UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
HOE VROUWEN WERK EN GEZIN COMBINEREN EEN KWALITATIEF VERGELIJKENDE STUDIE OVER HET BELEVINGSASPECT VAN VROUWEN GEBOREN TUSSEN 1931-1945 EN VANAF 1960
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 26 599
MARISSA BORGOO
MASTERPROEF SOCIOLOGIE
PROMOTOR: PROF. DR. BART VAN DE PUTTE COMMISSARIS: PROF. DR. LESLEY HUSTINX
ACADEMIEJAAR 2013 – 2014
Abstract Het Work-Family Conflict (WFC) bij vrouwen is tussen 1977 en 1997 significant toegenomen. Veel kwalitatieve onderzoeken die deze toename van het WFC verklaren zijn er echter niet. Dit onderzoek heeft tot doel een mogelijke verklaring te bieden aan die stijging d.m.v. diepte-interviews. Via die interviews wordt meer inzicht verkregen op het belevingsaspect die vrouwen hebben omtrent het combineren van werk en gezin. Door het belevingsaspect van twee generaties moeders te vergelijken met elkaar wil ik tot een verklaring komen waarom het WFC over tijd is toegenomen. De oudste generatie moeders zijn geboren tussen 19311945 en de jongste generatie is geboren vanaf 1960 of later. De resultaten tonen aan dat er in de voorbije halve eeuw 4 grote maatschappelijke wijzigingen plaatsvonden die een grote invloed hebben op de werkgezinsbeleving van vrouwen en die mogelijks een verklaring bieden voor de toenemende WFC. Ten eerste is er toegenomen keuzemogelijkheden die enerzijds vrijheid biedt maar anderzijds individuele verantwoordelijkheid en twijfel veroorzaakt. Ten tweede is er in tegenstelling tot de oudere generatie meer sprake van anomie waarbij gebrek aan eenduidige normen een grotere verantwoordelijkheid legt bij het individu. Ten derde zorgt de nadruk op kwaliteit van leven ook voor een plicht op kwaliteit van leven. De vierde en laatste verklaring vinden we in de toenemende trend naar gendergelijkheid die een krampachtige maternal gatekeeping in de hand werkt.
Inhoudstabel 1.Inleiding.................................................................................................................................. 1 2.Literatuurstudie ..................................................................................................................... 5 2.1 Een wijzigende maatschappelijke context ..................................................................... 5 2.1.1 De vervoeging van vrouwen op de arbeidsmarkt en de schoolbanken ................ 6 2.1.2 Een mentaliteitsverandering naar meer gendergelijkheid .................................... 8 2.1.3 Een veranderende tijdsgeest ................................................................................. 10 2.2 Het Work-Family Conflict en zijn ontwikkelingen ....................................................... 11 2.2.1 Competing Devotion (Blair-Loy, 2003) .................................................................. 12 2.2.2 Het Work-Family Conflict ...................................................................................... 12 2.2.3 Vlaamse opvatting over carrière-kost................................................................... 14 2.2.4 Hoe evolueert het WFC binnen een levensloop ................................................... 14 2.2.5 Hoe evolueert het WFC over tijd? ......................................................................... 14 2.3 Specifieke gezinskenmerken en de invloed op de werk-gezinsbeleving van werkende moeders .............................................................................................................................. 17 2.3.1 De externe en interne arbeidsverdeling tussen man en vrouw........................... 17 2.3.2 Maternal Gatekeeping .......................................................................................... 20 2.3.3 Steun van familie en vrienden .............................................................................. 25 2.3.4 De werkgever en de werkomgeving ..................................................................... 26 3.Methode............................................................................................................................... 28 3.1 Steekproef ..................................................................................................................... 28 3.2 Opzet ............................................................................................................................. 30 4.Resultaten ............................................................................................................................ 35 4.1 Algemeen ...................................................................................................................... 35 4.1.1 Toenemende keuzemogelijkheden ....................................................................... 36 4.1.2 Een gebrek aan eenduidige normen ..................................................................... 37 4.1.3 Nadruk op kwaliteit van leven .............................................................................. 38 4.1.4 Maternal Gatekeeping door toenemende gendergelijkheid ............................... 39 4.2 Job en diploma .............................................................................................................. 40 4.2.1 Je werk als positieve spill-over.............................................................................. 40 4.2.1 Perceptie van de job en diploma .......................................................................... 42 4.2.2 De mogelijkheid tot verminderd werken.............................................................. 45 4.2.4 Uurregelingen en de gevolgen voor de kinderzorg .............................................. 48
4.3 Het gevoel er alleen voor te staan. .............................................................................. 52 4.3.1 Ongelijke interne arbeidsverdeling zonder motivatie ......................................... 52 4.3.2 Sociale achtergrond en de persoonlijkheid van de man ...................................... 55 4.4 Extra verwachtingen voor de jonge generatie............................................................. 59 4.4.1 Gezonde voeding en een ordelijk huis .................................................................. 59 4.4.2 Buitenschoolse activiteiten ................................................................................... 61 4.4.3 Zoveel mogelijk quality time met de kinderen ..................................................... 62 4.5 Nood aan een leven buiten het gezin en werk ............................................................ 64 4.5.1 Gezinskost .............................................................................................................. 64 4.5.2 Hobby’s en Ontspanning ....................................................................................... 66 5. Bespreking en conclusie ..................................................................................................... 69 6. Referentielijst...................................................................................................................... 75 Bijlagen .................................................................................................................................... 80 Bijlage 1: Uitnodigingsbrief aan respondenten ................................................................. 80 Bijlage 2: Steekproefmatrix ................................................................................................ 81 Bijlage 3: Interviewvragen .................................................................................................. 82 Bijlage 4: Codeboom ........................................................................................................... 88
1. Inleiding Het Work-Family Conflict (WFC) bij vrouwen is tussen 1977 en 1997 significant toegenomen (Nomaguchi, 2009). Nomaguchi (2009) verklaart die stijging a.d.h.v. enkele factoren zoals de arbeidsparticipatie van de vrouw, de stijging van het opleidingsniveau waardoor de eisen en verwachtingen van de werknemer toenemen. Verder is er ook de toename van het aantal werkuren waardoor men over minder vrije tijd beschikt, de ongelijke interne arbeidsverdeling tussen man en vrouw en als laatste minder vrije tijd kunnen doorbrengen met de kinderen dan gewenst. Deze factoren samen verklaren volgens Nomaguchi (2009) de stijging van WFC. Vrouwen rapporteren een hoger WFC dan mannen. Dit komt voornamelijk doordat vrouwen vaak nog gezien worden als dé verantwoordelijke van een succesvol gezinsleven en doordat de huishoudelijke arbeid vaak nog ongelijk verdeeld is (Poortman & van der Lippe, 2009; Coltrane, 2000; Higgins & Duxbury, 1992). Het WFC wordt door vorige redenen vaker aan het welzijn van de vrouw dan aan het welzijn van de man gelinkt (Nomaguchi, 2009). Zowel vaders als moeders geven aan dat ze meer met stress te maken krijgen, maar enkel bij de moeders leidt dit tot een lager gevoel van welbevinden (Nomaguchi, Milkie & Bianchi, 2005). Er is in de laatste halve eeuw een duidelijke trend naar gendergelijkheid (Cotter, Hermsen & Vanneman, 2011) - wat een positief effect zou moeten hebben op het WFC - maar in de praktijk zijn er nog steeds sporen van traditionele genderideologieën waardoor de interne en externe arbeidsverdeling tussen man en vrouw vaak nog ongelijk verdeeld is (Blair-Loy, 2003; Greenstein, 1996; Poortman & van der Lippe, 2009). Cotter, Hermsen & Vanneman (2011) hebben het over een stagnatie en spreken zelfs van een terugval naar traditionele genderideologieën vanaf midden jaren 90. Voor de stijging van het WFC haalde Nomaguchi (2009) al enkele verklarende factoren aan maar die zijn kwantitatief van aard of worden door andere literatuur tegengesproken. Zo gaat hij er bijvoorbeeld van uit dat de werkuren toegenomen 1
zijn en de vrije tijd is afgenomen. Jacobs & Gerson (2011) stellen ten eerste vast dat in tegenstelling tot wat Nomaguchi beweert, de werkuren niet zijn toegenomen. Ten tweede gaan zij er van uit dat er eerder dan alleen de werkuren te beschouwen, rekening moet gehouden worden met de combinatie van de werkschema’s van beide partners om tot een beter begrip van het WFC te komen. Ook stelt hij vast dat de ongelijke interne arbeidsverdeling tussen man en vrouw een aanleiding is tot een toename van het WFC. Dit kan echter tegengesproken worden als we dit vergelijken met de oudere generatie moeders waarbij de werkverdeling nog ongelijker verdeeld was en bijgevolg de kans op een WFC groter zou moeten zijn. Bij de meeste van Nomaguchi’s (2009) variabelen kan een vraagteken geplaatst worden. Zijn variabelen missen diepgang omdat ze niet blootleggen welke mechanismen binnen die variabelen een verklaring kunnen bieden waarom ze wel of niet gepercipieerd worden als een risicofactor voor de toename het WFC. Door de tegenspraak en het beperkt inzicht in de variabelen is er nood aan onderzoek dat vanuit een kwalitatieve en constructivistische invalshoek het WFC benadert, waardoor de mechanismen achter de variabelen zichtbaar worden. Om die reden wordt in dit onderzoek een uitgebreide literatuurstudie gegeven zodat alle mogelijke beïnvloedende factoren voor het WFC aan bod komen. Dit zijn factoren op het niveau van de samenleving, de concrete leefomgeving en de interne factoren binnen het gezin zelf. Tijdens de interviews komen al deze factoren aan bod en wordt gepoogd vat te krijgen op het belevingsaspect om op die manier de mechanismen en redenering te ontdekken en om zo de handelingspatronen beter te begrijpen. Concreet willen we de beleving achterhalen die moeders hebben over: de interne en externe arbeidsverdeling tussen man en vrouw, carrièrekost, hulp van familie en vrienden, kind kenmerken, moederrol ambities, werkambities, genderideologieën, betekenis die aan een job en diploma worden gegeven, werkregelingen zoals vermindert werken, concrete uurregelingen, verantwoordelijkheden, werksfeer. Ook aangeleerde moederrol vaardigheden, het uitbesteding van huishoudelijke en verzorgende taken aan betaalde werkkrachten of aan de man en als laatste de 2
algemene tijdsgeest en –mentaliteit waarin beide generaties vrouwen leven en opgevoed zijn. We staan dus niet stil bij welke beïnvloedende factoren een risicofactor zijn voor het WFC, maar op welke manier een bepaalde factor zoals bijvoorbeeld de ongelijke arbeidsverdeling een invloed kan hebben op het WFC. Deze ongelijke arbeidsdeling kan voor de ene moeder een riscofactor zijn voor het ontstaan van een WFC, maar hoeft niet zo te zijn voor een andere moeder. Op die manier hopen we tijdens de analyses een loutere opsomming van de vele beïnvloedende factoren te overstijgen door overkoepelende redenen te ontdekken die bepalend zijn voor de manier waarop moeders die factoren al dan niet als een risicofactor percipiëren. Door deze belevingen, betekenissen en ervaringen intergenerationeel te vergelijken hopen we een verklaring te kunnen formuleren voor de toename van het WFC. Omdat Nomaguchi (2009) een duidelijke wijziging ziet van het WFC over de tijd heen, worden in dit onderzoek twee generaties vrouwen met elkaar vergeleken. Door de belevingen van beide cohorten te vergelijken met elkaar kunnen we beter begrijpen op welke manier de wijzigende maatschappelijke context ervoor zorgt dat vrouwen binnen de huidige samenleving vatbaarder zijn het WFC. De oudste generatie vrouwen zijn geboren tussen 1931 en 1945 en de jongste generatie vanaf 1960. Deze twee cohorten combineren werk en gezin binnen twee verschillende contexten: de oudere generatie kent vooral het kostwinnersmodel en weinig genderegaliteit, terwijl bij de jongste cohorte er een trend is naar meer gendergelijkheid en het combinatiemodel de norm is. Dit onderzoek heeft concreet tot doel: i) Voor beide generaties onderzoeken wat de voornaamste factoren (bijvoorbeeld aantal kinderen, werkregelingen, opvangmogelijkheden enzo) zijn die de werkgezinsbeleving van de werkende moeder bepalen en beïnvloeden ii) De algemene belevingen van beide generaties moeders intergenerationeel vergelijken met elkaar om vanuit de variatie in beleving een mogelijke verklaring te bieden voor de toename van het WFC
3
iii) Een vergelijking maken van de maatschappelijke contexten waarbinnen deze vrouwen werk en gezin combineren om zo tot een mogelijke verklaring te komen waarom de huidige maatschappelijke context een groter risico inhoudt voor het WFC
Dit zal concreet onderzocht worden aan de hand van 13 diepte-interviews. Voor het jongste cohort worden 6 moeders geïnterviewd en voor het oudste cohort 7 moeders. In de interviews wordt nadruk gelegd op beleving en betekenis zodat een evolutief beeld op persoonlijke en maatschappelijke moeilijkheden geconstrueerd kan worden. Er wordt ingegaan op het waarom en hoe zodat de complexiteit van het WFC alsook het dagelijks combineren van werk en gezin vanuit het standpunt van de vrouw ten volle begrepen wordt. Waar in vorige onderzoeken vooral rekening wordt gehouden met de feitelijke situaties om van daaruit de toename van het WFC te benaderen willen we hier meer stilstaan bij de verschillende manieren waarop beide generaties vrouwen omgaan met die feitelijke situaties en hoe het beleefd wordt. We zoeken dus naar intergenerationeel belevingsverschillen en gaan na of die een mogelijke verklaring bieden voor de toename van het WFC.
Op die manier kan toekomstig onderzoek naar het WFC aangevuld worden met mogelijke verklaringen alsook nieuwe aandachtspunten of beïnvloedende factoren voor het WFC. In de literatuurstudie worden drie grote onderwerpen behandeld. Ten eerste is er de wijzigende maatschappelijke context, waarin beide cohorten onderling worden vergeleken, ten tweede het WFC en de evolutie ervan en ten slotte de specifieke gezinskenmerken en hun invloed op de werkgezinsbeleving van werkende moeders.
4
2.
Literatuurstudie
Omdat we het WFC ten gronde willen begrijpen, is het belangrijk om uitgebreid stil te staan bij de voornaamste beïnvloedende factoren voor het WFC die reeds in de literatuur beschreven zijn. Deze literatuurstudie bevat drie grote delen. In het eerste deel staan we stil bij de ruimere maatschappelijke context en hoe deze in de laatste halve eeuw gewijzigd is. Dit om de betekenisgeving van beide generaties moeders beter te kunnen kaderen. Meer specifiek wordt aandacht besteed aan de vervoeging van vrouwen op de arbeidsmarkt en in het onderwijs, de waarneembare trend naar meer gendergelijkheid en de verandering in tijdsgeest die gedurende de laatste halve eeuw zichtbaar was. In het tweede deel bekijken we op welke manier de werk-gezinscombinatie kan leiden tot problemen en concentreren we ons op het Work-Family Conflict (WFC). We kijken wat het WFC precies is, in welke levensfasen dit het meest prominent aanwezig is en welke evoluties het de laatste halve eeuw ondergaan heeft. Terwijl we in het eerste deel de ruimere maatschappelijke ontwikkelingen bespreken, staan we in het derde deel stil bij specifieke gezinskenmerken. Meer concreet bespreken we de externe en interne arbeidsverdeling tussen man en vrouw, het fenomeen van maternal gatekeeping, de hulp van familie en vrienden en de werkomgeving waarin de vrouw werkt. Bij elk van deze factoren bekijken we hoe dit mogelijks het belevingsaspect van vrouwen affecteert en/of dit het WFC beïnvloedt.
2.1 Een wijzigende maatschappelijke context De voornaamste en meest zichtbare wijzigingen die het leven van de vrouw drastisch veranderd hebben, is haar vervoeging op de arbeidsmarkt (Vanhaute, 2004) en het grote aandeel vrouwen die hogere studies doen (Vanhaute, 2004). Ook al bestaat het twee-inkomens gezin al enige tijd, toch botst dit nog vaak met de resterende traditionele waarden en normen waardoor er spanning, dilemma, schuld en stress ontstaan wanneer men niet handelt conform hun gesocialiseerde waarden en genderrollen (Putney & Bengtson, 2005; Hoffman, 1989).
5
2.1.1 De vervoeging van vrouwen op de arbeidsmarkt en de schoolbanken a) De vrouwelijke arbeidsparticipatie en de gevolgen op de gezinsstructuren Het is pas in de tweede feministische golf (1970-1980) dat de vrouw haar sociaaleconomische positie versterkt, wat voor grote maatschappelijke veranderingen zorgt (van de Loo, 2005). In deze golf wordt gestreden naar vrije keuze en gelijke kansen voor de vrouw. Een vrouw mag een eerlijk betaalde baan hebben, kiest zelf welk beroep ze wil uitoefenen, kiest zelf haar partner, kiest zelf of ze kinderen en/of een carrière wil, et cetera (van de Loo, 2005). Door de arbeidsparticipatie van de vrouw verandert de traditionele consensus over de verdeling van arbeid waarin de man uit gaat werken terwijl de vrouw voor de kinderen en het huishouden in staat. In onderstaande grafiek is te zien hoe in Vlaanderen het aantal werkende vrouwen tussen 1950 en 2000 toeneemt met ongeveer 20 procent (Vanhaute, 2004). Tabel 1: De geregistreerde arbeidsparticipatie in Vlaanderen tussen 1850 - 2000 (Vanhaute, 2004)
Nemen we figuur 1 erbij dan kunnen we de daling (1850-1950) en de stijging (19502000) van de vrouwenarbeid beter begrijpen. In deze figuur zie je hoe het kostwinnersmodel dat kenmerkend is voor de 20ste eeuw langzaam overschakelt naar het combinatiemodel (Vanhaute, 2004). Het kostwinnersmodel ontstond op initiatief van de overheid en verklaart de daling van vrouwenarbeid tussen 1850 en 1950 (Van Dongen, Beck & Vanhoute, 2001). In de 19de eeuw was het immers zo dat
6
in het liberale marktsysteem de sociale bescherming zeer minimaal was waardoor kinderen en moeders verplicht waren te werken om te overleven. Door het ingrijpen van de overheid en door meer sociale bescherming te bieden kon men gedurende de 20ste eeuw voldoende rondkomen met enkel het loon van de man, waardoor de arbeidsparticipatie van de vrouw en kinderen afnam. Het kostwinnersmodel was geboren. Mannen verrichten buitenshuis betaalde arbeid en vrouwen binnenshuis niet-betaalde arbeid (Van Dongen, Beck & Vanhoute, 2001). Er was een patriarchale gezinsverhouding waarbij een strakke arbeidsverdeling van tel was en zowel binnen het gezin als op de arbeidsmarkt bestond er een grote ongelijkheid tussen man en vrouw (Vanhaute, 2004). Vanaf 1950 zien we terug een stijging in de vrouwelijke arbeidsparticipatie wat de teloorgang van het kostwinnersmodel betekent (Vanhaute, 2004). De stijging van de vrouwelijke arbeidsparticipatie werd mogelijk door invloeden uit het feminisme en de toenemende individualisering. In het combinatiemodel nemen zowel mannen als vrouwen deel aan het arbeidsproces. De interne en externe arbeid tussen vrouwen en mannen is meer gelijk verdeeld (Vanhaute, 2004). Figuur 1: Ontwikkeling van drie basismodellen van de maatschappij en de arbeidsverdeling binnen gezinnen (Vanhaute, 2004)
De overgang van het kostwinnersmodel naar het combinatiemodel is echter niet van de ene dag op de andere dag gebeurd (Tijdens, 2006). In de jaren ’50 en ’60 stopten de meeste vrouwen met werken vanaf het moment dat ze trouwden. Vanaf de jaren 7
’70 blijven ze ook doorwerken nadat ze getrouwd zijn, maar stoppen ze toch met werken wanneer hun eerste kind geboren wordt. Het is pas van halverwege de jaren ’80 dat vrouwen de arbeidsmarkt terug intreden nadat hun kinderen voldoende groot zijn (Geurts & Van Woensel, 2005). In de decennia die daarop volgen, wordt de onderbrekingsduur steeds korter tot op heden waar het niet abnormaal is voor een vrouw om haar hele leven werkzaam te zijn (Tijdens, 2006). Tijdens die geleidelijke toetreding op de arbeidsmarkt is er dus een wijziging te zien in de levensfasen waarop de vrouw het meest beroepsactief is. b) De vrouw gaat studeren Naast de toename van vrouwen op de arbeidsmarkt is er ook een duidelijk wijziging te zien in het aantal vrouwen die onderwijs volgen. Vanaf de tweede wereldoorlog neemt – o.a. door de democratisering van het onderwijs - het percentage mannen in het onderwijs toe (Vanhaute, 2004). Kort na de mannen vervoegen ook de vrouwen massaal de schoolbanken. Hun toename is nog intenser wat resulteert in een voorsprong op de mannen (Vanhaute, 2004). Ook is er een duidelijke toename van het aantal leerlingen uit lagere socio-economische klassen die participeren in het hoger onderwijs (Verbergt, Cantillon & Van den Bosch, 2009). Er is dus een opwaartse sociale mobiliteit zowel in sterkere als zwakkere sociale milieus. Studeren en werken als vrouw wordt steeds meer gezien als een norm. In dit onderzoek zullen we daarom trachten te achterhalen welke verschillende betekenissen beide generaties vrouwen geven aan werk en studeren. We onderzoeken of het verschil in betekenis een mogelijke verklaring kan bieden voor de toename van het WFC. 2.1.2 Een mentaliteitsverandering naar meer gendergelijkheid Een tweede maatschappelijke veranderingen naast de vervoeging van vrouwen op de arbeidsmarkt en school is de trend naar meer gendergelijkheid. Heel wat waarden, normen en wetten wijzen op meer genderegaliteit, maar om over volledige gendergelijkheid te spreken is het nog wat vroeg.
8
a) Een trend naar meer gendergelijkheid Gedurende de laatste eeuw zien we in West-Europa en de Verenigde Staten een duidelijke trend naar meer gendergelijkheid (Cotter, Hermsen & Vanneman, 2011; Blom, 1993). Vanaf de jaren ’60 keerde het tij waardoor vrouwen niet louter meer verantwoordelijk waren voor de zorg van de kinderen, haar man en het huishouden. Vanaf dan konden vrouwen ook ambities hebben die verder reikten dan hun huiskamer en er wordt gestreefd naar individuele ontplooiing. Het leven van een huismoeder wordt steeds meer aanschouwd als onvoldoende en een praktijk uit een ver verleden. Individuele ontplooiing, wordt gezien als een norm en zelfs als een recht (Cotter, Hermsen & Vanneman, 2011; Blom, 1993). Ook de overheid neemt deze nieuwe waarden op en streeft naar gelijke behandeling van de vrouw op de arbeidsmarkt (Blom, 1993; Vanhaute, 2004). Binnen het huwelijk zien we ook steeds meer gelijkheid. De patriarchale gezinsvorm lijkt uit te sterven (Blom, 1993). Mannen nemen steeds meer deel in het huishouden waardoor de interne arbeidsverdeling minder ongelijk verdeeld is (Greenstein, 1996). In de laatste decennia zien we ook een groeiende betrokkenheid van de vaders ten opzichte van hun kinderen. Ze brengen meer tijd door met hun kinderen waardoor er meer sprake is van co-parenting (Turner en Welch, 2012). Ook wat betreft vrije tijd doen er zich wijzigingen voor (Glorieux, Minnen & Vandeweyer, 2005). Vrouwen hebben nog steeds veel minder vrije tijd dan mannen, maar er doet zich een positieve trend voor. Zo heeft de gemiddelde vrouw 6u53min minder vrije tijd in vergelijking met haar man, terwijl dit verschil in 2004 afneemt tot 5u37min. b) We zijn er bijna, maar nog niet helemaal Toch is er nog heel wat genderongelijkheid. Ten eerste zijn er tussen vrouwen en mannen
nog
steeds
sporen
van
een
traditionele
arbeidsverdeling
en
genderrolideologieën (Cotter, Hermsen & Vanneman, 2011). De vrouw ziet zichzelf en wordt gezien als de verantwoordelijke voor de zorg van de kinderen en een succesvol gezin waardoor ook vaak schuldgevoelens ontstaan als ze die 9
verwachtingen niet kan inlossen (Blair-Loy, 2003). Ondanks de verdubbeling van het aantal voltijds werkende moeders sinds 1970 is er toch maar een minimale stijging van de mannelijke deelname in huishoudelijke arbeid (Greenstein, 1996) en de zorg voor de kinderen (Poortman & van der Lippe, 2009). Mannen van werkende vrouwen gaan wel meer bijdragen in het huishouden dan mannen van nietwerkende vrouwen, maar het verschil is klein (Bianchi & Milkie, 2010). Het huwelijk krijgt een meer egalitair karakter maar toch ziet Blair-Loy (2001) dat vooral veeleisende banen moeilijk te combineren vallen met een moederrol. De weg naar meer gendergelijkheid is dus nog ver en zeker niet af. In dit onderzoek willen we begrijpen op welke manier genderongelijkheid en traditionele gender ideologieën al dan niet bijdragen tot de toename WFC en op welke manier die genderongelijkheid toch blijft bestaan. 2.1.3 Een veranderende tijdsgeest Een laatste wijziging in de maatschappelijke context tijdens de afgelopen eeuw is de verandering in de ruimere tijdsgeest en –mentaliteit. Volgens Inglehart (1997) is er sinds het laatste kwart van de 20ste eeuw een omwenteling van het moderne naar het postmoderne waardenpatroon waar meer aandacht is voor de kwaliteit van het leven en individuele vrijheid. Inglehart (1997) stelt vast dat de waarden binnen de maatschappij wijzigen naargelang de context. In perioden van schaarste zal men meer materialistisch ingesteld zijn en streeft men economische en fysische zekerheid na. Zo zien we in de jaren ’30 bijvoorbeeld het harmonieus gezin waar waarden zoals gevoel voor orde en gezag, standsbesef, nationaal sentiment, arbeidszin, spaarzaamheid, beheersing en zelfbeheersing centraal staan (Blom, 1993). In tijden van welvaart stapt men af van dit materialisme en wil men hogere behoeften zoals zelfverwezenlijking en waardering nastreven. Individuele ontplooiing - ook voor de vrouw - is dan het ideaal (Inglehart, 1997). Vrouwen uit de oudste cohort (geboren tussen 1931-1945) die we onderzoeken, hebben - zeker als ze tot de arbeidsklasse behoorden - armoede en schaarste meegemaakt. Door deze ervaring zullen zij volgens Inglehart’s schaarstehypothese zich vooral focussen op het bevredigen en waarborgen van hun basisbehoeften 10
doordat ze gesocialiseerd worden met waarden zoals spaarzaamheid, beheersing, prestatiegerichtheid. Het jong cohort (vanaf 1960), geboren in een opwaartse economische conjunctuur, legt minder de focus op die materialistische waarden maar eerder hogere doelen zoals de maximalisatie van de levenskwaliteit en het subjectieve welbevinden (Inglehart, 1997). Ook wordt de hedendaagse samenleving gekenmerkt door een grote mate van bewuste keuzevrijheid en het dragen van verantwoordelijkheid voor die keuzes (Aalbers-van Leeuwen, van Hees & Hermanns, 2002). Dit is bijvoorbeeld te zien in de opvoeding van kinderen. Ouders nemen een onderhandelende opvoedingsstijl aan, waarbij de kinderen ook keuze en inspraak hebben. We betrekken de tijdsgeest en –mentaliteit in het onderzoek omdat het mogelijks een verklaring biedt voor de toename van het WFC. Misschien zorgt de mentaliteit en algemene waarden waarmee men in het leven staat voor een andere perceptie van het WFC. Deel één stond in teken van de ruimere maatschappelijke ontwikkelingen, waarden en mentaliteit. Het is belangrijk om dit gesocialiseerde waardenpatroon en culturele ontwikkelingen van beide cohorten in rekening te brengen omdat ze voor beide generaties verschillen en met enige waarschijnlijkheid een beïnvloedende kracht hebben op het belevingsaspect van werkende moeders.
2.2 Het Work-Family Conflict en zijn ontwikkelingen In het eerste deel stonden we uitvoerig stil bij de wijzigende maatschappelijk context waarin we de vrouw in haar moeder- en professionele rol willen bestuderen. Nu we daar een beter beeld van hebben, gaan we dieper in op de dilemma’s en moeilijkheden die voortvloeien uit de dubbele dagtaak van de vrouw. Haar loyaliteit t.a.v. haar werk en gezin wordt op de proef gesteld wat niet zelden resulteert in een Work-Family Conflict (WFC). We bekijken ook de specifieke levensfasen waarin de kans op een WFC het grootst is en wat de oorzaken daar van zijn. We sluiten af met het onderzoek van Nomaguchi (2009) dat de eigenlijke aanleiding en basisonderzoek is van deze masterscriptie. Hij stelt immers vast dat het WFC in aard en intensiteit toeneemt en beargumenteert dit met tal van protectieve en risicofactoren.
11
2.2.1 Competing Devotion (Blair-Loy, 2003) Vrouwen kunnen worstelen met hun toewijding voor hun werk en gezin, ze ervaren een competing devotion. Wat voor deze vrouwen een persoonlijke moeilijkheid lijkt, is in feite een sociaal fenomeen dat bij heel wat vrouwen voorkomt. Dit komt doordat er culturele definities bestaan over werk en familie die wij internaliseren en die ons gedeeltelijk sturen in onze loyaliteit t.a.v. werk en gezin (Blair-Loy, 2003). Werk-devotie schema’s tonen ons dat wanneer we voor een carrière willen gaan, dit zeer veel toewijding, energie en tijd van ons vergt (Blair-Loy, 2003). Familie-devotie schema’s verwachten van vrouwen volledige toewijding aan partner en kinderen. Het is de taak van de vrouw om voor het gezin te zorgen omdat zij beschikt over zachtheid en het geduld dat kinderen nodig hebben. Vrouwen die een carrière willen uitbouwen worstelen met deze maatschappelijke verwachtingen wat kan resulteren in een work-family conflict (Blair-Loy, 2003). 2.2.2 Het Work-Family Conflict Work-Family Conflict komt ongeveer bij de helft van alle ouders voor - vooral bij alleenstaande ouders of koppels met een laag inkomen - en kent een stijging tussen 1977 en 1997. Die stijging doet zich voor ondanks het feit dat ouders steeds meer tijd doorbrengen met hun kinderen, meer intrinsieke werkbeloningen ervaren en er een attitude groeit naar meer gendergelijkheid (Nomaguchi, 2009). In de traditionele betekenis van het WFC bevindt de actor zich in een conflicterende situatie omdat de verwachtingen en rollen die voortkomen uit werk en familie moeilijk verenigbaar zijn (Greenhaus & Beutell, 1985). Het work-family conflict kan op twee manier benaderd worden. Enerzijds kan het zijn dat het werk met familie (work-to-family conflict) interfereert of familie met het werk (family-to-work conflict). Bij het WFC kunnen drie problemen worden vastgesteld (Carlson, Kacmar & Williams, 2000): 1. Tijd gebaseerde conflict waarbij er door de ene rol tijd tekort is om aan andere rollen te voldoen; 2. Spanning gebaseerd conflict waarbij de spanning van één rol het vervullen van andere rollen moeilijk maakt; 12
3. Gedrag gebaseerd conflict waarbij gedrag dat verwacht wordt vanuit één rol niet samengaat met het gedrag vereist voor andere rollen. Spill-over is een belangrijke term binnen het WFC en verklaart het samengaan tussen werk en familie. “Spill-over is het proces waarbij de effecten van werk en privé in elkaar overlopen. Werknemers nemen de emoties, attitudes, vaardigheden en gedragingen die ze op het werk hebben ontwikkeld mee naar huis en vice versa” (Lambert, zoals geciteerd in Peeters & Heiligers, 2006). Tegenwoordig is men meer van het idee dat deze spill-over ook een positief proces kan zijn. Zo kan het zijn dat een aangename werkomgeving wordt meegenomen naar huis of de ervaringen opgedaan op het werk gebruikt kunnen worden thuis of omgekeerd (Peeters & Heiligers, 2006). Mannen en vrouwen worden in gelijke mate met het WFC geconfronteerd (Byron, 2005; Schieman, Milkie & Glavin, 2009), al zeggen sommige studies dat het bij vrouwen meer dan bij mannen gaat om work-to-family conflict (Bianchi & Milkie, 2010) en het enkel bij vrouwen leidt tot een lager welzijn (Nomaguchi, Milkie & Bianchi, 2005). De reden waarom vrouwen een hoger WFC rapporteren dan de mannen komt doordat vrouwen nog steeds gezien worden als dé verantwoordelijke van een succesvol gezinsleven en de huishoudelijke arbeid ongelijk verdeeld is (Higgins & Duxbury, 1992). Het opleidingsniveau is volgens Nomaguchi & Brown (2011) een belangrijke protectieve factor voor spanningen en stress die moeders kunnen ervaren in het combineren van werk en gezin. Doordat opgeleide moeders vaak over meer middelen beschikken neemt de ouderlijke onzekerheid bij het opvoeden af. Al is het hebben van een carrière zowel voor mannen als vrouwen een Westers ideaal (Jacobs & Gerson, 2004), toch neemt de verwachting een carrière op te bouwen meer toe voor opgeleide vrouwen (Nomaguchi & Brown, 2011). De druk een carrière te moeten uitbouwen kan moeders het gevoel geven gevangen te zitten in hun rol als moeder. Door dit soort van rolgevangenschap lijken ze afgesloten van de volwassenwereld omdat bijna alles gebeurt in functie van de kinderen en waardoor ze de carrière verwachtingen moeilijker kunnen inlossen. 13
2.2.3 Vlaamse opvatting over carrière-kost Uit een kwantitatief onderzoek van Carton (2003) blijkt dat bijna 10 % van de Vlamingen ervan overtuigd is dat de tewerkstelling van de vrouw nadelige gevolgen heeft voor het gezin en voor de kinderen. Deze Vlamingen verkiezen het traditionele kostwinnersmodel en zijn van mening dat de participatie van de vrouw niet zonder nadelen samengaat. 20 % van de Vlamingen kan zich helemaal niet vinden in die carrière-kost stelling en vindt dat een werkende moeder helemaal niet ten koste gaat van het gezin. Vier op de tien Vlamingen is een matige tegenstander van het carrière-kost idee en de resterende groep (een derde van de Vlamingen) zijn matig voorstander van het carrière-kost idee. Het idee dat de arbeidsparticipatie van de vrouw nefaste gevolgen heeft op het gezinsleven is dus wel degelijk aanwezig in Vlaanderen. 2.2.4 Hoe evolueert het WFC binnen een levensloop Erikson, Martinengo en Hill (2010) tonen via hun onderzoek aan dat het work-tofamily conflict afhangt van de levensfase waarin ouders zich bevinden. Ze gaan in hun onderzoek na welke levensfase het meeste WFC veroorzaakt en komen tot het besluit dat het work-to-family conflict het vaakste voorkomt bij ouders van kinderen met een schoolgaande en voorschoolse leeftijd. Ouders in een latere levensfase (ouders van adolescenten of ouders tijdens het lege nest) hebben het minst last van het WFC. Ook al nemen de werkeisen binnen een carrière lineair toe, toch blijft de combinatie van werk en gezin het moeilijkst in de transitie naar ouderschap. Dit komt doordat dit een periode is waarin de ouderlijke zorg het meest intensief nodig is (Erikson, Martinengo en Hill, 2010) en doordat de nieuwe rol als ouder drastische gedragsveranderingen eisen en veel nieuwe verantwoordelijkheden met zich mee brengt (Kaufman & Uhlenberg, 2000). 2.2.5 Hoe evolueert het WFC over tijd? Nomaguchi (2009) bestudeert in zijn onderzoek hoe sociale veranderingen bijdragen tot de significante stijging van het WFC. Hij analyseert dit aan de hand van verschillende geboortecohorten en vergelijkt deze op basis van bepaalde kenmerken 14
met elkaar. In zijn studie komen tal van variabelen naar voor die het WFC faciliteren maar evenzeer variabelen die het WFC doen afnemen. Het WFC neemt af: In 1970 zag de man - ondanks de deelname van de vrouw in het arbeidsproces - het huishouden en zorg voor kinderen als een puur vrouwelijke verantwoordelijkheid. Pas in de late 1990’s begon de man zichzelf te zien als medeverantwoordelijke. Doordat de arbeidsdeling tussen man en vrouw meer egalitair wordt, ervaart de vrouw minder WFC. Het aantal kinderen per gezin is sinds 1977 gedaald wat impliceert dat men minder WFC zou ervaren doordat de kinderzorg en het huishouden afneemt met het aantal kinderen. Doordat traditionele genderideologieën sinds 1977 zijn afgenomen, ervaren werkende vrouwen minder het WFC dan vrouwen die werkten toen de maatschappijvisie nog meer traditioneel georiënteerd was. De arbeidsparticipatie van de moeder wordt steeds meer gezien als een normaliteit en een norm. Het WFC neemt toe: Een eerste belangrijke en vanzelfsprekende trend waardoor een hoger WFC wordt waargenomen is de arbeidsparticipatie van de vrouw. Wat betreft het opleidingsniveau is er tussen 1977 en 1997 een significante stijging voor zowel mannen als vrouwen. Een hogere opleiding kent voordelen zoals hoger inkomen, meer autonomie, meer flexibiliteit maar evenzeer negatieve gevolgen zoals hogere eisen en verwachtingen. Sinds 1970 zijn ook de verwachtingen van productiviteit en tijdsdruk toegenomen waardoor een hoger WFC wordt gerapporteerd. Het aantal uren dat een vrouw werkt, is sinds 1977 gestegen waardoor ook het WFC stijgt. Meer uren werken hangt bovendien samen met minder vrije tijd, wat op zijn beurt een voorspelling is van een hoger WFC. Tussen 1977 en 1997 brengen ouders meer tijd door met hun kinderen, wat het WFC doet afnemen. Toch geven ouders aan dat de tijd die ze met hun kinderen doorbrengen niet voldoende is. Door de maatschappelijke verwachting dat ouders voldoende betrokken moeten zijn bij hun kinderen is het dus waarschijnlijk dat het WFC sinds 1977 is toegenomen. Elke ouder wil streven naar het opgelegde ideaal waardoor men zich verplicht voelt zoveel mogelijk tijd met de kinderen door te brengen (Nomaguchi, 2009).
15
Putney & Bengtson (2005) deden een gelijkaardig onderzoek en constateerden dat de vrouwen uit de babyboom generatie tijdens hun midlife significant depressiever zijn en een lager zelfbeeld hebben dan oudere cohorten vrouwen tijdens hun midlife. De generatie X blijkt zelf nog depressiever te zijn dan de Baby Boomers. Er doet zich dus een trend voor waarbij de jongere generaties moeders steeds depressiever zijn. Tabel 2: Putney & Bengtson (2005) Geboren in 1900-1915 Geboren in 1916-1930
1920s women Depression Era women
Geboren in 1931-1945
Silent Generation woman
Geboren in 1946-1956
Baby Boomers
Geboren in 1960-1975
Generation X
Een belangrijke vaststelling is dat vrouwen vanaf de babyboom generatie familie en werk moeten combineren, terwijl bij de oudere cohorten er vooral traditionele arbeidsverdeling bestaat tussen man en vrouw. De babyboomers krijgen dus als een van de eerste cohorten te maken met het WFC. Werkende moeders uit oudere cohorten kampten waarschijnlijk ook met WFC maar dat was wellicht een minderheid aangezien het kostwinnersmodel toen dé trend was. De significante stijging van het WFC (Nomaguchi, 2009; Putney & Bengtson, 2005) en de competing devotion (Blair-Loy, 2003) toont ons dat het voor ouders steeds moeilijker wordt gezin en werk succesvol te verenigen. Vooral voor de vrouw lijkt dit een invloed uit te oefenen op haar welzijn omwille van de resterende traditionele genderrolideologieën en werkverdelingen (Higgins & Duxbury, 1992; Nomaguchi, 2009). We kunnen besluiten dat de arbeidsparticipatie van de vrouw wel degelijk een invloed heeft op de manier waarop vrouwen omgaan met werk, gezin en de maatschappelijke druk.
16
2.3 Specifieke gezinskenmerken en de invloed op de werkgezinsbeleving van werkende moeders In het laatste deel staan we stil bij gezin specifieke kenmerken die mogelijks een invloed kunnen uitoefenen op de beleving van de werkende vrouw. We bespreken de interne en externe arbeidsdeling tussen man en vrouw, het fenomeen van maternal gatekeeping, de steun van familie en vrienden en de werkomgeving van de moeder. 2.3.1 De externe en interne arbeidsverdeling tussen man en vrouw a) De externe arbeidsdeling tussen man en vrouw Wanneer beide ouders fulltime werken wordt het zeer moeilijk om succesvol werk en gezin te combineren. De meeste ouders kiezen er dan ook voor om de arbeidsverdeling tussen man en vrouw aan te passen zodat er meer tijd vrijkomt voor de huishoudelijke en verzorgende verplichtingen. Vaak gebeurt het dat een van de partners - meestal de vrouw - parttime werkt om werk en familie succesvol te integreren (Carton, 2003). Van alle loontrekkende vrouwen in België werkt 40.5 % van de vrouwen halftijds tegenover 4.5 % bij de loontrekkende mannen. Het aantal vrouwen dat uit gaat werken neemt nog steeds toe, maar die toename is bijna volledig te wijten aan de vrouwen die deeltijds werken (Boelens & van der Valk, 2004). Uit kwalitatief onderzoek bleek dat vrouwen liever zelf minder werken in plaats van hun man (Hauser, 2012). Structurele barrières zoals seksisme op de werkvloer of ongelijke werkvergoedingen spelen een rol, maar zijn zeker niet meer bepalend dan de moederlijke voorkeur om zelf voor haar kinderen en het huishouden te zorgen. Veel vrouwen staan weigerachtig t.o.v. de gedachte dat hun man en zijzelf van positie en taken zouden switchen. Als men bevraagt waarom het de vrouw is en niet de man die thuis blijft of mindert van werken, dan is een veel voorkomend antwoord ‘omdat zij het wou.’ Over dit fenomeen staan we bij 2.3.2 uitvoerig stil. Gegevens van het VUB-Tijdsbudgetenquête (zoals geciteerd in Carton, 2003) tonen dat bij mannen ongeveer 65% van hun totale arbeid uitgaat naar beroepsarbeid en
17
de resterende 35 % gaat naar gezinsarbeid. Bij vrouwen gaat 66% van de totale arbeid naar het gezin en de resterende 34% naar beroepsarbeid. We kunnen net zoals Carton (2003) aannemen dat er niet echt sprake is van een gelijke externe arbeidsverdeling tussen man en vrouw. Het verklaart meteen ook het vraagteken naast het combinatiemodel in figuur 1 (Vanhaute, 2004). Wanneer vrouwen kinderen krijgen, was dit vroeger sneller een reden om te stoppen met werken. Nu gaat men vaker beslissen om te blijven werken of te minderen met werken (Boelens & van der Valk, 2004). Wanneer de kinderen een leeftijd hebben tussen 4 en 11 jaar, ligt de arbeidsparticipatie van de moeder het laagste (Boelens & van der Valk, 2004). Hoe meer kinderen het gezin telt, hoe minder beroepsactief de vrouw zal zijn. De moeder ziet dan haar inkomen eerder als een aanvulling op het loon van de man (Ghysels & Debacker, 2007). Zoals Hauser (2012) aanhaalt blijkt deze verdeling vaak een keuze van de moeder te zijn maar het zijn vaak ook deze moeders die een soort van rolgevangenschap ervaren (Nomaguchi & Brown, 2011). Enerzijds leeft de maatschappelijke verwachtingen dat ook vrouwen ambitieus zijn en een carrière opbouwen (Jacobs & Gerson, 2004) maar anderzijds wil men zelf graag zoveel mogelijk instaan voor de zorg voor hun kinderen en het huishouden (Hauser, 2012). Via diepte-interviews willen we de tegenstrijdigheid en complexiteit van de arbeidsdeling tussen man en vrouw blootleggen en dit begrijpen vanuit het standpunt van beide generatie moeders. Er wordt getracht te achterhalen op welke manier deze moeders omgaan met de ongelijke externe arbeidsverdeling en vaak tegengestelde verwachtingen om vanuit deze beleving een mogelijke verklaring te bieden voor de toename van het WFC. b) De interne arbeidsdeling tussen man en vrouw Hoe de huishoudelijke taken verdeeld zijn onder man en vrouw wordt volgens Greenstein (1996) meer bepaald door de vrouwelijke genderideologieën dan de mannelijke. Wanneer een vrouw denkt in een sekse-specifieke en traditionele taakverdeling dan zal - ongeacht de mannelijke egalitaire of traditionele gender ideologieën - het huishouden meer traditioneel verdeeld zijn. Ze zullen minder de 18
vaderlijke betrokkenheid aanmoedigen en zelf meer het gezin en de vaderlijke tussenkomsten monitoren en superviseren. Dit geldt ook voor de zorg naar de kinderen toe (Fagan & Barnett, 2003). Als de moeder de vaderlijke betrokkenheid belangrijk vindt en ook vertrouwen heeft in zijn capaciteiten, dan zal de vaderlijke betrokkenheid ook effectief groter zijn (Fagan & Barnett, 2003). Door de groeiende economische afhankelijkheid van de vrouw heeft ze meer macht in de onderhandelingen over de verdeling van de gezinstaken (Brines, 1993). Door de gelijkere beroepssituatie ontstaat er een gelijkere interne arbeidsverdeling (Coppens & Koelet, zoals geciteerd in Carton, 2003) maar ondanks de verdubbelingen van het aantal voltijds werkende moeders sinds 1970 is er toch maar een minimale stijging van de mannelijke deelname in huishoudelijke arbeid (Greenstein, 1996). Hoe meer de vrouw buitenshuis gaat werken, hoe meer de man een deel van de taken op zich zal nemen waardoor de interne arbeidsdeling dus gelijker zal zijn (Carton, 2003). De reden waarom de externe arbeidsparticipatie van de vrouw is toegenomen is niet zozeer doordat de interne arbeidsverdeling tussen man en vrouw eerlijker verdeeld is, maar wel doordat de huishoudelijke en verzorgende arbeid in een gezin afgenomen is door o.a. nieuwe en goedkope huishoudelijke apparaten (Tijdens, 2006). Zo is bijvoorbeeld het maken of herstellen van kleren geen taak meer die de moeder op zich neemt omdat het vaak goedkoper is nieuwe kleren te kopen dan ze te herstellen. In 1964 besteedde een moeder ongeveer 4.6 uur per week aan het herstellen of maken van kleren, terwijl dit nu 0 uur bedraagt. Als we kijken naar het aantal uren dat er in de jaren ’50 aan het huishouden werd besteed, bedroeg dit ongeveer 70 uur per week. In de jaren ’60 was dit nog 60 uur en in de jaren ’90 was dit slechts 30 uur. De drastische vermindering van het aantal werkuren vindt voornamelijk plaats op vlak van huishoudelijk werk en niet wat betreft kinderverzorging (Tijdens, 2006). Net zoals bij de externe arbeidsverdeling zorgt ook hier de ongelijke verdeling van de interne arbeid voor een hoger WFC en een lager welzijn bij vrouwen dan bij mannen (Higgins & Duxbury, 1992; Nomaguchi, 2009). Wanneer moeders echter het gevoel hebben geapprecieerd te worden voor het werk dat ze verrichten in het huishouden, 19
zullen ze sneller geneigd zijn om de ongelijke verdeling als eerlijk te zien (Blair & Johnson, 1992). Door middel van het kwalitatieve onderzoek willen we verder gaan dan enkel de puur feitelijke verdeling van de interne arbeid. We zullen minder stilstaan bij het verschil in uren tussen man en vrouw maar bij de beleving en betekenis die beide generaties vrouwen geven aan die ongelijke verdeling. We willen aspecten belichten zoals appreciatie (Blair & Johnson, 1992) en andere gevoelsmatige processen die betekenis geven en zo de ervaren werkgezinsbalans mee vorm geven. Op die manier willen we terug de diepere mechanismen achter de puur feitelijke arbeidsverdeling blootleggen zodat we begrijpen waarom dit eventueel kan bijdragen tot een verhoogd WFC. Door deze belevingen over beide cohorten te vergelijken willen we komen tot een mogelijke verklaring voor de toename van het WFC. 2.3.2 Maternal Gatekeeping a) Omschrijving Zoals reeds vermeld bestaat er nog steeds een grote ongelijke werkverdeling tussen man en vrouw. Deze ongelijke werkverdeling kan verklaard worden door het verschil in relatieve resources, tijd beschikbaarheid, economische afhankelijkheid en genderideologieën (Greenstein, 1996). Ook al zijn elk van deze verklaringen deels waar, toch verklaren ze niet voldoende om volledig te begrijpen waarom vrouwen het overgrote deel van de taken op zich nemen ookal gaan ze buitenshuis werken. Diepere gezins- en culturele processen moeten betrokken worden om de aanhoudende ongelijke arbeidsverdeling te begrijpen (Thompson & Walker, 1995). Het is hier dat het concept maternal gatekeeping op de voorgrond treedt. Het betekent letterlijk dat de vrouw de man afschermt van haar zorgterrein en hem er niet laat in participeren. Het zijn de geloven en gedragingen van de vrouw die een evenredige samenwerking tussen man en vrouw omtrent het huishouden en de zorg voor de kinderen tegenwerken (Allen & Hawkins, 1999). Allen & Hawkins (1999) die het concept conceptualiseren menen dat maternal gatekeeping drie dimensies kent: 20
1. Moeders die hun gepercipieerde moederlijke verantwoordelijkheden moeilijk kunnen afstaan; 2. Erkend willen worden in hun moederrol door de buitenwereld; 3. De rigide opvattingen over de verschillende gezinsrollen. Al in de 19de eeuw was er een zeer strikte sekse specifieke arbeidsdeling binnen het gezin (Allen & Hawkins, 1999). Het huishouden en de zorg voor de kinderen behoort tot de specialiteit en het domein van de vrouw. Maar ook na de opkomst van het feminisme blijft de verdeling hoofdzakelijk ongewijzigd. De traditionele verdeling werd wel in vraag gesteld en er traden wel wijzigingen op in het denken, maar de feitelijke verdeling is weinig veranderd. Een mogelijke verklaring voor die status quo is de erkenning, voldoening en het gevoel onvervangbaar te zijn dat vrouwen hebben bij hun moederrol en ze moeilijker bereiken via hun werkrol. Een andere culturele verklaring is het idee dat vrouwen hebben over hun man. Velen denken immers dat hun man niet de voldoende capaciteiten en vaardigheden bezit die verreist zijn in het huishouden en de zorg voor de kinderen, waardoor de moeder de nood voelt om haar man te begeleiden en superviseren (Allen & Hawkins, 1999). Het demotiveert de mannen om taken op zich te nemen of het ontbreekt hen aan vaardigheden omdat het wordt overgenomen van hen. Doordat de moeder het kind gebaard en gezoogd heeft, leidt dit ook tot de veronderstelling dat de moeder de primaire verzorger is van het kind (Barrett & McIntosh, 1982). In een huishouden ziet men vaak het ouderlijke patroon terugkeren waarbij de moeder gezien wordt als de manager en de vader als de hulp (Allen & Hawkins, 1999). Vrouwen gaan snel in de rol kruipen van manager waar ze gaan organiseren, delegeren, plannen en superviseren over het ganse gezin en de echtgenoot. Op die manier behouden ze controle over het gezinsleven waar ze een sterke verantwoordelijkheidsgevoel voor hebben (Allen & Hawkins, 1999). De man daarentegen heeft vaak de rol van hulp die op vraag van zijn vrouw bepaalde taken volbrengt maar die niet volledig toegelaten wordt in die organisatorsrol. Zo kan het 21
bijvoorbeeld zijn dat de vader soms gezien wordt als babysit of een extra hulp t.a.v. zijn eigen kinderen (Barrett & McIntosh, 1982). Uit het kwalitatieve onderzoek van Hauser (2012) blijkt dat vrouwen zelf toegeven dat de reden waarom zij het huishouden en de zorg voor de kinderen leiden door zichzelf komt en niet door hun man. Ze nemen de controle over kleine en/of grote ouderlijke beslissingen, ze nemen de controle over ouderlijke informatie en implementeren controle mechanismen als ze afwezig zijn, waardoor ze die maternal gatekeeping zelf in de hand werken. Het is een systeem dat zichzelf in stand houdt want enerzijds zal de moeder de ongelijke bijdrage van haar man rechtvaardigen door bijvoorbeeld te zeggen dat hij de vaardigheden er niet voor heeft, meer buitenshuis werkt, dat hij het niet graag doet, ect. (Thompson & Walker, 1995). De man zal anderzijds bewust kiezen om minder taken in het huishouden op te nemen, veel vragen stellen over datgene dat hij moet doen, het niet goed doen, wachten op de vrouw om de taak te doen of wachten op de vrouw tot zij zegt wat hij moet doen (Thompson & Walker, 1995). b) Voordelen van maternal gatekeeping Een eerste belangrijk voordeel dat vrouwen halen uit maternal gatekeeping is de waardering van hun gezin voor de gezinstaken die ze vervullen. Waardering is bovendien een goede protectieve factor voor negatieve gevoelens die vrouwen kunnen hebben over een ongelijke arbeidsdeling (Blair & Johnsons, 1992). Andere voordelen die vrouwen ervaren zijn o.a. het genot om aan familienoden te voldoen, erkend worden in hun moederlijke rol, het gezin draaiende houden, het gevoel te krijgen nodig te zijn, het gevoel krijgen competent te zijn (Allen & Hawkins, 1999). Vooral in de eerste levensjaren van het kind hebben ze het gevoel onvervangbaar te zijn omdat de kinderen dan nog het meest nood hebben aan die moederlijke aandacht (Hauser, 2012). Vrouwen doen aan maternal gatekeeping om macht en controle te behouden op hun expertise terrein. Vaderlijke betrokkenheid zorgt immers voor een verlies van controle en macht op een terrein dat sinds mensenheugenis tot de vrouw behoort 22
(Hauser, 2012). Vaderlijke betrokkenheid kan bij moeders de angst of onrust wekken de moederlijke identificatie te verliezen. Dit omdat ze gesocialiseerd zijn in de moederlijke rol en daarin bevestigd en gewaardeerd willen worden (Haas, 1992). Ze genieten van de autoriteit, privileges, hun status en positie binnen het gezin (LaRossa, 1997). Velen proberen die nood aan controle en macht te verklaren aan de hand van hun persoonlijkheid, terwijl het bij zeer veel moeders voorkomt (Hauser, 2012). c) Nadelen van maternal gatekeeping Sommige vrouwen kunnen zeer ambivalent zijn t.o.v. de vaderlijke betrokkenheid. Ze zijn graag de primaire verzorger maar vinden het soms erg zwaar. Ze voelen zich geholpen als de vader een handje toesteekt maar tegelijk voelen ze zich vervangen (Hauser, 2012). Vrouwen gaan mannen vaak onbewust uitsluiten in de verdeling van de huishoudelijke taken en de zorg voor de kinderen, ook al hebben vrouwen het graag dat de man betrokken is en meehelpt (Thompson & Walker, 1995). Volgens Hauser (2012) is maternal gatekeeping een proces dat in twee richtingen verloopt. Ten eerste kan een lage ouderlijke betrokkenheid er voor zorgen dat de moeder het domein van de kinderen en het huishouden eigen maakt. Anderzijds kan het zijn dat de maternal gatekeeping van de moeder leidt tot mindere betrokkenheid van de vader (Gaunt, 2008) en een traditionele verdeling van de taken (Allen & Hawkins, 1999). In het laatste geval is dit echter een nadeel, want op die manier staat de moeder er zelf meer alleen voor. Door de opvoedende taak en het huishouden zoveel mogelijk zelf te willen doen ervaren veel vrouwen een verlies van energie en tijd, ze voelen zich uitgeput, ze verlangen meer hulp van hun man, en voelen zich zwaar beladen met ouderlijke verantwoordelijkheden (Allen & Hawkins, 1999). Zeker als er een tekort is aan sociale
steun
en
gepaste
coping
strategieën
kunnen
drastische
levensgebeurtenissen, chronische druk of opeenstapelingen van dagelijkse ongemakken aanleiding geven tot psychologisch onwelzijn (Pearlin, 1989). Sommige moeders kunnen die nood aan controle tot een bepaalde hoogte loslaten door meer
23
verantwoordelijkheden te geven aan hun partner. Anderen hebben dit er niet voor over (Hauser, 2012). Ook nadat vrouwen actief werden op de arbeidsmarkt blijven ze gezien worden als de verantwoordelijke voor het huishouden en de zorg voor de kinderen, wat heel wat druk met zich meebrengt (Hauser, 2012). Vaak voelen vrouwen zich ook veroordeeld op hun aanpak wat betreft de kinderen en het huishouden. Als ze het gevoel hebben geen goede indruk te maken op ‘hun domein’ heeft dit zeker een weerslag op hun gevoel van zelfwaarde en identiteit omdat de vrouwelijke identiteit vaak samenhangt met moederlijke taken (Hauser, 2012). Eerder zagen we dat het WFC meer gelinkt is aan het welzijn van de vrouw dan aan dat van de man (Nomaguchi, 2009). Het fenomeen van maternal gatekeeping verklaart deels waarom het WFC eerder een vrouwelijk fenomeen is. Omdat vrouwen door hun gedragingen en geloven de samenwerking tussen vader en moeder tegenwerkt (Allen & Hawkins, 1999), staat de vrouw er vaak alleen voor of heeft ze het gevoel dat zij de boel draaiende houdt (Hauser, 2013). Een andere mogelijke verklaring waarom het WFC eerder een vrouwelijke problematiek is, is omdat voor mannen de vaderschapsrol slechts een facet is van hun identiteit, terwijl dit voor vrouwen een groter deel uitmaakt van wie ze zijn. Om die reden hebben vaders in tegenstelling tot moedesr minder last als ze niet de volledige situatie onder controle hebben (Hauser, 2013). Het fenomeen van maternal gatekeeping willen we zeker belichten binnen dit onderzoek. Omdat we reeds vanuit de literatuur begrijpen op welke manier maternal gatekeeping een toename van het WFC veroorzaakt, proberen we vooral te onderzoeken of er een eventuele evolutie in het fenomeen van maternal gatekeeping heeft plaats genomen. Is er een verschil tussen beide generaties moeders in de manier waarop maternal gatekeeping uitgedrukt wordt? En kan het verschil in uiting tussen beide generaties een verklaring zijn voor de toename van het WFC?
24
2.3.3 Steun van familie en vrienden Sociale steun van familie en vrienden heeft - als positieve spill-over - een positief effect op het WFC (Byron, 2005; Owens & Wadsworth, 2007), al heeft de steun van familie vooral voor mannen een reducerend effect op het work-to-family conflict (Blanch & Aluja 2012). De steun van familie en vrienden zorgt voor minder stress, minder psychopathologieën en verhoogde sociale competenties (Owens & Wadsworth, 2007). Vlamingen gaan opvallend weinig huishoudelijke taken uitbesteden aan anderen zoals familieleden, vrienden of betaalde werkkrachten (Carton, 2003). De enige taken die in kleine mate worden uitbesteed aan anderen zijn kleine herstellingen en poetstaken. Doordat mensen steeds individualistischer gaan leven en minder geïntegreerd zijn in een gemeenschap, kunnen we minder rekenen op kinderzorg van familie, vrienden of buren (Nomaguchi, 2009). Toch behoren de grootouders en andere vormen van informele zorg volgens Ghysels & Debacker (2007) tot een vaste strategie van de Vlaamse gezinnen om werk en gezin te combineren. De populatie wordt steeds ouder waardoor er meer generatieoverlappen zijn. Grootouders spelen daarom een belangrijke bron in de opvang van de kinderen. Dit is natuurlijk enkel het geval indien de grootouders zelf geen verzorging nodig hebben (Putney & Bengtson, 2005). We zien dus dat steun van anderen wel degelijk een grote rol speelt in de werkgezinsbalans. Als men de eigen verantwoordelijkheid en taken kan delen met anderen wordt de eigen draagkracht en draaglast mee opgevangen, wat het WFC doet reduceren. Aan de andere kant kunnen ouders zich schuldig voelen omdat ze bijvoorbeeld de zorg voor hun eigen kinderen overlaten aan anderen (Blair-Loy, 2003; Byron, 2005). Ook over steun van familie en vrienden trachten we via de interviews zicht te krijgen op het belevingsaspect en eventuele redeneringen te ontdekken die het werkgezinsbalans op een bepaalde wijze kunnen beïnvloeden.
25
2.3.4 De werkgever en de werkomgeving Sociale steun op het werk door collega’s en de supervisor heeft een reducerend effect op het work-to-family conflict (Blanch & Aluja, 2012). De steun zorgt voor een positieve spill-over van de werksfeer op de privésfeer waardoor men positiever staat t.o.v. hun job, minder depressief is, minder stress ervaart en productiever is (Owens & Wadsworth, 2007). Een ondersteunende werkomgeving vermindert dus duidelijk het work-to-family conflict en heeft wel degelijk een invloed op hoe werknemers werk en gezin trachten te integreren (Owens & Wadsworth, 2007; Higgins & Duxbury, 1992). Werknemers ervaren veel moeilijkheden wanneer organisaties uitgaan van “myth of separate worlds” (Higgins & Duxbury, 1992). Dit houdt in dat de organisatie erin gelooft dat werk en familie elkaar uitsluiten, het is dus óf werk óf familie. Het is logisch dat in dergelijke bedrijven het WFC hoger ligt dan bij organisaties waarbij men flexibel en ondersteunend staat t.o.v. de werknemer en rekening houdt met de dubbele rollen en verwachtingen van de werknemers. Het is pas vanaf de jaren ’60 door de vervoeging van de vrouwen op de arbeidsmarkt - dat werk en privé minder gezien worden als twee afzonderlijke werelden (Peeters & Heiligers, 2006). Werkstress en stugge werkschema’s op de werkvloer hangen het sterkst samen met het work-to-family conflict en kent een grote weerslag op het welzijn van kind en familie (Byron, 2005; Bianchi & Milkie, 2010). Zo zal men omwille van avondwerk niet kunnen deelnemen aan ouderlijke activiteiten zoals huiswerk maken en samen eten en zullen er door nachtwerk meer huwelijksproblemen zijn (Wight, Raley & Bianchi, 2008). Flexibiliteit op het werk en enige controle om zelf beslissingen te maken zijn volgens vele onderzoeken factoren die WFC doen afnemen, al stelt Shieman e.a. (zoals geciteerd in Bianchi & Milkie, 2010) dat het evengoed kan leiden tot stress door de hogere status. Ook stelt hij vast dat net die flexibiliteit ervoor kan zorgen dat er meer interferentie is van het werk naar de familie. Jobstress, meer werkuren en betrokken zijn bij het werk veroorzaakt meer WFC terwijl ondersteunende supervisors en collega’s zorgen voor een afname in WFC.
26
Ook bij dit laatste thema zal tijdens de interviews worden stil gestaan. Opnieuw zal minder rekening gehouden worden met de meer concrete regelingen maar vooral met de redenen waarom bepaalde factoren bijdragen of net niet bijdragen tot een toename van het WFC. Door beide generaties werkende moeders te vergelijken met elkaar zal onderzocht worden of de perceptie van deze vrouwen omtrent werk gerelateerde aspecten eventueel verheldering of een verklaring bieden in de evolutie van het WFC. Deze uitgebreide literatuurstudie poogde een zo beknopt mogelijke beschrijving te geven van de - toch wel talrijke - factoren die een invloed hebben op het WFC. Echter, heel wat van deze factoren missen een achterliggende redenering of verklaringen voor de toename van het WFC omdat ze los staan van het belevings- en betekenisproces. Om het WFC ten gronde te begrijpen worden in dit onderzoek twee strategieën gebruikt. Ten eerste wordt voor al deze bovenstaande factoren extra ingegaan op het waarom en het hoe eerder dan de vraag wat beïnvloedt te beleving van werkende moeders. Zo trachten we de specifieke regelingen en situaties te overstijgen om tot een soort van gedeelde beleving- en betekenisprocessen te komen die een verklaring kunnen bieden voor de toename van het WFC. Ten tweede proberen we bij beide generaties een beeld te krijgen van de manier waarop werkende moeders de beschreven factoren aanschouwen. Door te begrijpen op welke manier zij deze aspecten percipiëren en dit intergenerationeel te vergelijken, kunnen we vanuit de moeders hun betekenisgeving een mogelijke verklaring vinden voor de toename van het WFC. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat vrouwen uit de oudste generatie een andere betekenis geven aan het idee van een goede moeder en echtgenote dan de jonge generatie moeders. Door de andere betekenis zal de beleving van het werkgezinsbalans en de manier waarop ze er mee omgaan wellicht verschillen.
27
3. Methode 3.1 Steekproef We richten ons in dit onderzoek op werkende moeders die samenwonen met hun partner. Omdat we een evolutief beeld willen krijgen op het belevingsaspect van werkende moeders onderzoeken we twee cohorten moeders. De oudste generatie is geboren tussen 1931 en 1945 en is anno 2014 tussen 69 en 83 jaar oud. We kiezen voor deze leeftijdscategorie omdat deze moeders zich bevonden op de overgang van het kostwinnersmodel naar het combinatiemodel (Putney & Bengtson, 2005). Al deze vrouwen zijn opgegroeid in een kostwinnersmodel en binnen hun gezin waren ze vaak de eerste generatie vrouwen die ging studeren en/of werken. Bovendien is het een interessante onderzoeksgroep omdat ze de ontwikkeling van de vrouwenrechten en meer genderegaliteit hebben meegemaakt. De tweede cohort bestaat uit hedendaagse werkende vrouwen geboren vanaf 1960 en zijn anno 2014, 54 jaar of jonger. Bij deze generatie is er een groeiende mentaliteit naar gendergelijkheid en is werken als moeder een norm. Deze vrouwen zijn geëmancipeerd en de man-vrouw verhoudingen zijn meer gelijk. Uit onderstaande tabel is te zien dat we de Silent Generation Woman vergelijken met de Generation X (Putney & Bengtson, 2005). Het oudste cohort kent in hun jongvolwassenheid vooral het kostwinnersmodel en is er ook mee opgegroeid. Tegen de leeftijd van 40-50 jaar is het kostwinners model bijna onbestaand en is het combinatiemodel de norm. Ze hebben dus duidelijk die transitie meegemaakt. Tabel 3: Putney & Bengtson (2005) Geboren in 1900-1915 Geboren in 1916-1930 Geboren in 1931-1945 Geboren in 1946-1956 Geboren in 1960-1975
1920s women Depression Era women Silent Generation woman Baby Boomers Generation X
28
Figuur 2: Putney & Bengtson (2005)
In het jongste cohort worden 6 vrouwen geïnterviewd. Enkele van deze moeders zijn kennissen of werden via een sneeuwbalsteekproef bereikt. Met de inzichten van elk interview wordt nagedacht over de selectiecriteria van de volgende respondent. Dit om zoveel mogelijk variatie te beogen in bijvoorbeeld het beroep van de moeder, het aantal kinderen, de opvangregelingen en de leeftijd van de kinderen. Bij de oude generatie zijn 7 moeders geïnterviewd die allemaal via sneeuwbalsteekproef werden bereikt. Door het beperkte aanbod is het moeilijker om variatie aan te brengen en doordat de constructie van het belevingsaspect moeilijker verliep bij deze cohort werd geopteerd voor een extra interview. Omdat de mentaliteit en tijdsgeest zo verschillend is tegenover nu en omdat de belevingen voor hen al tot een ver verleden behoren, was het zowel voor hen als voor mij moeilijker om een duidelijk zicht te krijgen op hun beleving. Door de sneeuwwalsteekproef werden de 13 interviews in alle uithoeken van West– en Oost-Vlaanderen uitgevoerd en varieerden de interviews van 50 min tot 120 minuten. In de bijlagen staat een overzicht van alle respondenten en hun basisgegevens.
29
3.2 Opzet In dit onderzoek staat de complexiteit van het WFC en de beleving van werkende moeders centraal. Zoals vermeld in de inleiding willen we verder gaan dan Nomaguchi’s (2009) variabelen door de beleving van de respondenten te betrekken waardoor we echt begrijpen waarom bepaalde variabelen een risico vooe het WFC inhouden. We willen begrijpen waarom bijvoorbeeld een niet-regelmatig uurrooster voor de ene moeder stresserend is en voor de andere niet. We willen dus meer dan een loutere opsomming van variabelen door de mechanismen achter de variabelen te begrijpen. Daarom wordt er gekozen voor kwalitatief onderzoek te doen aan de hand van diepte-interviews. Om echt een duidelijk beeld te krijgen van die beleving wordt tijdens de interviews diep in gegaan op emotionele aspecten, processen van betekenisgeving, redeneerprocessen, ervaringen en socialisatie van deze werkende moeders. Tijdens de interviews worden vaak hypothetische situaties beschreven die slechts in kleine mate verschillen van de concrete realiteit om zo nuance-verschillen op kunnen te merken. Tijdens de interviews worden bijna alle aspecten die beschreven werden in de literatuurstudie bevraagd. Dit gaat concreet over de interne en externe arbeidsverdeling tussen man en vrouw, carrièrekost, hulp van familie en vrienden, kind kenmerken, moederrol ambities, werkambities, genderideologieën, betekenis die aan een job en diploma worden gegeven, werkregelingen zoals verminderd werken, concrete uurregelingen, verantwoordelijkheden, werksfeer, aangeleerde moederrol vaardigheden, uitbesteding van huishoudelijke en verzorgende taken aan betaalde werkkrachten of aan de man en als laatste de algemene tijdsgeest en mentaliteit waarin beide generaties vrouwen zijn opgevoed en leven. Dit is nodig om tot een zo genuanceerd mogelijk beeld te komen over het WFC. Door al deze aspecten te bevragen, worden de moeilijkheden en steunpunten waarmee deze vrouwen geconfronteerd worden ten gronde begrepen zoals beide generatie moeders het zelf ervaren (hebben). Ook de motieven van hun handelen en de manier waarop zij beslissingen maken, kunnen we via kwantitatief onderzoek niet belichten. Daarom opteer ik om in dit onderzoek te vertrekken vanuit een symbolisch interactionistische benadering (Bracke, Van de Putte, Van Houtte, & 30
Vermeersch, 2011). Indien we de toename van het work-family conflict en de manier waarop vrouwen hiermee omgaan ten volle willen begrijpen dan moeten we focussen op de belevingen, ervaringen en betekenissen van beide generaties werkende moeders. Zo kunnen we hun keuzes en handelingspatronen beter begrijpen. De jongste generatie werd via e-mail gecontacteerd waardoor er in de uitnodiging duidelijk aandacht kon geschonken worden aan de manier waarop hun privacy gegarandeerd wordt (zie bijlage). Bij aanvang van het interview werd de informed consent verkregen door de respondent te informeren over de context van het onderzoek, het algemene thema, de ethische omgang met de informatie door vertrouwelijkheid en het gebruik van opnameapparatuur. De gegeven werden geanonimiseerd aan de hand van een schuilnaam. Bij de oudere generatie was het moeilijker om die informed consent voldoende aan bod te laten komen. Dit ten eerste omdat ik hen via de telefoon contacteerde waardoor dit moeilijker was en ten tweede omdat de gespreken met deze oudere vrouwen vaak zeer informeel en plots begonnen waardoor het minder evident was om structuur in het interview te behouden. Daardoor kwam de informed consent niet altijd in het begin van het gesprek aan bod. Aan alle geïnterviewden werd nadien via mail of post, indien ze dit wensten, een uitgetypt verslag opgestuurd. Op vraag van de respondenten werden bepaalde stukken informatie niet in de transcripties uitgetypt. Tijdens de interviews werd gebruik gemaakt van een semigestructureerde vragenlijst (zie bijlage) die ruimte liet om zowel de vragen alsook de volgorde van de vragen aan te passen naargelang het interviewverloop. Ter inleiding werd aan de jonge respondenten gevraagd wat ze – toen ze klein waren - wilden worden als ze later volwassen zouden zijn. Aan de oudere generatie vrouwen werd gevraagd of ze zeker wisten of ze later een job zouden uitoefenen. Er werd voor geopteerd het interview te starten vanuit hun kindertijd, zodat het duidelijk werd in welke context ze zijn opgegroeid om zo beter bepaalde keuzes, gedragingen of belevingen te kaderen.
31
Door dit soort van biografisch interviewen (Stroobants, 2005) en de aandacht voor het verleden kon de beleving beter gesitueerd en begrepen worden. In de introductievragen werd gepolst naar de algemene attitudes die deze vrouwen hebben ten aanzien van de vrouwelijke tewerkstelling en de gevolgen voor het gezin. Via de transitievragen werd het eigen leven en de belevingen betrokken. Concreet werd dit gedaan a.d.h.v. een achttal stellingen (Kopelman, Greenhaus & Connolly, 1983) over het WFC. Alle vragen werden gesteld vanuit een constructivistische benadering zodat we duidelijk zicht kregen op ieders subjectieve realiteiten waarbij ook de sociale context betrokken werd. De sleutelvragen waren erop gericht hen zelf bepaalde concepten zoals een goed of slecht werkgezinsbalans te laten definiëren. Ook werd er in de sleutelvragen bevraagd naar beïnvloedende factoren zoals werkverdeling tussen man en vrouw, kind kenmerken, ervaren steun- en belemmerende factoren, rolmodellen ect, om een mogelijke verklaring te kunnen bieden aan de verschillende manieren waarop vrouwen werkfamiliebalans definiëren. De uitgebreide aandacht voor het verleden en de eigen jeugd is in het constructivistisch invalshoek ook belangrijk om voldoende de leerprocessen en socialisatie te kunnen linken aan de perceptie, beleving en definiëring van het werkgezinsbalans. Tijdens de interviews werden ook quotes van andere respondenten of stellingen uit de literatuur aangehaald om sociale wenselijkheid tegen te gaan of respondenten te stimuleren om tot diepere en rijkere data te komen. Na het transcriberen van de interviews werd de data geanalyseerd via Grounded Theory, dit omwille van de nadruk op de inductieve manier van werken (Mortelmans, 2007). Om het inductieve karakter zoveel mogelijk te garanderen werd er ook voor geopteerd om vóór het coderen en analyseren van de data, de theorie zo weinig mogelijk te betrekken. Pas na de analyses werd overeenstemming gezocht met de literatuur en nieuwe literatuur toegevoegd. Tijdens het coderen was er automatisch oog voor die variabelen die Nomaguchi (2009) in zijn interviews aanhaalde maar die werden door mezelf ook op een inductieve manier uit de data 32
gehaald. Slechts twee a priori codes werden gebruikt: carrièrekost en het workfamily conflict. Deze codes werden geselecteerd op basis van algemene inzichten uit de literatuur. De interviews werden tot drie maal toe gecodeerd om te komen tot exclusieve en exhaustieve codes, zodat een constante vergelijking tussen alle respondenten mogelijk was. De codering had tot doel open te staan voor nieuwe oprijzende aspecten die de werkgezinsbeleving mogelijks beïnvloeden. Het onderzoek had deels een verkennend aspect waardoor het ook nodig was om de interviews tot driemaal toe te coderen. Zo kwam bijvoorbeeld tijdens de tweede codering de code ‘gezinskost’ tot ontwikkeling. Dit is een fenomeen dat bijna bij alle hedendaagse werkende moeders aanwezig was en helemaal afwezig was bij de oudere generatie moeders. Gezinskost is een concept die moeders hun beleving rond werk en gezin kunnen beïnvloeden en dat in vorig onderzoek niet gelinkt werd aan de steeds toenemende stijging van het WFC. In de analyses zal ‘gezinskost’ uitvoerig verder worden besproken. Tijdens de codering werd gezocht naar die verschillende factoren die een invloed hebben op het ervaren werkgezinsbalans om ze daarna intergenerationeel te kunnen vergelijken en tot een verklaring te kunnen komen voor de toename van het WFC. Zo ontwikkelden er zich verschillende codes zoals bijvoorbeeld de partnerrelatie, de werkcondities van de vrouw, kind kenmerken, sociale wetgeving, persoonlijke ingesteldheid, studeermogelijkheden, aantal kinderen, ect. (zie codeboom in bijlage). Of de respondenten deze codes als een risico of als een protectieve factor voor het WFC ervaren, was verschillend voor elke moeder. Door de respondenten constant op basis van deze codes te vergelijken met elkaar werd heel wat variatie ontdekt die vervolgens het startpunt vormde voor de analyses. In de analyses wordt voornamelijk de variatie tussen beide generaties verklaard a.d.h.v. het verschil in beleving en de ruimere maatschappelijke context. Daarna werd intergenerationele variatie geïnterpreteerd in het licht van het toenemende WFC.
33
Figuur 3: samengevat uit Mortelmans (2007)
In het volledige onderzoek werd zoveel mogelijk het cyclische verloop, die Grounded Theory voorschrijft, nagestreefd. Doordat ik op regelmatige basis de interviews uitschreef, volgde het cyclische proces automatisch. Dit komt doordat het transcriberen van interviews je doet nadenken over de data en er al mentale coderingen en analyses gebeuren. Hierdoor ging ik bewust de steekproeftrekking aanpassen en de interviewvragen wijzigen naar inzichten uit vorige interviews. Het ideale proces volgens Grounded Theory werd voor beide generaties doorlopen maar niet voor elke respondent apart.
34
4. Resultaten 4.1
Algemeen
Het is onmogelijk om werkende moeders van nu een alomvattende beleving toe te schrijven. Wel kan gesteld worden dat het belevingsaspect bij hedendaagse moeders gekenmerkt wordt door ambivalentie. Ondanks het feit dat de combinatie van werk en gezin de dag van vandaag bijna voor elke vrouw een realiteit is, blijkt het voor vrouwen toch niet eenvoudig om aan te geven wat de moeilijkheid nu precies is aan het combineren van werk en gezin. Pas na grondige analyse van de interviews lijkt de evidentie waarmee vrouwen werk en gezin combineren als sneeuw voor de zon te verdwijnen. Bijna alle vrouwen uit deze generatie geven immers een algemene indruk weinig moeite te hebben met de combinatie. Ze halen wel moeilijkheden aan, maar die lijken ze ook steeds te minimaliseren tot oplosbare problemen. Opvallend is wel dat bijna alle vrouwen ergens tijdens het interview aangeven dat ze zelf niet goed begrijpen hoe ze dit allemaal klaarspelen of kunnen klaarspelen. Deze vraag toont aan dat het toch wel een niet te onderschatten opdracht blijft om dag na dag de noden van het gezin, de verwachtingen op het werk en de persoonlijke verlangens op elkaar af te stellen. In tegenstelling tot de jonge generatie wordt de oude generatie minder gekenmerkt door ambivalentie. In deze generatie vind je minder tegenspraak en minder twijfel. Ze staan minder stil bij hoe alles verloopt of eventueel anders kan aangepakt worden. Ze bewandelen gewoon het pad dat ze hebben gekozen of dat voor hen is voorbestemd. Met enige waarschijnlijkheid kan gesteld worden dat enerzijds de persoonlijkheid van hun man en anderzijds hun sociale klasse en achtergrond de voornaamste factoren zijn die de leefwereld van deze vrouwen vormgeven. Het is echter wel belangrijk om gedurende de analyses van de oudere generatie hun vanzelfsprekendheid te nuanceren. Terwijl de werkgezinscombinatie voor de jonge generatie een realiteit is waar ze middenin zitten, is dit voor de oudere generatie moeders een ver verleden. Deze vrouwen kunnen van op een afstand terugblikken op hun leven, en hun oordeel over toen wordt natuurlijk gekleurd doordat ze de afloop ervan al kennen. Dit kan niet gezegd worden van de jongere generatie 35
moeders. Voor hen zijn de dagelijkse keuzes of problemen vaak een heuse afweging waar veel denkwerk en/of kopzorgen aan te pas komen. Daarnaast zijn meer dan de helft van de oudere generatie vrouwen ondertussen weduwe en zijn ze nog steeds zeer loyaal ten opzichte van hun echtgenoot, waardoor ze ook meer aanhouden aan de goede herinneringen dan aan de slechte. Door de intergenerationele vergelijking van het belevingsaspect komen we tot vier belangrijke kenmerken typerend voor de huidige maatschappij die mogelijks een verklaring bieden voor de toename van het WFC. De vier onderstaande verklaringen (4.1.1 tem 4.1.4) worden in deel 4.1 nog niet echt gestaafd en geïnterpreteerd aan de hand van concrete data en citaten omdat deze vier thema’s doorweven zitten in de verdere analyses waar ze in het licht van de werkgezinsbeleving beter bevestigd worden. In de uitgebreide analyses zullen de 4 algemene factoren die hier samenvattend zijn beschreven meer verduidelijking krijgen aan de hand van de data. 4.1.1 Toenemende keuzemogelijkheden Ten eerste is er de toegenomen keuzemogelijkheden die ook in literatuur als kenmerk van de huidige maatschappij wordt omschreven (Aalbers-van Leeuwen, van Hees & Hermanns, 2002). Toegepast op het WFC bieden die keuzemogelijkheden enerzijds
veel
persoonlijke
vrijheid
maar
anderzijds
ook
individuele
verantwoordelijkheid en twijfel. De jonge generaties leven in een wereld van mogelijkheden, waardoor men vaak voor keuzen komt te staan, wat twijfel met zich meebrengt. Daarnaast brengen al die mogelijkheden enerzijds het besef dat het ook anders kan of ze doen je verlangen en dagdromen over andere mogelijkheden en opties. Als we dit vergelijken met de oudere generatie is dit helemaal niet het geval. Voor deze oudere generatie vrouwen waren
de keuzen al gemaakt, wat hen
duidelijkheid en eenvoud gaf. Dit zien we ook bij Yvonne (76 jaar) die dacht te zouden stoppen met werken wanneer ze trouwde. Toen men trouwde mocht men vaak niet meer verder werken zodat de vrouw kon instaan voor het gezin. De keuze niet meer te werken, lag dus niet bij de moeder waardoor ze er ook minder individuele verantwoordelijkheid voor droeg. 36
Interviewer: had je altijd al gedacht dat je later een beroep ging uitoefenen of niet? Yvonne: neen, eigenlijk niet. Ik dacht wel te stoppen als ik kinderen had want we moesten stoppen hé, als we trouwden, van het school uit moest je stoppen. Dit kan een mogelijke oorzaak zijn voor de toename van stress of depressieve symptomen bij werkende moeders. Ook al lijken voorgemaakte keuzes een beperking van de vrijheid, toch bieden ze ook een houvast en een mate van zelfzekerheid. Zo zijn de talrijke opties die we hebben om verminderd te kunnen werken een positieve ontwikkeling voor vrouwen in het combineren van werk en gezin, maar anderzijds is het weer een toename van onze mogelijkheden waardoor de keuze des te moeilijker wordt en de twijfel en onzekerheid toeneemt. Doordat de mogelijkheden bestaan, wordt ook verwacht dat moeders het nodige doen, om een goede ouder te zijn. Net zoals Hauser (2012) merken we bijvoorbeeld dat moeders zich – zeker tegenover de oudere generatie moeders – steeds meer onvervangbaar opstellen omtrent de zorg voor de kinderen. Dit met als gevolg dat sommige moeders zich in bochten wringen om zoveel mogelijk zelf voor hun kinderen te zorgen. Het willen en het moeten zelf zorgen kan best stresserend zijn net omdat het vanuit de maatschappij verwacht wordt dat je als ouder kiest voor de beste oplossing namelijk zoveel mogelijk zelf voor je kind te zorgen. 4.1.2 Een gebrek aan eenduidige normen Ten tweede is er in tegenstelling tot de oudere generatie meer sprake van anomie waarbij gebrek aan eenduidige normen een grotere verantwoordelijkheid legt bij het individu. De geïnterviewde vrouwen uit de oudste generatie waren misschien wel een pioniersgeneratie wat betreft het combineren van werk en gezin, maar ze werden gestuurd door een duidelijk waarden- en verwachtingspatroon. De maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van de vrouw waren– in tegenstelling tot nu - redelijk strikt en eenduidig. Dit wordt duidelijk in het onderstaande fragment waarin Bea – een vrouw uit de oudere generatie - uitlegt op welke manier er verwacht werd dat je als vrouw voor je man zorgt. Bea (75 jaar): Een man heeft zijn taak, gaat naar het werk en wat doet de vrouw, ik spreek van in mijn tijd é, maken dat zijn boterhammen klaar zijn, want dat 37
moet. Dat is in gegeven van kind van als vrouw moet je maken dat alles klaar staat voor de man. Je moet ook zorgen dat hij eten heeft, maar…als je een man hebt die goed meewerkt is dat goed want dan kan een vrouw zeggen van zou je niet willen dat doen é. Maar de man komt thuis gaat in de zetel zetten en een gazetje lezen, wat wil dat zeggen? De man gaat een gazetje lezen, ja maar…er gaat dan niets vooruit é. Een vrouw moet dat doen en daarom ben je altijd bezig é. We moeten maken dat het huis proper ligt want als ze komen en dat ligt hier overeind en… Toen waren de verwachtingen eerder voorgeschreven regels die men moest volgen en die ze met de paplepel hadden meegekregen. Terwijl men nu die verwachtingen en waarden zelf moeten vertalen en daarin een evenwicht moet zoeken. Dit is een trend die doorheen de hele beleving centraal staat. We moeten zelf een concrete invulling geven aan wat we bijvoorbeeld verstaan onder een ‘goede ouder’ zijn. Daardoor dient men ook individuele verantwoordelijkheid te nemen voor de keuzes en beslissingen die men maakt. 4.1.3 Nadruk op kwaliteit van leven Ten derde lijkt de nadruk op kwaliteit van leven te leiden tot de plicht een kwaliteitsvol leven te hebben. De quote van Anneleen - een 51 jarige moeder met 4 kinderen - verduidelijkt dit. Anneleen (51 jaar): Ik kuis wel graag, maar niet van ik ga iedere week kuisen, dat niet. Als je geen kinderen hebt dan steekt al niet nauw als je eens een maand niet kuist. Maar als je kinderen hebt, wordt dat allemaal ook meer verlangt en het is ook altijd rap vuil ée. Dus was ik wel heel gelukkig dat iemand dat in mijn plaats doet. Ik heb letterlijk mijn tijd in andere dingen gestoken. Iedere week komt ze 4 uur met dienstencheques allang hoor. Als Gwenny klein was dan ben ik er mee begonnen, en ik raad dat iedereen aan. Ik zeg dat ook tegen de collega’s “kom zorg voor jezelf en zorg dat je minder stress hebt”. Natuurlijk je hebt dan ook vrouwen die dat niet kunnen verdragen dat er iemand komt kuisen. Omdat het dan niet op hun manier gedaan is….tjaa zeg. Net zoals Inglehart (1997) vaststelt komt er steeds meer nadruk op ontspanning, genieten, kwaliteit van leven en persoonlijke ontwikkeling. Echter, wat betreft het WFC heeft dit toch wel enkele belangrijke gevolgen. Door de nadruk op de kwaliteit van het leven gaan vrouwen deze behoeften zichzelf ook willen toeschrijven en dit proberen na te streven. In tegenstelling tot de vorige generatie hebben deze huidige moeders wel nood aan tijd voor zichzelf. Dit merken we in de interviews aan de 38
toegenomen vrije tijd van de jonger generatie moeders. Dit staat haaks op Nomaguchi (2009) zijn veronderstelde afname van vrije tijd maar komt wel overeen met de toegenomen vrije tijd die Glorieux, Minnen & Vandeweyer (2005) vaststellen. Echter het verlangen naar meer tijd voor zichzelf zorgt voor frustratie wanneer het niet lukt zichzelf die tijd te gunnen. In de oudere generatie zien we net het tegenovergestelde. Daar streven ze er zoveel mogelijk na om tijd en energie in het gezin te steken en staan waarden zoals orde, discipline en arbeidszin centraal. Tegenwoordig lijkt het ongewenst om naar bed te gaan zonder een moment te hebben gehad voor jezelf. Voor de oudere generatie is het eerder positief een hele dag nuttig werk te hebben verricht en geen tijd over te hebben gehad voor zichzelf. De data lijkt Inglehart (1997) zijn onderscheid tussen moderne en postmoderne waarden te bevestigen. Bovendien bieden ze een mogelijke verklaring voor de toename van het WFC afgelopen halve eeuw. 4.1.4 Maternal Gatekeeping door toenemende gendergelijkheid De vierde en laatste verklaring vinden we in de toenemende trend naar gendergelijkheid die een krampachtige maternal gatekeeping in de hand werkt. Onder invloed van het feminisme wordt een gelijkere arbeidsdeling tussen man en vrouw nagestreefd (Allen & Hakins, 1999). Dit heeft geleid tot een mentaliteit van gendergelijkheid (Cotter, Hermsen & Vanneman, 2011; Blom, 1993) maar - net zoals we vaststellen uit de interviews - lijkt het in de praktijk nog steeds de vrouw te zijn die in het gezin het voortouw neemt (Greenstein, 1996). De data biedt een mogelijke verklaring voor die krampachtige maternal gatekeeping. De analyses suggereren dat de vastgestelde weigerachtigheid t.a.v. vaderlijke betrokkenheid net komt door die toenemende gendergelijkheid. Vrouwen willen hun expertisegebied wel delen met hun man, maar omdat de vrouw nog steeds aanzien wordt als de verantwoordelijke van het gezin willen ze de controle over de huishoudelijke en verzorgende taken niet kwijt. Het is immers een deel van hun identiteit. Het is dus een afweging in welke mate ze taken kunnen delegeren en toch nog voldoende het gevoel hebben dat ze hun taak als moeder goed doen. Rationeel
39
is er dus wel sprake van een trend naar meer gendergelijkheid maar emotioneel willen vrouwen hun centrale positie in het gezin niet kwijt. Dit is volledig in overeenstemming met de resultaten uit het kwalitatieve onderzoek van Hauser (2012) en Haas (1992). Dit onderzoek helpt te begrijpen waarom dit een recent fenomeen is. Het lijkt er op dat de evolutie naar meer gendergelijkheid die maternal gatekeeping in de hand werkt. In de verdere analyses zal dit nog duidelijker worden als we dit vergelijken met de oudere generatie moeders waar maternal gatekeeping een heel andere uitingsvorm kent. In de volgende vier delen wordt ingezoomd op allerlei belevingsaspecten en hoe dit voor beide generaties vrouwen hun werkgezinsbeleving beïnvloedt. De analyses zullen zich focussen op allerlei mogelijke verklaringen waarom de jongere generatie vatbaarder is voor het WFC en het bij de jongere generatie dus meer aanwezig is dan bij de oude generatie werkende moeders. De vier bovenvermelde factoren zitten doorheen het ganse verhaal verweven en zullen aan de hand van concrete data en door intergenerationele vergelijking gestaafd worden. Zo zullen de bovenstaande factoren meer bewijslast en overtuigingskracht krijgen.
4.2
Job en diploma
4.2.1 Je werk als positieve spill-over Uit de data blijkt dat voor beide generaties het graag doen van je werk misschien de meest van zelfsprekende en toch de meest doorslaggevende factor is in de beleving van werkende moeders. Voor beide generaties leek een job zinvolheid en sociaal contact in het leven te brengen, waardoor de meeste van de geïnterviewde vrouwen ook nooit enkel huismoeder zouden willen zijn. Ook al geven ze toe dat het kiezen voor een job hen een zwaardere taak bezorgt en minder tijd voor zichzelf, toch knappen ze af op het idee enkel voldoening te moeten halen uit het gezin. Indien vrouwen graag hun werk doen, is er bij beide generaties vrouwen een duidelijke positieve spill-over van werk naar gezin. Als vrouwen in een aangename werkomgeving werken, worden die positieve ervaringen meegenomen naar huis en dit lijkt het WFC te reduceren. Dit stemt volledig overeen met wat reeds in de 40
literatuurstudie aanbod is gekomen (Peeters & Heiligers, 2006; Blanch & Aluja, 2012; Owens & Wadsworth, 2007). Beide generaties geven dus aan hun werk nodig te hebben, maar in de huidige generatie lijkt die nood groter en meer uitgesproken. Sterker nog, de data doen uitblijken dat hedendaagse vrouwen hun werk nodig hebben om het gezinsleven en hun rol als moeder en echtgenoot te kunnen blijven spelen. Dat arbeid zelf een protectieve factor kan zijn voor het WFC, komt in de literatuur niet echt naar voor want het is eigenlijk redelijk contradictorisch. Het lijkt alsof de vrouw de nodige energie haalt uit haar werk die ze nodig heeft om in te zetten in haar gezin. Op die manier is de recente aandacht voor de positieve spill-over (Peeters & Heiligers, 2006) van werk naar gezin een terechte bevinding. Indien vrouwen hun werk niet graag doen, geven ze aan dat het hebben van een job een kwestie van moeten is en niet van willen. Deze negatieve attitude ten aanzien van het werk vinden we terug bij Els. Els is een moeder zonder diploma en heeft op jonge leeftijd haar eerste kind gekregen. Sinds ze gestopt is met school, ondertussen 5 jaar geleden heeft ze nog steeds geen werkzekerheid. Els (24 jaar): Als je fulltime gaat gaan werken, uiteindelijk…Wat heb je dan nog aan je leven? Je gaat gaan werken, je gaat gaan slapen en weer, iedere dag opnieuw In dit citaat maar ook in het volledige interview is haar werkgezinsbeleving negatiever. Wanneer het werk dus niet graag gedaan wordt, is men sneller geneigd om het werk te zien als een stoorzender en de voornaamste oorzaak van een disbalans in de combinatie van werk en gezin. Els’ negatieve attitude komt waarschijnlijk door een gebrek aan voldoening en positieve energie die ze uit haar werk haalt en anderzijds het besef dat ze niet kan stoppen indien ze dat zou willen. Het gevoel van moeten lijkt makkelijker voor te komen bij de jongere generatie werkende moeders dan bij de oudere generatie. Een mogelijke verklaring is dat de jonge generatie moeders in tegenstelling tot de oude generatie meer financieel verplicht zijn om te gaan werken en dat er - net zoals Jacobs & Gerson (2004) vaststellen - de maatschappelijke verwachting bestaat dat vrouwen een job 41
beoefenen. Deze twee redenen vormen een plausibele verklaring waarom de jonge generatie werkende moeders makkelijker het gevoel hebben dat hun werk een verplichting is, wat natuurlijk een risicofactor kan zijn voor het WFC. Het niet graag beoefenen van de job is voor beide generaties een risicofactor voor het WFC maar de financiële verplichting en maatschappelijke verwachting om als vrouw te werken doet het risico voor de jonge generatie moeders toenemen. 4.2.1 Perceptie van de job en diploma Wat opviel binnen de oude generatie moeders is dat al deze vrouwen aangaven erg graag hun werk te doen. Meer nog, bijna al deze vrouwen zagen hun werk als een soort van liefhebberij, een passie of een hobby die ze zelden tot nooit met tegenzin uitoefenen. Ook de werk gerelateerde taken die ze thuis moesten doen, zoals het voorbereidings- en verbeterwerk van een leerkracht, zagen ze niet echt als een last maar eerder als een moment waarop ze bezig kunnen zijn met iets wat ze graag deden. Deze tijdrovende opdrachten werden gedaan na de huishoudelijke verplichtingen en de zorg voor de kinderen waardoor er vaak geen of weinig tijd was voor zichzelf. Alle oudere respondenten gaven ook aan dit niet erg te vinden omdat men het takenpakket van een moeder en werknemer zag als iets wat men graag deed en zelfs ontspannend vond. Die idealisering van hun beroep kunnen we beter begrijpen als we de ruimere context betrekken. Het onderstaande citaat van Elena – een 78 jaar oude dame die gans haar leven leerkracht lager onderwijs is geweest - illustreert hoe een job en diploma toen als erg waardevol werd gezien omdat het kansen bood. Elena (78 jaar): Ik mocht van thuisuit studeren. Mijn vader ging gaan werken en hij was niet van de hoogste maar mijn moeder was zeer zorgvuldig, spaarzaam, ging een beetje bij gaan werken in haar vrije tijd bij de boer. De vrouwen gingen toen nog niet gaan werken. We waren met drie interne (kinderen die op internaat gingen) en dat koste ook veel geld. Bij ons was het zo dat er veel mensen waren die aan hun veertien jaar niet mochten verder studeren. Er waren bij ons twee grote fabrieken in de buurt. Ofwel moesten ze naar daar gaan werken of moesten ze dienstmeisje zijn in een Frans pensionaat. Tijdens de dag moesten ze werken en ’s avonds kregen ze van een zuster een beetje Franse les. Maar mijn moeder had dat niet graag, en ze zei van als je kunt, …studeren. Maar wij hadden een heel goede pastoor en die 42
ging bij de werkmensen en vertelde toen dat hun dochter of zoon de kans kreeg om verder te studeren, want ze waren verstandig genoeg en hij vertelde aan de ouders dat dit het schoonste is wat ze u kunnen meegeven! Je mocht trouwen en bijvoorbeeld geen enkele frank meekrijgen maar de maand erop heb je wel een vast inkomen, als je gestudeerd had. Veel van deze vrouwen waren binnen hun gezin de eerste generatie die mocht studeren. Vaak hebben deze vrouwen moeten smeken om te mogen studeren of waren de ouders overtuigd van de waarde van een diploma en spaarde men daar hard voor. Kortom, de waarde van hun diploma en dankbaarheid dat ze konden studeren zorgde er voor dat ze hun studies en een goede job percipieerde als een kans en een mogelijkheid om zelf een inkomen te verdienen, om zelf erkenning en voldoening te kunnen krijgen buiten het gezin. Kortom, het hebben van een job en/of diploma was iets waar men toch wel trots op was en dankbaar voor was omdat het hen de mogelijkheid gaf een inkomen te hebben, een bijdrage te kunnen zijn en voldoening van een job te ervaren. Door beide generaties werkende moeders tegenover elkaar te plaatsen komen we tot drie mogelijke verklaringen waarom deze positieve attitudes ten aanzien van werk gerelateerde ongemakken minder aanwezig zijn bij de huidige generatie moeders en waardoor de toename van het WFC dus beter begrepen kan worden. Ten eerste kwam bij enkele oudere respondenten naar voor dat men hun job zag als een keuze waardoor ze het ook logisch vinden dat ze moeten instaan voor de misschien wat negatievere gevolgen van de werkgezinscombinatie. Ook wanneer het moeilijker was om werk en gezin te combineren zullen vrouwen van de oude generatie minder geneigd zijn om hun job te percipiëren als een last en/of tijdelijk minder te werken of te stoppen. Ze staan positiever tegenover de nadelen van hun tewerkstelling en nemen de dingen zoals ze komen. Ze vinden het minder erg als ze eens zwaar moeten doorwerken waardoor ze minder tijd hebben voor zichzelf en/of de kinderen. Ten tweede zien we dat deze oudere generatie hun job en diploma niet alleen percipieerden als een persoonlijke keuze maar ook als een mogelijkheid. Als we terugblikken op het citaat van Elena, dan behoorde zij tot de eerste generatie
43
meisjes die de mogelijkheid had om verder te studeren. Vaak hadden de ouders er veel voor gespaard of was het niet evident om de ouders te overtuigen om te mogen studeren. Veel van hen zagen dit als een eigen keuze waardoor ze ook graag instonden voor de moeilijkere gevolgen maar in het geval van Elena en andere respondenten was het eigenlijk geen keuze. Het was een mogelijkheid en – zeker bij de lagere sociale klassen - een opdracht van thuis uit om het zelf beter te hebben dan de ouders. De democratisering van het onderwijs en de sociale mobiliteit die daar o.a. een gevolg van was (Verbergt, Cantillon & Van den Bosch, 2009) zorgde dus voor een unieke betekenisgeving van deze oudere generatie werkende moeders. Voor hun ouders en zichzelf streeft men ernaar die kans zo goed mogelijk te benutten. Dit in tegenstelling tot de huidige maatschappij waar werk en diploma als zeer belangrijk worden beschouwd maar tegenover de vroegere generatie meer een evidentie en een vanzelfsprekendheid is. Kortom de mogelijkheid om te studeren wordt tegenwoordig minder gepercipieerd als een uitzonderlijke kans. Een derde en laatste verklaring waarom de oudere generatie positiever staat tegenover
werk
gerelateerde
nadelen
handelt
over
de
toenemende
keuzemogelijkheden (Aalbers-van Leeuwen, van Hees & Hermanns, 2002) kenmerkend voor de huidige maatschappij (4.1.1). Of men vroeger ging werken of verder studeren was vaak een beslissing die door de ouders of sociale afkomst vastlag. Dit kwam mooi tot uiting bij Elena die toont welke opties er bestonden in het dorp waarvan ze afkomstig was. Ook bij Yvonne – een 76 jarige dame die heel haar leven leerkracht lager onderwijs is geweest – is te merken dat keuzen vastlagen en je als individu zelf veel minder invloed had op je eigen toekomst. Yvonne (76 jaar): Ik heb wel op mijn knieën moeten vallen hoor. Er waren twee zaken die voor mij geregeld waren, ofwel meid gaan zijn bij een advocaat want er was daar een nicht van mij die ging trouwen zodus was die plaats al voorbestemd voor mij, ofwel in een bedrijf ergens aan een weefgetouw ofzo…maar ik ben beginnen zagen, want ik had drie broers die alle drie toch voort studeerde 3-4 jaar en ik als meisje was bestemd om thuis te blijven hé. Ik had graag voort gestudeerd en uiteindelijk heb ik dat dan ook mogen doen. Ik vind het dan
44
uiteindelijk ook zonde dat ik na enkele jaren mijn werk zou moeten opgeven dat ik zo graag deed. Het individu zelf had weinig invloed in die beslissing en bewandelde de voor uitgestippelde weg. Dit in tegenstelling tot de huidige generatie waarbij het individu steeds meer verantwoordelijkheid en inspraak heeft in keuzes omtrent zijn of haar toekomst. Dit heeft tot gevolg dat men in tegenstelling tot de oudere generatie sneller kan gaan twijfelen of vragen stellen over gemaakte beslissingen. Ook staat men meer stil bij opties waarvoor men niet gekozen heeft Deze drie bovenvermelde verklaringen tonen dus aan dat de oude generatie werkende moeders positiever stonden ten aanzien van de werklasten door de ruimere context en betekenisgeving die ze hebben tegenover hun job en studeermogelijkheden. De hedendaagse perceptie ten aanzien van werk en diploma vormt een potentiele verklaring voor de toename van het WFC afgelopen halve eeuw. 4.2.2 De mogelijkheid tot verminderd werken Tegenwoordig
zijn
regelingen
zoals
parttime
werken,
4/5de
regelingen,
loopbaanonderbreking, ouderschapsverlof, borstvoedingsverlof enzovoort keuzes die tot onze bestaande opties behoren. Vroeger was dat helemaal niet zo en leek er analogie met de literatuur een “myth of separate worlds” (Higgins & Duxbury, 1992) te bestaan. De data laat echter uitschijnen dat het niet hebben van die keuze niet perse tot een toename van het WFC leidt en ten tweede dat de mogelijkheid tot verminderd werken mogelijks de verwachting versterkt dat moeders omwille van het gezin daar ook effectief gebruik van maken. Bij deze keuze worden moeders verplicht een invulling te geven aan wat men verstaat onder een ‘goed moederschap’. Dit is eveneens een toegepast voorbeeld van hoe de toenemende keuzemogelijkheden (4.1.1) en de onduidelijke normen (4.1.2) omtrent ‘goed moederschap’ - typerend voor de hedendaagse samenleving - mogelijks bijdragen tot de toename van het WFC. Bij de huidige generatie moeders wordt bijna door alle geïnterviewde vrouwen gebruik gemaakt van één van deze regelingen. Vaak geven ze aan dat de combinatie 45
met een fulltime job wel zou lukken, maar 4/5de regelingen het aangenamer maken. Men is zich dus meer bewust van de kwaliteit van het leven en tracht dit zichzelf ook te garanderen. Er is ook een voorkeur om één dag in de week minder te werken eerder dan halftijds te werken. Dit omwille van financiële redenen, maar ook omdat men de verwachting om als vrouw te werken – net zoals Jacobs & Gerson (2004) veronderstellen – wil vervullen. De positieve beleving die hedendaagse moeders hebben bij 4/5 de regelingen lijkt te komen door het idee dat ze een reserve hebben voor onverwachtse omstandigheden. Indien men fulltime werkt en onverwachtse situaties doen zich voor (ziek kind, drukke perioden op het werk,...) dan raakt me zeer snel uit evenwicht maar verliest men vooral het gevoel controle te hebben over de situatie. Regelingen zoals 4/5de werken geven moeders het gevoel beter te kunnen anticiperen op onvoorziene omstandigheden, maar vooral het gevoel controle te hebben over mogelijke onvoorziene omstandigheden. Bij de oude generatie moeders was er vaak geen mogelijkheid om minder te werken. Regelingen zoals parttime en 4/5de werken bestonden toen nog niet overal, waardoor men ook niet de wens had om minder te werken. Omdat de keuze beperkt was tot voltijds werken of helemaal niet werken, verkoos men om voltijds te werken en aanvaarde men de intensieve combinatie omdat er toch geen mogelijke opties waren. Alle vrouwen waarbij parttime of ander regelingen rond verminderd werken geen mogelijkheid was, geven aan dat indien de mogelijkheid zou hebben bestaan ze er wellicht gebruik van gemaakt zouden hebben. Dit omdat ze het achteraf gezien, zeker als ze zichzelf vergelijken met de jongere generatie, toegeven veel gewerkt te hebben en weinig tot geen tijd hadden voor zichzelf. Dit wordt duidelijk door het citaat van Bea. Bea is 75 jaar en werkte sinds haar 16de als onderhoudster waarna ze zichzelf opwerkte tot kokkin in een school. Haar werk had een zeer belangrijke waarde in haar leven omdat het haar een eigen inkomen gaf. Bea (75 jaar): Dat was 5.30 toen ik op stond hé want ik moest maken dat alles klaar was voor de kleine. Dus tegen dat alles klaar was. Dan ging ik naar mijn werk en dan terug komen en terug werken. Dat was niet anders doen. Rond 17 uur was dat, dat ik thuis kwam en dan moest ik nog heel mijn menage doen, eten maken enzo. Mijn man deed niet veel, hielp daar niet veel in. Neen, 46
dus als ik thuis kwam, dat was snel naar de kleine kijken. Dat waren toen nog doeken. Het zijn nu pampers, dat waren ook geen pampers in de tijd. Mijn ma stak dat in de week, in een emmer dus ze zette emmers klaar maar als ik thuis kwam, was dat mijn rubber handschoenen aantrekken, die pampers eerst uitwrijven, dan afkoken en dan afscheuren. Er was daar eigenlijk veel werk aan. Zodus je kwam thuis en dat was tot lange lange bezig met werken hé. Ik heb mij daar gelijk altijd goed doorgedreven omdat ik echt mijn doel voor ogen had. Ook al vonden ze voortdurend werken en bezig zijn niet zo erg, toch zouden regelingen zoals 4/5de werken, hen de mogelijkheid bieden om niet van ‘s morgens tot ‘s avonds bezig te zijn en meer tijd te kunnen nemen voor zichzelf. Veel van deze vrouwen gaven ook aan dat het een gewoonte was om altijd bezig te zijn met iets in functie van het gezin of hun werk. Het is een mentaliteit die ze meegekregen hebben van thuis omdat ze vaak al van kindsaf aan meehielpen in het huishouden en/of die werkersattitude gezien hebben van hun ouders. Dit lijkt de specifieke generatie van Inglehart (1997) te bevestigen. De oudere generatie vrouwen die wel de mogelijkheid had om halftijds te werken maakte daar ook gebruik van tenzij ze financieel verplicht waren om te blijven werken. De voornaamste reden die zij aangeven om minder te werken is om voldoende hun taken binnen het huishouden en de zorg voor de kinderen te kunnen volbrengen. De data suggereert dus dat de onmogelijkheid om verminderd te werken bij de oudere generatie niet perse tot een toename van het WFC leidt. Dit omdat hard en veel werken bij deze generatie gezien wordt als een troef (Inglehart, 1997) en omdat ze de keuze niet hadden om verminderd te werken werd het ook niet gezien als een tekort of een gemis. Doordat bij de jongere generatie moeders deze mogelijkheden wel bestaan wordt er ook wel de verwachting gecreëerd om daar gebruik van te maken ten voordele van het gezin. Ze moeten dus in tegenstelling tot de oudere generatie gedwongen een keuze maken waardoor ze zelf meer individuele verantwoordelijkheid dragen en ze moeten zelf een invulling moeten geven aan wat ze verstaan onder ‘goed moederschap’. Dit zijn twee mogelijke oorzaken die de toename van het WFC doorheen de tijd mee kan verklaren.
47
4.2.4 Uurregelingen en de gevolgen voor de kinderzorg Uit de data komt naar voor dat voor de jonge generatie de uurregelingen slechts van belang zijn wanneer de kinderen klein zijn. Hoe ouder de kinderen worden, hoe minder het een rol speelt op welk moment van de dag ze precies werken. Voor alle moeders uit de jonge generatie blijft ‘het niet bij mijn kinderen kunnen zijn als ze me nodig hebben’ het belangrijkste nadeel van werken. Op zo’n momenten ervaren vrouwen een hoge competing devotion (Blair- Loy, 2003) wat een aanleiding kan zijn voor het WFC. Om die schuldgevoelens beter te begrijpen suggereren de data dat dit schuldgevoel bij moeders het meest wordt aangewakkerd wanneer kinderen ook effectief aangeven hun moeder nodig te hebben maar ze omwille van hun werk er niet kunnen zijn. Dit wordt duidelijk in het volgende citaat van Rita. Rita (48 jaar) baat samen met haar man een bakkerij uit. Vooral tijdens de eerste levensjaren van haar kinderen voelde ze enorm veel tegenstrijdige verwachtingen omdat ze zowel de overname van de zaak als de opvoeding van de kinderen goed wilde doen. Tot aan hun 17 maanden zijn de kinderen thuis gebleven waardoor Rita letterlijk elke minuut van de dag haar werk combineerde met haar gezin. Rita (48 jaar): die dualiteit, wel dat is lastig geweest wi…Ja, eigenlijk wel! Ik kan nu nog altijd heel sterk met de tranen in mijn ogen staan als ik er aan denk dat je eigenlijk achter een week en van Tim achter 14 dagen aan het werk was. Het feit dat ik niet meer tijd heb gemaakt achter dat ze geboren zijn…daar heb ik wel spijt van. Je moet dan eens hebben dat je een kindje koopt en dat je achter een week terug werkt. Als je dat zegt tegen iemand dan zeggen ze van “ dat kan niet”, maar dat was wel zo hé. Ja…je bent 10 maand bezig in een winkel, dat je net hebt overgenomen, je hebt daar geld voor neer geteld, je wilt toch hebben dat da…allee gaat he. Uit dit citaat kunnen we afleiden dat er voor de meeste vrouwen een duidelijk verschil is in momenten wanneer ze gemist kunnen worden en momenten waarop ze aangesproken worden op hun moederlijke verantwoordelijkheden. Zo gaven alle moeders aan dat momenten waarop kinderen ziek zijn zo’n moment is waarop ze de noodzaak voelen voor het kind te zorgen en vooral dat ze niet vervangbaar zijn door anderen. Ook de periode waarop kinderen nog klein zijn en nog sterk hulp- en zorgbehoevend zijn is zo’n periode waarin ze het gevoel hebben er te moeten zijn. Het is ook in deze periode dat moeders die de mogelijkheid hebben, minderen van werken. Dit stemt overeen met de bevindingen van Boelens & van der Valk (2004), 48
die aangeven dat de moederlijke arbeidsparticipatie het laagst is wanneer de kinderen het kleinst zijn en het risico op een WFC in die periode het hoogst is (Erikson, Martinengo en Hill, 2010). Situaties die een ouderlijk ingrijpen vragen maar niet lukken omwille van het werk zijn voor moeders de voornaamste momenten waarop de tewerkstelling nadelig kan zijn. Voor de oudere generatie lijken die uurregelingen minder van belang te zijn. Voor hen is voldoende tijd doorbrengen met de kinderen ook belangrijk, maar het tijdstip waarop dit gebeurt is voor hen minder van belang. Voor hen is het vooral belangrijk dat er opvang is voor het kind. Dit zien we bijvoorbeeld in de volgende quote waarbij Mathilde (78 jaar) het niet erg vond dat haar dochter inwoonde bij haar zus. Mathilde was verpleegster en vond het vooral belangrijk dat er een goede opvang was voor haar dochter en dat ze wist dat haar dochter daar in goede handen was. Na de geboorte van haar derde kind beslist ze dan ook de nachtshift te werken zodat haar man en haar elkaar kunnen aflossen in de zorg voor de kinderen. Mathilde (78 jaar): Onze Marijke, de oudste, was bij mijn zuster als ik fulltime werkte, die haar meter was. En ze was zij daar lik thuis hé. Ze is mee opgegroeid met zijn zus haar kinderen. Dat was haar thuis. En als Harald dan geboren was, onze derde, dan heb, hij was dan 1 jaar, dan heb ik ondertussen nachtdienst gedaan. Mijn man was thuis om 17 uur en ik moest beginnen om 18 uur. Dus wel konden elkaar aflossen en dan hadden we niemand meer nodig voor de kinderen. Ik werkte dan van 18uur tot smorgens. Voor deze generatie was het dus vooral van belang dat er iemand was die voor hun kinderen kon zorgen op momenten dat ze dit zelf niet konden. Ze streefden ernaar zoveel mogelijk zelf voor de kinderen te zorgen, maar als die niet mogelijk was maakten ze gebruik van familie of iemand die ze kenden. Uit de data kunnen we verschillende redenen aanhalen die mogelijks verklaren waarom het lijkt alsof de oudere generatie moeders zich vervangbaarder opstelden wat betreft de zorg voor hun kinderen. Ten eerste zien we dat de oude generatie, net zoals de huidigee generatie, het moeilijker vindt om zelf niet te kunnen zorgen voor hun kinderen zeker als ze nog zeer klein zijn. We zien dan ook dat sommige vrouwen bewust stoppen met werken om zelf voor de kleine kinderen te zorgen en eens ze groter zijn het werk te 49
hervatten. Sommige vrouwen hadden die mogelijkheid echter niet omdat ze bij wet geen mogelijkheden hadden om bijvoorbeeld een jaar lang na de geboorte verminderd te werken of een jaar lang niet te werken. Ze hadden wel een periode na de geboorte waarin ze wettelijk afwezig mochten zijn, maar dit was beperkt in tijd. Indien ze langer zouden willen zorgen voor hun kind werden ze ontslagen en hadden ze niet de zekerheid om hun oude positie te kunnen behouden. Ze waren dus genoodzaakt om te blijven werken. Dit zorgde ervoor dat ze vaak genoodzaakt waren om zich vervangbaarder op te stellen en omdat die wettelijke regelingen nog niet bestonden, ervaarden ze dit ook niet als een oneerlijkheid maar als een realiteit waar ze zich dan ook naar voegden. Een tweede verklaring voor de grotere vervangbaarheid van de oudere generatie moeders ligt mogelijks in de eerder vermelde perceptie van hun job en diploma. Doordat ze een diploma hadden – wat gezien werd als een unieke mogelijkheid en/of een grote financiële inspanning van de ouders - zouden ze het een zonde gevonden hebben dat diploma niet te kunnen gebruiken. Omdat ze graag hun diploma wilden benutten, was de beslissing snel gemaakt indien ze voor de keuze stonden te blijven werken of verplicht te stoppen nadat ze trouwden. Daarnaast geven ze ook aan hun werk graag te doen en voldoening te halen uit hun werk, waardoor ze makkelijker die zorg kunnen overlaten aan iemand anders. Een derde verklaring voor die vervangbaarheid is de regelingen tot kinderopvang. Omdat de kindercrèche toen niet bestond werd de zorg voor de kinderen vaak informeel opgelost. De zorg van de kinderen werd overgenomen door o.a. kindermeisjes tot ze zelf trouwden of gingen werken, niet werkende moeders, familie of grootouders. In tegenstelling tot de kindercrèches nu gaven ze de zorg door aan kennissen waardoor ze sneller het gevoel hadden dat hun kinderen in goede handen waren. Ook was er bij deze zorgregelingen meer garantie dat de kinderen voldoende aandacht en zorg kreeg omdat er - in tegenstelling tot hedendaagse kindercrèches nu - meer één op één relaties bestonden tussen verzorger en kind.
50
Of de toenemende individualisering waarover Nomaguchi (2009) het heeft een oorzaak is voor de stijging van het WFC valt de betwijfelen. De data lijkt te suggereren dat de hedendaagse moeders - i.v.m. de oude generatie - eerder gebruik maken van georganiseerde opvang i.p.v. informele zorg omdat het ten eerste bestaat en ten tweede de kenniskring weinig over niet-werkende moeders beschikt die zouden kunnen instaan voor de zorg van hun kinderen. Een vierde een laatste verklaring volgt de redenering die Hauser (2012) en Allen & Hawkins (1999) koppelen aan het fenomeen van maternal gatekeeping. Zij stellen immers in hun onderzoek vast dat moeders de zorg voor de kinderen en het huishouden moeilijk uit handen kunnen geven omdat ze graag de controle willen behouden over het gezinsleven waar ze een sterk verantwoordelijkheidsgevoel voor hebben. Door zelf voor de kinderen te zorgen krijgen ze erkenning voor hun moederlijke rol en krijgen ze het gevoel onvervangbaar te zijn (Allen & Hawkins, 1999; Hauser, 2012). In die literatuur verklaren ze echter niet waarom hedendaagse vrouwen in tegenstelling tot de oudere generaties moeders een grotere behoefte hebben om onvervangbaar te zijn. De data lijken te suggereren dat de trend naar gendergelijkheid wel rationeel aanvaard is maar het nog steeds moeilijk is voor de vrouw om haar verantwoordelijkheid deels te delegeren aan de man. De toenemende gendergelijkheid zorgt binnen de partnerrelatie voor onderhandelingen omtrent posities en taken. Ondanks het feit dat ze wel meer zouden willen overlaten aan de man, willen ze hun erkenning ‘op hun domein’ behouden waardoor ze krampachtig vasthouden aan alle typische moedertaken. Door de context en betekenisgeving intergenerationeel te vergelijken kwamen we tot 4 oorzaken voor de toenemende onvervangbaarheid die kenmerkend is voor de hedendaagse werkende moeders en bovendien tot een toename van het WFC kan leiden.
51
4.3 Het gevoel er alleen voor te staan. Over generaties heen ervaren vrouwen soms - de ene al wat meer dan de andere het gevoel er alleen voor te staan. Echter, de risicofactoren die dit gevoel veroorzaken, lijken te verschillen naar gelang de generatie. De data lijkt te suggereren dat dit gevoel bij de jonge generatie vooral veroorzaakt wordt door een ongelijke interne arbeidsdeling zonder redelijke motivatie. Bij de oudere generatie zal het gevoel er alleen voor te staan vooral aangewakkerd worden bij vrouwen met een lagere sociale achtergrond omdat ze minder middelen hebben om extra hulp te aanvaarden en/of de hulpvaardigheid van de man. 4.3.1 Ongelijke interne arbeidsverdeling zonder motivatie Net zoals in de literatuur blijkt ook uit dit onderzoek dat de interne werkverdeling tussen mannen en vrouwen nog steeds ongelijk verdeeld zijn (Poortman & van der Lippe, 2009; Greenstein, 1996) wat een toename voor het WFC betekent (Nomaguchi, 2009). Uit de data blijkt dat dit bij de vrouw echter niet hoeft het gevoel te creëren er alleen voor te staan. Wat betreft de verdeling van huishoudelijke taken zien we bij de jongste generatie twee type van vrouwen. Het eerste type vrouw weet dat er een ongelijke verdeling is wat betreft huishoudelijke taken maar vindt dit niet erg. Ze aanvaarden de ongelijke verdeling omdat ze weten dat hun man op een andere manier maar in gelijke mate investeert in het gezin door bijvoorbeeld meer te gaan werken en dus meer financieel bij te dragen. Binnen dit eerste type zien we enkele vrouwen die het huishouden en alle andere beslommeringen van het gezinsleven op zich nemen zodat de man wanneer die thuiskomt zich daar geen zorgen meer moet over maken. Dit is ook zo bij Rita wiens man bakker is en ‘s nachts werkt. Rita (48 jaar): In de zomer kan ik daar niets aan vragen. Die vent heeft geen tijd! Wanneer zou hij het doen? Ik ben al content dat hij 3 uur slaapt ‘s middags en dat hij dan ‘s avond nog eens drie uur slaapt. Versta je? Je vraagt dat dan toch niet? Aan iemand die ‘s nachts werkt. Allé ja…Moet ik dan nog voor hem gaan staan en zeggen van “hey…heb je me gezien? Kijk eens naar mij…” Allé ja…? We zien dus dat Rita haar man bewust niet belast met bepaalde taken. Doordat haar man nachtwerk doet, vindt ze de ongelijke werkverdeling gemotiveerd waardoor dit 52
haar niet het gevoel heeft er alleen voor te staan. Dit soort van motivatie die gegeven wordt aan de ongelijke werkverdeling komt doorheen de interviews het meest naar voor bij vrouwen waarvan de man zeer veel werkt of een stressvolle baan heeft. Opvallend is dat deze vrouwen geen gelijkenissen ervaren tussen hun situatie en de vroegere patriarchale kerngezinnen waarbij de vrouw ten dienste staat van haar man.
Dit
lijkt
te
onderhandelingsmacht
komen en
doordat
inspraak
deze
vrouwen
toeschrijven
binnen
zichzelf de
evenveel
ouder-
en
partnerschapsrol. Ze zien die ongelijke verdeling niet als een verplichting maar als een keuze. Het tweede type van vrouw geeft aan dat er een gelijke verdeling is van de huishoudelijke taken tussen man en vrouw. Dit komt doordat de man dit uit zichzelf doet of doordat de vrouw er actief op toeziet dat er geen ongelijke verdeling ontstaat. Door beide generaties intergenerationeel te vergelijken komen we tot het idee dat deze ongemotiveerde interne arbeidsverdeling bij de oudere generatie geen risicofactor is voor een verhoogd WFC. Door de contexten te vergelijken met elkaar komen we tot een mogelijke verklaring dat de toenemende gendergelijkheid een onduidelijke consensus over de vrouwelijke verantwoordelijkheden in de hand zou werken. Er leeft wel een ideaal van gedeelde verantwoordelijkheden tussen man en vrouw maar opnieuw lijkt de toenemende anomie (4.1.2) wat betreft de taakverdeling tussen de partners enerzijds een soort van maternal gatekeeping (analoog zoals reeds beschreven bij 4.2.4) in de hand te werken en anderzijds lijken vrouwen er extra op toe te zien dat tussen de partners geen ongelijke werkverdeling ontstaat die niet gemotiveerd is. Wat betreft de zorgverdeling voor de kinderen hebben bijna alle hedendaagse moeders het gevoel dat hun man tot op een bepaalde hoogte betrokken is bij de opvoeding van de kinderen en er een gedeelde verantwoordelijkheid bestaat. Maar net zoals bij de verdeling van de huishoudelijke taken lijkt de moeder de primaire verzorger en verantwoordelijke. In de volgende quote wordt dit geïllustreerd. Rita
53
gaat ervan uit dat de kinderen een gedeelde verantwoordelijk zijn tussen haar en haar man, ook al neemt zij het grootste deel van die taak op. Rita (48 jaar): Maar ik heb het één keer voor gehad, met dat voorval van Piet en Stef in de KSA met hun wiet smoren en dan heb ik eens met Piet en Stef aan de tafel gezeten. De eerste keer dat dat dan uit gekomen is…dan, dan ben ik vree boos geweest op Arnold (haar man). Dan smeet hij dat voor mijn voeten! Zo van “welja…je ziet wel wat er van komt!” en toen zei ik in mezelf van “ je hebt er nu al 17 jaar niet achter gekeken en nu ga je daar over beginnen en dat voor mijn voeten te smijten. Daar was ik wel kwaad wi! Als het dan tegenslaat, dan moet je niet naar mij komen, want jij had het ook kunnen doen. Eé…Allé…je hebt dan 17 jaar blind geweest… Rita gaat er dus van uit dat haar man en zij een gedeelde verantwoordelijkheid dragen over de opvoeding van de kinderen. In het geval van Rita is deze zorg redelijk ongelijk verdeeld tussen haar en haar man maar omwille van Arnolds zwaar werk relativeert en accepteert Rita die ongelijke werkverdeling. Bij de oude generatie lijkt er minder sprake te zijn van een gedeelde verantwoordelijkheid. Daar ziet men het huishouden en de zorg voor de kinderen als een vrouwelijke aangelegenheid en verantwoordelijkheid. Alle moeders uit de jongste generatie geven aan dat zij bijna het volledige denkwerk dat bij een gezin komt kijken zelf doen. De data komt overeen met de beschrijving van Barrett & McIntosh (1982) waarin de vrouw zichzelf de organisatorrol toekent en de man daarbij uitsluit. Er is daarom sprake van een ongelijke denkwerk verdeling. Dit zijn vaak praktische zaken zoals welke boodschappen moeten we halen, wanneer moeten de kinderen naar de volleybal, wie zullen we vragen om op de kinderen te passen woensdagmiddag enzovoort. Ondanks het feit dat deze organiserende taak bijna volledig wordt volbracht door de vrouw hoeft een ongelijke verdeling van het denkwerk, net zoals een ongelijke verdeling van huishoudelijke taken en de zorg voor de kinderen, niet voor elke vrouw het gevoel creëren dat ze er alleen voor staat. Of men het als onrechtvaardig ziet – wat een risicofactor zou zijn voor het WFC – hangt vooral af van de reden van de ongelijke verdeling. Omdat de hedendaagse vrouwen zich niet zouden voegen naar een ongelijke werkverdeling zonder goede motivatie, blijft het voor hen altijd wat opletten of er wel voldoende taken gedeeld worden en zij niet uit gewoonte al het werk op zich 54
neemt. In vergelijking met de oudere generatie is het voor de hedendaagse vrouw een punt dat ze moet bewaken zodat de ongelijke werkverdeling niet ongelijk wordt uit gewoonte en zonder goede motivatie. Het spreekt voor zich dat dit een bron van frustratie of relatieproblemen kan zijn wat de werkgezinsbalans niet ten goede komt. We kunnen dus besluiten dat het huidige ideaal van gedeelde verantwoordelijkheid tussen man een vrouw in combinatie met de onduidelijk consensus over de concrete taakverdeling de jonge generatie moeders extra op de proef stelt. Koppels moeten immers zelf een onderlinge werkverdeling uitwerken waar ze zich goed bij voelen. Dit houdt bovendien een constante monitoring in om te voorkomen dat er geen structurele, niet-gemotiveerde ongelijke werkverdelingen ontstaan de partners. 4.3.2 Sociale achtergrond en de persoonlijkheid van de man Bij de jongere generatie zien we dat het gevoel ‘er alleen voor te staan’ vooral samenhangt met de reden waarom het huishouden, de zorg voor de kinderen en het denkwerk ongelijk verdeeld is. Echter, bij de oudere generatie lijkt het gevoel er alleen voor te staan eerder bepaald te worden door de sociale achtergrond van het gezin en de persoonlijkheid van de man. Dit omdat er een duidelijkere consensus bestond over de taakverdeling tussen man en vrouw. a) Sociale achtergrond en betaalde huishoudelijke/verzorgende hulp We kunnen met enige waarschijnlijkheid zeggen dat een verband bestaat tussen de sociale achtergrond van een moeder en de mate waarin ze opteert voor betaalde huishoudelijke en zorgende hulp. De moeders afkomstig uit een welgestelde familie zullen sneller geneigd zijn een groot deel tot bijna alle huishoudelijke taken over te laten aan een betaalde werkkracht. Ook voor de opvang van de kinderen hebben zij een kindermeisje of een soort nanny die meer multifunctioneel is en voor de kinderen zorgt, eten maakt, poetst, de was doet enzovoort. Alle andere vrouwen afkomstig uit een arbeidersgezin, waarvan de ouders vaak geen diploma hadden, doen hun huishouden zelf. Indien zij iemand nodig hebben om voor de kinderen te zorgen spreken zij eerst iemand aan van hun familie alvorens iemand te zoeken waarvoor ze moeten betalen. 55
In de data is een duidelijk tendens zichtbaar waarbij vrouwen met een hogere sociale afkomst sneller geneigd zijn zich in hun moederlijke taken deels of grotendeels te laten vervangen. Mogelijke verklaringen waarom dit klasse-bepaald lijkt te zijn komt waarschijnlijk door de financiële (on)mogelijkheid om werkkrachten te betalen. Een tweede verklaring is het voorbeeld dat ze meekregen van thuis uit waardoor ze al dan niet vertrouwd zijn en zich comfortabel voelen bij betaalde werkkrachten. Een laatste mogelijke verklaring is de mentaliteit - vaak bij arbeidersgezinnen aanwezig om hard te werken en geen taken aan anderen over te laten die ze zelf kunnen doen. Deze gedachtegang kwam vaak naar boven als ik de moeders uit de oude generatie vroeg waarom ze er nooit aan gedacht hadden om een poetsvrouw te nemen zodat ze meer tijd voor zichzelf hadden. Vaak ontkenden ze dat poetshulp toen al bestond of meenden ze dat dit toen helemaal geen mode was. Ze gaven ook aan niet goed te begrijpen waarom ze de dingen die ze zelf konden doen door iemand anders zouden laten doen. De vrouwen die gebruik maakten van betaalde hulp gaven ook aan geen problemen te hebben werk en gezin te combineren net door alle hulp die ze kregen. Ze stonden er dus niet alleen voor. Bij de vrouwen die geen betaalde hulp kregen, hing het gevoel er alleen voor te staan vooral af van de mate waarin de man meehielp in het huishouden en de zorg voor de kinderen. b) De behulpzaamheid van de man Tegenwoordig zijn zowel vrouwen als mannen het erover eens dat het huishouden en de kinderen geen puur vrouwelijke verantwoordelijkheid is. Dit is niet het geval bij de oudere generatie. Uit de data lijkt het idee naar voor te komen dat zowel de mannen als de vrouwen het huishouden en het organisatie van het gezin zagen als een puur vrouwelijke taak en een vrouwelijke verantwoordelijkheid. Ondanks dit genderrolideaal hadden niet alle vrouwen het gevoel er alleen voor te staan. Dit wordt duidelijk in de volgende citaten van Elena en Bea. Elena was leerkracht lager onderwijs maar had ondanks de traditionele tijdsgeest van toen veel hulp aan haar man. Bea daarentegen had een man die haar helemaal niet hielp in het huishouden. Dit bezorgde haar heel wat frustratie. 56
Elena (78jaar): Toen ik getrouwd was moesten wij nog de zaterdag naar school en op woensdagmiddag hadden we vrijaf. Mijn man was de zaterdag thuis dus ik moest nooit mijn kindjes uitdoen want hij was thuis hé. Een man kan ook een doek verversen, pampers dat bestond toen nog niet en als het doeken waren, mijn man streek deze, want dat was geen kunst hé. Zeg…Een man heeft ook handen aan zijn lijf! Mijn man had de zaterdag voormiddag al de living gedweild. Als een man nu een dweil uit wringt of een vrouw? Dat is toch hetzelfde? En ze hebben zelfs nog meer macht dan een vrouw. Je hebt dan wel nog veel andere taken die toch voor de vrouw zijn.
Interviewer: kwam je soms door je zware job geïrriteerd thuis? Bea (75 jaar): geïrriteerd, ja weet je wat het is hé, als je een man hebt die niet veel doet, maar dat is dan niet alleen van je werk hé dat je geïrriteerd bent, het is ook omdat je weet van je eerste van “godverdomme, ik kom thuis en ik moet het were allemaal zelve doen!” Je weet dat je gaat doen maar je…(Bea maakt haar boos en maakt vuisten, ze briest) In beide citaten lijkt er de consensus te bestaan dat de taken en de zorg voor de kinderen een vrouwelijke aangelegenheid zijn. Dit wil voor beide dames echter niet zeggen dat de man daarvoor niet kan helpen. Zeker als de vrouw zelf uit gaat werken, zien ze het nog steeds als hun taak, maar nemen ze zichzelf de vrijheid en het recht om bepaalde taken te delegeren. Het is pas wanneer haar man haar niet bijstaat in deze taken dat ze het gevoel heeft er alleen voor te staan en daarover ook gefrustreerd is. Ze wensen wel een gelijkere verdeling maar hebben geen strijdkracht om een gelijkere verdeling af te dwingen omdat ze er van uitgaan dat het in feite wel een vrouwentaak is en ze het ongeluk hebben een man te hebben die niet meehelpt. Vrouwen waarvan de man wel (ongevraagd) helpt, voelen zich erkend in hun rol als moeder maar ook in hun rol als werknemer. Het tegenovergestelde zien we bij Yvonne. Yvonne was leerkracht en deed naast haar werkvoorbereidingen ‘s avonds alles zelf. Ook al wou ze dat haar man haar meer hielp toch verzette ze zich daar niet tegen omdat ze dit tot haar moederlijke verantwoordelijkheden rekenende. Yvonne (76 jaar): ‘s avonds deed ik eerst een beetje huishoudelijk werk, dan de kindjes alle twee in bad, zorgen voor eten, in bed stoppen en wij dan ook aan tafel, een beetje afwassen en als dat 9-9.30 was, dan zei ik van ik ga nu aan mijn dessert beginnen. Dan begon ik aan mijn schoolwerk maarja, ik deed dat eigenlijk graag. Maar dat was dikwijls heel laat hé, dat was dikwijls 12 uur als ik stopte. Interviewer: had je soms het gevoel gehad dat je meer hulp wou van uw man 57
tijdens? Yvonne: ja natuurlijk hé, maar dat kon niet. Interviewer: en was dat dan verdeeld met je man of niet? Yvonne: met mijn man verdeeld? (Yvonne lacht) Voor eerst mijn man was zelfstandig en ik moest daar niet op rekenen en ten tweede huisman, dat was nog niet uitgevonden hé Interviewer: jaja, dus het huishouden viel wel helemaal op jou? Yvonne: ja natuurlijk. Dat was eigenlijk nog een fulltime job erbij, ge moogt het geloven. Maar nog een kindje er bij? Als ik al die nachten terug moet doen? Ik heb dat al dikwijls gezegd, ze mogen me daar een miljoen leggen, maar ik moet het niet hebben. Want om nog eens hetzelfde te doen, zou ik niet aangekund hebben. Interviewer: en stond uw man soms op voor de kinderen ‘s nachts? Yvonne: hij hoorde dat niet. (Yvonne zucht) Interviewer: hij sliep daar door? Yvonne: ja ja Interviewer: had je dat toen liever een keer gehad dat hij dat dan eens deed? Yvonne: tuurlijk, natuurlijk Ondanks dat zij als moeder gaat werken, helpt haar man niet in het huishouden. De vele uren die ze ‘s avonds nog bezig is voor school, ziet haar man niet als een bijkomende taak van haar leerkrachtenrol, maar puur iets als liefhebberij. Dit overhaalt hem dan ook niet wat meer bij te dragen in het huishouden. Het feit dat zij elke avond moet opstaan voor de kinderen stoort haar want ze wordt niet erkend in haar rol en haar taak als leerkracht. Ze aanvaard het wel, want ze ziet het ook als haar taak. Om dit af te sluiten maken we een vergelijking tussen de beiden generaties in de factoren die het gevoel er alleen voor te staan het sterkste aanwakkert. Binnen de hedendaagse generatie zien wat dat het gevoel er alleen voor te staan het sterkst wordt aangewakkerd als de man misbruik zou maken van de ongelijke werkverdeling en dus zijn verantwoordelijkheden t.a.v. het gezin niet opneemt. Binnen de oudere generatie wordt het gevoel er alleen voor te staan niet aangewakkerd door een 58
ongelijke investering in het gezin. Dit komt doordat het als normaal werd beschouwd dat het huishouden en de zorg voor de kinderen aan de moeder werd toegeschreven. Toch hadden sommige oudere moeders het gevoel er alleen voor te staan omwille van de lage behulpzaamheid van hun man en het gebrek aan erkenning voor haar werknemersrol.
4.4
Extra verwachtingen voor de jonge generatie
Uit de data van de jonge moeders lijken drie expliciete verwachtingen te worden aangehaald die best stresserend kunnen zijn en die niet zo expliciet worden aangehaald door de oudere generatie. Dit impliceert niet dat de oudere generatie daar ook niet naar streefde, maar in hun beleving werd dit minder geuit als een maatschappelijke verwachting die hun extra stress geeft. 4.4.1 Gezonde voeding en een ordelijk huis Voor beide generaties zijn gezonde maaltijden en een proper huis waarden waar men als moeder naar streeft. Maar bij de huidige moeders zien we toch wel een interessante beïnvloeding door de media. Overal worden deze moeders immers geconfronteerd met opgelegde idealen waar we geacht worden naartoe te streven maar er bestaat helemaal geen consensus over wat dat dan precies inhoudt. In de interviews van de jonge generatie moeders werd dit duidelijk doordat alle moeders een ordelijk huis en gezonde voeding belangrijk vinden maar ze gaven er allemaal een andere betekenis aan. Dit is opnieuw een illustratie van hoe onduidelijke normen (4.1.2) ervoor zorgen dat moeders aangesproken worden op hun individuele verantwoordelijkheden en verplicht worden keuzes te maken (Aalbers-van Leeuwen, van Hees & Hermanns, 2002). Deze hele bovenstaande verklaring voor de toename van het WFC wordt geïllustreerd door een citaat van Katrien. Katrien is een 33 jarige moeder en heeft twee kinderen die in de lagere school zitten. Katrien (33 jaar): Vrouwen willen alles combineren, je werk willen goed doen, het combineren met een perfect gezin, buitenschoolse activiteiten van de kinderen, er dan nog goed moeten uitzien, je huis die aan de kant moet zijn, alle dagen vers eten op tafel moet staan. Je moet ook sterk in je schoenen staan om je niet te 59
laten beïnvloeden door buitenaf. Moeders of schoonmoeders die vinden dat dit niet kan dat een keukenhanddoek niet gestreken is of zo iets. Toen ik alleen woonde streek ik wel mijn keukenhanddoeken maar op den duur zei ik bij mijzelf waarom doe ik dit nog? Laat het gewoon los. Katrien toont dat vrouwen op allerlei vlakken - dus niet enkel wat betreft het huishouden en gezonde voeding - gestuurd worden om alles zo perfect mogelijk te doen. Katrien heeft een keuze gemaakt en prioriteiten gesteld door met opzet haar keukenhanddoeken niet meer te strijken, ook al geeft ze aan dat er verwacht wordt dit wel te doen. De keuze om dit niet te doen leidt tot de verwachtingen dat ze daar ook individuele verantwoordelijkheid voor nemen. Katrien vertelde verder in het interview dat ze zich goed voelt bij haar beslissingen wat haar natuurlijk sterkt om haar prioriteiten te verantwoorden maar vooral minder te twijfelen over haar moederlijke aanpak. Net zoals Hauser (2012) constateert komt het voor moeders vaak neer op een goede indruk willen maken op ‘hun domein’. Als men echter twijfelt over de manier waarop men die idealen in de praktijk wil omzetten komt dit het ervaren werkgezinsbalans niet ten goede. In de beleving van de jonge moeders is het dus niet het poetsen en eten maken op zich dat als dwingend wordt ervaren, maar wel de manier waarop verwacht wordt dat de taak uitgevoerd wordt. De helft van de geïnterviewde moeders vindt dat andere moeders te veel streven naar perfectie. Ze voelen zelf ook die verwachting maar gaan daar bewust slechts in beperkte mate op in. Een maaltijd maken is niet voldoende. Het moet ook gevarieerd genoeg zijn, het moet zo weinig mogelijk kan en klare bereidingen zijn, zeker voldoende groenten en fruit, het moeten ook het liefst verse groeten zijn i.p.v. diepvries of voorgesneden groenten. Ook naar het huishouden toe is ordelijkheid niet meer een norm. Het huis moet lijken alsof het uit een boekje komt, waar niet in geleefd wordt en zeker geen tekenen van kinderen te bespeuren zijn. De voornaamste reden waarom het er op lijkt dat de oudere moeders daar minder door beïnvloed werden is enerzijds de beperkte beïnvloeding van sociale media maar vooral de raad die ze tijdens het interview meegeven aan moeder die het wel moeilijker hadden werk en gezin te combineren. Bij bijna alle jongere moeders is het immers zo dat de technieken die vrouwen zelf toepassen of de raad die ze meegeven 60
aan anderen neerkomen op leren relativeren, leren loslaten, prioriteiten stellen, niet alles zelf willen doen maar zaken kunnen delegeren. Bij de oudere generatie was dit helemaal niet zo. De raad die zij meegeven is helemaal niet in de trend van ‘gun jezelf wat meer marge’. Dit opvallend verschil doet uitblijken dat de oudere moeders dus minder gewrongen zat tussen alle opgelegde verwachtingen en idealen. Anderzijds is het opnieuw een illustratie van hoe men tegenwoordig de plicht ervaart voor zichzelf te zorgen en zichzelf voldoende kwaliteit van leven te garanderen. Er is dus een grote waarschijnlijkheid voor de stress die deze opgelegde idealen voortbrengen bij deze jonge moeders. 4.4.2 Buitenschoolse activiteiten De drang om kinderen al van kindsbeen af in te schrijven in allerlei buitenschoolse activiteiten lijken voor moeders de meest waarneembare en stressvolle verwachting. Heel wat ouders stimuleren hun kinderen om een hobby te kiezen of willen hen absoluut die kans niet ontzeggen ook al geven ze toe dat de buitenschoolse activiteiten hen veel stress geeft en tijd opeisen. We kunnen ons afvragen in welke mate deze verwachting te kaderen valt binnen de algemene trend van het streven naar een perfect kind dat zowel op schools, sociaal, sportief vlak goed presteert en of dit eigen is aan de tijd. Wanneer ouders meerdere kinderen hebben, is het vaak lastig om de kinderen overal naar te voeren want naast het kunnen bieden van een hobby willen ze hun kind zelf laten kiezen wat ze willen. Doordat de activiteiten vaak maar een uur duren, hebben de ouders het gevoel veel tijd te verliezen aan vervoer. Zeker wanneer ze nog een baby of peuter hebben, is het niet evident om die telkens te moeten meenemen want daar komt veel werk bij te kijken. Trui (34 jaar): Ik denk als ze gaan beginnen en dien naar de muziekschool en dien…Allé ze zijn met vier en dien naar de tekenschool…En ze mogen allemaal kiezen want ik ga niet zeggen van jij moet naar het voetbal, omdat je broer gaat, want dat is makkelijker voor mij want ik moet dan maar één keer rijden. Neen…ze mogen doen wat die wilt. En als ze alle vier, dien naar daar…dan gaat het beginnen moeilijk worden en dan gaan we moeten beginnen managen doen. Dan gaat het moeilijker zijn. Ondanks de tijd en energie die er in kruipt zijn ouders toch geneigd om in die verwachting mee te gaan wellicht om de kinderen zoveel mogelijk kansen te geven
61
en hen zeker geen kansen te ontnemen. Door hun kinderen zelf hun hobby te laten kiezen, gaat het verder dan de drang om kinderen ontspanning te bieden. Het is de vrees hun kinderen over dezelfde kam te scheren en hen niet te erkennen in hun uniekheid waardoor ze de kinderen eventueel kansen ontzeggen. Opnieuw is het voor vele ouders een afweging hoe ver ze in de hobby’s van de kinderen moeten meegaan om een goede ouder te zijn. Moeten ze daarvoor wekelijks naar de match gaan kijken of niet? Het houdt dus alweer een keuze en persoonlijke verantwoording in. Opvallend is dat deze stressfactor bij een meerderheid van de jonge moeders ter sprake kwam terwijl dit helemaal niet aan bod kwam bij de oudere generatie moeders. Veel van hun kinderen deden wel buitenschoolse activiteiten maar dit werd niet ervaren als een stressfactor. Een verklaring waarom ouders van deze generatie dit als stresserend ervaren en de oude generatie niet, werd niet gevonden. 4.4.3 Zoveel mogelijk quality time met de kinderen In het citaat van Els wordt duidelijk hoe sommige hedendaagse moeders de drang voelen om zoveel mogelijk met de kinderen bezig te zijn en activiteiten te doen. Els is 24 jaar en heeft één zoontje. Ze vindt het zeer lastig dat ze naar haar gevoel niet voldoende kwaliteitsvolle activiteiten kan doen met haar kleuter. Interviewer: Heb je al eens het gevoel gehad of een periode gehad dat je het moeilijk vond om gezin en werk te combineren? Els (24 jaar): uiteindelijk heb ik dat constant, alle als ik werk heb hé. Dan heb ik dat constant, dat wij niet genoeg.. Uiteindelijk? Hoeveel dagen zijn we samen thuis? In de Albert Hein moest ik de zondag ook werken, in de Doe-HetZelf-Winkel niet. Dus in de Doe-Het-Zelf-Winkel had ik al die zekerheid dat ik de zondag thuis ben, maar wat doe je dan die dag? Ofwel een keer heel de dag opruimen want als je daar heel de week geen tijd voor hebt, maar uiteindelijk wil je ook met je kind dingen doen…Een keer naar een speeldorp gaan, eens gaan zwemmen,…maar dat gaat allemaal niet als je maar één dag hebt, je moet dan iedere keer kiezen van wat gaan we nu doen en uiteindelijk doen wij echt niet genoeg met hem hé. Dat vind ik echt jammer. In de zomer ook, een kind moet naar het strand gaan, dat moet…Iedere keer als wij met de auto bijvoorbeeld het speelplein passeren, dan roept hij “speelplein, speelplein…” Maar ja. We hebben wij daar nooit tijd voor om met hem naar een speelplein te gaan en dat vind ik gewoon erg hé. Hij is soms liever bij de dagmoeder of schoonma omdat zij echt heel de dag bezig zijn met hem, heel de dag kijken voor hem, spelen met hem. Mijn schoonma gaat naar speelpleinen met hem, gaan zwemmen met…We doen dat allemaal niet… 62
Interviewer: en dat zou je liever ook een beetje meer doen? Els: ja…en dat vind ik jammer, want hier verveelt hij zich heel de tijd. Ja want wij moeten ook heel de tijd bezig zijn. We kunnen niet heel de tijd met hem bezig zijn en ja…gewoon ik vind dat erg dat hij soms liever bij de dagmoeder is Naast zoveel mogelijk bij de kinderen te willen zijn – wat Nomaguchi (2009) ook vaststelde - lijkt het ook een noodzaak om veel met het gezin op uitstap te gaan en plezierige dingen te doen. Ze proberen dit te verwezenlijken door bijvoorbeeld in de week te zorgen dat wanneer de kinderen thuis komen het meeste werk al achter de rug is of door zoveel mogelijk huishoudelijke taken in de week te doen zodat ze in het weekend echt uitstappen kunnen gemaakt worden of bezig kunnen zijn met de kinderen. Meer tijd te kunnen doorbrengen met het gezin lijkt ook één van de voornaamste redenen waarom een gezin kiest voor poetshulp. Dit fenomeen verklaren is echter niet zo evident. Een mogelijke reden waarom men zoveel mogelijk kwaliteitsvolle tijd door wil brengen met de kinderen is wellicht omdat ze er zelf ook plezier aan beleven. Hedendaagse moeders zullen dit in tegenstelling tot de oudere generatie moeders daar misschien zelf ook sneller behoefte aan hebben en het bewust inplannen. Het is mogelijks een uiting van de drang naar een kwaliteitsvol leven (4.1.3). In hedendaagse gezinnen wilt men méér dan alleen werken, wat bij de oudere generatie niet zo lijkt de zijn. Daar komen we in het laatste deel verder op terug. Daarnaast zien we ook dat het niet kunnen doen van activiteiten met de kinderen schuldgevoelens opwerkt bij de ouders. Net zoals in het voorbeeld van Els kan dit het gevoel veroorzaken als ouder te kort te schieten. In tegenstelling tot de oudere moeders lijken moeders van nu zich makkelijker schuldig te voelen als ze zich omwille van werk of huishoudelijke verplichtingen zich niet kunnen bezighouden met de kinderen. Opnieuw kan dit komen doordat men zelf moet bepalen van ‘wat is een goede ouder’ is. Net zoals Nomaguchi (2009) zien we dat ouders het belangrijk vinden om betrokken te zijn met de kinderen maar opnieuw moeten ze zelf bepalen wat ze verstaan onder betrokken ouders. Het gebrek aan een concrete invulling verplicht hedendaagse ouders om op gevoel te handelen en daar individuele verantwoordelijkheid voor te nemen. 63
We kunnen concluderen dat de nood naar kwaliteitsvolle activiteiten met de kinderen best stresserend kan zijn. Zeker als er vanuit het idee naar kwaliteitsvol leven en betrokken ouderschap daar steeds meer aandacht voor komt maar er geen concrete regels rond bestaan.
4.5
Nood aan een leven buiten het gezin en werk
De data laat uitschijnen dat er verwacht wordt dat vrouwen naast hun gezins- en werkrol nog ambities en interesses hebben waarin ze zichzelf verder kunnen ontwikkelen. Wat opnieuw het postmoderne waardenpatroon van Inglehart (1997) doet bevestigen. Er lijkt een verlangen te bestaan de vrouwelijke identiteit van meer facetten te laten afhangen dan enkel de rol als moeder en werknemer. We illustreren die stelling aan de hand van het nieuwe concept gezinskost en trend naar sport en ontspanning die kenmerkend zijn voor de huidige generatie moeders en (bijna) onbestaand is bij de oudere generatie moeders. Ook al is het hebben van een hobby of een sport iets wat toegejuicht kan worden, toch lijkt de verwachting om iets te hebben buiten het gezin en werk een verlangen te creëren bij moeders waar velen niet aan kunnen voldoen. Dit is een mogelijke risicofactor voor het WFC omdat moeders wel meer zouden willen buiten het gezin en hun werk, maar dat dit vaak om praktische reden en tijdsgebrek niet haalbaar is. Deze
uiteenzetting
kunnen
we
enerzijds
linken
aan
de
toenemende
keuzemogelijkheden (4.1.1) waarbij de toenemende mogelijkheden de verwachting creëert die mogelijkheden te benutten en anderzijds de nadruk op kwaliteit van leven (4.1.3) die de benadrukt dat er ook een leven is buiten het gezin en werk. 4.5.1 Gezinskost Gezinskost is een concept dat opborrelde uit de beleving van uitsluitend de huidige generatie moeders. De term gezinskost slaat op de carrière ambities, doorgroei mogelijkheden, onderwijsbijscholingen die vrouwen omwille van het gezin niet kunnen verwezenlijken. Bijna alle vrouwen hebben op een gegeven moment in hun leven gespeeld met de gedachte dat, indien ze geen gezin zouden hebben, ze toch nog verder zouden studeren, bijscholingen volgen, hun droomjob niet zou opgegeven, een carrière aanbod niet zouden afwijzen. Dit is ook het geval bij Katrien 64
die zich had voorgenomen om haar studies te hervatten maar deels door haar gezin daar niet toe gekomen is. Katrien (33 jaar): Ik heb wel zo eventjes het gevoel gehad van ben ik wel goed in mijn job, ben ik wel goed genoeg voor wie ik ben. Maar eigenlijk krijg ik wel overal die bevestiging dat ik goed ben in mijn job, dat het mijn ding is. En ja, na twaalf jaar, moest ik ortho gedaan hebben zou ik niet weten of ik daar nu nog zoveel zou uithalen, ja theoretische kaders misschien wel ja, maar ik heb ook altijd vormingsmogelijkheden gehad op mijn werk, die ik ook volgde. De voornaamste reden hiervoor is een soort van wens naar erkenning in hun kwaliteiten/capaciteiten en verdere zelfontplooiing. Er is echter geen enkele geïnterviewde moeder die daar echt spijt over heeft of daar ongelukkig over is. Deze vrouwen kunnen deze wens relativeren doordat ze in de eerste plaats voldoende erkenning, uitdaging en voldoening halen uit hun huidige job en gezinssituatie. Ten tweede beseffen ze dat indien men daar voor zou gaan, de kwaliteit van hun huidig leven zou inboeten en dat hebben ze er niet voor over. Het concept gezinskost is bijna zo goed als onbestaand binnen deze oudere generatie werkende moeders. Er was geen enkele werkende moeder uit de oude generatie die aangaf dat haar gezin op één of andere manier een belemmering was op haar beroepsambities. Door beide generaties intergenerationeel te bekijken komen we tot 4 mogelijke verklaringen waarom gezinskost een recent maatschappelijk fenomeen is. Ten eerst omdat vroeger de hogere posities vaak bezet werden door mannen en de mogelijkheid door te kunnen groeien zich ook niet echt voor deed. De vrouwen hadden dus vaak de keuze niet, waardoor ze het niet zagen als een gemiste kans. Ten tweede waren de meeste moeders opgeleid tot een specifiek beroep, waardoor het minder waarschijnlijk was voor hen zich te verleggen naar iets anders. Ten derde is er het genoegen dat ze hadden aan hun job zoals besproken in 4.2.1. Door de manier waarop ze hun beroep en diploma percipieerden was hun gezin en job voldoende net doordat het al redelijk modern en vooruitstrevend was. Een vierde en laatste reden was het gebrek aan carrièregerichte vrouwen waaraan ze zich konden spiegelen, waardoor ze ook niet echt de behoefte hadden aan andere uitdagingen.
65
Het idee carrièremogelijkheden te laten ten voordele van het gezin is dus een potentiele verklaring voor de toename van het WFC t.o.v. de oude generatie moeders. Zeker in de huidige maatschappij die zoveel kansen en mogelijkheden biedt (Aalbers-van Leeuwen, van Hees & Hermanns, 2002) en waarbij individuele ontplooiing een belangrijke waarde is (Inglehart, 1997), lijkt de ontwikkeling van het fenomeen gezinskost begrijpbaar. Deze redenering geldt ook voor 4.5.2 waarin het hedendaagse verlangen naar een hobby, sport en ontspanning terug een mogelijk riscofactor inhoudt voor de toename van het WFC. 4.5.2 Hobby’s en Ontspanning Via het citaat van Rita (48 jaar) wordt aangetoond dat er de door combinatie van werk en gezin er soms maar weinig tijd over is voor de moeder zelf en dat ze zich vaak te kort doen in hun eigen noden en verlangens. Rita is moeder van twee zonen en heeft omwille van haar eigen zaak weinig tot geen tijd voor haar eigen noden en wensen. Een belangrijk aspect van Rita’s werkgezinsbeleving is jezelf als moeder te kort doen met als gevolg dat je jezelf wegcijfert. Rita (48 jaar): Soms heb ik dat wel, nu heb ik dat wel dak zo iets heb “als ik in de winkel niet meer zit, dan ga ik nog dat doen en dat doen…en dat leren”, zoals de koksschool, je doet je zelf wel tekort, door het hebben van de kinderen/gezin, lukt dat allemaal niet hé. Ook zo bijvoorbeeld in het meeevolueren. Bijvoorbeeld de computer. Stef en Tim kunnen daar soms commentaar op hebben zo van “allé ma…kan jij dat nu niet?” of “schuif eens op ma, ik ga het wel doen”. Dan ik zeggen van “verdomme, weet je wel…tis wel omdat ik jou voorgenomen heb, en de winkel heb voorgenomen dat ik daar geen tijd voor gehad heb, omdat ik dat op dat moment niet belangrijk vond. Omdat ik JOU belangrijk vond.” En nu krijg ik dat als commentaar en dan vind ik dat van… Uit de data zien we wel variatie in de mate waarin vrouwen het daar lastig mee hebben alsook de mate waarin ze tijd voor zichzelf trachten in te plannen. Dit komt doordat de hoeveelheid persoonlijke tijd die elke moeder nodig heeft, verschilt. Ook lijkt het erop dat voltijds werkende moeders er moeilijker in slagen om die tijd voor zichzelf af te bakenen. Ze zouden het wel willen maar het lukt niet om die tijd op te vullen met het gezin of hun werk. Vrouwen die minder werken, slagen er net iets makkelijker in om meer tijd over te hebben voor zichzelf. Een reden waarom
66
sommige vrouwen met grotere kinderen niet terug fulltime gaan werken, is de toename van kwaliteit van leven waardoor ze meer tijd hebben voor zichzelf. Bij de oudere generatie worden de woorden “jezelf tekort doen” niet in de mond genomen en kijkt men helemaal anders naar ontspanning en interesses. Dit wordt duidelijk in het volgende citaat van Mathilde die 78 jaar is en helemaal geen behoefte had aan ontspanning en tijd voor zichzelf. Interviewer: kan je zeggen dat je als moeder en je werk als verpleegster nog veel tijd voor jezelf had? Mathilde: ik had niet veel tijd nodig eigenlijk. Ik leefde voor mijn gezin. Dit was de algemene mentaliteit bij de oudere moeders. Het was moeilijk om erachter te komen wat ze precies van hobby’s deden of zaken ter ontspannin,g dit omdat ze er simpelweg amper hadden. Gaan joggen, uitgaan, cinema, verre reizen, schoonheidssalons, romantisch weekendje weg,…zijn voor deze vrouwen vormen van ontspanning die toen misschien wel bestonden, maar gewoon niet werden gedaan. De reden waarom ze dit niet deden was kortweg omdat ze er geen tijd voor hadden. Veel van de huishoudelijke taken waren nog niet geautomatiseerd (Tijdens, 2006), waardoor hun werk ook nooit af was. Er was altijd wel iets dat kon gemaakt worden of gepoetst worden. Enerzijds is er dus tijd tekort, maar anderzijds lijkt er net zoals Inglehart (1997) het beschreef een mentaliteit te bestaan om zoveel mogelijk te werken in functie van het gezin en nuttig bezig te zijn. Sommige menen die mentaliteit te hebben meegekregen van thuis waardoor ze gewoon zijn om weinig tijd te hebben voor zichzelf en altijd bezig te zijn. De nadruk op ontspanning, interesses en zelfontwikkeling bestond minder waardoor ze niet echt het gevoel hadden iets gemist te hebben. Toen maakte men ook tijd voor gezinsuitstappen maar in tegenstelling tot de huidige generatie moeders was dit vaak de enige soort van ontspanning voor de moeder. Ontspanning bestond minder, maar net doordat het niet bestond hadden ze er minder nood aan en hadden ze voldoende voldoening uit datgene wat ze deden. Kortom de toenemende mogelijkheden (4.1.1) creëren de verwachting die te benutten. Anderzijds zorgt de nadruk op kwaliteit van leven (4.1.3) en persoonlijke zelfontwikkeling tot de plicht jezelf te blijven ontwikkelen en een kwaliteitsvol leven te leiden. Dit maakt de 67
huidige generatie moeders vatbaarder voor het WFC. Het is intergenerationeel gezien tevens een verklaring voor de toename van het WFC.
68
5. Bespreking en conclusie In dit kwalitatief onderzoek werd gepoogd de toename van het WFC dat volgens Nomaguchi (2009) tussen 1977 en 1997 significant toenam verder te verklaren. De literatuur biedt een uitgebreid gamma van variabelen die de individuele variatie voor het WFC verklaren maar er zijn weinig tot geen onderzoeken die de maatschappelijke stijging van het WFC afgelopen halve eeuw verder kunnen verklaren. Nomaguchi’s (2009) variabelen worden door sommige bronnen tegengesproken en bieden bovendien geen sluitend nuancerend beeld over de recente evolutie die het WFC onderging.
Er werd daarom gekozen voor een kwalitatieve aanpak zodat er een vollediger en accurater zicht op het WFC kan worden nagestreefd. Dit was nodig omdat het onderzoek deels exploratief was en zo kon openstaan voor nieuwe beïnvloedende factoren die de toename van het WFC mee konden verklaren. Een tweede motivatie voor de kwalitatieve en constructivistische aanpak kwam voort uit de noodzaak de mechanismen en betekenisprocessen achter de beïnvloedende factoren te ontdekken. In de literatuur worden de meeste variabelen zeer kwantitatief benaderd waardoor er weinig begrip is voor de reden waarom kenmerken zoals bijvoorbeeld een ongelijke werkverdeling tussen man en vrouw leidt tot een toename van het WFC. Door de historische toename beter te kunnen verklaren werd er voor geopteerd werkende moeders van twee verschillende generaties (geboren tussen 1931-1945 en vanaf 1960) te vergelijken met elkaar. Aan de hand van diepteinterviews worden de belevingsaspecten, processen van betekenisgeving en de ruimere maatschappelijke context intergenerationeel vergeleken om vanuit die waargenomen verschillen de toename van het WFC beter te kunnen verklaren.
Uit de resultaten werden vier algemene verklaringen gedistilleerd die voor de werkgezinsbeleving van beide generatie moeders erg bepalend zijn en bovendien de toename van het WFC afgelopen halve eeuw mee kunnen verklaren. Deze vier algemene factoren zijn eigenlijk kenmerken van de unieke context waarbinnen hedendaagse werkende moeders gezin en werk trachten te combineren. Deze vier 69
kenmerken die kenmerkend zijn voor de maatschappij zorgen ervoor dat hedendaagse moeders – in tegenstelling tot de moeders uit de oude generatie – een groter risico lopen op het WFC.
Een eerste maatschappelijk kenmerk en verklaring voor de toename van het WFC zijn de toenemende keuzemogelijkheden die we hebben als individu. In tegenstelling tot de oudere generatie worden moeders steeds meer aangesproken op hun individuele verantwoordelijkheid. Keuzes lijken op het eerste zicht tot individuele vrijheid te leiden, maar ze kunnen heel wat twijfel of verlangens naar iets anders veroorzaken. Doordat men in de oudere generatie vaak de keuze zelf niet in handen had,
werd
men
dus
ook
minder
aangesproken
op
de
individuele
verantwoordelijkheid die men had.
Een tweede maatschappelijk kenmerk en verklaring voor de toename van het WFC is het gebrek aan eenduidige normen. Door de media worden we meer dan ooit overspoeld met opgelegde idealen maar over de manier waarop we dit moeten bereiken bestaat geen consensus. Opnieuw zorgt dit voor een toename van de individuele verantwoordelijkheid doordat we er zelf een invulling moeten aan geven. Idealen zoals gezonde voeding, een ordelijk huis, een kwaliteitsvol leven hebben, een betrokken ouder zijn enzovoort hangen niet samen met een vast patroon van handelingen of gedragingen. De moeders uit de oudere generatie lijken daarentegen meer geëquipeerd te zijn met een goed stel eenduidige normen.
Een derde kenmerk en tevens verklaring voor de toegenomen WFC is de recente nadruk op kwaliteit van leven die leidt tot de plicht een kwaliteitsvol leven te hebben. Deze verwachting alsook het streven naar persoonlijke ontwikkeling creëert het verlangen daar ook aan te voldoen. In tegenstelling tot de oude generatie werkende moeders zien de moeders van nu tijd voor zichzelf steeds meer als een recht. Als vrouwen er dan toch niet in slagen zichzelf die tijd te vrijwaren, kan dit leiden tot een WFC.
70
Het vierde en laatste fenomeen van maternal gatekeeping wordt reeds in onderzoeken uitvoerig besproken, waardoor het nadelig gevolg voor het WFC gekend is. Echter uit de analyses bleek dat dit fenomeen eerder een kenmerk leek te zijn voor de huidige generatie moeders. Door de beleving van beide generaties te vergelijken komen we tot de verklaring dat de toenemende gendergelijkheid – waarbij posities en taakverdelingen tussen man en vrouw in vraag worden gesteld leidt tot een krampachtige maternal gatekeeping. Gezinnen zoeken naar een balans in de verdeling van huishoudelijke en verzorgende taken waardoor bij vrouwen de angst kan ontstaan niet meer erkend te worden in hun moederrol met als gevolg dat vrouwen net meer de vaderlijke betrokkenheid gaan superviseren of uitsluiten.
Door in de interviews verschillende levensaspecten te bevragen, kwamen we ook tot concretere verklaring voor de toename van het WFC. De meeste van deze verklaringen – maar niet allemaal - liggen in de lijn van de vier algemene verklaringen die we hier zonet hebben besproken. Ten eerste zien we dat zowel voor de jonge als oude generatie werkende moeders het niet graag beoefenen van de job een belangrijke risicofactor voor het WFC is. Daar jonge generaties vaak financieel verplicht zijn te gaan werken en omdat het ook maatschappelijk verwacht wordt, is dit tegenstrijdig met de oudere generatie werkende moeders. Dit is een mogelijke verklaring voor de toename van het WFC die afgelopen halve eeuw heeft plaatsgenomen.
Ten tweede bleek dat moeders uit de jonge generatie vaak negatiever stonden tegenover werk gerelateerde ongemakken omdat ze een volledig andere betekenis geven aan werk en diploma. Doordat de oudere generatie moeders hun arbeidsparticipatie eerder zagen als een eigen keuze stond men meer in voor de negatieve gevolgen. Ook zag de oudere generatie studeren meer als een kans of zelfs als een soort plicht t.o.v. de ouders waardoor ze hun kans zo goed mogelijk willen benutten.
Verder zien we ook dat de ruimere mogelijkheden die hedendaagse moeders hebben omtrent de werkregelingen een keuze inhoudt en dus individuele 71
verantwoordelijkheid met zich meebrengt. De mogelijkheid om verminderd te werken doet ook verwachten dat vrouwen daar gebruik van maken indien dit nodig zou zijn voor het gezin. Ook dit is een hedendaags kenmerk die de grotere gevoeligheid voor het WFC verklaart.
Een vierde verklaring komt voort uit de grotere onvervangbaarheid die hedendaagse moeders lijken te hebben. Door de context van beide generaties te vergelijken met elkaar komen we tot vier potentiële verklaringen voor de afnemende vervangbaarheid van de huidige moeders. Ten eerste was er de noodzaak van de oudere generatie moeders om zich vervangbaar op te stellen omdat er geen wettelijke regelingen bestonden die hun afwezigheid toestonden. Ten tweede aanschouwde de oudere generatie moeders hun diploma en bijgevolg hun werk als een unieke kans waardoor ze die zeker wilde benutten. Ten derde lijkt de informele zorg meer geruststellend te zijn dan de huidige opvangregelingen zoals de kindercrèche of onthaalmoeders. Een laatste redene wordt veroorzaakt door de toenemende gendergelijkheid die de vastgestelde onvervangbaarheid in de hand werkt. Een vijfde verklaring voor de toename van het WFC is de afwezige consensus over de interne en externe arbeidsverdeling tussen man en vrouw. Partners gaan wel uit van een gedeelde verantwoordelijkheid maar opnieuw moeten partners onderling onderhandelen over de concrete uitwerking daarvan. In tegenstelling tot de oude generatie moeders moet men er tegenwoordig op toezien dat de ongelijke arbeidsverdeling niet iets structureels is en ongemotiveerd wordt.
Hedendaagse moeders geven – in tegenstelling tot de moeders uit de oude generatie - aan dat ze veel stress ervaren doordat ze er vanuit de maatschappij op gewezen worden dat ze: gezond eten moeten maken, een ordelijk huis moeten hebben, kinderen voldoende kansen moeten bieden voor buitenschoolse activiteiten en een betrokken ouder moeten zijn. Over al deze aspecten lijken hedendaagse moeders vaak onzeker. Ze pogen allemaal deze opgelegde idealen te bereiken maar door de toenemende anomie twijfelen ze of ze de juist keuzes nemen. 72
Het zevende en laatste kenmerk van de huidige maatschappij en tevens een verklaring voor de toename van het WFC is het idee dat vrouwen ook leven moeten hebben buiten het gezin en het werk. Dit hangt samen met de toenemende keuzemogelijkheden die vrouwen doen verlangen naar zaken die zich buiten het gezin of hun werk afspelen. Anderzijds lijkt het fenomeen van carrièrekost en de nood aan tijd voor zichzelf een uiting te zijn van postmoderne waarden zoals zelfontwikkeling en de nadruk op een kwaliteitsvol bestaan. Hedendaagse werkende moeders die deze waarden ook belangrijk vinden maar door hun druk bestaan daar niet toe komen lijken dus een verhoogd risico te hebben op het WFC.
Bovenstaande verklaringen voor de toename van het WFC sporen toekomstige onderzoeken aan om de eigenheid en de specifieke context waarin het WFC wordt bestudeerd te betrekken. Dit onderzoek toont aan dat maatschappelijk gedeelde waarden of mentaliteiten wel degelijk een invloed kunnen uitoefenen op de werkgezinsbeleving van de werkende moeder en bijgevolg ook een effect kan hebben op het WFC. Bovendien is het een aanmoediging om het WFC meer te bestuderen op een kwalitatieve manier doordat het de complexiteit van het fenomeen kan blootleggen. Uit dit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat de feitelijke verdeling van de huishoudelijke taken niet doorslaggevend is voor de moeder maar wel de motivatie achter de vaak ongelijke verdeling.
Door het aantal interviews dat werd afgenomen is het toch belangrijk om voorzichtig om te gaan met de veralgemening van de resultaten. Anderzijds is belangrijk om nogmaals te vermelden dat de oudere generatie moeders wellicht hun beleving van vroeger onbewust vervormen of minder intensief kunnen oproepen zoals de jonge generatie moeders. Doordat ze de afloop van hun opvoedende opdracht kennen en ze wellicht ook vrede willen nemen met hun levensloop moeten we toch een mogelijke vertekening van de resultaten incalculeren. Omwille van sociale wenselijkheid of een terughoudendheid om persoonlijke moeilijkheden zomaar prijs te geven, lijkt het waarschijnlijk dat er ook bij de jonge generatie sprake is van 73
vertekening. Als afsluitende bemerking moet er op worden gewezen dat dit onderzoek tot doel had de toename van het WFC te verklaren waardoor er in de analyses minder aandacht is voor de bevindingen die een afname van het WFC zouden kunnen verklaren.
74
6. Referentielijst Aalbers-van Leeuwen, M., van Hees, L., & Hermanns, J. (2002). Risico- en protectieve factoren in moderne gezinnen: reden tot optimisme of reden tot pessimisme? Pedagogie, 22(1), 41-55. Allen, S.M., & Hawkins, A.J. (1999). Maternal Gatekeeping: Mothers' Beliefs and Behaviors That Inhibit Greater Father Involvement in Family Work. Journal of Marriage and Family, 61(1), 199-212. Barrett, M. & McIntosh, M. (1982). The Anti-Social Family. London: Verso Editions. Bianchi, S.M., & Milkie, M.A. (2010). Work and family research in the first decade of the 21st century. Journal of Marriage and Family, 72(3), 705-725. Blair, S. L., & Johnson, M. P. (1992). Wives' perceptions of the fairness of the division of household labor: The intersection of housework and ideology. Journal of Marriage and the Family, 54(3), 470-581. Blair-Loy, M. (2001). Cultural constructions of family schemas: the case of women finance executives. Gender and society, 15(1), 687-709. Blair-Loy, M. (2003). Competing devotions: Career and family among women executives. Cambridge, MA: Harvard University Press. Blanch, A., & Aluja. (2012). Social support (family and supervisor), work–family conflict, and burnout: Sex differences. Human Relations, 65(7), 811-833. Blom, J.C.H. (1993). Een harmonische gezin en individuele ontplooiing: enkele beschouwingen over veranderende opvattingen over de vrouw in Nederland sinds de jaren dertig. BMGN, 108 (1). 28-50. Boelens, A. & van der Valk, J. (2004). Vrouwen op de arbeidsmarkt. Sociaaleconomische trends,2004(3), 19-25. Bracke, P., Van de Putte, B., Van Houtte, M., & Vermeersch, H. (2012). Sociologie: Een hedendaagse inleiding. Gent: Academia Press. Brines, J. (1993). The exchange value of housework. Rationality and Society, 5 (3), 302–340. Byron, K. (2005). A meta-analytic review of work–family conflict and its antecedents. Journal of Vocational Behavior, 67(2). 169-198.
75
Carlson, D.S., Kacmar, K.M., & Williams L.J., (2000). Construction and initial Validation of a multidimensional measure of work-family conflict. Journal of Vocational Behavior, 56,249-276. Carton, A. (2003). Gezocht: m/v voor gezin en arbeid. Vlamingen en hun opvattingen over de combinatie gezin en arbeid in 2002. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Vlaanderen gepeild!, 311-344. Coltrane, S. (2000). Research on household labor: Modeling and measuring the social embeddedness of routine family work. Journal of Marriage and the Family, 62 (4), 1208–1233. Cotter, D. A., Hermsen, J. M., & Vanneman, R. (2011). The end of the gender revolution? Gender role attitudes from 1977 to 2008. American Journal of Sociology, 117 (1) 259-289. Erickson, J.J., Martinengo, G., & E Jeffrey Hill, E.J. (2010). Putting work and family experiences in context: Differences by family life stage. Human Relations, 63(7), 955–979. Fagan, J., & Barnett, M. (2003). The Relationship Between Maternal Gatekeeping, Paternal Competence, Mothers’ Attitudes About the Father Role, and Father Involvement. Journal of Family Issues, 24(8), 1020-1043. Gaunt, R. (2007). Maternal Gatekeeping: Antecedents and Consequences. Journal of Family Issues, 29(3), 373-395. Geurts, K., & Van Woensel, A. (2005). Genderzakboekje. Zij en hij op de arbeidsmarkt. Geraadpleegd op 24 april, 2014 op http://www.steunpuntwse.be/system/files/genderjaarboek_2005.pdf Ghysels, J., & Debacker, M. (2007). Zorgen voor kinderen in Vlaanderen: een dagelijkse evenwichtsoefening? Leuven: Acco. Glorieux, I., Minnen, J., & Vandeweyer, J. (2005). De tijd staat niet stil. Verandering in de tijdsbesteding van Vlamingen tussen 1999 en 2004. Geraadpleegd op 24 april, 2014 via Onderzoeksgroep TOR, vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel website: http://www.vub.ac.be/TOR/main/publicaties/downloads/t2005_25.pdf Greenhaus, J.H., & Beutell, NJ. (1985). Sources of Conflict between Work and Family Roles. The Academy of Management Review, 10(1). 76-88.
76
Greenstein, T. N. (1996). Husbands' participation in domestic labor: Interactive effects of wives' and husbands' gender ideologies. Journal of Marriage and the Family, 58(3), 585-595. Haas, L. (1992). Equal parenthood and social policy. Albany: State University of New York Press. Hauser, O. (2012). Pushing Daddy Away? A Qualitative Study of Maternal Gatekeeping. Qualitative Sociology Review, 8(1), 35-59. Heiligers, P., & Peeters, M. (2006). De balans tussen werk en privé. In Bakker, A. & Schaufeli, W. (Ed.) De psychologie van de arbeid en gezondheid (pp. 299-314). Nederland: Bohn Stafleu van Loghum. Higgens, A., & Duxbury, L.E. (1992). Work-family conflict: A comparison of dualcareer and traditional- career men. Journal of Organizational Behavior, 13(4), 389-411. Hoffman, L.W. (1989). Effects of maternal employment in the two-parent family. American Psychologist, 44(2), 283-292. Inglehart, R. (1997). Modernization and Postmodernization: Cultural, Economic, and Political Change in 43 Societies. Princeton: Princeton University Press. Jacobs, J. A., & Gerson, K. (2011). Overworked Individuals or Overworked Families? : Explaining Trends in Work, Leisure, and Family Time. Work and Occupations, 28 (1), 40-63. Jacobs, J. A., & Gerson, K. (2004). The time divide: Work, family, and gender inequality. Cambridge: Harvard University Press. Kaufman, G., Uhlenberg, P., (2000) The influence of parenthood on the work effort of married men and women. Social Forces, 78(3), 931–949. Kopelman, R. E., Greenhaus, J. H., & Connolly, T. F. (1983). A model of work, family, and interrole conflict: A construct validation study. Organizational, Behavior, and Human Performance, 32, 198-215. LaRossa, R. (1997). The modernization of fatherhood. Chicago: The University of Chicago Press. Mortelmans, D. (2007). Handboek Kwalitatieve onderzoeksmethoden, Leuven: Acco.
77
Nomaguchi, K. M., Milkie, M. A., & Bianchi, S. M. (2005). Time strains and psychological well-being: Do dual-earner mothers and fathers differ? Journal of Family Issues, 26(6)756 – 792. Nomaguchi, K.M. (2009). Change in work-family conflict among employed parents between 1977 and 1997. Journal of Marriage and Family, 71(1), 15-32. Nomaguchi, K.M., & Brown, S.L. (2011). Parental Strains and Rewards Among Mothers: The Role of Education. Journal of Marriage and Family, 73 (3), 621-636. Owens, B.P., & Wadsworth, L.L. (2007). The Effects of Social Support on Work– Family Enhancement and Work–Family Conflict in the Public Sector. Public Administration Review, 67(1). 75-87. Pearlin, L.I. (1989). The Sociological Study of Stress. Journal of Health and Social Behavior, 30(3), 241-256. Poortman, A., & van der Lippe, T. (2009). Attitudes Toward Housework and Child Care and the Gendered Division of Labor. Journal of Marriage and Family, 71(3), 526-541. Putney, N.M., & Bengtson, V.L. (2005). Family relations in changing times: a longitudinal study of five cohorts of women. The International Journal of Sociology and Social Policy, 25(3), 92-119. Schieman, S., Milkie, M. A., & Glavin, P. (2009).When work interferes with life: The social distribution of work-non work interference and the influence of workrelated demands and resources. American Sociological Review, 74, 966 – 988. Stroobants, V. (2005). Stories about learning in narrative biographical research. International Journal of Qualitative Studies in Education, 18(1), 47-61. Thompson, L., & Walker, A. J. (1995). The place of feminism in family studies. Journal of Marriage and the Family, 57(4), 847-865. Tijdens, K.G. (2006, maart). Een wereld van verschil: arbeidsparticipatie van vrouwen 1945-2005. Geraadpleegd op 22 april, 2014 op http://www.wageindicator.org/documents/publicationslist/060303oratieKeatijd ens Turner, P.H., & Welch, K.J. (2012). Parenting in Contemporary Society. Upper Saddle River, NJ: Pearson Prentice Hall.
78
Van de Loo, V. (2005). De vrouw beslist: de tweede feministische golf in Nederland. Amsterdan: Inmerc & IIAV. Van Dongen, W., Beck, M., & Vanhaute, E. (2001). Beroepsleven en gezinsleven. Het combinatiemodel als motor voor een actieve welvaartstaat? Leuven: Garant. Vanhaute, E. (2004). Gezin, bevolking en arbeid. In M. Depaepe, F. Simon & A. Van gorp (Ed.), Paradoxen van de Pedagogisering. Leuven: acco. Verbergt, G., Cantillon, B., & Van den Bosch K. (2009). Sociale ongelijkheden in het Vlaamse onderwijs: tien jaar later. Geraadpleegd op 24 april, 2014 via CSBBerichten, Universiteit Antwerpen op http://webhost.ua.ac.be/csb/docs/20090105114718NPKR.pdf Wight, V.R., Raley, S.B., & Bianchi, S.D. (2008). Time for children, one's spouse and oneself among parents who work nonstandard hours. Social Forces, 87(1), 243-274.
79
Bijlagen Bijlage 1: Uitnodigingsbrief aan respondenten Beste, Ik zit in mijn masterjaar Sociologie aan de Universiteit van Gent en maak bijgevolg ook een thesis. Mijn thesis gaat over hoe vrouwen - van vroeger en nu - werk en familie combineren. Ik heb twee leeftijdscategorieën die ik daarbij vergelijk namelijk werkende vrouwen heden ten dage en vrouwen ouder dan 70 jaar. Dit onderwerp is slechts zeer statistisch benaderd, zonder het belevingsaspect van de vrouw zelf in rekening te brengen. Het is dan ook hier waar ik graag uw hulp voor zou vragen. Ik wil u graag interviewen om hierover uw mening en ervaringen te horen. Het interview zelf zou toch een uur in beslag nemen en wordt met recorder opgenomen om het gesprek te kunnen analyseren. Enkel mijn prof en ik heb inzage tot die documenten en bij de verslaggeving worden fictieve namen gebruikt. Op die manier wordt volledige privacy gegarandeerd. Zou u het zien zitten om deel te nemen aan het onderzoek? Ik ben flexibel en kan mij volledig aanpassen aan uw mogelijkheden. Indien u zich kunt vrijmaken, geef gerust enkele data door waarop het voor u past om verder af te spreken. Indien u nog vragen hebt, laat het mij gerust weten. Alvast bedankt! MVG,
80
Bijlage 2: Steekproefmatrix Naam
Leeftijd
Generatie
Beroep
Opleiding
Aantal kinderen
Karen
35
Jonge generatie
Zelfstandige dienstencheque bedrijf
Verpleegkunde
5
Anneleen
51
Jonge generatie
Leerkracht volwassenonderwijs
Sociale agogiek en aggregaat
4
Trui
34
Jonge generatie
Kleuterjuf
Kleuter onderwijst
4
Rita
48
Jonge generatie
Zelfstandige bakkerin
Middelbare school
2
Katrien
33
Jonge generatie
Opvoedster
Middelbare school
2
Els
24
Jonge generatie
Verkoop (vaak werkloos)
Tot 5de middelbaar
1
Paulette
76
Oude generatie
Naaileerkracht volwassenonderwijs
Leerkracht
2
Mathilde
78
Oude generatie
Verpleegster nachtdienst
Verpleegkunde
3
Bea
75
Oude generatie
Kokkin in een school
Tot 16 jaar school gevolgd
3
Paula
78
Oude generatie
Arbeidsgeneeskundi ge dienst
Verpleegkunde + 1 jaar extra
1
Elena
78
Oude generatie
Leerkracht lager
Leerkracht lager onderwijs
2
Yvonne
76
Oude generatie
Leerkracht lager
Leerkracht lager onderwijs
2
Norma
73
Oude generatie
Laborante
Laborante
3
81
Bijlage 3: Interviewvragen ETHISCH PRAATJE Korte voorstelling van mezelf (school, opleiding, …) Het interview dat we gaan afnemen handelt omtrent de dubbele taak die vrouwen hebben, enerzijds als moeder anderzijds als werknemer. Dit interview is voor mijn masterscriptie waarbij ik naast u ook nog 13 andere vrouwen interview. Bij het afnemen van de interviews maken we gebruik van een digital recorder, om er zeker van te zijn dat we alle informatie uit dit interview hebben en om ervoor te zorgen dat we de informatie makkelijk kunnen uittypen en analyseren. Zoals ik reeds aanhaalde zal de data uit dit interview dus geanalyseerd worden en daarna verwerkt worden in een verslag. Van dit verslag krijgt u uiteraard een exemplaar (indien u dit wenst). Behalve de verantwoordelijke prof zal niemand inzage krijgen in de data. Uw privacy wordt dus beschermd. De data wordt echter volledig geanonimiseerd. Zo meteen mag u een nickname geven zodat u zichzelf wel kan herkennen in het verslag. Ook de namen van uw man of andere gezinsleden, alsook te plaatsen waar u werkt/ woont worden gewijzigd. Heb u hier nog vragen over? OPENINGSVRAGEN OF DROP-OFF WAT WILDE JE, TOEN JE KLEIN WAS LATER WORDEN? / WIST JE VAN KLEINSAF AAN DAT JE LATERE EN BEROEP ZOU UITOEFENEN? Waarom?
Familie/kennissen, was er iemand uit je familie die dit ook deed?
wou je graag worden wat je ouders deden van werk? waarom wel/niet?
welke stappen heb je ondernomen om je droomberoep te bereiken?
waarom is je droomberoep gewijzigd? Wie of wat had daar een belangrijke rol in?
heb je gestudeerd? waarom wel/niet? hebben je ouders gestudeerd? Mocht je studeren?
KAN JE EEN CHRONOLOGISCHE BESCHRIJVING GEVEN VAN DE JOBS DIE JE HEBT UITGEOEFEND?
Heb je een ander beroep gedaan of meer/minder van beroep omwille van je gezin? Waarom heb dit gedaan? Hoe ben je tot die beslissing gekomen? Hoe was die ervaring? Welke gevoelens had je daar bij? Gevoel t.o.v. peers: falen? 82
Het niet meer aan kunnen? Is er over gedacht geweest dat de man minder zou werken i.p.v. vrouw?
Welke jobs, van alle job die je hebt uitgeoefend was het moeilijkste/ makkelijkste te combineren met je gezin? Waarom? Of welke aspecten van je job? baas, werkuren, uitbetaling, verantwoordelijkheid, stress van op het werk, al dan niet graag het werk doen
Heb je het gevoel dat je de job kunt uitoefenen die je zou willen uitoefenen omwille van je gezin? M.a.w. je zou geen andere job willen, indien je geen kinderen zou hebben?
Is het hebben/runnen van een gezin voor jou een beperking op je werk ambities? Of vind je werk ambitie/ carrière maken niet belangrijk? Zie je het mogelijk dat jij je zou focussen op carrière maken, en uw man zich op bezig houdt met het huishouden en gezin?
WOU JE ALS KIND KINDEREN? INDIEN JA/ HOEVEEL? waarom dat aantal?
hoeveel kinderen heb je?
Wil je nog kinderen? waarom wel/niet? Omwille van de combinatie?
INTRODUCTIEVRAGEN/ INLEIDENDE VRAGEN Stel dat de volgende kop in de krant staat: DE TEWERKSTELLING VAN DE VROUW HEEFT NADELIGE GEVOLGEN VOOR HET GEZIN EN VOOR DE KINDEREN
vind je dit een correcte of foutieve stelling? waarom?
Denk je dat vrouwen in het oude systeem (waarbij de vrouw niet betaalde binnenhuis en de man betaald buitenshuis werkte) minder stress, burn-out hadden dan de vrouw nu? Welk systeem vind je dan beter?
wat zijn voor jou de nadelen/nadelen (voor jezelf, je kinderen, je gezin, de maatschappij) van tewerkstelling?
Hoe ambitieus kan en mag een vrouw zijn? Mag je even ambitieus zijn als een man? Of mag een man niet ambitieus zijn?
Welke van de twee kaartjes past het beste bij jou? Neem dat kaartje INDIEN NODIG STOP IK MET WERKEN ZODAT IK MIJN MOEDERROL TEN VOLLE KAN OPNEMEN of IK COMBINEER WERK EN MIJN GEZIN, IK ZOU NOOIT ENKEL EEN HUISMOEDER WILLEN ZIJN
83
waarom zou je nooit je werkrol opgeven? Wat vind je er dan van dat vrouwen de dag van vandaag niet werken om zich volledig op hun gezin te richten? Wat als de vrouw echt een carrière wil opbouwen? Vind je dan dat de man zich meer op het gezin moet richten of kunnen beide partners samen zich op hun carrière focussen door bijvoorbeeld beroep te doen op poetsvrouwen/nanny/opvang van grootouders en familie? zou u huishoudelijk en verzorgende taken uitbesteden aan anderen (betaald of niet)? waarom wel/niet? Wat hield/houd je tegen om het te doen? TRANSITIEVRAGEN Neem de kaartjes die bij jou soms of altijd van toepassing zijn
Mijn werk conflicteert vaak met mijn familieleven (op welke manier?)
Na het werk ben ik vaak te moe om dingen te doen die ik graag doe (wat zou je dan graag doen? Moest je niet te moe zijn?)
Ik heb zo veel werk dat ik geen tijd meer heb voor mijn interesse (welk soort van werk is dat dan? wat zou je doen met +1 u , indien de dag geen 24 maar 25 uur duurt? Jezelf? Familie? werk?)
Mijn familie vindt het niet leuk dat ik nog bezig ben met mijn werk als ik thuis ben (wie vind dit niet leuk? Hoe ga je daar mee om? Wordt het meer verdragen van je man als hij nog bezig is met zijn werk?)
Door mijn zware job, kom ik vaak geïrriteerd thuis (hoe merk je het als je werk/familie je te veel wordt?)
Door de zware opdrachten op mijn werk kan ik me thuis niet goed ontspannen (welke aspecten van je werk maakt het zwaar? Welke aspecten van je werk zijn wel bevorderend voor een goede werk/familie combinatie?)
Mijn werk neemt zoveel tijd in beslag, tijd die ik liever met mijn gezin zou willen door te brengen
Mijn werk vergt zoveel van mij, dat het voor mij moeilijk wordt om een goede echtgenote en moeder te zijn (welke aspecten van je rol en moeder, denk je niet aan te voldoen?)
Wat is voor jou een goed familie-werk balans? Op welke momenten zat het WF balans niet goed? Door wat kwam dat? Hoe heb je dat aangepakt? 84
Hoe probeer je te bewaken dat werk en familie niet te veel mengen met elkaar ? CENTRALE OF SLEUTELVRAGEN Hoe is de zorg voor kinderen en huishouden tussen uw man en jou verdeeld? Wenst u een gelijkere verdeling? wrm wel/niet? Zijn mannen even goed in staat om voor kinderen te zorgen en het huishouden te doen? Waarom denk je dan dat het (bij jullie) niet gelijk verdeeld is? Vind je dat jouw man het makkelijker heeft gezin en werk te combineren? Vind je dat mannen in het algemeen makkelijker hebben? Hoe proberen jullie als koppel werk en familie op een goede manier te combineren? Welke strategieën gebruik je? Wat vind je er moeilijk aan? Wie doet het denkwerk? Wie is het aanspreekpunt voor de kinderen? Hoe komt dit? Zou je het anders willen? Welke algemene ervaring heb jij met het combineren van werk en gezin? Wat vind je er moeilijk/makkelijk aan? o hoe gaat u om met tijdsdruk? o hoe gaat u om met tegenstrijdig verwachtingen? o hoe gaat u om met stress en spanning? o hoe gaat u om met loyaliteitsconflicten tussen werk en gezin Wat is voor jou onmisbaar om beide te kunnen blijven combineren? STEUNBRONNEN (bestaande maar ook wenselijke) Wat bemoeilijkt voor jou het bekomen van een goed werk-familie balans? BELEMMERENDE FACTOREN Welke kenmerken van jezelf/partner belemmeren/bevorderen een goed WF balans Welke kind kenmerken (bv leeftijd, gezondheid, schoolprestaties) zorgen ervoor dat je makkelijker je gezin en werk kan combineren?
85
Welke eigen technieken, levenslessen strategieën,...zou je mensen die WFC hebben meegeven? Stel dat je met een wonderlamp één wens mag doen die vrouwen kunnen steunen in het combineren van werk en gezin. Deze wens mag een wet zijn, een recht, verwachting die leeft binnen onze maatschappij, … Is je manier van aanpakken gelijkaardig aan de manier waarop je moeder werk en familie combineert, waarom wel/niet? Is zij een rolmodel voor jou? Wie dan wel? Als we kijken naar de rol van de moeder zien we dat deze gedurende de voorbije periode heel wat is verandert (nl combineren van werk en familie rol). Denk je dat de rol van de man in het gezin ook veranderd is? Denk je dat er inderdaad iets bestaat zoals de nieuwe man? Op welke manier is die nieuwe man anders tov de oude man? BESUITENDE VRAGEN We zijn door de vragen, heb je nog enkele nuances of aanvulling die je wilt maken? VRAGEN DIE TIJDENS DE INTERVIEWS ZIJN ONTSTAAN Stelling van andere respondent: “Dat gaat niet alleen over het werk dit is ook met die kinderen natuurlijk, dat je daar heel veel tijd in steekt zodanig dat je zelf weinig tot niets meer doet. Dat vind ik soms wel jammer. Je hobby’s gaan de mist in.” Hoe sta je hier tegenover? Moest de dag van 24 naar 26 uur veranderen? Waar zou je je tijd willen insteken? En waar zou het uiteindelijk naar toe gaan? Vind je dat jammer? Hoe intensief vind je dat je moet betrokken zijn met je kinderen? Vind je dat men de dag van vandaag daar te veel mee bezig is? Of net te weinig? Kan je zeggen dat jij het agenda bent van je man? En van je gezin? Door wat komt dat denk je? Hoe voel je je daar bij? Op welke vlakken, kan je verdagen dat iets niet perfect gedaan is? Kan je de touwtjes wat meer loslaten? Van wat krijg je stress? (misschien suggestieve vraag, maar het is wel heel waarschijnlijk dat iedereen wel gevoelig voor iets) In hoeverre ze het belangrijk vinden om dingen te doen met de kinderen, en waarom ze dat positief vinden? Wat zijn de voordelen daar van? 86
Vind je dat jou noden, wensen, die secundair worden, bij het ouderschap horen? Als je het wilt combineren met werk? Hoe voel je je daar bij? Heb je het daar lastig mee? Waarom doe jij het denkwerk? Vind je het stresserend? Vind je er iets positief aan? Controle? Nodig? Is tv voor jou iets ontspannend? Of zou je liever een andere hobby doen, maar je hebt er niet de energie voor? Vind je dit een goede ontspanning? Voel je je daar slecht bij als je een ganse avond voor de tv hangt? Heb je het gevoel dat je geen hobby’s doet omdat je er geen energie meer voor over hebt? Dat je toe moe bent? Of heb je gewoon geen nood aan hobby’s Wat vind je van deze stelling: Als je werkt, ben je te moe om echte hobby’s te doen, dan heb ik daar geen zin meer in, je wilt dan gewoon nog eventjes samen in de zetel zitten, je bent gewoon te moe. Gewoon mijn zetel niet uit raken. Is dit bij jou van toepassing? Hoe voel je je daar over? Stelling: “Ik haat het dat ik geen tijd heb voor mijn huishouden!” Komt dit vaak voor bij jou? Zie je een evolutie in hoe je werk en familie combineert met vroeger en nu? Pakte je het vroeger anders aan? Wat doe je anders nu i.v.m. vroeger? Zou je opvang regelen, of de kinderen wat langer bij de babysit, opvang houden, zodat je je huishoudelijke taken kan doen wanneer ze er niet zijn? Wanneer is het drukste moment in jullie gezin? Waarom? Vind je dat lastig? Hoe ga je daar mee om? Denk je dat je moederlijke taken en verantwoordelijkheden die je opneemt in het gezin, beter zou kunnen vervullen indien je niet zou werken? Was dit wel zo toen je fulltime werkte? Kan je zeggen dat je in de manier waarop je werk en familie combineert, verschil ziet tussen toen je kinderen kleiner waren en toen ze wat groter waren? Heb je soms het gevoel dat je er alleen voor staat? 87
Bijlage 4: Codeboom
88
89