UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
“The Unbearable Heaviness of Being?” Een kwalitatief onderzoek naar de beleving van obesitasstigma, gewichtsverlies en de invloed van beide op de identiteit.
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden:26048 Sofie Van Keymeulen
MASTERPROEF SOCIOLOGIE
PROMOTOR: (PROF.) DR. Piet Bracke COMMISSARIS: (PROF.) DR. John Lievens
ACADEMIEJAAR 2012 – 2013
1
Dankwoord Graag wil ik enkele mensen bedanken die mij direct of indirect hebben geholpen bij dit proces. Als eerste wil ik de respondenten bedanken. Het was geen makkelijke opgave om respondenten te vinden die bereid waren mee te werken aan dit onderzoek. Dankzij de medewerking van deze personen was ik toch in staat dit onderzoek uit te voeren. Hun openheid zorgde ervoor dat ik een beter beeld kon schetsen over de beleving van het obesitasstigma. Vervolgens gaat er ook een woord van dank uit naar mijn promotor Prof. Dr. P. Bracke en Charlotte Sercu voor de begeleiding die ik gekregen heb in het tot stand komen van deze thesis. Ook wil ik mijn ouders bedanken. Zij hebben mij niet alleen gesteund bij het schrijven van mijn masterproef, maar vijf jaar lang hebben zij mij gesteund waar nodig. Dankjewel voor alle taken die jullie hebben nagelezen, alle autoritten naar Gent en voor alle keren dat jullie mij hebben gesteund in de examens met bemoedigende woorden, lekkere bananenmilkshakes of vers gemaakte koffie! Graag wil ik ook mijn zus bedanken voor haar tijd en vooral voor de zorgvuldigheid waarmee ze mijn masterproef heeft nagelezen. Tenslotte wil ik ook mijn klasgenoten en vrienden bedanken voor de ongelooflijke mooie en leerrijke tijd die we samen beleefd hebben als studenten sociologie aan de UGent. Bedankt allemaal!
2
Inhoudstafel Dankwoord……………………………………………………………………………………................1 Inhoudstafel……………………………………………………………………………………………..2 Abstract………………………………………………………………………………………………….3 1. Inleiding………………………………………………………………………………………………4 1.1 Situering…………………………………………………………………………………….4 1.2 Probleemstelling……………………………………………………………………………5 2. Theoretisch kader………………………………………………………………………………......…8 2.1 Obesitasstigma…………………………………………………………………………...…8 2.1.1 “Fat is Bad”: het slanke schoonheidsideaal, overgewicht en stigma……………8 2.1.2 Stigma gedefinieerd……………………………………………………………...9 2.1.3 Het obesitasstigma in wetenschappelijk onderzoek……………………………11 2.1.4 Gevolgen van het obesitasstigma………………………………………………14 2.2 Overgewicht en identiteit………………………………………………………………….14 2.2.1 Identiteit en ‘het zelf’ binnen het ‘symbolisch interactionisme’……………….14 2.2.2 Stigmatisering en ‘spoiled identity’…………………………………………….15 2.2.3 The Fat Identity…………………………………………………………………16 2.3 Stigma Exit en identiteitsverandering…………………………………………………….18 3. Onderzoeksvragen…………………………………………………………………………………..20 4. Date en Methodes…………………………………………………………………………………...21 4.1 Data………………………………………………………………………………………..21 4.1.1 Selectie cases…………………………………………………………………..21 4.1.2 Kenmerken cases………………………………………………………………21 4.2 Methodes………………………………………………………………………………….22 5. Resultaten…………………………………………………………………………………………...24 5.1 Voor het gewichtsverlies………………………………………………………………….25 5.1.1Stigma……...….………………………………………………………………...25 5.1.2 Overgewicht en identiteit ……………………………………............................37 5.2 Na het gewichtsverlies…………………………………………………………….………43 5.2.1 Veranderingen na het gewichtsverlies………………………………………….43 5.2.2Identiteit na overgewicht en stigma exit…………………………………..……46 5.2.3 ‘Stigma exit’ en identiteitsverandering……………………………...…………49 6. Conclusie ……………………………………………………………………………………….......53 7. Bijlagen……………………………………………………………………………………………...63
3
Abstract Sleutelwoorden:
obesitasstigma,
gewichtsverlies,
identiteitsverandering,
stigma
exit…
Algemeen. Obesitas kent globaal en lokaal een stijgende prevalentie. Naast de gezondheidsrisico’s die obesitas met zich mee brengt, zijn zwaarlijvige individuen in hun dagelijkse leven ook het mikpunt van vooroordelen en discriminatie. Er heerst een obesitasstigma in onze samenleving. Deze masterproef heeft als doel via kwalitatieve interviews een inzicht te verwerven in de ervaringen van leven met obesitasstigma. Zo zal er gefocust worden op de vormen die het stigma kan aannemen en hoe de respondenten deze ervaren hebben. Vervolgens wordt er getracht de mogelijke invloed van het obesitasstigma op de identiteit weer te geven. Tot slot wordt er ook onderzocht wat er met deze identiteit gebeurt na gewichtsverlies. Data en Methode. Voor dit kwalitatief onderzoek werden er semigestructureerde diepte-interviews afgenomen bij 13 respondenten die ooit zwaarlijvig waren en reeds gewicht verloren hadden. Deze werden verworven aan de hand van twee methodes: sneeuwbalmethode en oproepen via sociale media. Resultaten. De respondenten hadden verschillende vormen van stigma waargenomen. Bijna de helft van de respondenten had direct stigma (verbale opmerkingen, pesterijen, professionele discriminatie, relationele isolatie) ervaren. Een meerderheid van de respondenten had indirecte vormen van stigma ervaren (angst om uitgelachen te worden, angst om te eten in het openbaar). Ook omgevingsstigma (gebrek aan kledij, negatief beeld in de media…) werd door een groot aantal respondenten vermeld. Er was in de resultaten sprake van een ‘zelfstigma paradox’: niet alle participanten hadden het stigma geïnternaliseerd en een ‘fat identity’ aangenomen. Alle respondenten vermeldden een verhoogd zelfvertrouwen na hun gewichtsverlies. Alhoewel alle respondenten positieve sociale feedback kregen na hun gewichtsverlies, bleven sommigen angstig om beoordeeld te worden. Dit wees erop dat het ‘stigma exit’ proces niet volledig doorlopen was. De manier waarop men het stigma ervaren had, had een invloed op hoe men het ‘stigma exit’ ervoer.
4
1 Inleiding 1.1 Situering Overgewicht is een problematiek die zwaar op onze samenleving weegt. Overgewicht en obesitas worden gedefinieerd als ‘chronische ziekte waardoor er een abnormale, uitzonderlijke opeenhoping van vet is in het lichaam, die de gezondheid kan beïnvloeden’ (Kenniscentrum Overgewicht, 2009). Een maat die vaak gebruikt wordt als indicator voor overgewicht is de ‘Body Mass Index’ (BMI). Deze geeft de verhouding weer tussen het gewicht en de lengte van een persoon (BMI>25 = overgewicht, BMI>30 = obesitas) (Wereldgezondheidsorganisatie, 2013). De nationale gezondheidsenquête van 2008 wees uit dat de gemiddelde BMI van de Belgen op volwassen leeftijd is vastgesteld op 25,3 (Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, 2010). Dit suggereert dat een groot deel van de Belgische bevolking te kampen heeft met overgewicht. Het probleem blijkt niet alleen de volwassenen te treffen, maar komt ook in stijgende mate voor bij jongeren. Uit cijfers van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid blijkt dat bij de Vlaamse schoolkinderen (2,5-18 jaar) bij benadering 14 % van de jongens en 18 % van de meisjes lijden aan overgewicht en/of obesitas (Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid, 2010). Deze cijfers blijven stijgen in België. Maar niet enkel de Belgen worden ‘te dik’. Ook op wereldvlak vormt obesitas een groeiend probleem (Puhl & Latner, 2007). De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) wees reeds op de groeiende prevalentie en reikwijdte van obesitas in zowel de westerse als niet-westerse landen(Wereldgezondheidsorganisatie, 2013). De WHO benadrukt ook de gezondheidsrisico’s die gekoppeld zijn aan deze ‘globesitas’: “At the other end of the malnutrition scale, obesity is one of today’s most blatantly visible – yet most neglected – public health problems. Paradoxically coexisting with undernutrition, an escalating global epidemic of overweight and obesity – “globesity” – is taking over many parts of the world. If immediate action is
not
taken,
million
will
suffer
from
an
array
of
serious
health
disorders
(Wereldgezondheidsorganisatie,2013.)”. Bovenop de fysieke ongemakken en gezondheidsrisico’s die gepaard gaan met overgewicht, moeten obesitaspatiënten ook de psychosociale gevolgen hiervan dragen (Puhl & Latner, 2007). In de huidige westerse samenleving wordt een slank figuur als het esthetisch einddoel gezien: dun zijn is in de mode (Brownell, 1991)! Niet enkel omdat een slank figuur gezondheidsvoordelen schenkt, maar ook omdat het symbool staat voor succes, volharding en doorzettingsvermogen (Brownell, 1991). Het slank schoonheidsideaal wordt gepresenteerd alsof het voor iedereen bereikbaar is, mits het juiste dieet en sport. Overgewicht wordt dus gezien als een controleerbare conditie en zwaarlijvige individuen worden zelf verantwoordelijk geacht voor de negatieve consequenties (Cahnman, 1968; Allon, 1979). Dit negatief beeld over zwaarlijvige individuen laat zijn sporen na. Zo hebben personen met obesitas een lager zelfvertrouwen en een negatiever lichaamsbeeld, zijn ze vaker het slachtoffer van klinische depressies en ondervinden ze meer moeilijkheden in sociale interacties (Washington, 2011; Puhl & 5
Brownell, 2001; Friedman et al., 2005; Carr & Friedman, 2005). Ze krijgen frequent te maken met discriminatie en het zogenaamde ‘weight bias’ (Puhl & Brownell, 2001; Carr & Friedman, 2005; Washington, 2011; Carr, Jaffe, & Friedman, 2008). Het ‘weight bias’ wordt gezien als de neiging om onjuiste oordelen te vellen over personen op basis van hun gewicht (Washington, 2011). Er kan worden gesteld dat er binnen verschillende instituties, culturele instellingen en dagdagelijkse interpersoonlijke interacties als het ware een obesitasstigma aanwezig is (Puhl & Brownell, 2003; Cahnman, 1968).
1.2 Probleemstelling In het onderzoek rond obesitas is al veelvuldig geschreven over de fysieke gevolgen van overgewicht (Puhl & Latner, 2007). Maar daarnaast zijn er ook sociale en emotionele consequenties verbonden aan leven met overgewicht en de daarbij horende stigmatisering (Puhl & Latner, 2007; Washington, 2011; Cahnman, 1968; Carr & Friedman, 2005). Als men de sociologisch geïnspireerde literatuur omtrent het obesitasstigma bekijkt, valt het op dat er tot nu toe voornamelijk onderzoek werd gedaan naar de aard van de stereotypes die niet-zwaarlijvige individuen hebben over mensen met overgewicht (Richardson, Goodman, Hastorf, & Dornbusch, 1961; Latner & Stunkard, 2003). Zelden wordt het obesitasstigma bekeken vanuit het standpunt van de zwaarlijvige individuen zelf (Lewis et al., 2011; Puhl & Latner, 2007; Carr et al., 2008; Puhl, Moss-Racusin, Schwartz, & Brownell, 2008). Wanneer men het obesitasstigma toch vanuit hun perspectief bekijkt, wordt er dikwijls gefocust op de directe gevolgen in interacties (Lewis et al., 2011). Zelden worden de duurzame gevolgen, zoals de blijvende invloed van overgewicht op de identiteit, in rekening genomen (Granberg, 2011). Ook in Vlaanderen is daar tot nu toe nog geen onderzoek naar gevoerd. Door voormalige obesitaspatiënten aan het woord te laten en te peilen naar hun ervaringen met leven met overgewicht en de mogelijke duurzame invloed van het stigma op hun identiteit, wil dit onderzoek tegemoet komen aan deze tekortkoming in de literatuur. Inzichten in de processen, oorzaken en consequenties van stigmatisering kunnen immers bijdragen aan een betere levenskwaliteit voor mensen met overgewicht. Het is belangrijk dat men beseft dat overgewicht vaak gezien wordt als een bron van legitieme discriminatie. In tegenstelling tot andere geëtiketteerde eigenschappen is er immers weinig of geen bescherming tegenover deze ‘laatst aanvaardbare vorm van discriminatie’ (Wang, Brownell, & Wadden, 2004; Puhl & Brownell, 2001). Bovendien heeft onderzoek uitgewezen dat stigmatisering en het daardoor opgeroepen schuldgevoel -in tegenstelling tot wat vaak gedacht wordteen negatieve invloed hebben op het gewichtsverliesproces (Lewis et al., 2011; Allon, 1979). Daarom is het belangrijk de oorzaak van deze processen te vatten, zodat ze aangevochten kunnen worden. In deze masterproef zal er gefocust worden op verschillende aspecten van het leven met overgewicht en de gevolgen van stigmatisering. Meer specifiek wil deze masterproef allereerst via semigestructureerde interviews documenteren hoe voormalige obesitaspatiënten het leven met 6
overgewicht ervaren hebben. Er zal onderzocht worden welke vormen van stigma de respondenten al dan niet ervaren hadden, welke emoties ze hierbij hadden en welke invloed dit had op hun zelfbeeld en hun sociale omgang. Vervolgens zal er in dit onderzoek dieper ingegaan worden op de sociale en emotionele consequenties van stigmatisering die de respondenten ervaren hadden. Meer specifiek zal er bevraagd worden of de respondenten het gevoel hadden of hun overgewicht een invloed had gehad op hun identiteit en/of zelfbeeld. Volgens Goffman (1963) zorgt stigma er immers voor dat de identiteit van de betreffende individuen wordt beschadigd en er een zogenaamde ‘spoiled identity’ of geschonden identiteit ontstaat. Identiteit wordt in deze masterproef –in navolging van het symbolisch interactionismebeschouwd als opgebouwd in de interactie (Calhoun, Gerteis, Moody, Pfaff, & Virk, 2007). Doordat onderzoek heeft uitgewezen dat mensen met overgewicht veelvuldig gediscrimineerd worden binnen verschillende levensdomeinen (Carr & Friedman, 2005), wordt er verondersteld dat dit ook een invloed zal hebben op hun identiteit, aangezien deze dus gevormd wordt binnen een context van negatieve interacties. Om de invloed van overgewicht op de identiteit te toetsen, zal er verder gebouwd worden op de theorie van Karen Jaffe (2008) die stelt dat individuen met overgewicht een ‘fat identity’ aanmaken. Ten slotte wordt er ook onderzocht welke invloed gewichtsverlies heeft op de identiteit. Vertrekkende vanuit de ‘Modified Labelling Approach’ (MLT) van Link en collega’s (1989), wordt er in deze masterproef ook gefocust op de meer langdurige sociale en emotionele gevolgen van stigmatisering. In tegenstelling tot de fysieke ongemakken van overgewicht, is het immers niet vanzelfsprekend dat de psychosociale gevolgen van stigmatisering verdwijnen nadat het overgewicht verdwenen is (Mustillo, Hendrix, & Shafer, 2012). Daarom wordt er onderzocht of overgewicht een blijvende invloed heeft op de identiteit of dat er door gewichtsverlies een identiteitsverandering teweeggebracht wordt. Om deze vraagstukken te beantwoorden zal er onder meer gebruik gemaakt worden van de ‘Identity Change Theory’ (Degher & Hughes, 1999). Door het topic ‘stigma exit’ aan te kaarten, tracht men een vernieuwende invalshoek te bieden op de gevolgen van het obesitasstigma. Er zijn in de huidige literatuur rond stigmatisering weinig werken verschenen die handelen over ‘stigma exit’ (Granberg, 2011). Men wilt in deze masterproef via kwalitatief onderzoek een beter beeld schetsen van de ervaringen met het obesitasstigma en zijn gevolgen. Verder is het niet de bedoeling -en het is ook onmogelijk- om deze resultaten te veralgemenen. Er wordt immers omwille van de diepgang van de interviews slechts met een beperkt aantal respondenten gewerkt. Het gaat in deze masterproef bovendien niet over algemene feiten, maar over de subjectieve ervaringen en gevoelens van de respondenten. Deze masterproef is een verkennend onderzoek. Dit brengt met zich mee dat er niet op alle aspecten van obesitasstigma en gewichtsverlies even diep kan ingegaan worden. Ten slotte moet er ook nog 7
opgemerkt worden dat in deze masterproef -in navolging van onder andere Cahnman (1968)overgewicht en obesitas door elkaar gebruikt worden en dat hier geen objectief getal aan gekoppeld wordt. Dit omwille van wat Cahnman aanhaalt in één van de eerste werken omtrent obesitasstigmatisering: ‘It is possible to think about overweight as a minimum obesity and of obesity as a maximum overweight (Cahnman, 1968)’. Aangezien er voor discriminatie en vooroordelen geen precieze BMI als startpunt kan gebruikt worden, beschouwt men overgewicht en obesitas in deze masterproef eerder als een subjectieve waarde (Puhl & Brownell, 2003).
8
2 Theoretisch kader In wat volgt zal er een theoretisch kader worden aangeboden. Er wordt vertrokken vanuit een overzicht van de relevante literatuur omtrent dit onderzoek. In tegenstelling tot de ‘grounded theory’ benadering (Glaser & Strauss, 1967) -die stelt dat men voor onderzoek moet vertrekken vanuit observatie van de werkelijkheid in plaats vanuit een overzicht van de bestaande literatuur- is men in deze masterproef in navolging van Mortelmans (2007) van mening dat er cumulatief moet gewerkt worden in wetenschappelijk sociologisch onderzoek. Dit wil zeggen dat men de reeds bestaande kennis mag gebruiken om nieuwe kennis te vormen (Mortelmans, 2007). In de probleemstelling kwamen drie centrale thema’s naar voor: obesitasstigma, identiteit en identiteitsverandering en/of ‘stigma exit’. In het onderstaand theoretisch raamwerk zal er dieper worden ingegaan op deze drie thema’s. Eerst zal het begrip obesitasstigma toegelicht worden. De definitie van stigma en de verschillende componenten ervan zullen worden besproken. Nadien zullen enkele reeds bestaande onderzoeken over de perceptie van stigma van mensen met overgewicht besproken worden. Vervolgens zullen enkele theorieën rond identiteit besproken worden, waarbij er voornamelijk gesteund wordt op het ‘symbolisch interactionisme’. Ook de link tussen stigmatisering en identiteit zal besproken worden. Er zal hierbij in het bijzonder gekeken worden naar het werkstuk ‘Forming Fat Identities’ van Karen Jaffe (2008), waar de link tussen de gestigmatiseerde ‘spoiled identities’ en overgewicht reeds gelegd werd. Tot slot zal er meer informatie gegeven worden over het concept ‘stigma exit’, identiteitsverandering en de duurzaamheid van stigmatisering. Dit thema is tot nu toe vrij onbelicht geweest in de literatuur rond obesitasstigma. Hierbij zullen ook de resultaten van het onderzoek van Ellen Granberg (2011) rond ‘stigma exits’ besproken worden.
2.1 Obesitasstigma 2.1.1“Fat is bad”: het slanke schoonheidsideaal, overgewicht en stigma Gewicht is een belangrijk schoonheidscriterium in onze huidige westerse maatschappij. In een samenleving waar Mac Donalds en Coca Cola de wereld veroverd hebben, komen er steeds meer alarmerende berichten over de ‘obesitasepidemie’. Met de stijgende prevalentie van overgewicht, gaat er een groeiende angst voor overgewicht gepaard (Lyons, 2009). Dit blijkt ook uit de sterk groeiende markt voor dieetproducten (Brownell, 1991; Lyons, 2009). Overal wordt er massaal geïnvesteerd in gewichtsverlies. Er worden vermageringspillen aangeboden bij de apotheker en afslankend ondergoed in de kledingzaken. Fitnessabonnementen worden aan de lopende band verkocht en als ‘laatste reddingsmiddel’ wordt er plastische chirurgie gepromoot. Er is een hele industrie gemaakt rond gewichtsverlies. Dit wijst op een duidelijk slank schoonheidsideaal: “To be thin, is to be in!” (Klaczynski, Goold, & Mudry, 2004). Dit ideaalbeeld wordt ons getoond door verschillende actoren
9
en via verschillende kanalen: de media, de dieetindustrie, de mode-industrie, de overheid, de medische wereld en de academische wereld (Lewis et al., 2010). Dat het schoonheidsideaal bepaalde gevolgen heeft voor de individuen in onze samenleving, blijkt uit volgend citaat dat gevonden
kan worden op de website ‘www.dewereldmorgen.be’. “Door een
onbereikbaar -zelfs onaards- schoonheidsideaal te promoten en tevens de zogenaamde oplossing aan te bieden creëren ze bij vrouwen en meisjes hoop en schuldgevoelens. Iedereen heeft de kans om er mooi uit te zien, als je maar de juiste producten koopt of de juiste behandeling ondergaat. Voldoe je niet aan het schoonheidsideaal, dan is dat je eigen fout, omdat je er niet genoeg tijd, middelen en moeite in investeert. Doordat we met zijn allen crèmes smeren, pillen slikken, borsten vergroten en vet wegzuigen, vergroten we alleen maar de druk die uitgaat van het schoonheidsideaal. Opmaken en bewerken wordt de norm. Wie niet mee wil of kan, wordt als abnormaal beschouwd. Op die manier belanden we uiteraard in een vicieuze cirkel (Lievens, 2013).” De duidelijke voorkeur om slank te zijn, gaat gepaard met sterke negatieve gevoelens over overgewicht. Deze negatieve attitudes en discriminatie tegenover mensen met overgewicht zijn zo diepgeworteld in de westerse samenleving, dat men kan stellen dat er een obesitasstigma rust op hen (Puhl & Latner, 2007; Cahnman, 1968; Carr & Friedman, 2005; Allon, 1979; Puhl & Heuer, 2009; Puhl & Brownell, 2003).
2.1.2 Stigma gedefinieerd Er bestaan verschillende definities van stigma en er is dus geen eenduidigheid. Wat vaak naar voor komt binnen deze verschillende definities is dat een gestigmatiseerd persoon over een kenmerk beschikt dat hem anders maakt dan andere personen (Goffman, 1963; Link & Phelan, 2001). De meest aanvaarde en vaakst gebruikte definitie is deze van Gofman (1963). Deze definieert in zijn werk ‘Stigma, notes on the management of spoiled identity’ stigma als volgt: ‘An attribute that is deeply discrediting, reducing the person who possesses it from a whole and usual person to a tainted discounted one.”(Goffman, 1963). Bovendien stelt hij dat een stigma de kracht heeft om een persoon zijn sociale interacties volledig te verstoren. Goffman (1963) legt er in zijn werk de nadruk op dat een stigma een relatie is tussen een kenmerk en stereotypes. Link en Phelan (2001) erkennen dit relationele element ook in hun stigmadefinitie. Zij stellen dat stigma ontstaat wanneer een persoon omwille van een bepaald negatief ‘label’ wordt gestereotypeerd en hierdoor als ‘anders’ wordt gezien (separatie). Als belangrijke elementen van stigma erkennen zij ook nog twee andere componenten die eerder als een gevolg van stigmatisering kunnen gezien worden: statusverlies en discriminatie (Link & Phelan, 2001). In hun latere werk voegen ze daar nog de emotionele reactie van de gestigmatiseerde individuen aan toe (Link, Yang, Phelan, & Collins, 2004). Dit is een belangrijke aanpassing, aangezien er zo binnen hun definitie -net zoals in het werk van Goffman (1963)- ruimte is voor ‘stigma management’. Hierdoor wordt de gestigmatiseerde een 10
actor die zijn eigen uitkomsten kan bepalen. Bijzonder in het werk van Link en Phelan (2001) is dat ze aandacht hebben voor de machtscontext waarbinnen stigma’s ontstaan. Goffman (1963) ziet een stigma dus als de relatie tussen een stereotype en een kenmerk. Hij besteedt in zijn werk ook aandacht aan de kenmerken die geassocieerd worden met bepaalde stereotypes. Hij maakt een onderscheid op basis van de verschillende bronnen van stigma (Goffman, 1963). De eerste noemt hij ‘abonimations of the body’. Dit zijn afwijkende lichamelijke kenmerken zoals een handicap, ras of overgewicht (Goffman, 1963; Major & O'Brien, 2005). Als tweede bron van stigma haalt hij de ‘blemishes
of
individual
character’
aan,
die
gezien
kunnen
worden
als
afwijkende
karaktereigenschappen. De derde bron van stigma is volgens Goffman ‘tribul stigma’. Dit is het soort stigma dat in een familie aanwezig is en binnen deze familie blijft zoals ras of geloof. Goffmans indeling (1963) is heel interessant voor deze masterproef, want ze toont aan dat het obesitasstigma een zeer complex sociaal fenomeen is. Overgewicht kan immers tot al deze categorieën gerekend worden (Lewis et al., 2011; Jaffe, 2008; Allon, 1979). Aangezien het wordt gepercipieerd als onaantrekkelijk, als een teken van luiheid en als een gebrek aan wilskracht. Bovendien kan overgewicht -omwille van de genetische factor- ook gezien worden als een soort ‘tribul stigma’ (Jaffe, 2008). Een belangrijke opmerking bij deze indeling is dat men een stigma als relatie- en contextspecifiek moet zien (Major & O'Brien, 2005). Dit wil zeggen dat de stigmatiserende eigenschap in feite niet inherent is aan het individu, maar aan de sociale context. Wat als stigmatiserend gezien wordt, verandert doorheen de tijd. Dit is relevant voor dit onderzoek aangezien overgewicht vroeger als een statussymbool gezien werd en dus positief beoordeeld werd (Jaffe, 2008). Nu wordt overgewicht daarentegen eerder geassocieerd met een lagere sociale klasse (Allon, 1979). Waar Goffman (1963) aandacht gaf aan het gestereotypeerd kenmerk, legt Corrigan (2000) vanuit zijn sociaalpsychologisch paradigma -net zoals Link en Phelan (2001)- vooral de nadruk op handelingen die de ‘stigmatiseerders’ stellen. Elk stigma bestaat volgens Corrigan (2000) uit een cognitieve, emotionele en gedragsmatige component. De cognitieve component is het stereotype dat bestaat over gestigmatiseerde individuen (Corrigan, 2000). Dat men het stereotype kent, impliceert echter niet dat men ermee akkoord gaat en men zijn gedrag hieraan gaat aanpassen. Vooroordelen en attitudes worden gezien als de emotionele component van het stigma. Wanneer men een vooroordeel heeft, impliceert dit dat men het stereotype kent, er akkoord mee gaat en er een bepaalde emotie bij heeft. Indien men een bepaalde emotie heeft voor een bepaalde groep mensen, zal men sneller geneigd zijn om deze groep te discrimineren. Dit is de laatste component: de gedragsmatige. Een belangrijk onderscheid dat gemaakt kan worden, is het verschil tussen publiek stigma en zelfstigma (Corrigan, 2000). Publiek stigma wordt gezien als de stereotypes en de bijhorende negatieve gevoelens die gekoesterd worden door het merendeel van de samenleving. Van zelfstigma is er pas sprake als er voldaan is aan drie voorwaarden (Corrigan & Watson, 2002). Het individu moet zich ten eerste bewust zijn van de stereotypes en de vooroordelen die dominant zijn in de samenleving (“Wie overgewicht heeft, heeft dit aan zichzelf te danken.”). Ten tweede moet het individu ook 11
akkoord gaan met het stigma (“Ja dat is waar, overgewicht is de fout van het individu zelf!”). Als laatste voorwaarde moet de persoon het stigma toepassen op zichzelf (“Ik heb overgewicht, dat is mijn eigen schuld!”). Het obesitasstigma wordt in de samenleving in grote mate aanvaard. Eén van de redenen hiervoor is het idee dat mensen met overgewicht in zekere mate verantwoordelijk zijn voor deze negatieve gevolgen (Cahnman, 1968; Allon, 1979). Dit is gebaseerd op een dominant idee uit de westerse wereld waarin gesteld wordt dat persoonlijke verwezenlijkingen of blunders -zowel op economisch als op relationeel vlak- te wijten zijn aan persoonlijke motivaties (Brownell, 1991; Klaczynski et al., 2004; Puhl & Brownell, 2003). Cahnman (1968) stelt dat zwaarlijvige personen hierdoor eigenlijk drie keer benadeeld worden. Ten eerste worden ze gediscrimineerd. Vervolgens worden ze verantwoordelijk geacht voor hun eigen conditie en de hieraan gekoppelde nadelen zoals discriminatie. Tenslotte laten ze hen ook geloven dat dit een rechtvaardige behandeling is. Het obesitasstigma is bovendien ook hardnekkig doordat het een heel zichtbare conditie is (Allon, 1979; Puhl & Brownell, 2003; Granberg, 2011; Jaffe, 2008). Er zijn weinig of geen mogelijkheden om deze eigenschap te verbergen; 2.1.3 Het obesitasstigma in wetenschappelijk onderzoek Stigmatisering van zwaarlijvige individuen is een onderwerp waar academici al geruime tijd aandacht aan gegeven hebben. Opvallend is dat Goffman (1963) in zijn bekend werk ‘Stigma, notes on the management of spoiled identity’ verschillende stigma’s aanhaalt zoals de stigmatisering van homoseksuelen of geesteszieken, maar dat hij het obesitasstigma overslaat (Cahnman, 1968; Goffman, 1963). Zeer snel na de publicatie van Goffmans werk werd obesitas echter al snel erkend als stigmatiserend kenmerk (Cahnman, 1968). Cahnman stelt “Clearly in our society with its stress on affluence and upward mobility, being overweight is considered to be detrimental to health, a blemish to appearance and a social disgrace”(Cahnman, 1968). Een van de eerste onderzoeken dat het obesitasstigma empirisch aantoonde, was een onderzoek naar de uniformiteit van reacties van kinderen op atypische eigenschappen van Richardson en collega’s (1961). Dit onderzoek hield in dat er aan kinderen van tien en elf jaar foto’s getoond werden van zes verschillende kinderen die bijna allemaal over een verschillend atypisch kenmerk beschikten (Richardson et al., 1961). Vier van deze foto’s toonden kinderen met een serieuze handicap (een kind in een rolstoel, een kind met een geamputeerd hand…). Een andere foto toonde een kind met overgewicht. Uit het onderzoek bleek dat kinderen het minst graag bevriend waren met het kind met overgewicht. Ook gaven ze dit kind de meest negatieve beoordeling. Dit onderzoek werd enkele decennia geleden uitgevoerd, maar ook uit recente onderzoeken kwamen deze negatieve attitudes ten opzichte van mensen met overgewicht naar voor. Er werd zelfs in 2003 een onderzoek uitgevoerd
12
waarin exact dezelfde foto’s gebruikt werden als in het onderzoek van Richardson, waarbij ongeveer dezelfde resultaten bekomen werden (Latner & Stunkard, 2003). Ook in andere recente empirische onderzoeken zijn deze negatieve attitudes ten opzichte van mensen met overgewicht aangetoond. Opmerkelijk is dat de vooroordelen en stereotypes vrijwel bij iedereen aanwezig zijn. Verschillende studies hebben uitgewezen dat negatieve attitudes tegenover zwaarlijvige mensen al vanaf zeer vroeg in de kindertijd aanwezig zijn en sterker worden naarmate kinderen ouder worden (Puhl & Latner, 2007; Cramer & Steinwert, 1998; Jarvie, Lahey, Graziano, & Framer, 1983). Onderzoek heeft uitgewezen dat kinderen met overgewicht gestigmatiseerd worden zowel door hun leeftijdsgenoten als door hun ouders, familieleden en onderwijzers (Puhl & Latner, 2007). Opmerkelijk is dat de vooroordelen en stereotypes over zwaarlijvigen ook geïnternaliseerd worden door mensen met overgewicht zelf (Wang et al., 2004). Ze hebben dus geen steun van anderen die met gelijkaardige problemen te kampen hebben. Dit is in tegenstelling tot andere gediscrimineerde ‘minderheidsgroepen’, waar de leden van de groep een expliciete voorkeur hebben voor elkaar. Zwaarlijvige kinderen worden als anders beschouwd door hun leeftijdsgenootjes, zowel qua uiterlijk als qua gedrag (Cramer & Steinwert, 1998). Kinderen baseren zich immers in grote mate op het uiterlijk in hun beoordeling van personen. Onderzoek bij kinderen uit het basisonderwijs heeft uitgewezen dat kinderen met overgewicht vaak gezien worden als lui, dom, lelijk en onhygiënisch (Puhl & Latner, 2007). Als een gevolg hiervan worden ze sociaal gemarginaliseerd en hebben ze dus weinig vrienden (Kukaswadia, Craig, Janssen, & Pickett, 2011). Daarenboven zijn ze vaak het slachtoffer van pesterijen. Deze behandeling zet zich voort naarmate de zwaarlijvige individuen ouder worden. Mensen met obesitas
worden
stelselmatig
gediscrimineerd
op
verschillende
vlakken
zoals
educatie,
gezondheidszorg of tewerkstelling (Carr & Friedman, 2005; Puhl & Brownell, 2001). Hun professionele mogelijkheden worden beperkt. Zo hebben ze minder kans om aangenomen te worden voor bepaalde functies zoals bijvoorbeeld een managersfunctie (O'Brien, Latner, Ebneter, & Hunter, 2013; Swami, Chan, Wong, Furnham, & Tovee, 2008). Bovendien heeft overgewicht een invloed op de lonen: onderzoek heeft uitgewezen dat mensen met overgewicht vaak minder verdienen en minder promotie maken (Brunello & D'Hombres, 2007; Puhl & Brownell, 2001). Ook op interpersoonlijk vlak kwam deze discriminatie tot uiting. Zo zijn mensen minder snel geneigd om hulp aan te bieden aan corpulente personen wanneer deze bijvoorbeeld betrokken zijn in een verkeersongeval (Swami et al., 2008). In interacties van mensen met overgewicht met niet-zwaarlijvige personen bestaat er als het ware een ongelijke machtsrelatie, waardoor niet-zwaarlijvige individuen zich veilig voelen om denigrerende opmerkingen te maken over mensen met overgewicht (Rogge, Greenwald, & Golden, 2004). Omwille van deze reden wordt het obesitasstigma door Puhl en Brownell (2001) ‘de laatst aanvaardbare vorm van discriminatie’ genoemd. 13
Uit de theorieën rond stigma blijkt echter dat de perceptie van stigmatisering vaak een even grote invloed heeft op het psychologisch welzijn dan de stigmatisering zelf (Link, Struening, Cullen, Shrout, & Dohrenwend, 1989). In de studie rond het obesitasstigma is er echter nog maar weinig onderzoek gevoerd naar de perceptie van de mensen met overgewicht zelf (Lewis et al., 2011). Uit de enkele onderzoeken die wel al gebeurd zijn, blijkt dat leven met overgewicht vaak op verschillende manieren als een stigmatiserende ervaring wordt omschreven (Puhl et al., 2008; Allon, 1979; Jaffe, 2008; Lewis et al., 2010; Lewis et al., 2011; Carr et al., 2008; Rogge et al., 2004). Gebaseerd op de verschillende soorten van discriminatie die Link en Phelan (2006) onderscheidden, erkennen Thomas en Lewis (2011) -in hun onderzoek naar de beleving van obesitasstigma- drie verschillende soorten stigma. Ten eerste haalden ze aan dat zwaarlijvige mensen het slachtoffer zijn van direct stigma, d.w.z. dat ze het slachtoffer zijn van openlijke beledigingen, verbale agressie, discriminatie, relationele isolatie, enz. (Rogge et al., 2004; Carr et al., 2008; Jaffe, 2008; Lewis et al., 2011; Sabia & Rees, 2012). Hieronder worden dus vooral openlijke geuite negatieve beoordelingen verstaan. Mensen met overgewicht kunnen ook vormen van indirect stigma waarnemen (Lewis et al., 2011; Link & Phelan, 2006). Onderzoek naar stigma-gerelateerde discriminatie heeft uitgewezen dat er geen openlijke discriminatie moet gebeuren om een invloed te hebben op de levenskwaliteit van de gestigmatiseerden (Link & Phelan, 2006). Wanneer een persoon met obesitas de oordelen over personen met overgewicht kent, is dit voldoende om dit oordeel te vrezen en bijgevolg zijn gedrag hieraan aan te passen. Uit het onderzoek van Thomas en Lewis (2011) bleek bijvoorbeeld dat respondenten in veel situaties angst voelden beoordeeld of bekeken te worden wanneer ze naar de supermarkt gingen of gingen eten in een restaurant. Ze zijn zich op elk moment bewust van hun overgewicht (Jaffe, 2008; Crocker, Major, & Steele, 1992). Uit dit onderzoek bleek ook dat zwaarlijvige individuen vaak te maken krijgen met ‘environmental stigma’(Lewis et al., 2011; Rogge et al., 2004). Dit is het stigma dat teruggevonden kan worden in de structurele omgeving van de gestigmatiseerde personen. Zo hebben mensen met overgewicht bijvoorbeeld moeite om in stoeltjes te passen of gepaste kledij te vinden (Rogge et al., 2004; Lewis et al., 2011). Ook het beeld dat in de media geschetst wordt over obesitas, kan een structureel stigma scheppen. Zo heeft kwalitatief onderzoek naar de perceptie van mensen met overgewicht onder meer aangetoond dat ze niet tevreden zijn met het beeld dat over hun geschetst wordt in de media (Lewis et al., 2010). Ze hadden het gevoel dat de oorzaak van hun conditie te simplistisch wordt voorgesteld. Bovendien vonden ze dat ze in de media vaak aanvallend werden voorgesteld als lui of als ‘junkfoodeters’.
14
2.1.4 Gevolgen van het obesitasstigma. Obesitasstigma lijkt een verschillende invloed te hebben op individuen (Lewis et al., 2011). De psychosociale gevolgen van het obesitasstigma hangen immers in grote mate af van de manier waarop men erop reageert. Alsook heeft de mate waarin men het stigma geïnternaliseerd heeft en men dus een zelfstigma heeft opgebouwd een grote invloed op het individu. Zelfstigmatisering is geen universele reactie (Corrigan & Watson, 2002). Er bestaat een continuüm aan mogelijke reacties op het stigma. Sommigen gaan akkoord met het stigma en passen het op zichzelf toe, waardoor ze een verminderd zelfvertrouwen hebben. Dit kan ervoor zorgen dat ze de moed opgeven en niet meer bereid zijn hun levensdoelen na te streven. Dit noemt men het ‘why try’ effect van zelfstigma (Corrigan, Larson, & Rusch, 2009). Anderen reageren dan weer op het stigma met boosheid of negeren het stigma in zijn totaliteit. Deze variëteit aan reacties op het stigma, kwam ook al aan bod in de vernieuwde MLT van Link &Phelan (2004). Deze hadden in hun werk aandacht voor de emotionele reactie van het stigmaslachtoffer. Mensen die een label krijgen kunnen hier op verschillende wijzen mee omgaan (Link et al., 1989). Ze kunnen bijvoorbeeld sociale situaties vermijden en zich terugtrekken, anderen onderwijzen over hun conditie of hun stigmatiserende eigenschap proberen verbergen. De gestigmatiseerde hoeft dus niet per se een passief slachtoffer te zijn. Er is ruimte voor een actieve respons. Deze variëteit in reacties op het stigma noemen Corrigan en Watson (2002) ‘the paradox of selfstigma’. De factor die bepaalt aan welke kant van het continuüm men terechtkomt, is vooral of men de stigmatisering als legitiem beschouwt en de mate waarin men zich identificeert met het label. In het geval van obesitas, lijkt het wel zo te zijn dat de meerderheid van de stigmaslachtoffers akkoord gaat met het stigma en het als legitiem beschouwt: “Obese people passively agree with the major construction of obesity as their own fault, because that is how they have been inculcated socially. They rarely publicly challenge the social construction that weight is the result of personal weakness” (Rogge et al., 2004).
2.2 Overgewicht en identiteit 2.2.1 Identiteit en ‘het zelf’ binnen het symbolisch interactionisme Er is in de klassieke sociologie al veel theorie verschenen over de ontwikkeling van het ‘zelf’. In deze masterproef wordt er gefocust en voortgebouwd op de theorieën rond identiteit binnen het referentiekader van het symbolisch interactionisme. Eerst zullen hier de hoofdlijnen van deze stroming geschetst worden. Nadien zullen enkele studies omtrent (obesitas)stigmatisering en identiteit besproken worden.
15
De meeste theoretici uit deze stroming gaan terug naar het werk van Charles Horton Cooley (1902) en George Herbert Mead (1934). Cooley (1902) stelt dat de identiteit en het zelfbeeld in grote mate bepaald worden door de mensen rondom ons. Volgens hem bouwen mensen hun zelfbeeld op in interactie met anderen. Hoe anderen hen zien, is bepalend voor de manier waarop ze zichzelf zien. De andere individuen in de maatschappij fungeren als het ware als een spiegel voor de vorming van de identiteit. Voor deze theorie ontwikkelde hij de term ‘looking glass self’(Cooley, 1902). Deze ‘looking glass self’ bestaat volgens Cooley (1902) uit drie elementen: 1) het individu heeft een idee over hoe hij overkomt bij anderen, 2) het individu heeft een idee over hoe anderen deze verschijning beoordelen, 3) het individu heeft hier een emotie bij zoals schaamte of trots. Ook volgens Mead (1934) wordt ‘het zelf’ gevormd binnen de sociale interacties (Mead, 1934; Calhoun et al., 2007). Mead (1934) ziet ‘het zelf’ als opgebouwd uit twee delen: ‘I’ en ‘me’. “The I is the response of the organism to the attitudes of the others, the ‘me’ is the organized set of attitudes of others which one himself assumes. The attitudes of the others constitute the organized ‘me’, and then one reacts toward that as an ‘I’.(Mead, 1934)” De ‘I’ is de verzameling van alle unieke spontane individuele kenmerken. De ‘me’ is het resultaat van socialisatieprocessen. Dat houdt in dat men de mening van anderen over de samenleving en over het individu zelf internaliseert. Het zelfbeeld kan gezien worden al het resultaat van zowel individuele als sociale processen. Beide auteurs leggen dus zoals past in de school van het symbolisch interactionisme- een connectie tussen het zelfbeeld van het individu en zijn sociale context. Een meer recente identiteitstheorie die voortbouwt op het werk van het klassieke symbolisch interactionisme is de ‘identity theory’ van Stryker en Burke (Stryker & Burke, 2000). Stryker stelt dat een persoon beschikt over meerdere identiteiten. Sommige identiteiten hebben meer kans om tot uiting te komen in interactie en hebben een grotere invloed op het zelfbeeld en het gedrag van de persoon dan andere identiteiten. De waarschijnlijkheid waarmee een identiteit tot uiting komt binnen de interacties hangt af van zijn plaats in de ‘salience hierarchy’ (Stryker & Serpe, 1994). De identiteit die het meest tot uiting komt binnen de sociale interacties en/of de grootste invloed heeft op het zelfbeeld en het gedrag, staat vanboven in de hiërarchie. Degene die het minste invloed heeft, staat vanonder. De ‘salience’ van een identiteit vergroot en verkleint onder invloed van de samenstelling van persoonlijke sociale netwerken. Als een identiteit wordt opgeroepen door veel mensen of door één ‘significant other’, verhoogt haar plaats in de ‘salience hierarchy’. 2.2.2 Stigmatisering en de ‘spoiled identity’ Mensen weten dus wie ze zijn door de feedback die ze krijgen van anderen. Indien een individu door anderen gepercipieerd wordt als abnormaal, heeft dit ook een invloed op zijn identiteit. Howard Becker (1963) stelt in zijn bekend werk ‘Outsiders’ dat labelling een drastische verandering teweeg kan brengen in de publieke identiteit van een individu. Wanneer een individu door de maatschappij 16
geëtiketteerd wordt als ‘afwijkend’ heeft dit ernstige gevolgen voor zijn sociale vaardigheden en zelfbeeld ( Becker, 1963). Dit komt volgens Becker (1963) mede doordat de ‘outsider status’ gezien wordt als een ‘master status’ (Degher & Hughes, 1999; Hughes, 1945). Sommige statussen overheersen alle andere statussen en kennen een zekere prioriteit, d.i. ‘master status’ (Hughes, 1945). Volgens Becker (1963) is een identificatie als ‘outsider’ een dergelijke status. Men verkrijgt deze status wanneer men een norm breekt. Eens men deze status heeft, identificeren alle andere mensen deze persoon in de eerste plaats als normbreker. Pas na deze identificatie hebben ze aandacht voor de andere karaktereigenschappen die de persoon bezit. Er kan dus gesteld worden dat zo’n identiteit een erg hoge plaats in de ‘salience hierarchy’ heeft. Overgewicht heeft daarboven nog een grotere kans om een ‘master status’ te zijn door de hoge zichtbaarheid van dit kenmerk (Jaffe, 2008; Allon, 1979). Ook Goffman(1963) verwijst in zijn werk ‘Stigma, notes on the management of spoiled identity’ naar de gevolgen van stigmatisering op de identiteit. In de titel van zijn werk verwijst hij letterlijk naar een ‘spoiled identity’. Hiermee verwijst hij naar de sociale identiteit van de persoon. Goffman maakt in zijn werk een onderscheid tussen een ‘virtual social identity’ en een ‘actual social identity’. De virtuele sociale identiteit zijn de stereotyperende veronderstellingen die personen uit de omgeving hebben over de eigenschappen van het individu (Goffman, 1963), dus de kenmerken die op een persoon geprojecteerd worden. De eigenlijke sociale identiteit zijn de eigenschappen die de persoon werkelijk bezit. Wanneer een persoon gestigmatiseerd wordt, is er een discrepantie tussen de ‘virtual’ en de ‘actual’ sociale identiteit (Goffman, 1963). De gestigmatiseerde persoon beschikt over informatie over zichzelf en heeft bepaalde verwachtingen omtrent de reacties van anderen op dit gedrag. Bij stigmatisering is er een verschil tussen hoe een persoon zichzelf ziet en hoe anderen hem zien. Hierdoor ontstaat er een teleurstelling. Goffman besluit dat het deze dynamiek is die de identiteit schendt. Volgens Goffman (1963) kan het gestigmatiseerde individu zijn authentieke persoonlijkheid niet tonen, omdat mensen eerder de stigmatiserende eigenschap zien dan de persoon zelf (Lewis et al., 2011). Dit zorgt ervoor dat de sociale identiteit zich niet correct kan ontplooien en een geschonden identiteit is het resultaat hiervan. 2.2.3 ‘The Fat Identity’ Voorgaande theorieën over stigma en identiteit zijn van toepassing op deze masterproef omdat overgewicht in de westerse maatschappij wordt gepercipieerd als een ‘afwijking’ van het slanke schoonheidsideaal. Wanneer mensen overgewicht hebben, worden ze door anderen ook vaak op een denigrerende manier behandeld (Rogge et al., 2004). Deze denigrerende behandeling fungeert dus als ‘looking glass self’ (Cooley, 1902). Zwaarlijvige mensen leren uit de interacties die ze voeren met 17
anderen niet alleen hoe ze er uit zien. Ze leren ook welke associaties mensen maken met dit beeld. Hierdoor beginnen deze individuen zichzelf als dusdanig te zien en begint het overgewicht een centrale, negatieve plaats in te nemen binnen de identiteit. Hierdoor wordt zwaarlijvigheid een integraal deel van hun ‘zelf’ en wordt er een ‘fat identity’ gevormd (Jaffe, 2008). De invloed die overgewicht heeft op de identiteit valt deels te verklaren doordat overgewicht overeenkomt met wat Becker (1963) een ‘master status’ noemt (Degher & Hughes, 1999). Men kan met andere woorden stellen dat de ‘fat identity’ een hoge plaats heeft in de ‘salience hierarchy’(Stryker & Burke). De persoon wordt in de eerste plaats gezien als ‘dik’. Pas na deze identificatie worden zijn andere persoonskenmerken in rekening gebracht. Volgens Karen Jaffe (2008) zijn er drie belangrijke elementen aanwezig in een ‘fat identity’. Ten eerste is een ‘fat identity’ een geleerde identiteit (learned identity). Dit wil zeggen dat de persoon weet dat hij overgewicht heeft en reeds op een directe of indirecte manier de sociale gevolgen van ‘dik zijn’ heeft geleerd. Een persoon kan enkel een ‘fat identity’ gevormd hebben als hij op een bepaalde moment het obesitasstigma opgenomen heeft en het op zichzelf heeft toegepast. De persoon moet met andere woorden een soort van zelfstigma hebben opgebouwd (Corrigan & Watson, 2002). Deze kennis wordt overgebracht door middel van externe ‘cues’ via verschillende kanalen in onze maatschappij zoals media, familie, vrienden, kennissen en school (Lewis et al., 2011; Degher & Hughes, 1999). Hoe meer kans een persoon met overgewicht heeft om boodschappen op te vangen over ‘het ideale gewicht’ en ‘het foute gewicht’, hoe meer kans hij heeft om een ‘fat identity’ te ontwikkelen (Jaffe, 2008). Dit is een reden waarom overgewicht iets moeilijker kan zijn voor adolescenten. Op deze leeftijd vergelijken jongeren zich nog vaak met hun leeftijdsgenoten. Bovendien hebben adolescenten de neiging om beroemdheden als idool te nemen en worden ze hierdoor meer blootgesteld aan boodschappen over het slanke schoonheidsideaal. Ten tweede definieert Jaffe (2008) de ‘fat identity’ als een ‘trying identity’, dit omwille van de fysieke, psychologische en sociale problemen die gekoppeld zijn aan overgewicht. Overgewicht maakt het leven moeilijk en daar zijn zwaarlijvige mensen zich op elke moment van bewust. Mensen met overgewicht hebben het moeilijker in hun dagdagelijkse interacties, ze worden gediscrimineerd en hebben daardoor een lager zelfvertrouwen (Friedman et al., 2005). Ze moeten meer fysieke inspanningen doen. Maar het belangrijkste is dat ze zich constant bewust zijn van het feit dat ze kunnen gediscrimineerd worden (Link & Phelan, 2006). Hierdoor voelen ze een constante bedreiging. Een ‘fat identity’ heeft invloed op en doordringt alle ervaringen van het leven. Dit wordt door Jaffe (2008) de ‘all-encompassing identity’ genoemd. Het feit dat overgewicht een invloed heeft op alle domeinen van het leven -ook op diegenen die op het eerste zicht niets met gewicht te maken hebbenis iets dat niet vaak erkend wordt. Mensen die gestigmatiseerd worden, zijn binnen interacties immers vaak aan het letten op cues of kleine aanwijzingen over de mening van anderen (Crocker et al., 1992). 18
Ze kennen immers zelf het stereotiep beeld dat bestaat over hen, maar ze weten niet of de persoon waarmee ze in interactie treden deze vooroordelen ook heeft geïnternaliseerd. Bovendien brengt de mogelijkheid om veroordeeld of uitgelachen te worden sowieso ook al veel stress met zich mee (Link & Phelan, 2006). Dit deel van haar definitie zou dus kunnen gelinkt worden aan voorgaande stukken over ‘salience hierarchy’ en ‘master status’ (Hughes, 1945; Stryker & Serpe, 1994; Becker, 1963). Overgewicht vormt een belangrijke factor in veel interacties en is een dominante karaktertrek. ‘Dik zijn’ heeft voor de zwaarlijvige persoon een invloed op alle rollen hij/zij dient te vervullen. De ‘allencompassing identity’ is dus vergelijkbaar met het begrip master status. Jaffe (2008) besluit tenslotte dat een ‘fat identity’ niet iets statisch is, maar een continuüm.
2.3 ‘Stigma exit’ en identiteitsverandering. In tegenstelling tot de aandacht die gegeven wordt aan gestigmatiseerde identiteiten, is er tot nu toe weinig onderzoek gebeurd naar het proces waarin een individu een transformatie doormaakt van een negatief, gelabeld individu naar een ongelabeld individu (Howard, 2008). Aangezien een identiteit gevormd wordt in interactie met anderen, zijn identiteiten vatbaar voor verandering (Degher & Hughes, 1999). Met betrekking tot het obesitasstigma is uit onderzoek gebleken dat in sommige gevallen het mogelijk is om de gestigmatiseerde ‘fat identity’ achter zich te laten en een identiteitsveranderingsproces te ondergaan (Granberg, 2011; Degher & Hughes, 1999). In dit geval kan er gesteld worden dat er een ‘stigma exit’ plaatsvindt. Dit is enkel mogelijk wanneer de stigmatiserende eigenschap omkeerbaar is zoals onder meer het geval is bij verslavingen, sociaaleconomische positie en gewicht (Granberg, 2011). Bepaalde andere stigma’s zijn eerder onomkeerbaar zoals een fysieke handicap of ras. Granberg beschrijft een ‘stigma exit als volgt: “A stigma exit can be understood as the process of discarding stigmatized self-definitions and transitioning toward identity meanings that are “normal” with respect to the former stigmatized category”(Granberg, 2011). Enkel gewichtsverlies is op zich dus niet voldoende om de gestigmatiseerde identiteit achter zich te laten. Er moet ook een verandering zijn in de manier waarop de voormalige gestigmatiseerde zichzelf ziet en de manier waarop significante anderen de persoon behandelen. Volgens Granberg (2011) bestaat een ‘stigma exit’ uit drie componenten: een gedragscomponent, een structurele
component
en
een
cognitieve
component.
De
gedragscomponent
is
een
gedragsverandering. Bij het obesitasstigma kan de gedragsverandering dus gewichtsverlies of meer bepaald een dieet zijn. Een structurele component is een verandering in de behandeling die het individu krijgt van anderen, dus meer specifiek een verandering in de sociale interactie. Er zou kunnen gesteld worden dat door de sociale feedback de nieuwe identiteit gevalideerd kan worden. Tot slot is er nog de cognitieve component. Dit is de alteratie van het zelfbeeld van de persoon. Granberg (2011) stelt ook dat ‘stigma exitters’ variëren in het belang dat ze hechtten aan het stigma binnen hun 19
persoonlijke en sociale identiteit. Het belang dat ze voordien hechtten aan hun overgewicht binnen hun identiteit, zou ook een invloed hebben op het gemak waarmee ze de identiteit achter zich kunnen laten (Granberg, 2011). Deze theorie over ‘stigma exit’ van Granberg komt in grote mate overeen met de ‘Identity Change Theory’ van Degher en Hughes (1999). Deze benoemen in hun theorie enkele factoren die voor de transitie van de ene identiteit naar de andere identiteit kunnen zorgen (Degher & Hughes, 1999). Onder deze factoren kunnen er zowel externe factoren zoals structuur en interne factoren zoals veranderingen van motivaties en percepties van het individu gerekend worden. Identiteitsverandering gebeurt dus –net zoals bij Granberg (2011) op twee levels: extern en intern. Op het interne level moeten er twee aparte processen plaatsvinden om de identiteitsverandering te initialiseren. Ten eerste moet het individu zich bewust zijn van de verandering die hij ondergaan heeft. Bij het gewichtsverliesproces zou de persoon er zich dus van bewust moeten zijn dat hij/zij niet langer als een ‘zwaarlijvig’ persoon gezien wordt. Het tweede proces is het proces waarbij men zich in een nieuwe categorie plaatst. Een andere theorie die gebruikt kan worden om identiteitsverandering te verklaren is de identiteitsveranderingstheorie van Burke (Burke, 2006). Een identiteit kan veranderen wanneer een persoon meerdere identiteiten tegelijk geactiveerd heeft. Wanneer de persoon een bepaalde identiteit niet kan aannemen zonder een discrepantie te creëren tussen zijn andere standaardidentiteit en betekenissen die hij aan deze andere identiteit heeft toegekend, ontstaat er een identiteitsconflict. Dit conflict kan een identiteitsveranderingsproces teweeg brengen.
20
3 Onderzoeksvragen In deze masterproef wordt er gefocust op de ervaringen van de gestigmatiseerde individuen zelf. De eerste (hoofd)onderzoeksvraag luidt dan ook “Hoe hebben de respondenten het stigma al dan niet ervaren? Welke vormen van stigma hebben de respondenten beschreven? Aangezien uit de literatuurstudie is gebleken dat stigma in verschillende vormen kan voorkomen, kunnen de onderzoeksvraag opgesplitst worden in verschillende subvragen. Gebaseerd op de stigmaclassificatie uit het onderzoek van Thomas en Lewis (2011), is men in deze masterproef geïnteresseerd in drie vormen van stigma: direct stigma, indirect stigma en omgevingsstigma. Bij de eerste (hoofd)onderzoeksvraag horen dus drie subvragen: 1) “Hoe hebben de respondenten al dan niet een vorm van direct stigma ervaren?” 2) “Hoe hebben de respondenten al dan niet een vorm van indirect stigma ervaren? 3) “Hoe hebben de respondenten al dan niet een vorm van omgevingsstigma ervaren?”. Vervolgens werd er bij deze classificatie nog de beleving van zelfstigmatisering toegevoegd. Zelfstigmatisering houdt in dat de respondenten de vooroordelen en stereotypes kennen, deze vooroordelen toepassen op zichzelf, hierdoor een negatief zelfbeeld hebben en dat ze handelen vanuit dit negatief zelfbeeld. Als vierde subvraag werd er dus nog aan toegevoegd: “Hoe hebben de respondenten al dan niet een zelfstigma ervaren?” Gebaseerd op het bekende werk van Goffman (1963) omtrent stigma en de ‘spoiled identity’, het symbolisch interactionisme en meer specifiek het werk van Karen Jaffe (2008) ‘Forming Fat Identities’ wordt er zich in deze masterproef ook geïnteresseerd in de invloed die overgewicht heeft op het zelfbeeld en de identiteit van een persoon. De tweede (hoofd)onderzoeksvraag luidt als volgt “Welke rol speelde het overgewicht van de respondenten in hun identiteit? Was er sprake van de vorming van een ‘fat identity’? Het begrip ‘fat identity’ werd geïnterpreteerd aan de hand van de volgende definitie: ‘In other words, for weight to completely and totally permeate one’s identity, one must internalize external messages regarding the negativity of being overweight, one must feel consequences and limitations from being overweight and one’s weight must become a master status’(Jaffe,2008) Aangezien deze masterproef handelt over mensen die reeds gewicht verloren hebben, heeft deze masterproef als doel te kijken wat er met deze zogenaamde ‘fat identity’ gebeurt na het gewichtsverlies. De laatste onderzoeksvraag luidt dan ook ‘Hebben de respondenten het gevoel dat ze een identiteitsverandering hebben doorgemaakt na hun gewichtsverlies? Hoe hebben de respondenten al dan niet een ‘stigma exit’ ervaren? Om de bespreking van het ‘stigma exit’ in te leiden, zullen eerste de specifieke veranderingen m.b.t. stigma na het gewichtsverlies besproken worden. Om de drie onderzoeksvragen met elkaar te verbinden, wordt er ook onderzocht of er een link bestaat tussen de stigma-ervaring, de ‘fat identity’ en het gemak waarmee de ‘fat identity’ achter zich gelaten wordt (=stigma exit). 21
4 Data en methodes 4.1 Data 4.1.1 Selectie cases Deze masterproef richtte zich op mensen die ooit overgewicht gehad hebben en nadien gewicht verloren hebben. Om te bepalen wie voldeed aan het ‘obesitascriterium’ werd er geen gebruik gemaakt van een objectieve maat, maar van een subjectieve ervaring bepaald in de interactie (Cahnman,1969). Ten eerste omdat men zich in deze masterproef interesseert in de sociale gevolgen van overgewicht die op zich dus niet per se aan een objectieve maat gekoppeld zijn. Een tweede reden is dat er in deze masterproef gewerkt wordt met retrospectieve interviews. Er moet dus betrouwd worden op het geheugen van de respondenten. Voor de dataverzameling werd er gebruik gemaakt van verschillende methodes. Dit is veelvoorkomend
in kwalitatief
onderzoek dat er
zich
niet
vastgepind wordt
op één
dataverzamelingsmethode (Mortelmans, 2007). Aangezien het niet eenvoudig is om op het eerste zicht te weten welke individuen voldoen aan alle criteria (ooit overgewicht, nu gewichtsverlies), werd er in eerste instantie gebruik gemaakt van de sneeuwbalmethode. Deze methode wordt vaak gebruikt wanneer men niet weet wie er betrouwbare en goede informatie kan leveren (Mortelmans, 2007). Deze verzameltechniek houdt in dat er op zoek gegaan wordt naar één of meerdere individuen die aan de voorwaarden voldoen en dat er vervolgens aan deze personen gevraagd wordt of zij nog mensen kennen die in aanmerking zouden komen om deel te nemen aan het onderzoek. Aangezien er na een eerste zoektocht bleek dat maar weinig respondenten zich geroepen voelden om mee te werken, werd er beslist om ook gebruik te maken van enkele tussenpersonen om respondenten te verzamelen. Hierbij werden diëtistes (meer specifiek: weightwatchercoaches) gecontacteerd en gevraagd te helpen in de zoektocht naar respondenten. Verder werden er ook nog oproepen verspreid via de populaire sociale media zoals facebook, internetfora (weightwatchers, obesitaspreventorium, gastric bypass forum) en twitter. Er werd op voorhand geen bepaald aantal respondenten vooropgesteld, maar gaandeweg in het onderzoek werd bepaald hoeveel respondenten nodig waren om de onderzoeksvragen te beantwoorden. Wanneer er datasaturatie (d.w.z. wanneer men geen nieuwe ervaringen, feiten meer te weten komt in het interview) optreedt, gaat men er immers van uit dat er voldoende respondenten bereikt zijn (Marchall, 1996; Mortelmans, 2007). 4.1.2 Kenmerken Cases Voor dit onderzoek werden er uiteindelijk dertien respondenten verzameld. Omwille van de privacy van de respondenten werden in de analyses van de interviews gebruik gemaakt van pseudoniemen. Het ging over een zeer heterogene groep individuen. Vier van deze respondenten waren mannen. Negen 22
respondenten waren vrouwen. De jongste respondent was twintig jaar. De oudste respondent was drieënvijftig jaar. Onder de respondenten bevonden zich vier studenten, twee verkopers uit een kledingwinkel, een kinderverzorgster, een bankbediende, een weightwatchercoach, een regisseur, een informaticus en een secretaresse. Ook hun voorgeschiedenis m.b.t overgewicht was verschillend. Een meerderheid van de respondenten had al sinds de kindertijd overgewicht gehad en had al veel pogingen tot gewichtsverlies ondernomen. Bijgevolg hadden deze respondenten een lange periode overgewicht gehad. Enkele respondenten hadden pas na de studententijd overgewicht gekregen. Een andere respondent had dan weer overgewicht gekregen na haar zwangerschap. De respondenten hadden ook verschillende methodes gebruikt om gewicht te verliezen zoals weightwatchers, gezonde levensstijl, maagoperaties en vervangmaaltijden. Ze hadden dus allen een zeer verschillend patroon gevolgd en een andere voorgeschiedenis achter de rug. 4.2 Methodes In dit onderzoek wordt er getracht de ervaringen van gestigmatiseerde individuen in kaart te brengen. Hoe hebben de respondenten zich gevoeld bij de stigma-ervaring? Ook wil men het identiteitsveranderingsproces dat gekoppeld is aan gewichtsverlies in beeld te brengen. Hoe gebeurt het proces van identiteitsverandering en waarom beginnen de respondenten aan dit proces op een bepaald moment? Hierbij wordt er de nadruk gelegd op de opinies van de participanten, waarvoor kwalitatief onderzoek ideaal is. Bovendien is dit onderzoek exploratief: men wilt dus kennis vergaren over concepten en processen waar tot nu toe weinig over geweten is. Om deze reden werd er in de masterproef gekozen voor een semigestructureerd interviewdesign. Zodat er ruimte open bleef voor aspecten die door de respondenten zelf naar voor werden gebracht. Op deze manier kunnen er steeds concepten en processen in rekening gebracht worden, die niet voorzien waren. Voor de rest werd het natuurlijk verloop van het interview gevolgd. In het interview stond de beleving van de respondent immers centraal. De topiclijst diende enkel als leidraad voor het interview. Er werd gebruik gemaakt van retrospectieve interviews, dit kan als nadeel meebrengen dat personen hun herinneringen beïnvloed kunnen worden door hun huidige psycho-sociale toestand. Personen met psycho-sociale problemen zullen sneller geneigd zijn zich de stigmatisatie uit de kindertijd te herinneren (Puhl & Latner, 2007). Om de respondenten gerust te stellen, mochten ze zelf kiezen waar de interviews doorgingen. De meeste respondenten kozen ervoor om de interviews bij hen thuis te laten doorgaan. Een respondent koos er voor om het interview af te leggen in het huis van zijn collega die ook een participant was. Een respondent koos er voor om het interview af te leggen in een cafetaria. Het interviewen van de respondenten in een voor hen vertrouwde omgeving, kan ervoor zorgen dat de respondenten openhartiger praten. Dit is zeker een troef voor dit onderzoek, aangezien het in de interviews vaak gaat over de gevoelens van de respondenten. 23
De interviews werden vervolgens door de onderzoeker zelf volledig en letterlijk uitgeschreven. Wanneer er tijdens de interviews in het dialect gesproken werd, werd dit dus ook zo weergegeven. Het zelf uittypen van de interviews, heeft als voordeel dat de onderzoeker de interviews al eens volledig herhaald heeft. Vervolgens werden de interviews gecodeerd door middel van het programma NVivo. Deze indeling in codes gebeurde op basis van 5 thema’s. In de analyse van de interviews van de elementen uit de periode voor het gewichtsverlies, werd er op zoek gegaan naar zaken die wezen op stigmatisering en een ‘fat identity’. In de analyse van de interviews van de bespreking van de elementen uit de periode na het gewichtsverlies werd er op zoek gegaan naar elementen die verwezen naar een ‘post fat identity’, ‘poststigma-ervaring’ (d.w.z. specifieke veranderingen na hun gewichtsverlies in hun omgeving) en ‘stigma exit’. Deze hoofdcodes werden nog ingedeeld in verschillende ‘subcodes’. In totaal werd er gebruik gemaakt van 75 codes en ‘subcodes’
24
5 Resultaten Er werd bij de respondenten gepolst naar de ervaringen van het leven met overgewicht en naar de ervaringen met betrekking tot gewichtsverlies. Deze belevingen waren heel uiteenlopend en verschilden van persoon tot persoon en van context tot context. Alhoewel de resultaten dus niet eenduidig waren, zijn er wel twee elementen die een verschil leken te maken in de beleving van overgewicht en gewichtsverlies. Ten eerste was er het verschil in beleving tussen mannen en vrouwen. Bij alle geïnterviewde mannen leek de nadruk vooral te liggen op ‘niet meer fysiek meekunnen’. Dit kwam bij de vrouwen eerder zelden aan bod. Bij de vrouwen ging het vaker over het ‘zich mooi voelen’. Dit zou deels verklaard kunnen worden door het feit dat het schoonheidsideaal meer dwingender is voor vrouwen. Een tweede opvallende factor die een rol speelde in de beleving van overgewicht is de leeftijd waarop men met overgewicht te maken kreeg. De reden waarom overgewicht als probleem gezien wordt, varieert naargelang de verschillende leeftijden. Jongeren zien het ‘anders zijn’, het ‘niet bij de groep horen’ en het ‘geen potentieel zijn’ vaak als de grootste problemen. Dit kan onder meer zijn omdat relaties met leeftijdsgenoten tijdens de adolescentie sowieso heel bepalend zijn voor de ontwikkeling (Puhl & Latner, 2007). Bij de respondenten die pas overgewicht gekregen hadden op volwassen leeftijd, leken het vooral gezondheids-gerelateerde bekommernissen te zijn. Hierbij dient wel de opmerking gemaakt te worden dat sommige verschillen in beleving misschien niet zozeer te wijten zijn aan de leeftijd van de respondenten. Maar wel aan het feit dat mensen die overgewicht hebben sinds de kindertijd en pas later afvallen, op dat moment een heel nieuwe ervaring meemaken; nl. het leven zonder overgewicht. Dit is verschillend van een situatie waarin een persoon pas op volwassen leeftijd overgewicht krijgt en dan afvalt. Voor deze persoon is de ervaring om binnen een normale gewichtscategorie te vallen immers niet nieuw. In de beschrijving van de resultaten worden er twee manieren van weergave gebruikt. Ofwel wordt letterlijk het aantal respondenten vermeld waarop de beweringen van toepassing zijn. Dit kan door middel van het symbool (n=9). Ofwel wordt er gebruikt gemaakt van enkele voor de hand liggende codes zoals ‘een minderheid van de respondenten’ of ‘een meerderheid van de respondenten’. Wanneer minder dan de helft van de respondenten akkoord ging, wordt er ‘een minderheid van de respondenten’ gebruikt. Wanneer meer dan de helft van de respondenten akkoord ging, wordt er ‘een meerderheid van de respondenten’ gebruikt. Om de bevindingen van deze masterproef te illustreren, wordt er in de bespreking van de resultaten gebruik gemaakt van
interessante ‘quotes’ uit de
interviews. De resultaten worden ingedeeld in twee delen. Het eerste deel handelt over ‘het leven met overgewicht’ en de ‘identiteit voor het gewichtsverlies’. Het tweede deel handelt over ‘het 25
gewichtsverlies’ en ‘de identiteitsverandering en het stigma-exit’. Deze delen zullen aangegeven worden door de titels ‘voor het gewichtsverlies’ en ‘na het gewichtsverlies’. 5.1 Voor het gewichtsverlies 5.1.1Stigma De resultaten van de analyses van alle elementen uit de interviews die wezen op de ervaring van een vorm van stigma, zullen hier weergegeven worden. In dit stuk zal er in navolging van het onderzoek van Lewis en Thomas (2011) verder gebouwd worden op de classificatie die Link en Phellan (2006) maakten o.b.v. verschillende soorten discriminatie. De ervaringen van de respondenten die gelinkt kunnen worden aan direct, indirect of omgevingsstigma zullen aangehaald worden. Ook wordt er besproken in welke mate de respondenten een gevoel van ‘zelfstigma’ ervaren hadden. Direct stigma In de interviews kwamen volgende vormen van direct stigma aan bod: pesterijen, kritiek, vooroordelen,
goedbedoelde
opmerkingen,
vermijding,
sociale
isolatie,
jobgerelateerde
discriminatie...Deze voorbeelden worden in de volgende paragrafen verder uitgewerkt. De meerderheid van de respondenten vermeldde een specifieke situatie waarin ze op een directe verbale manier bespot, bekritiseerd of veroordeeld waren. Drie respondenten gaven aan dat dit vooral goedbedoelde, plagerige opmerkingen van vrienden waren. Bij vijf respondenten ging dit over expliciete verbale pesterijen omwille van hun gewicht. Drie respondenten waren gedurende lange tijd gepest geweest. Deze pesterijen werden door de respondenten vooral gesitueerd tijdens hun schooltijd en dan vooral in de lagere school. Bij de respondenten die nog directe incidenten vermeldden op latere leeftijd, kon dit vooral teruggebracht worden tot roddelen. “Omda mensen altijd zeggen ‘elk pondje gaat door het mondje’. En als ze iemand zwaarder zien en ze zien dan per toeval,… Dan ook als ge ergens op een feest zijt en ze zien u daar iets eten. Dan zie je da me da gezicht. Allez soms hoordet zelfs ‘ze is nog niet dik genoeg en zie ze daar weer eten’.(Hilde,53 jaar)” De bronnen van de opmerkingen, verbale pesterijen en goedbedoelde ‘mopjes’ waren per respondent verschillend. De meeste van deze ervaringen konden teruggebracht worden tot specifieke interpersoonlijke conversaties met vreemden, vrienden, familieleden of leerkrachten. Respondent Ciska vermeldde dat ze op school vroeger gepest was geweest door iemand die zij als zwaarder dan zichzelf had gepercipieerd. Dat wijst erop dat het obesitasstigma ook door andere zwaarlijvige individuen wordt geïnternaliseerd en dat ook zij een bron van stigma kunnen zijn. Daarnaast vermeldden ook twee andere respondenten dat zij in hun periode van overgewicht ook vooroordelen hadden over andere zwaarlijvige personen. 26
Dit is in overeenstemming met wat Sheff stelt in zijn labellingtheorie (Scheff, 1974) en wat ook wordt overgenomen in de ‘Modified Labelling Theory’, nl. dat mensen worden gesocialiseerd in de samenleving waarin ze leven en dat ze hierdoor het stigma dat er heerst over hun eigen ‘label’ ook internaliseren.
Bijgevolg
zullen
mensen
die
opgroeien
in
de
westerse
samenleving
hoogstwaarschijnlijk ook het algemeen negatief beeld over obesitas ergens oppikken en toepassen op de mensen in hun omgeving. “In de lagere school dan vooral was er nog ne jongen: Karel. Da was zo nen hele brede, grote jongen ook. Maar die was ook mij altijd aant pesten omda ik dik was. Ik heb da nooit gesnapt. Want die was zelf twee keer zo dik als mij. Maar da was zo ne grote, stoere brede jongen. Dus daar konden ze niks…(Ciska, 20 jaar)” Naast de directe opmerkingen die de respondenten vermeldden, waren er nog zaken die sommige respondenten als kwetsend hadden ervaren. Sommige respondenten meldden bijvoorbeeld dat hun overgewicht voor de mensen uit hun omgeving een reden was om hun capaciteiten in twijfel te trekken. Zo meldden ze dat veel mensen er van uit leken te gaan dat ze sowieso niets interessants te vertellen hadden, dat ze op hun werk toch net als iets minder capabel gezien werden of dat er van uitgegaan werd dat ze sowieso lui of onsportief waren. Hieruit blijkt reeds al dat overgewicht een invloed kan hebben binnen veel domeinen en op verschillende handelingen. Het concept ‘master status’ is hier dus van toepassing. “Ja, ze gingen ervan uit da ik nooit…Ik, ik was voor hun ook ni goed in iets. Ik was in niks goe. Ik was ook ni super…Ik ben ook ni superbegaafd ofzo. Dus int school was ik ook ni, allez… Ik was wel bij de betere leerlingen, dus da was wel positief. Maar zeker opt vlak van L.O. had iedereen zoiets da ik sowieso nergens goed in was. Terwijl da da ook helemaal ni waar was, want sommige dingen kon ik wel goed, en… Maar ja, ze kijken daar ni naar of da ge iets goe kunt of ni, ge zijt sowieso de dikke en ze kiezen altijd den andere eh. (Tom, 21 jaar)” Naast het feit dat hun capaciteiten in twijfel getrokken werden, vermeldden de respondenten nog verschillende andere vooroordelen en stereotypes die tegenover hen geuit werden of die ze waarnamen in hun omgeving. Volgende vooroordelen werden door de respondenten aangehaald: dom, lui, onhygiënisch, onverzorgd, onsportief, gulzig en lomp. Deze stereotypering wordt gezien als de cognitieve component van stigma (Corrigan, 2000). Vervolgens gaf ongeveer de helft van de respondenten aan op een of andere manier sociaal vermeden te worden als persoon met overgewicht. Zo maakten ze minder snel vrienden, werden ze minder gekozen als lid van een bepaalde ‘in-group’, hadden ze het gevoel er niet bij te horen…Dit kan gezien worden als een vorm van interpersoonlijke discriminatie in het dagdagelijkse leven. Wat bijvoorbeeld 27
één respondent vermeldde was dat hij het gevoel had dat hij op basis van zijn overgewicht steevast als laatste teamlid werd uitgekozen bij sportactiviteiten. “Wa da ik het heel moeilijk mee heb gehad altijd, was in de les L.O. in het middelbaar. Als ge teams kiest, dan werd ik altijd sowieso als laatste gekozen. Twas nu ni da ik daar veel dee, en ik trok mij da eigenlijk ook ni echt aan. Hoe ouder ik dan werd, hoe minder da ik da deed. Maar zeker in de lagere school en in het begin van middelbaar, was da heel erg, heel erg moeilijk voor mij om altijd als laatste gekozen te worden in zo teamverbandspelen bij de les L.O.. En daar had ik het heel moeilijk mee en da was puur omda ik, omda ik, omda ik een te zware jongen was.” (Tom, 21 jaar) Het gevoel van ‘er niet bij te horen’ kwam ook tot uiting binnen vriendschappen. Een minderheid van de respondenten (n=4) gaf aan dat ze minder vrienden hadden toen ze overgewicht hadden of dat ze soms wel het gevoel hadden enkele vrienden te hebben, maar dat ze zich niet belangrijk voelden binnen hun vriendengroep. Wat bij een groot deel van de respondenten (n=7) aan bod kwam, was dat ze het gevoel hadden dat er minder mensen geïnteresseerd waren om hen te leren kennen toen ze overgewicht hadden. Enkele respondenten hadden het gevoel dat dit kwam doordat ze als ‘niet interessant’ werden beschouwd omwille van hun overgewicht. Ze hadden vooral het gevoel dat andere mensen niet echt naar hun luisterden toen ze overgewicht hadden. Dit kan gelinkt worden aan de theorie rond de ‘master status’ van Hughes (1945). Overgewicht kan makkelijk een ‘master status’ zijn omwille van de zichtbaarheid van het kenmerk. Hierdoor zorgt het overgewicht ervoor dat de andere kenmerken van deze individuen niet meer gezien worden. Dit leidt tot minder of minder kwaliteitsvolle vriendschappen. Deze ervaring van nergens bij te horen, zorgde ervoor dat sommige respondenten zich eenzaam voelden. “Ge zit gelijk in de schooltijd ook altijd, ge zit in ne groep, ma toch voelt ge au in diene groep heel eenzaam. Want iedereen heeft allemaal een goei vriendin. En gij zijt eigenlijk… Niemand die me u goei vriendin wilt zijn.” (Hilde, 53jaar) Niet alleen vriendschappen maar ook liefdesrelaties leken voor mensen met overgewicht minder vanzelfsprekend te zijn. Ongeveer de helft van de respondenten haalde dit letterlijk aan in de interviews. Sommige respondenten verklaarden dat het ‘zich niet goed voelen in zijn vel’ een negatieve invloed had op hun relaties. Enkele respondenten vermeldden dat ze nooit de stap durfden zetten om een serieuze relatie te beginnen. Andere respondenten zeiden dan weer dat ze niemand durfden aanspreken of niet ‘de eerste stap’ durfden te zetten omdat ze er op voorhand van uitgingen dat ze toch te dik waren om door iemand aantrekkelijk gevonden te worden. Zo haalde Nathalie aan dat ze ervan uitging dat mensen met overgewicht als minder aantrekkelijk werden aanzien.
28
“Want ja mensen die dikker zijn, worden als minder aantrekkelijk aanzien. Zeker bij, bij jongens. Allez als ge zo als meisje dikker zijt. Bij jongens van vijftien, zestien jaar die een dik lief hebben, ja da mag ni. Volgens mij. Van de andere jongens. En eum ja als ge dan iemand leuk vindt, denk ik ook da ge minder snel zo zelf de stap durft nemen. Omda ge dan denkt van ‘ja, die vinden mij toch nie leuk, want ik ben te dik’!” (Nathalie, 22 jaar). Bovenstaand citaat toont aan dat Nathalie zich als jong meisje bewust was van het stereotiep beeld over mensen met overgewichtals onaantrekkelijk. Nog een belangrijke bevinding in verband met dit citaat is dat dit beeld door haar werd geïnternaliseerd. Ze paste het toe op zichzelf en voelde hierdoor de verwachting afgewezen te worden. Doordat de respondent deze stereotiepe vooroordelen kende en vanuit deze kennis reageerde, beïnvloedden deze geprojecteerde veronderstellingen sowieso haar gedrag en haar keuzes. Dit zorgt ervoor dat op vlak van relaties deze respondent eigenlijk een zelfstigma had opgebouwd. Deze factoren wezen er op dat mensen met overgewicht kleinere sociale netwerken kunnen hebben. Dit komt overeen met de definities van stigma die door Link & Phelan (2001) en Goffman (1963) gegeven worden. Overgewicht is een kenmerk dat er voor zorgt dat een persoon als anders gezien wordt. (Goffman, 1963; Link & Phelan, 2001). Hierdoor wordt deze persoon duidelijk gescheiden van de rest van de samenleving. Dit was echter niet bij iedereen het geval. Sommige respondenten werden door sommigen mensen gepest, maar hadden wel een vriendengroep. De meerderheid van de respondenten haalde aan dat ze ondanks hun overgewicht toch een goed sociaal netwerk hadden (n=9). Slechts vier respondenten hadden het gevoel helemaal geen vrienden te hebben. Een goed sociaal contact leek een positieve invloed te hebben op de individuen. “Wij zaten in een heel toffe klas. Daar heeft er nooit geen enen me mij gelachen. Integendeel. Als e kik koprol moest doen…Dan stonden ze rond mij voor mij te helpen. En aleeja, das vree raar, maar allez da geluk heb ekik wel gehad. Ze hebben nooit me mij gelachen. Daarmee ja, natuurlijk mijn zelfvertrouwen nu is veel verbeterd tegen toen. Ik hield mij vroeger wel veel meer op den achtergrond, maar toch ni zo in die mate. Waarschijnlijk doorda ik in een goei klas zat. En hebt dan ook, er heeft dan ook nooit iemand me mij gelachen of gedaan. Aleeja. Dus da viel eigenlijk al bij al nog mee.” (Katrien, 38 jaar) De meerderheid van de respondenten had het gevoel dat overgewicht ook een invloed had op professionele mogelijkheden. Een groot aantal van de respondenten vermeldde in het interview dat overgewicht volgens hen vaak een belangrijke negatieve factor is in sollicitatiegesprekken. Hierbij moet wel vermeld worden dat de meeste respondenten dit niet rechtstreeks ervaren hadden, maar daar van uitgingen. Zo haalden enkele respondenten aan dat ze het gevoel hadden dat er sommige jobs waren zoals stewardess, schoonheidsspecialiste of een onthaalfunctie waarvan mensen met overgewicht uitgesloten werden. Een respondent (Hilde) gaf aan dat haar overgewicht volgens haar op 29
een directe manier een invloed had gehad op haar tewerkstelling. In het interview vertelde zij dat ze na een directiewisseling op haar werk plots haar job kwijtraakte. De reden hiervoor was volgens haar dat de nieuwe directie vond dat het niet gepast was om een zwaarlijvige persoon een onthaalfunctie te laten uitoefenen. “Eum ja, als ze au zien ook bij sollicitaties. Da heb ik zelf ondervonden ook. Ik ben zelf mijn werk kwijtgeraakt geweest. En zij beweren van ni, ma ik beweer van wel(…) Ik dee al twaalf jaar tzelfde werk. Kwerkte als bediende in de aankoopafdeling(…) Bon, een reorganisatie en we krijgen twee nieuwe mensen, twee mannen. Twee nieuwe mensen aant hoofd. En ik had da al ondervonden en ze hadden mij da al geprobeerd op mijn werk, mo op mijn werk konden ze mij niks zeggen. Teerste dingen dat er minder werk was, reorganisatie en ik heb mijnen ontslagbrief gekregen. En een goei maand en half nadien, hemmen ze nen interim aangenomen, eigenlijk een poppemieke (…)Om tzelfde werk te doen(…) Later is da dan uitgekomen. Dat da allemaal,… Ik paste ni in die mensen hun beeld voor op dienen bureau te zitten. Da had genen indruk alst er iemand afkwam (…) Zij wouden niemand ni hebben die daar zwaar zat.” (Hilde,53 jaar) Twee respondenten gaven ook aan dat ze omwille van hun overgewicht het moeilijker hadden om serieus genomen te worden op hun werk. Ook de fysieke moeilijkheden die mensen met overgewicht ondervinden, werden aangehaald als mogelijke belemmerende factor in de uitvoering van hun functie. “RES Sowieso e, voor mijn werk ook, merk ik dat eum, hoh ja, dees branche heeft mij nooit echt, echt gezien als ik dik was. Waar da ik nu inzit… Sofie Welke ? RES Filmbranche. Productie enzo. Sofie Aja. RES Maar gewoon ja, ik, ik, ik ontmoet sponsors, klanten… En das een heel ander manier waarop da ge die mensen begroet, allez begroet ni, maar gewoon…Ik ben ervan overtuigd dat die op een heel ander manier naar u kijken ook. Das daarom ni slecht. Maar, maar ge hebt beter uitstraling, om het zo crue te zeggen zeker denk ik dan… Ge komt zelfzekerder over, en, en ja. Denk da ge ni meteen vooroordelen hebt van mensen, zoals ik nu ben. Moest ik dikker geweest zijn, dan ben ik ervan overtuigd dat veel mensen veel vlugger vooroordelen hebben over mensen.” (Bart, 28 jaar) Uit dit laatste citaat blijkt ook al een vorm van indirect stigma. Aangezien de respondent niet zeker weet of de mensen anders naar hem keken. Hij anticipeerde daar gewoon op voorhand al op.
30
Indirect stigma De grens tussen directe en indirecte vormen van stigma is soms niet duidelijk. Dat zal waarschijnlijk voor een groot deel te wijten zijn aan het feit dat in sommige situaties personen tegelijkertijd direct en indirect stigma ervaren. Op dat moment wordt de grens onduidelijk. Want vanaf wanneer reageert de persoon vanuit de angst die hij voelt om gediscrimineerd te worden i.p.v. op de discriminatie zelf? In dit onderdeel zal er geprobeerd worden de elementen die aan bod kwamen tijdens de interviews die vooral wezen op meer indirecte vormen van stigma aan bod te laten komen. Er moet in het achterhoofd gehouden worden dat indirect stigma vaak het resultaat is van een vroegere ervaring met direct stigma. Dit hoeft echter niet steeds het geval te zijn. Indirect stigma is gebaseerd op het concept ‘insidious discrimination’ dat Link en Phelan (2006) aanhalen in hun werk. Het besef hebben dat er vooroordelen bestaan over mensen met overgewicht, is voor mensen met obesitas voldoende om hun levenskwaliteit te doen dalen. Uit de interviews bleek dat meer respondenten elementen, situaties of fenomenen aanhaalden die wezen op indirect stigma, dan op direct stigma. In de interviews kwam vooral de angst om uitgelachen, beoordeeld of bekeken te worden aan bod. Ook angst om te eten in het openbaar was bij een meerderheid van de respondenten aanwezig. Deze angsten van de respondenten worden in de volgende paragrafen uitgebreid besproken. Wat bij de meeste respondenten aan bod leek te komen, was dat ze -ook op momenten dat ze niet aangevallen werden- een zekere angst voelden om in sociale interactie te treden of om zich in publieke ruimtes te begeven. Zo haalden respondenten aan dat ze vaak het gevoel hadden dat er ‘misschien wel eens iets gezegd kon worden op hen’ of dat ze het gevoel hadden dat er met hen gelachen werd. Sommige respondenten gaven zelf aan dat ze er van bewust waren dat ze zich soms inbeeldden dat er met hen gelachen werd. Er was bij de respondenten dus een zekere angst aanwezig om veroordeeld, bespot of uitgelachen te worden. Dit toont aan dat ze vaak onbewust heel goed beseften dat ze niet voldeden aan het slanke ‘schoonheidsideaal’. “Res Ja, ik heb gewoon vaak het gevoel gehad, gewoon als ik over straat lo…liep, en ik hoorde mensen lachen da die me mij aant lachen waren. Sofie Zonder da da een…zonder da je daar zeker van was bedoel je ? Res Ja, waarschijnlijk was da helemaal ni zo.” (Ciska,20 jaar) De meerderheid van de respondenten vertoonden een zekere schroom om te eten in het openbaar. Ze hadden het gevoel dat mensen hen konden veroordelen als ze iets aten dat niet gezond was zoals een ijsje of frieten. Respondent Bart haalde in het interview aan nooit slachtoffer geweest te zijn van directe negatieve verbale opmerkingen. Toch voelde hij een zekere schroom om te eten wat hij wou. Zo vertelde Bart dat hij steeds keek naar hoeveel anderen aten om te bepalen hoeveel hij ging eten. Dit 31
is iets wat ook letterlijk werd verteld door twee andere respondenten. Hoewel anderen dit niet verwoordden, gaven enkele respondenten aan dat ze vaak stiekem aten. Dit toont aan dat ook zij zich schaamden om te eten. Dit toont aan dat zaken die voor andere mensen heel vanzelfsprekend zijn, voor mensen met overgewicht veel gepieker met zich mee brengen. “Zeker als ge in groep zijt gaat ge kijken van ‘Ah diene eet zoveel, ik doe da ook maar zoveel’ . Tenzij da ge echt een goe gevoel hebt, allez in een bende zijt waar da ge u da ni aantrekt… en dan, dan… Of wa da je doet is heel vaak soms zo in’t geniep gaan eten zoda ze het niet zien… Omda je denkt van als ze mij gaan zien eten, gaan ze zeggen dak weeral aant eten ben, kzalt zo zeggen.” (Bart, 28 jaar) Deze angst om te eten was in sommige gevallen gewoon gegrond op een gevoel. In andere gevallen hadden de respondenten reeds opmerkingen gekregen over wat ze aten of hoeveel ze aten. Deze opmerkingen waren vaak bedoeld als ‘goedbedoeld’ advies, maar werden door de respondenten vaak als beschamend ervaren. Hierdoor voelden ze zich nog meer onzeker over eten in het openbaar. Wat opviel was dat deze angst om bekeken of veroordeeld te worden, vaak uitmondde in vermijdend gedrag. De respondenten vermeden soms situaties waarin ze bespot of uitgelachen konden worden. Veel respondenten hebben in het interview vermeld dat ze in de tijd van hun overgewicht niet graag gingen gaan zwemmen of sporten. De reden die hiervoor vaak aangehaald werd, was dat men voor deze activiteiten weinig verhullende kledij moest dragen. “Ik ga bijvoorbeeld zeggen zwemmen ofzo, in de zwemkom(…) De klein ging gaan zwemmen, ze zat in een zwemclub. Dus de zondag gingen wij altijd mee gaan zwemmen, da ze toch kon oefenen. Zo de laatste jaren, als ik op mijn zwaarste zat, dierf ik niet. Ook omda ik zelf naar een…Als ge ging en ge zag iemand zwaarlijvig, da ge zei van: ‘wa komt die hier in de zwemkom doen’. Nochtans, ja ze doen nen effort. Maar… azo heel bloot zo, naar zulke plaatsen, zou ik ni meer gegaan hebben. Ofzo op strand, in mijnen bikini liggen. Nee, no way da zou ik ni doen(…) Dan zouden de mensen ook wel gezegd hebben van ‘ja, die is te zwaar’ ofzo.”(Myriam, 41 jaar) Deze bevindingen kunnen prima gekaderd worden aan de hand van de de ‘MLT’ van Link en collega’s (1989). In hun werk rond stigma beschrijven deze auteurs de indirecte gevolgen van stigma. Mensen die zich bewust zijn van het feit dat ze overgewicht hebben, hoeven niet op een directe wijze gediscrimineerd te worden om er rechtstreekse gevolgen van te ondervinden. Door middel van socialisatie leren mensen al op heel jonge leeftijd de normen en de straffen voor overtreding ervan (Mead, 1934). Vanaf het moment dat ze beseffen dat ze afwijken van deze norm, lijdt hun psychologisch welzijn hieronder omdat ze vrezen beoordeeld en afgewezen te worden. Onderzoek heeft inderdaad uitgewezen dat kinderen al op zeer jonge leeftijd negatieve attitudes ontwikkelen 32
tegenover zwaarlijvige mensen (Cramer & Steinwert, 1998). Deze attitudes zijn ook aangeleerd door zwaarlijvige mensen zelf. Ze weten dat overgewicht in de samenleving als onaantrekkelijk wordt gezien. Hierdoor vrezen ze dat andere mensen een oordeel over hen gaan hebben en hen gaan vermijden. Als een resultaat daarvan kunnen mensen met overgewicht minder zelfvertrouwen hebben, zijn ze onzeker in conversaties en vermijden ze sommige situaties (Link, Struening, Rahav, Phelan, & Nuttbrock, 1997). Zo vermeed Myriam zwemmen omdat er in zwemkledij geen enkele manier meer was om haar overgewicht te verbergen. Ze haalde later in het interview aan dat ze er normaalgezien steeds goed in slaagde om haar overgewicht te verstoppen. Het feit dat ze weinig tot geen negatieve opmerkingen over haar overgewicht gekregen had, weet ze hieraan. Ze vreesde dat in situaties waarin ze het niet kon verstoppen, ze wel negatieve opmerkingen kon krijgen. Dit is in overeenstemming met wat Gofman (1963) stelt over de invloed van de zichtbaarheid van een kenmerk op de gevolgen van het stigma. Omgevingsstigma Buiten de reacties van anderen en de angst voor de reactie van anderen waren er vaak nog zaken die hen aan hun overgewicht deden herinneren en eerder beschreven kunnen worden als een structurele vorm van discriminatie (Link & Phelan, 2006). In de resultaten zullen enkele elementen besproken worden zoals het gebrek aan gepaste of mooie kledij, het beeld over obesitas in de media en problemen met infrastructuur/meubilair. Wat door de meerderheid van de respondenten werd aangehaald was de moeilijkheden die ze ondervonden met het vinden van gepaste of mooie kledij. Een groot aantal van de respondenten haalde aan dat ze het beschamend vonden om naar speciaalzaken te moeten gaan. Nog ander respondenten haalden aan dat het voor personen met overgewicht heel moeilijk is om ‘mooie kledij’ te vinden. Deze afwezigheid van gepaste kledij, werd door sommige respondenten gezien als iets dat hen hinderde om de dingen te doen die ze graag wilden doen. Een andere respondent vermeldde dan weer dat het gebrek aan kledij haar belemmerde om een deel van haar persoonlijkheid uit te drukken. “Ja, want da vond ik ook wel een beetje erg. Want zo da was ook zo wa een deel van mijn persoonlijkheid. Da ik mij graag zo kleurrijk kleedde ofzo. Ik vond da ook totaal ni meer. En ja, toen voelde ik mij ook wel slecht omda ik zo ni de juiste kleren vond da mijn persoonlijkheid uitstraalde ofzo” (Leen,24 jaar). Bij een andere respondent zorgde de afwezigheid aan gepaste kledij er dan weer voor dat ze niet aan de activiteiten kon deelnemen die ze wou. Dit zorgde er op zijn beurt voor dat ze deze situaties ging vermijden. Zo haalde Hilde aan dat ze als vrouw met overgewicht niet op een motorfiets durfde te zitten mede door het feit dat motorpakken niet makkelijk te vinden zijn voor vrouwen met
33
overgewicht. Wat ook opviel was dat Hilde dit niet letterlijk durfde te zeggen, maar deed alsof ze niet geïnteresseerd was om aan deze activiteit deel te nemen. “Mor ga ne keer een motorpak kopen, in au overgewicht. Ge vindt gij da ni he, een broek waar da ge deftig in kunt, ne jas waar da ge deftig in kunt als vrouw. En dan vanachter zo op diene motto zitten. Ze zullen gaan zeggen ‘tis nogal een gezicht’. Da zijn dingen, der zijn veel dingen da ge ni durft doen ook he. Da ge graag van van sport of iet ook da ge zegt van ‘kzou da ook ne keer willen doen’. Ma da ge da gewoon ni doet he.”(Hilde) Twee participanten ondervonden ook problemen met meubilair of met de infrastructuur van de omgeving. Een participant haalde bijvoorbeeld aan dat strandstoelen steevast doorzakten wanneer hij er op ging zitten. Een andere participant haalde aan dat ze een keer met haar echtgenoot in een pretpark was en dat de stoeltjes van een attractie niet dicht konden toen zij er inzaten. Deze situaties zorgden ervoor dat de participanten een gevoel van schaamte hadden. “Het geval was bijvoorbeeld da wij zo me me vrienden allemaal stoeltjes hadden gekocht (…)En eum, ja en toen da ik daar indertijd ging opzitten, dan gebeurde da wel eens da die stoeltjes, allez die leefde wel nog , maar die zakte zo wa door op den duur. En dat die dan, dan ook zeiden van ‘Ja, misschien moeten we voor u ne keer ne speciale laten lassen ofzo’. En da was ni slecht bedoeld van hen. Ma inderdaad ja, als ik op nen andere ging zetten, dan gebeurde da ook, en bij de volgende ook, en met tgevolg ja… Da waren goekope stoeltjes, ma toch, dat de rest ook op den duur op de grond zat meer, omdat die stoeltjes aan het doorbuigen waren.” (Bart, 28 jaar). Ten slotte haalden de respondenten vaak spontaan aan dat ze zich bewust waren van het ideaal lichaamsbeeld, dat volgens hen getoond en opgedrongen wordt op televisie en in tijdschriften. Door de overheersende aanwezigheid van slanke rolmodellen in de media, hadden zij het idee dat overgewicht niet ‘binnen het plaatje paste’. Dit zorgde er vaak voor dat de respondenten zich onzeker voelden. Niet alleen de slanke rolmodellen maar ook de aandacht die in de media gegeven wordt aan gewichtsverlies kwam aan bod. Deze twee zaken werden door de respondenten als storend ervaren en waren voor hen een bron van onzekerheid. “Ja daar wordt gewoon echt de nadruk op gelegd in de media en overal in tijdschriften enzo. Ik vind dat daar wel heel veel eum over geschreven wordt en ook eum bekendheden en zo… Als die een beetje verdikt zijn, dan staat da direct in ‘Dag Allemaal’ alsof dat da een ramp is ofzo. Dus ik heb, allez kdenk dat da daar ook wel veel mee te maken heeft. Dat da ook zoiets is van ‘ja, het schoonheidsideaal is hier wel mager zijn enzo’. Ik vind da zelf, ik vind da persoonlijk redelijk idioot. Ma ik moe nu zeggen da ik daar zelf toch ook wel zo’n beetje naar kijk soms ze…”(Julie, 22 jaar). 34
Wat door enkele respondenten ook werd aangehaald was dat er in televisieprogramma’s over afslanken vaak een onjuist beeld wordt geschetst over de oorzaken van overgewicht. Zo werd er door Katrien gesteld dat in deze televisieprogramma’s enkel de extreme gevallen getoond werden. Volgens haar werden vooral mensen met een buitensporig eetgedrag in beeld gebracht. Deze programma’s kunnen er dus toe bijdragen dat het stereotiepe beeld over zwaarlijvigen in de samenleving versterkt wordt. Ook had Katrien het gevoel dat deze verkeerde afspiegeling van de oorzaken van overgewicht er toe bijdroeg dat alle mensen met overgewicht een soort van schuldgevoel opgedrongen krijgen. “Maar thoh, de programma’s die er zijn rond afslanken enzo. Gelijk eum…Wa wast daar? Me Sonja Kimpen enzo. Kvind da da altijd de extreme gevallen. Iemand die daar kweet ni hoeveel hamburgers op een rij zit op te eten. Aleeja. Da deed ik bijvoorbeeld niet.(…) Ze denken dan waarschijnlijk, de omgeving denkt dan waarschijnlijk ‘ziedet, die is te zwaar, die doet waarschijnlijk ook zoiets’... Ma da is ni waar. Allez, nie iedereen eet zeven hamburgers op een rij.” (Katrien, 38 jaar). Myriam haalde aan dat men in de media tegenwoordig probeert om een positief beeld te brengen over vrouwen met een ‘maatje meer’. Deze campagnes leken voor haar echter soms een dubbel effect te hebben. Aangezien de modellen met een ‘maatje meer’ in deze campagnes, vaak heel normale vrouwen zijn. Zij stelde dat het model met het ‘maatje meer’ dezelfde maat had als zij op het moment dat ze vermagerd was. Deze campagnes kunnen dus een kwetsende bijklank hebben voor mensen die dezelfde maat hebben als zo’n model of die zwaarder zijn. “Heb ik daar juist in de, opt internet gezien van ‘H&M start met een nieuwe zomercampagne’ en tis dus een eum, allez een model met allez, met een maatje meer. En ik heb naar die foto’s gekeken. En der waren verschillende dingen in bikini, in kleding en dak keek en dak zei van ‘aleeja, het maatje meer’. Das hoe da ik nu eigenlijk ben. En ik voel mij goed. Hoe dat die vrouw er uitzag. Ze ging naar mijn, mijn karuur feitelijk. Naar mijn vormen.” (Myriam, 41 jaar) Zelfstigma In dit stuk zal er besproken worden in welke mate de respondenten zich bewust waren van de vooroordelen en de stereotypes die er bestaan omtrent overgewicht. Ook zal er gekeken worden of de respondenten deze vooroordelen aannamen of zich er tegen verzetten. Ten slotte zal er gekeken worden of de respondenten deze vooroordelen toepasten op zichzelf. De respondenten waren zich allemaal bewust van het negatieve beeld dat in de samenleving geschetst werd over mensen met overgewicht. Ook werden er enkele vooroordelen aangehaald die volgens de respondenten aanwezig waren. Er waren wel twee participanten die het gevoel hadden dat ze meer
35
vooroordelen te horen kregen over overgewicht nu ze zelf afgeslankt waren. Twee respondenten vermeldden dat ze nu het gevoel hadden dat ze die boodschappen toen bewust niet wilden horen. “Ja, Ik denk wel da ge da voor een stukske blokt. Nu ben ik mij heel bewust van wat er allemaal wordt gezegd. Op diene moment had ge zoiets van… Ik zie nu pas hoe dik ik toen eigenlijk was, kzalt zo zeggen. Ik wist da ik dik was in den tijd, maar tis nu pas da ik zie van ‘oh my god, da was eigenlijk wel erg”(Bart, 28 jaar) De respondenten waren zich dus bewust van het beeld dat er hangt over obesitas. De mate waarin ze akkoord gingen met de vooroordelen en het stigma als rechtvaardig zagen, valt moeilijker te bepalen. Zo bleek uit de interviews dat sommige respondenten wel letterlijk zeiden dat ze niet akkoord gingen met de vooroordelen. Veel respondenten merkten op dat overgewicht een complexe conditie is en vaak maar deels de verantwoordelijkheid is van het individu. Ook verzetten ze zich tegen het idee dat mensen met overgewicht lui zouden zijn of sowieso niet gezond zouden eten. Maar langs de andere kant erkenden ze overgewicht wel als een negatieve conditie. Er was geen enkele respondent die overgewicht niet als een ‘probleem’ zag. Een respondent zei wel dat ze een vrouw met overgewicht ook een aantrekkelijke vrouw kon vinden. Sommige respondenten pasten het stigma op zichzelf toe en hadden hierdoor een verminderd zelfvertrouwen. Andere respondenten hun zelfvertrouwen werd –alhoewel ze allen wel verklaarden dat ze meer zelfvertrouwen hadden na het gewichtsverlies- amper of niet aangetast door hun overgewicht of het obesitasstigma. Tom was zo een respondent wiens zelfvertrouwen wel was aangetast. Ook ging hij deels akkoord met de slechte behandeling die hij kreeg van mensen uit zijn omgeving. Alhoewel hij niet akkoord ging met de manier waarop ze hem pestten, toch leek hij het gerechtvaardigd te vinden dat anderen opmerkingen maakten over zijn gewicht. Bovendien beschreef hij zijn overgewicht ook als iets dat hij mis deed. “Want da werkt ook totaal ni stimulerend als ge scheldwoorden naar u kop geslingerd krijgt. Dus ja, correct. Daar zit wel een deel correctheid in natuurlijk. En ge moet dat zelf ook onder ogen ziet. Tis ook maar als ge da onder ogen ziet, da ge da zelf kunt accepteren da ge zwaarder zijt. Maar ja eum, tis moeilijk, moeilijk om da correct of oncorrect te vinden. Tis beiden wel. Tis ni correct de manier waarop da ze dingen zeggen, maar tis wel correct da ze u wijzen op wa da ge mis doe. (Tom, 20 jaar”) Dit citaat is een prima voorbeeld van wat Cahnman (1968) aanhaalt in zijn werk, nl dat mensen met overgewicht de discriminerende behandeling als rechtvaardig beschouwen. Hierdoor worden ze dus eigenlijk drie keer benadeeld. Toen ik de respondenten de vraag stelden of ‘overgewicht’ de verantwoordelijkheid was van het individu zelf, gingen velen ermee (deels) akkoord. Enkele participanten haalden bijvoorbeeld aan dat 36
ze zich afvroegen of mensen met overgewicht niet te vaak in de zetel zaten. Wat vaak werd aangehaald was dat enkel mensen met ziektes er niet kunnen aan doen dat ze overgewicht hebben. Toen hen echter de vraag gesteld werd of het in hun geval hun verantwoordelijkheid was geweest, antwoordden ze dikwijls dat het in hun geval anders was omdat ze jong waren op het moment dat ze overgewicht hadden, hun ouders hun voedsel kozen, ze relationele problemen hadden op dat moment, enz. Ook haalden enkele respondenten aan dat zij wel altijd aan sport gedaan hadden. Sommige respondenten verklaarden zelf dat ze geen invloed ondervonden hadden van hun overgewicht. Wat bij de meeste van deze respondenten opviel, was dat ze zichzelf niet als ‘persoon met overgewicht’ zagen. Dit komt overeen met wat Corrigan en Watson (2002) stelden in hun theorie over de ‘zelfstigma paradox’. Sommige respondenten hebben een laag zelfbeeld omwille van het feit dat ze het stigma geïnternaliseerd hebben. Anderen schijnen weinig moeite met het stigma te hebben. De factoren die bepalen welke invloed het stigma heeft op hun zelfbeeld is de mate waarin ze het stigma als rechtvaardig zien en de mate waarin ze zich identificeren als lid van de gestigmatiseerde ‘groep’. Zo haalde respondent Patrick aan dat hij enkel fysiek zich slechter voelde, maar dat hij op andere vlakken niet echt problemen had. Vanuit de theorie van Corrigan en Watson (2002) kan dit verklaard worden doordat deze respondent vermeed om zich te identificeren met het ‘label’ obesitas. “Want int begin is obesitas iets raar, ge schuift da voor u uit he. Want ge hebt geen problemen he. Das gelijk als iemand die drinkt. Aleeja kbedoel nen alcoholieker zelf heeft geen problemen he. Iedereen ziet dat hem een probleem heeft. Mo dieje zelf, da is me obesitas tzelfde he. Ge schuift da voor u uit he. En…‘Mo kben ekik ni te dik, en kan ekik da nog’. Mor, mor uiteindelijk, na staan ik aan den anderen kant. Besefte dan wel… Dat pas nadien dat besef kwam da ge echt wel een probleem had.”(Patrick, 41 jaar ) De kleine minderheid van de respondenten die zich helemaal niet identificeerden met overgewicht vermeldden verschillende strategieën die ze (onbewust) gebruikten om deze identificatie te vermijden. Zo haalden de respondenten aan dat ze het vermeden in de spiegel te kijken. Ze stonden niet op de weegschaal. Ze droegen verhullende kledij om zo hun overgewicht te verbergen voor anderen. Of ze vermeden publieke activiteiten zoals zwemmen, die ervoor zouden zorgen dat anderen hun overgewicht sneller gingen opmerken. Beleving stigma Er kan dus gesteld worden dat het soort stigma dat ervaren wordt, verschilt van respondent tot respondent. Waarschijnlijk is het juist de combinatie van de verschillende vormen van stigma, dat het leven met overgewicht extra moeilijk maakte. Onafhankelijk van het soort stigmatisering dat ze ondervonden hadden, haalden alle respondenten aan minder zelfvertrouwen gehad te hebben met overgewicht dan na hun gewichtsverlies. Buiten deze gelijklopende ervaring, waren de andere sociaal37
emotionele consequenties eerder uiteenlopend. Enkele respondenten schenen de pesterijen goed te kunnen verdragen, indien ze een goed sociaal netwerk hadden. Dit kan er op wijzen dat sociale steun een buffer vormt tegen de nadelige effecten van stigma. Naast zelfstigma zou dit dus ook een factor kunnen zijn die de psychologische uitkomsten van stigmatisering bepaalt. “Ik had altijd veel vrienden enzo, als, als dikke tiener dan… En, ik had daar ni echt hinder van. Want de enigste mensen die mij daar zo opmerkingen over gaven waren mensen dak niet kende. En mijn mama (lacht). En, ja, ik kon eigenlijk gewoon als tiener alle dinges doen. Ik ben altijd uit geweest. Ik eum, ik had altijd vriendjes enzo. Dus…op zich vielt da wel mee.” (Nathalie, 22 jaar). Toch haalden enkele respondenten aan dat ze zich vaak minderwaardig voelden door hun overgewicht (n=4). “Ik heb mij altijd minderwaardig gevoeld. Ook omdat is da eum, tzit eum…De mensen praten u da aan he. Ge zit in die situatie… In de schooltijd is da al he, voelt ge da al ge, da ge ni zijt gelijk een ander. Mor op diene moment wilt iedereen zijn gelijk als een ander….”(Hilde, 53 jaar) Ook vermeldde één respondent dat ze door het feit dat de vooroordelen over obesitas door iedereen aanvaard werden, het gevoel had dat ze dit niet kon aanvechten. Dit bracht voor de respondent een gevoel van machteloosheid met zich mee. “Ja ik vond da wel erg da ze da allemaal zeiden. Maar ge kunt er ni veel op zeggen he. Maar ik vind dan dat dat zo de mening van iedereen ewa is. Zo van ‘ ge moet mager zijn, en niet dik’. Ook in de media komt da altijd naar voor. Dus wa hebt gij daar dan op te zeggen ?” (Leen, 24 jaar) 5.1.2 Overgewicht en identiteit In volgend stuk zullen de elementen aangehaald worden die wijzen op de aanwezigheid van een ‘fat identity’: 1) ‘learned identity’, 2) ‘trying identity’, 3) ‘all-encompassing identity’. Verder wordt er ook nog ingegaan op de stelling van Goffman (1963) dat gestigmatiseerde individuen geen ruimte krijgen om hun authentieke persoonlijkheid te tonen. Dit kwam in de interviews van dit onderzoek aan bod aan de hand van een ‘masker’ dat de respondenten meldden te dragen wanneer ze overgewicht hadden. Ten slotte wordt er ook ingegaan op overgewicht als ‘master status’, de plaats van overgewicht in de ‘salience hierarchy’ en op de invloed van andere rollen op de plaats van de ‘fat identity’ in de ‘salience hierarchy’.
38
Learned identity Bij enkele respondenten bleek hun overgewicht inderdaad een invloed te hebben gehad op hun identiteit. Wat enkele respondenten letterlijk aanhaalden, was dat het niet zozeer het overgewicht zelf was dat voor een negatief zelfbeeld zorgde. Het waren eerder de reacties van anderen, die ze als het grootste probleem zagen. Uit volgend citaat blijkt ook dat kinderen met overgewicht op zeer jonge leeftijd aanleren dat ze als ‘anders’ gezien worden door de behandeling die ze krijgen van anderen (Cramer & Steinwert, 1998; Mead, 1934). “En dan komt ge op school aan. En in de kleuter, in de kleuterklasjes valt da allemaal wel nog mee, weette. Ge zit in de zandbak en ge speelt samen. En dan…Naarmate da ge ouder wordt en, en ge ziet reacties van andere kindjes. Ja dan begint da wel door te dringen van ‘oei, wa is er mis me mij? Want iedereen doet zo raar tegen mij!”(Ciska, 20 jaar) Een respondent stelde letterlijk dat de manier waarop anderen hem zagen, een invloed had op de manier waarop hij zichzelf zag en welke keuzes hij maakte qua gedrag. Hij noemde dit in navolging van Cooley (1902) een spiegel. “Da volgt u e hoe da mensen naar u kijken, da is… Hoe da mensen naar u kijken, das gewoon ne spiegel. Ge hoort van mensen hoe da ge er uitziet. Ge hoort van mensen hoe da ge zijt als persoon. Ge hoort van mensen hoe da ge u gedraagt. Ge merkt zelf of da da positief of negatief is, door de mensen. Dan ga je da zelf ook altijd lichtelijk aan passen om meer blij te zijn. Allez meer eum u best te doen… Allez u best ni te doen, maar u te veranderen als persoon, lichtelijk te veranderen, door de storende elementen da je hebt, te wijzigen naar, naar iets positievere elementen, of neutrale elementen (…) Maarja, mensen sowieso die, die geven, die geven,… Iedereen geeft constant feedback aan elkaar int leven (…)En, en dan merkt ge zelf van u ook of er iets correct is of ni. Of da ge juist zit met iets of ni.” (Tom,20 jaar) Uit deze twee citaten en ook uit andere interviews bleek dat sommige respondenten pas doorhadden dat ze overgewicht hadden door de reacties van anderen. Dit kwam vooral naar voor bij de respondenten die overgewicht hadden gehad sinds de kindertijd. Een respondent stelde letterlijk dat ze niet zeker wist of haar overgewicht haar wel gestoord zou hebben, moest het niet gecombineerd geweest zijn met afwijzende en negatieve opmerkingen van anderen. Dit komt overeen met wat Karen Jaffe (2008) stelt in haar werk ‘Forming Fat Identites’, nl dat een ‘fat identity’ een geleerde identiteit is. Deze bevinding is ook een prima voorbeeld van het concept ‘looking glass self’ van Cooley (1902). Bovendien kan deze bevinding ook gelinkt worden aan de bevindingen van Corrigan en Watson (2002), nl. dat mensen meer invloed op hun zelfvertrouwen ondervinden wanneer ze de stereotypes kennen en aangeleerd krijgen dat deze op hen van toepassing zijn.
39
Trying identity In de analyse werd er gezocht naar de mate waarin de respondenten akkoord leken te gaan met de volgende stelling: “Fat people’s lives are more difficult because they are fat, physically, psychologically and socially.”(Jaffe,2008) Uit de interviews is gebleken dat overgewicht voor veel respondenten hun leven moeilijker maakte. Ten eerste haalde een meerderheid van de participanten aan dat fysieke inspanningen hen meer moeite kostten met overgewicht. Sport was iets wat voor veel respondenten niet vanzelfsprekend was. Zo hadden ze bij groepsporten het gevoel dat ze degene waren die het traagst was of het snelst buiten adem. Hun fysieke moeilijkheden zorgden er ook soms voor dat ze moeite hadden om hun huishouden of hun werk te doen. Hierdoor had hun overgewicht dus een invloed binnen meerdere levensdomeinen. Vervolgens waren er de psychologische moeilijkheden. Alle respondenten haalden aan dat ze met overgewicht minder zelfvertrouwen hadden dan na hun gewichtsverlies (hierbij moet wel de opmerking gemaakt worden dat ongeveer de helft van de respondenten zei dat ze niet per se een slecht zelfbeeld hadden toen ze zwaarlijvig waren. Ze voelden zich gewoon nog beter na hun gewichtsverlies). Vier respondenten verklaarden zich minderwaardig te voelen. Een respondent zei dat overgewicht voor haar gezien kon worden als een ‘survival of the fittest’. Deze respondent meldde ook dat zij het zo moeilijk had met de pesterijen dat ze een psychologe had geraadpleegd om hiermee te leren omgaan. Uit de interviews bleek ook dat in vele gevallen overgewicht het sociale leven van de persoon verstoort. Zo hadden enkele respondenten het gevoel dat ze minder snel contact konden maken met mensen toen ze overgewicht hadden. Als oorzaak werden twee verschillende redenen aangehaald. Ten eerste hadden zij het gevoel dat andere mensen hen minder graag wilden leren kennen. Ze zeiden wel ‘hallo’ of ‘goeiendag’, maar daar bleef het bij. De tweede reden die zij aanhaalden was het feit dat de respondenten zelf moeilijk contact durfden maken. Enkele respondenten zeiden dat ze zich liever op de achtergrond hielden, toen ze overgewicht hadden. Ze hadden vaak op voorhand het gevoel dat ze afgekeurd konden worden en probeerden hierdoor niet meer om contacten aan te knopen met mensen. Dit kan gezien worden als een voorbeeld van een ‘why try’ effect. (Corrigan et al., 2009). Mensen met overgewicht die een zelfstigma hebben opgebouwd, hebben -door de negatieve reactie die ze verwachten van hun omgeving- vaak geen zin meer om te proberen nieuwe vriendschappen te sluiten. Een respondent haalde aan dat ze liever gesprekken voerde op het internet. Dit omdat het voor haar makkelijker leek om online vriendschappen te sluiten. ‘Master Status’/ ‘all-encompassing identity’ Uit de voorgaande bespreking van de resultaten bleek dat de respondenten binnen verschillende levensdomeinen met het obesitasstigma konden geconfronteerd worden. Doordat het stigma bij 40
sommigen ook inwerkte op hun zelfbeeld, beïnvloedde het ook de manier waarop ze zichzelf presenteerden binnen sociale contexten. Bij een minderheid van de respondenten was het overgewicht een factor geworden die elke rol die ze hadden, beïnvloedde. Het had een invloed op de vrienden die ze maakten, de manier waarop ze op vakantie gingen, de manier waarop ze flirtten, de manier waarop ze in de groep stonden, welke kleren ze aantrokken, of ze al dan niet aan sport deden...Dit wijst er op dat overgewicht inderdaad een dominant kenmerk kan zijn dat binnen alle levensdomeinen tot uiting kan komen, d.i. een ‘masterstatus’(Hughes, 2012; Hughes, 1945). “Allez….Ge denkt over alles wel soms ne keer twee, drie keer na, gewoon omda ge zoiets hebt van ik weeg veel meer, eum het is voor mij veel zwaarder. En ook, ja… Theeft nen invloed sowieso, op alles wat da je doet en draagt, kzalt zo zeggen.”(Bart, 28 jaar) Alhoewel overgewicht dus een belangrijke rol speelde in het leven van sommige participanten en de keuzes die ze maakten (Corrigan et al., 2009), vond een meerderheid van de respondenten een sociaal netwerk waar ze zichzelf konden zijn en waar hun overgewicht geen rol speelde. Voor sommigen speelde het overgewicht op sommige domeinen zelf zo goed als geen rol. Het overgewicht is dus zeker niet voor alle respondenten een ‘master status’ of een allesoverheersende identiteit geweest. De mate waarin de respondenten over een ‘fat identity’ beschikte, varieerde dus sterk. Voor sommigen was het overgewicht inderdaad iets waardoor ze het moeilijk hadden in alle domeinen van hun leven. Bij anderen was het eerder een kleine drempel. Vier respondenten vermeldden buiten enkele fysieke moeilijkheden die ze ondervonden, geen enkele andere vorm van hinder ondervonden te hebben van hun overgewicht. Zo haalde Sam aan dat het hem eigenlijk nooit gestoord had, dus dat hij nooit een manier nodig had gehad om er mee om te gaan. “RES In de chiro werd daar bijvoorbeeld een beetje mee gelachen, gelijk dak zei, ma da is normaal denk ik, ja. Ge lacht me iedereen zijn speciale trekskes zo een beetje. Sofie En wa deed gij dan als er daar mee gelachen werd? RES Meelachen(…) Ik heb er eigenlijk nooit last van gehad denk ik. Kdenk ni da ik daar ooit een manier heb voor moeten vinden voor daar mee om te gaan. Pff Ik was daar gewoon totaal ni mee bezig denk ik . Da was meer, allez van gemak denk ik…”(Sam, 24 jaar) Dit is in overeenstemming met het continuüm van ‘fat identities’, waar Jaffe (2008) het over heeft. ‘Fat identity’ is met andere woorden een dynamisch gegeven en de mate waarin men zo’n identiteit vormt, is afhankelijk van persoonlijke kenmerken, maar ook van hoe deze interageren met sociale verwachtingen. De plaats van de ‘fat identity’ in de ‘salience hierarchy’. De rol die het overgewicht speelde binnen de identiteit van de persoon was variërend afhankelijk van de levensfase en verschilde van respondent tot respondent. Het viel op dat gewicht vaak pas een 41
belangrijke rol speelde in hun persoonlijkheid, als ze op dat moment geen andere belangrijke rol hadden in hun leven. Een respondent haalde bijvoorbeeld aan dat haar overgewicht wel storend was voor haar en ervoor zorgde dat ze veel situaties vermeed. Maar dat ze de reacties van anderen niet superbelangrijk vond zolang ze haar vriend had, die haar ook waardeerde met overgewicht. Positieve feedback van één ‘significant other’ kan dus genoeg zijn om de ‘salience’ van de ‘fat identity’ op een redelijk laag niveau te houden. Wanneer de positieve feedback van deze ‘significant other’ wegviel, verhoogde de ‘salience’ van de gewichtsidentiteit echter plots. “Ik had wel vrienden, ma ni overdreven veel, ma ik trok ook wel veel me mijn vriendje op toen. En da was toen eigenlijk den enigste persoon waar ik om gaf. Ik had niet echt veel nood aan andere mensen toen(…)Toen ik een vriendje had ni eigenlijk. Totaal ni. En ik was eigenlijk gelukkig en hij zei ook atlijd da ik er goe uitzag. Maar toen da da gedaan was, ben ik daar wel over beginnen nadenken. En dan keek ik zo naar mijzelf, en dan dacht ik van ‘eigenlijk wa staat er voor de spiegel’. En dan wou ik daar echt iets aan doen.” (Leen, 24 jaar) Respondent Tom haalde dan weer aan dat hij na zijn ‘come-out’ in plaats van ‘dikke Tom’ gezien werd als ‘Tom, de homo’. “Heel, heel vroeger had ik helemaal geen vrienden en dan was da heel extreem in pesterijen en eum in woorden da ik te horen kreeg. Maar vanaf tweede middelbaar, eum ja, tis tis vree raar om te zeggen. Want das gelijk een heel, een heel rare situatie geweest. Ik heb dan mijn comming-out gedaan, op mijn tweede, tweede middelbaar. Kwas daar zelf ook achter, en, en…Op da moment was er eigenlijk een hele groep mensen die da apprecieerden dat ik dat deed. En zo hebben mensen mij anders beginnen bekijken eigenlijk. En ik was dan wel int plaats van het dikkertje ‘de homo’. Maar daar kon ik lijk veel beter mee leven. Omdat dat ook, das geen belediging e, da ge homo zijt. Dus daar is ook nooit, nooit geen pesterijen rond gemaakt ofzo.”(Tom, 21 jaar) Hij haalde ook aan dat hij zich na deze verandering beter in zijn vel voelde. Dit geeft aan dat eens er door de omgeving een meer overheersend etiket aan een persoon wordt toegekend, het andere etiket aan belang kan afnemen. Deze beide voorbeelden kunnen teruggekoppeld worden aan het concept van de ‘salience hierarchy’ uit de ‘identity theory’ van Stryker en Burke (2000). Een identiteit heeft een hoge plaats in de ‘salience hierarchy’ en heeft bijgevolg veel invloed op de sociale interacties en het zelfbeeld, als ze veel benadrukt wordt door de omgeving of door één ‘significant other’. Bij Tom werd de ‘overgewichtsidentiteit’ plots een minder zichtbare identiteit, omdat er in meer situaties werd gereageerd op zijn identiteit als homo. Dit zorgde ervoor dat zijn ‘gewichtsidentiteit’ op de achtergrond verdween en niet langer een master status was. Overgewicht kan moeilijk verborgen worden. Toch trachtten de respondenten soms de ‘fat identity’ te verdoezelen door een andere belangrijke identiteit te creëren. Door een andere belangrijke rol aan te 42
nemen, kan de aandacht immers afgeleid worden van het overgewicht. Het kan zijn dat de respondenten door middel van creatie van een andere dominanten identiteit, probeerden de plaats van de ‘fat identity’ in de ‘salience hierarchy’ te laten zakken. Zo vermeldden veel respondenten dat ze zich manifesteerden als de humoristische, de leiderfiguur… “Hoh, ik was zo de leider van de groep he. Misschien ook was da een, een, een façade rondom mij ze, om dan iets anders te compenseren, van, van…Ni da ze allemaal schrik hadden van mij. Maar er zal misschien ook nooit iemand durven zeggen hebben van ‘hé, dikke’ (…) Ik denk dat tvroeger ook was eerder door door een typeke da ik had he. Da ik dee en da ik moest zijn. Ik had zo het gevoel da ik da moest zijn, da leiderstype.”(Saskia, 32 jaar) Masker Zes respondenten vermeldden dat ze het gevoel hadden dat ze niet zichzelf konden zijn toen ze overgewicht hadden. Ze hadden het gevoel zich anders voor te moeten doen dan wie ze waren. Sommigen haalden aan dat ze enkele excentrieke karaktertrekken hadden toen ze overgewicht hadden. Een respondent haalde bijvoorbeeld aan dat ze altijd heel mondig was als een soort van verdedigingsmechanisme. Een andere respondent haalde aan dat hij zich vaak niet goed voelde, maar dat hij bij andere mensen juist deed alsof hij heel vrolijk was. Wat bij vier respondenten letterlijk aangehaald werd, was dat ze tijdens de periode van hun overgewicht een ‘masker’ of ‘façade’ opzette voor hun omgeving. “Dus eigenlijk hebt ge dan zo een soort van masker op. Ik heb lang tgevoel gehad da ik een masker op heb had. Omda ge dan thuis als ge alleen zijt, zijt ge helemaal niet zo gelukkig als da ge bij de andere mensen zijt. Maar de moment da je bij de andere mensen zijt, zijt ge wel vree gelukkig. Omda je daar veel plezier mee maakt. Ge doet daar wel veel dingen mee. Maar uw zelfbeeld blijft nog altijd tzelfde. Ge schuift da gewoon op diene moment weg. Omda ge wordt er ni mee geconfronteerd” (Tom, 20 jaar) Ze deden alsof ze onverschillig waren over hun overgewicht, terwijl ze er zich eigenlijk niet goed bijvoelden. Ongeveer de helft van de respondenten stelden dat ze vaak deden alsof het overgewicht voor hen niet belangrijk was. “Want ge geeft da ook ni altijd toe e da da ambetant is om dik te zijn. Ge doet daar dan zo over van ‘ja, neen da stoort mij niet’. En weette ofzo de fabeltjes van dikke mensen die zijn leuker, hebben meer plezier, die lachen meer en bla bla. Ma das bullshit e, das gewoon omda je zelf da ni wilt toegeven da je daar voor u zelf wel een probleem mee hebt.”(Johanna, 29jaar) Veel van de respondenten hadden dus het gevoel dat ze niet zichzelf konden zijn. Ze haalden echter ook aan dat anderen niet geïnteresseerd waren om hun echt te leren kennen. Hier kan dus de link 43
gelegd worden met wat Goffman (1963) stelt omtrent gestigmatiseerde identiteiten in zijn werk ‘Stigma, notes on the management of spoiled identity’, nl. dat er een discrepantie is tussen de virtuele en de actuele sociale identiteit. Deze respondenten hadden ook een zekere teleurstelling in het feit dat anderen niet geïnteresseerd waren om ‘andere kanten’ van hen te zien. Het ontbrak hen dus aan de mogelijkheid om hun ‘authentieke zelf’ te kunnen tonen, zoals Goffman (1963) ook stelt in zijn werk. Ook het feit dat sommige respondenten er voor kiezen om hun leed verborgen te houden door middel van een masker van onverschilligheid, kan er toe bijdragen dat er geen authentieke publieke identiteit kan getoond worden.
5.2 Na het gewichtsverlies In dit onderdeel zal er besproken worden welke specifieke veranderingen het gewichtsverlies teweeg bracht voor de respondenten. Eerst zal er gekeken worden in welke mate het stigma verdwijnt. Hier zal er gekeken worden naar de veranderingen in directe interacties zoals meer positieve aandacht krijgen, de verdwijning van de angst om beoordeeld of bekeken te worden en het ruimere kledingaanbod. Ook zal er beschreven worden hoe de respondenten zich voelden bij deze veranderingen. Als laatste zal de invloed van het gewichtsverlies –en de veranderingen die hiermee gepaard gaan- op de identiteit aan bod komen. Hierbij wordt er gekeken welke zaken er toe leiden dat de identiteit en het zelfbeeld aangetast worden en welke moeilijkheden de respondenten ondervinden in de vorming van een ‘post fat identity’. Ook wordt er zich gefocust op de mogelijkheid van een ‘stigma exit’. Waarbij er vooral de vraag gesteld wordt of overgewicht nog steeds een belangrijke rol speelt in hun identiteit. 5.2.1 Veranderingen na het gewichtsverlies Veranderingen in interacties. Het merendeel van de respondenten haalde aan dat ze ergens in hun omgeving wel een verandering opmerkten in interacties met andere mensen of de manier waarop andere mensen naar hen keken. Dat konden zowel kleine als grote veranderingen zijn. Bij sommige respondenten ging dit over een verschil in interacties met vrienden. Andere respondenten haalden dan weer aan dat ze het gevoel hadden dat ze serieuzer genomen werden op de werkvloer. Sommige respondenten ervoeren geen specifieke verandering in interactie met anderen. De ervaringen liepen erg uiteen. Zeven respondenten vermeldden letterlijk dat ze zelf een serieuze verandering hadden waargenomen in de behandeling die ze van andere mensen kregen. Zo verklaarden respondenten dat er mensen waren die voordien geen aandacht voor hen hadden of niet tegen hen praatten en na hun gewichtsverlies wel. “Er zijn mensen die vroeger nooit iets tegen mij zeiden, die da nu wel doen. Da merk ik op mijn werk heel goed. Allez, vroeger die nooit een woord tegen mij zeiden en sinds da ik nu veel afgeslankt ben… Die een babbelke slaan. Da voordien ni denkbaar was. En omgekeerd ook.
44
Mensen, die denk ik, uit jaloezie… Die ook zo’n beetje zwaar zijn, die ni zo nog iets zeggen. Heel raar.” (Katrien, 38 jaar) Wat door Julie werd aangehaald was het feit dat ze meer aandacht kreeg van het andere geslacht toen ze weer gewicht verloren had. Ook haalde ze aan dat er over het algemeen minder onbekende mensen met haar kwamen praten toen ze overgewicht had. “Awel ik moe, natuurlijk op de moment zelf heb ik da ni door, ma ik moe wel zeggen da vanaf dak weer vermagerd was en dak weer eum echt gewoon op mijn gewicht zat, moek wel zeggen dat er meer aandacht gegeven werd. De mensen kwamen wel spontaner bij mij eigenlijk,… Sofie Uhu. RES Eum…En ik moe nu toch zeggen, dak da wel opgemerkt heb, achteraf dan. Maar op het moment zelf is.... Mja, kben altijd in tzelfde vriendengroepje. Ma ik zag wel altijd bijvoorbeeld jongens naar mijn vriendin gaan. Ma dan ni bij mij. Ma nu ist weer evenredig. Snapt ge?(Julie, 22 jaar) Bij twee respondenten riep deze verandering irritatie of zelfs kwaadheid op. Enkele respondenten haalden aan dat het voor hen moeilijk was om te wennen aan deze andere behandeling. Dit was vooral het geval bij de respondenten die al overgewicht hadden sinds de kindertijd. Deze kwaadheid zou kunnen verklaard worden doordat de nieuwe behandeling die de respondenten kregen op dat moment ook ervoor kan gezorgd hebben dat er een discrepantie teweeg gebracht werd tussen hoe de respondenten zichzelf zien en hoe anderen hen zien. “Bwaja gelijk als ge op feestjes zijt. Op feestjes. Er is nooit iemand die u vraagt ‘wa drinkt ge?’ als ge dik zijt. Vergeet het. Vergeet het. Ik had da daar enorm moeilijk mee int begin als ik vermagerd was, da mannen mij vroegen ‘wa drinkte?’ Of mij kwamen halen om te dansen. Ik heb in heel mijn leven maar me ene jongen echt ‘geslowd’. Omdak het daar gewoon… Ik was constant in mijn hoede int begin van ‘Dit klopt hier niet. Dit is zo afwijkend van hetgeen wat daarvoor was.’ Hoe da mijne levensstijl of mijne wereld daarvoor was. Ge merkt da enorm. Ge merkt da aan alles. Supermarkt enzovoort. Hoe rap da ze u doorlaten als ge staat te wachten. Als ge opt trottoir wandelt, hoe rap da mensen uit de baan gaan voor u. Als ge gij ‘chubby’ zijt, dan is da helemaal anders. Hoe da mensen naar u kijken, hoe rap da ze naar u lachen. Das echt int extreme, als ge daar begint op te letten, is da int begin zelfs zeer irritant.”(Johanna, 29 jaar) Ook haalden sommige respondenten aan dat ze voor hun gewichtsverlies vaak het gevoel hadden dat ze niet thuis hoorden op sommige plaatsen, wat veranderde na hun gewichtsverlies.
45
“Ik heb nog een voorbeeld van als ik naar ne winkel ging. En ik was daarvoor al geweest, dan keek niemand naar mij, of kwam niemand vragen van ‘Ja, kan ik u helpen?’. En dan toen da ik mager was, toen da ik dan binnenkwam, dan was iedereen rond mij en wast ‘Kan ik u helpen met iets ofzo?’ en ‘ah ge ziet er goed uit’. Da vond ik ook wel zo iets treffend.” (Leen, 24 jaar) Angst om beoordeeld te worden Een meerderheid van de respondenten haalden aan dat ze na het gewichtsverliezen zich vaak beter voelden omdat ze de veroordeling van anderen niet meer hoefden te vrezen. Zo werd er aangehaald dat ze nu op het gemak konden eten. “Als ge, als ge een dikke madam ziet genieten van een crèmeke, dan denkte zo ook dikwijls automatisch van ‘ja’. Ja, da is zo toch. En, en ik had da ook. Want ik dacht als we gingen gaan eten, da ze dachten van ‘ziete die daar terug, terug zitten eten’. Terwijl dak nu kan zeggen: ‘ik eet op mijn gemak, en wa da ze zeggen, trek ik mij ni echt ni meer aan’. Zo, da, da…Maar het blijft tussen uw oren zitten ook ze.”(Saskia, 32 jaar) De meeste respondenten verloren na een tijdje het gevoel dat ze constant bekeken werden. “Maar, ja uiteindelijk doet da toch veel aan u zelfbeeld ze. Gelijk nu, nu loopt ge ook gewoon veel zelfzekerder over straat omda ge ook wel weet van ‘Er is niemand die kijkt naar mijn poep van oej zo een dikke poep’.”(Nathalie, 22 jaar) Een belangrijke opmerking hierbij is dat de angst om veroordeeld te worden bij de meeste respondenten nog even verder werkte. Enkele respondenten vermeldden dat ze nog steeds soms handelden vanuit de angst om beoordeeld te worden. Een respondent zei dat ze na haar gewichtsverlies nog steeds wanneer mensen in haar omgeving lachten het gevoel had dat ze met haar lachten. Enkele respondenten haalden aan dat het een periode geduurd had voor ze terug durfden gaan zwemmen na hun gewichtsverlies. Een respondent vermelde dat hij bij veel zaken in zijn leven nog steeds handelde vanuit een soort angst. “Want, want ik draag daar nog een heel groot stuk van mee. En ik denk, ja… Ik heb wel meer zelfvertrouwen. Maar tzit nog niet op een ideaal punt. Ik ga veel, ik ga nog altijd veel dingen minder durven. Ik heb nog altijd heel veel angsten(...) Tis in de heel belangrijke dingen. Gelijk zo stomme dingen, maar ik ga… We zijn nu bijvoorbeeld op zoek naar huizen en appartementen. Maar ik zou da ni alleen durven naar gaan kijken. Gewoon omda, kben altijd bang da mensen ne verkeerden indruk van mij gaan krijgen. Of een verkeerd eerste beeld van mij gaan krijgen. Gelijk sollicitaties vind ik ook verschrikkelijk, omda ik ook altijd bang ben naar de reactie van mensen.”(Tom, 20 jaar)
46
Het feit dat het indirect stigma blijkbaar nog kan verder inwerken op de respondent nadat het stigmatiserend kenmerk verdwenen is en er dus geen direct stigma meer aanwezig is, kan verklaard worden door het gebruik van de ‘MLT’. Uit een toepassing van de MLT blijkt immers dat de stigmaervaring een duurzaam effect kan hebben op het individu. Ten eerste kunnen de herinneringen aan de vroegere discriminatie de persoon bijblijven. Vervolgens kan de respondent bepaalde verwachtingen omtrent het gedrag van anderen geïnternaliseerd hebben. Zo kan de persoon bang blijven om afgewezen te worden, ook als er geen directe afwijzingen meer zijn. Dit is immers de interactie die een persoon lange tijd waargenomen heeft. Tenslotte kan de respondent in de periode dat hij gestigmatiseerd is geweest een soort van secundaire deviantie ontwikkeld hebben. Hier kan bijvoorbeeld gedacht worden aan enkele coping strategieën zoals vermijding. Deze kunnen ervoor zorgen dat de respondent zich blijft gedragen op deze manier. Kleding Een meerderheid van de respondenten haalden aan dat kleding vinden veel makkelijker was nadat ze hun overgewicht verloren hadden. Vooral de vrouwelijke respondenten haalden aan dat ze ervan genoten om te kunnen gaan winkelen. Dit was een activiteit die ze voor hun gewichtsverlies nooit graag deden. Dit had veel te maken met het feit dat winkelen er voor zorgde dat ze geconfronteerd werden met hun overgewicht. Dit kwam voornamelijk door kleding die niet paste, de spiegels in de paskotjes, de grotere maat die ze nodig hadden, enz. “Ma weer in ne gewone kledingzaak kunnen gaan snuisteren. Kheb geweten ook da als ik aan het afslanken was…Want ja, ge kunt gij ni direct alles nieuw gaan kopen. Wa deek ik soms ? Voor mijn eigen…Onder mijnen allenen he… Ik ging tstad in. Ik ging ekik iets kiezen van mijn maat da gepast was . Ik deed da aan. Ik ging in da paskotje staan. Ik keek ekik ne keer in de spiegel. Ik zag da da goe was. Ik deed alles weer uit, kging het weer omhoog hangen en ik ging verder (..)Gewoon voor mijn eigen he(…) Omda da zo goe voelde. In ene keer, weer ne keer die, die dingen te kunnen doen he.”(Hilde, 53jaar). 5.2.2 Identiteit na overgewicht en stigma exit ‘Post fat identity’= learned identity? Tijdens het interview werden er aan de respondenten ook verschillende vragen gesteld over hoe en wanneer ze hun eigen gewichtsverlies opmerkten. Er werd dan vooral gepolst naar de manier waarop ze tot het besef kwamen dat ze niet meer te zwaar waren. Er werd hen bijvoorbeeld gevraagd of ze het gewichtsverlies zelf eerst opgemerkt hadden of dat het eerst door anderen werd opgemerkt. De meerderheid van de respondenten beseften pas echt dat ze gewicht verloren hadden door de complimenten en andere positieve sociale feedback die ze kregen na hun gewichtsverlies. Een minderheid van de respondenten haalden aan dat ze het eerst moeilijk hadden om deze complimenten 47
te geloven. Deze complimenten kunnen gezien worden als voorbeeld van de externe ‘cues’ die noodzakelijk zijn voor de identiteitsverandering (Degher & Hughes, 1999). Na het gewichtsverlies krijgen de participanten externe cues uit hun omgeving die erop wijzen dat hun oude zelfbeeld niet langer strookt met hoe anderen hen zien. Hierdoor komen ze tot het besef dat hun zelfbeeld niet langer meer klopt. Deze bevinding kan eveneens ook gesitueerd worden binnen de identiteitstheorieën van het symbolisch interactionisme. Het blijkt immers dat ook de ‘post fat identity’ een geleerde identiteit is en bepaald wordt binnen de interactie. De perceptie van de respondenten over ‘hoe anderen hen waarnemen’ moet veranderen, vooraleer hun zelfperceptie kan veranderen. “Ik heb heel veel mensen die nu zo complimenten geven over mijn lijf en dan heb ik wel zoiets van ‘aja, kheb eigenlijk wel een mooi lijf’. Dus da doe wel echt veel aan u zelfvertrouwen. En als ge dan ook t idee hebt van de andere mensen vinden da ik er goe uitzie…. Dan denkt ge ook van ‘aja ik zal er wel nog goe uitzien dan’.”(Nathalie,22 jaar) “Neen, ik had da niet zelf eerst gemerkt. Ik voelde mij nog altijd slecht toen. En dan dacht ik ‘ja ik ben ik nog altijd nen dikzak’. Omdat ik mijn streefgewicht nog niet had bereikt. Maar anderen begonnen mij dan veel complimentjes te geven van: ‘ Ge ziet er echt fantastisch uit. Ge ziet er echt goed uit. Ik ben echt trots op u da ge zoveel vermagerd zijt en da ge da op een gezonde manier hebt gedaan .’ En dan ben ik het ook beginnen beseffen van eigenlijk zie ik er wel goed uit, en ben ik goed zo.” (Leen, 24 jaar) Uit deze twee citaten blijkt ook weer dat de feedback van anderen als een soort van spiegel kan fungeren (Cooley, 1902). Mensen bepalen of ze voldoen aan bepaalde regels aan de hand van de opmerkingen die ze krijgen van de mensen uit hun omgeving. Zo was er ook een respondent die zoveel waarde hechtte aan de positieve sociale feedback van anderen, dat ze het heel moeilijk vond om deze van bepaalde personen niet te krijgen. Het feit dat haar nieuwe identiteit door anderen niet als dusdanig werd erkend, frustreerde deze respondent enorm. Hieruit blijkt dat de externe sociale feedback inderdaad nodig is om de ‘nieuwe identiteit’ te valideren (Granberg, 2011) “RES Voor de familie zo. Ik heb een schoonzus die nog al heel nijg op haar gewicht let Sofie Ja. RES En, ik ben nu zesendertig kilo kwijt en die heeft totaal nog niks gezegd. Sofie Ja. RES Blijkbaar ziet die da ni of ik weet nie hoe da ge da (…)Mo ja ze. Ik moe zeggen , da zeggen. Voor mij ist dan duidelijk, mensen diene persoon is iemand die zelf heel nijg op haar gewicht zit. Ze heeft geen opmerkingen gemaakt ook, toen ik te zwaar was ook. Da ga ik ook ni 48
zeggen he. Ma….aleeja, da zou toch tof zijn, moest ze ne keer zeggen van ‘amaj der is zeker iets af’. Ik ga daarvoor ni zeggen van ‘der is zesendertig kilo af’. ‘Ja’, zou ik zeggen, ‘der is iets af’. Nee, da vind ik een beetje moeilijk, da ze da ni, maja.”(Myriam, 41 jaar) “Easy identity?” Voor sommige respondenten werd het leven makkelijker op verschillende vlakken. Wat ook door de meerderheid van de respondenten werd aangehaald was dat het leven na overgewicht makkelijker was, omdat ze fysiek meer in vorm waren. Ze voelden zich energieker en levendiger. Sommige van deze respondenten haalden aan dat het door deze verbetering in hun fysiek was, dat ze ook meer sociale activiteiten konden doen. Ze konden weer aan sport doen, met de kleinkinderen spelen, het huishouden was makkelijker enzovoort…De fysieke verbetering zorgde er dus voor dat ze een algemene verbetering in hun leven waarnamen. “En ook, om mijn huishouden te doen. Twas zo al ne keer voor de kuis te doen, dak aan de dochter vroeg van ‘gade gij onder de kast?’. Nu kan ik zelf veel gemakkelijker bewegen en aleeja. Tis dus helemaal een andere manier zo voor voor…Voor mij te bewegen en actiever, ne keer meer gaan wandelen, me de fiets gaan rijden. Ge doet meer dingen. Omda ge anders meer zegt van ‘phoe de zetel in, en we komen de zetel ni meer uit’.(Myriam)” De respondenten vermeldden ook dat ze nu minder moesten piekeren. Dit had een invloed op veel zaken en op verschillende domeinen. Zo hoefden ze niet meer te piekeren dat ze niet fysiek mee gingen kunnen. Ze hoefden zich ook minder zorgen te maken over hoe ze overkwamen of wat ze gingen aantrekken. Zo haalde Julie aan dat ze nu kon dansen op een feestje zonder dat ze zich zorgen hoefde te maken. “Hoh nu eum als ik zo wa een strakker kleedje aan heb, dan ga ik da gewoon aandoen zonder bij na te denken. Ik kan, ik kan terug eigenlijk dansen met volle overtuiging op een feestje enzo. En toen als ik een beetje molliger was, moet ik toch wel zeggen, da ik meer stilstond zelf ook. Omda ja ik had zoiets van ‘da komt hier maar lomp over’. Maar nu, ja, nu dans ik eigenlijk voluit en ik amuseer mij en alee, kheb echt wel veel meer vertrouwen in mijzelf gekregen daardoor.”(Julie, 22 jaar) Masker Verschillende respondenten haalden aan dat er na hun gewichtsverlies meer ruimte was voor zichzelf te zijn. Als reden haalde sommigen aan dat er nu meer plaats was om zichzelf te zijn, omdat anderen ook meer aandacht hadden voor wat ze te zeggen hadden. Mensen bleven nu langer staan om een praatje te maken, zo stelden zij. Een respondent vermeldde ook dat het makkelijk was om vrienden te maken omdat ze haar masker van onverschilligheid nu kon laten vallen. 49
“RES Hebt wel op veel vlakken, op veel vlakken heb ik al meer zelfvertrouwen. Gelijk vroeger aan iemand iets vragen, als ik alleen was, was da wel wa lastig zo (…)Ge merkt da ook ze in u omgeving. Sofie En geeft da dan invloed op uw relaties. Alee op al uw relaties? RES Maja tuurlijk e, want als ge u zelfzekerder voelt, dan ga je minder rap in de put zitten, en ga je minder zo u willen profileren . Want ge zijt wie da je zijt. En ge kunt aanvaarden wie da je zijt. Das moeilijk om ni te aanvaarden wie da je zijt en zo u vriendschappen op te bouwen. Omda je dan altijd een soort van maskertje voorhoudt.”(Johanna, 29 jaar) 5.2.3 ‘Stigma-exit’ en identiteitsverandering In het voorgaande stuk werd er getracht te beschrijven wat er gebeurt na het gewichtsverlies met de ‘fat identity’. Zoals reeds vermeld is, beschrijven bijna alle respondenten een verandering in hun directe interacties. Bovendien kregen alle respondenten positieve sociale feedback op hun gewichtsverlies. Dit wil zeggen dat er zich dus zowel een gedragsverandering (gewichtsverlies) als een structurele verandering (verandering in behandeling van ‘significant others’) had voorgedaan. Deze twee elementen samen vormen de eerste twee voorwaarden voor een ‘stigma exit’ volgens Granberg (2011). De complimenten en positieve sociale feedback waren inderdaad een belangrijke factor in het identiteitsveranderingsproces. Complimenten en positieve sociale feedback werden door de respondenten als deugddoend ervaren. Voor velen was dit een soort van extra stimulans om verder te doen. Bij sommigen werden er letterlijk verwijzingen gevonden naar de noodzaak van deze feedback en zo de bevestiging van de nieuwe identiteit. Zo haalde een respondent aan dat haar schoonzus nog steeds niets gezegd had over de vijfendertig kilo die de respondent verloren was. Dit ergerde en frustreerde de respondente. Bij sommige respondenten was het ook zo dat ze nog steeds heel gevoelig waren voor negatieve feedback. Enkelen schenen een soort van aangeleerde onzekerheid overgehouden te hebben aan hun periode als zwaarlijvige, waardoor ze zich nog steeds snel minderwaardig voelden. “Ja ge ziet da toch altij zo bij…Ja ik vergelijk altijd me andere meisjes eh, ma meisjes die da zo heel hun leven al tperfecte gewicht hebben gehad. Da maakt ni uit wa da andere mensen daar over zeggen want die weten da ze der goe uitzien, omda ze altijd da gewicht al hebben gehad. Dus, ma bij mij is da wel belangrijk als iemand zegt van ‘oe die ziet er ni goe uit’. Dan begin ik te twijfelen aan mijzelf. Snapte? En da zou ik ni gehad hebben als ik bijvoorbeeld da overgewicht ni gehad zou hebben en altijd heel diene reutemeteut van da pesten en dingen.” (Ciska, 20 jaar).
50
Alhoewel de respondenten vrij snel positieve sociale feedback kregen -vaak al tijdens het gewichtsverliesproces-, gaf een groot deel van de respondenten (n=8) letterlijk aan dat het na hun gewichtsverlies een hele poos duurde voor ze zichzelf niet meer zagen als ‘te zwaar’. Sommige respondenten verklaarden zelf dat ze zich nu vaak nog steeds te zwaar voelden en dat ze het gevoel hadden dat dit ook zo hun hele leven zou blijven. Zij spraken bijvoorbeeld over het feit dat er in hun hoofd nog steeds een zware persoon zat. Hoewel dit door anderen niet op deze manier werd verwoord, bleek uit de ervaringen die ze vertelden dat velen zich dus nog een hele poos zwaar hadden gevoeld. Dit komt overeen met de bevindingen van Granberg (2011), die stelt dat ‘stigma exits’ mogelijk zijn, maar een moeilijk en complex proces zijn. Zichzelf niet langer zien als zijnde zwaarlijvig, is immers de laatste noodzakelijke voorwaarde om tot een ‘stigma exit’ te komen. Een minderheid van de respondenten gaven aan dat ze tot op heden nog steeds niet het gevoel hadden een normaal zelfbeeld te hebben. Het voorbeeld van Tom is hier heel treffend voor. Hij haalde in zijn interview aan dat hij nu reeds twee jaar vermagerd was, maar dat hij nog steeds opkeek als hij het woordje ‘dik’ hoorde. Ik heb da nog altijd, nog altijd tot op den dag van vandaag. Als er iemand, als ik bij iemand ben en die praat over iemand die heel zwaar is, voel ik mijn eigen ook altijd aangesproken. Ik heb nog altijd… Allez ik heb de fase nog niet dat ik, dak mijzelf geaccepteerd heb als ‘niet dik’. Ik vind mijzelf nog altijd, niet eum, niet, niet normaal figuur eigenlijk. Dus sowieso als het woordje dik uitgesproken wordt, ja ook na al die jaren, da zijn echt jaren geweest dat da, dat ik in die situatie heb gezeten, dus dus tot op de dag van vandaag ga ik da nog meenemen en na die jaren focussen op het woordje dik. Omda elke dag wordt ge daar mee geconfronteerd da ge dik zijt. Da ge gewoon nu die twee jaren nu zijn echt nog ni voldoende geweest om te zien dat ik eigenlijk nog niet zo dik ben(….) Neen, neen, neen. In mijn hoofd ben ik nog altijd heel dik. Sowieso. In mijn hoofd ben ik nog altijd heel zwaar en heel rond. (Tom, 20 jaar) Uit het interview met Tom blijkt ook dat hij een discrepantie waarneemt tussen ‘hoe hij zich voelt’ en ‘hoe hij met de buitenwereld in interactie treedt’. Hij is er zich heel duidelijk van bewust dat hij enkel in zijn hoofd nog zwaar is, maar toch ondervindt hij hier nog ernstige moeilijkheden mee. Dit kan ook mee verklaren waarom sommige respondenten dit een lastig gevoel vinden om plots anders behandeld te worden. Uit het interview blijkt ook dat het ‘stigma exit bij hem reeds een proces van jaren is. Ook in andere interviews konden er zaken gevonden worden die wezen op een langdurig proces. Een respondente verklaarde dat het haar ongeveer tien jaar gekost had om zichzelf niet langer te zien als te zwaar en niet langer te focussen op haar gewicht. Dit wijst er op dat een ‘identiteit’ maar op een traag tempo kan wijzigen, ook tijdens periodes van hevige lichaamsverandering, zoals aangegeven wordt door Stryker in de ‘Identity control theory’ (Stryker & Burke, 2000) 51
Tijdens dit proces botste hun oude identiteit vaak met hun nieuwe identiteit. Door de botsing van deze twee identiteiten, werden ze wel vaak in de richting van de aanvaarding van hun nieuwe identiteit geduwd. Er werden een heleboel elementen beschreven die zo’n botsing tot stand konden brengen. Een voorbeeld dat veel respondenten aanhaalden was kledij. De eerste kilo’s die vliegen eraf. Ma ge ziet da zelf nog ni, want…eum…Hemdjes. Ge vermagert, alles wordt te groot. Ge moet dus nieuw. Nieuwe hemdjes hebben. Nog altijd me da gedacht hemdjes gaan kopen. Kmoe nen XXL hebben. Ge doet dat aan ‘ah da zit goed, da zit ruim’. Ma da is te groot! Mor in gedachte zijt ge nog altijd, ook al zijt ge vermagert, in gedachte zijt ge nog altijd dan dan diene zware persoon. Eer da ge da fysiek aanvaardt (Wim) Wat ook opviel was dat enkele respondenten aanhaalden dat ze zich nu als ‘normaal’ zagen, maar dat het gewicht wel nog steeds een heel belangrijke rol speelde in hun leven. Men besteedde vaak nog veel tijd aan het verifiëren of men nog wel op gewicht zat. De weegschaal was voor veel respondenten nog steeds iets dat ze moeilijk konden missen. Er was dus bij velen een angst aanwezig om te verzwaren. Dit was ook iets wat de respondenten vaak letterlijk aanhaalden dat ze absoluut niet terug wouden verzwaren omdat ze nu veel beter in hun vel zaten. “Ma kweet wel dak er enorm veel mee bezig ben. Als ik zo ne keer, ja nu volg ik mijn programma ni meer zo zwaar, van de diëtiste. Maar als ik zo ne keer een beetje te veel eum koekjes, allez ik mag nu wel al ne keer naar een koekje grijpen. Ma stelt da ik mij ne keer ni kan inhouden. Dan denk ik ook ‘shit,ik ga hier weer twee kilo bijzijn’ en ik zet mij direct op de weegschaal. En, en als da echt zo is, dan, dan neem ik terug zo een beetje meer mijn routine op van gezond eten enzo. Kben er eigenlijk wel heel veel mee bezig. Maar tcontroleert ni meer echt mijn leven nu.”(Julie, 22 jaar) Dit wijst er op dat hun gewichtsidentiteit voor hen nog steeds een hoge plaats heeft in de ‘salience hierarchy’. Dit is volgens Granberg (2011) typisch voor mensen die nog geen volledig ‘stigma exit’ ondergaan hebben. Een respondent vermeldde in haar interview dat haar ‘obsessie met de weegschaal’ nu verdwenen was. Maar dat ze deze nood om haar gewicht te controleren slechts heel langzaam had kunnen loslaten. Maar anderzijds is da een proces geweest van jaren. En int begin was ik daar con- conconstant mee bezig. En nu is bijvoorbeeld mijn weegschaal al, al een jaar plat en ik heb mijn batterijen er nog ni terug in gestoken. Ik ben nog ni om batterijen geweest en das ok. Maar een jaar of twee geleden gingt da ni ok zijn. Ging ik ni kunnen leven zonder weegschaal. Ik zou da vreselijk vinden. Alles zwakt af. Int begin staat ge daar drie keer per dag op. Dan is da op den duur twee keer, op den duur een keer, en ge begint ook gewoon minder en minder daar mee bezig te zijn. Dus… Is da ik die genoegen neem me mijzelf of is da gewoon een proces da 52
tijd gekost heeft en da jaren gekost heeft en zo verminderd is. Kweet het niet. Tzal een wisselwerking zijn denk ik. Maar kdenk ook da da gewoon is omda er zodanig veel tijd over gegaan is. Als ge spreekt me over tien jaar. Dat die wonde slijt.(Johanna, 29 jaar) Sommige respondenten waren echter snel aangepast aan hun nieuwe gewicht en verklaarden dat ze hun zelfbeeld vrij snel aangepast hadden. Een belangrijke factor die hierin meespeelde was het feit of de respondenten al dan niet ‘een heel leven van overgewicht’ achter de rug hadden. De respondenten die sinds hun kindertijd overgewicht hadden, vonden de transformatie een moeilijker proces. Dit kan mede zijn doordat personen die tijdens hun kindertijd en/of adolescentie overgewicht gehad hebben, hier misschien meer op zijn aangesproken geweest. Uit de interviews bleek immers dat expliciete pesterijen omwille van overgewicht vooral in de kindertijd voorkwamen. Een factor die natuurlijk ook meegespeeld had was het aantal jaren dat reeds verstreken was sinds hun gewichtsverlies. Sommige respondenten verklaarden dat ze er jaren over gedaan hadden om zichzelf als normaal leken te zien. Bij sommige respondenten was het slechts enkele jaren geleden. Bij hen was er dus nog geen even lange tijdsspanne verstreken. In enkele gevallen was het bijvoorbeeld ook dat de respondenten geen grote invloed van hun gewicht op hun identiteit ondervonden hadden. Dit was vaak het geval bij de respondenten die geen of weinig vormen van direct stigma ondervonden hadden. Wanneer de ‘fat idenity’ door weinig mensen uit hun omgeving was opgeroepen geweest (al dan niet in negatieve zin), vereenzelvigde de respondenten zich minder met de ‘fat identity’, werd het minder vaak een ‘master status’ en konden ze deze nadien ook veel makkelijk loslaten en zich makkelijker aanpassen aan hun nieuwe figuur. Een stigma exit leek dus makkelijker te zijn bij de mensen wiens overgewicht geen belangrijke status had ingenomen in hun leven. Degenen die hun zelfbeeld makkelijk aanpasten, waren degenen die in de interviews vermelden dat ze hun gewichtsverlies vooral opmerkten aan het cijfer op de weegschaal.
53
5 Conclusie Uit de resultaten is gebleken dat overgewicht inderdaad een zware last kan zijn om te dragen. De resultaten uit de interviews waren niet eenduidig. De beleving van het obesitasstigma en het gewichtsverlies waren verschillend van respondent tot respondent., alsook de invloed van beide op de identiteit. Het enigste waar de respondenten het unaniem eens over waren, was dat ze hun gewichtsverlies als een positieve wending zagen en dat het voor hen persoonlijk tot meer zelfvertrouwen had geleid. Daaruit volgt dus dat ze het er ook unaniem over eens waren dat ze als ‘persoon met overgewicht’ minder zelfvertrouwen hadden gehad. Voor de respondenten had het overgewicht en het gewichtsverlies dus wel degelijk een invloed op hun zelfbeeld. Uit de resultaten bleek dat het obesitasstigma op verschillende wijzen inwerkt op mensen met overgewicht. Slechts een minderheid van de respondenten vermeldde ervaringen/gebeurtenissen die gezien zouden kunnen worden als een vorm van direct stigma. Sommige participanten hadden te maken gekregen met vooroordelen (Corrigan, 2000). Bovendien waren ze ook het slachtoffer geweest van enkele vormen van discriminatie zoals interpersoonlijke discriminatie en jobgerelateerde discriminatie (Link & Phelan, 2001; Corrigan, 2000). De respondenten die openlijk gepest of bekritiseerd geweest waren, vermeldden hierdoor een verminderd zelfvertrouwen en onzekerheid. In overeenstemming met de ‘Modified Labelling theory’ van Link en collega’s (1989), kwam echter uit de resultaten naar voor dat directe discriminatie niet noodzakelijk is om de levenskwaliteit van mensen met overgewicht te doen dalen. Het was bij veel respondenten voldoende dat ze het aanwezig negatief beeld over overgewicht in de samenleving geïnternaliseerd hadden (Mead, 1934; Corrigan & Watson, 2002). Dit bewustzijn over het stigma droeg er immers toe bij dat ze gingen anticiperen op de veronderstelde stereotypes van anderen (Link et al., 1989). De angst om veroordeeld, bekeken of uitgelachen te worden, was iets dat bij de meerderheid van de participanten aan bod kwam. Velen voelden zich niet comfortabel om te eten in het openbaar, te sporten of te zwemmen. Ook hadden sommige respondenten het gevoel dat mensen die lachten met hen aan het lachen waren. Deze indirecte vorm van stigma resulteerde bij sommige respondenten in vermijdend gedrag. Het bewustzijn over hun overgewicht werd voor vele respondenten nog eens versterkt door het omgevingsstigma dat ze ervoeren (Lewis et al., 2011). Uit de interviews kwam vooral het gebrek aan grotere kledingmaten in kledingwinkels en het negatief beeld over mensen met overgewicht/ het slank schoonheidsideaal in de media aan bod. Hierdoor kregen sommige respondenten het gevoel dat overgewicht niet in het ‘plaatje van de maatschappij’ paste. Deze drie zaken zorgden er bij de meerderheid van de respondenten voor dat ze zich bewust waren van de vooroordelen en de negatieve attitudes die er zijn tegenover mensen met overgewicht. Slechts een gering aantal respondenten verklaarde nooit iets gemerkt te hebben van het obesitasstigma bij andere mensen. De respondenten gingen deels akkoord met het stereotiep beeld dat overgewicht de schuld 54
van het individu zelf is. Het gebeurde wel dat de respondenten zich expliciet verzetten tegen sommige specifieke vooroordelen zoals het idee dat mensen met overgewicht lui zouden zijn. Maar toch zagen ze het overgewicht zelf als een negatieve conditie en voelde ze zich niet goed bij dit overgewicht. Geen enkele respondent haalde aan dat ze zich verzet hadden tegen het negatief beeld dat er bestaat over obesitas. De respondenten uit dit onderzoek verklaarden allen na hun gewichtsverlies meer zelfvertrouwen te hebben. De meerderheid van de respondenten gaf aan dat ze geen zelfvertrouwen hadden in de periode van hun overgewicht en dat ze zich zeer onzeker voelden. Dit was echter niet bij alle respondenten het geval. In overeenstemming met Corrigan en Watson (2002) is er dus ook bij obesitasstigma sprake van een ‘zelfstigma paradox’. Sommige respondenten ondervonden weinig of geen invloed van het stigma op hun zelfvertrouwen en sociale interacties. Dit kan vaak verklaard worden doordat ze weigerden zich te identificeren als een persoon met overgewicht. Ze omzeilden de problemen die ze ondervonden, vermeden in de spiegel te kijken en stonden niet op de weegschaal. Bijna alle respondenten verklaarden dat hun leven moeilijker was met overgewicht. Deze moeilijkheden situeerden zich vooral op fysiek, sociaal of psychologisch vlak (Jaffe, 2008). Alhoewel het overgewicht bij bijna alle respondenten wel een kleine invloed had op hun identiteit, kan er slechts bij een minderheid van de respondenten vastgesteld worden dat het overgewicht echt een belangrijke rol had ingenomen binnen hun identiteit. Door het goede sociale netwerk waar veel respondenten over beschikten, waren er nog steeds mensen bij wie ze zichzelf konden zijn. Bij sommige respondenten was dit echter niet het geval. Dit waren vooral de respondenten die in de interviews meldden dat ze gepest geweest waren. De pesterijen en de sociale isolatie zorgden ervoor dat deze respondenten van op zeer jonge leeftijd aangeleerd kregen dat ze ‘anders’ waren. Zo haalden enkele respondenten aan dat ze nooit hun ‘echte zelf’ konden tonen aan anderen, omdat die daar niet geïnteresseerd in waren. In deze gevallen was het overgewicht dus een ‘master status’ geworden (Becker, 1963). Om toch een positieve wending te geven aan hun gedevalueerde publieke identiteit, probeerden sommige respondenten een andere identiteit meer in de kijker te zetten om zo aan stigma management te doen (Goffman, 1963). Sommigen hadden echter het gevoel dat de publieke identiteit die ze zelf in de verf probeerden te zetten slechts een masker of een façade was. Het ontbrak hun dus aan de mogelijkheid om hun authentieke zelf te tonen (Goffman, 1963). Wanneer de respondenten een andere belangrijke rol in hun leven hadden, was hun ‘fat identity’ soms minder zichtbaar. De rol die hun overgewicht speelde in hun identiteit, varieerde doorheen de tijd en verschilde van persoon tot persoon. Er was dus inderdaad sprake van een ‘fat identity continuüm’ (Jaffe, 2008). Wat ook bleek uit de interviews was dat bijna alle respondenten enige tijd (of in sommige gevallen meerdere jaren) nodig hadden om een nieuw zelfbeeld te vormen. Het was voor sommige 55
respondenten moeilijk om na hun gewichtsverlies in te zien dat ze niet langer overgewicht hadden. Zo haalde ongeveer de helft van de respondenten aan dat er nog een zware persoon in hun hoofd zat vlak na hun gewichtsverlies of nog steeds. Er was dus bij veel respondenten sprake van een soort van ‘phantom fat’. De reden waarom het zo lang duurt voor de post-gestigmatiseerde personen om hun zelfbeeld aan te passen, blijft moeilijk te achterhalen en kwam niet in de interviews naar boven. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat er voor de ex-gestigmatiseerden een existentiële crisis ontstaat wanneer ze hun gestigmatiseerde identiteit achter zich laten (Howard, 2008). Voor degene die een gestigmatiseerde ‘fat identity’ ontwikkeld hadden, kan de overgang naar een niet-gestigmatiseerde identiteit een reden tot angst zijn. Door het wegvallen van de gestigmatiseerde identiteit kan er immers een soort van leegte of ‘identity void’ ontstaan. Nu ze niet meer ‘dik’ zijn, moeten de respondenten gaan bepalen wie ze dan wel zijn. Er is nu de ruimte om een ‘authentieke zelf te tonen (Gofman, 1963). Dit ‘zelf’ moet echter vaak nog deels ingevuld worden. Dit kan een overweldigende opdracht lijken en misschien een reden zijn om aan zich vast te houden aan de oude identiteit. Het is ook noodzakelijk om de beperkingen van dit onderzoek weer te geven. In dit onderzoek werd getracht te achterhalen hoe mensen, die vroeger overgewicht hadden, het obesitasstigma ervaren hadden. Doordat er gewerkt werd met mensen die ondertussen reeds gewicht verloren hadden, werd er dus wel een specifieke selectie gemaakt qua respondenten. Het waren immers allen individuen die hun overgewicht in een bepaalde mate als storend hadden ervaren en hierdoor om welke reden dan ook een impuls tot gewichtsverlies ervaren hadden. Dit kan er voor gezorgd hebben dat mensen die het stigma niet aanvaardden en hierop reageren met ‘righteous anger’, uitgesloten zijn van het onderzoek. Deze mensen zullen immers minder snel geneigd zijn om gewicht te verliezen. Bovendien werd er omwille van de diepgang van de interviews en de moeilijkheid om participanten te vinden, gewerkt met een beperkt aantal respondenten. Hierdoor is het in deze masterproef onmogelijk om de resultaten te veralgemenen. Wel kan dit onderzoek enkele interessante factoren m.b.t overgewicht en langdurige sociaal-emotionele gevolgen blootleggen. Bovendien bracht het feit dat er gewerkt werd met respondenten die reeds gewicht verloren hadden ook met zich mee dat er gewerkt werd met retrospectieve vragen over de beleving van obesitasstigma. Er waren respondenten bij die hun overgewicht reeds tien jaar geleden kwijtgeraakt waren. Hierdoor kunnen hun herinneringen aan bepaalde ervaringen vaag of zelfs verdwenen zijn. Het werken met retrospectieve interviews, maakte het echter wel mogelijk om te onderzoeken hoe lang de gevolgen van het obesitasstigma aanwezig kunnen blijven. Uit de interviews bleek dat sommige respondenten nog tot vele jaren na hun gewichtsverlies een incorrect zelfbeeld hadden. Het ‘stigma exit’ proces is echter een heel complex proces dat beïnvloed wordt door verschillende factoren. Om tot een meer betekenisvolle beschrijving te komen van de langdurige gevolgen van stigma en mogelijke ‘stigma 56
exits’, zou er een meer grootschalig onderzoek moeten uitgevoerd worden. Dit is een interessante denkpiste voor verder onderzoek. Ook zijn er factoren die in dit onderzoek maar beperkt aan bod kwamen zoals de invloed van sociale steun op de gevolgen van stigmatisering. Uit andere onderzoeken naar stigmatisering is al gebleken dat sociale steun een belangrijke modererende factor kan zijn m.b.t een stigma-ervaring (Verhaeghe, Bracke, & Bruynooghe, 2008). Het zou dus zeker interessant kunnen zijn om te zien welke rol sociale steun speelt in het bepalen van de uitkomsten van het obesitasstigma.
57
Referentielijst
Allon, N. (1979). Self-Perceptions of the Stigma of Overweight in Relationship to WeightLosing Patterns. American Journal of Clinical Nutrition, 32, 470-480.
Becker, H. S. (1963). Outsiders. Studies in the sociology of deviance. New york.
Brownell, K. D. (1991). Dieting and the Search for the Perfect Body - Where Physiology and Culture Collide. Behavior Therapy, 22, 1-12.
Brunello, G. & D'Hombres, B. (2007). Does body weight affect wages? Evidence from Europe. Economics & Human Biology, 5, 1-19.
Burke, P. J. (2006). Identity change. Social Psychology Quarterly, 69, 81-96.
Cahnman, W. J. (1968). Stigma of Obesity. Sociological Quarterly, 9, 283-299.
Calhoun, C., Gerteis, J., Moody, J., Pfaff, S., & Virk, I. (2007). Self and society in classical social theory. In Blackwell Publishing (Ed.), Classical sociological theory (pp. 275-328).
Carr, D. & Friedman, M. A. (2005). Is obesity stigmatizing? Body weight, perceived discrimination, and psychological well-being in the United States. Journal of health and social behavior, 46, 244-259.
Carr, D., Jaffe, K. J., & Friedman, M. A. (2008). Perceived Interpersonal Mistreatment Among Obese Americans: Do Race, Class, and Gender Matter? Obesity, 16, S60-S68.
Cooley, C. (1902). Human Nature and the Social Order. New York.
Corrigan, P. W. (2000). Mental health stigma as social attribution: Implications for research methods and attitude change. Clinical Psychology-Science and Practice, 7, 48-67.
58
Corrigan, P. W., Larson, J. E., & Rusch, N. (2009). Self-stigma and the "why try" effect: impact on life goals and evidence-based practices. World Psychiatry, 8, 75-81.
Corrigan, P. W. & Watson, A. C. (2002). The paradox of self-stigma and mental illness. Clinical Psychology-Science and Practice, 9, 35-53.
Cramer, P. & Steinwert, T. (1998). Thin is good, fat is bad: How early does it begin? Journal of Applied Developmental Psychology, 19, 429-451.
Crocker, J., Major, B., & Steele, C. (1992). Social Stigma. In Handbook of Social Psychology (pp. 504-554).
Degher, D. & Hughes, G. (1999). The adoption and management of a Fat identity. In Interpreting Weight: The social management of fatness and thiness (pp. 11-28).
Friedman, K. E., Reichmann, S. K., Costanzo, P. R., Zelli, A., Ashmore, J. A., & Musante, G. J. (2005). Weight stigmatization and ideological beliefs: Relation to psychological functioning in obese adults. Obesity Research, 13, 907-916.
Glaser, B. & Strauss, A. (1967). The discovery of Grounded Theory: strategies for qualitative research. Chicago.
Goffman, E. (1963). Stigma:Notes on the management of a spoiled identity. New jersey: Englewood Cliffs.
Granberg, E. M. (2011). "Now my 'old self' is thin": Stigma Exits after Weight Loss. Social Psychology Quarterly, 74, 29-52.
Howard, J. (2008). Negotiating on exit: Existential, interactional, and cultural obstacles to disorder disidentification. Social Psychology Quarterly, 71, 177-192.
59
Hughes, C. E. (1945, March). Dilemmas and contradictions of status. American journal of sociology, 50, 353-359.
Hughes, C. E. (2012). Dilemmas and contradictions of status. Obesity.
Jaffe, K. (2008). Forming Fat Identities.
Jarvie, G. J., Lahey, B., Graziano, W., & Framer, E. (1983). Childhood Obesity and Social Stigma - What We Know and What We Dont Know. Developmental Review, 3, 237-273.
Kenniscentrum Overgewicht. (2009). www.overgewicht.org . 1-5-2013. Klaczynski, P. A., Goold, K. W., & Mudry, J. J. (2004). Culture, obesity stereotypes, selfesteem, and the "thin ideal": A social identity perspective. Journal of Youth and Adolescence, 33, 307317.
Kukaswadia, A., Craig, W., Janssen, I., & Pickett, W. (2011). Obesity as a Determinant of Two Forms of Bullying in Ontario Youth: A Short Report. Obesity Facts, 4, 469-472.
Latner, J. D. & Stunkard, A. J. (2003). Getting worse: The stigmatization of obese children. Obesity Research, 11, 452-456.
Lewis, S., Thomas, S. L., Blood, R. W., Castle, D. J., Hyde, J., & Komesaroff, P. A. (2011). How do obese individuals perceive and respond to the different types of obesity stigma that they encounter in their daily lives? A qualitative study. Social Science & Medicine, 73, 1349-1356.
Lewis, S., Thomas, S. L., Hyde, J., Castle, D., Blood, R. W., & Komesaroff, P. A. (2010). "I don't eat a hamburger and large chips every day!" A qualitative study of the impact of public health messages about obesity on obese adults. Bmc Public Health, 10.
60
Lievens, J. (10-3-2013). 2013, het jaar van een nieuw schoonheidsideaal? http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2013/03/10/2013-het-jaar-van-een-nieuwschoonheidsideaal . 18-3-2013. Link, B. G. & Phelan, J. C. (2001). Conceptualizing stigma. Annual Review of Sociology, 27, 363-385.
Link, B. G. & Phelan, J. C. (2006). Stigma and its public health implications. Lancet, 367, 528529.
Link, B. G., Struening, E., Cullen, F. T., Shrout, P. E., & Dohrenwend, B. P. (1989). A Modified Labeling Theory Approach to Mental-Disorders - An Empirical-Assessment. American Sociological Review, 54, 400-423.
Link, B. G., Struening, E. L., Rahav, M., Phelan, J. C., & Nuttbrock, L. (1997). On stigma and its consequences: Evidence from a longitudinal study of men with dual diagnoses of mental illness and substance abuse. Journal of health and social behavior, 38, 177-190.
Link, B. G., Yang, L. H., Phelan, J. C., & Collins, P. Y. (2004). Measuring mental illness stigma. Schizophrenia Bulletin, 30, 511-541.
Lyons, P. (2009). Prescription for Harm: Diet Industry Influence, Public Health Policy and the "Obesity Epidemic". In New York University Press (Ed.), The Fat Studies Reader (pp. 75-87).
Major, B. & O'Brien, L. T. (2005). The social psychology of stigma. Annual Review of Psychology, 56, 393-421.
Mead, G. H. (1934). The Self. In C.Calhoun, J. Gerteis, J. Moody, S. Pfaff, & I. Virk (Eds.), Classical Sociological Theory (pp. 282-294). Blackwell Publishing.
61
Mortelmans, D. (2007). Wat is kwalitatief onderzoek? In Acco (Ed.), Handboek Kwalitatieve onderzoeksmethoden (pp. 13-28).
Mustillo, S., Hendrix, K., and Shafer, M. (2012). Do the psychological effects of stigma linger after obese adolescents transition to normal weight? Journal of health and social behavior.
O'Brien, K. S., Latner, J. D., Ebneter, D., & Hunter, J. A. (2013). Obesity discrimination: the role of physical appearance, personal ideology, and anti-fat prejudice. International Journal of Obesity, 37, 455-460.
Puhl, R. and Brownell, K. (2003). Psychosocial origins of obesity stigma: toward changing a powerfull and pervasive bias. Obesity reviews, 4, 213-227.
Puhl, R. & Brownell, K. D. (2001). Bias, discrimination, and obesity. Obesity Research, 9, 788805.
Puhl, R. M. & Heuer, C. A. (2009). The Stigma of Obesity: A Review and Update. Obesity, 17, 941-964.
Puhl, R. M. & Latner, J. D. (2007). Stigma, obesity, and the health of the nation's children. Psychological Bulletin, 133, 557-580.
Puhl, R. M., Moss-Racusin, C. A., Schwartz, M. B., & Brownell, K. D. (2008). Weight stigmatization and bias reduction: perspectives of overweight and obese adults. Health Education Research, 23, 347-358.
Richardson, S. A., Goodman, N., Hastorf, A. H., & Dornbusch, S. M. (1961). Cultural Uniformity in Reaction to Physical-Disabilities. American Sociological Review, 26, 241-247.
Rogge, M. M., Greenwald, M., & Golden, A. (2004). Obesity, stigma, and civilized oppression. Advances in Nursing Science, 27, 301-315. 62
Sabia, J. J. & Rees, D. I. (2012). Body weight and wages: Evidence from Add Health. Economics & Human Biology, 10, 14-19.
Scheff, T. J. (1974). Labelling Theory of Mental Illness. American Sociological Review, 39, 444452.
Stryker, S. & Burke, P. J. (2000). The past, present, and future of an identity theory. Social Psychology Quarterly, 63, 284-297.
Stryker, S. & Serpe, R. T. (1994). Identity Salience and Psychological Centrality - Equivalent, Overlapping, Or Complementary Concepts. Social Psychology Quarterly, 57, 16-35.
Swami, V., Chan, F., Wong, V., Furnham, A., & Tovee, M. J. (2008). Weight-based discrimination in occupational hiring and helping behavior. Journal of Applied Social Psychology, 38, 968-981.
Verhaeghe, M., Bracke, P., & Bruynooghe, K. (2008). Stigmatization and self-esteem of persons in recovery from mental illness: The role of peer support. International Journal of Social Psychiatry, 54, 206-218.
Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid. (2010). http://www.zorg-engezondheid.be/Cijfers/Gezond-leven-en-milieu/Voeding-en-beweging/Body-Mass-Index-bijschoolkinderen/ . 17-6-0012. Wang, S. S., Brownell, K. D., & Wadden, T. A. (2004). The influence of the stigma of obesity on overweight individuals. International Journal of Obesity, 28, 1333-1337.
Washington, R. L. (2011). Childhood Obesity: Issues of Weight Bias. Preventing Chronic Disease, 8.
63
Wereldgezondheidsorganisatie. (2013). Obesity and overweight. http://www.who.int/mediacentre/factsheets/fs311/en/ . 1-4-2013. Ref Type: Online Source
Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (2010). Gezondheidsenquête België, 2008. Rapport I - Gezondheidstoestand. Brussel.
64
Bijlagen Bijlage 1: Tabel kenmerken respondenten Schuilnaam
Leeftijd
Woonplaats
Beroep
Methode
Verkoopster
Aantal kilo’s 18
Johanna
28
Gent
Tom
20
Gent
Verkoper
26
Gezonde levensstijl
Leen
24
Ninove
Studente
> 20
Gezonde levensstijl
Bart
28
Asse
Regisseur
48
Gezonde levensstijl
Julie
23
Lede
Studente
15
Vervangmaaltijden
Patrick
41
Denderleeuw
Niet vermeld
>35
Gastric bypass
Ciska
20
Mechelen
Studente
17
Gezonde levensstijl
Nathalie
22
Zomergem
Studente
25
Gezonde levensstijl
Hilde
53
Geraardsbergen
41
Weightwatchers
Saskia
32
Denderleeuw
Weightwatcher coach Kinderbegeleidster
45
Maagring
Katrien
38
Oudenaarde
Bediende
35
Weightwatchers
Sam
24
Ninove
Informaticus
15
Gezonde levensstijl
Myriam
41
Appelterre
secretaresse
36
Weightwatchers
Diëtiste
65
Bijlage 2: Topiclijst -Kennismakingspraatje Voorstelling interviewer Doel onderzoek toelichten Verloop interview bespreken Anonimiteit benadrukken -Gewichtsverlies Welke methode? Hoeveel kilo vermagerd? -Obesitasstigma Problemen in directe interacties ondervonden? Vooroordelen? Discriminatie? Relaties? Vrienden? Angst om beoordeeld te worden? Problemen in structurele omgeving? Beeld in de media? -Fat identity Bewust over overgewicht? Op welke momenten? Jezelf kunnen zijn? Was je hierdoor anders? Welke moeilijkheden? Hoe kwam het besef dat je overgewicht had? -Externe cues gewichtsverlies? Hoe merk je het eerst op als je gewicht verloren hebt? Wie merkt het het eerst op? -Veranderingen na gewichtsverlies Reacties andere mensen? 66
Zelfbeeld?
Bijlage 3: cd rom transcripties interviews
67