UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Is euroscepticisme een monopolie van oppositiepartijen? Casus Nederland
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 26690
Alex Vandevyver
MASTERPROEF EU-STUDIES
PROMOTOR: PROF. DR. An Schrijvers COMMISSARIS: DR. Annelies Van Brussel COMMISSARIS: DR. Ferdi De Ville
ACADEMIEJAAR 2012 – 2013
1
Abstract In deze masterpaper wordt euroscepticisme bekeken in de dynamiek tussen oppositie en regering. Dit gebeurt aan de hand van de casus Nederland. Nederland kent een opstoot van euroscepticisme met onder andere Wilders. Deze masterpaper kijkt wat er nu echt achter het euroscepticisme zit in Nederland. Welke partijen zijn eurosceptisch? Welke omvang heeft euroscepticisme in Nederland? De vragen zijn moeilijk oplosbaar omdat er geen volledige studie over het euroscepticisme in Nederland gemaakt is. Het onderzoek baseert zich op de partijprogramma’s van de politieke partijen. Aan de hand van een literatuurstudie van de partijprogramma’s vinden we dat de PVV en de SP hard eurosceptische partijen zijn. De VVD, de PvdD, de SGP, de CU en LPF zijn soft eurosceptische partijen. Het CDA, de PvdA, D66 en GroenLinks zijn geen eurosceptische partijen. Om euroscepticisme in de dynamiek van oppositie en regering te onderzoeken, gebruiken we de these van Nick Sitter (2002) als beginpunt. Centrumpartijen zijn niet eurosceptisch, maar soft euroscepticisme kan optreden wanneer ze in een periode van oppositie zitten. In Nederland lijkt dit niet te kloppen. Na onderzoek wordt dit bevestigd omdat de centrumpartij VVD soft eurosceptisch is. Zoals verwacht, is euroscepticisme geen monopolie van de oppositiepartijen in Nederland. Toch is dit een verrassing omdat er een consensus bestaat in de literatuur dat centrumpartijen niet eurosceptisch zijn. Opmerkelijk is ook de omvang van het euroscepticisme in het Nederlandse partijlandschap (meer dan de helft van de Tweede Kamer is momenteel eurosceptisch) en de hardnekkigheid van het euroscepticisme.
2
Inhoudsopgave Abstract ................................................................................................................................................... 1 Inhoudsopgave ........................................................................................................................................ 2 Inleiding .................................................................................................................................................. 4 1
Literatuurstudie ............................................................................................................................. 7
1.1
Euroscepticisme: what’s in the name? .......................................................................................... 7
1.2
Oorzaken van partijgebaseerd euroscepticisme .......................................................................... 10
1.3
Eurosceptische partijfamilies in de Europese Unie ..................................................................... 12
1.3.1 Onderscheid met één breuklijn.................................................................................................... 13 1.3.2 Onderscheid met twee breuklijnen .............................................................................................. 14 1.4
Tussen regering en oppositie met Nick Sitter ............................................................................. 17
2
Spitten in het ongewisse: hypotheses en onderzoeksvragen ....................................................... 18
3
Is Jan met de pet eurosceptisch? ................................................................................................. 20
3.1
Eurosceptische partijen ............................................................................................................... 20
3.1.1 Model Vandevyver ...................................................................................................................... 20 3.1.2 Casus Nederland ......................................................................................................................... 22 3.1.3 Het Europese Parlement .............................................................................................................. 23 3.2
Keuze van de variabelen ............................................................................................................. 25
3.2.1 ‘Changement de décor’ ............................................................................................................... 25 3.2.2 Variabelen ................................................................................................................................... 26 3.3
Tweede Kamer verkiezingen....................................................................................................... 27
3.4
Partijprogramma’s liegen niet ..................................................................................................... 28
3.5
Nederland .................................................................................................................................... 28
3
3.6
Centrumpartijen .......................................................................................................................... 30
3.6.1 Christen-Democratisch Appèl ..................................................................................................... 30 3.6.2 Partij van de Arbeid .................................................................................................................... 37 3.6.3 Volkspartij voor Vrijheid en Democratie .................................................................................... 45 3.6.4 Democraten 66 ............................................................................................................................ 53 3.6.5 Algemene opmerkingen .............................................................................................................. 60 3.6.6 Conclusie..................................................................................................................................... 61 3.7
Voor- versus tegenstanders van de EU ....................................................................................... 62
3.7.1 ‘Euro-enthousiasts’ & ‘Euro-rejects’ ......................................................................................... 62 3.7.2 Volharding .................................................................................................................................. 63 3.8
Zijn nu enkel de oppositiepartijen eurosceptisch? ...................................................................... 65
3.8.1 Eurosceptische partijen volgens de partijprogramma’s .............................................................. 65 3.8.2 Eurosceptische partijen volgens de CHES-data .......................................................................... 67 3.8.3 Conclusie..................................................................................................................................... 69 3.8.4 Geen eurosceptisch monopolie van de oppositie ........................................................................ 70 3.9
Euroscepticisme: een vluchtige wind of een hardnekkige kuitenbijter? ..................................... 71
3.10 Omvang van het eurosceptisch ‘probleem’ ................................................................................. 72 4
Conclusie..................................................................................................................................... 74
Referentielijst ........................................................................................................................................ 75 Bijlagen ................................................................................................................................................. 81 Bijlage 1: Partij voor de Vrijheid .......................................................................................................... 81 Bijlage 2: Lijst Pim Fortuyn .................................................................................................................. 85 Bijlage 3: Socialistisch Partij ................................................................................................................ 87
4
Inleiding Nederland, één van de stichtende leden van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal (EGKS), is nog altijd een belangrijke speler in de Europese Unie (EU). Sinds begin 2013 is de Nederlander Jeroen Dijsselbloem (PvdA) de voorzitter van de Eurogroep1, wat een zeer belangrijke functie is tijdens de huidige eurocrisis. Maar niet iedereen is het daarmee eens. Geert Wilders tweette: “Gefeliciteerd Dijsselbloem met je mooie eurofiele Brusselse baantje en nu snel opkrassen en neem het hele kabinet maar mee!”2 Dit is maar één voorbeeld van de vele eurosceptische uitspraken. Nederland gaat de laatste tien jaar door een Europese identiteitscrisis. Het lijkt alsof Nederland op een eurosceptische rollercoaster zit met verschillende hoogtes – zoals de opkomst van de Lijst Pim Fortuyn in 2002, het ‘NEE’ tegen de Europese Grondwet in 2005, de opkomst van de Partij voor de Vrijheid (PVV) in 2006, de Eurocrisis, enzovoort – en daartussen periodes met een terugval van het euroscepticisme. De Europese Unie wordt niet meer als een zekerheid gepercipieerd (Taggart, 1998). Na het Verdrag van Maastricht (1993) komt er een einde aan de ‘permissieve consensus’ in de EU. Het is duidelijk dat er nu echt een ‘constraining dissensus’ is in Nederland. (Hooghe & Marks, 2008, 5) Binnenin deze eurosceptische rollercoaster bekijken we de these van Nick Sitter (2001) en zijn ‘Opposing the Centre: Euro-Scepticism and the Politics of Territorial Opposition’. Zijn hoofdthese is dat centrumpartijen niet eurosceptisch zouden zijn, tenzij ze in de oppositie zitten. Dan kunnen ze soft eurosceptisch zijn (1.4). In Nederland kan hier een vraagteken achter gezet worden. Nederland is niet willekeurig gekozen. Ten eerste is Nederland, samen met bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en Italië, één van de landen waarin een deel van het politieke toneel eurosceptisch is (Taggart, 1998). Ten tweede is het euroscepticisme niet uit de actualiteit weg te slaan in Nederland. Geert Wilders tweette: “En ja hoor daar tekent Rutte toch weer een cheque, nu voor het failliete Cyprus. De euro is dood en het spaargeld onveilig. Bedankt Mark!”3 Maar ook de huidige premier (premier sinds 5 november 2012) Mark Rutte durft scherp uit te hoek te komen. Zo zei hij “tijdens een lijsttrekkersdebat dat Griekenland wat hem betreft geen aanspraak meer kan maken op nog eens een financieel hulppakket. Genoeg is genoeg!”4 Het lijkt erop dat de these van Sitter die stelt dat de regering per definitie pro-EU is en de oppositie veeleer eurosceptisch, niet klopt in Nederland. Zeker
1
De voorzitter van de Eurogroep zit de vergaderingen voor van de ministers van Financiën van de 17 eurolanden.
2
Wilders, Geert (23 januari 2013). Uitspraak Geert Wilders op Twitter. Geraadpleegd op 8 mei 2013, op https://twitter.com/geertwilderspvv.
3
Wilders, Geert (27 maart 2013). Uitspraak Geert Wilders op Twitter. Geraadpleegd op 8 mei 2013, op https://twitter.com/geertwilderspvv.
4
Europa Nu (5 september 2012). Buma vindt uitspraak Rutte over Griekenland schadelijk voor Nederland. Geraadpleegd op 8 mei 2013, op
http://www.europa-nu.nl/id/vj2ngsf83bz4/nieuws/buma_vindt_uitspraak_rutte_over?ctx=vh6ukzb3nnt0.
5
omdat Nederland geëxperimenteerd heeft met een regering met gedoogsteun van de eurosceptische PVV van Wilders aan Kabinet Rutte I (tussen 2010 en 2012). Dus de deelname van een eurosceptische partij aan de regering past hier helemaal niet. In deze masterpaper willen we kijken hoe het werkelijk zit met het euroscepticisme in Nederland. Onze hoofdvraag is welke dynamiek er zich ontwikkelt tussen oppositie en regering. Is euroscepticisme een monopolie van oppositiepartijen? We gebruiken Nederland als case studie. Maar voordat we deze vragen gaan oplossen moeten we eerst enkele begrippen ophelderen. Ten eerste, wat verstaan we onder het begrip euroscepticisme? Het is een veelzijdig begrip dat soms foutief gebruikt wordt en uit zijn context wordt getrokken. De vlag moet de lading van het begrip dekken. Daarom
starten
we
met
een
literatuuroverzicht
over
de
definiëring
van
het
begrip
‘euroscepticisme’(1.1). We bekijken ook nog kort de oorzaken van partijgebaseerd euroscepticisme (1.2). Eenmaal de inhoud van euroscepticisme gekend is kijken we naar de eurosceptische partijen. Welke partijen zijn eurosceptisch in Nederland? Hier heerst een echte chaos rond in Nederland. Vele auteurs hebben een andere mening. Het lijkt wel duidelijk dat de PVV eurosceptisch is en dat de Democraten 66 sterk pro-Europees zijn, maar voor andere partijen is dit moeilijker te bepalen. Aangezien er geen eenduidig kader bestaat over welke partijen eurosceptisch zijn in Nederland en welke niet, bekijken we eerst de algemene Europese literatuur5 over euroscepticisme(1.3). Later gaan we ons dan specifiek toespitsen op casus Nederland. We starten met een literatuurstudie van de verschillende modellen (over welke partijen eurosceptisch zijn in de EU). Na deze literatuurstudie proberen we een determinatietabel op te stellen met welke partijenfamilies eurosceptisch zijn en welke niet. Extreme partijen zijn meestal eurosceptisch (Taggart, 1998). Maar zijn de conservatieve partijen eurosceptisch? Wat met de groene partijen? Nadat we een determinatietabel ontwikkeld hebben, wordt het literatuuroverzicht gebruikt om enkele brede besluiten te trekken. Met deze tussenstap wordt een algemeen wetenschappelijk kader gebouwd om aan het echte onderzoek te beginnen, want in het onderzoek gaan we controleren of het model wel klopt voor Nederland. Dit doen we later aan de hand van een onderzoek van de verschillende partijprogramma’s van Nederland (3.8.1). Maar eerst maken we een zijsprong naar het Europese Parlement. Zijn de politieke fracties waarin de Nederlandse partijen zetelen een indicator voor euroscepticisme? (3.1.3)
5
In deze masterpaper worden de begrippen ‘EU’, ‘Europees’, ‘Europa’ door elkaar gebruikt. Deze begrippen dienen in de context van de EU
gezien te worden, de strikte betekenis, dus niet de geografische component.
6
Wanneer we weten wat euroscepticisme is en welke partijen er mogelijk eurosceptisch zijn, kunnen we verder gaan met ons onderzoek. Dit onderzoek strekt zich uit over de laatste zes verkiezingen van 1998 tot en met 2012 in de Tweede Kamer van Nederland, omdat het onderzoek naar oppositie en regering een dynamisch proces is dat doorheen de tijd verandert. Om dit proces in kaart te brengen moeten we de veranderingen op middenlange termijn bekijken. Hier komen we terug bij onze vergelijking met de rollercoaster waarvan we niet weten of hij weer omhoog of naar beneden gaat. Dit onderzoek gebeurt aan de hand van een documentenanalyse van de partijprogramma’s van de Nederlandse politieke partijen. Hier start het empirisch luik. We onderzoeken enkele toepasselijke variabelen in de partijprogramma’s, zoals de financiële situatie, het buitenlands beleid, de grootste kostenposten, de uitbreiding van de EU en de EU in zijn geheel (3.2). We starten ons onderzoek met de these van Sitter. We kijken om te beginnen of de centrumpartijen niet eurosceptisch zijn. Daarna kijken we of de centrumpartijen soft eurosceptisch worden wanneer ze in de oppositie zitten (3.6). Ook wordt er gekeken of de extreme partijen hard eurosceptisch zijn. Vervolgens kijken we naar de twee uitersten op de EU-as, de meest eurofiele partijen en de meest eurosceptische partijen. Hoe verandert hun positie ten opzichte van het eurosceptischer worden van Nederland? (3.7) Wanneer alle partijprogramma’s onderzocht zijn en wanneer we weten welke partijen eurosceptisch zijn dan kunnen we een antwoord formuleren op de hoofdvraag. Is euroscepticisme een monopolie van de oppositie? (3.8) Met de eurosceptische achtergrond wordt er verwacht dat dit niet het geval is. We eindigen het onderzoek door na te gaan of euroscepticisme een blijvend fenomeen is (3.9) en door te kijken naar de werkelijke omvang in de Tweede Kamer (3.10). Met deze laatste vragen sluiten we het onderzoek af en beantwoorden we de titelvraag.
7
1
Literatuurstudie
1.1 Euroscepticisme: what’s in the name? Eerst en vooral opteren we doorheen deze masterproef voor de term ‘euroscepticisme’. We hadden evengoed voor “euro-indifference (Delmotte, 2007), eurofobie (Rozenberg, 2007), eurorealisme (Neumayer, 2007), critical Europeanists (Della Porta, 2006), …” kunnen kiezen (Crespy & Verschueren 2009, 382). Crespy en Verschueren gooien het over nog een andere boeg met het begrip ‘resistances’, verzet tegen de EU betekent (Crespy & Verschueren, 2009, 382). Al deze begrippen zijn te specifiek of te algemeen en ze dekken niet altijd volledig de lading. Met euroscepticisme kiezen we een ruimer begrip waarmee we een alomvattend beeld willen krijgen omtrent het onderwerp. Dit heeft tot gevolg dat we eerst moeten aangeven wat we in deze paper onder het begrip euroscepticisme verstaan. Om het begrip ‘euroscepticisme’ te begrijpen moeten we het eerst kaderen in zijn historische context. De Europese Gemeenschap van Kolen en Staal (EGKS), opgericht in 1951, is niet te vergelijken met de hedendaagse Europese Unie (EU). In meer dan zestig jaar is er heel wat veranderd in de EU. Voor het begrip euroscepticisme is dit net hetzelfde. De ‘legestoelpolitiek’ van Charles De Gaulle in de jaren zeventig in Frankrijk is niet te vergelijken met de hedendaagse geruchten over de ‘Grexit’ of de ‘Brexit’. De legestoelpolitiek van Charles De Gaulle kunnen we beter beschrijven als ‘souverainisme’ (Harmsen & Spiering, 2005, 17). Het wetenschappelijke debat tussen de neofunctionalisten en de intergouvernementalisten laten we hier links liggen. Het fenomeen euroscepticisme ontstond in het begin van de jaren negentig tijdens de debatten rond het Verdrag van Maastricht. Vanaf dat moment kunnen we echt spreken van euroscepticisme. Euroscepticisme wordt recent al te vaak in gelinkt met elke vorm van gemor over Europa. Elke negatieve uitspraak over Europa wordt te gemakkelijk met het euroscepticisme gelijkgesteld. De uitspraken van Paul Magnette6 over de nood aan een socialer Europa en het in vraag stellen van Olli Rehn, werden direct gecatalogeerd als eurosceptisch en anti-Europees. Een ander voorbeeld gaat over het Brits Europarlementslid Nigel Farage die het charisma van de nieuwe voorzitter van de Europese Raad, Herman Van Rompuy, met een natte dweil vergeleek7. Deze twee voorbeelden maken duidelijk dat er verschillende soorten euroscepticisme zijn.
6
De uitspraken van Paul Magnette warden opgenomen door het VRT-nieuws. Paul Magnette (2012). Geraadpleegd op 9 mei 2013, op
http://www.deredactie.be/cm/1.1194094?view=popupPlayer. 7
Mahony, H. (2010). Van Rompuy insulted in parliament. Euobserver. Geraadpleegd op 9 mei 2013, op http://euobserver.com/843/29546.
8
Paul Taggart beschreef euroscepticisme in zijn ‘A touchstone of dissent: Euroscepticism in contemporary Western European party systems’ als “euroscepticism expresses the idea of contingent or qualified opposition, as well as incorporating outright and unqualified opposition to the progress of European Integration” (Taggart, 1998, 366). Euroscepticisme drukt dus de idee uit van een contingent of gekwalificeerde oppositie, maar eveneens van een regelrecht en onvoorwaardelijk verzet tegen de vooruitgang van de Europese integratie, aldus Taggart. Samen met Aleks Szczerbiak vult hij zijn definitie aan met de onderverdeling tussen ‘soft Euroscepticism’ en ‘hard Euroscepticism’ (Szczerbiak & Taggart, 2008, 6). Met ‘soft Euroscepticism’ bedoelen de auteurs niet de principiële tegenkanting tegen het Europese project maar de kritiek op het EU beleid, de gekwalificeerde oppositie. ‘Hard Euroscepticism’ geeft dan wel de principiële tegenkanting ten opzichte van het Europese project, het overhevelen van soevereiniteit, aan. ‘Hard Eurosceptics’ pleiten om de EU te verlaten. Petr Kopecky en Cas Mudde geven dan kritiek op de definitie van Aleks Szczerbiak & Paul Taggart. Ze werken hun eigen definitie uit aan de hand van een tweedimensionaal assenstelsel (Petr Kopecky & Cas Mudde, 2001, 303). De ene as is de pessimistische - optimistische as en op de andere as is de Eurofobe - Eurofiele as. Uit dit assenstelsel ontleden ze een tabel met
vier
types.
Dit
Euro-enthousiastelingen
gaat naar
van
de de
Europragmatici naar de Eurosceptici tot de Euro-verwerpers. Volgens Petr Kopecky en Cas Mudde is euroscepticisme dan “een positieve kijk op het project van de Europese Unie als het geacht wordt om nationaal of
Figuur 1A: Kopecky, P. & Mudde, C. (2001). The Two Sides of Euroscepticism: Party Positions on European Integration in East Central Europe. European Union Politics, 3 (3), 303.
sectoraal belang te dienen”. Euroscepticisme staat op de positieve as samen met de Eurofobe as. Szczerbiak en Taggart erkennen op hun beurt dan weer de kritiek van Kopecky en Mudde. Ze gaan aan de slag met die kritiek om een hun eigen definitie te verbeteren. Ze nemen ‘hard Euroscepticism’ samen met ‘Eurorejectionism’ van Kopecky en Mudde en definiëren het als: “een principiële oppositie tot het Europese project van integratie zoals belichaamd door de EU, met andere woorden, gebaseerd
9
op basis van de overdracht van de macht naar supranationale instellingen zoals de EU”. ‘Soft Euroscepticism’ wordt dan samengenomen met het gewone ‘euroscepticism’ en betekent dan “wanneer er geen principiële tegenkanting is tegen het Europese integratieproject van de getransfereerde macht naar een supranationaal lichaam zoals de EU, maar er is wel oppositie ten opzichte van het huidige of toekomstige geplande traject gebaseerd op de verdere uitbreiding van bevoegdheden die de EU van plan is te maken (Szczerbiak & Taggart, 2003, 12).” Een andere indeling komt er van Bernhard Weβels. Hij differentieert drie types van scepticisme ten opzichte van de EU. Eerst hebben we de ‘kritische Europeanen’, dan hebben we de ‘eurosceptici’ en als laatste hebben we de ‘adamante, vastbesloten eurosceptici’ (Weβels, 2007, 288). André Krouwel en Koen Abst gaan dan weer verder met een indeling in assen zoals bij Kopecky en Mudde (Abst & Krouwel, 2007). Ze maken hun eigen tabel over ‘de doelstellingen van de Europese evaluatie’, waarop men de EU op verschillende manieren kan bekijken. Het is een zeer gedetailleerde tabel over het euroscepticisme, dit in vergelijking met de indeling van Taggart en Kopecky & Mudde. Daarnaast maken Krouwel en Abst een gradering van (on)tevredenheid. Ten eerste hebben we vertrouwen. Ten tweede is er het politiek scepticisme. Ten derde is er politiek wantrouwen. Ten vierde is er politiek cynisme en ten laatste is er politieke vervreemding. Als we politiek scepticisme uitwerken in de Europese context komen we tot de definitie van Krouwel en Abst: “Euroscepticisme weerspiegelt een afweging tussen ontevredenheid met de huidige prestaties van de EU en het vertrouwen in het gehele project van de Europese integratie.” (Krouwel en Abst, 2007,262)
FIGURE 1B: Abst, K. & Krouwel, A. (2007). Varieties of Euroscepticism and Populist Mobilization: Transforming Attitudes from Mild Euroscepticism to Harsh Eurocynicism. Acta Politica, (42), 257.
Dit literatuuroverzicht maakt het al duidelijk. Er wordt op verschillende manieren naar Euroscepticisme gekeken en het woord euroscepticisme kent verschillende connotaties. Iedere auteur legt zijn eigen nadruk. We ronden hier de discussie van definiëring af.
10
In deze masterpaper volgen we de discussie tussen Szczerbiak & Taggart en Kopecky & Mudde. Deze discussie lijkt het meest vruchten afgeworpen te hebben voor de definiëring. De eerste definitie van Taggart werd door de wederzijdse kritiek naar een hoger niveau getild. We nemen de tandem van begrippen ‘hard Euroscepticism/Eurorejectionism’ en ‘soft Euroscepticism/Euroscepticism’. Dit is de gulden middenweg tussen een te gesimplificeerde definitie (zoals bij Taggart, 1998) en een definitie die te uitgebreid en te complex is om efficiënt te gebruiken (zoals bij Krouwel & Abst, 2007). De andere definities die we besproken hebben, kunnen wel een aanvulling zijn op de definitie van Szczerbiak & Taggart. Zo kunnen de ‘kritische Europeanen’ van Weβels zeker in dezelfde categorie als ‘soft Euroscepticism/Euroscepticism’ gestoken worden. ‘Adamante, vastbesloten eurosceptici’ horen dan zeker bij de ‘hard Euroscepticism/Eurorejectionism’. De definitie die wij gaan gebruiken is dus deze van Szczerbiak & Taggart uitgebreid met de termen van Kopecky & Mudde. De laatste opmerking over het werk “Theorising Party-Based Euroscepticism” van Szczerbiak & Taggart, gaat over wat partijgebaseerd euroscepticisme volgens hen niet is (Szczerbiak & Taggart, 2008, 12-15). De auteurs geven een lijst van voorbeelden die volgens hen geen euroscepticisme zijn. Deze voorbeelden volgen we niet allemaal. Bij het falen van het doordringen van het nationaal belang bij andere lidstaten en bij kritiek op één specifiek domein, begrijpen we niet waarom het volgens hen eurosceptisch is ook al is euroscepticisme soms mogelijk. Maar tegen uitbreiding van de EU zijn, lijkt ons te ver gaan om niet eurosceptisch te zijn. In de masterpaper negeren we met andere woorden deze opmerking van de auteurs.
1.2 Oorzaken van partijgebaseerd euroscepticisme Waaruit ontstaat het euroscepticisme? Wat zijn de bronnen van euroscepticisme? Wat zijn de oorzaken van euroscepticisme? Nu de invulling van de term euroscepticisme vaststaat, kijken we hoe euroscepticisme aan de oppervlakte komt in een land. We starten met de discussie tussen Szczerbiak & Taggart en Hooghe & Marks. Daarna bekijken we een onderverdeling binnenin de eurosceptische partijen van Taggart. Szczerbiak en Taggart maken samen een werk over de oorzaken van euroscepticisme (Szczerbiak & Taggart, 2003). De oorzaken kennen een driedelige onderverdeling: 1) Strategische positie 2) Politieke instituties zoals electoraal systeem, types legislatuur, ruimtelijke verdeling macht, enz. 3) Ideologische programmatische oorzaken.
11
Een andere indeling komt van Hooghe en Marks. Ze hebben het niet over oorzaken of factoren van euroscepticisme maar van ‘bronnen’ van euroscepticisme (Hooghe & Marks, 2007). De drie hoofdingrediënten van euroscepticisme zijn: 1) Publieke opinie 2) Partijconcurrentie 3) Massamedia Beide indelingen geven verschillende oorzaken aan. We vinden wel één gelijkenis: de ‘strategische positie’ van Szczerbiak en Taggart is vergelijkbaar met de ‘partijconcurrentie’ van Hooghe en Marks. We richten ons in deze masterpaper vooral op de ideologische programmatische oorzaken in de partijprogramma’s. Natuurlijk beïnvloeden de andere factoren ook de politieke partijen, maar deze laten we achterwege. Massamedia en publieke opinie gebruiken we helemaal niet. De ‘strategische positie’ en de ‘partijconcurrentie’ vinden we terug in de partijprogramma’s. Waarbij partijen thema’s van elkaar overnemen, kleur moeten bekennen over bepaalde thema’s enzovoort. Taggart (1998, 368) heeft zich, nog voor de discussie tussen Szczerbiak & zichzelf en Hooghe & Mark, bezig gehouden met de eurosceptische partijen in verschillende groepen in te delen. In overeenstemming met de strategische positie van de partijen opteert Taggart voor een opdeling in vier groepen. 1) Single issue eurosceptische partijen 2) Protest gebaseerde partijen met euroscepticisme 3) Gevestigde partijen met een eurosceptische positie 4) Eurosceptische fracties(binnenin een partij) Met deze oorzaken en achtergronden kunnen we de eurosceptische partijen beter plaatsen in hun context. In deze masterpaper spitsen we ons toe op de ideologische programmatische oorzaken in de partijprogramma’s.
12
1.3 Eurosceptische partijfamilies in de Europese Unie Ondanks de eurosceptische opstoten blijven er vragen rijzen over de werkelijke inhoud van dat euroscepticisme. Is dit fenomeen wijd verspreid in het Nederlandse partijlandschap? Welke partijen zijn nu eurosceptisch? De vragen lijken vanzelfsprekend, maar verschillende auteurs hebben uiteenlopende conclusies. Adam & Maier (2011, 436 – 437) zeggen dat meer dan 50% van het Nederlandse partijlandschap eurosceptisch is (Socialistische Partij (SP), Partij Voor de Vrijheid (PVV), Partij voor de Dieren (PvdD), Christen Unie (CU) en Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD)). Daarnaast bemerken beide auteurs dat ze te weinig informatie hebben over de Partij voor de Dieren. Daarnaast is er ook nog een probleem met de CU en de VVD waarbij er verschillen zijn tussen het verkiezingsprogramma8 en de deskundigenbeoordelingen. “Maar deze mismatch betwist onze partij classificatie niet omdat, zelfs zonder deze partijen, Nederland zou worden geclassificeerd als een land met sterk euroscepticisme (Adam & Maier, 2011, 436).” Taggart (1998, 371) heeft het over de Socialistische Partij, Gereformeerd Politiek Verbond (GPV), Reformatorische Politieke Federatie (RPF)9, Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) en Groene Partij Nederland (GPN). Waarbij de meer recente eurosceptische partijen nog niet aan bod komen. Boer en Vollaard (2006) hebben het over de VVD, Lijst Pim Fortuyn (LPF), SGP, ChristenUnie, SP en de groep Wilders die zich afgesplitst heeft van de VVD in 2004 na een ruzie over de toetreding van Turkije tot de EU10. Wanneer we eenduidige conclusies proberen te maken over Nederland, lopen we vast. Het lijkt ons aangeraden om een tussenstap te zetten naar de algemene literatuur over euroscepticisme in de EU. In het volgende deel bekijken we dus de status quaestionis van euroscepticisme bij de politieke partijen. Hoe bepalen wetenschappers welke partijen eurosceptisch zijn? Welke factoren beïnvloeden euroscepticisme bij politieke partijen? Het euroscepticisme is niet in één hok te steken, een waaier van verschillende groeperingen met verschillende ideologieën kunnen eurosceptisch zijn. Het hedendaagse euroscepticisme wordt al snel in contact gebracht met extreme partijen en dan vooral de extreemrechtse partijen (Taggart, 1998), 8
Hierbij gaat het over de verkiezingen van het Europese Parlement van 2009. De partijprogramma’s van de
verkiezingen van het EP worden in deze paper niet behandeld. 9
De GPV en de RPF zijn gefuseerd en vormen sinds 2001 de CU.
10
Geert Wilders heeft nu zijn eigen partij opgericht in 2005, namelijk de ‘Vereniging Groep Wilders’, nu Partij
Voor de Vrijheid.
13
maar zo eenvoudig ligt de zaak niet. We maken een literatuuroverzicht van verschillende modellen om zo de gelijkenissen bloot te leggen. Omdat er veel bronnen voor handen zijn, werd het tijd om deze samen te brengen in één onderzoek.
1.3.1 Onderscheid met één breuklijn De eerste auteurs die we aanhalen zijn Hooghe & Marks (2008, 14-18; Hooghe, Marks & Wilson, 2002). Een eerste onderscheid maken de auteurs met de sociaaleconomische links-rechtsas. Maar in de Europese Unie ligt de nadruk niet hoofdzakelijk, zoals op het nationale niveau, op de sociaaleconomische as omdat er altijd een zeer grote meerderheid moet zijn bij beslissingen in de Europese instellingen. De EU heeft maar een zeer geringe herverdelende functie zoals op het nationaal niveau. Deze zaken hebben tot gevolg dat de centrumpartijen diegene, die zorgen voor een grote consensus op Europees niveau (christendemocraten, socialisten, liberalen), de Europese integratie steunen. Daaruit volgt dat de extreme partijen deze grote beslissingen meestal niet steunen, zich daartegen afzetten en zo eurosceptischer zijn. Een tweede onderscheid komt er ook van Hooghe & Marks samen met Wilson, met de ‘new politics’ dimensie (Hooghe, Marks & Wilson, 2002). Ze maken een opdeling in hun ‘new politics’ tussen GAL en TAN, waarbij GAL staat voor groen, alternatief en libertair en waarbij TAN staat voor traditioneel, autoritair en nationalistisch (Hooghe & Marks, 2008). De meest eurosceptische partijen situeren zich bij de traditionele, autoritaire en nationalistische partijen (TAN). De auteurs starten drie discussies over het euroscepticisme bij de GAL en TAN partijen. Ten eerste zijn de radicale rechtse en populistische rechtse partijen de meest eurosceptische partijfamilies. Maar de GAL/TAN positie doet meer dan enkel de positie van extreemrechtse partijen te voorspellen, het voorspelt ook de positie van de conservatieve partijen. Ten tweede blijken conservatieve partijen met TAN posities meer naar de eurosceptische kant over te hellen. Ten derde gaan Groene partijen, aan de GAL positie, de Europese integratie meer steunen dan vroeger. Cecile
Leconte
brengt
dezelfde
breuklijn
aan
in
het
Europese
integratie
debat,
de
materialistische/postmaterialistische breuklijn van Ronald Inglehart (Leconte, 2008). Leconte gebruikt een andere vocabulaire en gaat zo niet mee met de GAL-TAN definiëring van Hooghe, Marks en Wilson. Volgens Leconte komt deze breuklijn aan de oppervlakte door de toenemende normatieve integratie in de EU (o.a. Charter van Fundamentele Rechten). Ze maakt hierbij twee besluiten voor de eurosceptische positionering van politieke partijen. Ten eerste zijn er de rechtse, op protest gebaseerde partijen, die de EU zien als morele corruptie. Deze partijen zijn ‘hard eurosceptisch’. Ten tweede hebben we de conservatievere mainstream partijen, die terughoudend zijn voor de normatieve integratie. Deze partijen hebben de Europese integratie bijna altijd gesteund maar nu zijn ze, voor het
14
normatieve luik, ‘soft eurosceptisch’. Deze besluiten sluiten dicht aan bij de eerste twee besluiten van Hooghe, Marks & Wilson.
1.3.2 Onderscheid met twee breuklijnen De eerste auteurs die zich bezighielden met de politieke partijgroepen/ideologieën in de EU op een assenstelsel te zetten zijn Hix & Lord (1997). Ze maakten een assenstelsel met op de horizontale as de sociaaleconomische links-rechtstegenstelling. Op de verticale as vinden we de Europese integratievraag: zijn de soorten partijen pro of anti EU. Euroscepticisme komt zowel voor bij linkse en rechtse partijen op de sociaaleconomische as. Euroscepticisme komt meer voor bij extreme partijen (Hix & Lord, 1997). We nemen de herwerkte versie van het assenstelsel door Jan Orbie (2009). Bij het assenstelsel van Lord en Hix stonden er ook anti-Europese partijen op, die natuurlijk aan de anti-EU kant stonden, deze partijen staan niet op de figuur van Orbie. We moeten deze figuur natuurlijk in zijn context zien want dit is het gemiddelde van alle partijen en de schema’s zijn landafhankelijk. Daarnaast zijn de bronnen uit deze figuur uit 1997, toen waren er nog maar 15 lidstaten in de Europese Gemeenschap (EG). De toetredingsgolven van 2004 en 2006 stonden nog voor de deur.
Figuur 2: Herwerking van de grafiek van Hix & Lord (1997) door Orbie (2009).
Een volgende opdeling is de ‘Chapel Hill expert surveys’ (CHES), deze opdeling is gelijkaardig met deze van Hix & Lord. Zoals de naam het zegt, zijn het nationale experts die politieke partijen met behulp van een vragenlijst proberen te plaatsen. De CHES data dienen twee doelen. Ten eerste bekijkt het de ideologische positie op de sociaaleconomische links-rechtsas en de sociale links-rechtsas (van ‘new politics’ of groen/alternatief/libertair (GAL) tot traditioneel/autoritair/nationalistisch (TAN)). Ten tweede bekijkt het de partijpositie bij de EU (Bakker e.a., 2012, 2-3). Het einddoel is dan om te kijken wat de relatie is tussen de ideologische plaatsing en de EU-positie. Om de EU-positie te bepalen, gebruiken ze de partijpositie op verschillende EU domeinen (namelijk hun algemene EU-
15
positie, het cohesiefonds, de interne markt, het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB), het Europese Parlement (EP) en de uitbreiding van EU met Turkije). In 2010 werd voor de eerste keer naar een bijkomend domein gepolst, de vraag of de EU voordeel oplevert voor een land. We gebruiken de CHES-dataset in dit hoofdstuk vooral om te kijken welke soort partijenfamilies eurosceptisch zijn en welke niet. Later gebruiken we de gegevens van de CHES data van de Nederlandse politieke partijen voor het specifieke onderzoek naar elke partij afzonderlijk. Om de partijposities ten opzichte van de EU te verduidelijken, gebruiken we een eendimensionale weergave van enkel de EU-positie. Deze geeft een beeld van welke partijen eurosceptisch zijn en welke niet.
Figuur 3: Chapel Hill experts surveys (CHES) van 2006 en 2010 van de EU 14 (alle landen voor de toetredingsgolf van 2004, exclusief Luxemburg). In de Chapel Hill experts survey wordt er een onderscheid gemaakt tussen de EU 14 en de Centraal- en Oost-Europese landen. Omdat Nederland bij de EU 14 hoort, is deze tabel de meest geschikte. 1 = zeer eurosceptisch, 10 = zeer eurofiel. Bron: Bakker, R. e.a. (2012). Measuring party positions in Europe: The Chapel Hill expert survey trend file, 1999–2010. Party Politics, 0 (0), 1-16.
Ten derde is er Paul Taggart, hij probeert alle ideologieën en partijfamilies op een ander assenstelsel te zetten (Taggart, 1998). Op de horizontale as vinden we de tegenstelling globaal tegenover nationaal. Op de verticale as vinden we de tegenstelling individueel tegenover de gemeenschap. Op dit assenstelsel construeert Taggart een centraal gelegen ovaal waarvan de partijen volgens de regel niet eurosceptisch zijn. De meest extreme partijen vallen weer uit de boot. De verschillende ideologieën en partijfamilies die wel eurosceptisch zijn, zijn de extreem linkse partijen, de neofascistische partijen, de regionalistische partijen, de neo-populistische partijen en de ‘new-politics’-partijen. Zoals bij iedere vereenvoudiging zijn er uitzonderingen. We kunnen bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk niet op dit assenstelsel toepassen. Taggart schetst het algemene schema en verschillende auteur werken dit verder uit.
16
Figuur 4: Taggart, P. (1998) A touchstone of dissent: euroscepticism in contemporary Western European party systems. European journal of political research 33, p. 363-388. Nederland: Kluwer academic publishers.
Met bovenstaand overzicht, die de verschillende modellen belicht, kunnen we in het onderzoeksgedeelte aan de slag gaan. Uit dit literatuuronderzoek proberen we een algemeen model uit te werken over welke partijen/partijfamilies nu eurosceptisch zijn. Daarna kijken we of het model kan toegepast worden op Nederland.
17
1.4 Tussen regering en oppositie met Nick Sitter Voordat we aan onze hoofdvraag en hypothese beginnen, starten we met het onderzoek van Nick Sitter (Sitter, 2002). Tot welke vaststellingen kwam hij? Wat kunnen we verwachten in Nederland? Sitter zet het model van euroscepticisme, de ‘politics of opposition’ op poten. Hij zegt dat euroscepticisme een combinatie is van de identiteit van de partij, de politieke electorale strategie en de zoektocht naar beleidvoering (office seeking). Sitter maakt ook drie belangrijke besluiten in zijn paper. Ten eerste wordt de competitie tussen de ‘catch all partijen‘ (centrumpartijen), niet geassocieerd met euroscepticisme. Enkel wanneer een catch all partij in de oppositie zit, kan er een lichte vorm van euroscepticisme optreden. Partijen met een ‘Cross-cutting’ oppositie, gebaseerd op waarden en belangen, hebben een grotere kans om eurosceptisch te zijn, maar dit kan gecompenseerd worden door electorale redenen of coalitievorming. Ten derde is er de oppositie aan de extremen, zowel links als rechts, die in verband wordt gebracht met antisysteem protest (hard euroscepticisme). Bij het eerste en het derde besluit kunnen we zeker terugkijken naar het deel 1.3 waarbij centrumpartijen niet tegen de EU zijn en extreme partijen hard eurosceptisch zijn. Adam & Maier (2011, 435) gaan nog verder dan het onderzoek van Sitter. Volgens hen positioneren de centrumpartijen zich pro-Europese integratie. Hierbij verwijzen ze ook nog naar “Hix (1999), Hooghe and Marks (2002), Kriesi e.a. (2006) en Van der Eijk & Franklin (2004).” “Ondanks dat de centrumpartijen pro-Europese integratie zijn, gaan ze dit niet promoten in het openbaar (Risse, 2010).” Ze houden de Europese integratie van de agenda omdat er meestal “geen interne consensus over is (Edwards, 2009; Ferrara and Weishaupt, 2004)”. Ze zijn bang om stemmen te verliezen bij een duidelijke keuze. Adam & Maier verwijzen ook nog naar het ‘stille kartel’ van Weber (2007, 519), waarbij de nationale partijen de ideeën over Europa willen depolitiseren (Adam & Maier, 2011, 432). Met deze theoretische inslag wordt het wetenschappelijk debat rond onze hoofdvraag geconstrueerd. Is euroscepticisme een monopolie van oppositiepartijen in Nederland? Volgens Sitter is de kans groot dat dit het geval is.
18
2 Spitten in het ongewisse: hypotheses en onderzoeksvragen Na het literatuuroverzicht komen er toch enkele problemen aan de oppervlakte. We weten nu wat euroscepticisme is en wat het veroorzaakt, maar er is nog altijd geen duidelijkheid over welke partijen eurosceptisch zijn. Voor we kijken of de eurosceptische partijen nu in de regering of de oppositie zitten, moeten we eerst weten welke partijen eurosceptisch zijn. Tijdens het literatuuroverzicht werd duidelijk dat de meningen over de eurosceptische partijen in Nederland verschillen. Een tussenstap naar de algemene Europese literatuur wordt onvermijdelijk om zo te weten te komen welke partijen of welke partijfamilies eurosceptisch zijn. Hierbij komen we bij de eerste onderzoeksvraag: O1: Welke partijfamilies zijn eurosceptisch in de EU? Wanneer we het antwoord gevonden hebben op de eerste onderzoeksvraag, dan kunnen we weer terugkoppelen naar Nederland. We kijken dan welke partijen in welke partijfamilies zitten, om te weten te komen welke partijen eurosceptisch zijn. Zo komen we bij de tweede onderzoeksvraag: O2: Welke partijen zijn eurosceptisch in Nederland? Deze vraag onderzoeken we door eerst te kijken of de algemene vergelijking van onderzoeksvraag 1 klopt in Nederland. Vanuit onderzoeksvraag 2 formuleren we onze eerste hypothese: H1: De onderverdeling van eurosceptische partijen en partijfamilies klopt ook voor Nederland. Omdat we bezig zijn met verkiezingen en politieke partijen, maken we een kleine zijsprong naar het Europese Parlement. De meeste Nederlandse partijen zitten in het EP. We vragen ons af of de Europese fracties, waarin de partijen zitten, een goed beeld geven van het al dan niet eurosceptisch zijn van de verschillende Nederlandse partijen. Wanneer een partij bijvoorbeeld in een eurosceptische fractie zit, zal deze partij waarschijnlijk eurosceptisch zijn. H2: De Europese fracties in het EP zijn een goede indicator voor het al dan niet eurosceptisch zijn van partijen. Daarna starten we met het echte onderzoek van de partijprogramma’s. Op H1 kunnen we dan een sluitend antwoord geven. We controleren ook of de vaststellingen van Sitter van toepassing zijn op Nederland. We starten eerste met het kijken of er geen eurosceptische centrumpartijen zijn. Vanuit de actualiteit rijst de vraag of de VVD eurosceptisch is. Volgens Sitter (2002), Taggart (1998), Marks & Hooghe (2008) zou de VVD niet eurosceptisch zijn. We onderzoeken hierbij de vier centrumpartijen: CDA, PvdA, VVD en D66.
19
H3a: De centrumpartijen zijn niet eurosceptisch. H3b: De VVD is niet eurosceptisch. H4: De centrumpartijen worden eurosceptischer wanneer ze in de oppositie zitten. Tegenover de centrumpartijen staan de flankpartijen. Deze zouden hard eurosceptisch moeten zijn. H5: De extreme partijen (PVV, LPF en SP) zijn hard eurosceptisch. Daarbij rijst een nieuwe vraag over de extreme pro- en anti EU partijen. Hoe gaan de extreme voor- en tegenstanders van de EU zich strategisch positioneren? Voor de eurosceptische partijen lijkt dit duidelijk. H6: De meest anti-EU partijen behouden hun eurosceptische positie of worden nog eurosceptischer. Omgekeerd kunnen we ook een hypothese opstellen. Met deze hypothese gaan we in tegen Adam & Maier (2011, 435) (1.4) die zeggen dat centrumpartijen hun pro-EU positie niet zullen uitspreken in het openbaar. We gaan er van uit dat zeer pro-EU centrumpartijen zich wel positief gaan uitlaten. H7: De meest pro-EU partijen behouden hun positieve positie of worden nog extremer pro-EU. Nu we de partijprogramma’s van de centrumpartijen grondig bekeken hebben, wordt het tijd om te kijken naar de hoofdvraag en onderzoeksvraag 3. O3: Is euroscepticisme een monopolie van oppositiepartijen? Uit de onderzoeksvraag maken we de belangrijkste hypothese van deze paper: H8: Euroscepticisme is in Nederland geen monopolie van de oppositiepartijen. Het fenomeen euroscepticisme lijkt niet direct te stoppen, het blijft actueel. Daarom kijken we naar het verleden en naar de toekomst. We vormen dit om tot een hypothese: H9: Euroscepticisme is een blijvend fenomeen in Nederland. Nu rest ons nog de vraag wat de omvang is van het euroscepticisme? Is het een aanzienlijk stuk van het partijlandschap? Een kwart, een derde of de helft? Om een goed bestuurbaar Nederland te hebben in de EU, verwachten we dat eurosceptische partijen een aanzienlijk deel uitmaken van het partijlandschap, maar dat het toch een minderheid is. De laatste hypothese is: H10: Het euroscepticisme maakt een minderheid van het Nederlandse partijlandschap uit.
20
3
Is Jan met de pet eurosceptisch?
3.1 Eurosceptische partijen 3.1.1 Model Vandevyver In hoofdstuk 1.3 hebben we een aantal modellen bestudeerd. Uit deze modellen kunnen we een eigen model opstellen met wat de modellen gemeenschappelijk hebben. Alle modellen uit het literatuuroverzicht werken met tegenstellingen of breuklijnen. We merken op dat er bepaalde elementen meermaals terugkomen in de verschillende bestaande modellen: - Sociaaleconomische breuklijn (links – rechts) - GAL – TAN as & normatieve/culturele breuklijn (progressief – conservatief) - Europese integratie (Anti-EU – pro-EU) Wat nog blijkt uit verschillende modellen, is dat extreme partijen de grootste kans hebben om eurosceptisch te zijn (Hix & Lord, 1997; Taggart, 1998; Leconte, 2008). Of dit nu op de sociaaleconomische as, de normatieve as of … is; de extreme partijen zijn ‘hard eurosceptisch’. In deze categorie behoren de extreemrechtse partijen, de extreemlinkse partijen, de extreemrechtspopulistische partijen, de neo-populistische partijen, de protestpartijen en de neofascistische partijen. De regionalistische partijen en de ‘new-politics’-partijen van Taggart nemen we nog niet op in dit onderscheid (Taggart, 1998). Hiermee maken we een eerste onderscheid: de extreme partijen zijn ‘hard eurosceptisch’. Daar tegenover staat dat de centrumpartijen (christendemocraten, socialisten/sociaaldemocraten, liberalen) dus positief staan tegenover de Europese integratie. Een tweede onderscheid maken we met de GAL - TAN as, met andere woorden de normatieve en culturele breuklijn. We kijken eerst naar de groene partijen, die Leconte als pro Europese integratie beschrijft (Leconte 2008). Dit komt ook tot uiting bij Hix & Lord (1997) en bij de Chapel Hill experts surveys (Bakker, 2012). Enkel bij Taggart wordt dit niet bevestigd, wel bevestigt hij dat de groene partij in Nederland naar een grotere aanvaarding van de EU beweegt (Taggart, 1998, 372). Maar aangezien de meeste en meest recente bronnen spreken over de groenen die de integratie steunen, nemen we aan dat de groene partijen eurofiel zijn. We kunnen de groene partijen dus uitsluiten bij euroscepticisme. Bij de normatieve breuklijn zitten we met een grijze zone, namelijk de conservatieve partijen. Zowel Leconte (2008), Marks & Hooghe (2008) en de Chapel Hill expert surveys (2012) besluiten dat conservatieve partijen zich net aan de eurosceptisch zijde positioneren. Lord & Hix (1997) en Taggart
21
(1998) plaatsen de conservatieven nog juist bij de pro-EU partijen. Door de datering van de werken van Lord & Hix en Taggart en het steeds groeiende aantal normatieve thema’s in de EU, kunnen we besluiten dat de eersten gelijk hebben. De conservatieve partijen hebben een grotere kans om eurosceptisch te zijn, maar dit in beperkte mate en dus ‘soft eurosceptisch’. Het is en blijft een schemerzone tussen net wel, net niet. Protestantse partijen behoren niet tot de hierboven beschreven breuklijnen. Het lijkt niet logisch dat we protestantse partijen onder de noemer conservatieve partijen zouden brengen. De meeste protestantse partijen zijn conservatief maar daarom zijn de conservatieve partijen niet protestants. De CHES tonen wel aan dat protestantse partijen ook in de grijze zone zitten zoals de conservatieve partijen. We merken wel op dat protestantse partijen eurosceptischer geworden zijn. We vermelden ook nog dat agrarische partijen veelal positief staan tegenover de Europese integratie volgens Taggart (1998) en de CHES (2012). In dit onderzoek zijn er ook enkele tegengestelde gegevens. Bij Taggart (1998) zijn de regionalistische partijen eurosceptisch, daarentegen is dit niet het geval bij Hix & Lord (1997) en de CHES (2012). Er kan geen eenzijdig besluit genomen worden. Dit kan wijzen op de grote diversiteit tussen de verschillende landen. Er zal dus meer onderzoek moeten gebeuren naar regionalistische partijen. Op de eerste onderzoeksvraag O1 (Welke partijfamilies zijn eurosceptisch in de EU?) vinden we dat de extreemlinkse en de extreemrechtse partijfamilies hard eurosceptisch zijn. De protestantse en conservatieve partijen hebben een grote kans om soft eurosceptisch te zijn. We vatten alle gegevens samen in een (determinatie)tabel 1:
22
3.1.2 Casus Nederland Met dit model is er een algemeen kader gevormd om de partijen in de EU in te delen volgens wel en niet eurosceptisch zijn en de gradatie ervan. Nu gaan we de Nederlandse partijen in het model passen, zodat we dan kunnen kijken welke auteur gelijk heeft. Stap 1: In deze stap vallen de extreemrechts-populistische Partij Voor de Vrijheid en de extreemlinkse Socialistische Partij af. Deze partijen zouden allebei ‘hard eurosceptisch’ moeten zijn. Lijst Pim Fortuyn zou hier afvallen als het nu nog bestaan. Stap 2: De groene partij, GroenLinks, zou de Europese integratie moeten steunen. Stap 3 en 4: In Nederland vinden we twee conservatieve partijen die ook protestants zijn, de Staatkundig Gereformeerde Partij en de Christen Unie. Deze partijen hebben een kans om ‘soft eurosceptisch’ te zijn. Verder onderzoek is hiervoor nodig. Stap 5: In Nederland zijn er geen agrarische partijen die zetels halen in de Tweede Kamer.
23
Stap 6: Zowel het Christen-Democratisch Appèl, de Partij van de Arbeid, de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie en de Democraten 66 zijn centrumpartijen die de Europese Integratie zouden moeten steunen. Stap 7: De overige partijen zijn 50PLUS en de Partij voor de Dieren. Deze partijen moeten nog onderworpen worden aan verder onderzoek. Wanneer we dit in een tabel zetten, komen we het volgende uit: Eurosceptische partijen
Niet eurosceptische partijen
‘Hard eurosceptisch’
‘Soft eurosceptisch’
PVV
SGP
GroenLinks
SP
CU
CDA
LPF
PvdA VVD D66
50PLUS en PvdD moeten nog verder onderzocht worden. In dit hoofdstuk worden enkel de besluiten van vorig hoofdstuk (3.1.1) toegepast. Deze besluiten zijn nog niet bindend, maar zijn wel een beginpunt voor verder onderzoek. Volgens de gemiddelden van alle EU-landen zou de uitkomst zo zijn. Wanneer we de partijprogramma’s gaan bekijken, zullen we zien of de besluiten ook kloppen voor Nederland. Het antwoord op hypothese H1 zal dus later opgelost worden.
3.1.3 Het Europese Parlement Omdat we bezig zijn met verkiezingen en politieke partijen, maken we een kleine zijsprong naar de Nederlandse partijen in het Europese Parlement. Er wordt in dit hoofdstuk nog een extra controle uitgevoerd op de Nederlandse partijen door te kijken in welke fractie ze zitten in het Europese Parlement sinds de laatste verkiezingen van 2009. De fractie waarin ze zitten, kan een beeld geven over het al dan niet eurosceptisch zijn van een partij. Deze onderverdeling in fracties is echter niet volledig verklarend omdat er geen complete partijdiscipline is in het Europese Parlement.
24
Er zijn verschillende eurosceptische fracties in het Europese Parlement: de Europese Conservatieven en Reformisten (ECR), Europees Unitair Links/Noords Groen Links (EUL/NGL) en Europa van Vrijheid en Democratie (EVD). Daarnaast hebben we ook nog politici in het EP die niet ingeschreven zijn in een fractie.11 Deze parlementsleden kunnen ook eurosceptisch zijn. Enkele voorbeelden van onafhankelijke leden uit het EP zijn de leden van de PVV uit Nederland, de Nationale Aanvalsunie uit Bulgarije en Vlaams Belang uit België. De meeste niet-ingeschrevenen komen uit de voormalige extreemrechtse fractie ‘Identiteit, Traditie en Soevereiniteit’ (ITS), die uit elkaar gevallen is in 2007. Wilders speelt met het idee om opnieuw een extreemrechtse fractie op te starten in het EP12. In welke fracties zitten de Nederlandse partijen nu in het EP? In de Fractie van de Europese Volkspartij zetelt het CDA. In de Fractie van de Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten zetelt de PvdA. In de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa zetelen de parlementsleden van VVD en D66. In de Groenen/Europese Vrije Alliantie zetelt GroenLinks. In Europees Unitair Links/Noords Groen Links zetelt de SP. Het enige lid van de ChristenUnie zetelt in de fractie van de Europese Conservatieven en Hervormers. Het enige lid van SGP zetelt in Europa van Vrijheid en Democratie. De vijf leden van de PVV zijn niet ingeschreven in een fractie. De PvdD heeft geen vertegenwoordigers in het EP. Lijst Pim Fortuyn heeft ook nooit zetels gewonnen bij Europese verkiezingen. Zowel de SP, de SGP en de CU zitten in een eurosceptische fractie. De PVV zit (nog) niet in een fractie in het Europese Parlement. Als we dit resultaat vergelijken met de vorige hoofdstukken dan kunnen we besluiten dat de Europese fractie waarin de Nederlandse politieke partijen zetelen een goede indicator is om euroscepticisme op te sporen. Het antwoord op hypothese 2 is positief. De fracties waarin de Nederlandse partijen zetelen in het EP, zijn een goede indicator voor het eurosceptisch zijn van de politieke partijen.
11
Sommige partijen kunnen geen fractie vormen, want voor een fractie heb je 25 parlementsleden nodig en moet
je in minimaal een vierde van de lidstaten vertegenwoordigd zijn. 12
Algemeen Dagblad (27 april 2013). Wilders vormt front met Le Pen. Geraadpleegd op 29/04/2013, op
http://www.ad.nl/ad/nl/1012/Nederland/article/detail/3432858/2013/04/27/Wilders-vormt-front-met-LePen.dhtml.
25
3.2 Keuze van de variabelen 3.2.1 ‘Changement de décor’ De Nederlandse visie over Europa is sterk veranderd op het einde van de 20 ste eeuw en in de 21ste eeuw. Nederland heeft proportioneel minder in de pap de te brokken dan in de beginjaren van de EGKS. Met de titel ‘changement de décor’ bedoelen we een nieuwe, andere achtergrond voor Nederland. Er zijn verschillende interne en externe factoren die Nederland maken zoals het vandaag de dag is. Deze veranderingen zijn daar de achtergrond van. We sommen enkele historische momenten op. Deze lijst is niet volledig maar geeft wel een beeld van de veranderende situatie.
Uitbreiding van de EU
Het gewicht dat Nederland momenteel in de schaal werpt in Europese aangelegenheden is stelselmatig verkleind door de verschillende uitbreidingsgolven. De val van de Berlijnse Muur in 1991 is daar een katalysator voor. De uitbreiding naar het Oosten is geen taboe meer en het geloof in de toekomst van een verenigd Europa is geen utopie meer. Met de uitbreiding in 2004 kwamen er in een keer tien nieuwe landen bij. Deze tien landen waren niet de meest welvarende landen. Het spreekt dan ook voor zich dat dit een extra druk legt op de welvarende landen (o.a. Nederland) die al tot de EU behoren (Harmsen, 2005). Dan kwam er nog de uitbreiding in 2006 met Bulgarije en Roemenië en in juli 2013 zal Kroatië toetreden tot de EU. Naast de machtsvermindering is er ook een anti-uitbreidingsdiscours, Nederland heeft net zoals vele andere EU-lidstaten een uitbreidingsmoeheid. Zonder te veralgemenen linken sommigen de uitbreidingsgolven met immigratie. Immigratie is altijd al een issue geweest in Nederland (Boomgaarden, De Vreese, Hinrichsen, Hobolt & Van der Brug, 2011). De (extreem)rechtse, populistische partijen van Fortuyn en Wilders spelen hier graag op in.
Het financiële plaatje
Nederland is sinds 1991 een ‘nettobetaler’ geworden13. Een ‘netto-betalend land’ is een land dat meer geld in de EU pompt dan het ervan terugkrijgt. Vanaf 1991 ‘verliest’ Nederland dus zogezegd ‘netto’ geld aan de EU. Een netto-betalend land heeft het moeilijker om zijn bevolking ervan te overtuigen dat het voordelig is om lid te zijn van de EU. Een ‘netto-ontvangend’ land kan dit zonder problemen aan de man brengen bij zijn bevolking.
13
Algemene Rekenkamer (2011). EU-trendrapport 2011: Ontwikkelingen in het financieel management van de Europese Unie. Den Haag:
Sdu Uitgevers. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 624, nr1.
26
De euro werd ingevoerd in Nederland vanaf 1999. Nederland is bijgevolg ook lid van de Economische en Monetaire Unie (EMU). Een ander probleem is de financiële crisis en de huidige eurocrisis. Er zijn verschillende noodfondsen en mechanismen om de EU-landen en/of de eurolanden in nood te redden. Nederland is nog maar één van de weinige landen in de EU met een AAA-status (momenteel met negatieve outlook)14. Met de ‘tripel A status’ wordt bedoeld dat de landen de beste financiële score hebben volgens de kredietbeoordelaars15. De landen met een AAA-status moeten proportioneel meer geld in het noodfonds stoppen. Nederland is niet happig om de noodfondsen nog meer te spijzen. Daarnaast zijn er nog de staalharde besparingen die alle landen in de EU moeten doorvoeren.
Hervormingen in de EU
Ten eerste komt er na het Verdrag van Maastricht (1993) een einde aan de ‘permissieve consensus’ (Crespy & Verschueren, 2009, 1), waarbij de Europese integratie amper in vraag werd gesteld. Vanaf 1993 was er een opstoot van euroscepticisme bij zowel de bevolking als bij de politieke partijen. Ten tweede is er het falen van de Europese Grondwet, met onder andere het NEE in Nederland in 2005. Ten derde werd het Verdrag van Lissabon ondertekend in 2007. Ten vierde is er nog een probleem met het democratisch deficit.
3.2.2 Variabelen Uit de grote verandering in het vorige hoofdstuk kunnen we alvast enkele variabelen destilleren die we gaan onderzoeken in onze analyse van de partijprogramma’s. Daarnaast geven enkele academici enkele belangrijke kenmerken uit Nederland. Volgens Vollaard en Boer (2006) zijn de belangrijke pijnpunten de financiële toestand, de euro, de toetreding van Turkije tot de EU, de uitbreiding naar Oost- en Centraal-Europa en het buitenlands beleid. Na eerder ‘wijd’ onderzoek in de partijprogramma’s van de Nederlandse politieke partijen, werden er enkele terugkomende thema’s gevonden. Om te beginnen waren er de financiële thema’s. Ten tweede was er Nederland in de wereld (waarvan de EU een groot deel uitmaakt).
14
15
Laatst geraadpleegd op 29 april 2013. Bij de kredietbeoordelaars verstaan we in deze paper de drie grootste: Fitch Ratings, Moody’s en Standard & Poor’s. Ze geven een
beoordeling aan de uitgevende instellingen voor obligaties. In de eurocrisis wordt de nadruk gelegd op de staatsobligaties van de eurolanden.
27
We bekijken in de partijprogramma’s van de Nederlandse politieke partijen volgende thema’s: - Het financiële plaatje, de euro en de financiële- en eurocrisis - De uitbreiding(en) van de EU - Het buitenlands beleid - De grootste kostenposten, namelijk landbouw (en visserij) en de fondsen (cohesie- en het structuurfonds) - De EU in zijn geheel Met deze variabelen willen we het eurosceptische karakter van een partij vaststellen en de veranderingen doorheen de tijd in kaart brengen. Waarom brengen we niet alle thema’s over de EU in kaart? In de eerste plaats zijn er veel verschillen tussen de partijprogramma’s onderling. Sommige partijen betrekken de EU bij veel programmapunten, andere partijen zwijgen over de EU. Daarnaast legt iedere partij zijn eigen nadruk op de EU. GroenLinks legt bijvoorbeeld meer nadruk op het EU klimaatbeleid en milieu. De Partij voor de Dieren legt dan heel veel nadruk op dierenbescherming en dierenleed in EU-verband. Enzovoort. De variabelen zijn een soort grootste gemene deler tussen de verschillende partijprogramma’s.
3.3 Tweede Kamer verkiezingen Waarom kiezen we voor de verkiezingen van de tweede Kamer? De verkiezingen van de Tweede Kamer zijn de belangrijkste verkiezingen in Nederland. Op het nationale niveau worden alle thema's aangehaald, zo ook de Europese thema's. Tijdens de nationale verkiezingen worden de kiezers veel meer op de hoogte gebracht van de programmapunten dan tijdens de gemeente, provinciale of Europese verkiezingen. Het zijn echt krachtmetingen tussen de toppolitici. De verkiezingen van het Europese Parlement zijn echter ‘second order verkiezingen’ die meestal onderbelicht worden in vergelijking met de verkiezingen van de Tweede Kamer. Uit onderzoek van Hix en Marsh (2007) is gebleken dat extreme partijen ook beter scoren tijdens de Europese verkiezingen. We kijken dus naar de uitslagen van de nationale verkiezingen die het algemene beeld van Nederland in de EU weergeven.
28
3.4 Partijprogramma’s liegen niet Het onderzoek in deze masterpaper gebeurt met de partijprogramma’s. Het onderzoek van de partijprogramma’s heeft zowel voor- als nadelen. Een eerste voordeel is dat de partijprogramma’s voor een veiligheid van bronnen zorgen omdat alle informatie in één duidelijk document staat. Partijen investeren veel tijd in de partijprogramma’s en over elke zin is nagedacht. De partijen kiezen zelf wat ze erin zetten en wat ze rechts laten liggen. Ten tweede zorgt een partijprogramma voor communicatieve zekerheid. Het programma is de partijlijn en moet zo gecommuniceerd worden. De punten staan zwart op wit op papier, rond de pot draaien lukt niet. Het nadeel is natuurlijk dat er na de verkiezingen geen veranderingen meer aangebracht kunnen worden. Actuele nieuwe thema’s vinden we er niet in. Verduidelijkingen vinden we er ook niet in, tenzij in het volgende partijprogramma. In Nederland hebben we ‘geluk’ dat de regeringen het einde van de legislatuur niet gehaald hebben (in 2003 en 2010), zodat we meer bronnen voor handen hebben.
3.5 Nederland De regering in Nederland bestaat uit verschillende partijen en die samen een regeerakkoord onderhandelen. Dit wil zeggen dat niet iedere partij zijn eigen programma volledig kan verwezenlijken. Ieders programma, eurosceptisch of niet, kan dus wel of niet opgenomen worden in het regeerakkoord. In het volgende onderzoek zullen we voor iedere nationale verkiezing vanaf 1998 tot heden nagaan welke partijen in de regering zitten. De andere partijen zitten bijgevolg in de oppositie. 16 We maken alvast een overzicht van de regeringen van 1998 tot 2012.
16
Voor de duidelijkheid van ons onderzoek zullen we ons enkel toespitsen op de partijen die meermaals
verkozen zijn in de Tweede Kamer in de tijdsperiode die we onderzoeken. De RPF en de GPV onderzoeken we niet, de CU wel. Leefbaar Nederland wordt ook niet onderzocht.
29
Regering 1998
PvdA,
VVD
Oppositie en
D66 CDA, GroenLinks, SGP, RPF, GPV17 en SP
en
LPF PvdA, GroenLinks, D66, SGP, ChristenUnie,
Kabinet Kok II 2002
CDA,
VVD
Kabinet Balkenende I 2003
CDA,
VVD
Leefbaar Nederland en SP en
D66 PvdA, GroenLinks, LPF, SGP, ChristenUnie
Kabinet Balkenende II 2006
CDA,
PvdA
en
en SP ChristenUnie VVD, GroenLinks, SGP, D66, VVD, PvdD en
Kabinet Balkenende IV 2010
VVD,
CDA
SP en
PVV18 PvdA, GroenLinks, SGP, D66, ChristenUnie,
Kabinet Rutte I 2012
VVD
PvdD en SP en
PvdA CDA,
Kabinet Rutte II
PVV,
GroenLinks,
SGP,
D66,
ChristenUnie, PvdD, 50PLUS en SP
Tabel 2: Bronnenmateriaal gehaald uit: Kabinetten per tijdvak (2013). Europa nu. Geraadpleegd op 14 mei 2013, op http://www.parlement.com/id/vhnnmt7jmhzl/kabinetten_per_tijdvak.
Nu we deze tabel hebben opgesteld, kunnen we er enkele vragen opstellen en beantwoorden. - Welke partijen zitten altijd in de oppositie? SP, SGP, GroenLinks, 50PLUS en PvdD - Welke partijen regeren meestal? PvdA, VVD en CDA - Welke coalitiepartners worden het meest verkozen? D66, ook LPF, CU en PVV één keer Een bijkomend vraagstuk is dan of er een verband is tussen eurosceptisch worden in oppositie of minder eurosceptisch worden tijdens regeringsdeelname. Worden partijen eurosceptisch omdat ze in de oppositie zitten? Zwakken de regeringspartijen hun eurosceptische kantjes af om te regeren? Enkele voorbeelden over plotselinge wissels werden al opgesomd door Szczerbiak & Taggart. Zo wisselde bijvoorbeeld de Poolse Boerenpartij plotseling van standpunt (van eurosceptisch naar EU-gezind) voor het toetredingsreferendum na een kosten-batenanalyse (Szczerbiak & Taggart, 2003). Er werden geen 17
De RPF en de GPV vormen vandaag de CU.
18
De PVV gaf gedoogsteun aan Rutte I.
30
voorbeelden gevonden van wisselende pro- of anti-EU verhoudingen in Nederland of van wisselende verhoudingen bij regeringsdeelname. In mijn masterpaper proberen we met de resultaten uit het onderzoek van regering/oppositie dit hiaat op te vullen.
3.6 Centrumpartijen De centrumpartijen in Nederland zijn de CDA, de PvdA, de VVD en D66. De eerste drie partijen halen meestal de meeste zetels binnen tijdens de verkiezingen van de Tweede Kamer. D66 is een kleinere centrumpartij die er bijgehaald wordt om een regering te smeden. Centrumpartijen zijn normaal niet eurosceptisch, tenzij ze in de oppositie zitten. Maar klopt deze stelling in Nederland? H3a De centrumpartijen zijn niet eurosceptisch. De VVD heeft de grootste kans om eurosceptisch te zijn. Daarom H3b: De VVD is niet eurosceptisch. We zoeken een oplossing op H4 “De centrumpartijen worden eurosceptischer wanneer ze in de oppositie zitten”. Hiermee gaan we gewoon na of de hypothese van Nick Sitter (2002) ten eerste klopt voor Nederland en ten tweede nog altijd klopt in het huidige partijlandschap. Welke uitspraken doen de politieke partijen over de EU? We gebruiken de variabelen van hoofdstuk 3.2.2 om de partijprogramma’s van de centrumpartijen te onderzoeken.
3.6.1 Christen-Democratisch Appèl
CDA
1998
2002
2003
2006
2010
2012
O
R
R
R
R
O
Tussen 1998 en 2002 zat het CDA in de oppositie. Het CDA zat in de regering tussen 2002 en 2012. Bij de laatste verkiezingen heeft het CDA veel verloren en kunnen we hen in de oppositie terugvinden.
1998: Samenleven doe je niet alleen (CDA, 1998)
Het CDA komt uit de oppositie met een zeer pro-EU partijprogramma. Het CDA wil dat de EU een grotere omvang krijgt, “[de] Europese Unie moet uitgroeien tot een sociaaleconomische, monetaire, ecologische en politieke unie, ook terwille van de kansen van de Nederlandse economie op de wereldmarkt.” Daarnaast hecht het veel belang aan de voorbereiding op de euro. “Nederland houdt consequent vast aan de verplichtingen van het Verdrag van Maastricht en het stabiliteitspact.” “De introductie van de euro dwingt tot grotere Europese bevoegdheden tot coördinatie van het fiscale en het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten.”
31
Het CDA wil dat de EU zichzelf financiert met eigen middelen. “Op voorwaarde van versterking van het gemeenschappelijk karakter van de uitgaven van de Unie blijft Nederland een evenredige bijdrage leveren.” Het CDA kijkt in 1998 positief aan tegen de uitbreiding naar de Midden- en Oost-Europese landen en steunt dit idee. Maar “[de] EU moet dus voorbereid zijn op de opvang van relatief armere landen vanuit een geest van solidariteit van rijkere met zwakkere staten”, zodat de toetreding goed verloopt. Op het gebied van buitenlands beleid is de CDA “voorstander van versterking van de Europese defensie-identiteit” Het CDA is ook voor de opname van de West- Europese Unie in de EU. De landbouwsector moet volgens het CDA “een ingrijpende herstructurering door[voeren].” De oplossing vinden ze bij “bedrijfsontwikkeling door ofwel schaalvergroting, ofwel verbreding van activiteiten bij schaalbehoud en een goed sociaal beleid bij bedrijfsbeëindiging, moeten leiden tot een duurzame en concurrerende land- en tuinbouw.” “Gemeenschappelijk landbouwbeleid in EU-verband blijft nodig met het oog op marktbeheersing, teneinde de omslag naar een meer duurzame landbouw te bevorderen.” Wanneer we verbeteringen zoeken, vindt het CDA dat “de EU democratisch, slagvaardig en sociaal [moet] zijn.” Het CDA geeft enkele suggesties: openbaarheid over beraadslaging en besluitvorming in de Raad en individuele betrokkenheid van de Europese Commissie (EC). Het CDA ziet toekomst in de EU en dat moet gebeuren via “versterking en uitbouw [van] Europese integratie”. Wanneer we kijken naar hun verlanglijst met toekomstige nieuwe domeinen, dan vinden we veel aandacht voor samenwerking bij grensoverschrijdende regio’s, op gebied van veiligheid, in de globaliserende economie, bij de informatierevolutie en het milieu. Daarnaast zal er “op Europees niveau [moeten] gewerkt worden aan een gecoördineerde werkgelegenheidsstrategie, aan het formuleren van gemeenschappelijke doelstellingen en aan sancties op het niet naleven van afspraken.”
2002-2003: Betrokken samenleving, betrouwbare overheid (CDA, 2002 & 2003)
De CDA gebruikt hetzelfde partijprogramma voor de verkiezingen van 2002 en 2003. Het CDA zit nog altijd in de oppositie tot 2002. Vanaf 2002 zit het CDA in de regering tot 2012. Bij het financiële wordt de nadruk gelegd op controle en naleving van afspraken. “Het belang van de stabilisatiefunctie van de begroting is toegenomen nu het monetaire beleid door de Europese Centrale Bank op Europees niveau wordt bepaald.” “Gezien de onzekere economische ontwikkeling dienen de criteria van het Stabiliteitspact onder geen beding opgerekt te worden.”
32
Het CDA steunt de uitbreiding met de Midden- en Oost-Europese landen (+ Malta en Cyprus). “Het CDA blijft voorstander om zorgvuldig om te gaan met de uitbreiding van het Schengengebied binnen de Europese Unie.” Het Nederlandse veiligheidsbeleid werkt samen met de EU en NAVO, maar de nadruk ligt op de EU. Door de toetreding zullen de grootste kostenposten namelijk het landbouwbeleid en het cohesiefonds onder druk komen te staan. “Het CDA vindt dat de kosten van de uitbreiding van de EU niet afgewenteld mogen worden op de Nederlandse boeren.” Het CDA ijvert nog altijd voor hervormingen van het landbouwbeleid met de “omvorming van productsteun naar directe inkomenssteun op basis van cross compliance- en modulatie waarbij productie, landschaps- en natuurbeheer meegewogen worden.” “Verdere herziening van het landbouwbeleid [moet gebeuren] via cofinanciering door de EU en de lidstaten.” Het CDA wil een aanpassing bij het visserijbeleid van eenjarige quota naar meerjarige quota. “De toekomstige uitbreiding van de EU met een aantal relatief arme landen maakt dat het geld anders over de lidstaten verdeeld zal moeten worden. Dat betekent dat de criteria om geld te krijgen uit de structuurfondsen moet worden aangescherpt.” Het vetorecht voor een herziening van de structuurfondsen of het cohesiefonds moet weg. Het uitgangspunt van de fondsen is dat het geld van rijke landen naar de arme landen vloeit, solidariteit is belangrijk. “Uitzondering op deze regel is het Europees regionaal beleid met een toegevoegde Europese waarde, zoals bijvoorbeeld het programma INTERREG en de Euregio’s.” Hoe ziet het CDA de EU nu? “Het CDA ziet Europa als een federale unie van staten mits het subsidiariteitsbeginsel leidend blijft en strikt in acht wordt genomen.” Het CDA gaat resoluut voor de federale structuur met de beperking van het subsidiariteitsbeginsel waarbij er een goede afbakening is tussen Europese en nationale bevoegdheden. De EU-bevoegdheden moeten worden aangevuld met een versterkte rol van de EU op milieugebied. Daar tegenover staat dat de “nationale bescherming van eigen cultuur, onderwijs, media en religie dient gerespecteerd te worden.” De EU is een geheelpakket: “Europa moet een democratische rechtsstaat zijn met transparante besluitvorming, met een stabiele munt, een veilige leefomgeving en een goed milieu.” Het CDA schrijft een belangrijke rol uit voor de EC, namelijk “de motor van het integratieproces”. “Het initiatiefrecht van de Europese Commissie dient in alle pijlers van het Verdrag te worden ingevoerd.” Daarnaast moeten de leden van de EC individueel verantwoordelijk zijn en zo individueel en rechtstreeks ontslagen kunnen worden door het EP, zo vergroot de democratische controle. Andere
33
mogelijkheden voor meer democratische controle zijn: “Op alle terreinen waar sprake is van regelgevende en inhoudelijke besluitvorming in de Raad van Ministers bij gekwalificeerde meerderheid hoort het Europees Parlement medebeslissingsbevoegdheid te krijgen; De Raad van Ministers beraadslaagt en besluit in het openbaar indien het gaat over regelgeving; Bij de verkiezingen voor het Europees Parlement dient de kiezer de mogelijkheid te krijgen om -gedeeltelijk- op een internationale lijst te stemmen.” •
2006: Vertrouwen in Nederland. Vertrouwen in elkaar (CDA, 2006)
Na de recentste uitbreiding is er toch wat voorzichtigheid en ligt de nadruk op de strikte toepassing van de verdragen. “De Kopenhagencriteria dienen strikt te worden toegepast. Slechte noteringen bij de evaluaties kunnen uitmonden in het opschorten of beëindigen van de onderhandelingen en het aanbieden van een andere vorm van samenwerking. Een toetredingsdatum wordt pas genoemd op het moment dat aan alle criteria is voldaan.” Het CDA is wel niet tegen nieuwe uitbreiding want “het uitzicht op lidmaatschap blijft daarbij bestaan.” Toch lijkt er enige verzwakking van de orde want “aan de landen op de Westelijke Balkan: Albanië, Bosnië-Herzegovina, Montenegro en Servië, wordt nu als tussenstap het partenariaat aangeboden.” De EU moet met één stem spreken en ambitie tonen bij het buitenlands beleid. Om een efficiënt Europees buitenlands- en veiligheidsbeleid te krijgen, wordt het vetorecht voor de lidstaten waar mogelijk afgeschaft. De hervormingen van het landbouwbeleid moeten doorgevoerd worden. “Het CDA wil dat er tot de afgesproken datum van 2013 niet getornd wordt aan de afspraken over de hervormingen van het EUlandbouwbeleid. De door het CDA gewenste tussentijdse invoering van gedeeltelijke cofinanciering mag niet leiden tot concurrentievervalsing tussen de lidstaten. Wel dient … aan het ondernemerschap meer ruimte te worden gegeven door verdergaande ontkoppeling van producties en premies.” Het visserijbeleid moet ook hervormd worden. “De noodzakelijke sanering van de visserijsector wordt door de overheid gefaciliteerd. De overcapaciteit moet gesaneerd worden.” Het CDA blijft hameren op “een democratische en doeltreffende besluitvorming in de Europese Unie.” “Er is een nieuw evenwicht nodig tussen Europese en nationale wetgeving: een goede afbakening van taken is beter dan een vetorecht dat de besluitvorming met 25 of meer lidstaten voortdurend lam legt.” Democratie in de EU wordt bevorderd door medebeslissingsrecht van het Europees Parlement (EP) wanneer de Raad bij QMV besluit, instemmingsrecht van EP bij de benoeming van elke afzonderlijke commissaris, meer invloed van nationale parlementen bij besluitvorming in de Raad en openbare vergaderingen van de Raad. Dit is een herhaling van de vorige partijprogramma’s.
34
Het CDA wil dat er “niet langer wordt vastgehouden aan één commissaris per lidstaat. Er komt een roulatiesysteem
voor
de
Europese
Commissie
dat
is
gebaseerd
op
een
evenwichtige
vertegenwoordiging van de lidstaten.” Waar moet de EU versterkt worden? “Belangrijke delen van het energiebeleid, duurzaamheidsbeleid en van de bestrijding van de georganiseerde misdaad en het terrorisme gaan deel uitmaken van het takenpakket van de EU, waarover bij gekwalificeerde meerderheid kan worden beslist.” Ten slotte wil het CDA een duidelijke taakverdeling op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, een Europese bijdrage voor innovatie en indien mogelijk een milieubelasting in Europees verband. •
2010: Slagvaardig en samen (CDA, 2010)
Ondanks de crisis blijft CDA positief over de euro en vindt het dat het vertrouwen in de euro gehandhaafd moet blijven. Voor het CDA is het duidelijk, de EU is de oplossing. “Nederland moet samen met de Europese lidstaten, in de geest van solidariteit, streven naar gemeenschappelijke operationele oplossingen bij crisissituaties. Het CDA vindt dat de EU daartoe crisiscapaciteiten en – procedures moet ontwikkelen.” Het vertrouwen en de geloofwaardigheid in de euro moet hersteld worden. Een strengere controle van de nationale statistieken is noodzakelijk. “Bovendien moeten de Europese begrotingen nog nadrukkelijker op elkaar worden afgestemd, bijvoorbeeld door de economische (stabiliteit) plannen van de landen uit de eurozone in een vroeger stadium te coördineren.” Door de crisis is elke cent belangrijk dus “moet de controle op de nationale besteding van Europese gelden worden versterkt.” De uitbreidingsgolf zit niet meer in een stroomversnelling. De eventuele toetreding van Turkije krijgt wel wat aandacht. “Het CDA constateert dat Turkije op dit moment niet voldoet aan de gestelde criteria om toe te kunnen treden tot de Europese Unie en dat momenteel een stagnatie plaatsvindt ten aanzien van de hervormingen in Turkije.” Na het verdrag van Lissabon wordt het EU-veiligheidsbeleid belangrijker. “Het CDA wil meer afstemming van het buitenlands en defensiebeleid zoals nu dankzij het Verdrag van Lissabon binnen de EU mogelijk is door een actieve Hoge Vertegenwoordiger van Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid met een breed mandaat en een proactieve agenda.” “Het CDA houdt vast aan de afspraken over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) tot en met 2013 (net zoals in 2006). … Ook na 2013 blijft een gemeenschappelijk beleid met substantieel budget – in dezelfde orde van grootte als in de periode 2007-2013 – noodzakelijk. Dit is in het belang van de gehele landbouwketen, de voedselzekerheid en voedselveiligheid. Het nieuwe GLB moet uitgaan van de kracht van de landbouw en een vangnet vormen voor ernstige markt- en
35
prijsverstoringen.” Het CDA is de enige partij die niet ijvert voor een verkleining van het landbouwbudget. “Het CDA is een pro-Europese partij; onze banen, onze veiligheid en ons leefklimaat zijn erbij gebaat, sterker nog: ze zijn er grotendeels van afhankelijk. Het CDA ziet Europa als de motor voor interne groei, stabiliteit en welvaart en de waarborg op onze cultuur en sociaaleconomische verworvenheden.” “Samenwerking over de grenzen heen en het behoud van de nationale identiteit gaan prima samen.” Het CDA blijft een pro-EU partij in tijden van crisis. De EU moet echter efficiënter worden door onder andere de regeldruk en administratieve lasten voor burgers en bedrijven te verminderen. De EU moet zich blijven inzetten opdat “de Europese economische, sociale en ecologische waarden die gericht zijn op duurzame economische groei ook in de opkomende nieuwe economieën navolging vinden.”
2012: Iedereen (CDA, 2012)
“Het aanvankelijke optimisme over de Europese eenwording en de euro is verbleekt door de zorgen over de kwetsbaarheid van de Europese samenwerking. Strenge maatregelen zijn nodig om te voorkomen dat we ooit nog zo diep moeten gaan. Maar wij geloven dat er geen toekomst is zonder Europa.” “De Economische- en Monetaire Unie moet worden voltooid om een stabiele eurozone te krijgen.” De oplossingen worden op het niveau van de EU genomen. “Aanpak van de economische crisis vergt sterkere coördinatie en integratie op Europees niveau, te verankeren in Europese verdragen: ¡ forse versterking van de begrotingsdiscipline, inclusief het handhaven van sancties; ¡ handhaving van de Europese begrotingscommissaris; ¡ het behouden van een sterke onafhankelijke Europese Centrale Bank; ¡ beter Europees toezicht op het bankwezen en de financiële markten; ¡ een actief beleid om te komen tot sterkere concurrentiekracht van economisch zwakke EU-landen.” “Het einde van het uitbreidingsproces van de Europese Unie nadert. Terughoudendheid ten aanzien van EU-uitbreiding moet worden nagestreefd.” Elke nieuwe uitbreiding moet strikt getoetst worden aan de Kopenhagencriteria. “Een goede balans is nodig tussen het vrije verkeer van werknemers binnen de Europese Unie en het tempo waarin de werknemers uit nieuwe lidstaten tot de Europese markt kunnen toetreden.” Vooruitgang mag, maar binnen de strikte afgebakende criteria. Samenwerking en afstemming zijn de leidraad in de buitenlandse politiek, om te beginnen in de EU. Het Europees landbouwbeleid moet aangepast worden aan de toekomstige uitdagingen (tekorten aan voedsel, energie en grondstoffen). “We moeten beter en slimmer produceren met minder gebruik van
36
energie en grondstoffen. Om de concurrentiepositie van Nederlandse agrariërs te verbeteren pleiten we voor het verminderen van de regeldruk, ook in Europees verband.” “Duurzaam beheer van visbestanden moet uitgangspunt zijn in het Europese visserijbeleid.” Volgens het CDA heeft Nederland een democratisch Europa nodig dat bijdraagt aan stabiliteit en welvaart, werk en inkomen. “Het CDA vindt Europa als waardengemeenschap belangrijk.” “Het Europese integratieproces is geen doel op zichzelf. Het is de weg voor een handelsnatie als Nederland om de interne markt te versterken en de invloed in de wereld te vergroten en de Europese waarden te waarborgen.” “De Europese Unie beperkt zich tot kerntaken. Daarom wil het CDA doorgaan met vermindering van EU-regels met 25%.” De Europese bureaucratie moet ook kleiner. “De Eerste en Tweede Kamer moeten de gele kaart trekken als de Europese wetgeving in strijd is met het principe van subsidiariteit.” De regelgeving en de EU-instellingen die ermee bezig zijn moeten dus kleiner. Het CDA wil “een Europa dat de Nederlandse belangen verdedigt, waarborgt en versterkt.” “Grensoverschrijdende thema’s als energie, asiel en migratie, voedselzekerheid duurzaamheid, buitenlands beleid, defensie en het actief bestrijden van corruptie binnen de EU zijn andere Europese prioriteiten.” Daar tegenover staat het Nederlandse pensioenstelsel dat niet door de Europese Unie mag worden aangetast.
Conclusie voor het CDA
CDA is voor de euro. Zelfs in tijden van crisis blijft de partij er in geloven. Europese maatregelen moeten genomen worden om de crisis samen te doorstaan, de strikte naleving daarvan is noodzakelijk. Het CDA is de enige partij die niet streeft naar een kleinere EU-begroting of verlaging van de Nederlandse bijdrage aan de EU, wat toch opvallend is. De uitbreidingen worden als positief gezien door het CDA. Vanaf 2003 wordt de nadruk gelegd op de naleving van de toetredingscriteria, vooruitgang mag, maar binnen de strikte afgebakende criteria. Turkije mag uiteindelijk toetreden mits het aan alle criteria voldoet. Vanaf 2012 is er terughoudendheid. Een Gemeenschappelijk Europees Buitenlands beleid is noodzakelijk en moet er komen op EUniveau. De hervormingen aan het Europees landbouwbeleid (en het visserijbeleid) zijn broodnodig. De EU moet ook zorgen voor eigen inkomsten. Zeker met de toenmalige uitbreiding in 2004, worden de grote kostenposten beter besteed. Solidariteit is belangrijk. Het CDA investeert veel aandacht aan democratie en een Europa voor de burger. Daarvoor brengt het eigen ideeën aan.
37
Het CDA blijft heel positief over de EU, in goede en slechte tijden. De preferenties veranderen niet als het CDA in de oppositie zit (enkel tussen 1998-2002 en nu). De positieve houding blijft doorgaan. Doorheen de tijd zwakken ze bijvoorbeeld hun uitbreidingsbeleid af, maar dit is door de algemene uitbreidingsmoeheid, niet omdat ze plotseling tegen de EU gekant zijn. In tijden van crisis toont het CDA zelfs volharding in een Europese oplossing. We merken toch een vermindering in enthousiasme voor de EU. In 2002 was het CDA nog voor een federaal Europa, in 2012 wil het een Europa dat zich beperkt tot de kerntaken.
3.6.2 Partij van de Arbeid
PvdA
1998
2002
2003
2006
2010
2012
R
O
O
R
R
O
De PvdA zat in de regering tussen 1998-2002, 2006-2010 en weer vanaf 2012. Van 2002 tot 2006 zaten ze in de oppositie en ook tussen 2010 en 2012.
1998 Een wereld te winnen (PvdA, 1998)
“De PvdA is voorstander van de invoering van de Europese Monetaire Unie (EMU) en van de Euro op basis van de criteria uit het verdrag van Maastricht.” “De EMU is echter niet alleen een economisch en monetair project. Het is ook een politiek project, een nieuwe en vergaande stap in het proces van samenwerking in Europa. Voorkomen moet worden dat de EMU binnen Europa nieuwe scheidslijnen trekt tussen Noord en Zuid of Oost en West.” De PvdA is voorstander van de EMU en ziet het grotere belang ervan in. De uitbreiding met landen in Midden- en Oost- Europa is van groot belang maar het moet gebeuren “onder de voorwaarden zoals die reeds enkele jaren terug zijn geformuleerd.” “Uitbreiding is niet alleen van grote betekenis voor de ook door ons zo vaak bepleite politieke en economische veranderingen in de voormalige communistische landen; ze is vooral een essentiële stap in de richting van een nieuw, ongedeeld Europa.” “De PvdA wenst een actieve toetredingsstrategie”, het mag dus verder gaan voor de PvdA. “De uitbreiding van NAVO en Europese Unie is onze primaire veiligheidsstrategie in Europa.” Het Europees landbouwbeleid moet hervormd worden. Ten eerste moet de kostprijs van de landbouwuitgaven dalen. Ten tweede moet het beleid omgeschakeld worden “van marktbescherming en prijsondersteuning naar inkomensondersteuning, gekoppeld aan duurzame productiewijzen.” Ten derde wil de PvdA inspanningen leveren voor het “verbinden van milieu- en natuureisen aan
38
inkomenssteun voor boeren.” “De structuurfondsen moeten beter gaan functioneren en de besteding moet beter worden gecontroleerd. … Er moet minder geld 'rondgepompt' worden en de fondsen moeten beter worden gericht op echte achterstanden.” “De afdrachten aan Brussel dienen te passen in een verantwoorde verdeling tussen de lidstaten.” Rechtvaardige en eerlijke verdeling van het EUbudget is belangrijk voor de PvdA. “De PvdA kiest voor een open, positieve houding ten opzichte van Europese samenwerking, zowel vanuit principiële als vanuit pragmatische overwegingen.” Voortzetting van het project is noodzakelijk. “Tezelfdertijd zal iedere stap voorwaarts op haar merites worden beoordeeld en naar de burgers toe moeten worden gelegitimeerd.” Daarvoor is meer democratische controle in de EU noodzakelijk. “Meer democratie, meer openheid, meer kritisch debat op het Europese politieke niveau zijn dringend gewenst.” “De Europese instellingen moeten beter en efficiënter gaan werken.” Dit moet o.a. gebeuren door een verbetering van de besluitvorming voor de toetredingsgolf. Het gaat om een compleet project, “geen ruif waaruit naar believen kan worden gegeten.” Verdere integratie is geen taboe, maar mag niet zorgen voor een scheidingslijn. “De (nationale) controle op de beleidsontwikkeling binnen de EU moet een nieuwe impuls krijgen”, zodat er een vloeiende overgang is tussen nationaal en Europees niveau. Welke domeinen moeten Europees worden? “De PvdA benadrukt het belang van een Europese ecotax en het 'vergroenen' van het belastingstelsel zodra dat in Europees verband mogelijk is.” De EU moet ook zijn zegje hebben over transport (Europees treinnetwerk, kerosinetaks, …). “De coherentie van ontwikkelingssamenwerking
in
EU-verband
dient
drastisch
te
worden
verbeterd.”
Als
sociaaldemocratische partij vindt de PvdA het belangrijk dat er een sociaal beleid gevoerd wordt. “De EU heeft ook een uitgesproken, zelfstandige sociale doelstelling hard nodig. Daarin horen afspraken over
afstemming
van
sociale
wetgeving,
werkgelegenheidsbeleid,
emancipatie
en
arbeidsmarktpolitiek.” De PvdA wil als enige partij dat de EU zich bezighoudt met wapenexport “van militaire goederen aan conflictgevoelige gebieden.” Daarentegen is er het cultuurbeleid dat een nationale aangelegenheid blijft (zoals vastgelegd in het Verdrag van Maastricht).
2002 Samen voor de toekomst (PvdA, 2002)
De invoering van de euro op 1 januari 2002 is een belangrijke afronding. “Langzaam maar zeker ontstaat een Europese identiteit, versterkt door de komst van een gezamenlijke munteenheid, de euro.” “Ook de uitbreiding van de Europese Unie staat voor de deur. Wij zijn daar voor omdat het veiligheid, stabiliteit en welvaart bevordert.”
39
De PvdA kiest voor een troepenmacht binnen de EU, die natuurlijk samenwerkt met de NAVO en de VN. Maar de PvdA wil dat “de democratische controle op het Europese veiligheids- en defensiebeleid door nationale en Europese parlementariërs wordt verbeterd.” Net zoals in het vorige programma wil de PvdA een hervorming van het Europese landbouwbeleid. “Deze hervorming is noodzakelijk om de Nederlandse land- en tuinbouw duurzaam te maken, maar dient ook andere doelen. Boeren in de Derde Wereld krijgen eerlijkere kansen en de uitbreiding van de Europese Unie wordt betaalbaar.” De PvdA hamert samen met D66 op de negatieve gevolgen voor de Derde Wereld. “Het stelsel van Europese exportsubsidies voor de landbouw wordt afgeschaft om eerlijke concurrentie mogelijk te maken tussen boeren in ontwikkelingslanden en in Europa.” “De Europese Unie dringt door in het leven van de Europeanen. Maar het lijkt wel of er twee Europa’s zijn. Het ene is het Europa van de burgers. Het andere Europa is dat van de instituties, waarmee de Europese burgers zich nauwelijks identificeren. Het besluitvormingsproces in Europa is echter nog veel te ingewikkeld en weinig doorzichtig.” Daarom wil de PvdA gaan voor een democratisch, slagvaardig, sociaal en sterk Europa. De PvdA heeft een probleem met het vetorecht. “[Als] er steeds minder nationaal en meer gemeenschappelijk gebeurt, dan moeten ook de Europese instellingen steeds minder nationaal en meer gemeenschappelijk worden vormgegeven.” De oplossing is een driekwart meerderheid voor belangrijke beslissingen. Hoe wil de PvdA het democratisch deficit oplossen? Ten eerste willen ze dat de voorzitter van de EC wordt gekozen door het EP. Ten tweede willen ze dat er op termijn een correctief referendum wordt ingevoerd. Ten derde moeten “sociale partners, consumenten en andere organisaties worden veel actiever bij het Europees bestuur betrokken.” Ten vierde moet het EP budgetrecht krijgen over de gehele begroting van de Europese Unie. Ten vijfde wordt het EP gekozen op Europese lijsten. Welke domeinen moeten nu Europees worden? “ Het is van belang in Europa afspraken te maken om scherpe belastingconcurrentie (met arme overheden als gevolg) en oneerlijke loonconcurrentie (met dalende lonen als effect) te voorkomen.” Belastingscontrole en loonconcurrentie zijn toch zeer belangrijke nationale thema’s die normaal niet aan de EU uitbesteed zijn. Daarnaast hebben (duurzame) energie, terrorisme, milieu, cultuur en vervoer steeds meer met de EU te maken. “Europa is al binnenland en wordt dat in de toekomst nog meer.” Maar de leidraad blijft nog altijd het subsidiariteitsbeginsel: “Wat nationaal, regionaal of lokaal kan worden geregeld, wordt niet door de Europese Unie gedaan.”
2003 Voor verantwoordelijkheid, respect en solidariteit (PvdA, 2003)
Het partijprogramma van 2003 is redelijk beperkt over de EU.
40
Het belangrijkste deel gaat over “meer democratie en minder bureaucratie in (Nederland en) Europa.” Enkele gelijkaardige oplossingen om het democratisch deficit weg te werken worden gegeven zoals in 2002. Daarnaast moet de Europese bureaucratie met kracht bestreden worden. De landbouwsteun moet nog altijd worden afgebouwd.
2006 Samen sterker, Werken aan een beter Nederland (PvdA, 2006)
De PvdA komt uit een oppositieperiode, maar de toon blijft positief. De evaluatie van de uitbreiding is goed. “De voorbereidingen voor verdere uitbreiding met landen waarmee eerder afspraken zijn gemaakt (inclusief Turkije) kunnen in principe doorgaan.” De toekomstige landen moeten wel aan de toetredingscriteria voldoen. De EU moet ook klaar zijn voor uitbreiding en over genoeg opnamecapaciteit beschikken. “Voordat verdere uitbreiding plaatsvindt, moet de EU eerst zelf hervormen op het gebied van landbouwsubsidies, structuurfondsen en alleen dát Europees regelen wat Europees geregeld moet worden. Effectieve en democratische besluitvorming van de uitgebreide Unie moet worden gegarandeerd. Vrij verkeer van personen kan tijdelijk beperkt worden als de welvaartsverschillen te groot zijn.” “De toetreding van Turkije tot Europa kan door middel van een correctief referendum aan de kiezer worden voorgelegd”, zodat er een draagvlak is bij de bevolking. “De PvdA wil meer Europa in het buitenlands beleid.” “De PvdA wil dat de EU een eigen geluid laat horen op het wereldtoneel”, door middel van de Europese waarden (mensenrechten, vredesmissies ...). De hervorming van de grote kostenposten moet volgens de PvdA dringend doorgevoerd worden, de PvdA blijft zich inzetten voor de gemaakte programmapunten uit de vorige partijprogramma’s. De EU heeft in het verleden zijn nut bewezen, maar nu heeft de PvdA nood aan een andere Europese Unie. “Dat betekent geen Europese superstaat waar Nederland in opgaat en die gedetailleerde regels maakt die de vrijheid van de Europese landen onnodig beperken. De PvdA wil een EU die de Europese burgers de stabiliteit, welvaart en veiligheid biedt die de Europese landen ieder voor zich niet kunnen realiseren, en die problemen aanpakt die de Europese landen niet alleen kunnen aanpakken omdat ze de landsgrenzen overschrijden.” De PvdA wil dus op sommige terreinen meer Europa, op sommige terreinen minder Europa, maar vooral een ander Europa. De EU moet democratischer. “Europa is er voor de burgers. De uitslag van het referendum over de grondwet was glashelder. De PvdA zal niet accepteren dat er via een omweg toch aan gemorreld wordt. Voor een nieuw (grondwettelijk) verdrag is een nieuw referendum nodig. De PvdA wil een nieuw verdrag op hoofdlijnen om de bevoegdheden van de lidstaten en de EU duidelijker vast te leggen en Europa simpeler, democratischer en beter te laten functioneren.” “ Hoe kunnen we dit bereiken?
41
- Nationale parlementen en het Europees Parlement krijgen meer te zeggen over de Europese besluitvorming. - De Europese Commissie wordt verkleind en het EP moet het recht krijgen individuele Commissarissen te benoemen en te ontslaan. - Burgers krijgen het recht op initiatief om iets op de Europese agenda te zetten. - De wetgevende vergaderingen van de raad worden openbaar. - De Nederlandse publieke omroep dient meer aandacht te besteden aan de besluitvorming in Brussel.” “Europa moet geen keurslijf worden, maar juist diversiteit waarderen.” “Het is niet altijd nodig en wenselijk dat alle 25 landen op hetzelfde moment dezelfde stap zetten. Flexibele integratie maakt uitbreiding gemakkelijker zonder de landen die nauwer willen samenwerken te blokkeren. Eventuele kopgroepen moeten vergezeld gaan van mechanismen die maken dat landen die nog niet klaar zijn om mee te doen snel kunnen aanhaken.” Hier smijt de PvdA het over een andere boeg met Europa à la carte. Waarmee moet de EU zich bezig houden? Voor goede samenwerking heeft de EU nood aan “een goed functionerende interne markt met ruimte voor publieke dienstverlening, een activistische buitenlandse politiek, een voortvarend internationaal milieubeleid, een streng maar rechtvaardig asielbeleid en een effectieve bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad volgens internationale rechtsnormen.” De PvdA is voor Europese afspraken over de grondslag voor bedrijfsbelastingen, Europese minimumnormen voor winstbelastingen, samenwerking voor onderzoek en innovatie, een gemeenschappelijke energiemarkt en Europese afspraken over heffingen op milieuverbruik. De PvdA vindt “dat we Europa niet moeten overlaten aan aanhangers van de vrije markt. Een gemeenschappelijke Europese markt is goed, maar de PvdA stelt ook voorwaarden.” Een volledige vrije markt is dus niet wenselijk.
2010 Iedereen telt mee (PvdA, 2010)
In 2010 hebben we de eerste verkiezingen na de start van de crisis, de oplossing ligt in de EU. “Nederland moet dan ook zijn inspanningen voortzetten om te komen tot een gecoördineerd en samenhangend Europees beleid ten aanzien van banken en de financiële sector.” “De PvdA wil een sterk Europees toezichtsysteem waarin alle toezichthouders en centrale banken echt samenwerken. Het Groei- en Stabiliteitspact dient zo te veranderen dat we scherpere sancties kunnen opleggen aan landen die zich niet aan de afspraken houden.” “Wij [PvdA] zetten ons in internationaal verband in voor een internationale heffing op de financiële sector of op financiële transacties (FTT). Wij zullen onze invloed in Den Haag en Brussel aanwenden om Europa socialer, innovatiever en duurzamer te maken. Herbezinning op de verdeling van Europees geld is daarom hard nodig.”
42
“Alle Europese lidstaten moeten de komende jaren hun financiën op orde brengen. De Europese begroting moet daarom ook omlaag.” Door de crisis komt de nettobetalingspositie van Nederland aan de orde. “De Nederlandse bijdrage kan omlaag en de Nederlandse nettobetalingspositie dient te verbeteren. De EU-afdrachtkorting van 1 miljard euro dient na 2013 te worden gecontinueerd.” Specialisatie is de toekomst van het militaire luik van het Buitenlands beleid. “Het lange termijn perspectief van onze krijgsmacht is taakspecialisatie in EU-verband.” Samenwerking (met een goede afstemming) blijft een hoofddoelstelling. “Ook in Europa moeten we stoppen met het rondpompen van gelden en het achterhaalde landbouwbeleid moet worden afgebouwd.” “De PvdA is voorstander van het verlagen van Europese landbouwsubsidies. We hebben de Europese boeren hard nodig, maar wel op een andere manier. Oude inkomens- en exportsubsidies en de genereuze opkoopregelingen moeten plaatsmaken voor Europees beleid dat is gericht op versterking van het platteland en verduurzaming van landbouw en veeteelt. Dat is goed voor het landschap, de ecologie en biodiversiteit en het voorkomt dat we de internationale handel in landbouwproducten verstoren.” “Het Nederlands en Europees visserijbeleid moet gericht zijn op het in stand houden van de ecologie van de zee.” Het geld van de EU moet beter gebruikt worden. “Meer geld dient dus te gaan naar innovatie-, energie- en klimaatbeleid, minder naar structuur en landbouwfondsen.” De PvdA wil in de toekomst een samenhangend ontwikkelingssamenwerkingbeleid in de EU en een Europees energiebeleid.
2012 Nederland Sterker & Socialer (PvdA, 2012)
“Het bankentoezicht dient Europees te worden.” CDA streeft ook naar een Europese bankenunie en depositogarantiestelsel. “Om de stabiliteit in de eurozone te garanderen, is een sterk en betrouwbaar noodfonds nodig (Europees Stabiliteits- mechanisme, ESM).” “Een actievere rol [is nodig] voor de Europese Centrale Bank als allerlaatste redmiddel. De ECB kan een bijdrage leveren aan de financiering van het noodfonds of door opkopen van schulden van landen in crisis.” “Het belang van Europa voor de Nederlandse economie en banen kan niet genoeg benadrukt worden in deze crisistijd.” “Willen we de kracht van Europa tot haar recht laten komen in de wereld, dan is het nodig meer met één stem te spreken. Evenwel geldt dat verdere economische en politieke integratie alleen mogelijk is wanneer het gepaard gaat met een bredere agenda gericht op sociaal en economische versterking van de EU.” De PvdA wil een ander soort Europa. “Een Europa dat banen schept, goede werkomstandigheden afdwingt en een fatsoenlijk salaris voor iedereen garandeert. Een Europa waarin we onze identiteit
43
behouden en waarin we solidair zijn met elkaar. Een democratisch Europa van samenwerking. Omdat we samen zoveel sterker staan in de wereld.” “Er moet nieuw Groeipact komen: een pact dat de motor is voor het scheppen van werkgelegenheid en hervormingen in elke lidstaat.” “We zetten vol in op werkgelegenheid door Europese middelen vrij te maken voor investeringen in scholing, onderzoek, innovatie, energie-efficiëntie, infrastructuur en digitalisering. Deze investeringen worden gefinancierd of gegarandeerd door de relevante EU subsidieprogramma’s …” “De Euro is voor Nederland van groot belang. Voor een stabiele Euro moeten de landen van de Eurozone economisch en financieel naar elkaar toegroeien ...” “Alle Europese lidstaten moeten de komende jaren hun financiën op orde brengen” en saneren. De Europese begroting moet daarom, net zoals de nationale, gesaneerd worden. “De Nederlandse bijdrage kan omlaag en de Nederlandse nettobetalingpositie dient te verbeteren.” “De EU-afdrachtkorting van 1 miljard euro wordt na 2013 gecontinueerd.” De EU moet zelf bezuinigen, dit kan door loonsvermindering van de Europese ambtenaren en Europarlementariërs, maar ook door de verhuis van het EP tussen Brussel en Straatsburg te stoppen. De EU moet meer spreken “met één stem om beter resultaat te boeken op het gebied van vrede, klimaat, milieu en economie.” “Het Europese beleid gericht op economische ontwikkeling van regio's moet radicaal worden aangepast. De uitgaven van de Europese middelen moeten effectief groei bevorderen.” “Om de jeugdwerkloosheid aan te pakken maken we gebruik van Europese Structuurfondsen.” De PvdA is voorstander van een forse vermindering van de Europese landbouwsubsidies. “We hebben de Europese boeren hard nodig”, maar “oude inkomens- en exportsubsidies en de genereuze opkoopregelingen moeten plaatsmaken voor Europees beleid dat is gericht op versterking van het platteland en verduurzaming (landschapsbeheer en natuurbescherming) van landbouw en veeteelt.” De PvdA blijft positief staan tegenover de EU. “[De] toekomst staat niet op zichzelf, maar ligt in Europa. Een welvarend Nederland kan niet zonder onze Europese omgeving. Een Europa dat groeit, laat Nederland groeien.” De heropleving moet socialer zijn. “Gelukkig lijkt er een nieuwe wind door Europa te waaien. Weg van de chagrijnige aaneenschakeling van topoverleggen met nieuwe bezuinigingsafspraken, maar gericht op perspectief, op groei en op bestrijding van de werkloosheid. Er is een grote toekomst voor een sterk en sociaal Europa waarin landen steeds meer naar elkaar toe groeien, profiterend van elkaars kracht, en elkaars zwaktes opheffend.” “Een ander probleem is dat het huidige Europa te weinig van ons, burgers, is. Vooral sinds de Eurocrisis is Europa teveel in handen van de regeringsleiders met weinig invloed van de nationale parlementen en het Europees parlement.” “De neiging om de parlementaire democratie te vervangen
44
door technocratisch bestuur moet worden weerstaan.” “Europa is niet alleen een verantwoordelijkheid van politici in Brussel. Nationale politici moeten meer betrokken zijn, optreden als waakhond en bijdragen aan het politiseren van het debat in en over Europa.” Hoe kan de EU democratischer worden? - “De Europese Commissie moet in de toekomst meer een afspiegeling worden van de uitslag van de Europese verkiezingen. Bij de volgende Europese verkiezingen in 2014 levert de partij die in Nederland het grootste wordt het door Nederland voor te dragen lid van de Europese Commissie. - De grootste partij in het Europees Parlement levert de voorzitter van de Europese Commissie. … Deze vormt een commissie die op een meerderheid in het Europees Parlement kan rekenen. - Invoering van Europese kieslijsten met de kandidaat-voorzitters voor de Europese Commissie. - Besluiten van de Europese Raad moeten plaatsvinden onder grotere controle van het Europees parlement en nationale parlementen … [ze] dienen actiever betrokken te worden bij de besluitvorming van vakraden, en Nederlandse ministers op hun directe verantwoordelijkheid aan te spreken en de Nederlandse inbreng te beoordelen. - De registratie van lobbyisten van het Europees Parlement en de Europese Commissie wordt verplicht en uitgebreid naar lobbyisten van de Europese Raad. - De versterking van de positie van de staatssecretaris van Europese Zaken als centrale speler bij wetgevingsbeslissingen in de Raad en door plaatsing bij het ministerie van Algemene Zaken. - Het subsidiariteitsbeginsel is leidend: besluitvorming moet zo dicht mogelijk bij de mensen staan. Alleen zaken die niet net zo goed of beter op nationaal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden geregeld, worden op Europees niveau aangepakt.” Welk beleid moet gevoerd worden op Europees niveau? “Samenwerking op Europees niveau is nodig bij het vreemdelingenbeleid, bij (duurzame) energiebeleid.” Welk beleid moet niet gevoerd worden op Europees niveau? Er is geen plaats in de EU voor “marktwerking in nationale publieke dienstverlening, zoals gezondheidszorg en sociale woningbouw. Deze sectoren moeten worden afgeschermd van de Europese interne marktregels. Hetzelfde geldt voor pensioenstelsels.”
Conclusie voor de PvdA
De PvdA is voor de euro en voor de EMU. De PvdA kiest resoluut voor de EU als oplossing voor de crisis in 2010. De PvdA wil wel een kleinere EU-begroting en de nettobetalingspositie van Nederland moet verbeteren. Vanaf 2012 moet de EU anders, socialer en democratischer zijn. De PvdA is de enige centrumpartij die daar echt de nadruk op legt.
45
De PvdA zet zich actief in voor de uitbreiding van de EU. De evaluatie van de uitbreiding is positief en kan blijven doorgaan, mits de regels heel strikt gevolgd worden. Een Gemeenschappelijk Buitenlands beleid op EU-niveau is nodig. Het landbouwbeleid moet hervormd worden. De landbouwsteun moet afgebouwd worden. Daarnaast moet de verdeling van het geld eerlijker en echt herverdelend zijn. Europa moet dichter bij de burger komen en moet democratischer zijn. De PvdA geeft hiervoor veel oplossingen. De bureaucratie moet ook kleiner worden. Daarnaast wordt de PvdA minder positief vanaf 2006, soms willen ze minder EU, soms moet een gedifferentieerde EU kunnen. Uiteindelijk grijpen ze toch altijd terug naar Europa, want daar ligt de oplossing. De PvdA is duidelijk pro-EU. De laatste jaren komt er meer kritiek, want ze willen een ander soort Europa. Uiteindelijk blijft de EU de oplossing. De PvdA komt na een oppositieperiode toch wat scherper uit de hoek, ook al is de PvdA niet soft eurosceptisch te noemen. Er is een algemene trend voelbaar waarbij de PvdA een beetje eurosceptischer wordt met de jaren, ook al zitten ze in de regering.
3.6.3 Volkspartij voor Vrijheid en Democratie
VVD
1998
2002
2003
2006
2010
2012
R
R
R
O
R
R
De VVD zat constant in de regering, met enkel een tussenperiode tussen 2006-2010 in de oppositie.
1998 Investeren in u toekomst (VVD, 1998)
De VVD staat positief tegenover Europese economische integratie mits een paar voorwaarden. “Onze economie profiteert van de uitbreiding van de markt die het gevolg is van de Europese economische integratie. Ook de totstandkoming van een Economische en Monetaire Unie en de introductie van de Euro moeten positief worden beoordeeld indien:” - “Slechts die landen toetreden tot de EMU die op duurzame wijze voldoen aan de convergentiecriteria; - De normen van het stabiliteitpact [moeten] strikt worden gehandhaafd; - De Europese Centrale Bank autonoom kan opereren en niet wordt gestuurd door de politieke besluitvormers. - Wil de EMU een succes worden dan is het nodig dat in het bijzonder de arbeidsmarkt in de aan de EMU deelnemende landen beter gaat functioneren.”
46
“De VVD is voorstander van de invoering van een algemene netto-begrenzer. …Deze begrenzer dient gerelateerd te zijn aan het inkomen per hoofd van de bevolking. Bij overschrijding van de grens in een bepaald jaar worden in het volgend jaar de afdrachten verminderd.” Toetreding kan, maar onder voorwaarden. “Slechts landen met een stabiele democratie en een rechtsstaat en die de rechten van de mens respecteren, kunnen toetreden tot de EU. Voorts moeten zij de verplichtingen van het lidmaatschap kunnen aanvaarden. Uitbreiding van de EU vergt nog de nodige institutionele hervormingen.” “Het hoofddoel van het [Gemeenschappelijk Landbouw]beleid dient te blijven het handhaven en versterken van een concurrerende, marktgerichte, land- en tuinbouw in Europa. Bij een verdere aanpassing van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid dienen de volgende voorwaarden in acht genomen te worden:” - “Een verbetering van de netto-positie van Nederland; het saldo van lasten en lusten dient meer in overeenstemming te worden gebracht met de welvaart van de lidstaten.” - “Een grotere ruimte voor lidstaten om aan vormen van extra inkomenssteun voorwaarden te verbinden inzake milieu-, natuur-, landschapsbescherming en dierenwelzijn;” - “Gelijke behandeling van alle sectoren, bedrijfstypen en bedrijfsgrootteklassen in Europa;” - “Het tegengaan van concurrentievervalsende regels en voorwaarden (fair, level, playing field);” - “Het beperken van de structuurfondsen en het accentueren van scholingsprogramma’s daarbinnen;” “Het Europese integratieproces levert een belangrijke bijdrage aan duurzame politieke en economische stabiliteit in Europa.” Maar er is een draagvlak nodig bij de bevolking om door te gaan met de integratie, dus moet er discussie zijn en moet er uitleg geven worden. “Nederland profiteert van het binnen het kader van de EU afbreken van handelsbelemmeringen en van de gezamenlijke Europese aanpak van grensoverschrijdende problemen.” Bij de harmonisatie van verschillende domeinen is het subsidiariteitsbeginsel de leidraad. “Het subsidiariteitsbeginsel … moet als toetssteen dienen bij iedere voorgenomen bevoegdheidsoverdracht aan de gemeenschap. De bevoegdheid komt slechts aan de Unie toe, als deze niet beter op (sub-)nationaal niveau kan worden uitgeoefend.” “Op een aantal terreinen is het gewenst om in de EU over te gaan tot meerderheidsbesluitvorming onder de conditie dat het Europees parlement de bevoegdheid krijgt om op democratische wijze controle uit te kunnen oefenen.” De VVD wil dit op het terrein van Binnenlandse Zaken en Justitie. Wat moet de EU nog regelen? De EU moet zich onder andere bezighouden met de ecologisering van de belasting en transport.
47
Wat mag de EU niet regelen? Werkgelegenheidsbeleid en het sociaal beleid moeten overwegend nationaal beleid blijven. “Bij het verdere verloop van de Europese integratie moet rekening worden gehouden met nationale gevoelens en belangen. Veronachtzaming hiervan door daar te europeaniseren waar de burgers dit niet wensen of waar dat niet noodzakelijk is, kan een afkeer van het integratieproces opwekken.” Hierbij wijst de VVD op het belang om de bevolking achter het Europese project te scharen.
2002 Ruimte, Respect & Vooruitgang (VVD, 2002)
“Ook na de recente uitbreidingen zijn er verschillende landen die in aanmerking willen komen voor het lidmaatschap van die organisaties. Uitbreiding is een positieve ontwikkeling, maar mag geen doel op zich worden.” “Uitbreiding van de EU vormt een belangrijke nieuwe dimensie in het Europees integratieproces op weg naar duurzame, stabiele verhoudingen op het Europese continent. Nieuwe lidstaten kunnen worden toegelaten wanneer ze in staat zijn EU-recht effectief toe te passen en wanneer hun markten de openheid van de interne markt aan kunnen.” Het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid steunt in de eerste plaats op de NAVOsamenwerking. De VVD wil geen aparte Europese militaire infrastructuur die NAVO-middelen kopieert. Een hervorming van het Europees landbouwbeleid is noodzakelijk. “Om te voorkomen dat het Europees landbouwbeleid door de combinatie van handelsliberalisatie binnen de WTO en door de toetreding van nieuwe lidstaten onbetaalbaar wordt, zal de EU haar prijs- en inkomenssteun geleidelijk moeten beëindigen.” “Vermindering van administratieve lasten voor agrarische ondernemers en eenduidigheid bij toezichthoudende instanties krijgt prioriteit.” Met de uitbreiding zal de EU zuiniger moeten zijn. Er zal bespaard moeten worden op het landbouwbeleid en de bestaande structuurprogramma’s zullen hervormd moeten worden. “De relatieve netto-contributie per hoofd van de bevolking mag niet verslechteren.” Wat is de EU volgens de VVD? “Het Europese integratieproces heeft als doel het vestigen van vreedzame, stabiele, democratische verhoudingen. De middelen daarvoor zijn economische en functionele integratie. De vormgeving bestaat uit een supranationale rechtsorde en zelfstandige instellingen.” “Verdere integratie van de EU is een dynamisch proces dat geen precedent heeft. Het kan dus niet zijn gebaseerd op een verondersteld ‘eindmodel’. Ook daarom is het in Europese Verdragen vastleggen van een vaste verdeling van bevoegdheden tussen Unie en lidstaten niet wenselijk.”
48
“De invoering van de euro als gemeenschappelijke munt is een belangrijke impuls voor verdere vervolmaking van de interne markt. Er wordt onverkort vastgehouden aan het Stabiliteits- en Groeipact en goede coördinatie van sociaaleconomisch beleid, dat is gericht op stabiliteit en het tegengaan van inflatie.” “Harmonisatie van directe belastingen is slechts wenselijk indien deze aantoonbaar de werking van de interne markt verbetert. Uitgangspunt is: beleidsharmonisatie tussen de lidstaten waar nodig en beleidsconcurrentie waar dat kan.” “Versterking van het democratische gehalte van de besluitvorming binnen de EU en verbetering van de doelmatigheid van de EU instellingen blijft noodzakelijk. Daarbij moeten de volgende onderwerpen centraal staan: behoud en versterking van de communautaire methode met een centrale positie van de Europese
Commissie;
besluitvorming
met
gekwalificeerde
meerderheid;
transparantie
en
openbaarheid; effectieve controle door het Europees Parlement door het medebeslissingsrecht van het Europees Parlement uit te breiden tot alle wetgeving waarover in de Raad van Ministers bij gekwalificeerde meerderheid wordt besloten.” “Het subsidiariteitsbeginsel moet duidelijker en eenduidiger worden toegepast. Bestaand beleid en initiatieven om nieuwe taken tot bevoegdheid van de EU te maken, worden getoetst aan drie vragen: (a) draagt de maatregel bij aan het bevorderen van het vrije verkeer van personen, goederen, diensten of kapitaal? (b) betreft de maatregel het aanpakken van grensoverschrijdende problemen die op nationaal niveau niet kunnen worden opgelost? (c) gaat het om het benutten van schaalvoordelen die met behulp van Europese samenwerking kunnen worden bereikt? Van deregulering zal in dit verband een krachtige impuls uitgaan.”
2003 De VVD maakt werk van Nederland (VVD, 2003)
In 2003 is er klein verkort verkiezingsprogramma. De VVD wil een stevige positie in de EU. “Deelname aan de Europese Unie biedt Nederland veel voordelen. De Europese Unie moet zich wel beperken tot die zaken waartoe de lidstaten afzonderlijk minder goed toe in staat zijn. Bij de uitbreiding van de Europese Unie moeten de criteria strikt worden toegepast om mogelijk negatieve gevolgen te vermijden voor toetredende lidstaten, Europa en Nederland. De afspraken over het financieel beleid in de lidstaten (het Stabiliteitspact) mogen niet verwateren. Als de grondslagen van het Europese beleid niet degelijk zijn is dat een bedreiging voor de waarde van de euro, de Nederlandse economie en de degelijkheid van de pensioenvoorziening.”
49
2006 Voor een samenleving met ambitie
In 2006 is er geen volledig verkiezingsprogramma, wel een pamflet met hoofdpunten. De VVD is voor een volledige vrije markt en “een Unie waarin mensen, goederen, diensten en kapitaal vrij kunnen bewegen.” “Een Unie die minder regels maakt en subsidies verstrekt, en beter wordt in handelspolitiek, energiepolitiek en asielpolitiek. Het gaat er niet om Europa zo klein mogelijk te maken, maar zo goed mogelijk. Uitbreiding van de EU, mits volgens de vastgestelde regels, betekent dat meer mensen meedoen met de gezamenlijke markt en rechtsorde. Dit is uiteindelijk goed voor onze economie en veiligheid. Het belang van de Unie voor Nederland moet worden gemarkeerd met een krachtiger Europese rol voor de ministerpresident.” Daarnaast moet Nederland volgens de VVD een betrouwbare bondgenoot en partner blijven in de EU.
2010 Orde op zaken (VVD, 2010)
De VVD komt nu uit een periode van oppositie en er is geen eurosceptischere positie te zien. “De interne markt en vrijemarkteconomie vormen in Europa de beste kans op economisch herstel. De VVD wil dat de concurrentieregels en afspraken van het Stabiliteits- en Groeipact gehandhaafd worden, zodat Nederland welvarender wordt.” “De VVD pleit voor een strenger Europees financieel toezicht dan nu wordt voorgesteld.” Controle gebeurt door een onafhankelijke Europese financiële toezichthouder die waakt over het grensoverschrijdende financiële systeem. “De euro heeft als stabiele munt de Nederlandse economie behoed voor devaluatie en bankroet. Daarom wil de VVD dat de economische criteria voor toetreding tot de eurozone onverkort worden toegepast, zodat de euro de sterkste munt ter wereld is.” “De Europese begroting moet volgens de VVD kritisch worden bezien. De uitgaven moeten worden teruggebracht tot onder 1 procent van het bruto nationaal product, om de EU efficiënter, moderner en effectiever te maken. De handhaving van een strikt uitgavenplafond staat daarbij voorop …” “De VVD vindt dat te allen tijde voorkomen moet worden dat de Nederlandse bijdrage per inwoner aan de EU opnieuw stijgt.” “Met het Verdrag van Lissabon is aan het institutioneel gesleutel een einde gekomen. Dit geldt ook voor de uitbreiding van de EU. Het is nu tijd om de EU te consolideren, voordat de EU in staat is nieuwe leden op te nemen.” Er komen geen nieuwe kandidaat-lidstaten bij voor 2015. “Turkije treedt niet toe zolang het niet voor 100 procent aan de EU-toetredingsvoorwaarden (Kopenhagencriteria) voldoet en alle lidstaten van de EU zich voor toetreding hebben uitgesproken. Bovendien moeten de toetredingsonderhandelingen worden stopgezet zolang Turkije weigert Cyprus te erkennen door het Ankara-protocol niet te ratificeren.” Turkije blijft een groot punt van discussie.
50
“De NAVO en de EU vullen elkaar effectief aan op politiek, militair en diplomatiek terrein.” “De VVD streeft een grotere rol na van het European Defence Agency (EDA). Daarbij moet het functioneren van deze organisatie en de samenwerking van de EDA met de Europese krijgsmachten dan wel worden verbeterd.” “De VVD vindt de EU van groot belang. De EU is het resultaat van een integratieproces dat vrijhandel, vrede en veiligheid bevordert, en daarmee de welvaart voor Nederland. De VVD staat voor een EU waarvoor je iets terugkrijgt. Dat kan alleen als Europa geloofwaardig optreedt. Europa moet zich daarom concentreren op zijn kerntaken: alles wat Europeanen en Nederlanders vrijer, welvarender en veiliger maakt. De EU levert Nederland het meeste op als de EU zich concentreert op de gemeenschappelijke markt en op reële, grensoverschrijdende problemen en kansen.” Elk Europees voorstel wordt gecontroleerd op subsidiariteit en proportionaliteit. Zo moet er “meer samenwerking komen op het gebied van energie, migratie, infrastructuur, onderzoek en ontwikkeling, en criminaliteit- en terrorismebestrijding.” Maar de gezondheidszorg is de verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf. “De VVD vindt bovendien dat Europese regeldruk verminderd moet worden.”
2012 Niet doorschuiven maar aanpakken (VVD, 2012)
“De afgelopen jaren hebben we gezien dat het in het Nederlands belang is als ook andere eurolanden hun overheidsfinanciën op orde brengen. Landen die dat niet doen, worden beboet zoals vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact. Heeft dat geen effect, dan zal het land uiteindelijk de eurozone moeten verlaten. Eventuele steun aan eurolanden kan alleen als het land afdwingbaar alle maatregelen neemt om zijn begroting op orde te brengen en de economie te versterken, en dient uiteindelijk te worden terugbetaald.” “De VVD ziet niets in euro-obligaties, omdat dit de belangrijkste prikkel wegneemt bij probleemlanden om hun begroting op orde te brengen en te houden.” “De komende jaren zullen nog veel besluiten moeten worden genomen om de rust en stabiliteit rond de Eurozone terug te brengen.” “De VVD beoordeelt de voorgenomen maatregelen langs drie lijnen. In de eerste plaats wegen we af wat in het Nederlandse belang is. … Daarbij houden we ook rekening met de financieel-economische welvaart in de gehele Unie. De tweede voorwaarde is dat landen afdwingbaar alle maatregelen nemen om hun overheidsfinanciën zo snel mogelijk op orde te krijgen. Ten derde zal deze situatie moeten worden aangegrepen om de aansturing van de euro te verbeteren. Daarvoor hoeft geen macht te worden overgedragen aan Brussel. Wél moeten de afspraken worden gehandhaafd die de eurolanden hebben gemaakt bij de start van de monetaire unie. Dit is vastgelegd in het nieuwe begrotingsverdrag, dat de VVD dan ook ondersteunt.” De VVD is zeer duidelijk over alles en weet wat het wil.
51
“De Europese begroting is hopeloos verouderd en staat niet in het teken van datgene waar de EU zich op moet richten: alles wat Nederland en Europa veiliger, welvarender en vrijer maakt.” De begroting moet kleiner. “De uitgaven moeten worden teruggebracht tot onder 1 procent van het bruto nationaal product, om de EU efficiënter, moderner en effectiever te maken. In de nieuwe begroting van de EU voor 2014-2020 wordt nog steeds een bedrag van 800 miljard euro gereserveerd voor cohesiebeleid en landbouw. De VVD wil een verlaging van deze posten ten gunste van investeringen in innovatie, waaronder de versterking van de digitale interne markt.” “De VVD vindt dat de Nederlandse bijdrage aan de EU flink omlaag moet en in pas moet gaan lopen met die van landen als Duitsland, Denemarken, Zweden en Finland. Dat levert Nederland een voordeel op van 2 miljard euro. We moeten in ieder geval voorkomen dat de Nederlandse bijdrage per inwoner aan de EU opnieuw stijgt.” “Verder moet de Europese Unie werken voor Nederland. De Europese Unie is er immers ten bate van haar leden.” “Europese samenwerking is voor de VVD van groot belang”, zeker vanuit historisch perspectief. De VVD wil een liberaal Europa met een overheid die klein, zuinig en efficiënt moet zijn. “Niet méér Europa maar een wérkend Europa.” “De VVD heeft daarnaast veel kritiek op de Brusselse bureaucratie: de regelzucht, geldverspilling, inefficiëntie en de wijze waarop de Europese wetten en regels in veel lidstaten worden uitgevoerd. De Europese Commissie en het Europees Parlement zouden vooral hun huidige taken beter moeten uitvoeren.” “De Europese Unie is een uniek samenwerkingsverband dat stap-voor-stap tot stand is gekomen met concrete maatregelen. De VVD heeft geen behoefte aan vage vergezichten over Europa. Wij zijn voor economische samenwerking, maar tegen de Europese Unie als superstaat. Wij beslissen graag zelf over onze uitkeringen en belastingen.” Zo blijft het Nederlandse pensioenstelsel een nationale zaak net zoals de gezondheidszorg. “De Europese toekomst dient gericht te zijn op praktische en concrete samenwerking. … De VVD is voorstander van een samenwerkingsverband als onafhankelijke, soevereine staten en verzet zich tegen vormen van federatieve samenwerking binnen Europa.” De VVD blijft in dezelfde harde lijn van 2010. “Na de toetreding van Kroatië, de komende jaren geen ander land bij de EU komen.” “De VVD vindt het noodzakelijk dat er naast het toetredingsprotocol ook een uittredingsprotocol komt. Dit moet een eventuele uittreding en uitzetting uit de politieke en monetaire unie op ordentelijke wijze regelen.” Met de geruchten van de Brexit en de Grexit is dit toch een gewaagde uitspraak van de VVD. De VVD ziet de EU als een ‘gewone’ bestuurslaag. “Europa neemt ingrijpende besluiten waar iedereen dagelijks mee te maken heeft. De VVD wil zeker weten of deze regelgeving zinvol is of dat landen het beter zelf kunnen afhandelen. Daarom moeten we nut en noodzaak van nieuwe Europese regelgeving scherp tegen het licht houden.” Dit gebeurt door de Tweede en Eerste Kamer en ook de
52
adviserende afdeling van de Raad van State. “Minstens zo belangrijk is dat de Tweede Kamer de opstelling van de Nederlandse regering in Brussel effectief controleert. De Tweede Kamer moet dan ook vooraf bespreken welke standpunten de Nederlandse regering in Brussel in dient te nemen en dit achteraf kritisch toetsen.” “De nationale parlementen zijn cruciaal voor het versterken van de democratie in Europa en voor het beschermen van de nationale soevereiniteit.” “De VVD wil meer transparantie in de besteding van EU-middelen. Als lidstaten hun EU-uitgaven niet kunnen verantwoorden, worden zij gekort op hun inkomsten uit EU-fondsen.”
Conclusie voor de VVD
De VVD is voor de EU en de EMU, maar niet onvrijblijvend. De Nederlandse bijdrage moet flink omlaag en daarbij moet de nettobetalerpositie verbeterd worden. De EU moet ook zuiniger worden. De oplossing voor de crisis is Europees. Er is noodzaak aan een herwerking van de Europese Meerjarenbegroting, deze moet kleiner en effectiever. De VVD wil heel hard optreden tegen overtreders van het Groei- en Stabiliteitspact. Alle regels moeten strikt gevolgd worden, anders volgen er sancties. De VVD staat positief tegenover de uitbreiding mits de landen voldoen aan alle voorwaarden. De uitbreiding mag geen doel op zich worden. Vanaf 2010 wil de VVD een uitbreidingspauze tot 2015. Ze staan ook kritisch tegenover Turkije, maar toetreding mag als Turkije alle afspraken nakomt. De toon is nog verscherpt in 2012. In 2012 voegt de VVD er aan toe dat er na Kroatië geen nieuwe landen meer mogen toetreden tot 2015. Er is geen apart militair samenwerkingbeleid voor de EU nodig, want de NAVO bestaat al. De NAVO en EU vullen elkaar wel aan op het Buitenlands beleid. Vanaf 2010 streeft de VVD voor een belangrijkere rol van het EDA. De VVD is de enige centrumpartij die het buitenlands beleid op NAVO-niveau wil in plaats van op EU-niveau. Hervormingen zijn nodig voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. “Als lidstaten hun EUuitgaven niet kunnen verantwoorden, worden zij gekort op hun inkomsten uit EU-fondsen.” Met de dure kostenposten moet beter worden omgesprongen. Het Subsidiariteitsbeginsel is zeer belangrijk voor de VVD. De VVD heeft geen behoefte aan een vaag einddoel voor Europa, integratie moet stapsgewijs gebeuren. De VVD is wel zeer positief over de interne markt. “Niet méér Europa maar een wérkend Europa” wil de VVD, ondanks dat ze toch het belang en de centrale rol van de EU inzien. De VVD heeft veel kritiek op de Europese bureaucratie. Het democratisch gehalte van de EU moet versterkt worden. Uit de verkiezingsprogramma’s kunnen we afleiden dat de VVD niet zo positief is over de EU als de PvdA, D66 en het CDA. De VVD steunt de EU helemaal in verband met de interne markt, maar daarnaast heeft de VVD zeer veel kritiek op andere delen van de EU. De VVD is duidelijk soft
53
eurosceptisch. Hierbij is de hypothese H3b (De VVD is niet eurosceptisch) fout. Het partijprogramma van de VVD wordt na een oppositieperiode niet eurosceptischer, het blijft even scherp als anders. Het programma van 2012 is bijna compleet hetzelfde (het is enkel uitgebreider) als in 2010, ook al zat de VVD dan in de regering.
3.6.4 Democraten 66
D66
1998
2002
2003
2006
2010
2012
R
O
R
O
O
O
D66 zat in de regering tussen 1998 en 2002 en tussen 2003 en 2006. Voor de rest zaten ze in de oppositie. D66 is meestal de partij die de grootste partijen nodig hebben om een regering te vormen.
1998 Bewogen in beweging (D66, 1998)
D66 is voor de euro. De belangrijkste voorwaarde voor het slagen van de EMU en de euro is een effectief en gecoördineerd werkgelegenheidsbeleid, een onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank en budgettaire discipline van de deelnemende landen. “De EU-afdrachten moeten worden beperkt. Daarbij kan ondermeer worden gedacht aan structurele verlaging van de EU-begroting.” De landbouwuitgaven moeten dalen door “reallocatie van de ruimte onder het landbouwrichtsnoer” en de structuurfondsen worden hervormd “door balansverkorting voor rijkere lidstaten.” “D66 kiest voor snelle toetreding waarbij de noodzakelijke institutionele, financiële en maatschappelijke voorwaarden worden getroffen.” “De Europese Unie, als geheel van democratische, welvarende en sterke staten, kan een grote positieve rol spelen in de wereld.” D66 wil net zoals het CDA de West-Europese Unie (WEU) in de EU onderbrengen. “Een Europese defensiecapaciteit kan zich zo geleidelijk ontwikkelen.” “De landbouwsector is in grote mate afhankelijk van het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Prijsgaranties, invoerheffingen en exportsubsidies hebben decennia lang voor een maximale voedselvoorziening en een goed inkomen voor de boeren gezorgd.” Dit heeft gezorgd voor
overproductie
en
dumping
op
de
wereldmarkt,
met
negatieve
gevolgen
voor
ontwikkelingslanden. Het Europees GLB moet dringend hervormd worden, liefst al bij Agenda 2000. “Marktwerking en liberalisering kunnen de landbouw nieuwe flexibiliteit geven. In plaats van prijsgaranties en exportsubsidies zouden boeren indien nodig inkomenssteun moeten krijgen uit de Europese landbouwfondsen”, zodat de landbouw op haar eigen benen kan staan.
54
“Europese samenwerking wil niet zeggen dat de besluitvorming zich als vanzelfsprekend moet gaan verplaatsen naar Europa. Maar, daar waar een Europese aanpak een duidelijke toegevoegde waarde biedt ten aanzien van een nationale aanpak moet op Europees niveau samengewerkt worden.” De Europese integratie moet gedragen worden door de bevolking en daarom is een democratischer en slagvaardiger Unie noodzakelijk. De EU wordt democratischer door meer medewetgevende bevoegdheden van het EP, een door het EP verkozen Commissievoorzitter, individuele verantwoordelijkheid voor leden van de EC en openbaarheid van bestuur, zeker bij de Raad van Ministers. De D66 is voor een krachtig Europees milieubeleid (met integratie in andere domeinen zoals landbouw en transport) en voor onderzoek naar duurzame energie op Europees niveau. “Een sociaal Europa met een hoge graad van werkgelegenheid is met de Verdragen van Maastricht en Amsterdam een stapje dichterbij gekomen. … Het Sociaal Handvest moet in minimumnormen voorzien met betrekking tot beloning, arbeidsvoorwaarden en ontslagbescherming.” “Terreinen die te maken hebben met culturele identiteit: onderwijs, kunst, taal, mediabeleid en sociale vraagstukken als de opvang van drugsverslaafden en de inrichting van de gezondheidszorg, moeten hun zwaartepunt op nationaal niveau houden.”
2002 Toekomst in eigen hand (D66, 2002)
“De euro maakt Europa zichtbaar, de problemen tastbaar en de keuzevrijheid groter. … Eén Europese ruimte, met veel meer mogelijkheden om ervaringen uit te wisselen over zorg, onderwijs en sociale zekerheid en met veel meer aandacht voor de vraag op welk niveau taken het meest effectief kunnen worden uitgevoerd.” “Integratie is een politiek van kleine stappen en wie te hard gaat, wordt teruggeworpen.” “De NAVO blijft het belangrijkste platform voor trans-Atlantische militaire samenwerking, zolang Europa niet beschikt over een volwaardige defensiecapaciteit.” D66 zet zich in voor meer Europese samenwerking met betrekking tot defensie en veiligheid op EU-niveau. “D66 wil een forse hervorming van het Europees landbouwbeleid. Europese subsidies moeten zich concentreren op omschakeling en innovatie. Prijsondersteuning wordt verminderd.” De hervorming moet starten via cofinanciering door de lidstaten. “Inkomensondersteuning is er voor een beperkte duur. Verrekening van milieukosten in de prijs van landbouwproducten is doeltreffender dan nieuwe subsidies voor milieuvriendelijke landbouw.”
55
“D66 wil het gebruik van de structuurfondsen in de Europese Unie beperken tot daadwerkelijke structuurversterking in die gebieden van Europa die dat écht nodig hebben.” “D66 wil duidelijkheid over de kosten van de toekomstige financiering van de Unie voordat de uitbreiding plaats heeft.” Europa moet ook aanspreekbaar zijn en ruimte bieden aan alle culturele identiteiten. “Het leven in Nederland wordt meer en meer bepaald door Brussel. D66 vecht tegen een gebrekkige democratische controle en nieuwe ‘achterkamertjes’.” D66 kiest net zoals in 1998 voor een federaal Europa en geeft daarbij dezelfde oplossingen. Nieuwe oplossingen zijn: de Raad van Ministers omvormen tot een senaat en de Europese controlemogelijkheden van de Tweede Kamer uitbreiden (o.a. ‘alarmbelsysteem’ ). “Een Europese grondwet legt onze grondrechten.” “Het vetorecht van de lidstaten moet beperkt worden tot besluiten over het overdragen van nationale bevoegdheden.” “In Europees verband wordt een systeem van CO2-emissiehandel ingevoerd”, wordt een “strategie voor ontwikkelingssamenwerking gericht op het verbeteren van de kansen van de allerarmste landen” uitgewerkt, worden de bevoegdheden van “Europol en Europese regelgeving over de belangrijkste grensoverschrijdende
strafbare
feiten,
zoals
mensenhandel,
drugssmokkel,
witwassen
en
milieudelicten” uitgebreid. “D66 wil een betere afstemming tussen de belastingstelsels in de Europese Unie, waarbij afstemming met de directe buurlanden prioriteit heeft.”
2003 Juist nu (D66, 2003)
Het partijprogramma van 2003 is een kleine versie van het partijprogramma van 2002. Ondanks een oppositiekuur twijfelt D66 niet aan de EU. “Ik twijfel aan Europa! D66 niet! Want Nederland heeft écht baat bij verdere Europese integratie.” D66 wil meer democratisch controle. “Wij willen invoering van referenda op Europees niveau.” “Nu niet meer Den Haag maar Brussel veel wetten en regels maakt moet er een échte Europese democratie komen.” “We kiezen daarbij voor een federaal Europa met een daadkrachtige Europese regering, een krachtig Europees Parlement en een eigen Europese grondwet. Zolang dat niet het geval is, moet de Tweede Kamer het Nederlandse Europese beleid beter controleren.” “D66 stemt alleen in met nieuwe Europese verdragen als Europa er slagvaardiger en democratischer door wordt.”
2006 Het gaat om mensen (D66, 2006)
“De EU kan niet onbeperkt door blijven groeien”, de EU moet bestuurbaar blijven. “De grenzen zijn het Europese continent, exclusief Rusland … en inclusief Turkije.” “Landen kunnen echter alleen toetreden als ze voldoen aan de criteria die hieraan gesteld worden. Bij toetsing wordt met name aandacht besteed aan zaken als mensenrechten, minderheden en democratie.”
56
D66 wil een volledig Europees Buitenlands beleid, zowel defensie als buitenlandse zaken. “D66 is voorstander van het oprichten van een Europees leger en een vergaande specialisatie van de Nederlandse krijgsmacht.” Het landbouwbeleid moet hervormd worden. Ten eerste moeten de exportsubsidies afgeschaft worden want ze “hebben een zeer negatief effect op boeren in ontwikkelingslanden.” “Nederland dient zich hard te maken om deze landbouwsubsidies zo spoedig mogelijk af te bouwen. Landbouwsteun naar groen.” “D66 is een groot voorstander van Europese samenwerking. Vanuit economisch, politiek en sociaal opzicht is Europa immers ons binnenland.” “D66 kiest voor een federaal Europa”, maar dit moet democratisch zijn. Dit moet gebeuren door sterke bevoegdheid van het EP op het gebied van wetgeving en controle, een direct gekozen EC-voorzitter, van het omvormen van de Raad van Ministers tot de senaat van Europa, een Tweede Kamer die betrokken wordt in de besluitvorming (≈ ‘Folketing’) en referenda bij ingrijpende wijzigingen van het Europees Verdrag. D66 wil Europa op korte termijn efficiënter en effectiever te maken. “Dit houdt onder andere in dat de vergaderingen van de Raad voortaan in het openbaar plaatsvinden. Dat daar waar meerderheidsbesluitvorming in de Raad mogelijk is, … dit in combinatie met een uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Parlement ook tot stand komt.” D66 wil één groen Europees energiebeleid, liefst ook met een groen Energieverdrag waarbij de nadruk ligt op innovatie.
2010 We willen het anders (D66, 2010)
Na nog een oppositieperiode blijft D66 het antwoord op de problemen in de EU vinden. D66 wil versterking van het toezicht op de financiële wereld en bankentoezicht, in Europees verband. Er moet één onafhankelijke Europese toezichthouder komen. “Wanneer overheidsingrijpen noodzakelijk is om een bank die op Europees niveau ‘too big to fail’ is overeind te houden, dienen de kosten hiervan verdeeld te worden tussen de EU-lidstaten volgens een systeem van vooraf gemaakte, duidelijke afspraken.” “De Economische en Monetaire Unie heeft een sterkere politieke inbedding en een grotere begrotingsdiscipline nodig. In tijden van economische groei moeten de landen werken aan een begrotingsoverschot om voorbereid te zijn op slechtere tijden. De afspraken in het stabiliteits- en groeipact moeten juridisch afdwingbaar worden.” “De EU en Eurozone moeten zo snel mogelijk werk maken van een eigen Europees instrumentarium voor crisismanagement, zo nodig op basis van een verdragswijziging.”
57
“D66 pleit daarom voor een grondige hervorming van de Europese begroting. In het licht van de forse bezuinigingen in de Europese lidstaten, mag ook op de Europese begroting bezuinigd worden.” De begroting moet aangepast zijn aan de uitdagingen van morgen. “D66 pleit ervoor afdrachten van de lidstaten te baseren op het bruto nationaal inkomen. Op termijn komen er Europese belastingen, onder de voorwaarde dat burgers per saldo niet meer zullen afdragen.” “De Europese Unie staat wat D66 betreft altijd open voor nieuwe leden. Landen – zoals ook Turkije – kunnen toetreden mits ze voldoen aan de toetredingscriteria.” Nederland speelt een actieve rol binnen de EU, de VN en de NAVO, zowel civiel als militair. D66 gaat voor het Europese veiligheids- en defensiebeleid resoluut in de EU. Dit gebeurt via intensivering van de samenwerking, taakspecialisatie, ‘pooling’ van beschikbare capaciteit, het EDA, gemeenschappelijke defensiebudgetten ingezet voor onderzoek, technologische ontwikkeling, wapenaankoop en onderhoud van materieel, afstemming binnen de EU met behulp van de EEAS en een volwaardige Europese diplomatieke dienst. “[D66 pleit] voor vernieuwing van het Europees landbouwbeleid, waarbij Europese gelden worden gekoppeld aan maatschappelijke diensten in de landbouw. Dit betekent dat boeren worden betaald op basis van de maatschappelijke prestaties die ze leveren, zoals landschap, cultuurhistorie, koeien in de wei, weidevogels, biodiversiteit, waterbeheer, energie, klimaat, educatie of recreatie.” D66 zet zich in voor het afbouwen van de handelsverstorende subsidies voor de Europese landbouw. In 2012 blijft het dit doen. D66 wil binnen de EU een strenger Gemeenschappelijk Visserij Beleid om de overbevissing van verschillende soorten tegen te gaan. “D66 streeft naar verbetering van de huidige regelingen voor Openbaarheid van Bestuur in de EU (‘Eurowob’).” “De EU vraagt om sterke democratische waarborgen.” Daarbij worden dezelfde oplossingen zoals in 2006 gebruikt. “Daarnaast is D66 voor het afschaffen van het roulerend voorzitterschap binnen de EU. “ “D66 pleit voor Europees beleid ten aanzien van schone technologie en het verduurzamen van producten en productieprocessen, uitgaande van de gehele keten.” Europa moet zich ook bezighouden met energie- en milieubeleid, met grensoverschrijdende gezondheidszorg in Europa, met politie in Europese context, met versterking van de politie- en justitiesamenwerking en met samenwerking tegen terroristische netwerken. 2012 En nu vooruit (D66, 2012) Ondanks dat de D66 nog altijd in de oppositie zit, lijkt het erop dat D66 nog meer pro-EU wordt. “De crisis laat zien dat de EU nog verre van volmaakt is. … D66 wil Europa verbeteren, krachtiger maken.
58
Door noodzakelijke stappen te zetten naar een democratischer, beter bestuurbaar en slagvaardiger federaal Europa. Door te kiezen voor de euro … en te doen wat nodig is om haar te handhaven.” Net zoals in 2010 staat de D66 nog altijd open voor nieuwe leden, mits ze aan de harde toetredingscriteria voldoen. De D66 wil een krachtige krijgsmacht in EU-verband. D66 is weer zeer specifiek over het GBVB, net zoals in 2010. “Op het terrein van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid, willen wij af van het vereiste van besluitvorming met unanimiteit.” D66 wil een “duurzamer Europees visserijbeleid, met meer lange termijn duurzaam beheer en meer comanagement door overheid, vissers, NGO’s en wetenschappers.” “Door de financiële crisis is keihard aangetoond dat veel lidstaten van de Europese Unie, ondanks de afspraken daarover, hebben verzuimd hun economieën concurrerend te maken, effectief toezicht op hun banken te organiseren en hun overheidsfinanciën op orde te brengen. Dat komt niet door te veel, maar door te weinig integratie. Daarom zijn wij voorstander van een verdere integratie van Europa. Met prioriteit voor het handhaven van de euro, een begroting gericht op groei en het toewerken naar een echte democratische politieke unie.” “Wij zeggen Europa JA!” “Om de kracht van Europa te vergroten, is een betere inrichting van de Unie nodig. Er is behoefte aan meer slagkracht, meer democratie en minder bureaucratie en regelzucht.” D66 is voorstander van Europese kieslijsten. “Daarnaast wil D66 een kleinere Commissie die niet zozeer op representativiteit gebaseerd is, maar op vaardigheid. De President van de Commissie zal ook direct door de Europese burgers gekozen moeten kunnen worden.” “D66 kiest voor parlementaire controle op het niveau waar de bevoegdheden worden uitgeoefend: nationaal bij nationale bevoegdheden en Europees bij zaken die we Europees regelen. Dit betekent dat D66 vindt dat het Europees Parlement op de Europese beleidsterreinen volledig wetgevings- en controlebevoegd moet zijn en ook individuele Commissarissen naar huis moet kunnen sturen.” “Als iets beter Europees dan nationaal geregeld kan worden, dan doen we dat. De terreinen waar dit bij uitstek voor geldt zijn: buitenlands beleid, defensie, handel, migratie, energie, milieu en bestrijding van internationale criminaliteit.” “Politie werkt [ook] samen in Europese context.”
Conclusie D66
D66 is een pro-EU partij, het einddoel moet een federaal Europa zijn. D66 steunt de euro en het EMU. De partij legt ook veel nadruk op de strikte opvolging van de regels, zo nodig met een verdragswijziging.
59
D66 wil de Europese begroting hervormen en verkleinen. De EU moet bezuinigen, dit moet vooral bij de grootste kostenpost landbouw. De handelsverstorende subsidies voor het GLB moeten stoppen. D66 legt de nadruk op de negatieve effecten voor ontwikkelingslanden. Het landbouwbeleid moet geliberaliseerd worden. Vanaf 2002 ligt de nadruk ook op vergroening en verduurzaming van het landbouwbeleid. De structuurfondsen moeten aan hun werkelijke doel uitbesteed worden, aan landen die het nodig hebben. D66 staat nog altijd positief tegenover de uitbreiding, vanaf 2006 wordt D66 wel wat voorzichtiger, want de EU kan niet blijven onbeperkt groeien. Rusland mag er niet bij, Turkije wel. Alle criteria moeten worden voldaan om toe te treden. D66 heeft de meest uitgebreide en specifieke beschrijving van het Buitenlands beleid. Ze kiezen resoluut voor een goedwerkend GBVB op EU niveau. De EU is een zekerheid voor D66. Maar toch moeten er een aantal dingen veranderen. De EU moet meer slagkracht hebben, democratischer zijn (met meer transparantie) en er moet minder bureaucratie zijn. D66 geeft een aantal terugkomende oplossingen om de problemen aan te passen. Het spel van regering-oppositie lijkt bij de D66 niet te spelen. Het lijkt zelf een omgekeerd effect te hebben. D66 wordt meer pro-EU wanneer het in de oppositie zit (wat op zich wel een strategische zet is).
60
3.6.5 Algemene opmerkingen Een eerste opmerking is dat de partijprogramma’s niet alles onder de noemer EU zetten. Het merendeel van de nationale wetgeving is nochtans afkomstig vanuit de EU (Vos, 2011), maar politici schrijven het natuurlijk ook graag toe op hun eigen rekening. Daardoor kunnen gewone punten als het ware ‘vernederlandst’ worden. In deze paper wordt enkel gekeken naar de directe verwijzingen naar de EU. Er worden heel veel vergelijkingen gemaakt met het Europese gemiddelde in alle partijprogramma’s. Het lijkt alsof de ‘soft law’ vooral werkt in de verkiezingsprogramma’s. De verkiezingsprogramma’s gebruiken ‘benchmarks’ om Nederland te vergelijken met de EU, om te tonen waarin ze het best zijn, om problemen aan te kaarten, enzovoort. Hiermee wordt aangetoond dat de politieke partijen wakker liggen van de EU. Je ziet de mate van belangrijkheid in het partijprogramma door het aantal delen en woorden die aan de EU worden besteed. In sommige partijprogramma’s staat het vol met verwijzingen naar de EU, anderen laten de verwijzing naar de EU achterwege. Sommigen verwijzen doorheen hun hele partijprogramma naar de EU, anderen maken een extra hoofdstuk vrij voor de EU. De meeste verwijzigen vinden we terug bij de grootste voor- en tegenstanders van de EU (zie 3.7). Er zijn duidelijke verschillen op te merken tussen de verschillende verkiezingen. De belangrijkste gebeurtenissen bepalen de agenda. Hierbij kunnen we verwijzen naar het deel ‘changement de décor’(3.2.1). In 1998 stond de euro in de spotlight. In 2002 kwam de uitbreiding naar Midden- en Oost-Europa eraan. In 2003 werd er weinig aandacht besteed aan de EU. In 2012 staat het vol met verwijzingen naar de EU door de crisis. De politisering van de onderwerpen zorgt er dus voor dat de EU veel of weinig aan bod komt in de partijprogramma’s. Een aantal punten komen in alle partijprogramma’s terug. Iedereen is het er bijvoorbeeld over eens dat het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid dringend hervormd moet worden, net zoals het visserijbeleid. De uitwerking ervan kan wel verschillen tussen de partijen. Daarnaast wil iedereen een democratischer Europa. De uitwerking ervan verschilt bij de partijen. Daar tegenoverstaand zijn er een aantal gebieden waarover consensus bestaat. Deze gebieden werden niet meer herhaald in het onderzoek. Bijvoorbeeld: Alle partijen vinden dat de interne markt vervolledigd moet worden. De volksverhuis van Brussel naar Straatsburg moet stoppen, Brussel is de enige plaats van het EP. Alle centrumpartijen zijn het eens over samenwerking voor georganiseerde misdaad en asiel- en migratie. Iedere partij heeft ook zijn paradepaardje met een slagzin die in ieder partijprogramma terugkomt.
61
3.6.6 Conclusie We merken bij de verschillende centrumpartijen veel gelijkenissen. Dit is ook logisch aangezien de partijen allemaal in hetzelfde centrum van het partijlandschap vertoeven. Toch zijn er enkele verschillen te merken. Ten eerste is er geen consensus over wat de EU nu moet zijn. D66 gaat voor een federaal Europa (net zoals CDA in het begin) terwijl de VVD voor een zeer nationaal Europa gaat. Hier zien we de twee liberale partijen met de twee uiterste visies van de centrumpartijen. D66 is het meest pro EU en de VVD het minst. Een tweede verschil komt er door de partijfamilies. PvdA kiest voor een socialer Europa. VVD en D66 kiezen voor een liberalere, minder bureaucratische EU. Het GBVB zorgt ook voor verschillende visies. Zowel het CDA, de PvdA en D66 kiezen voor de EU. De VVD prefereert de NAVO. Wanneer we naar de hypothesen kijken, dan komen we tot enkele verrassende conclusies. Het beeld uit de media dat de VVD niet altijd de meest pro-EU partij is, wordt bevestigd in de partijprogramma’s. Hierdoor klopt H3b (De VVD is niet eurosceptisch.) niet, want de VVD is soft eurosceptisch. Bijgevolg klopt H3a (De centrumpartijen zijn niet eurosceptisch.) ook niet. In Nederland kunnen we er niet van uitgaan dat de centrumpartijen de Europese integratie steunen. Hierdoor wordt ingegaan tegen de academische consensus hierover. Dit zal sowieso gevolgen hebben voor onze hoofdvraag. Wanneer we ons weer toespitsen op de these van Sitter en H4, dan vinden we geen spetterende resultaten. De VVD kunnen we hierbij niet bespreken omdat ze al soft eurosceptisch is. Zowel bij de PvdA, het CDA en D66 vinden we geen merkwaardige soft eurosceptische opstoten wanneer ze in de oppositie zitten. H4 (De centrumpartijen worden eurosceptischer wanneer ze in de oppositie zitten.) klopt niet. Alle partijen worden wel een beetje eurosceptischer in verhouding met vroeger, maar dit is een algemene trend in Nederland. D66 wordt zelf nog positiever ten aanzien van de EU tijdens een oppositieperiode (2010 en 2012). De besluiten van Sitter zijn hierdoor niet fout. Er ‘kon’ soft euroscepticisme optreden, dit was geen zekerheid. Nu we het eerste besluit van Sitter hebben onderzocht in Nederland, kunnen we ook het derde besluit onderzoeken (1.4).
62
3.7 Voor- versus tegenstanders van de EU Nu we het eerste besluit van Sitter bekeken hebben, kijken we ook naar het derde besluit. Sitter (2002) zegt daarin dat extreme partijen in verband worden gebracht met antisysteemprotest of hard euroscepticisme. We onderzoeken dus of de extreme partijen hard eurosceptisch zijn (H5). In dit hoofdstuk vragen we ons ook af hoe de meest anti-EU partijen reageren op de veranderende omgeving. Blijven deze partijen bij hun standpunten? Matigen ze hun positie ten opzichte van andere partijen? Wanneer we terugkoppelen naar de oorzaken (Szczerbiak & Taggart, 2003) of de bronnen (Hooghe & Marks, 2007) van het partijgebaseerd euroscepticisme, kunnen we ons de vraag stellen hoe de Nederlandse politieke partijen reageren op het eurosceptischer worden van Nederland. Door het eurosceptische milieu in Nederland verwachten we dat de partijen hun strategische positie, zullen aanpassen. Dit kan op drie manieren. Ofwel worden ze nog extremer, ofwel behouden ze hun positie ofwel matigen ze hun positie om terug meer mensen aan te spreken. Bij de extremen verwachten we dat de partijen hun positie zullen verdedigen of behouden en niet matigen. We kijken of H6 klopt: De meest anti-EU partijen behouden hun eurosceptische positie of worden nog eurosceptischer. We kunnen de vraag ook omgekeerd stellen, hoe de meest pro-EU partijen reageren op het eurosceptischer wordende Nederland. De hypothese luidt dan: H7 De meest pro-EU partijen behouden hun positieve positie of worden nog extremer pro-EU. Hierbij gaan we wel in tegen Adam & Maier (2011, 435) die zeggen dat centrumpartijen hun pro-EU positie niet zullen uitspreken in het openbaar. Er zijn natuurlijk ook partijen die niet bij de uitersten vertoeven. Deze partijen zijn meer onderhevig aan het eurosceptische spel. Deze partijen kunnen eenvoudiger van standpunt wisselen want een kleine stap naar meer of minder EU is gemakkelijker te verantwoorden. Maar dit bespreken we niet in deze paper.
3.7.1 ‘Euro-enthousiasts’ & ‘Euro-rejects’ We gebruiken de termen ‘Euro-enthousiasts’ en ‘Euro-rejects’ van Petr Kopecky en Cas Mudde om de meest pro-EU partijen en de meest anti-EU partijen aan te duiden (Petr Kopecky en Cas Mudde, 2001, 303). De extreme partijen zijn de PVV, LPF en de SP, dus dat zijn de ‘Euro-rejects’. Na onderzoek van alle partijprogramma’s vinden we dat de ‘Euro-enthousiasts’ het CDA, de PvdA en D66 zijn. Deze partijen vermelden de EU zo veel mogelijk in hun partijprogramma en ze steken het ook niet onder stoelen en banken dat ze voor de EU zijn.
63
3.7.2 Volharding
‘Euro-rejects’
De partijprogramma’s van de zeer eurocentrische partijen zijn nog niet onderzocht. Daarom onderzoeken we eerst de partijprogramma’s met dezelfde variabelen (3.2.2) zoals de centrumpartijen. Het onderzoek is terug te vinden in bijlage 1 tot en met 3. Wanneer we kijken naar de PVV (bijlage 1) dan klopt H6 (Extreme anti-EU partijen behouden hun eurosceptische positie of worden nog eurosceptischer.). De PVV wordt eurosceptischer per partijprogramma. We hebben het hier wel over een nieuwe partij. De eerste partijprogramma’s (2006 en 2010) waren nog niet zo goed uitgewerkt. Het laatste partijprogramma is zeer goed uitgewerkt en bevat heel veel verwijten over de EU. De PVV is eurosceptischer geworden doorheen de tijd, de antiEU houding is nog extremer geworden. We kunnen de PVV klasseren als een hard eurosceptische partij. Wanneer we de partijprogramma’s van LPF bekijken komen we voor een probleem te staan (bijlage 2). Voor Lijst Pim Fortuyn hebben we te weinig informatie om een grondig onderzoek te doen. Na de dood van Pim Fortuyn in 2002 gaat zijn partij nog naar de kiezer in 2003, maar een nieuw bezieling zit er niet in. De partij begint ook af te brokkelen. Daarom hebben we het verkiezingsprogramma van Lijst 5 Fortuyn 2006 er niet meer bijgenomen. Het partijprogramma van LPF is niet zo eurosceptisch als gedacht. LPF is zeker niet hard eurosceptisch, maar eerder soft eurosceptisch. H5 (De extreme partijen zijn hard eurosceptisch) is door LPF niet correct. Om de hypothese H6 te ontkrachten hebben we te weinig informatie, ook al is dit bijzaak omdat LPF helemaal niet hard eurosceptisch is. De laatste partij is de SP, het onderzoek van de SP vinden we in bijlage 3. Het euroscepticisme flakkert het meest op wanneer het gaat over financiële aangelegenheden (euro, EMU, eurocrisis, …). De SP blijft zich verzetten tegen het neoliberale en ondemocratische Europa. De SP behoud zijn eurosceptische positie in de verschillende partijprogramma’s. De hypothese H6 klopt voor de SP. De SP kunnen we net zoals de PVV klasseren als een hard eurosceptische partij. Nu hoeven we enkel nog te kijken of de hypotheses kloppen. Hypothese 5 (De extreme partijen (PVV, LPF en SP) zijn hard eurosceptisch) klopt niet omdat LPF niet hard eurosceptisch is in zijn partijprogramma’s. De PVV en de SP zijn allebei wel hard eurosceptisch. Hypothese 6 (De meest anti-EU partijen behouden hun eurosceptische positie of worden nog eurosceptischer) klopt voor de PVV en de SP.
64
‘Euro-enthousiasts’
Het onderzoek naar de partijprogramma’s van het CDA, de PvdA en D66 is al afgewerkt in hoofdstuk 3.6. Omdat deze partijen gepercipieerd worden als pro-EU partijen gaan ze dit ook uitspelen. De partijen houden alle drie een stevige pro-EU houding aan. Hypothese 7 (De meest pro-EU partijen behouden hun positieve positie of worden nog extremer pro-EU.) klopt dus.
65
3.8 Zijn nu enkel de oppositiepartijen eurosceptisch? 3.8.1 Eurosceptische partijen volgens de partijprogramma’s Nu we de meeste partijprogramma’s bekeken hebben, beantwoorden we O2. Welke partijen zijn nu eurosceptisch in Nederland? Dit gaat we doen aan de hand van de partijprogramma’s van alle partijen. In 3.1.2 vonden we deze veronderstelling: Eurosceptische partijen
Niet eurosceptische partijen
‘Hard eurosceptisch’
‘Soft eurosceptisch’
PVV
SGP
GroenLinks
SP
CU
CDA
LPF
PvdA VVD D66
50PLUS en PvdD moeten nog verder onderzocht worden. Wanneer we kijken naar de extreme partijen, dan is er een onduidelijkheid over LPF. LPF zou hard eurosceptisch moeten zijn. Maar is dit niet, het is soft eurosceptisch. De PVV en SP zijn wel hard eurosceptisch (zie 3.7.2). Wanneer we de centrumpartijen onderzoeken vinden we een inconsistentie met de VVD. De VVD is soft eurosceptisch (zie 3.6.3). Het CDA, de PvdA en de D66 zijn niet eurosceptisch, dus deze veronderstelling is juist. Wanneer we kijken naar de groene partij, dan komen we uit bij GroenLinks (GroenLinks; 2012, 2010, 2006, 2003, 2002 & 1998). GroenLinks is een oppositiepartij. Doorheen de partijprogramma’s wordt GroenLinks steeds meer pro-EU. GroenLinks vindt de gemeenschappelijke waarden belangrijk: “Wij delen fundamentele waarden en cultuur met andere Europese landen en onze idealen van vrijheid en democratie gelden voor alle mensen.” Hun partijprogramma staat ook vol met verwijzingen naar de EU, de nadruk ligt op de link tussen het milieu en de EU. Vanaf 1998 is GroenLinks al voor supranationale samenwerking, o.a. in de EU. Het legt in alle programma’s de nadruk op
66
duurzaamheid, een groen beleid en sociale minimumnormen. GroenLinks kiest voor een sociaal Europa, net zoals de PvdA. De EU moet dringend democratischer worden. Vanaf 2010 wordt er volop ingezet op de EU om een oplossing te vinden voor de eurocrisis. Nu worden de protestantse en conservatieve partijen geanalyseerd. We starten met de CU die tussen 2006 en 2010 in de regering zat. In 2002 en 2003 is de CU niet tegen de EU, mits Nederland er een belangrijke plaats inneemt. “De EU moet daarom getypeerd worden als een samenwerkingsverband tussen zelfstandige staten en niet als een opstapje naar een politieke unie.” In 2006 ontstaat er een meer eurosceptische ondertoon. “De ChristenUnie heeft altijd gesteld dat de samenwerking binnen en de uitbreiding van de EU niet eindeloos kunnen doorgaan.” Na de regeringsperiode is de CU scherper komen opzetten. Voor de ChristenUnie is het duidelijk wat de toekomst moet zijn: “Europa: minder en beter.” “De ChristenUnie wil de Europese samenwerking terugbrengen naar rationele en realistische proporties.” De CU is soft eurosceptisch. (CU; 2002, 2003, 2006, 2010, 2012) Net zoals de ChristenUnie is de Staatkundig Gereformeerde Partij duidelijk over wat ze van de EU denken. “Europa moet zijn grenzen kennen. De Europese Unie moet ten dienste staan van de lidstaten en niet andersom. Europese integratie is geen doel in zichzelf.” Europa is dus te ver gegaan met haar bevoegdheden. “Het gaat de SGP om een Europa dat zich tot de kerntaken beperkt.” (SGP, 2010 & 2012). Vanaf 1998 is de SGP soft eurosceptisch. SGP is vooral voor de economische samenwerking op EU-niveau. De SGP is tegen de EMU, tegen de euro, tegen het Verdrag van Amsterdam en tegen een federaal Europa. Tegenover de uitbreiding staat de SGP positief. Vanaf 2006 is de SGP tegen verdere uitbreidingen, zeker van Turkije. In 2002 en 2003 erkent de SGP de EU als een bestuursniveau, maar het blijft er kritisch naar kijken. De SGP staat vaak op de rem omdat de integratie te snel gaat. De Staatkundig Gereformeerde Partij is dus een soft eurosceptische partij (SGP; 1998, 2002, 2003, 2006, 2010 & 2012). De SGP is een oppositiepartij. De Partij voor de Dieren kwam voor het eerst op in de Tweede Kamer in 2003. In hun partijprogramma’s van 2003 en 2006 gaan alle verwijzingen over het dierenbeleid van de EU. Vanaf 2010 wordt de hervorming van het landbouwbeleid vermeld (vooral de exportsubsidies die nefast zijn voor de ontwikkelingslanden). PvdD wil ook dat de Nederlandse bijdrage aan de EU heronderhandeld moet worden en minimum 10% lager moet. Met het partijprogramma van 2012 besteedt de PvdD nog meer aandacht aan de EU. “De Partij voor de Dieren is voor internationale en Europese samenwerking.” Maar we vinden toch wel veel negatieve uitspraken in hun partijprogramma. “Zolang het democratisch gehalte niet verbeterd is, stemt Nederland niet in met verdere integratie van de EU.” “Nederland verzet zich tegen en draagt niet bij aan het Europese Noodfonds ESM.” Daarnaast wil de PvdD een exitstrategie voor landen met financieel beleid dat niet past binnen de Eurozone. “Geen verdere uitbreiding van de EU.” Met al deze uitspraken kan de partij voor de Dieren gecatalogeerd
67
worden als een soft eurosceptische partij (PvdD; 2003, 2006, 2010 & 2012). De PvdD is een oppositiepartij. Het programma van 50PLUS is nogal beperkt over de EU (50PLUS, 2012). Het bevat maar enkele uitspraken over de EU, zoals “50PLUS is niet tegen Europa of de euro.” We kunnen besluiten dat 50PLUS niet eurosceptisch is. Met dit onderzoek van de partijprogramma’s wordt duidelijk dat H1 (De onderverdeling van eurosceptische partijen en partijfamilies klopt ook voor Nederland.) niet klopt voor Nederland. Nederland is geen gemiddeld land. Ten eerste is de VVD, een soft eurosceptische centrumpartij. Ten tweede is LPF soft eurosceptisch in plaats van hard eurosceptisch. We kunnen nu wel O2 (Welke partijen zijn eurosceptisch in Nederland?) oplossen. De D66, het CDA, GroenLinks en de PvdA zijn sterk voor Europa. 50 PLUS is nogal vaag, maar we kunnen ze ook bij de pro-EU partijen catalogeren. Daarentegen hebben we de PVV die resoluut tegen de EU is en dus hard eurosceptisch, net zoals de SP. De overblijvers: de CU, de SGP, de VVD en de PvdD zijn soft eurosceptisch.
3.8.2 Eurosceptische partijen volgens de CHES-data Voor een ‘second opinion’ kijken we naar de ‘Chapel Hill Expert Surveys’. Wij kijken of het resultaat hier ook zichtbaar is. De experts die voor deze data hebben gezorgd, moeten een aantal vragen oplossen. De belangrijkste vraag voor dit deel is: “How would you describe the general position on European integration that the party leadership took over the course of [date]?” Dus wat is de algemene EU positie van iedere partij? De experts kunnen een score geven tussen 1 en 7, waarbij 1 staat voor zeer sterk tegen de EU en 7 voor zeer sterk voor de EU. We kunnen ons natuurlijk afvragen of dit een wetenschappelijke betrouwbare methode is, maar volgens Marks & Steenbergen is dit zeker het geval (Marks & Steenbergen, 2007). Wanneer we alle CHES-data bekijken van 1999 tot en met 2010 vinden we deze resultaten van de algemene visie over de EU (Bronnen grafiek gehaald uit: Bakker e.a., 2012; Hooghe e.a., 2010; Bakker, e.a., 2008; Marks & Steenbergen, 2007).
68
Grafiek 1: 19
CHES-data 7,00 6,00 5,00 4,00
1999 2002
3,00
2006 2,00
2010
1,00 0,00
We zien allereerst dat er een duidelijke neerwaartse trend waarneembaar is. Bijna alle partijen worden relatief eurosceptischer ten opzichte van 1999. Het eurosceptische gevoel dat in de media speelt, wordt bevestigd. De uitzonderingen zijn D66 en GroenLinks.
VVD PvdA PVV CDA SP D66 GroenLinks CU PvdD SGP LPF RPF GPV 19
1999 5,45 (R) 6,55(R) x 6,45 2,60 6,64(R) 4,45 x x 2,82 x 3,36 3,18
2002 4,44(R) 6,11 x 5,78(R) 3,00 6,44 5,38 4,22 x 4,00 2,78(R) x x
2006 4,50 5,58(R) 1,55 5,33(R) 2,00 6,50 5,45 3,45(R) x x x x x
2010 3,93(R) 5,29 1,36(R)20 5,29(R) 2,43 6,64 6,21 3,79 3,63 3 x x x
Niet alle partijen worden bij de CHES-data bekeken. Deze worden in de tabel aangeduid met een ‘x’. Op de
grafiek zijn ze dan niet zichtbaar. 20
In 2010 werd er gedoogsteun gegeven door de PVV aan de regering van de VVD en CDA (Rutte I).
69
Tabel 3: (R): deze partijen zaten in de regering. In de jaren 2002, 2006 en 2010 waren er verkiezingen in Nederland. Bronnengegevens tabel: CHES data (Bakker e.a., 2012; Hooghe e.a., 2010; Bakker e.a., 2008; Marks & Steenbergen, 2007)
De partijen worden door de auteurs in drie groepen ingedeeld. <3,5 is anti-Europese integratiepartij, tussen 3.51 en 4.5 heb je een neutrale positie tegenover de EU, >4.51 is een pro-Europese integratiepartij. De VVD wordt een neutrale partij tegenover de EU terwijl het in 1999 nog een pro-EU partij was. Ondanks dat ze bijna constant in de regering zat wordt deze partij eurosceptischer. In 2010, met 3.93 op 7 zit de partij zelf dicht bij de status van anti-Europese integratiepartij. Bij de PvdA en het CDA zien we een lichte daling, maar deze partijen blijven wel voor Europese integratie. Het is niet zo dat deze partijen eurosceptischer worden omdat ze in de oppositie zitten. Dit is voornamelijk het gevolg van de eurosceptische trend. De PVV is de meest eurosceptische partij van Nederland. Ondanks de regeringsdeelname (met gedoogsteun) blijft de PVV deze eurosceptische lijn aanhouden. De SP is de op één na meest eurosceptische partij. Er zijn schommelingen merkbaar, maar er is geen duidelijk trend. Deze partij is een typische oppositiepartij. De D66 is de meest pro-Europese integratie partij. De score blijft constant. D66 zat in 1999 in de regering. Met de omwisseling naar de oppositie is er geen opmerkelijke daling te merken. De ChristenUnie was het meest eurosceptisch wanneer ze in de regering zat in 2006. De CU voldeed in 2006 aan de beschrijving om een anti-Europese integratiepartij te zijn. Voor de samenvoeging van de RPF en de GPV was de partij ook al eurosceptisch. We kunnen de CU beschrijven als een soft eurosceptische partij. De Partij van de Dieren is nog maar één keer onderzocht en deze partij heeft een neutrale positie tegenover de EU, ook al helt ze toch naar de eurosceptische kant. Lijst Pim Fortuyn is één keer onderzocht. We kunnen deze partij catalogeren als een anti-EU partij. LPF zat op dat moment in de regering. De regeringsdeelname duurde wel maar een jaar. De SGP is niet onderzocht in 2006. In de andere resultaten is geen lijn te trekken. De partij is wel anti tot neutraal tegenover de Europese integratie. Maar de SGP neigt toch meer naar de eurosceptische kant.
3.8.3 Conclusie In dit hoofdstuk lossen we O2 op. Welke partijen zijn eurosceptisch in Nederland?
70
Wanneer we de conclusies van de vorige twee delen (partijprogramma’s en CHES-data) in de tabel zetten, vinden we: Eurosceptische partijen
Niet eurosceptische partijen
‘Hard eurosceptisch’
‘Soft eurosceptisch’
PVV
PvdD
GroenLinks
SP
SGP
CDA
CU
PvdA
VVD
D66
LPF
50PLUS
Deze tabel vat het partijlandschap van Nederland samen en is het antwoord op onderzoeksvraag 2. De PVV en SP zijn hard eurosceptisch. De PvdA, de SGP, de CU, de VVD en LPF zijn soft eurosceptisch en GroenLinks, CDA, PvdA, D66 en 50PLUS zijn niet eurosceptisch. Adam & Maier (2011) zaten er het dichts bij, ze hadden enkel de SGP niet aangehaald.
3.8.4 Geen eurosceptisch monopolie van de oppositie Nu kunnen we eindelijk een antwoord geven op onze hoofdvraag, tevens de titel van deze masterpaper. We kijken hiervoor terug naar de tabel van hoofdstuk 3.5 met de verschillende regeringen en we passen daarop de conclusie van 3.8.3 toe. Wat kan er geconcludeerd worden? We vinden in 1998 de soft eurosceptische VVD in de regering. In 2002 zit de VVD weer in de regering, nu ook met het soft eurosceptische LPF. In 2003 zit de soft eurosceptische VVD nog altijd in de regering. In 2006 zit de VVD niet meer in de regering, maar wel de soft eurosceptische ChristenUnie. In 2010 zit de soft eurosceptische VVD weer in de regering. Het Kabinet Rutte I krijgt gedoogsteun van de hard eurosceptische PVV. In 2012 zit de soft eurosceptische VVD nog altijd in de regering. Er was tussen 1998 en 2012 geen enkele regering zonder een (soft) eurosceptische partij. Dit is wel opvallend omdat de regering Nederland vertegenwoordigt in de EU. Op onderzoeksvraag 3 (Is euroscepticisme een monopolie van oppositiepartijen?) kunnen we kort antwoorden: nee! H8 (Euroscepticisme is in Nederland geen monopolie van de oppositiepartijen.) klopt dus. Euroscepticisme is absoluut geen monopolie van de oppositie.
71
3.9 Euroscepticisme: een vluchtige wind of een hardnekkige kuitenbijter? In dit hoofdstuk kijken we of het Euroscepticisme een blijvend fenomeen is in Nederland. Alle besluiten maken duidelijk dat Nederland in een eurosceptische periode zit. Bijna alle partijen worden eurosceptischer. Nederland zit momenteel echt wel bovenaan op de eurosceptische rollercoaster. Het fenomeen euroscepticisme is begonnen in de jaren ’90 maar bereikt vandaag een hoogtepunt, zeker in Nederland. Naast de PVV en de SP zijn er ook nog een aantal andere partijen die eurosceptisch zijn. Euroscepticisme was er al in de partijprogramma’s in 1998 en is er momenteel nog altijd. Het fenomeen zal zich blijven manifesteren in Nederland en in de EU door de steeds grotere beïnvloeding van de EU in ons dagelijkse leven. De EU grijpt vandaag de dag in heel veel domeinen van de samenleving in. Wie had enkele jaren geleden gedacht dat een deel van de begrotingscontrole Europees geregeld zou zijn of dat er een bankenunie zou komen? Ondanks de vele kritiek blijft de EU uitbreiden, wat er voor zorgt dat de kritiek en het euroscepticisme ook uitbreidt. Hoe groter het EU-beleid is, hoe meer kritiek er kan komen op alle delen ervan. Natuurlijk zijn er ook een aantal onbekenden. Zal de PVV blijven bestaan of zal ze ook ten onder gaan zoals LPF? Momenteel ziet het er niet naar uit dat de PVV zal verdwijnen. De EU zit momenteel in een moeilijke periode met de eurocrisis. De EU komt veelal negatief in beeld. Wanneer de eurocrisis achter de rug is, zal het euroscepticisme waarschijnlijk afzwakken, maar dit blijft gissen. Wat wel belangrijk is voor de toekomst, is het parcours dat de EU zal afleggen. Er zullen hervormingen in de EU uitgevoerd moeten worden. Een ommezwaai is nodig om de burgers achter het Europese project te scharen. De EU zal ervoor moeten zorgen dat het democratischer en slagvaardiger is, zoals alle Nederlandse partijprogramma’s willen. De bureaucratie zal ook verkleind moeten worden. De wijze waarop dit opgelost zal worden, zal dus een belangrijke uitwerking hebben op het al dan niet eurosceptisch zijn. De verschillende Nederlandse partijen geven zeker genoeg mogelijkheden. De toekomst ziet er eurosceptisch uit. Hypothese 9 klopt: Euroscepticisme is een blijvend fenomeen in Nederland. Het is aan de EU om dit te laten omslaan.
72
3.10 Omvang van het eurosceptisch ‘probleem’ Wat is nu de werkelijke omvang van het euroscepticisme? Het is duidelijk dat het euroscepticisme ingeworteld zit in het Nederlandse partijsysteem. Nu we de partijen ingedeeld hebben volgens euroscepticisme, kunnen we kijken naar de machtsverhoudingen tussen die partijen. Wat is de omvang van het euroscepticisme in Nederland? 1998
2002
2003
2006
2010
2012
VVD
38
24
28
22
31
41
PvdA
45
23
42
33
30
38
CDA
29
43
44
41
21
13
SP
5
9
9
25
15
15
D66
14
7
6
3
10
12
GroenLinks
11
10
8
7
10
4
SGP
3
2
2
2
2
3
RPF
3
/
/
/
/
/
GPV
2
/
/
/
/
/
CU
/
4
3
6
5
5
LPF
/
26
8
/
/
/
PVV
/
/
/
9
24
15
PvdD
/
/
/
2
2
2
50 PLUS
/
/
/
/
/
2
Tabel 3: Cijfermateriaal gebruikt uit: Kiesraad (2012) Proces verbaal uitslag verkiezingen Tweede Kamer. In de Tweede Kamer zijn er 150 zitjes te verdelen.21 Grijs zijn de regeringspartijen, lichtgrijs is de partij die gedoogsteun levert.
Hypothese 10 luidt: “Het euroscepticisme maakt een minderheid van het Nederlandse partijlandschap uit.” In 1998: VVD (38) + SP (5) + SGP (3) + RFF (3) + GPV (2)= 51 op 150 = 34%. In 2002: VVD (24) + SP (9) + SGP (2) + CU (4) + LPF (26) = 65 op 150 = 43%.
21
op
De uitslagen van de verkiezingen werden gehaald uit: Kiesraad (2012) Proces verbaal uitslag verkiezingen Tweede Kamer. Geraadpleegd 12
mei
2013,
op
2012:
%20vaststelling%20uitslag%20TK2012.pdf;
http://www.kiesraad.nl/sites/default/files/Proces-verbaal%20-%20Centraal%20stembureau%202010:
http://www.kiesraad.nl/sites/default/files/Proces-
verbaal_uitslag_TK_verkiezing_2010.pdf; 2006: http://www.kiesraad.nl/sites/default/files/Proces-verbaal_Tweede_Kamer_2006.pdf; 2003: http://www.kiesraad.nl/sites/default/files/Proces-verbaal_Tweede_Kamer_2003.pdf; 2002: http://www.kiesraad.nl/sites/default/files/Procesverbaal_Tweede_Kamer_2002.pdf; 1998: http://www.verkiezingsuitslagen.nl/Na1918/Verkiezingsuitslagen.aspx?VerkiezingsTypeId=1.
73
In 2003: VVD (28) + SP (9) + SGP (2) + CU (3) + LPF (8) = 50 op 150 = 33%. In 2006: VVD (22) + SP (25) + SGP (2) + CU (6) + PVV (9) + PvdD (2) = 66 op 150 = 44%. In 2010: VVD (31) + SP (15) + SGP (2) + CU (5) + PVV (24) + PvdD (2) = 79 op 150 = 53%. In 2012: VVD (41) + SP (15) + SGP (3) + CU (5) + PVV (15) + PvdD (2) = 81 op 150 = 54%. De hypothese klopt tot aan de verkiezingen van 2010. Na die verkiezingen is meer dan de helft van het partijlandschap eurosceptisch, wat heel veel is. Dit is een onverwachte conclusie. De hypothese klopt dus niet, want in 2010 en 2012 is er een meerderheid in de Tweede Kamer van eurosceptische partijen. Aangezien een meerderheid nodig is in de Tweede Kamer om een regering te vormen, is het logisch dat er minstens één eurosceptische partij in de regering zit in 2010 en 2012. Nederland bevindt zich op een eurosceptisch hoogtepunt. Onze rollercoaster blijft maar stijgen.
74
4 Conclusie Nederland is de laatste jaren eurosceptischer geworden. Het beeld dat we vanuit de media krijgen wordt bevestigd door ons onderzoek. Momenteel zit Nederland op een hoogtepunt van de rollercoaster. Eerst en vooral was het nodig om de partijen in te delen in eurosceptisch of niet-eurosceptische partijen. Dat is gelukt dankzij het literatuuronderzoek, het onderzoek van de partijprogramma’s en de CHES-data. De literatuurstudie is zeer uitgebreid moeten gebeuren omdat er geen eenduidigheid bestaat over euroscepticisme bij de Nederlandse partijen. We moeten een brede basis maken met algemene besluiten in de EU om dan te specialiseren op Nederland. Na het uiteindelijke onderzoek van de partijprogramma’s en de CHES-data kunnen we de Nederlandse partijen goed indelen. Er zijn twee hard eurosceptische partijen, PVV en SP. Dan zijn er vijf soft eurosceptische partijen namelijk de VVD, LPF, de PvdD, de CU en de SGP. De andere partijen zijn niet eurosceptisch. Een belangrijke plaats in dit onderzoek was weggelegd voor de besluiten van Sitter (2002). Wanneer we deze besluiten op Nederland willen toepassen, dan botsen we op enkele problemen. Ten eerste is de centrumpartij VVD een eurosceptische partij, wat ingaat tegen het eerste besluit van Sitter. Ten tweede is LPF niet hard eurosceptisch, wat ingaat tegen het derde besluit van Sitter. Het onderzoek naar het al dan niet eurosceptisch zijn van centrumpartijen in de oppositie is ook op niets uitgedraaid, al was dit volgens Sitter enkel een mogelijkheid, geen zekerheid. Wanneer we een zijsprong maken naar de zeer pro-EU en anti-EU partijen komen we tot het besluit dat deze partijen hun positie behouden ondanks de eurosceptischer wordende achtergrond. De hoofdvraag van deze paper blijft natuurlijk of euroscepticisme een monopolie is van de oppositiepartijen? Het antwoord op deze vraag gaat in tegen de bestaande consensus in de literatuur, maar ligt in de lijn van de verwachtingen omdat Nederland de laatste tijd zo eurosceptisch is. Euroscepticisme is geen monopolie van de oppositiepartijen. Tijdens de laatste zes verkiezingen (van 1998 -2012) zat er altijd een eurosceptische partij in de regering. Dit is toch wel opmerkelijk. Wanneer we kijken naar de omvang van het euroscepticisme in de Tweede Kamer, dan komen we bij een verrassende conclusie want meer dan de helft ervan is eurosceptisch. Daarnaast lijkt het euroscepticisme niet snel over te gaan. Het blijft een hardnekkige kuitenbijter. Eindigen doen we met de mogelijkheid tot verder onderzoek. Deze masterpaper is een casestudie van Nederland. Er kunnen nog meerdere landen onderzocht worden om te kijken of er een algemene eurosceptische tendens te vinden in de EU. Daarnaast kan het onderzoek ook nog uitgebreider in de tijd en kunnen er meer variabelen onderzocht worden.
75
Referentielijst Abst, K. & Krouwel, A. (2007). Varieties of Euroscepticism and Populist Mobilization: Transforming Attitudes from Mild Euroscepticism to Harsh Eurocynicism. Acta Politica, (42), 252–270. Adam, S. & Maier, M. (2011). National parties as politicizers of EU integration? Party campaign communication in the run-up to the 2009 European Parliament election. European Union Politics.12(3), 431453. Algemeen Dagblad (27 april 2013). Wilders vormt front met Le Pen. Geraadpleegd op 29/04/2013, op http://www.ad.nl/ad/nl/1012/Nederland/article/detail/3432858/2013/04/27/Wilders-vormt-front-met-LePen.dhtml. Algemene Rekenkamer (2011). EU-trendrapport 2011: Ontwikkelingen in het financieel management van de Europese Unie. Den Haag: Sdu Uitgevers. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 624, nr1. Andeweg, R. & Irwin, G. (2009). Governance and Politics of the Netherlands. Houndmills: Palgrave MacMillan. Bakker, R. e.a. (2012). Measuring party positions in Europe: The Chapel Hill expert survey trend file, 1999– 2010. Party Politics, 1-16. Bakker, R. e.a. (2008). Reliability and validity of measuring party positions: the Chapel Hill experts surveys of 2002 and 2006. Unpublished. Boer, B. & Vollaard, H. (2006). Euroscepticism in the Netherlands. Paper prepared for the EpsNet conference ‘European in Context: Debating the Project’, Central European University: Budapest. Boomgaarden, H.; De Vreese, C.; Hinrichsen, M.; Hobolt, S. & Van der Brug, W. (2011). Religious intolerance and euroscepticism. Oxford: University of Oxford. Crespy, A. & Verschueren, N. (2009). From euroscepticism to resistance to European integration: an interdisciplinary perspective. Perspectives on European Politics and society, 10(3), 377-393. Databank verkiezingsuitslagen. Geraadpleegd op 14 mei 2013, op http://www.verkiezingsuitslagen.nl/Na1918/Verkiezingsuitslagen.aspx?VerkiezingsTypeId=6. Deira, S. (8 februari 2012). Nederland ondanks korting bij grootste nettobetalersEU. Elsevier. Geraadpleegd op 14 mei 2013, op http://www.elsevier.nl/Europese-Unie/nieuws/2011/2/Nederland-ondanks-korting-bij-grootstenettobetalers-EU-ELSEVIER288845W/. Devos, C. (red.)(2011). Een plattegrond van de macht: inleiding tot politiek en politieke wetenschappen. Gent: Academia Press.
76
Een periode van mogelijkheden en uitdagingen (2013). Geraadpleegd op 14 mei 2013, op http://europa.eu/abouteu/eu-history/2010-today/index_nl.htm. Europa Nu (5 september 2012). Buma vindt uitspraak Rutte over Griekenland schadelijk voor Nederland. Geraadpleegd op 8 mei 2013, op http://www.europanu.nl/id/vj2ngsf83bz4/nieuws/buma_vindt_uitspraak_rutte_over?ctx=vh6ukzb3nnt0. Europese Raad (2012). Treaty on stability, coordination and governance in the Economic and Monetary Union. Brussel. Geraadpleegd op 14 mei 2013, op http://www.europeancouncil.europa.eu/media/639235/st00tscg26_en12.pdf. Harmsen, R. & Spiering, M. (2005). Euroscepticism: party politics, national identity and European integration. Amsterdam: Rodopi, 13-33; 99-126. Hix, S. & Lord, C. (1997) Political Parties in the European Union, London: Macmillan. Hix, S. & Marsh, M. (2007). Punishment or Protest? Understanding European Parliament Elections. The Journal of Politics, 69 nr2 (mei 2007), 495-510. Hooghe, L. (2012). Liesbeth Hooghe: data. Geraadpleegd op 14 mei 2013, op http://www.unc.edu/~hooghe/data_pp.php. Hooghe, L., Marks, G. & Wilson C. (2002). Does left/right structure party positions on European integration? Comparative Political Studies, 35 (8), 965-989. Hooghe, L. & Marks, G. (2008). A postfunctionalist theory of European integration: from permissive consensus tot constraining dissensus. Cambridge: Cambridge University Press. Hooghe, L. & Marks, G. (2007). Sources of Euroscepticism. Acta Politica, 42(2007), 199-127. Hooghe, L. e.a. (2010) Reliability and validity of the 2002 and 2006 Chapel Hill expert surveys on party positioning. European Journal of Political Research. Kabinetten per tijdvak (2013). Europa nu. Geraadpleegd op 14 mei 2013, op http://www.parlement.com/id/vhnnmt7jmhzl/kabinetten_per_tijdvak. Kiesraad (2012) Proces verbaal uitslag verkiezingen Tweede Kamer. Geraadpleegd op 12 mei 2013, op 2012: http://www.kiesraad.nl/sites/default/files/Proces-verbaal%20-%20Centraal%20stembureau%20%20vaststelling%20uitslag%20TK2012.pdf; 2010: http://www.kiesraad.nl/sites/default/files/Procesverbaal_uitslag_TK_verkiezing_2010.pdf; 2006: http://www.kiesraad.nl/sites/default/files/Procesverbaal_Tweede_Kamer_2006.pdf; 2003: http://www.kiesraad.nl/sites/default/files/Procesverbaal_Tweede_Kamer_2003.pdf; 2002: http://www.kiesraad.nl/sites/default/files/Procesverbaal_Tweede_Kamer_2002.pdf; 1998: http://www.verkiezingsuitslagen.nl/Na1918/Verkiezingsuitslagen.aspx?VerkiezingsTypeId=1.
77
Kopecky, P. & Mudde, C. (2001). The Two Sides of Euroscepticism: Party Positions on European Integration in East Central Europe. European Union Politics, 3 (3), 297–326. Paul Magnette (2012). Geraadpleegd op 9 mei 2013, op http://www.deredactie.be/cm/1.1194094?view=popupPlayer. Mahony, H. (2010). Van Rompuy insulted in parliament. Euobserver. Geraadpleegd op 14 mei 2013, op http://euobserver.com/843/29546. Marks, G. (2012). Gary Marks: data. Geraadpleegd op 14 mei 2013, op http://www.unc.edu/~gwmarks/data_pp.php. Marks, G. & Steenbergen, M. (2007). Evaluating expert judgments. European Journal of Political Research, 46, 347–366. Orbie, J. (2009). Theorie van de Europese Integratie. Leuven/Den Haag: Acco. Sitter, N. (2002). Opposing Europe: Euroscepticism, opposition and party competition. Sussex European Institute Working Papers, 56, 1-24. Steyvers, K. (2012). Reader Comparatieve Politicologie, Nederland. Gent: Secretariaat Politieke Wetenschappen. Stockemer, D. (2011). Citizens’ support for the European Union and participation in European Parliament elections. European Union Politics, 13(1), 26–46. Szczerbiak, A. & Taggart, P. (e.d.)(2008) Opposing Europe: the comparative party politics of Euroscepticism. Oxford: University of Oxford. Szczerbiak, A. & Taggart, P. (2003). Theorising Party-Based Euroscepticism: Problems of Definition, Measurement and Causality. Sussex European Institute Working Papers, 69, 1-27. Taggart, P. (1998) A touchstone of dissent: euroscepticism in contemporary Western European party systems. European journal of political research 33, p. 363-388. Nederland: Kluwer academic publishers. Vos, H. (2011). Besluitvorming in de EU: een survival kit. Leuven: uitgeverij Acco. Webels, B. (2007). Discontent and European Identity: Three Types of Euroscepticism. Acta Politica, (42), 287– 306. Wilders, Geert (23 januari 2013). Uitspraak Geert Wilders op Twitter. Geraadpleegd op 8 mei 2013, op https://twitter.com/geertwilderspvv. Wilders, Geert (27 maart 2013). Uitspraak Geert Wilders op Twitter. Geraadpleegd op 8 mei 2013, op https://twitter.com/geertwilderspvv.
78
Verkiezingsprogramma’s: 50PLUS (2012). Verkiezingsprogramma 2012 – 2017: 50 PLUS PUNTEN. AD Best: Secretariaat 50PLUS. CDA (1998). Samenleven doe je niet alleen, CDA verkiezingsprogramma 1998-2002. CDA (2002). Betrokken samenleving, betrouwbare overheid, verkiezingsprogram 2002 – 2006. Den Haag: CDA Bureau. CDA (2003). Financiële toelichting op programma. CDA (2006). Vertrouwen in Nederland. Vertrouwen in elkaar, Verkiezingsprogram 2006-2011. CDA (2010). Verkiezingsprogram 2010-2015, Slagvaardig en samen. Den Haag: CDA. CDA (2012). Verkiezingsprogramma 2012-2017: Iedereen. Den Haag: CDA. CU (2002). Durf te kiezen voor normen: verkiezingsprogramma 2002-2006. Amersfoort: Partijbureau CU. CU (2003). SAMEN LEVEN NAAR BIJBELSE WAARDEN. CU (2006). Duurzaam voor elkaar: Verkiezingsprogramma ChristenUnie 2006-2010. Amersfoort: Partijbureau CU. CU (2010). VOORUITZIEN: Christelijk-sociaal perspectief, Verkiezingsprogramma ChristenUnie 2010-2014. Amersfoort: Partijbureau CU. CU (2012). Verkiezingsprogramma 2012: Voor de verandering. Amersfoort: Partijbureau ChristenUnie. D66 (1998). D66 VERKIEZINGSPROGRAMMA 1998-2002, Bewogen in beweging. D66 (2002). Toekomst in eigen hand, Verkiezingsprogramma Democraten 66 - 2002-2006. D66 (2003). Democraten 66, Juist nu! D66 (2006). Verkiezingsprogramma Tweede Kamer 2006/2010, Het gaat om mensen. Zoetermeer: Drukkerij Uleman - De Residentie D66 (2010). We willen het anders, verkiezingsprogramma D66 voor de Tweede Kamer 2010 – 2014. Rijswijk: Quantes. D66 (2012). Verkiezingsprogramma D66: En nu vooruit. GroenLinks (1998). Verkiezingsprogramma GroenLinks. Utrecht: Partijbestuur GroenLinks. GroenLinks (2002). OVERVLOED EN ONBEHAGEN: Verkiezingsprogramma 2002 – 2006. Utrecht: Landelijk Bureau GroenLinks.
79
GroenLinks (2003). PROTEST EN PERSPECTIEF: GroenLinks 2003. GroenLinks (2006). Groei Mee: Programma van GroenLinks, Tweede-Kamerverkiezingen 22 november 2006. GroenLinks (2010). Klaar voor de toekomst: verkiezingsprogramma 2010. Utrecht: Partijbestuur GroenLinks. GroenLinks (2012). Verkiezingsprogramma 2012: Groenen Kansen voor Nederland. Utrecht: partijbestuur GroenLinks. Groep Wilders (2006). Verkiezingspamflet vrijdag 25 augustus 2006, Groep Wilders / Partij voor de Vrijheid. PvdA (2012).Verkiezingsprogramma Tweede Kamerverkiezing 2012: Nederland sterker & socialer. PvdA (1998). Verkiezingsprogramma 1998, EEN WERELD TE WINNEN. PvdA (2002). Samen voor de toekomst Idealen en ambities 2010, verkiezingsprogramma 2002 – 2006. PvdA (2003). Verkiezingsmanifest 2003-2007, Voor verantwoordelijkheid, respect en solidariteit. PvdA (2006). Samen sterker, Werken aan een beter Nederland, verkiezingsprogramma Tweede Kamerverkiezingen 2006. PvdA (2010). Verkiezingsprogramma Tweede Kamerverkiezingen 2010, Iedereen telt mee, De kracht van Nederland. Haarlem: StyleMathôt. PvdD (2003). Partij voor de Dieren. PvdD (2006). 220x liever voor mens, dier, natuur en milieu: Verkiezingsprogramma Partij voor de Dieren, Tweede Kamerverkiezingen 2006. Amsterdam. PvdD (2010). Recepten voor mededogen en duurzaamheid: verkiezingsprogramma partij voor de dieren, Tweede Kamerverkiezingen 2010. PvdD (2012). Hou vast aan je idealen, Laat ze niet wegcijferen: Verkiezingsprogramma Partij voor de Dieren Tweede Kamerverkiezingen 2012. PVV (2010). De agenda van hoop en optimisme Een tijd om te kiezen: PVV 2010-2015. PVV (2012). Verkiezingsprogramma 2012 – 2017: Hún Brussel, óns Nederland. SGP (1998). Verkiezingsprogramma SGP. SGP (2001). TOT UW DIENST: SGP-Verkiezingsprogramma 2002-2006. Den Haag: partijbureau. SGP (2003). TOT UW DIENST. SGP (2006). Naar eer en geweten: Verkiezingsprogramma 2006 – 2011. Gouda: partijbureau.
80
SGP (2010). Daad bij het Woord: de SGP stáát ervoor! - Verkiezingsprogramma SGP 2010 -2014. SGP (2012). VERKIEZINGSPROGRAMMA SGP 2012-2017: Daad bij het woord. Den Haag: SGP-fractie Tweede Kamer. SP (2012). Verkiezingsprogramma SP 2013-2017: Nieuw vertrouwen. Amersfoort. VVD (1998). Investeren in uw toekomst, verkiezingsprogramma 1998-2002. VVD (2002). Ruimte, Respect & Vooruitgang, verkiezingsprogramma Volkspartij voor Vrijheid en Democratie 2002-2006. Lier: Antilope. VVD (2003). De VVD maakt werk van Nederland, Volkspartij voor Vrijheid en Democratie 2003. VVD (2006). Voor een samenleving met ambitie, Verkiezingsprogramma VVD 2006. VVD (2010). Orde op zaken, verkiezingsprogramma 2010-2014. Den Haag: VVD Algemeen secretariaat.
81
Bijlagen Bijlage 1: Partij voor de Vrijheid
2006 (PVV, 2006)
Er mogen geen nieuwe landen toetreden tot de EU van de PVV. Wanneer Turkije in de EU komt dan gaat Nederland eruit. De PVV is niet echt positief over de EU. Ten eerst willen ze een referendum voor Turks lidmaatschap in de EU en ten tweede willen ze een referendum voor de wenselijkheid van de euro. Bovendoen willen ze “[g]een nieuwe Europese Grondwet of overdracht nationale bevoegdheden aan Brussel.” Het EP moet worden afgeschaft, de EC moet worden beperkt en de jaarlijkse miljardenafdrachten aan Brussel moeten worden gestopt. De PVV vindt dat de samenwerking binnen de EU enkel een economisch samenwerking moet zijn.
2010 De agenda van hoop en optimisme (PVV, 2010)
Het partijprogramma van 2010 is bijna volledig hetzelfde als dat van 2006, maar uitgebreider. “De EU [moet] zich beperken tot een Europese Economische Gemeenschap.” Samenwerking op economisch en monetair vlak kan, maar dat mag niet in een groter geheel, “geen Europese superstaat.” Er is “absolute transparantie van Europees besteed geld” nodig. “Verder gaat er geen cent naar Griekenland en IJsland moet haar lening terstond terugbetalen.” De PVV wil het Nederlandse geld in Nederland houden, geen solidariteit met het buitenland. Op vlak van uitbreiding blijft de PVV duidelijk: “EU: Turkije er in, Nederland er uit!” De PVV wil het buitenlands beleid in Nederland houden, “geen Europees leger en buitenlandse dienst” en geen “Europese bureaucraat die namens Europa buitenlands beleid voert”. “We willen ons geld terug van Europa en versoberen de Defensie-uitgaven door minder internationale militaire operaties.” Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en het visbeleid moeten terug in Nederlandse handen en ze moeten “bevrijd worden uit de klauwen van Europa.” De EU “is een superstaat met vergaande bevoegdheden zonder voldoende democratische controle.” De PVV wil het EP afschaffen net zoals in 2006, tot dan moet “het Europees ‘parlement’ alleen in Brussel vergaderen.” De PVV is tegen de EU, op ludieke toon wordt dit: “Hun vlag halen we neer, hun ‘president’ gaat zijn kleinkinderen vermaken en hun volkslied zingen ze maar onder de douche.” “Nederland moet blijven! Elk EU-voorstel dat de nationale soevereiniteit van Nederland raakt moet worden voorgelegd aan de Tweede Kamer. Slechts bij tweederde meerderheid wordt een besluit eventueel goedgekeurd.”
82
De PVV wil zich ook terugtrekken uit bepaalden domeinen zoals het immigratiebeleid, daarvoor “moet het onmiddellijk een opt-out bedingen”. Alles moet terug in Nederlandse handen komen. “Repatrieer de macht uit Brussel naar Nederland.” Ook op milieuvlak wil de PVV niet van de EU weten. “Geen Europese bemoeienissen met onze natuur.” “Van Europese klimaatverplichtingen moeten we uiteindelijk af.”
2012 Hún Brussel, óns Nederland (PVV, 2012)
De PVV heeft het niet voor de euro, ze noemen het zelfs “het grootste Brusselse waanzinproject”. “De gedachte is: verschillende culturen, economieën en begrotingen, maar wel een gezamenlijke valuta. Probleem is dat al die landen onderling verschillen en dus bijvoorbeeld een apart rente-niveau nodig hebben. Al die verschillende economieën kun je geen eenheidsregime opleggen, dat is uiteindelijk slecht voor iedereen: one size fits none.” “Het sluitstuk van de opheffing van Nederland als zelfstandige natie is het ESM. Het betekent de totale gelijkschakeling van ons land binnen de Groot-Europese superstaat. We raken de macht over onze schatkist volledig kwijt.” Wat in het verkeerde keelgat schiet, zijn de Europese afspraken over de begroting. “Als we daar niet aan voldoen en ons tekort blijft volgens Brussel te hoog, kunnen we rekenen op een boete van 1,2 miljard euro. Bye, bye vrijheid.” “Holle bolle EU heeft steeds meer geld nodig. Barroso wil voor 2013 de begroting nog eens verhogen met bijna 7 procent! Dan wordt EU-begroting méér dan 1 biljoen euro in 7 jaar.” De PVV wil geen geld naar Brussel. “Natuurlijk zetten we Brussel op water en brood. Dus geen Nederlandse euro’s naar EU, EFSF, ECB etc. Inmiddels is er al 3,2 miljard Nederlands geld naar Griekenland verdwenen. En we staan voor nog eens voor 27 miljard euro garant. Dat geld is water naar de zee dragen. Natuurlijk stellen we geen 40 miljard ter beschikking aan het ESM, het permanente noodfonds. We zitten tenslotte al tot 100 miljard in het EFSF!” Geen Turkije in de EU is het paradepaardje van de PVV. “Toetreding tot de EU zien sommige landen als ongelimiteerde toegang tot een flappentap. In Roemenië lachen ze zich suf om al die domme Hollanders die blijven gireren, in Griekenland nemen ze nog een ouzootje met dank aan Henk en Ingrid, in Bulgarije zijn ze maar wat blij dat hun zigeuners verhuizen naar onze straten.” De PVV wil ook geen EU-leger, geen GBVB en geen Europese bemoeienis met onze boeren, tuinders en vissers. De PVV bindt de strijd aan met het EU-nationalisme. “Uit het moeras! Uit de EU! Uit de euro!” “De Europese Economische Gemeenschap, de EEG, was dan ook een uitstekend idee. Landen met een vergelijkbare cultuur die economisch samenwerken is prima.” Maar dit mag niet in een Europese superstaat. “De enige kans die we hadden ons hierover uit te spreken, het referendum van 2005,
83
eindigde in een daverende overwinning voor de eurosceptici – met de Groep Wilders als motor van het verzet.” Het euroscepticisme flakkert soms heel hard op. “Wij zijn de enigen die tegen de ongekozen eurocraten zeggen: jullie einde is ons begin. Jullie droom is onze nachtmerrie. Jullie verlies is onze winst. Uit de EU. Uit de euro.” “Never nooit niet Europese belastingen!” De EU is volgens de PVV ondemocratisch, het “is in zijn essentie een totalitair project.” “Zeer terecht spreekt sovjetdissident Vladimir Boekovski over de EUSSR, de Europese Unie als reïncarnatie van de Sovjet-Unie, de USSR.” De PVV is tegen een ‘sociaal Europa’, tegen ACTA, tegen het Europees arrestatiebevel. “Allerbelangrijkste: uit de EU = immigratie weer in Nederlandse hand.” Wat is de oplossing? • “Nederland stapt uit de EU. Onze soevereiniteit terug!” • “Nederland wordt lid van de Europese Vrijhandels Associatie (EVA).” • “Nederland sluit bilaterale (vrijhandels)verdragen met de EU, zoals Zwitserland.” • “Afspraken met de EU over vrij verkeer van goederen, diensten en kapitaal.” • “Vrij verkeer van personen, uitgezonderd Polen, Roemenen, Bulgaren, etc.” • “Schengen-verdrag opzeggen. Zelf weer verantwoordelijkheid voor onze eigen grenzen.” • “Nederland uit de euro en terug naar de gulden (De euro is geen geld; de euro kost geld)”
Zolang de PVV lid is van de EU dan: • “Betalingen aan Brussel zo snel als mogelijk van 7 miljard euro per jaar naar nul.” • “Geen bemoeienis EU met binnenlands beleid van lidstaten.” • “Elk EU-plan dat de nationale soevereiniteit raakt voorleggen in referendum.” • “Onmiddellijk een opt-out op gebied van immigratie: zelf bepalen wie er binnenkomt.” • “Nederland krijgt al zijn bevoegdheden en vetorechten terug” • “Per onmiddellijk: stop het verhuiscircus tussen Brussel en Straatsburg.” • “Geen openstelling van de arbeidsmarkt voor goedkope arbeid uit Oost-Europa.” • “Geen propagandaborden meer in onze straten die vertellen dat we een project te danken hebben aan de EU.” • “De EU-vlag verdwijnt van openbare gebouwen.” • “Geen medewerking Tweede Kamer aan welke EU-activiteit dan ook.” • “De EU-vlag met twaalf sterren is geïntroduceerd toen de EU twaalf leden had, waaronder Nederland. We verzoeken de EU ‘onze’ ster te verwijderen van haar vlag.”
84
“En vooral: Geen ESM. Dit Europese noodfonds geeft Brussel de totale macht over 40 miljard op onze begroting.”
Conclusie van de PVV
De PVV is tegen zowat alles dat met de EU te maken heeft. De EU kan weinig goed doen, de oplossing voor alle problemen is Nederland. De toetreding van Turkije tot de EU is de grootste nachtmerrie van de PVV. De hypotheses (H5 & H6) kloppen. De PVV is hard eurosceptisch en wordt eurosceptischer met elk nieuw partijprogramma. We hebben het hier wel over een nieuwe partij. De eerste partijprogramma’s waren nog niet zo goed uitgewerkt. Het laatste partijprogramma is zeer goed uitgewerkt en bevat heel veel sneren naar de EU. De PVV is eurosceptischer geworden doorheen de tijd, de anti-EU houding is nog extremer geworden.
85
Bijlage 2: Lijst Pim Fortuyn
2002 ZAKELIJK MET EEN HART (LPF, 2002)
De EU op zich is goed voor LPF: “De EU heeft veel bijgedragen aan de welvaart in de lidstaten.” Maar “het draagvlak onder de bevolking kan verder worden vergroot door terugdringing van de Brusselse bureaucratie.” “De LPF is een voorstander van de EU, maar met behoud van eigen identiteit en waar dit kan ook van onze soevereiniteit. Het subsidiariteitsbeginsel is leidend.” “Nederland moet stoppen met het vooruitlopen op de EU-afspraken. Laat de harmonisatie in het tempo dat Brussel aangeeft, een feit worden.” LPF is niet tegen nieuwe lidstaten, maar er is één voorwaarde. “Nieuwe lidstaten kunnen pas toetreden nadat de Nederlandse bevolking zich in een politiek bindend referendum hierover heeft kunnen uitspreken.”
2003 POLITIEK IS PASSIE (LPF, 2003)
LPF wil een sterk nationaal leger “in nauw overleg met zowel de NAVO alsook de EU.” “De Nederlandse regering dient zich in Europees verband sterk te maken voor het afschaffen van landbouwsubsidies en het wegnemen van barrières voor de toegang tot de Europese markt; meer marktwerking, minder hulp.” Hierdoor wordt ook “de zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden structureel bevorderd.” De productie-uitgangspunten moeten voor elk land gelijk zijn. “Volledige afbouw van landbouwsubsidies voor overschotproductie en op termijn loskoppeling van steun aan landbouw en steun aan productie.” “Het proces van de Europese eenwording is een proces om volken en naties dichter tot elkaar te brengen. LPF is van mening dat we door de EU onze verscheidenheid, onze verschillende culturen en identiteiten kunnen behouden, omdat Europa de structuur biedt waarin deze kunnen overleven.” “De uitbreiding van de EU met Midden- en Oost-Europese landen is een grote politieke noodzaak om de deling van Europa ongedaan te maken. Het betekent ook dat in de kandidaat- landen in alle sectoren van de maatschappij interne hervormingen moeten worden doorgevoerd. Anderzijds dienen binnen de Unie institutionele hervormingen te worden doorgevoerd. Het gaat om vergroting van de democratische participatie, vereenvoudiging van het functioneren van de EU en een grotere legitimatie van het optreden van de instellingen.” Hoe wil LPF een grotere legitimatie? “• Raadplegend referendum in Nederland over diep ingrijpende Europese besluiten. De LPF betreurt dat dit niet gebeurd is bij de invoering van de euro en toetreding van de nieuwe landen. • Volledige afbouw van landbouwsubsidies voor overschotproductie en op termijn loskoppeling van steun aan landbouw en steun aan productie. • Handhaving van de criteria van het Stabiliteitspact.
86
• Het rondpompen van geld moet stoppen. • De hoogte van de Nederlandse bijdrage aan de Europese begroting moet worden herzien. • Terugdringen van de Europese bureaucratie waardoor het draagvlak voor Europa onder de bevolking wordt vergroot. • Informatie aan de burger over Europa veel gerichter en interactiever laten plaatsvinden. • De criteria voor de toelating van nieuwe landen onverkort handhaven; met name de criteria t.a.v. voedselveiligheid. • Nederlandse identiteit binnen de verscheidenheid van Europa benadrukken. Een Nederlander is Nederlander, Europeaan en wereldburger. En wel in die volgorde. • Subsidiariteitsbeginsel strikt handhaven. Besluiten nemen op het juiste niveau. • Samenwerking in Benelux-verband intensiveren ter versterking van de positie van Nederland binnen de EU. • In het kader van de besprekingen in de Europese Conventie er kritisch op toezien dat de macht binnen de EU niet uitsluitend bij de grote landen komt te liggen en dat Nederland niet steeds minder te vertellen zal krijgen. • Ontwikkelingen in Turkije kritisch volgen, zeker na de uitslag van de laatste verkiezingen aldaar, waar de ‘gematigde’ islamitische AKP de meerderheid behaalde. • De LPF is tegen het thans voorliggende voorstel voor invoering van een Europees aanhoudingsbevel. Van verplichte uitlevering van eigen onderdanen kan niet zo maar sprake zijn. “
Conclusie LPF
Het partijprogramma is niet zo eurosceptisch als gedacht. LPF is niet tegen de EU. LPF wil gewoon dat Nederland zo veel mogelijk in eigen handen houdt. We zien wel een scherpere visie in 2003, maar dit is omdat het verkiezingsprogramma van 2002 zeer beperkt was over de EU. Na de dood van Pim Fortuyn is de partij ook beginnen afbrokkelen en is er niet veel meer bijgekomen. Daarom hebben we het verkiezingsprogramma van 2006 er niet meer bijgenomen. Vanuit de partijprogramma’s kunnen we besluiten dat LPF niet hard eurosceptisch is, hypothese 5 klopt dus niet. Om hypothese 6 helemaal te ontkrachten hebben we te weinig informatie, ook al is dit bijzaak omdat LPF niet zeer eurosceptisch is.
87
Bijlage 3: Socialistisch Partij
1998 TEGENGAS! (SP, 1998)
De SP wil niet dat Nederland toetreedt tot de Economische en Monetaire Unie (EMU) in 1999. “Het uitgangspunt van 'meer markt en minder overheid' krijgt overal in de Unie zijn beslag via terugdringing van staatsschuld en begrotingstekort.” “Als de EMU tot stand komt en daarmee de vervanging van de gulden door de euro onafwendbaar wordt, draagt de Nederlandse overheid haar monetaire soevereiniteit over aan de niet democratisch controleerbare Europese Centrale Bank. Het Europees Parlement is machteloos en krachteloos.” Een EU moet werken aan de democratie. “Er moet een referendum komen over verdere overdracht van bevoegdheden aan 'Europa' en de invoering van de euro.” De SP wil geen Europees leger. Dit herhaalt de SP in ieder partijprogramma. “Het geld dat afgedragen wordt aan de Europese Unie die dat vervolgens weer rondpompt via onder andere de structuurfondsen, dient drastisch te worden verminderd.” “De overheid [draagt] steeds meer nationale bevoegdheden over aan de Europese Unie, waarin democratische controle ontbreekt en de invloed van grote landen en grote concerns overheerst.” “De Europese integratie zoals die in het Verdrag van Maastricht is vastgelegd, heeft ontoelaatbare consequenties op sociaal en op democratisch gebied.”
2002 & 2003 EERSTE WEG LINKS (Stem SP actieprogramma) (SP, 2002 & 2003)
Beide programma’s zijn bijna 100% hetzelfde. De SP wil een noodplan met de gulden, moest de euro mislukken. “Een noodplan voor herinvoering van de gulden dient paraat te worden gehouden, voor het geval dat invoering van de euro – het grootste monetaire experiment uit de geschiedenis – verkeerd uitpakt.” “Nederland moet niet deelnemen aan het Europees Veiligheids- en Defensie-Initiatief (EVDI).” Een hervorming van GLB is nodig. “Het Europese landbouwbeleid dat financiële steun koppelt aan productieomvang deugt niet.” “Het rondpompen van geld via allerlei fondsen en de ineffectieve landbouwsubsidies moet worden vervangen door meer steun voor regio’s die het echt nodig hebben.” “Nederland stopt met het overdragen van nog meer bevoegdheden aan de ondemocratische Europese Unie. Bovendien zien we dat de democratische overheid in hoog tempo zaken en taken afschuift naar de volstrekt niet democratisch controleerbare ‘markt’.” “De Europese Unie is verworden tot een neoliberaal project, dat zich richt op het vergroten van de macht van grote ondernemingen en het
88
verkleinen van de zeggenschap van het democratische publieke bestuur.” “Over belangrijke en ingrijpende besluiten … zouden referenda gehouden moeten worden, zodat het volk van Europa kan beslissen over haar eigen toekomst.” Ook het nationaal niveau moet democratische controle op de EU uitoefenen. De SP is wel voor Europese samenwerking “inzake milieubescherming, criminaliteitsbestrijding, beperking van onnodige mobiliteit, tegengaan van belastingconcurrentie en het in goede banen leiden van migratie.” “We moeten op een andere manier gaan samenwerken in Europa. Daarbij moet juist de vergroting van de democratische zeggenschap en de betrokkenheid van de bevolking van Europa centraal staan.”
2006 Een beter Nederland, voor hetzelfde geld (SP, 2006)
“De Europese Unie, die ons landbouwbeleid goeddeels voorschrijft, is bezig prijssteun aan boeren te vervangen door toeslagen. Deze worden verkocht als sociale en milieumaatregelen, maar leiden in de praktijk tot verkapte dumping van landbouwproducten”. Hervorming van het Europees landbouwbeleid is nodig. “Alleen die bedrijven die het echt nodig hebben krijgen nog inkomenssteun.” “Het onnodig rondpompen van subsidiegelden tussen Europa en de lidstaten moet stoppen.” “Het massale ‘nee’ van de Nederlandse bevolking tegen de Europese Grondwet maakte duidelijk dat de politiek ook hier niet heeft gedaan wat de burgers wensten. … Daarvoor is het noodzakelijk dat niet langer wordt toegestaan dat de Europese Unie haar bevoegdheden overschrijdt en steeds verder uitbreidt.” De burger moet weer vertrouwen krijgen in de EU. Ook de SP legt de nadruk op subsidiariteit en proportionaliteit. “De grootheidswaan van Brussel heeft veel burgers van de Europese Unie vervreemd en de wildgroei aan Europese regelgeving is niet meer van deze tijd. Het Europees Parlement zou de Europese politiek dichter bij de burgers moeten brengen.” “Europese samenwerking dient de politieke, sociale en culturele relaties tussen landen en mensen te verbeteren. De in de jaren tachtig ingezette neoliberale richting van de Europese Unie bedreigt echter de sociale verhoudingen en tast de publieke dienstverlening in de lidstaten aan.” “Maar er dreigt nieuw onheil, zoals de Europese dienstenrichtlijn, die werknemers in de dienstverlening in de afzonderlijke EU-landen tegen elkaar laat concurreren op lonen en arbeidsomstandigheden. Europese samenwerking moet tot doel hebben om de arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden te verbeteren, niet om ze te verslechteren.” “De Europese Grondwet had tot doel dat politieke integratieproces een constitutionele basis te geven. Na het heldere ‘nee’ van de Nederlandse bevolking kan van een verdere overdracht van bevoegdheden
89
van de lidstaten naar ‘Brussel’ geen sprake zijn.” Onderwijs, gezondheidszorg, volkshuisvesting, sociale zekerheid en openbaar vervoer moet nationaal geregeld worden. Interne markt en grensoverschrijdende kwesties (terrorismebestrijding, milieu, arbeidsmigratie, energie en asielbeleid) moeten op Europees vlak geregeld worden. De EU krijgt geen extra geld van de SP. Daarnaast wil de SP dat het EP enkel vergadert in Brussel en “voorstellen voor verdere uitbreiding van de Europese Unie moeten in een referendum aan de Nederlandse bevolking worden voorgelegd”.
2010 EEN BETER NEDERLAND VOOR MINDER GELD (SP, 2010)
“We scheiden spaar- en zakenbanken. Zo verhinderen we dat banken ooit nog gokken met het spaargeld van hun klanten. Dit doen we in Europees verband.” “Brussel moet goedkoper. Bij de onderhandelingen over de bijdrage van Nederland aan de Europese Unie zetten we in op verlaging van deze bijdrage. Het onnodig rondpompen van Europese subsidies moet stoppen. De wildgroei aan agentschappen moet beperkt en de bureaucratie moet aan banden.”“Nederland spreekt haar veto uit over de volgende lange termijn begroting van de Europese Unie wanneer lidstaten daarbij niet worden verplicht hun Europese subsidies te verantwoorden.” “Brusselse bemoeienis met ons onderwijs, onze gezondheidszorg, volkshuisvesting, sociale zekerheid en openbaar vervoer willen we niet.” “De sociale rechten die in het Europese Verdrag zijn opgenomen werken we uit, met gelijk loon voor gelijk werk voor alle bedrijven. De concurrentieregels van de interne markt worden ondergeschikt gemaakt aan vakbondsrechten en cao-afspraken.”
2012 Nieuw vertrouwen (SP, 2012)
De SP wil net zoals in 2010 de spaar- en zakenbanken scheiden. “Nederland zet zich in om Europese begrotingsregels aan te passen, zodat verstandig economisch beleid mogelijk is en landen niet worden gedwongen hun economie kapot te bezuinigen. Concreet betekent dit dat Nederland in 2013 niet vasthoudt aan de opgelegde drie procent begrotingsnorm uit het stabiliteitpact, maar juist de economie wordt gestimuleerd. Uiterlijk in 2015 wordt het tekort teruggebracht tot onder de drie procent.” Landen waarvan de schulden niet meer houdbaar krijgen geen nieuwe leningen meer, “in plaats daarvan wordt een (groter) deel van de schuld afgeschreven.” “In plaats van Europese banken voor duizend miljard aan goedkope leningen te verstrekken in de hoop dat deze het weer doorlenen aan overheden, kan de ECB beter direct de economie stimuleren door overheidsobligaties van alle eurolanden op te kopen.” “We verzetten ons tegen het huidige permanente noodfonds van de eurozone, het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM).” Wanneer het ESM er toch komt, moet er
90
voldoende nationaal zeggenschap behouden blijven over het permanente noodfonds en de besteding ervan. “Het geld dat nu naar Europa gaat en terugkomt in de vorm van toeslagen, kan beter worden gebruikt om de Nederlandse landbouw flink duurzamer en groener te maken. De bijdrage aan het ‘Gemeenschappelijk Landbouwbeleid’ van de Europese Unie (40 procent van de totaaluitgaven van de EU) wordt gehalveerd. … Wat overblijft, is een fonds voor prijs- en marktbeleid, voor het geval het inkomen van boeren door de bodem zakt, en een vergroeningsfonds dat andere (nieuwe) lidstaten moet aanmoedigen de landbouw te verduurzamen.” “Een Europa dat vooral bezig is met het verspreiden van een neoliberale politiek brengt die samenwerking juist in groot gevaar.” “Europese samenwerking richten we niet langer op alleen maar geld verdienen maar vooral op het behoud van de vrede, de bescherming van de veiligheid en de bevordering van welvaart en welzijn voor iedereen.” De SP zet “in op betere samenwerking om een socialer Europa op te bouwen, met respect voor diversiteit, subsidiariteit en soevereiniteit. In plaats van steeds verdere overdracht van nationale soevereiniteit aan de Europese Unie gaan we inzetten op grotere effectiviteit van de samenwerking in Europa. … Europese samenwerking kan alleen met steun van de bevolking.” “Bij belangrijke besluiten dienen zij zich daarom uit te kunnen spreken, bijvoorbeeld via referenda.” Het sociaal stelsel en de pensioenen, het onderwijs en de zorg, huisvesting en openbaar vervoer blijven bevoegdheid van Nederland. “We ontdoen het huidige beleid van de Europese Unie van zijn neoliberale karakter. We dringen de invloed van het leger aan lobbyisten van grote bedrijven in Brussel terug. Bij elke raadpleging door de Europese instellingen moeten vertegenwoordigers van de vakbeweging, van consumentenorganisaties, van het midden- en kleinbedrijf en van milieu- en andere organisaties die staan voor algemene belangen, meer worden gehoord. De controlerende rol van het Europees parlement dient te worden uitgebreid.” “De Europese Unie wordt omgevormd van een project waarin de markt heilig is verklaard tot een samenwerkingsverband dat bevordering van welvaart in de lidstaten centraal stelt.” “Het mandaat van de Europese Centrale Bank (ECB) wordt verruimd en niet langer alleen gericht op het bestrijden van inflatie, maar ook op het bevorderen van werkgelegenheid. Er komt democratisch toezicht op de ECB.” “Om Europese samenwerking weer tot lonkend perspectief voor burgers in Europa te maken, moeten de financiële markten in Europa aan banden worden gelegd. Ingrijpende regulering van financiële markten is noodzakelijk ter stabilisering van de Europese economie.”
91
“De begroting van de Europese Unie wordt beperkt en rondpompen van Europese subsidies tussen de rijkere lidstaten gestopt. Subsidies worden beperkt tot verbeteringen in armere regio’s. Nederland accepteert de volgende lange termijnbegroting van de Europese Unie niet meer als lidstaten hun Europese subsidies niet verantwoorden.”
Conclusie
De SP was in 1998 zeer scherp als het over de euro en het EMU ging. Wanneer de financiële perikels weer opflakkeren dan komt de SP ook weer scherp uit de hoek. Ze verzetten zich tegen het neoliberale en ondemocratische Europa. We kunnen de eurosceptische lijn volgen van de SP. De SP behoudt ook zijn eurosceptische positie. De nadruk ligt vooral op het financiële. Ook hier klopt de hypothese.