literatuur werden volgende hypothesen opgesteld, ze werden ook op voormalig onderzoek gebaseerd (Ahn, 2010; Ellison et al., 2007; Lin et al. 2011; Maksl & Young, 2013; Mochen & Xunhua, 2013; Pasamehmetoglu & Atakan-Duman, 2011; Phua & Jin, 2011; Skoric & Kwan, 2011; Steinfield et al., 2008). H1: Hoe intensiever het Facebookgebruik, hoe meer waargenomen bridging (H1a), bonding (H1b) en maintained (H1c) sociaal kapitaal Psychologisch welzijn Het concept psychologisch welzijn slaat op het feit dat het goed gaat in het leven. Zich goed in het vel voelen is hier één aspect van, wat inhoudt: gelukkig zijn, engagement, interesse, vertrouwen en affectie vertonen. Daarnaast wordt hieronder ook het functioneren op een effectieve manier verstaan, naast de controle over het leven hebben en een doel voor ogen hebben. Het is daarom niet gezegd dat 10
een persoon zich altijd goed moet voelen, hij moet ook overweg kunnen met negatievere emoties. Het gevoel is subjectief en slaat op een blijvende tevredenheid met het leven, dat op een cognitieve en affectieve door de persoon wordt geëvalueerd. Mensen die zich gelukkig voelen, functioneren ook beter omdat zij productiever en meer sociaal geëngageerd zijn (Huppert, 2009, pp. 137-139; Lee, Lee & Kwon, 2011, p. 151; Sharma & Sharma, 2010, p. 121). Er spelen heel wat verschillende factoren een rol bij hoe een persoon dit psychologisch welzijn zal ervaren, zoals genetische, psychische en mentale factoren. Bij ieder individu hebben ze dan ook een andere graad van belangrijkheid en impact (Huppert, 2009, pp. 140-145; Sharma & Sharma, 2010, pp. 120-121). Online communities maken het voor mensen met mentale problemen makkelijker om steun te zoeken, zonder beperkt te moeten zijn zoals bij face-to-facegesprekken. Voor deze mensen zou het een minder gevoel van eenzaamheid geven (Good, Sambhanthan & Panjganj, 2013, pp. 278-280). Online steungroepen en forums zijn publiek toegankelijk, smartphones verlenen hen hier zelfs onmiddellijk de toegang toe. Op deze manier kunnen personen interpersoonlijke feedback krijgen (Good et al., 2013, p. 279; Valkenburg, Peter & Schouten, 2006, p. 585). Volgens de studie van Valkenburg, Peter & Schouten (2006, p. 589) zou positieve feedback het zelfvertrouwen van adolescenten verhogen, terwijl negatieve feedback deze zou verminderen. Good et al. (2013, p. 285) stelden vast dat het terugkijken naar foto’s en posts op de ‘Facebook Wall’ ervoor zorgt dat de participanten zich beter voelden wanneer hun gemoedstoestand op een laag pitje stond. Deze activiteiten hebben dus een positieve impact op het emotioneel welzijn. Echter, sinds het bestaan van sociale netwerksites duiken fenomenen als de ‘Facebookdepressie’ steeds meer op. Dit wordt omschreven als ‘depression that develops when preteens and teens spend a great deal of time on social media sites, such as Facebook, and then begin to exhibit classic symptoms of depression’. Adolescenten vinden het heel belangrijk om door leeftijdsgenoten aanvaard te worden. Een factor die zo’n depressie zou kunnen uitlokken is de intensiteit van het online internetgebruik. Net zoals bij een offline depressie, lopen deze adolescenten het risico om sociaal geïsoleerd te geraken (O’Keeffe et al., 2011, p. 802).
Onderzoek rond psychologisch welzijn
Het sociaal kapitaal van een persoon kan worden gelinkt aan het psychologisch welzijn, zoals het zelfvertrouwen en de tevredenheid met het leven van die persoon (Steinfield et al., 2008, p. 436). In verschillende studies wordt aangegeven dat online communicatie – en het Facebookgebruik – het psychologisch welzijn van het individu positief beïnvloedt (Ahn, 2012, p. 100; Grieve et al., 2013, p. 604; McAndrew & Jeong, 2012, p. 2359; Ryan & Xenos, 2011, p. 1658; Steinfield et al., 2008, pp. 434-435; Trepte & Reinecke, 2013, p. 1105; Valkenburg & Peter, 2009, p. 2). Toch wordt ook vermeld dat het internetgebruik – en sociale media – een negatieve impact op het psychologisch 11
welzijn kan (kunnen) hebben (O’Keeffe et al., 2011, p. 802; Pollet, Roberts & Dunbar, 2011, p. 253; Schriffin, Edelman, Falkenstern & Stewart, 2010, p. 299; Steinfield et al., 2008, p. 435; van den Eijnden, Meerkerk, Vermulst, Spijkerman & Engels, 2008, p. 655; Vitak & Ellison, 2012, p. 245).
Hypothesen
Uit voorgaande literatuur werd volgende onderzoeksvraag opgesteld; RQ1: Welke link is er tussen Facebook, het sociaal kapitaal en het psychologisch welzijn van Vlaamse scholieren uit deze steekproef? Hoe beïnvloedt het psychologisch welzijn de relatie tussen de intensiteit van het Facebookgebruik en sociaal kapitaal? Deze onderzoeksvraag zal aan de hand van onderstaande hypothesen worden opgelost. De hypothesen werden ook op voormalig onderzoek gebaseerd (Beaudoin, 2007; Ellison et al., 2007; Mochen & Xunhua, 2013; Steinfield et al., 2008). Dit zijn de volgende hypothesen; Het sociaal kapitaal voorspelt het psychologisch welzijn van een Vlaamse scholier op een positieve manier (H2) en het psychologisch welzijn voorspelt het waargenomen sociaal kapitaal op een positieve manier (H3). H4: De relatie tussen de intensiteit van het Facebookgebruik en bridging sociaal kapitaal zal variëren, afhankelijk van het psychologisch welzijn van de Vlaamse scholier (graad van tevredenheid met het schoolleven (H4a) en graad van zelfvertrouwen (H4b)).
H5: De relatie tussen de intensiteit van het Facebookgebruik en bonding sociaal kapitaal zal variëren, afhankelijk van het psychologisch welzijn van de Vlaamse scholier (graad van tevredenheid met het schoolleven (H5a) en graad van zelfvertrouwen (H5b)).
H6: De relatie tussen de intensiteit van het Facebookgebruik en maintained sociaal kapitaal zal variëren, afhankelijk van het psychologisch welzijn van de Vlaamse scholier (graad van tevredenheid met het schoolleven (H6a) en graad van zelfvertrouwen (H6b)).
Cyberoptimisten en -pessimisten Of het gebruik van SNSs kwaliteitsvol zijn of niet, wordt vaak tegengesproken. De meningen over de invloed van het internet op sociale relaties blijven verdeeld (Wartella et al., 2000, p. 70). Er vallen hierbij twee kampen te onderscheiden. Een eerste groep, de cyberpessimisten, is bezorgd over de negatieve effecten van SNSs. De andere groep, de cyberoptimisten, ziet SNSs als een manier om zichzelf uit te drukken en om sociaal te zijn. Beide kampen erkennen wel dat de impact van het 12
internet op het sociaal leven varieert volgens het type internetgebruik, het type van sociale relaties, en de karaktertrekken van de internetgebruikers (Hew, 2011, p. 663; Livingstone, 2008, pp. 394-395; Pollet et al., 2011, p. 253; Turkle, 1999, p. 644; Whitty, 2008, pp. 1848-1849). Online sociale relaties zijn vaak minder hecht dan vriendschappen in real life en ook minder nuttig dan face-to-face contacten (Cummings, Butler & Kraut, 2002, p. 108; Leung & Lee, 2005, p. 175). Echter, mensen die zich in het offline leven geïsoleerd voelen, zullen online aansluiting zoeken bij mensen uit dezelfde leefwereld (Leung & Lee, 2005, pp. 189-196). Hoewel het internet tijd en plaats kan overbruggen, kan dit op zijn beurt weer tot sociale isolatie leiden, wat met eenzaamheid en depressies kan gepaard gaan (O’Keeffe et al., 2011, p. 802; Wartella et al., 2000, p. 70). In heel wat verschillende onderzoeken werd reeds nagegaan welk verband er bestaat tussen SNSs en sociaal kapitaal, zelfbeeld, persoonlijke identiteit, enzovoort (Ellison et al., 2007; Lee et al., 2011; Sharma & Sharma, 2010). In Vlaanderen werd bijvoorbeeld al onderzoek naar de plaats die jongeren aan sociale media toekennen verricht (Segal et al., 2012). In deze studie zal specifiek de relatie tussen Facebook, sociaal kapitaal en het psychologisch welzijn worden nagegaan.
2. Methodologie Dataverzameling Er werd voor cross-sectioneel kwantitatief onderzoek gekozen, met een surveyanalyse als onderzoeksmethode. In de loop van februari en maart 2014 werden de enquêtes eenmalig in drie Vlaamse scholen van het secundair onderwijs (één school uit West-Vlaanderen en twee scholen uit Oost-Vlaanderen) schriftelijk ingevuld door ASO-, TSO- en BSO-leerlingen, waarna ze manueel via Qualtrics werden ingevoerd. In totaal waren er 18 klassen die de enquêtes hebben ingevuld uit de tweede en derde graad. Dit gebeurde tijdens de lesuren, onder het toezicht van de leerkrachten en bij 10 klassen ook onder het toezicht van mezelf, waardoor de surveys op een degelijke manier werden ingevuld. Scholieren uit het KSO en het buitengewoon onderwijs werden niet in de steekproef opgenomen. Aangezien de minimumleeftijd om een Facebookaccount te mogen aanmaken 13 jaar is, werden geen scholieren die jonger zijn dan 13 jaar in de steekproef opgenomen (D’hanens, Demeulenaere, Segal & Vanhoenacker, 2010, p. 15). Om die reden werden enkel leerlingen uit de tweede en derde graad van het secundair onderwijs aangesproken om aan de survey deel te nemen, om zo veel mogelijk uitval te vermijden. Er werden ook enkel scholieren die een Facebookaccount bezitten uitgenodigd om deel te nemen, de niet-gebruikers vielen buiten het opzet van dit onderzoek. Hierdoor konden ook geen vergelijkingen tussen users en non-users worden gemaakt. Er was geen non-respons aangezien alle scholieren uit klassen werden gerekruteerd. Uitval was er wel, deze 4 enquêtes (1.34 %) werden dan ook niet in Qualtrics ingebracht. Eén enquête was niet op een degelijke manier ingevuld en de andere drie respondenten beschikten niet over een Facebookaccount. Daarnaast 13
hadden sommige respondenten bepaalde stellingen overgeslagen, en hadden anderen dan weer bolletjes tussenin de vijfpuntenschalen erbij verzonnen. Deze werden allemaal als ‘missing values’ opgegeven, wegens een ongeldig antwoord. Uiteindelijk werden alsnog 296 (= n) respondenten verzameld waarop verdere analyses konden worden uitgevoerd. De analyses werden uitgevoerd in IBM SPSS Statistics 22 in de loop van maart-april 2014. Pretest De pretest werd eind januari 2014 op 8 scholieren tussen de 13 en 18 jaar uitgevoerd om na te gaan of de stellingen makkelijk te interpreteren waren. Omdat de schalen reeds in voorgaand onderzoek geoperationaliseerd en gevalideerd waren (Ellison et al., 2007; Ellison et al., 2011), werd met geen testgroep gewerkt. De stellingen werden wel van het Engels naar het Nederlands vertaald en naar zinsconstructie toe iets toegankelijker gemaakt. Er werd rekening gehouden met verschillende leeftijden en hun opleidingsniveau. De bedoeling was om na te gaan of alle stellingen duidelijk verstaan- en leesbaar waren. De pretest gebeurde persoonlijk bij de respondenten thuis, ze vulden de vragenlijst op papier in en gaven tegelijkertijd feedback. Alle 8 respondenten hebben tussen de 10 à 15 minuten nodig gehad om de vragenlijst in te vullen. Vier respondenten hebben geen moeilijkheden gerapporteerd, voor hen waren alle stellingen duidelijk. De andere respondenten hadden stellingen die voor hen minder duidelijk waren, wegens een minder goede zinsconstructie bijvoorbeeld. Of ze gaven aan dat ze bepaalde woorden niet begrepen. Eén respondent vond dat sommige vragen overlappend waren en had ook een opmerking omtrent de items die peilden naar het zelfvertrouwen van de scholier, voor haar kwamen die wat ‘vreemd’ over. De reden hiervoor is dat deze items een abstract kenmerk proberen te meten. Na de feedback werden de stellingen indien mogelijk aangepast. Steekproefomschrijving (output 1) Uit de sample (n = 296) bleek 47 % mannelijk en 53 % vrouwelijk. De respondenten hadden een gemiddelde leeftijd van 16.51 jaar (SD = 1.16), berekend via omrekening van het geboortejaar met een somschaal. Van de respondenten bleek 27 % een ASO-opleiding te volgen, tegenover 42 % TSO en 31 % BSO (n = 296). Daarnaast gaf 31 % onder datzelfde aantal aan in het derde jaar secundair les te volgen, 29 % in het vierde, 22 % in het vijfde en ten slotte 18 % in het zesde. Dit betekent dat 60 % van de respondenten in de tweede graad secundair onderwijs les volgen, tegenover 40 % uit de derde graad. Vergeleken met de populatie (Vlaamse Overheid, 2013, p. 19) waren ASO-leerlingen ondervertegenwoordigd en TSO- en BSO-leerlingen oververtegenwoordigd. Daarnaast bleek ook dat de tweede graad oververtegenwoordigd was en de derde graad ondervertegenwoordigd. Er werd echter besloten om geen wegingen uit te voeren op de variabelen geslacht, opleidingstype en studiejaar. Naar het actief toe zijn op sociale media werden Facebook, YouTube, Google+, Instagram en Twitter het meest als antwoord opgegeven. Uit eerder onderzoek bleek al dat het Belgische Netlog (Segal et 14
al., 2012, p. 23) aan populariteit inbond, en ook in dit onderzoek lijkt Netlog niet zo’n grote plaats meer in te nemen voor wat betreft het sociale mediagebruik van Vlaamse scholieren, met slechts 16 % (n = 296) dat aangaf de SNS nog te gebruiken. 99 % van de totale sample gaf aan op Facebook actief te zijn, terwijl 1 % vermeldde niet over een Facebookprofiel te beschikken. Deze 3 respondenten werden er al op voorhand uitgefilterd door ze niet in Qualtrics in te voeren. 23 % van de respondenten (n = 289) rapporteerde dat ze gemiddeld meer dan 3 uur per dag op Facebook doorbrengen, gevolgd door 20 % onder hen dat aangaf tussen de 1 en 2 uur gemiddeld per dag op Facebook door te brengen. Daarnaast gaf zowat de helft (50 %) van de respondenten (n = 289) aan dat ze over meer dan 400 Facebookvrienden beschikken. Alvorens de hypothesen te testen, werd nagegaan of er significante verschillen konden worden gevonden tussen demografische gegevens en bepaalde variabelen (output 2). Zo werd een significant verschil gevonden tussen geslacht en het gemiddeld aantal minuten op Facebook per dag, waarbij meisjes (M = 3.99, SD = 1.65) gemiddeld meer minuten op Facebook actief zijn dan jongens (M = 3.51, SD = 1.53), t(287) = -2.58, p = .01. Daarnaast viel er ook een significant verschil vast te stellen tussen geslacht en gemiddeld aantal vrienden op Facebook, opnieuw scoorden de meisjes (M = 7.75, SD = 1.72) hoger dan de jongens(M =7.20 , SD = 2.20), t(287) = -2.42, p < .05. Wanneer de stellingen tussen het ‘real life’ ontmoeten van een dichte vriend en een vreemde worden vergeleken, dan blijkt 90 % (n = 293) aan te geven (helemaal) waarschijnlijk een dichte vriend in het echte leven te ontmoeten, tegenover 14 % (n = 291), dat aangeeft ook een vreemde face-to-face te ontmoeten (output 3) Schalen (output 6) De schalen van deze masterproef zijn gebaseerd op schalen die in voormalig onderzoek reeds geoperationaliseerd en gevalideerd werden (Ellison et al., 2007; Ellison et al., 2011). Er waren verder geen aanpassingen nodig, naast een vertaling. Hoewel de meeste schalen van deze masterproef dateren uit een studie van 2007, werd er toch voor gekozen om zich hierop te baseren, gezien heel wat recentere studies zich ook op deze schalen hebben gebaseerd (Ellison et al., 2011; Ellison & Steinfield, 2011; Hew, 2011; Maksl & Young, 2013; Pasamehmetoglu & Atakan-Duman, 2011; Skoric & Kwan, 2011; Steinfield et al., 2008; Valenzuela et al., 2009; Vitak et al., 2008). Daarnaast werd er ook geen recentere studie teruggevonden die dezelfde specifieke aspecten meet, met andere woorden toegepast op Facebook. Echter, in de academische wereld bestaat er geen consensus over hoe sociaal kapitaal (zowel on- als offline) nu precies moet worden gemeten (Johnston et al., 2013, pp. 26-27; Mochen & Xunhua, 2013, p. 520). Om de interne consistentie tussen de stellingen na te gaan, werden alle Likertschalen (vijf punten) aan een ‘reability test’ onderworpen (Cronbach’s Alpha). Eerst moesten er omschalingen gebeuren, omdat 15
bepaalde items negatief waren geformuleerd. Deze zijn; ‘Al bij al heb ik de neiging te denken dat is mislukking ben’, ‘Ik heb het gevoel dat ik niet erg veel heb om trots over te zijn’ en ‘Ik ken niet genoeg mensen op deze school die ik zou kunnen overtuigen om iets belangrijks te doen’. De schalen gaven volgende Cronbach’s Alpha-waarden aan: intensiteit van het Facebookgebruik (α =.80), off- naar online sociale contacten (α =.67) en on- naar offline sociale contacten (single item measure), psychologisch welzijn (α =.82), bestaand uit zelfvertrouwen (α = .84) en tevredenheid met het schoolleven (α =.82), sociaal kapitaal (α =.83), bestaand uit bridging (α =.78), bonding (α =0.66) en maintained (α =.69) sociaal kapitaal, strategieën bij het aangaan van Facebookverbintenissen (α =.84), bestaand uit een initiërende schaal (α =.84), een schaal rond het ‘informatie zoeken’ (α =.71) en een schaal rond ‘maintaining’ sociaal kapitaal (α =.77). Enkele voorbeelden van stellingen die in deze schalen verwerkt zijn, zijn: ‘Ik zou het erg vinden mocht Facebook stoppen met bestaan’, ‘Ik heb een positieve houding tegenover mezelf’ en ‘Ik ben tevreden met mijn schoolleven’. Binnen de schaal rond het ‘informatie zoeken’, werden vier stellingen in de originele schaal opgenomen (Ellison et al., 2011, p. 881). De vierde stelling ‘Someone in Residence Hall: Browse their profile on Facebook’ werd hier echter weggelaten wegens het niet relevant zijn voor de respondenten van deze steekproef. Uit deze test werd duidelijk dat de schalen goed tot zeer goed betrouwbaar zijn. Drie schalen bleken echter een α van minder dan .70 te hebben, maar toch werd beslist om geen stellingen uit de schalen te verwijderen wegens geen al te hoge stijgingen in de ‘reability analysis’. 3. Onderzoeksresultaten Datacleaning Alvorens tot analyse over te gaan, werd eerst op onregelmatigheden gecontroleerd met behulp van frequentietabellen. Er kwamen in de vragenlijst ook twee identieke stellingen voor, via de frequentietabellen van deze stellingen werd nagegaan of de antwoordpatronen consistent waren, wat ook het geval was (output 1). Correlaties Tussen alle schalen onderling werden correlaties opgevraagd (correlatiematrix) om na te gaan of er samenhang tussen de somschalen is. Daarnaast werden ook correlaties tussen bepaalde metrische variabelen nagegaan (outputs 4-5). Enkel de subschalen en het ‘single measure item’ werden in de correlatiematrix opgenomen, overkoepelende schalen niet. Uit de correlatiematrix bleek dat de schalen onderling eerder zeer lage tot matige correlaties vertoonden. Testen van de hypothesen
16
Vooraleer over te gaan tot het testen van de hypothesen, werd eerst nagegaan of de schaal Facebookintensiteit het psychologisch welzijn van de Vlaamse scholieren beïnvloedt. Na het verwijderen van een outlier, bleek dat de voorspelling significant was maar een negatieve relatie voorspelde, standardized = -.24, t(262) = -4.06, p = .000. Dit impliceert dat het psychologisch welzijn daalt naarmate de intensiteit van het Facebookgebruik stijgt. Er werd ook een significante proportie variantie verklaard, adjusted R2 = .06, F(1, 262) = 16.49, p = .000 (output 7). Daarna werd nagegaan of de variabelen geslacht, opleidingstype, studiejaar en leeftijd variantie in de schaal Facebookintensiteit verklaarden (output 8). Studiejaar en leeftijd bleken hierbij geen significante predictoren te zijn, geslacht en opleidingstype wel en namen respectievelijk volgende waarden aan: standardized = .15, t(275) = 2.43, p < .05; standardized = .15, t(275) = 2.26, p < .05. Bij het testen van de hypothesen werden verschillende regressieanalyses uitgevoerd. Uit vorig onderzoek bleek al dat het psychologisch welzijn het bridging sociaal kapitaal voorspelde en dat het sociaal kapitaal het psychologisch welzijn voorspelde (Beaudoin, 2007, p. 959; Steinfield et al., 2008, p. 444). Bij het testen van hypothese H2 (output 9) bleek enkel de variabele geslacht en de somschaal voor het sociaal kapitaal het psychologisch welzijn te voorspellen. Het model verklaarde redelijk wat variantie (adjusted R2 = .34, F(5, 252) = 27.90, p = .000). De variabele sociaal kapitaal maakte een positieve voorspelling, wat inhoudt dat het waargenomen psychologisch welzijn stijgt naarmate het sociaal kapitaal toeneemt. Respectievelijk namen geslacht en sociaal kapitaal volgende waarden aan: standardized = -.30, t(252) = -5.69, p = .000; standardized = .45, t(252) = 8.66, p = .000. Bij het testen van hypothese H3 (output 10) bleken alle demografische predictoren niet significant. De somschaal voor het psychologisch welzijn was wel significant en voorspelde het sociaal kapitaal ook op een positieve manier: standardized = .52, t(252) = 8.66, p = .000. Het model gaf volgende waarden mee: adjusted R2 = 0.24, F(5, 252) = 17.27, p = .000. Na het testen van voorgaande hypothesen werd verder nagegaan of de variabele Facebookintensiteit in interactie trad met de schalen rond het psychologisch welzijn (zelfvertrouwen en tevredenheid met het schoolleven), voor wat betreft het voorspellen van het bridging, bonding en maintained sociaal kapitaal. Hierbij werden demografische factoren aan elk regressiemodel toegevoegd om na te gaan of deze ook een voorspellend karakter hadden. Omdat de correlaties redelijk hoog waren door de vermenigvuldiging van het interactie-effect, werden bij de vermenigvuldiging enkel gecentreerde waarden gebruikt. Bij elke regressie werden eerst demografische variabelen (geslacht, opleidingstype, studiejaar en leeftijd), de variabele voor het gemiddeld aantal minuten op Facebook per dag, en de variabelen die het psychologisch welzijn meten (tevredenheid met het schoolleven en zelfvertrouwen) als onafhankelijke variabelen in het regressiemodel ingevoerd (model 1). Daarna werd telkens de 17
variabele Facebookintensiteit aan het model toegevoegd (model 2), gevolgd door de interactie-effecten voor tevredenheid met het schoolleven en voor zelfvertrouwen, die elke in een apart model werden gegoten (model 3 en model 4). Dit werd gedaan bij het voorspellen van de drie soorten sociaal kapitaal (bridging, bonding en maintained). Na deze regressieanalyses werd vervolgens een vergelijking gemaakt tussen scholieren met een hoge en lage tevredenheid met het schoolleven en een hoog en laag zelfvertrouwen aan de hand van een scatterplot, maar enkel indien het interactie-effect significant bleek. Hierbij werd Facebookintensiteit op de x-as geplaatst, en het type sociaal kapitaal telkens op de y-as. Bij het voorspellen van het bridging sociaal kapitaal (output 11) bleek het eerste model significant (adjusted R2 = .30, F(7, 255) = 16.68, p = .000). Echter, enkel de tevredenheid met het schoolleven bleek hier significant en maakte een positieve voorspelling, standardized = .53, t(255) = 9.66, p = .000. Wanneer de variabele Facebookintensiteit aan het model werd toegevoegd, bleek dat de adjusted R2 naar .32 steeg. Er werd dus meer variantie verklaard in het tweede model. De schaal Facebookintensiteit bleek hier ook significant en voorspelde bridging sociaal kapitaal op een positieve manier (standardized = .21, t(249) = 2.86, p < .01). Het derde model, het interactie-effect voor de tevredenheid met het schoolleven, gaf aan dat de interactie niet significant was. Toen in het vierde model de interactie met het zelfvertrouwen werd nagegaan, bleek deze ook niet significant. Echter, in het laatste model bleek het gemiddeld aantal minuten op Facebook nu wel een significante predictor te zijn, standardized = -.15, t(248) = -2.01, p < .05. Bij het voorspellen van het bonding sociaal kapitaal (ouput 12) bleek het eerste model significant (adjusted R2 = .14, F(7, 254) = 7.10, p = .000). Hier bleken alle demografische variabelen niet significant, maar de variabelen gemiddeld aantal minuten per dag op Facebook, tevredenheid met het schoolleven en zelfvertrouwen wel, met respectievelijk volgende waarden: standardized = .15, t(254) = 2.48, p < .05; standardized = .26, t(254) = 4.28, p = .000; standardized = .24, t(254) = 3.59, p = .000. Wanneer de variabele Facebookintensiteit aan het model werd toegevoegd, bleek het gemiddeld aantal minuten per dag op Facebook niet meer significant, samen met de variabele Facebookintensiteit. Enkel de variabelen die het psychologisch welzijn meten bleven dit wel. In het derde model bleek ook dat de interactie niet significant was voor wat betreft de tevredenheid met het schoolleven en het volgende model gaf ook aan dat er geen interactie-effect kon worden waargenomen. De variabelen die het psychologisch welzijn meten bleven hier nog steeds significant. Bij het voorspellen van het maintained sociaal kapitaal (output 13) bleek het eerste model significant (adjusted R2 = .14, F(7, 258) = 7.13, p = .000). Hier bleek het opleidingstype wel een significante predictor te zijn, standardized = -.16, t(258) = -2.37, p < .05. Ook het gemiddeld aantal minuten per dag op Facebook was een significante voorspeller, standardized = .13, t(258) = 2.11, p < .05. De tevredenheid met het schoolleven (= .18, t(258) = 2.95, p < .01) en het zelfvertrouwen (= .24, 18
t(258) = 3.61, p = .000) waren dit ook. Het tweede model deed de variantie lichtjes stijgen, R2 = .17. De variabelen voor het psychologisch welzijn en het opleidingstype bleven in het volgend model significant, samen met de variabele Facebookintensiteit (standardized = .27, t(252) = 3.32, p < .01). In de laatste twee modellen waren de interacties echter niet significant. De hypohesen H4, H5 en H6 gingen na of demografische factoren, het psychologisch welzijn en de variabele Facebookintensiteit de verschillende soorten sociaal kapitaal voorspelden. Uit alle regressies bleek enkel opleidingstype het maintained sociaal kapitaal te voorspellen, maar in geen enkel ander geval waren demografische factoren significant. Echter, geen enkele interactie bleek significant te zijn bij het voorspellen van sociaal kapitaal waardoor ook geen vergelijking tussen hoge en lage types kon worden gemaakt. De variabele Facebookintensiteit bleek niet significant bij het voorspellen van bonding sociaal kapitaal, wel bij het voorspellen van bridging en maintained sociaal kapitaal. De tevredenheid met het schoolleven bleek een significante voorspeller te zijn voor het bridging sociaal kapitaal, het psychologische welzijn was dat zowel voor bonding en maintained sociaal kapitaal. De variabele die het gemiddeld aantal minuten per dag op Facebook meet (internetgebruik), bleek enkel een significante voorspeller voor het bridging sociaal kapitaal in het model dat de interactie met zelfvertrouwen naging. 4. Discussie Verschillende studies vermelden dat online communicatie zowel een positieve als een negatieve impact op het psychologisch welzijn van het individu kan hebben (Ahn, 2012, p. 100; Grieve et al., 2013, p. 604; McAndrew & Jeong, 2012, p. 2359; Pollet et al., 2011, p. 253; Ryan & Xenos, 2011, p. 1658; Schriffin et al., 2010, p. 299; Steinfield et al., 2008, pp. 434-435; Trepte & Reinecke, 2013, p. 1105; Valkenburg & Peter, 2009, p. 2; van den Eijnden et al., 2008, p. 655; Vitak & Ellison, 2012, p. 245). In dit onderzoek werd vastgesteld dat Facebook, wat betreft de intensiteit van het gebruik, eerder een negatieve impact heeft op het psychologisch welzijn van de Vlaamse scholier. Dit impliceert dat naarmate het Facebookgebruik toeneemt, het psychologisch welzijn afneemt. Het lijkt er dus op dat scholieren die meer tijd op Facebook doorbrengen, zich minder goed in hun vel zullen voelen dan degenen die dit niet doen. Dit werd eerder al aangehaald door O’Keeffe et al. (2011, p. 802): omwille van het risico om sociaal geïsoleerd te geraken, zou de intensiteit van het online internetgebruik zelfs een depressie kunnen uitlokken. In eerder onderzoek werd al aangehaald dat Facebookintensiteit zowel het bridging, bonding en maintained sociaal kapitaal voorspelt (Ahn, 2012, p. 100; Acquisti & Gross, 2006, p. 48; Ellison et al., 2011, p. 877; Pasamehmetoglu & Atakan-Duman, 2011, p. 236; Phua & Jin, 2011, pp. 505-507; Valenzuela et al., 2009, p. 876). Verder wordt ook aangegeven dat er een positieve relatie tussen de intensiteit van het Facebookgebruik en sociaal kapitaal kan worden vastgesteld (Ahn, 2012, p. 100; Vitak & Ellison, 2012, p. 243). Volgens verschillende auteurs speelt Facebook vooral een grote rol bij 19
bonding, en minder bij bridging en maintained sociaal kapitaal (Ahn, 2012, p. 100; Ellison et al., 2011, p. 877; Pasamehmetoglu & Atakan-Duman, 2011, p. 236; Phua & Jin, 2011, pp. 505-507). Echter, andere auteurs stellen dan weer het omgekeerde vast: dat het eerder aan bridging sociaal kapitaal kan worden gelinkt (Ahn, 2012, p. 108; Ellison et al., 2007, p. 1164; Maksl & Young, 2013, p. 589; Mochen & Xunhua, 2013, pp. 514-520; Valenzuela et al., 2009, p. 881; Vitak et al., 2011, p. 1; Vitak & Ellison, 2012, p. 246). Het lijkt er in dit onderzoek op dat Facebook een rol speelt bij het voorspellen van het bridging en het maintained sociaal kapitaal, maar niet bij het bonding. Hierbij worden het bridging en maintained sociaal kapitaal op een positieve manier voorspeld. Sociaal kapitaal werd gemeten aan de hand van in hoeverre Vlaamse scholieren in hun school zijn geïntegreerd. De gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten van de variabele Facebookintensiteit zijn bij het maintained sociaal kapitaal het grootst. Op het eerste gezicht lijkt het vreemd dat het maintained sociaal kapitaal op deze manier werd voorspeld, aangezien dit soort sociaal kapitaal voornamelijk op vriendschappen uit het verleden is gebaseerd en de doelgroep nog redelijk jong is. Echter, de stellingen die naar het maintained sociaal kapitaal peilden hielden in dat Vlaamse scholieren op anderen konden terugvallen om een kleinigheid voor hen te doen. Wanneer er verder naar de proportie verklaarde variantie wordt gekeken, dan blijkt die het hoogst bij het voorspellen van het bridging sociaal kapitaal, goed voor zo’n 30 %. Dit wil zeggen dat 30 procent van de variantie in bridging sociaal kapitaal verklaard wordt door de variabele Facebookintensiteit. Dit impliceert dat het Facebookgebruik meer impact heeft op zwakke, dan op sterke verbintenissen. Bij deze Vlaamse scholieren lijkt het inzetten van Facebook dus het minst nuttig bij sterke verbintenissen, maar Facebook lijkt dus wel een handige manier te zijn om zwakke relaties te onderhouden. Ahn (2012, p. 108) haalde dit eerder al aan door te stellen dat er bij tieners die meer tijd op SNSs doorbrengen een hoger bridging sociaal kapitaal kon worden waargenomen. Uit het sociaal kapitaal vloeit het psychologisch welzijn voort (Burke et al., 2011; Ellison et al., 2007, p. 1146). In dit onderzoek werd een significante voorspelling van het sociaal kapitaal op het psychologisch welzijn genoteerd. Ook het psychologisch welzijn bleek een significante voorspeller voor het sociaal kapitaal. Ze waren allebei positief, met andere woorden: hoe meer psychologisch welzijn, hoe meer sociaal kapitaal kon worden waargenomen en omgekeerd. Wanneer er werd nagegaan of de somschalen voor het psychologisch welzijn (zelfvertrouwen en tevredenheid met het schoolleven) in interactie traden met de somschaal Facebookintensiteit bij het voorspellen van sociaal kapitaal, bleek dat er geen enkel interactie-effect kon worden waargenomen. Algemeen kan dus worden gesteld dat H1a en H1c bewezen zijn, H1b niet. H2 en H3 konden ook bewezen worden. H4a, H4b, H5a, H5b, H6a en H6b konden allemaal niet bewezen worden, aangezien er nergens een interactie-effect werd waargenomen. Wat wel blijkt, is dat de tevredenheid met het schoolleven en de Facebookintensiteit het bridging sociaal kapitaal op een positieve manier 20
voorspellen, maar niet als interactie. Bij het maintained sociaal kapitaal bleken de variabelen die het psychologisch welzijn meten en de variabele Facebookintensiteit opnieuw significante voorspellers, maar weer niet als interactie. Aan de hand van het testen van deze hypothesen werd dus een antwoord gegeven op de onderzoeksvraag, met name de link tussen sociale media, sociaal kapitaal en psychologisch welzijn bij deze Vlaamse scholieren (RQ1). Beperkingen van dit onderzoek Het was bij deze rekrutering niet mogelijk om een vertekening op basis van zelfselectie te verkrijgen, gezien de surveys niet random werden verspreid, zoals via het internet. Het nadeel van het schriftelijk invullen van deze survey is dat bepaalde vragen werden overgeslagen, of dat sommige antwoorden ongeldig waren. Daarnaast kan er ook enige vertekening zijn naar zelfrapportering toe, wat met onderen overschattingen gepaard kan gaan. Deze sample kan ook niet naar de volledige populatie worden veralgemeend aangezien er geen wegingen werden doorgevoerd en de studie ook niet representatief is voor Vlaanderen wegens het beperkte aantal scholen en de geringe spreiding ervan, en het niet opnemen van leerlingen uit het KSO en het buitengewoon onderwijs. Daarnaast is het ook onmogelijk om via deze cross-sectionele studie causaliteit na te gaan. Er kunnen verder geen conclusies voor andere SNSs worden gemaakt omdat er enkel op Facebook werd gefocust. Er werd slechts op scholieren gefocust, waardoor ook geen vergelijking met andere groepen kan worden gemaakt, zoals volwassenen bijvoorbeeld. Omdat er geen non-users in de sample werden opgenomen, kon geen vergelijking tussen users en non-users worden gemaakt. 5. Conclusie In voormalig onderzoek werd sociaal kapitaal (bridging, bonding en maintained) al voorspeld door de intensiteit van het Facebookgebruik. Toch blijkt dat sommige onderzoeken elkaar tegenspreken: sommige onderzoekers vonden meer bewijs bij het voorspellen van bridging sociaal kapitaal, terwijl anderen dit voor bonding sociaal kapitaal meenden. In navolging van dit voormalig onderzoek blijkt dat er bij de Vlaamse scholieren uit deze steekproef meer bewijs werd gevonden bij het voorspellen van bridging sociaal kapitaal aan de hand van de variabele Facebookintensiteit. Dit impliceert dat deze doelgroep Facebook eerder op een nuttige manier kan inzetten bij het onderhouden van zwakke verbintenissen. Dit lijkt ook logisch, aangezien Facebook het mogelijk maakt om ‘weak ties’ meer bloot te leggen (Antoci et al., 2012, p. 543; Ellison et al., 2011, p. 877). In deze steekproef werd duidelijk dat er een negatieve relatie lijkt te bestaan tussen de intensiteit van het Facebookgebruik en het psychologisch welzijn van de Vlaamse scholier, wat wil zeggen dat de toename van het Facebookgebruik een eerder negatieve impact heeft op hoe een Vlaamse scholier zich voelt. Facebookintensiteit voorspelt het bridging en het maintained sociaal kapitaal wel op een positieve manier waardoor de SNS een grotere rol lijkt te spelen bij het aangaan en onderhouden van 21
zwakke verbintenissen. Boyd (2008a, p. 18) haalt ook aan dat Facebook zich dan ook eerder op zwakke verbintenissen toespitst. Het sociaal kapitaal voorspelde het psychologisch welzijn op een positieve manier. Daarnaast blijkt ook dat de verschillende soorten sociaal kapitaal (bridging, bonding en maintained) telkens op een positieve manier werden voorspeld door de predictoren rond het psychologisch welzijn (zelfvertrouwen en tevredenheid met het schoolleven). Bij het bridging sociaal kapitaal bleek zelfvertrouwen hier als predictor echter niet significant. Echter, geen enkel interactieeffect kon worden vastgesteld voor wat betreft het voorspellen van de verschillende soorten sociaal kapitaal aan de hand van Facebookintensiteit en de variabelen rond het psychologisch welzijn. 6. Literatuurlijst Acquisti, A. & Gross, R. (2006). Imagined communities: Awareness, information sharing, and privacy on the Facebook. In G. Danezis & P. Golle (Eds.), Privacy enhancing technologies (pp. 36-58). Cambridge: Springer. Ahn, J. (2012). Teenagers’ expierences with social network sites: relationships to bridging and bonding social capital. The Information Society. An International Journal, 28(2), 99-109. Antoci, A., Sabatini, F. & Sodini, M. (2012). See you on Facebook! A framework for analyzing the role of computer-mediated interaction in the evolution of social capital. The Journal of SocioEconomics, 29(5), 541-547. Beaudoin, C.E. (2007). The impact of news use and social capital on youth wellbeing: an aggregatelevel analysis. Journal of Community Psychology, 35(8), 947-965. Blair, A. (oktober 2004). Playstation generation could be alone for life. Geraadpleegd op 25 februari 2014 op het World Wide Web: http://www.thetimes.co.uk/tto/news/uk/article1930982.ece Bohn, A., Buchta, C. Hornik, K. & Mair, P. (2014). Making friends and communicating on Facebook: implications for the access to social capital. Social Networks, 37, 29-41. Bourdieu, P. (1997) The forms of capital. In A.H. Halsey, H. Lauder, P. Brown & A.S. Wells (Eds.), Education. Culture. Economy. Society (pp. 46-58). New York: Oxford University Press. boyd, d. (2008a). Facebook ‘s privacy trainwreck: exposure, invasion, and social convergence. Convergence: The International Journal of Research into New Media Technologies, 14(1), 13-20. boyd, d. (2008b). Why youth (heart) social network sites: the role of networked publics in teenage social life. In D. Buckingham (Ed.), Youth, identity, and digital media (pp. 119-142). Cambridge: The MIT Press.
22
boyd, d.m. & Ellison, N.B. (2008). Social network sites: definition, history and scholarships. Journal of Computer-Mediated Communication, 13(1), 210-230. Brandtzæg, P.B. & Heim, J. (2011). A typology of social networking sites users. International Journal of Web Based Communities, 7(1), 28-51. Brown, B.B. & Larson, J. (2009). Peer relationships in adolescence. In R.M. Lerner & L. Steinberg (Eds.), Handbook of Adolescent Psychology (3d ed., pp. 74-103). New Jersey: John Wiley & Sons. Bruns, A. (2007, juni). Produsage: towards a broader framework for user-led content creation. Paper gepresenteerd voor de Proceedings of the 6th ACM SIGCHI Conference on Creativity & Cognition, Washington, DC. Buckingham, D. (2006). Is there a digital generation? In D. Buckingham & R. Willet (Eds.). Digital generations: children, young people, and new media (pp. 1-18). New York: Routledge. Buckingham, D. (2008). Introducing identity. In D. Buckingham (Ed.), Youth, identity, and digital media (pp. 1-22). Cambridge: The MIT Press. Buckingham, D. (2010). Defining digital literacy. What young people need to know about digital media. In B. Bachmair (Ed.). Medienbildung in neuen Kulturräumen. Die deutschsprachige und britische Diskussion (pp. 59-71). Wiesbaden: VS Verlag für Sozialwissenschaften. Burke, M., Kraut, R. & Marlow, C. (2011, mei). Social capital on Facebook: differentiating uses and users. Paper gepresenteerd voor de Proceedings of the SIGCHI Conference on Human Factors in Computing Systems, Vancouver. Cannarella, J. & Spechler, J.A. (2014). Epidemiological modeling of online social network dynamics. Niet-gepubliceerde paper, Princeton University, Departement Werktuigkunde en Luchtvaart-en Ruimtevaarttechniek. Castells, M. (1997). An introduction to the information age. City, 2(7), 6-16. Coleman, J.S. (1988). Social capital in the creation of human capital. American Journal of Sociology, 94(supplement), 95-120. Correa, T., Hinsley, A.W. & Gil de Zúñiga, H. (2010). Who interacts on the web? The intersection of users’ personality and social media use. Computers in Human Behavior, 26(2), 247-253. Courtois, C., Mechant, P. & Paulussen, S. (2010, mei). Flemish teenagers’ media richness. A multimethod approach to the appropriation of media technologies. Paper gepresenteerd voor de conferentie e-Youth: balancing between opportunities and risks, Antwerpen.
23
Courtois, C., Mechant, P., Paulussen, S. & De Marez, L. (2012). The triple articulation of media technologies in teenage media consumption. New Media & Society, 14(3), 401-420. Crick, N.R., Murray-Close, D., Marks, P.E.L. & Mohajeri-Nelson, N. (2011). Aggression and peer relationships in school-age children. Relational and physical aggression in group and dyadic contexts. In K.H. Rubin, W.M. Bukowski & B. Laursen (Eds.), Handbook of peer interactions, relationships, and groups (pp. 287-302). New York: The Guilford Press. Cummings, J.N., Butler, B. & Kraut, R. (2002). The quality of online social relationships. Communications of the ACM, 45(7), 103-108. Danielsson, M. (2011). Digital media as classified and classifying: the case of young men in Sweden. PLATFORM: Journal of Media and Communication YECREA Special Issue, 57-71. De Morgen (2013, mei). "Facebook één jaar op de beurs: 28 miljard dollar armer". Geraadpleegd op 5 februari 2014 op het World Wide Web: http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1636177/2013/05/20/Facebook-een-jaar-opde-beurs-28-miljard-dollar-armer.dhtml
De Ridder, S. & Van Bauwel, S. (2011, juni). Youth, connectivity and cybercultures. Transgressing heteronormativity in online popular social networks. Paper gepresenteerd voor de conferentie IAMCR 2011: Cities, Connectivity and Creativity, Istanbul. D’hanens, K., Demeulenaere, A., Segal, B. & Vanhoenacker, B. (2010, april). Apestaartjaren 3. Onderzoeksrapport. Onderzoeksrapport gepresenteerd voor de studiedag Apestaartjaren over jongeren en nieuwe media, Gent. Dodds, P.S., Muhamad, R. & Watts, D.J. (2003). An experimental study of search in global social networks. Science, 301(5634), 827-829. Dupagne, M. & Garrison, B. (2006). The meaning and influence of convergence. Journalism Studies, 7(2), 237-255. Ellison, N.B., Steinfield, C. & Lampe, C. (2007). The benefits of Facebook “friends:” social capital and college students’ use of online social network sites. Journal of Computer-Mediated Communication, 12(4), 1143-1168.
Ellison, N.B., Steinfield, C. & Lampe, C. (2011). Connection strategies: social capital implications of Facebook-enabled communication practices. New Media & Society, 13(6), 873-892.
24
Enders, A., Hungenberg, H., Denker, H-P. & Mauch, S. (2008). The long tail of social networking. Revenue models of social networking sites. European Management Journal, 26(3), 199-211.
Facebook (2014a). Advertising. Geraadpleegd op 5 februari 2014 op het World Wide Web: http://newsroom.fb.com/Advertising
Facebook (2014b). Hoe oud moet je zijn om je te registeren voor een Facebook-account? Geraadpleegd op 6 februari op het World Wide Web: https://www.facebook.com/help/210644045634222
Facebook (2014c). Timeline. Geraadpleegd op 5 februari 2014 op het World Wide Web: http://newsroom.fb.com/Timeline
Facebook (2014, 29 januari), Facebook reports fourth quarter and full year 2013 results. Geraadpleegd op 3 februari 2014 op het World Wide Web: http://investor.fb.com/releasedetail.cfm?ReleaseID=821954
Gengler, C. (2011). Teen talk. A survival guide for parents of teenagers. Teens and their peers. Geraadpleegd op 14 mei 2014 op het World Wide Web: http://www.extension.umn.edu/family/families-with-teens/fact-sheets/teens-and-their-peers.pdf
Gilbert, E. & Karahalios, K. (2009, april). Predicting tie strength with social media. Paper gepresenteerd voor de Proceedings of the SIGCHI Conference on Human Factors in Computing Systems, Boston. Good, A. Sambhanthan, A. & Panjganj, V. (2013). Looking back at facebook content and the positive impact upon wellbeing: exploring reminiscing as a tool for self soothing. In A.A. Ozok & P. Zaphiris (Eds.), Online Communities and Social Computing (pp. 278-286). New York: Springer. Grabowicz, P.A., Ramasco, J.J., Moro, E., Pujol, J.M. & Eguiluz, V.M. (2012). Social features of online networks: the strength of intermediary ties in online social media. PLOS ONE, 7(1), 1-9. Grieve, R., Indian, M., Witteveen, K., Tolan, G.A. & Marrington, J. (2013). Face-to-face or Facebook: can social connectedness be derived online? Computers in Human Behavior, 29(3), 604-609. Herring, S.C. (2008). Questioning the generational divide: technological exoticism and adult constructions of online youth identity. In D. Buckingham (Ed.), Youth, identity, and digital media (pp. 1-22). Cambridge: The MIT Press.
25
Hew, K.F. (2011). Students’ and teachers’ use of Facebook. Computers in Human Behavior, 27(2), 662-676. Huppert, F.A. (2009). Psychological well-being: evidence regarding its causes and consequences. Applied psychology, 1(2), 137-164. Illegems, M. (2013, mei). Facebook bereikt kaap van 5 miljoen gebruikers in België. Geraadpleegd op 5 februari 2014 op het World Wide Web: http://datanews.knack.be/ict/nieuws/facebook-bereikt-kaapvan-5-miljoen-gebruikers-in-belgie/article-4000295064060.htm Johnston, K., Tanner, M., Lalla, N. & Kawalski, D. (2013). Social capital: the benefit of Facebook ‘friends’. Behaviour & Information Technology, 32(1), 24-36. Kaplan, A.M., Haenlein, M. (2010). Users of the world, unite! The challenges and opportunities of social media. Business Horizons, 53(1), 59-68. Knack (2014, januari). Facebook geeft Nasdaq vleugels. Geraadpleegd op 5 februari 2014 op het World Wide Web: http://moneytalk.knack.be/economie/geld-en-beurs/beursnieuws/facebook-geeftnasdaq-vleugels/article-4000513303524.htm Lee, G., Lee, J. & Kwon, S. (2011). Use of social-networking sites and subjective well-being: a study in South Korea. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 14(3), 151-155. Leiner, B.M., Cerf, V.G., Clark, D.D., Kahn, R.E., Kleinrock, L., Lynch, D.C., Postel, J., Roberts, L.G. & Wolff, S. (2012). Brief history of the internet. Niet-gepubliceerde brochure, Genève, Internet Society. Lenhart, A., Purcell, K., Smith, A. & Zickuhr, K. (2010, februari). Social media & mobile internet use among teens and young adults. Niet-gepubliceerd rapport van het Pew Research Center, Washington. Leung, L. & Lee, P.S.N. (2005). Multiple determinants of life quality: the roles of internet activities, use of new media, social support, and leisure activities. Telematics and Informatics, 22(3), 161-180. Lin, J-H., Peng, W., Kim, M., Kim, S.Y. & LaRose, R. (2011). Social networking and adjustments among international students. New Media & Society, 14(3), 421-440. Livingstone, S. (2008). Taking risky opportunities in youthful content creation: teenagers’ use of social networking sites for intimacy, privacy and self-expression. New Media Society, 10(3), 393-411. Lomborg, S. (2011). Social media as communicative genres. MedieKultur, 27(51), 55-71. Lüders, M. (2009). Becoming more like friends. A qualitative study of personal media and social life. Nordicom Review, 30(1), 201-216. 26
Maksl, A. & Young, R. (2013). Affording to exchange: social capital and online information sharing. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 16(8), 588-592. Manago, A.M., Taylor, T. & Greenfield, P.M. (2012). Me and my 400 friends: the anatomy of college students’ Facebook networks, their communication patterns, and well-being. Developmental Psychology, 48(2), 369-380. McAndrew, F.T. & Jeong, H.S. (2012). Who does what on Facebook? Age, sex, and relationship status as predictors of Facebook use. Computers in Human Behavior, 28(6), 2359-2365. Mochen, Y. & Xunhua, G. (2013, mei). Relationship between online and offline social capital: evidence form a social network site in China. Paper gepresenteerd voor de Wuhan International Conference on E-Business (WHICEB) 2013 Proceedings, Wuhan. Murugesan, S. (2007). Understanding web 2.0. IT Professional, 9(4), 34-41. O’Keeffe, G.S., Clarke-Pearson, K. & Council on Communications and Media. (2011). The impact of social media on children, adolescents, and families. Pediatrics, 127(4), 800-804. Pasamehmetoglu, A. & Atakan-Duman, S. (2011). The moderating effect of ‘intensity of Facebook use’ between social trust and social capital. International Journal of Arts and Sciences, 4(3), 229-238.
Peeters, B. (2014, januari). Belgian Social Media Monitor - januari 2014. Geraadpleegd op 5 februari 2014 op het World Wide Web: http://bvlg.blogspot.be/2014/01/belgian-social-media-monitorjanuari.html Pempek, T.A., Yermolayeva, Y.A. & Calvert, S.L. (2009). College students’ social networking experiences on Facebook. Journal of Applied Developmental Psychology, 30(3), 227-238. Peter, J., Valkenburg, P.M. & Schouten, A.P. (2005). Developing a model of adolescent friendship formation on the internet. CyberPsychology & Behavior, 8(5), 423-430. Phua, J. & Jin, S-A.A. (2011). ‘Finding a home away from home’: the use of social networking sites by Asia-Pacific students in the United States for bridging and bonding social capital. Asian Journal of Communication, 21(5), 504-519. Pollet, T.V., Robert, S.G.B. & Dunbar, R.I.M. (2011). Use of social network sites and instant messaging does not lead to increased offline social network size, or to emotionally closer relationships with offline network members. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 14(4), 253-258. Prensky, M. (2001). Digital natives, digital immigrants part 1. On the Horizon. The strategic planning resource for education professionals, 9(5), 1-6. 27
Putnam, R. D. (1996). The strange disappearance of civic America. The American Prospect, 7(24), 3448. Rainie, L. & Wellman, B. (2012). Networked. The new social operating system. Cambridge: The MIT Press. Rodrigues, J.P.C., Oliveira, M. & Vaidya, B. (2010). New trends on ubiquitous mobile multimedia applications. EURASIP Journal on wireless Communications and Networking, 10(1), 1-11. Ryan, T. & Xenos, S. (2011). Who uses Facebook? An investigation into the relationship between the Big Five, shyness, narcissism, loneliness, and Facebook usage. Comuputers in Human Behavior, 27(5), 1658-1664. Schriffin, H., Edelman, A., Falkenstern, M. & Stewart, C. (2010). The associations among computermediated communication, relationships, and well-being. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 13(3), 299-306. Segal, B., D’hanens, K., Demeulenaere, A. & Bosschaert, P. (2012, mei). Onderzoeksrapport Apestaartjaren 4. Onderzoeksrapport gepresenteerd voor de studiedag Apestaartjaren over jongeren en nieuwe media, Gent.
Sharma, S. & Sharma, M. (2010). Self, social identity and psychological well-being. Psychological Studies, 55(2), pp. 118-136.
Siapera, E. (2012). Understanding new media. Londen: Sage.
Skoric, M.M. & Kwan, G.C.E. (2011). Platforms for mediated sociability and online social capital: the role of Facebook and massively multiplayer online games. Asian Journal of Communication, 21(5), 467-484.
Steinfield, C., Ellison, N.B., Lampe, C. & Vitak, J. (2013). Online social network sites and the concept of social capital. In F.L. Lee, L. Leung, J.S. Qiu & D. Chu (Eds.), Frontiers in new media research (pp. 115-131). New York: Routledge.
Steinfield, C., Ellison, N.B. & Lampe, C. (2008). Social capital, self-esteem, and use of online social network sites: a longitudinal analysis. Journal of Applied Developmental Psychology, 29(6), 434-445.
Stern, S. (2008). Producing sites, exploring identities: youth online authorship. In D. Buckingham (Ed.), Youth, identity, and digital media (pp. 95-117). Cambridge: The MIT Press. 28
Subrahmanyam, K., Reich, S.M., Waechter, N. & Espinoza, G. (2008). Online and offline social networks: use of social networking sites by emerging adults. Journal of Applied Developmental Psychology, 29(6), 420-433. Tapscott, D. (1998). Growing up digital. The rise of the net generation. New York: The McGraw-Hill Companies. Trepte, S. & Reinecke, L. (2013). The reciprocal effects of social network site use and the disposition for self-disclosure: a longitudinal study. Computers in Human Behavior, 29(3), 1102-1112. Turkle, S. (1999). Looking toward cyberspace: beyond grounded sociology. Cyberspace and identity. Contemporary Sociology, 28(6), 643-648.
Valenzuela, S., Park, N. & Kee, K.F. (2008, april). Lessons from Facebook: the effect of social network sites on college students’ social capital. Paper gepresenteerd voor het 9th International Symposium on Online Journalism, Austin.
Valenzuela, S., Park, N. & Kee, K.F. (2009). Is there social capital in a social network site? Facebook use and college students’ life satisfaction, trust, and participation. Journal of Computer-Mediated Communication, 14(4), 875-901.
Valkenburg, P.M. & Peter, J. (2009). Social consequences of the internet for adolescents: a decade of research. Current Directions in Psychological Science, 18(1), 1-5. Valkenburg, P.M., Peter, J. & Schouten, A.P. (2006). Friend networking sites and their relationship to adolescents’ well-being and social self-esteem. CyberPsychology & Behavior, 9(5), 584-590. van den Eijnden, R.J.J.M., Meerkerk, G-J., Vermulst, A.A, Spijkerman, R. & Engels, R.C.M.E. (2008). Online communication, compulsive internet use, and psychosocial well-being among adolescents: a longitudinal study. Developmental Psychology, 44(3), 655-665. Van Dijk, J. (2012). The network society (3d ed.). Londen: Sage. Viswanath, B., Mislove, A., Cha, M. & Gummadi K.P. (2009, augustus). On the Evolution of User Interaction in Facebook. Rapport gepresenteerd voor de Proceedings of the 2nd ACM Workshop on Online Social Networks, Barcelona. Vitak, J., Ellison, N.B. & Steinfield, C. (2011, januari). The ties that bond: re-examining the relationship between Facebook use and bonding social capital. Paper gepresenteerd voor de Proceedings of the 44th Hawaii International Conference on System Sciences, Hawaï. 29
Vitak, J. & Ellison, N.B. (2012). ‘There’s a network out there you might as well tap’: exploring the benefits of and barriers to exchanging informational and support-based resources on Facebook. New Media & Society, 15(2), 243-259. Vlaamse Overheid (2013, september). Vlaams onderwijs in cijfers 2012-2013. Brussel: Micheline Scheys. VRT (2012, mei). Facebook stelt teleur op eerste beursdag. Geraadpleegd op 5 februari 2014 op het World Wide Web: http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/economie/1.1304316 Vtm (2014, februari). Facebook is overal. 10 jaar. Geraadpleegd op 6 februari 2014 op het World Wide Web: http://nieuws.vtm.be/78402-vtm-nieuws-dinsdag-0402-19uhttp://nieuws.vtm.be/78402vtm-nieuws-dinsdag-0402-19u Wartella, E., O’Keefe, B. & Scantlin, R. (2000, mei). Children and interactive media: a compendium of current research and directions for the future. Rapport gepresenteerd voor de Markle Foundation, New York. Weber, S. & Mitchell, C. (2008). Imaging, keyboarding, and posting identities: young people and new media technologies. In D. Buckingham (Ed.), Youth, identity, and digital media (pp. 25-47). Cambridge: The MIT Press.
Whitty, M.T. (2008). Liberating or debilitating? An examination of romantic relationships, sexual relationships and friendships on the Net. Computers in Human Behavior, 24(5), 1837-1850. Williams, K. & Durrance, J.C. (2008). Social networks and social capital: rethinking theory in community informatics. The Journal of Community Informatics, 4(3). Zywica, J. & Danowski, J. (2008). The Faces of Facebookers: investigating social enhancement and social compensation hypotheses; predicting FacebookTM and offline popularity from sociability and self-esteem, and mapping the meanings of popularity with semantic networks. Journal of ComputerMediated Communication, 14(1), 1-34. 7. Bijlagen Alle bewerkingen (syntax_definitief): zie cd-rom Volledige outputs: zie cd-rom Outputs 1. Descriptives Frequentietabellen (output 1) 30
31
Is er een significant verschil tussen geslacht en gemiddeld aantal minuten per week op Facebook? (output 2)
Is er een significant verschil tussen geslacht en aantal vrienden op Facebook? (output 2) 32
Ontmoeten dichte vriend en vreemde (output 3)
2. Correlatiematrix en andere correlaties (output 4 en output 5) Correlatiematrix: zie SPSS-output (output 4) wegens te groot formaat.
33
3. Gebruikte schalen (ouput 6) Schaal voor Facebookintensiteit Reliability Statistics Cronbach's Alpha
N of Items
34
,803
8 Item-Total Statistics Cronbach's Scale Mean if
Scale Variance
Corrected Item-
Alpha if Item
Item Deleted
if Item Deleted
Total Correlation
Deleted
Hoeveel Facebookvrienden heb je naar schatting in
22,76
33,702
,411
,819
26,48
34,243
,554
,776
26,71
36,444
,711
,757
27,43
41,450
,347
,803
26,68
36,570
,704
,758
27,76
37,215
,580
,773
27,21
40,150
,474
,789
totaal? Hoeveel minuten per dag heb je de afgelopen week gemiddeld op Facebook doorgebracht? Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duidenFacebook maakt deel uit van mijn dagelijkse activiteiten Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik ben trots om mensen te vertellen dat ik ook meedoe aan Facebook Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duidenFacebook maakt deel uit van mijn dagelijkse gewoontes Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik voel me afgezonderd wanneer ik mij voor een tijdje niet op Facebook heb kunnen inloggen Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik heb het gevoel dat ik deel uitmaak van de Facebookmaatschappij
35
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik
26,70
zou het erg vinden mocht
37,471
,559
,776
Facebook stoppen met bestaan
Schaal voor Off- naar Online Reliability Statistics Cronbach's Alpha
N of Items ,667
4 Item-Total Statistics Cronbach's Scale Mean if
Scale Variance
Corrected Item-
Alpha if Item
Item Deleted
if Item Deleted
Total Correlation
Deleted
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik heb Facebook al gebruikt
9,91
5,184
,363
,654
11,16
4,216
,563
,516
11,35
4,387
,513
,554
om in contact te komen met iemand die ik in het echte leven al heb ontmoet Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik gebruik Facebook om meer te weten te komen over andere leerlingen uit mijn klas Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik gebruik Facebook om meer te weten te komen over mensen die dicht bij mij wonen
36
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik
10,15
gebruik Facebook om in
5,425
,362
,653
contact te blijven met vrienden van vroeger
Schaal voor on- naar offline Single item measure: ‘Ik gebruik Facebook om nieuwe mensen te ontmoeten’. Schaal voor psychologische welzijn Reliability Statistics Cronbach's Alpha
N of Items ,824
12 Item-Total Statistics Cronbach's Scale Mean if
Scale Variance
Corrected Item-
Alpha if Item
Item Deleted
if Item Deleted
Total Correlation
Deleted
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik voel mij een waardevol
37,70
36,918
,442
,814
37,50
37,895
,403
,817
37,62
34,971
,459
,814
iemand, minstens even belangrijk als anderen Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik heb het gevoel dat ik een aantal goede kwaliteiten bezit Q57_3_omschaling (Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden- Al bij al heb ik de neiging te denken dat ik een mislukking ben)
37
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik kan dingen op een even
37,63
37,224
,490
,811
37,58
35,416
,522
,807
37,71
34,809
,644
,797
37,51
35,044
,586
,802
37,80
36,740
,414
,816
37,88
36,336
,522
,808
37,71
35,777
,589
,803
goede manier doen als de meeste andere mensen Q57_5_omschaling (Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik heb het gevoel dat ik niet erg veel heb om trots over te zijn) Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik heb een positieve houding tegenover mezelf Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duidenOver het algemeen ben ik tevreden met mezelf Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Op de meeste vlakken is mijn leven op deze school zoals ik het graag zou willen Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-De omstandigheden van mijn leven op deze school zijn uitstekend Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik ben tevreden met mijn schoolleven
38
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Tot nu toe heb ik de
37,97
37,821
,334
,823
38,14
35,906
,400
,820
belangrijkste dingen bereikt die ik op deze school wil bereiken Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Als ik mijn leven op deze school opnieuw zou mogen doen, dan zou ik er bijna niks aan veranderen
Schaal voor zelfvertrouwen Reliability Statistics Cronbach's Alpha
N of Items ,841
7 Item-Total Statistics Cronbach's Scale Mean if
Scale Variance
Corrected Item-
Alpha if Item
Item Deleted
if Item Deleted
Total Correlation
Deleted
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik voel mij een waardevol
21,44
16,581
,528
,829
21,25
17,127
,521
,830
21,36
14,557
,616
,819
iemand, minstens even belangrijk als anderen Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik heb het gevoel dat ik een aantal goede kwaliteiten bezit Q57_3_omschaling (Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Al bij al heb ik de neiging te denken dat ik een mislukking ben)
39
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik kan dingen op een even
21,36
17,587
,464
,837
21,31
15,377
,633
,813
21,45
15,206
,738
,797
21,25
15,295
,684
,805
goede manier doen als de meeste andere mensen Q57_5_omschaling (Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik heb het gevoel dat ik niet erg veel heb om trots over te zijn) Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik heb een positieve houding tegenover mezelf Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duidenOver het algemeen ben ik tevreden met mezelf
Schaal voor tevredenheid met het schoolleven Reliability Statistics Cronbach's Alpha
N of Items ,821
5
Item-Total Statistics Cronbach's Scale Mean if
Scale Variance
Corrected Item-
Alpha if Item
Item Deleted
if Item Deleted
Total Correlation
Deleted
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Op de meeste vlakken is mijn
12,92
8,414
,667
,770
leven op deze school zoals ik het graag zou willen
40
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-De omstandigheden van mijn
12,99
9,018
,652
,778
12,81
8,713
,728
,757
13,08
9,436
,493
,820
13,26
8,163
,574
,805
leven op deze school zijn uitstekend Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik ben tevreden met mijn schoolleven Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Tot nu toe heb ik de belangrijkste dingen bereikt die ik op deze school wil bereiken Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Als ik mijn leven op deze school opnieuw zou mogen doen, dan zou ik er bijna niks aan veranderen
Schaal voor sociaal kapitaal Reliability Statistics Cronbach's Alpha
N of Items ,833
19
Item-Total Statistics Cronbach's Scale Mean if
Scale Variance
Corrected Item-
Alpha if Item
Item Deleted
if Item Deleted
Total Correlation
Deleted
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik heb het gevoel dat ik deel
59,38
63,776
,469
,823
uitmaak van deze schoolgemeenschap
41
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik
59,57
62,677
,486
,822
59,37
62,561
,472
,822
60,90
65,409
,276
,832
59,51
64,883
,342
,829
59,55
64,070
,449
,824
59,65
62,577
,442
,824
ben geïnteresseerd in wat er op deze school gebeurt Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duidenDeze school is een goede plaats om te zijn Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik zou aan deze school geld geven nadat ik hier ben afgestudeerd Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duidenOmgaan met andere mensen van deze school doet me verlangen om nieuwe dingen uit te proberen Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duidenOmgaan met andere mensen van deze school geeft me het gevoel dat ik deel uitmaak van een grotere maatschappij Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik ben bereid om tijd te besteden aan algemene activiteiten op deze school
42
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Op deze school kom ik constant
59,79
63,485
,414
,825
59,68
64,189
,377
,827
59,18
61,636
,517
,820
60,16
60,910
,398
,828
59,11
62,560
,458
,823
59,70
63,125
,439
,824
met nieuwe mensen in contact Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duidenOmgaan met andere mensen van deze school herinnert me eraan dat iedereen in de wereld verbonden is Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Er zijn meerdere personen op deze school die ik vertrouw om mijn problemen te helpen oplossen Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Als ik dringend 100 euro nodig zou hebben, dan ken ik iemand op deze school die mij dit zou willen lenen Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Op deze school is er iemand bij wie ik terecht kan voor advies bij heel belangrijke beslissingen die ik moet nemen Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duidenLater zou ik naar mensen op deze school kunnen verwijzen om aan een job te geraken
43
Q24_5_omschaling (Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik ken niet genoeg mensen op deze
59,50
65,589
,261
,833
59,32
65,654
,269
,832
59,02
63,427
,543
,821
59,30
63,458
,408
,826
59,53
63,328
,480
,822
59,32
62,976
,467
,823
school die ik zou kunnen overtuigen om iets belangrijks te doen) Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik kan meer te weten komen over gebeurtenissen in een andere stad via iemand van mijn school die daar woont Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duidenMocht het nodig zijn, dan kan ik een kennis van op school vragen om een kleinigheid voor mij te doen Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik kan bij een kennis van op school blijven logeren mocht ik naar een andere stad reizen Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Het is voor mij mogelijk om informatie te vinden in verband met een job via een kennis van op school Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Het zou gemakkelijk zijn om mensen te vinden die ik kan uitnodigen naar mijn schoolreünie
44
Schaal voor bridging sociaal kapitaal Reliability Statistics Cronbach's Alpha
N of Items ,779
9 Item-Total Statistics Cronbach's Scale Mean if
Scale Variance
Corrected Item-
Alpha if Item
Item Deleted
if Item Deleted
Total Correlation
Deleted
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik heb het gevoel dat ik deel
24,92
17,723
,453
,760
25,10
16,121
,619
,734
24,91
16,142
,589
,739
26,43
17,720
,374
,771
25,06
18,018
,368
,771
uitmaak van deze schoolgemeenschap Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik ben geïnteresseerd in wat er op deze school gebeurt Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duidenDeze school is een goede plaats om te zijn Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik zou aan deze school geld geven nadat ik hier ben afgestudeerd Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duidenOmgaan met andere mensen van deze school doet me verlangen om nieuwe dingen uit te proberen
45
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duidenOmgaan met andere mensen van deze school
25,10
17,923
,430
,763
25,20
16,556
,493
,754
25,34
17,285
,442
,761
25,23
17,611
,402
,767
geeft me het gevoel dat ik deel uitmaak van een grotere maatschappij Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik ben bereid om tijd te besteden aan algemene activiteiten op deze school Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Op deze school kom ik constant met nieuwe mensen in contact Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duidenOmgaan met andere mensen van deze school herinnert me eraan dat iedereen in de wereld verbonden is
Schaal voor bonding sociaal kapitaal Reliability Statistics Cronbach's Alpha
N of Items ,658
5 Item-Total Statistics Cronbach's Scale Mean if
Scale Variance
Corrected Item-
Alpha if Item
Item Deleted
if Item Deleted
Total Correlation
Deleted
46
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Er zijn meerdere personen op
12,94
6,855
,476
,576
13,93
6,023
,424
,609
12,87
6,747
,509
,562
13,45
7,323
,409
,608
13,25
8,027
,264
,665
deze school die ik vertrouw om mijn problemen te helpen oplossen Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Als ik dringend 100 euro nodig zou hebben, dan ken ik iemand op deze school die mij dit zou willen lenen Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Op deze school is er iemand bij wie ik terecht kan voor advies bij heel belangrijke beslissingen die ik moet nemen Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duidenLater zou ik naar mensen op deze school kunnen verwijzen om aan een job te geraken Q24_5_omschaling (Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik ken niet genoeg mensen op deze school die ik zou kunnen overtuigen om iets belangrijks te doen)
Schaal voor maintained sociaal kapitaal Reliability Statistics Cronbach's Alpha
N of Items
47
,686
5
Item-Total Statistics Cronbach's Scale Mean if
Scale Variance
Corrected Item-
Alpha if Item
Item Deleted
if Item Deleted
Total Correlation
Deleted
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik kan meer te weten komen
14,25
5,540
,296
,698
13,95
5,012
,617
,570
14,25
4,787
,484
,616
14,45
5,134
,470
,623
14,25
5,239
,379
,663
over gebeurtenissen in een andere stad via iemand van mijn school die daar woont Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duidenMocht het nodig zijn, dan kan ik een kennis van op school vragen om een kleinigheid voor mij te doen Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik kan bij een kennis van op school blijven logeren mocht ik naar een andere stad reizen Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Het is voor mij mogelijk om informatie te vinden in verband met een job via een kennis van op school Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Het zou gemakkelijk zijn om mensen te vinden die ik kan uitnodigen naar mijn schoolreünie
Schaal voor Facebook connection strategies 48
Reliability Statistics Cronbach's Alpha
N of Items ,837
12
Item-Total Statistics Cronbach's Scale Mean if
Scale Variance
Corrected Item-
Alpha if Item
Item Deleted
if Item Deleted
Total Correlation
Deleted
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik gebruik Facebook om
37,02
41,909
,581
,818
36,67
42,084
,596
,817
37,84
43,053
,597
,817
37,54
42,047
,569
,819
37,87
43,591
,500
,825
nieuwe mensen te ontmoeten Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik zou het Facebookprofiel van een vreemde bekijken Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik zou een vreemde via Facebook contacteren, of ik zou zijn informatie op Facebook gebruiken Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik zou een vreemde toevoegen als Facebookvriend Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik zou een vreemde ook in het echte leven ontmoeten
49
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik heb Facebook gebruikt om
36,26
44,698
,545
,822
36,77
44,885
,467
,827
36,73
44,651
,500
,825
35,81
46,261
,507
,825
36,28
45,356
,432
,830
35,42
48,505
,339
,835
35,54
47,932
,328
,836
iemand te checken die ik in het echte leven al eens heb ontmoet Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik gebruik Facebook om meer te weten te komen over andere mensen uit mijn klas Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik gebruik Facebook om meer te weten te komen over andere mensen die dicht bij mij leven Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik zou het Facebookprofiel van een dichte vriend bekijken Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik zou een dichte vriend via Facebook contacteren, of ik zou zijn informatie op Facebook gebruiken Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik zou een dichte vriend toevoegen als Facebookvriend Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik zou een dichte vriend ook in het echte leven ontmoeten
50
Schaal voor initiating Reliability Statistics Cronbach's Alpha
N of Items ,836
5 Item-Total Statistics Cronbach's Scale Mean if
Scale Variance
Corrected Item-
Alpha if Item
Item Deleted
if Item Deleted
Total Correlation
Deleted
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik gebruik Facebook om
10,00
12,905
,623
,808
9,65
13,623
,562
,824
10,83
13,601
,656
,800
10,53
12,306
,705
,783
10,86
13,102
,649
,800
nieuwe mensen te ontmoeten Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik zou het Facebookprofiel van een vreemde bekijken Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik zou een vreemde via Facebook contacteren, of ik zou zijn informatie op Facebook gebruiken Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik zou een vreemde toevoegen als Facebookvriend Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik zou een vreemde ook in het echte leven ontmoeten
Schaal voor information seeking Reliability Statistics
51
Cronbach's Alpha
N of Items ,711
3
Item-Total Statistics Cronbach's Scale Mean if
Scale Variance
Corrected Item-
Alpha if Item
Item Deleted
if Item Deleted
Total Correlation
Deleted
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik heb Facebook gebruikt om
6,44
3,299
,381
,786
6,97
2,421
,628
,491
6,93
2,552
,598
,533
iemand te checken die ik in het echte leven al eens heb ontmoet Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik gebruik Facebook om meer te weten te komen over andere mensen uit mijn klas Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik gebruik Facebook om meer te weten te komen over andere mensen die dicht bij mij leven
Schaal voor maintaining Reliability Statistics Cronbach's Alpha
N of Items ,771
4 Item-Total Statistics Cronbach's Scale Mean if
Scale Variance
Corrected Item-
Alpha if Item
Item Deleted
if Item Deleted
Total Correlation
Deleted
52
Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik
12,69
4,262
,569
,720
13,18
3,666
,504
,776
12,33
4,256
,677
,677
12,44
4,083
,602
,702
zou het Facebookprofiel van een dichte vriend bekijken Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik zou een dichte vriend via Facebook contacteren, of ik zou zijn informatie op Facebook gebruiken Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik zou een dichte vriend toevoegen als Facebookvriend Gelieve bij iedere stelling het voor jou best passende antwoord aan te duiden-Ik zou een dichte vriend ook in het echte leven ontmoeten
4. Pre hypothesis testing Beïnvloedt de variabele Facebookintensiteit het psychologisch welzijn van de Vlaamse scholier? (output 7)
Outlier 121 eerst verwijderen.
53
Beïnvloeden de variabelen geslacht, opleidingstype, studiejaar en leeftijd de schaal Facebookintensiteit? (output 8)
54
5. Hypothesis testing H2: sociaal kapitaal en psychologisch welzijn (output 9)
H3: psychologisch welzijn en sociaal kapitaal (output 10)
55
H1a, H4a en H4b: Facebookintensiteit, psychologisch welzijn en bridging sociaal kapitaal (output 11) 1. Demografische variabelen + minuten per dag op Facebook + psychologisch welzijn
56
57
2. Demografische variabelen + minuten per dag op Facebook + psychologisch welzijn + Facebookintensiteit
58
3. Demografische variabelen + minuten per dag op Facebook + psychologisch welzijn + Facebookintensiteit + interactie tevredenheid schoolleven
59
60
4. Demografische variabelen + minuten per dag op Facebook + psychologisch welzijn + Facebookintensiteit + interactie zelfvertrouwen
61
5. Grafiek tevredenheid schoolleven
62
6. Grafiek zelfvertrouwen
63
H1b, H5a en H5b: Facebookintensiteit, psychologisch welzijn en bonding sociaal kapitaal (output 12) 1. Demografische variabelen + minuten per dag op Facebook + psychologisch welzijn
64
65
2. Demografische variabelen + minuten per dag op Facebook + psychologisch welzijn + Facebookintensiteit
3. Demografische variabelen + minuten per dag op Facebook + psychologisch welzijn + Facebookintensiteit + interactie tevredenheid schoolleven
66
67
4. Demografische variabelen + minuten per dag op Facebook + psychologisch welzijn + Facebookintensiteit + interactie zelfvertrouwen
68
5. Grafiek tevredenheid schoolleven
6. Grafiek zelfvertrouwen
69
H1c, H6a en H6b: Facebookintensiteit, psychologisch welzijn en bonding sociaal kapitaal (output 13) 1. Demografische variabelen + minuten per dag op Facebook + psychologisch welzijn
70
71
2. Demografische variabelen + minuten per dag op Facebook + psychologisch welzijn + Facebookintensiteit
72
3. Demografische variabelen + minuten per dag op Facebook + psychologisch welzijn + Facebookintensiteit + interactie tevredenheid schoolleven
73
4. Demografische variabelen + minuten per dag op Facebook + psychologisch welzijn + Facebookintensiteit + interactie zelfvertrouwen
74
75
5. Grafiek tevredenheid schoolleven
6. Grafiek zelfvertrouwen
76
Enquête
77
78
79
80
81
Codering Q1_1 t.e.m. Q1_16_text: Op welke sociale media actief? Q2: Aantal Facebookvrienden Q3: Gemiddeld aantal minuten de afgelopen week gemiddeld per dag op Facebook? Q4_1 t.e.m. Q4_6: ‘Facebook maakt deel uit van mijn dagelijkse activiteiten’ t.e.m. ‘Ik zou het erg vinden mocht Facebook stoppen met bestaan’ → Schaal Facebookintensiteit: Q1, Q2, Q3 en Q4 Q10_1 t.e.m. Q10_4: ‘Ik heb Facebook al gebruik om in contact te komen met iemand die ik in het echte leven al heb ontmoet’ t.e.m. ‘Ik gebruik Facebook om in contact te blijven met vrienden van vroeger’ (= schaal off- naar online) Q10_5: ‘Ik gebruik Facebook om nieuwe mensen te ontmoeten’ (=single item measure on- naar offline) Q57_1 t.e.m. Q57_7: ‘Ik voel mij een waardevol iemand, minstens even belangrijk als anderen’ t.e.m. ‘Over het algemeen ben ik tevreden met mezelf’ (= schaal zelfvertrouwen) Q58_1 t.e.m. Q58_5: ‘Op de meeset vlakken is mijn leven op deze school zoals ik het graag zou willen’ t.e.m. ‘Als ik mijn leven op deze school opnieuw zou mogen doen, dan zou ik er bijna niks aan veranderen’ (= schaal tevredenheid met het schoolleven) → Schaal Psychologisch Welzijn: schaal zelfvertrouwen + schaal tevredenheid met het schoolleven Q15_1 t.e.m. Q15_9: ‘Ik heb het gevoel dat ik deel uitmaak van deze schoolgemeenschap’ t.e.m. ‘Omgaan met andere mensen van deze school herinnert me eraan dat iedereen in de wereld verbonden is’ (schaal bridging sociaal kapitaal)
82
Q24_1 t.e.m. Q24_5: ‘Er zijn meerdere personen op deze school die ik vertrouw om mijn problemen te helpen oplossen’ t.e.m. ‘Ik ken niet genoeg mensen op deze school die ik zou kunnen overtuigen om iets belangrijks te doen’ (= schaal bonding sociaal kapitaal) Q29_1 t.e.m. Q29_5: ‘Ik kan meer te weten komen over gebeurtenissen in een andere stad via iemand van mijn school die daar woont’ t.e.m. ‘Het zou gemakkelijk zijn om mensen te vinden die ik kan uitnodigen naar mijn schoolreünie’ (= schaal maintained sociaal kapitaal) → Schaal sociaal kapitaal: schaal bridging, bonding en maintained sociaal kapitaal Q34_1 t.e.m. Q24_4.0: ‘Ik gebruik Facebook om nieuwe mensen te ontmoeten’ t.e.m. ‘Ik zou een vreemde ook in het echte leven ontmoeten’ (= schaal initiating) Q39_1 en Q39_3: ‘Ik heb Facebook gebruikt om iemand te checken die ik in het echte leven al eens heb ontmoet’ t.e.m. ‘Ik gebruik Facebook om meer te weten te komen over andere mensen die dicht bij mij leven’ (= schaal information seeking) Q42_1 t.e.m. Q42_4: ‘Ik zou het Facebookprofiel van een dichte vriend bekijken’ t.e.m. ‘Ik zou een dichte vriend ook in het echte leven ontmoeten’ (= schaal maintaining) → Schaal connection strategies: schaal initiating, information seeking en schaal maintaining Q46: geslacht Q47: geboortejaar Q48: opleidingstype Q49: studiejaar Contactgegevens scholen Sint-Vincentius Instituut Anzegem: Lieven Huys (
[email protected]) Campus Leiepoort Sint-Hendrik : Karla De Ruyck (
[email protected]) VTI Deinze: Tania Van Helleputte en Frans Neirinck (
[email protected];
[email protected])
83