UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
EEN ZUMA TSUNAMI OF SLECHTS EEN STORM IN EEN GLAS WATER? Een analyse van de doorbraak, het beleid en de controverse omtrent de Zuid-Afrikaanse president Jacob Zuma.
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 19.794
RUTH DESMET (00702138)
MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN afstudeerrichting INTERNATIONALE POLITIEK
PROMOTOR: PROF. DR. ANNE WALRAET COMMISSARIS: DR. JEROEN CUVELIER COMMISSARIS: PROF. DR. ROEL MEIJER
ACADEMIEJAAR 2012 – 2013
2
3
4
Dankwoord Door het schrijven van deze thesis is mijn fascinatie voor Zuid-Afrika nog groter geworden. Ook het uitdiepen en theoretisch verwerken van de materie is een grote uitdaging geweest. In dit dankwoord wil ik enkele mensen bedanken die een (grote) bijdrage geleverd hebben in de totstandkoming van deze masterproef.
Eerst zou ik mijn ouders willen bedanken voor de kans die ze me gaven om verder te studeren en ook voor de morele en financiële steun tijdens mijn studentenjaren. Ook wil ik mijn promotor, Prof. Dr. Anne Walraet bedanken om een onderwerp aan te reiken dat doenbaar was voor mij en voor de opbouwende commentaren en bemerkingen waardoor mijn masterproef de juiste vorm kreeg. Verder wil ik ook nog mijn lief Maxime bedanken voor de steun en de ontspannende momenten samen. Bij het bedanken wil ik zeker mijn broer Siel en zus Ole niet vergeten alsook mijn vrienden en vooral vriendinnen die altijd voor me klaar staan.
Als laatste wil ik mijn vader en nicht Jannie nog eens speciaal bedanken voor het nalezen van deze masterproef. Daar waar de automatische spellingscontrole en ik tekort kwamen, waren jullie er om het niveau van de verwoordingen binnen deze masterproef op peil te houden.
5
Abstract Deze masterproef heeft als opzet een analyse te maken van de opkomst, het beleid en de controverse omtrent de Zuid-Afrikaanse president Jacob Zuma. Hiervoor bestuderen we een aantal factoren en dit op basis van de politieke en economische evolutie die Zuid-Afrika heeft meegemaakt en een aantal democratische parameters. Het eerste deel van deze wetenschappelijke verhandeling omvat eerst en vooral het theoretisch kader rond de discussie over de aard van democratie op staatsniveau
en
binnen
het
ANC.
Ten
tweede
worden
de
onderzoeksvragen
en
deelonderzoeksvragen beschreven en verduidelijkt. Als laatste wordt in dit deel de gebruikte methodologie behandeld. Het tweede deel van deze masterproef beschrijft het verloop van de ZuidAfrikaanse bevrijdingsstrijd tegen het apartheidsregime waarin de politieke en economische discriminatie van de zwarte bevolkingsgroep duidelijk wordt. In deel drie komt Zuma’s doorbraak in de politieke wereld aan bod, van gewoon ANC-lid tot de overwinning van de parlementsverkiezingen in 2009 waardoor hij president werd. In het vierde deel gaan we dieper in op de armoede- en ongelijkheidsproblemen in Zuid-Afrika aan de vooravond van Zuma’s presidentschap en daarna worden twee nationale programma’s besproken die Zuma opstelde als antwoord op die problemen. Deel vijf behandelt de controverse die ontstaan is rond Zuma’s figuur. Deze valt uiteen in twee categorieën waarvan de eerste een aantal politieke protesten bevat en de tweede de bespreking van Zapiro’s cartoon en Zuma’s populistische politiek die volgens academici zou aantonen dat de macht van Zuma in strijd is met een aantal democratische principes. Het zesde en laatste deel bevat een conclusie van de gevoerde analyses op basis van de (deels)onderzoeksvragen die vooraan in deze masterproef werden vooropgesteld.
6
Inhoud Dankwoord .............................................................................................................................................. 5 Abstract ................................................................................................................................................... 6 Afkortingen .............................................................................................................................................. 9 1
2
3
4
5
Inleiding ......................................................................................................................................... 10 1.1
Situering van het onderzoek ................................................................................................. 10
1.2
Theoretisch kader .................................................................................................................. 14
1.2.1
Een democratisch Zuid-Afrika?...................................................................................... 14
1.2.2
Een democratisch ANC? ................................................................................................ 17
1.3
Onderzoeksvraag ................................................................................................................... 19
1.4
Het meten van macht ............................................................................................................ 22
1.5
Methodologie ........................................................................................................................ 25
Het ANC aan de macht .................................................................................................................. 27 2.1
De (pre-)koloniale periode en de Unie van Zuid-Afrika (tot 1948) ....................................... 27
2.2
De apartheidsperiode (1948 – 1994) .................................................................................... 29
2.3
De periode van postapartheid (vanaf 1994) ......................................................................... 32
De politieke doorbraak van Zuma ................................................................................................. 34 3.1
Korte biografie ....................................................................................................................... 34
3.2
Politieke overwinning Zuma binnen ANC .............................................................................. 37
3.3
Parlementsverkiezingen 2009 ............................................................................................... 41
Het beleid van president Zuma ..................................................................................................... 44 4.1
Structurele problemen van Zuid-Afrika ................................................................................. 44
4.2
Het New Growth Path en het National Development Plan ................................................... 47
Controverse omtrent Zuma ........................................................................................................... 50 5.1
Zuma vs. protestacties........................................................................................................... 50
5.1.1
Protest binnen de Tripartite Alliance ............................................................................ 50
5.1.2
Protest van de oppositie................................................................................................ 55
7
5.2
6
Zuma’s macht vs. aantal democratische principes................................................................ 57
5.2.1
Zuma vs. Zapiro’s cartoon ............................................................................................. 57
5.2.2
Zuma vs. populisme ....................................................................................................... 61
Conclusie ....................................................................................................................................... 64
Bibliografie ............................................................................................................................................ 67
8
Afkortingen ANC
African National Congress
ANCYL
African National Congress Youth League
ASGISA
Accelerated and Shared Growth Initiative for South Africa
BEE
Black Economic Empowerment
COPE
Congress of the People
COSATU
Congress of South African Trade Unions
DA
Democratic Alliance
GEAR
Growth, Employment and Redistribution
HIV
Human Immunodeficiency Virus
IFP
Inkatha Freedom Party
LONMIN
London Mining Network
NDP
National Development Plan
NEC
National Executive Committee
NEM
Normative Model Approach
NGP
New Growth Plan
NNP
New National Party
NP
National Party
NPA
National Prosecuting Authority
R
Rand
RDP
Reconstruction and Development Programme
SACP
South African Communist Party
YCL
Young Communist League
ZEE
Zuma Economic Empowerment
9
1 Inleiding In het inleidend hoofdstuk van deze masterproef bestaat uit vijf delen. Eerst wordt het onderzoek binnen de masterproef kort gesitueerd in tijd en ruimte waarbij de opkomende controverse over de hoofdfiguur binnen deze masterproef, de Zuid-Afrikaanse president Jacob Zuma, aangekaart wordt. Vervolgens wordt het theoretische kader waarbinnen het onderzoek plaatsvindt geschetst. Dit betreft de democratie in Zuid-Afrika en in het African National Congress (ANC), de politieke partij van president
Zuma.
In
het
derde
hoofdstuk
komen
de
onderzoeksvragen
alsook
de
deelonderzoeksvragen aan bod die in deze wetenschappelijke literatuurstudie bestudeerd worden. Daarna gaan we dieper in op de verschillende wetenschappelijke methodes om de macht van een persoon te meten en als laatste wordt de gebruikte methodologie binnen dit onderzoek behandeld.
1.1 Situering van het onderzoek Paarl, Zuid-Afrika, 22 maart 2013.
De Zuid-Afrikaanse president Jacob Zuma sprak het aanwezige volk toe op de Human Rights Day Commemoration Ceremony in Mbekweni township nabij de stad Paarl in de provincie West-Kaap (News24, 2013, 23 maart). Met veel overtuiging sprak hij de leden van de partij het ANC toe. Hiervan is hij voorzitter en het is de grootste regerende partij van Zuid-Afrika waarvan de regering bestaat uit 34 ANC-ministers op een totaal van 35 ministers. In zijn toespraak probeerde hij hen ervan te overtuigen te stoppen met het verspreiden van een negatieve sfeer over de werking van de economie. Zuma riep op om met z’n allen samen te werken met de overheid om de economie herop te bouwen. Dit zou Zuid-Afrika aantrekkelijk moeten maken voor zowel lokale investeerders als buitenlandse geldschieters. Hoewel de Human Rights Day een herdenking is van het bloedbad in Sharpeville in 1960 leek het eerder op een politieke bijeenkomst. Bij het historische Sharpvilleincident opende de politie op bevel van de toenmalige blanke regering het vuur op de zwarte demonstranten die protesteerden tegen het apartheidsregime en waarbij 69 doden vielen.
Op diezelfde 22 maart hield ook Helen Zille, voorzitster van de grootste Zuid-Afrikaanse oppositiepartij Democratic Alliance (DA), een toespraak ter nagedachtenis van het bloedbad (Mail & Guardian, 2013, 23 maart). Zille maakte de vergelijking tussen Sharpeville en de moordpartij in de platinamijn in Marikana op 16 augustus 2012. Het doden van 34 zwarte mijnwerkers in de buurt van Rustenburg in de provincie Noordwest door de politie, opnieuw op bevel van de regering, is volgens haar een geval van even grote brutaliteit van de huidige ANC-regering ten aanzien van het volk als wat de slachtoffers van Sharpeville overkwam 53 jaar geleden. 10
Tussen de regels door maakt Zille met deze vergelijking duidelijk dat terwijl de schietpartij in Sharpeville werd bevolen door een regering die niet democratisch werd verkozen en dus geen ‘regering van het volk’ was, de huidige regering dat nu wel zou moeten zijn maar er toch voor kiest om een aanslag te plegen op hun eigen mensen (Mail & Guardian, 2013, 23 maart).
De electorale geladenheid van de toespraken blijkt ook uit verdere reacties van politieke partijleden van Zuma op deze feestdag. Een ANC-lid uit Sharpville beweerde dat de regerende partij een heel grote vooruitgang had geboekt in het leveren van de vrijheid van alle Zuid-Afrikanen en dat het ANC niet als verantwoordelijke mag worden gezien voor de dood van de Marikana-mijnwerkers. Een lid van de oppositiepartij Pan Africanist Congress was het niet eens met deze uitspraak: ‘Het ANC kan de bescherming van de rechten van de mens niet garanderen wanneer er bloed van hun eigen burgers wordt vergoten en wanneer onze staatskas door corruptie wordt geplunderd. Zuid-Afrikanen moeten beseffen dat het niet de ANC-regering zal zijn die hen zal bevrijden van armoede’ (Mail & Guardian, 2013, 23 maart, pp. 3), zei hij. Vele DA-leden zijn het daar mee eens. Zij zeggen dat het volk niet langer de overheid de schuld moet geven voor de tekortkomingen in hun beleid maar eerder moet kiezen voor een partij die de economie wél kan redden.
Uit het verslag van de gebeurtenissen op Human Rights Day kan men duidelijk opmaken dat er heel wat
onenigheid
heerst
binnen
de
Zuid-Afrikaanse
politieke
wereld.
De
aankomende
parlementsverkiezingen van 2014 prikkelen al heel wat politici om met scherp te schieten op de regerende partij, het ANC en op zijn leider president Jacob Zuma. Zijn deze aantijgingen terecht of wordt er behoorlijk in overdreven? Kan er een positieve balans opgemaakt worden van het gevoerde beleid van president Zuma de afgelopen vier jaar of gaat er duidelijk van alles mis binnen de ZuidAfrikaanse regering? Bestaat er wel een mogelijkheid om Zuma van de troon te stoten door iemand binnen zijn partij of komt er een andere partij aan de macht? Zal de twintigste verjaardag van het einde van de apartheid in 2014 met recht en rede gevierd kunnen worden of zal men zowel binnen als buiten Zuid-Afrika met fronsende wenkbrauwen het regerende regime aankijken?
Op deze vragen kan niet direct een eenduidig antwoord gegeven worden. Wat alvast wel met zekerheid gezegd kan worden is dat Zuma opnieuw het gezicht van de ANC-campagne wordt bij de volgende parlementsverkiezingen in 2014 (Mail & Guardian, 2013, 6 februari). Volgens het National Executive Committee van het ANC zal Zuma de belangrijkste figuur van de campagne blijven zelfs al wordt hij opnieuw beschuldigd van fraude, afpersing en corruptie (zie hoofdstuk 3.1). Het ANC wil bij deze verkiezingen hun aanwezigheid in alle provincies behouden en de resultaten van 2009 verbeteren. 11
Toch rijst er ook vaak kritiek uit het ANC-kamp. Sommige ANC-leiders hebben wel hun bezorgdheid geuit over het imago van de partij en de negatieve impact op de verkiezingscampagne wanneer Zuma, die de afgelopen jaren meermaals door het gerecht werd aangeklaagd, opnieuw als presidentskandidaat naar voor zou worden geschoven voor de verkiezingen van 2014. Men schrikt er ook niet voor terug om telkens opnieuw Zuma’s vuile was buiten te hangen. Zo lekte een rapport waaruit blijkt dat de hoeve van de president gefinancierd werd met een geschatte R250 miljoen belastinggeld (Mail & Guardian, 2013, 6 februari). Uit dit krantenartikel kunnen we besluiten dat naast de strijd tussen de politieke partijen in Zuid-Afrika naar aanloop van de parlementsverkiezingen in 2014 er ook een strijd woedt binnen het ANC zelf én dat Jacob Zuma verschillende beschuldigingen naar het hoofd wordt geslingerd.
Maar wie is die Jacob Zuma nu eigenlijk? Wie is de man wiens beleid zowel binnen als buiten de partij bekritiseerd wordt, en toch opnieuw kandidaat zal zijn? Geen gemakkelijke vragen als we de Belgisch-Nederlandse journaliste en Zuid-Afrikakenner Hélène Pastoors mogen geloven (Pastoors, 2011, 10 maart). Volgens Pastoors bestaat rond het imago van Zuma al een jarenlange consensus gevormd door de nationale en internationale media die als het ware een wereldwijde campagne tegen Zuma voerden. Zuma was dé controversiële man om bang van te zijn. Volgens haar is het praktisch onmogelijk om zo’n figuur als politieke leider te aanzien.
En toch werd hij bij de parlementsverkiezingen van 2009 als president van Zuid-Afrika verkozen. Meer dan elf miljoen stemmen zorgden voor zijn overwinning. Voordien gingen er stemmen op dat Zuma corrupt, onbekwaam en ongeschoold was. Prompt veranderde de mening in de media en was er sprake van een epische ‘From zero rating to hero rating’. Wat Pastoors (2011) als zekerheid beschouwt is dat Zuma veel blanken de kriebels bezorgt. Het beeld van een robuuste, zwarte man gekleed in luipaardvellen en met blote buik die dansend beweegt op het handgeklap van de Zulumuziek doet hen huiveren.
Hieruit kunnen we besluiten dat Jacob Zuma een veelbesproken figuur is zowel voor als tijdens zijn benoeming als president. Een veelbesproken figuur in een staat dat op het punt staat de twintigste verjaardag van het einde van de apartheid te vieren en daarmee ook de verjaardag van de eerste democratische en non-raciale verkiezingen in Zuid-Afrika. Deze vonden voor het eerst plaats op 27 april 1994, het moment waarop Nelson Mandela verkozen werd als president. Zuid-Afrika werd toen eindelijk bevrijd uit een te lange periode van kolonialisme en blanke dominantie. Toch kunnen er vragen gesteld worden bij het hedendaagse aard van de democratie van Zuid-Afrika.
12
Volgens Bodru (2012) is bij die overgang naar een multiraciale democratie de vooruitgang naar een rechtvaardige maatschappij minimaal. Ook Vincent (2011) ziet het democratisch gehalte in de ZuidAfrikaanse politiek slinken en beweert zelfs dat er een weg openligt voor populisme.
Zuma zelf kwam ook in opspraak bij het definiëren van de inhoud van het begrip ‘democratie’. In een verklaring van Zuma op vraag van het Europese Parlement bij het Marikana-incident in het ZuidAfrikaanse parlement had hij gezegd dat binnen een democratie, de meerderheid beslist. ‘You have more rights because you're a majority, you have less rights because you're a minority. That's how democracy works,’ (Mail & Guardian, 2012, 26 maart, pp. 2) zei hij. De president zei ook dat werknemers die geen lid waren van de grootste vakbondskoepel niet dezelfde rechten moesten verwachten.
Uit deze mediaberichten blijkt duidelijk dat er commotie bestaat in het Zuid-Afrikaanse politieke landschap met op kop beroering over de persoon, de uitspraken, de ingesteldheid en het beleid van president Zuma himself. Men uit openlijk en gegronde kritiek op het beleid van het ANC waarover Zuma het leiderschap heeft, op de figuur Jacob Zuma en op de democratie in Zuid-Afrika. En dat voor een man die nog maar vier jaar aan de macht is.
Maar zelf is Zuma ook niet vies voor het maken van enig ophef rond zijn figuur (Gunner, 2008). Het regelmatig zingen van het strijdlied Umshini Wami bij politieke samenkomsten is hier een voorbeeld van:
Umsini wami, umshini wami We Baba Awuleth’ umshini wami
My machine gun, my machine gun Oh father Please bring me my machine gun
Dit Zulu-lied, dat wordt geassocieerd met het geweld van tijdens de apartheidsperiode wordt door velen als misplaatst gezien als gevolg van de toename van het geweld sinds de multiraciale postapartheidsperiode vanaf 1994. En toch gaat Jacob Zuma verder met het zingen van dit lied of zullen we na 2014 moeten zeggen: ‘Mooie liedjes duren niet lang’? Hoog tijd dus voor een uiteenzetting over het beleid van Zuma. Vooraleer verder te gaan met de onderzoeksvragen binnen deze masterproef wordt eerst het theoretische kader geschetst waarbinnen dit onderzoek plaatsvindt.
13
1.2 Theoretisch kader De Republiek Zuid-Afrika is een federale republiek en kent een meerpartijenstelsel. De eerste democratische en non-raciale verkiezingen voor alle rassen werden gehouden in 1994, vier jaar de na het einde van de apartheid. Dit leidde tot een bestuur van de overwegend zwarte tot politieke partij getransformeerde anti-apartheidsgroepering ANC die nu geleid wordt door Jacob Zuma. Sinds het aan de macht komen van het ANC woedt er een debat over de aard van de democratie in Zuid-Afrika omwille van de numerieke dominantie van het ANC, omwille van het ANC dat een nationale bevrijdingsbeweging blijft en geen ‘normale’ politieke partij wil worden en omwille van de discussie of Zuid-Afrika al dan niet kenmerken vertoont van een developmental state. Ook het gebrek aan democratie binnen het ANC als bedreiging voor de nationale democratie staat vaak ter discussie. 1.2.1
Een democratisch Zuid-Afrika?
Na de afschaffing van de apartheid in 1994 kreeg Zuid-Afrika een nieuwe regering met aan het hoofd het ANC als politieke partij voor de onderdrukte zwarte bevolkingsgroep. Volgens Turok (2008) stond het politieke beleid toen niet bovenaan de agenda van het ANC, maar bekommerde het zich meer over de instandhouding van de eigen machtsposities en de bijhorende privileges dan over het lot van hun zwarte volk in de townships. Om dit te realiseren probeerde het ANC de oppositie te ondermijnen om hun monopolie op de macht in de staat te behouden. Southall (2001) zag dit meer optimistisch en zag in de dominante opstelling van het ANC een kans om de nieuwe orde na 1994 te stabiliseren en een democratie te garanderen.
Pita en George (2007) stelden zich vragen bij het meerpartijenstelsel in Zuid-Afrika. Zij ervaren dat Zuid-Afrika een meerpartijensysteem-democratie is waarbij één partij domineert. Wanneer meerdere partijen binnen één systeem gezien worden als een noodzaak voor de vertegenwoordiging van diversiteit kan Zuid-Afrika niet meer gezien worden als een staat met meerpartijenstelsel wat vragen doet rijzen over de aard van de democratie in Zuid-Afrika. Anders gezegd: Zuid-Afrika is een eenpartijstaat binnen een legaal en grondwettelijk kader voor een meerpartijenstelsel.
14
Hamill (2004) zocht oorzaken voor de discussie over de aard van de democratie bij de ZuidAfrikaanse oppositie. Hij vond het opmerkelijk dat geen enkele partij uit de oppositie er in slaagde om op economisch vlak een herkenbaar alternatief voor het ANC-beleid te vormen. En zonder degelijk alternatief wordt de oppositie beperkt tot het discussiëren over zogenaamde details van het beleid. De oppositie lijkt ook vast te zitten in een mentaliteit die de vooruitgang van de ANC-regering onderschat, niet alleen op politiek vlak maar ook sociaal-economisch. Tot op dat ogenblik waren de partijen van de oppositie enkel in staat geweest om de stemmen in het oppositiekamp te herverdelen maar niet om de grootte van het oppositieblok ten opzichte van het ANC uit te breiden. Southern (2011) voorspelde met de opkomst van de oppositiepartij DA een verandering in de zwakke positie van de oppositie.
Hoewel de eerste verkiezingen in 1994 voor hen op een sisser uitdraaide, boekte de partij na de tweede democratische parlementsverkiezingen in 1999 wel vooruitgang doordat ze erin slaagde de minderheidsgroepen te verenigen en aan zich te binden. Hoewel het volgens Southern (2011) moeilijk zal zijn om verandering te brengen in de electorale overmacht van het ANC ziet hij toch enige hoop op verbetering voor de oppositie onder leiding van de DA door te streven naar een multietnische maar niet-Afrikaanse partijbasis.
Een tweede argument binnen het debat over de aard van de Zuid-Afrikaanse democratie is de mislukking van het ANC om te evolueren van een nationale bevrijdingsbeweging naar een politieke partij. Volgens Suttner (2004) valt het ANC onder het National Liberation Movement-model. Volgens dit model stellen dergelijke bevrijdingsbewegingen zich vijandig op tegenover een transparant beleid en zijn ze autoritair ingesteld waardoor ze weinig kenmerken bezitten die nodig zijn voor een consolidatie van de democratie.
Als laatste argument voor het debat wordt de discussie over Zuid-Afrika als ‘developmental state’ besproken. Masermule (2011) stelt zich de vraag of het Zuid-Afrika van na 1994 hiervan kenmerken bezit want volgens de auteur is de poging tot consolidatie van een democratie zonder een developmental-factor zinloos. In zijn studie definieert Masermule developmental state als:
‘A type of state rationally planned in a manner that makes it possible and necessary for the government to influence the direction and pace of economic and social development rather than leaving it to the dictates of the markets. In a ‘developmental state’ the government establishes social and economic goals for the society to pursue.’ (Masermule, 2011, pp. 309)
15
Volgens Masermule (2011) is een developmental state in Zuid-Afrika na 1994 nog niet gerealiseerd hoewel het ANC dit vóór 1994 als toekomstbeeld voor de staat voor ogen had. In documenten die het ANC opstelde tijdens het ballingschap is terug te vinden dat na de overwinning van het ANC bij de eerste non-raciale verkiezingen een beleid zou gevoerd worden waarin het kapitaalsmonopolie zou worden aangevochten en dat de sociaal-economische uitdagingen van armoede en werkloosheid moeten worden opgelost door een grote staatsinterventie in de economie. In plaats van dit beleid door te voeren ging men over van het idee van een door de staat geleid ontwikkelingsmodel naar een neoliberale agenda.
16
1.2.2
Een democratisch ANC?
Niet alleen de democratie van de staat wordt vaak bekritiseerd in de literatuur, ook de democratie binnen het ANC gaat vaak over de tong. Volgens de Lotshwao (2009) vormt het gebrek aan democratie binnen het ANC een bedreiging voor de nationale democratie omdat zowel hun electorale meerderheid als hun politieke macht onbetwist blijven.
Interne partijdemocratie bestaat als er actieve betrokkenheid is van de partijleden en als alle partijstructuren participeren aan het besluitvormingsproces van de partij. Door deze participatie kunnen de meest bekwame leiders worden geselecteerd, kan er een verantwoord beleid worden aangenomen en kan er zich een democratische cultuur binnen de partij ontwikkelen. Interne partijdemocratie is vooral voor een regerende partij van belang want het zorgt ervoor dat de regering (en niet enkel de partijleiding) verantwoordelijk wordt gesteld voor het beleid en het zorgt ook voor een controle op de leiding van de politieke partij. Een politieke cultuur van tolerantie en debat bij de partijleiding is ook een voorwaarde voor de partijdemocratie. Verder kan de interne democratie van een politieke partij zorgen voor een bredere democratische cultuur binnen de regering wat van belang is voor staten in transitie zoals Zuid-Afrika (Lotshwao, 2009).
Volgens Lotshwao (2009) werkt de democratie binnen het ANC het best tijdens de nationale conferenties en bij de verkiezingen van partijleiders. Het minst zou ze werken bij alle andere functies van de partij. Bij een National Conference wordt beslist over het beleid en de partijprogramma’s en worden de partijleider en andere leden van het National Executive Committee (NEC) verkozen. De National General Council kijkt het beleid na en evalueert de werking van de NEC-leden. Maar in de praktijk spelen de National Conference en de National General Council geen significante rol bij het opmaken van het beleid. Ze bevestigen enkel nog eens extra de leidersposities die eigenlijk onbetwistbaar zijn doordat er een absolute partijdiscipline en democratische centralisatie heerst binnen het ANC. Deze discipline en centralisatie vinden hun oorsprong tijdens de ballingschapsperiode van de partij (het ANC werd vanaf 1961 verboden in Zuid-Afrika tot na de apartheid). De concentratie van controle was nodig voor de lancering van een succesvolle bevrijdingsstrijd. De partij wou de strijd aangaan met de apartheidsstaat als een verenigde partij in plaats van een partij van verdeelde meningen waardoor de democratische centralisatie en de partijdiscipline benadrukt werden.
17
Om de democratie in Zuid-Afrika te consolideren moet er prioriteit worden gegeven aan een meer interne partijdemocratie binnen het ANC zelf. Zolang het ANC een sterk gecentraliseerde en autocratische politieke partij blijft zal Zuid-Afrika er waarschijnlijk niet in slagen om een democratische aard te behouden. Het is slechts door het vrije lidmaatschap en de inmenging van partijstructuren dat de overheid de behoeften en belangen van het publiek kan kennen en er zal kunnen op reageren (Lotshwao, 2009).
Darracq (2008) spreekt deze kritiek omtrent de weinige inbreng van de partijbasis tegen. Bij het bekijken van het besluitvormingsproces binnen het ANC ziet hij een goed functionerende massapartij met een traditie van interne partijdemocratie. Naast het hoogste besluitvormingsorgaan, de National Conference is er ook een hoge participatiegraad van de lagere structuren van de partij in de selectie van verkiezingskandidaten. Hierbij kunnen de partijleden via directe verkiezingen een ANC-kandidaat kiezen voor de ward councillor position bij de lokale verkiezingen. De rol van de lokale partijafdelingen en deze van de militanten is cruciaal. Zij moeten ervoor zorgen dat de gemeenschappen gemobiliseerd raken in de strijd tegen armoede en ongelijkheid.
Uit dit theoretisch kader blijkt dat Zuid-Afrika en het ANC in de literatuur als voorbeelden worden aangegeven van een staat en een partij in transitie waarin het debat over de aard van de democratie centraal staat. Binnen deze masterproef zal naar de aard van de democratie worden gepeild aan de hand van een studie over de huidige president Jacob Zuma. Verschillende parameters van een democratie zullen worden onderzocht op basis van de doorbraak, het beleid en de controverse rond de president om zo tot een conclusie omtrent de democratische consolidatie van Zuid-Afrika te komen. Dit brengt ons bij de onderzoeksvragen van deze studie.
18
1.3 Onderzoeksvraag Zoals de titel aangeeft worden zowel de doorbraak, het beleid en de controverse omtrent de ZuidAfrikaanse president Jacob Zuma geanalyseerd. Kan hierbij gesproken worden van een ‘Zuma Tsunami’ of ‘Zunami’ (Southall, 2009) waarbij de komst van de nieuw president niets dan voordelen brengt voor het Zuid-Afrikaanse volk, of is zijn verhaal eerder een storm in een glas water waarover na 2014 nog weinig woorden zullen worden aan vuil gemaakt? Het komt er op neer te bestuderen welke factoren ervoor zorgden dat Zuma aan de macht kwam binnen het ANC en ervoor zorgden dat hij als president verkozen werd, welke factoren invloed hebben op het beleid dat hij vandaag voert en welke factoren ervoor zorgen dat er protest bestaat omtrent de president. De algemene vraagstelling bij deze analyse gaat dan ook als volgt: ‘Welke factoren zorgden voor de doorbraak, de keuze van het beleid en de controverse omtrent president Zuma?’ Deze vraag wordt opgesplitst in twee meer concrete onderzoeksvragen:
(a) Welke factoren verlenen/verleenden Jacob Zuma de macht tot het Zuid-Afrikaanse presidentschap?
(b) Welke factoren werken/werkten de macht van Jacob Zuma tegen of hebben de mogelijkheid om zijn macht tegen te werken?
Bij het onderzoeken van deze factoren zullen we ons richten op verschillende actoren in de ZuidAfrikaanse samenleving die pro of contra Zuma’s presidentschap zijn en ook effectief een actieve bijdrage leveren om hem macht te verlenen of om zijn macht tegen te werken. Hierbij denken we aan actoren binnen zijn eigen politieke partij het ANC, de oppositie en de civiele maatschappij waardoor er vooral een nationale focus op de macht van de president gevormd zal worden. Verder wordt er ook aandacht besteed aan de evolutie van het politiek-economische beleid in Zuid-Afrika zowel voor, tijdens als na de apartheid. Dit omdat deze evolutie van belang is om de meningen van de onderzochte actoren op Zuma’s presidentschap te kunnen plaatsen in zijn historische context.
Om meer gericht te werk te gaan bij dit onderzoek zullen de twee grote onderzoeksvragen worden opgesplitst in meerdere deelonderzoeksvragen. Bij het opstellen van de deelonderzoeksvragen richten we ons eerst op het onderzoek van Sara R. Dorman (2006). Zij bestudeerde de politieke erfenis van de postkoloniale bevrijdingsstrijden in de Afrikaanse staten waaronder ook de strijd tegen de apartheid in Zuid-Afrika. Ze concludeert dat het verloop van deze strijd een impact heeft op de politiek die gevoerd wordt na de bevrijding. 19
De eerste twee deelonderzoekvragen luiden als volgt:
Wat is het effect van de politiek tijdens de apartheid op de politiek na de apartheid?
Wat is het effect van de politieke ontwikkelingen van het regime na de apartheid op de verkiezing tot president van Jacob Zuma?
Verder baseren we ons op het onderzoek van Raymond Suttner (2004): ‘Democratic Transition and Consolidation in South Africa’ die een aantal parameters aangeeft waardoor de democratische consolidatie van een staat bestudeerd kan worden. Deze parameters zijn: de samenhang, het mobilisatievermogen en de verkiezingscapaciteit van de elite en van de oppositie alsook de aanwezigheid, de samenhang en het mobilisatievermogen van de civiele maatschappij. Deze parameters worden onderzocht door middel van volgende onderzoeksvragen:
Vormden de parlementsverkiezingen van 2009 een uitdaging voor het heersende regime?
Vormt het leiderschap van Zuma een bedreiging voor de Zuid-Afrikaanse democratie?
Welk beleid wordt door Zuma gevoerd en hoe wordt zijn beleid onthaald?
Staat men binnen de Tripartite Alliance (het ANC, de vakbondskoepel Congress of South African Trade Unions (COSATU) en de partij South African Communist Party (SACP)) als één blok achter Zuma of zijn/waren er binnen zijn partij groepen die een bedreiging kunnen vormen voor zijn machtsbehoud?
Hoe probeert/probeerde Zuma binnen het ANC zijn positie veilig te stellen?
Binnen deze masterproef werd er gekozen om chronologisch te werk te gegaan. Zo krijgt men een beter zicht op de evolutie van het Zuid-Afrikaanse politieke regime en kan er eenvoudiger worden teruggegrepen naar de (deel)onderzoeksvragen.
20
Na het inleidende hoofdstuk gaan we over naar hoofdstuk twee waar de evolutie van de macht in het onafhankelijke Zuid-Afrika wordt besproken. Het bestuderen van de evolutie van de politieke en economische macht is een noodzaak voor de verdere analyses. In hoofdstuk drie gaan we dieper in op de spilfiguur binnen deze masterproef, Jacob Zuma. Hierin schetsen we zowel een korte politieke biografie van hem, zijn politieke overwinning binnen het ANC en de parlementsverkiezingen van 2009 die hij gewonnen heeft. Het vierde hoofdstuk bespreekt de beleidsproblemen aan de vooravond van Zuma’s presidentschap en de antwoorden die hij daarop biedt wanneer hij aan het hoofd van de regering staat. In hoofdstuk vijf wordt de bestaande controverse omtrent Zuma besproken en het laatste hoofdstuk bevat een conclusie omtrent de gestelde onderzoeksvragen.
21
1.4 Het meten van macht Zoals uit de onderzoeksvragen blijkt zal vooral de macht van Jacob Zuma besproken worden binnen dit onderzoek. Deze zal op een wetenschappelijke manier geëvalueerd en gecontroleerd moeten worden. Daarom is het noodzakelijk om in de wetenschappelijke literatuur op zoek te gaan naar het antwoord op de vraag: Hoe wordt de macht van een persoon gemeten?
Voor we overgaan tot de mogelijkheden om macht te meten is het van belang om het begrip macht te definiëren. Hiervoor gebruiken we de definitie van David Wrong (Wrong, 1995), die zegt dat macht vier bestanddelen moet bevatten. Ten eerste moet macht intentioneel zijn. Er moet dus sprake zijn van een bedoelde invloed. Zonder doel is er voor deze auteur geen sprake van machtsuitoefening. Ten tweede moet macht ook effectief zijn. Dat wil zeggen dat macht eigenlijk geen macht is als het vooropgestelde doel niet wordt bereikt. Ten derde moet men ook het vermogen hebben om macht uit te oefenen. Vervolgens moeten machtsrelaties niet per definitie gelijk te zijn, ze zijn dus vaak asymmetrisch. De machthebber overheerst het machtssubject meer dan omgekeerd maar dat betekent niet dat het machtssubject geen mogelijkheid heeft om het gedrag van de machthebber te beïnvloeden. Als laatste kan er ook sprake zijn van macht zonder dat er zich een expliciete machtsverandering voortdoet. Volgens Wrong sluit macht dus alle niet-bedoelde en nietgeanticipeerde gevolgen van macht buiten de omschrijving van macht.
Het meten van macht blijkt niet eenvoudig te zijn (Devos, 2012, pp. 145-152). Het probleem bij het meten van macht is een causaliteitsprobleem: macht kan zelden met zekerheid worden vastgesteld omdat het causale verband tussen oorzaak (machtspoging) en gevolg (gedrag van de tweede persoon) zo moeilijk te bewijzen is. Dit mag echter de onderzoeker niet van zijn opdracht ontslaan om zijn uitspraken of beweringen over macht zoveel mogelijk empirisch te onderbouwen. In de loop der tijd zijn er nuttige methoden ontwikkeld om macht te meten. Hierna worden er vijf methodes besproken.
(1) De reputatiemethode. In deze methode gaat men ervan uit dat we macht kunnen opsporen door naar de waarneembare gevolgen van macht te zoeken, in dit geval naar de reputatie over macht te beschikken. In deze methode vraagt men aan goedgeplaatste waarnemers, van wie we verwachten dat ze over veel kennis en inzicht beschikken over het machtsgebeuren in een politiek systeem, wie binnen dat systeem over veel macht beschikt. De gelijkstelling van machtsreputatie aan macht is de kern van deze methode.
22
De reputatie macht te hebben leidt echter niet automatisch tot het effectief beschikken over macht of daadwerkelijke invloed. Er kwam wel heel wat kritiek op deze methode. Kritiek op de veronderstelling dat er sowieso topleiders of een beperkte machtselite bestaan maar ook op de veronderstelling dat de beoordelaars in staat zijn om de echte machtigen te herkennen.
(2) De decisie- of besluitvormingsmethode. In deze methode staat het traject van de besluitvorming centraal en wordt nagegaan wie in staat is de eigen voorkeuren te laten domineren. Het gaat dus om een soort input-output analyse. Wie er het best in slaagt om de output dicht bij de eigen input te brengen heeft de meeste macht, wie daar het minst succesvol in is heeft het minste macht. Kritiek op deze methode gaat vooral over de vraag welk criterium er bestaat om belangrijke van onbelangrijke beslissingen te onderscheiden.
(3) Het effectenonderzoek. In deze methode brengt men kenmerken van actoren in verband met drie effecten: het al dan niet hebben van problemen, het al dan niet pogen om daar een oplossing voor te vinden en het al dan niet succesvol zijn van een dergelijke poging. Via dit onderzoek kan men uiteindelijk nagaan wie er in slaagt om de meeste problemen met het minst aantal pogingen succesvol weet op te lossen. Echter het gaat hier om problemen waarvan men zich bewust is: wie geen problemen ziet zal ze ook niet proberen op te lossen.
(4) De positiemethode en het netwerkonderzoek. Bij de positiemethode kent men macht toe aan actoren die bepaalde cruciale posities innemen. Netwerkanalyse concentreert zich niet zozeer op afzonderlijke individuen. Deze bestudeert relaties tussen de formele machtsposities waarvan verondersteld wordt dat het om een cruciale plaats gaat in het besluitvormingsproces. Hier komt de studie van macht als vermogen duidelijk naar voren.
(5) Meting van macht in termen van machtsbronnen. Bij de studie van macht van personen begrijpt men onder die machtsbronnen bijvoorbeeld hun vermogen, het lid zijn van een vereniging, het behoren tot een netwerk, het hebben van diploma’s of beroepservaring, … Elk van deze criteria zorgt vanzelfsprekend voor de nodige meetproblemen. De meting van macht aan de hand van de studie van machtsbronnen wordt soms ook de conditionele methode of de uitkomstenmethode genoemd. Ze gaat er bij die laatste omschrijving van uit dat in een gemeenschap sommige zaken door bijna iedereen worden nagestreefd en dat de verschillen in de beschikbaarheid daarvan voor mensen en groepen laten zien wie meer, en wie minder macht heeft. 23
Devos (2012) besluit dat er zelfs in een democratie kleine groepen van mensen bestaan die veel meer macht hebben dan de massa. Macht blijkt ook in een democratisch systeem ongelijk verdeeld. Deze masterproef zal bij het bespreken van de macht van president Zuma een combinatie van bovenstaande methodes gebruiken. Zo zal geprobeerd worden om een zo volledig mogelijk machtsbeeld van de president weer te geven.
24
1.5 Methodologie Deze masterproef bevat een wetenschappelijke literatuurstudie over de opkomst, het beleid van en het rijzend protest en de controverse omtrent de Zuid-Afrikaanse president Jacob Zuma. Aan de hand van de gevonden literatuur werden twee algemene onderzoeksvragen opgesteld waarrond het onderzoek werd gebouwd. Om het de onderzoeker mogelijk te maken het onderwerp meer gericht te onderzoeken werden ook nog zeven deelonderzoeksvragen opgesteld. Het doel van deze masterproef is dat er aan de hand van de gestelde (deel)onderzoeksvragen een conclusie gevormd kan worden rond de doorbraak, het beleid en de controverse omtrent de huidige Zuid-Afrikaanse president.
Binnen dit onderzoek werd er niet gekozen voor een terreinonderzoek, hoewel het onderwerp van dit gekozen onderzoek zich volledig buiten België bevindt. Het betreft hier dan ook geen empirische studie of een methodologische studie waarbij een terreinonderzoek meer gepast zou zijn. Het voornemen is om de conclusie omtrent Zuma te formuleren op basis van een literatuurstudie en meer specifiek op basis van de literatuur die in België te vinden is of via internet geraadpleegd kan worden.
Daarmee komen we bij de gebruikte bronnen voor dit onderzoek. Meestal zijn dit wetenschappelijke artikels die gevonden werden op internet via de applicatie LibHub van de Universiteitsbibliotheek Gent. Daarbij kwamen de meeste artikels uit volgende tijdschriften:
Review of African Political Economy: Een wetenschappelijk tijdschrift met een Britse redactie, ondersteund door een internationale adviesgroep en die samenwerkt met Afrikaanse, Europese en Amerikaanse uitgevers. Dit tijdschrijft geeft een analyse weer van trends, problemen en sociale processen in Afrika en besteedt een bijzondere aandacht aan de politieke economie van ongelijkheid, uitbuiting en onderdrukking.
Journal of Southern African Studies: Een internationale publicatie die wetenschappelijk onderzoek doet met betrekking op de regio Zuidelijk Afrika.
Journal of Asian and African Studies: Een wetenschappelijk tijdschrift dat zich richt op de dynamiek van mondiale veranderingen en de ontwikkeling van Aziatische en Afrikaanse staten, samenlevingen, culturen en de wereldgemeenschap.
25
Verder werd ook de Zuid-Afrikaanse krant Mail & Guardian vaak geraadpleegd vooral om de verschillende opinies van politieke hoogwaardigheidsbekleders over gebeurtenissen in het land te volgen. Hiervoor werden ook de posts op de sociale netwerksite Facebook gevolgd van de grote politieke partijen in Zuid-Afrika en ook van voor- en tegenstanders van Jacob Zuma als president. Deze werden echter niet verder direct gebruikt binnen het onderzoek maar het was op deze manier toch eenvoudiger om een beeld te vormen van wat er zich op het Zuid-Afrikaanse politieke vlak afspeelt en wat de standpunten hierover zijn. Overigens wordt er in Europa over Zuma of over de politieke gebeurtenissen in Zuid-Afrika vaak bericht op Britse nieuwssites, zoals bijvoorbeeld die van de krant The Guardian, dit waarschijnlijk wegens de voormalig koloniale banden met Zuid-Afrika.
26
2 Het ANC aan de macht Het Zuid-Afrikaanse regime van vandaag moet opboksen tegen de erfenis van politieke en economische discriminatie die ontstond vóór de apartheid maar die vooral tijdens de apartheid werd verscherpt. Dit bracht en brengt heel wat beleidsproblemen met zich mee (Cuthbertson, 2008). Uit het eerder besproken onderzoek van Dorman (2006) over de politieke erfenis van de postkoloniale bevrijdingsstrijden in de Afrikaanse staten blijkt dat deze strijden een impact hebben op de politiek die gevoerd wordt na de bevrijding. Binnen deze masterproef is het nodig om het verloop van de Zuid-Afrikaanse bevrijdingsstrijd tegen het apartheidsregime te beschrijven om later in dit onderzoek tot een analyse te kunnen komen over de doorbraak, het beleid en de controverse omtrent de president die tevens ook voorzitter is van het ANC, de partij die na de apartheid aan de macht kwam. Het doel van dit hoofdstuk is om op een beknopte wijze een politiek en economisch historisch overzicht te geven en deze elementen aan te reiken die van belang zijn voor de verdere analyse van president Zuma en om de lezer vertrouwd te maken met de geschiedenis van het huidige Zuid-Afrika.
2.1 De (pre-)koloniale periode en de Unie van Zuid-Afrika (tot 1948) Het gebied dat nu de staat Zuid-Afrika omvat is wegens zijn ligging als het meest zuidelijke punt van Afrika van groot belang voor de Europese handelaars sinds de 17de eeuw. Het waren de Nederlandse koopmannen, met aan het hoofd handelaar Jan van Riebeeck die opereerde namens de Verenigd Oost-Indische Compagnie, die in 1652 als eerste een vestiging bouwden in dit gebied. Daarvoor was het land bevolkt door San-, Xhosa- en Zoeloe-stammen. Eind 18de eeuw was de macht van de Nederlanders fel verzwakt zowel in Zuidelijk Afrika als in Europa en namen de Britten het gebied Kaap de Goede Hoop in. Zo beletten ze dat het een Franse kolonie werd. In de 19de eeuw werd ZuidAfrika gekenmerkt door de twee Boerenoorlogen, de eerste van 1880–1881 en de tweede van 18991902, met als doel gebiedsuitbreiding. Hier vochten de Britten tegen de kolonisten van verschillende nationaliteiten (Nederlanders, Duitsers, …) die zich reeds eerder dan de Britten in het gebied gevestigd hadden en onder de groepsnaam ‘Boeren’ bekend stonden (Terreblanche, 2002).
De Boeren verloren en de Britten kregen volledige soevereiniteit over de Boerenrepublieken vanaf 1902. Acht jaar later werd de Unie van Zuid-Afrika opgericht die bestond uit de republieken Kaapkolonie, Natal, Oranje Vrijstaat en Transvaal. Deze nieuwe Unie bleef lid van het Britse Gemenebest, maar de politieke macht lag in handen van de Zuid-Afrikaanse blanke minderheid. De zwarte bevolking had geen stemrecht. In 1913 werd de Land Act aangenomen in de regering waarbij de zwarte bevolking (70 % van de totale bevolking) op 7 % van het grondgebied moest gaan wonen.
27
Dit is net de omgekeerde verdeling in vergelijking met de bevolkingsverhouding van 13 % blanken tegenover 87 % niet-blanken. De verdeling van de grondgebieden werd opgesteld door de grote mijnconglomeraten die hen zo in staat stelde om goedkope zwarte arbeidskrachten in dienst te nemen. In 1961 werd de Unie onafhankelijk als de Republiek Zuid-Afrika en werd de blanke Charles Swart aangesteld als eerste president. (Terreblanche, 2002).
Deze zeer algemene en korte historie schetst de vorming van de politieke macht in het pre-apartheid Zuid-Afrika. Belangrijker is echter de vorming van de politieke partij het ANC binnen die periode, want het is die politieke partij die Jacob Zuma jaren later aan de macht zal brengen. De formatie van deze partij doorheen de geschiedenis is van belang om later op de eerder gestelde onderzoeksvragen een antwoord te kunnen geven.
Het South African National Native Congress werd opgericht in 1912 door een groep opgeleide zwarte Afrikanen. Deze partij werd tien jaar later in 1923 omgedoopt tot het ANC. De eerste dertig jaar leidde de partij een marginaal bestaan in het politieke landschap van Zuid-Afrika wegens de politieke overheersing van de blanke bevolking. Tot 1940 was het ANC slechts een kleine belangengroep van de zwarte elite, later kwamen hier ook tribale leiders (chiefs) uit de rurale gebieden bij. Doordachte hervormingen onder een Afrikaanse bewustzijnsbeweging zorgden ervoor dat de partij vanaf eind de jaren ’40 kon gezien worden als de ‘zwarte stem’ van Zuid-Afrika. In 1943 werd het ANC-beleid opgesteld rond het document African Claims in South Africa, een inhaalstrategie waarmee de partij om rechten vroeg voor de gehele Zuid-Afrikaanse bevolking. Er was dus geen sprake van antiblank racisme of politiek radicalisme. Het document bevatte ook enkele economische eisen omtrent ‘land’, ‘industrie en werk’ en ‘handel’. Deze Claims bleven het basisbeleidsdocument van het ANC tot de opstelling van het Freedom Charter in 1955 (Turok, 2008).
28
2.2 De apartheidsperiode (1948 – 1994) Vanaf 1948 kwam de National Party (NP), een conservatieve blanke Afrikaners-partij aan de macht in de Zuid-Afrikaanse regering en dit onder leiding van president Daniel F. Malan. Deze voerde al snel veel wetten door met als doel de rassensegregatie die vóór deze periode al aanwezig was, te voltooien. Door de jaren heen was het inzicht gegroeid dat blanke Afrikaners de staat konden veroveren op Engels sprekende blanken (die een veel kleinere populatie vormden in Zuid-Afrika) door de rangen te sluiten. Ze deden dit via een project om de sociaal-economische positie van de blanke Afrikaners te verbeteren, onder andere door benoemingspolitiek. Tegen het eind van de jaren ’80 stelde de overheidssector ongeveer 40% van alle blanken tewerk. Tegelijkertijd kochten de Afrikaners zich in in de ondernemingswereld die tot dan toe gedomineerd werd door de Britten. Dit was ook de strategie van het ANC in 1994 met het economisch programma Black Economic Empowerment (BEE), dat later in dit hoofdstuk nog besproken wordt. Ook werd het thuislandproject doorgevoerd waarbij tien nationaal Afrikaanse etnische staten werden gecreëerd voor de verschillende zwarte bevolkingsgroepen. Hierdoor konden de Afrikaners hun politieke macht in handen houden en kwamen ze tegemoet aan de binnenlandse druk van de zwarte bevolking tegen hun overmacht. De NP blijft aan de macht tot 1994 met als laatste president voor de eerste democratische verkiezingen in Zuid-Afrika, Frederik W. de Klerk (Terreblance, 2002).
Het antwoord op de verdrukking van de zwarte arbeidersklasse waren de stakingen begin de jaren ’50 alsook de oprichting van het South African Congress of Trade Unions dat later zal worden omgedoopt tot de vandaag nog bestaande vakbondskoepel COSATU. In 1955 werd het Freedom Charter opgesteld en ondertekend in Kliptown op het Congress of the People niet alleen door het ANC en de SACP, maar ook door het volledige toenmalige Congress Alliance waaronder zich ook gekleurde, Indische en blanke organisaties bevonden. Deze verschillende organisaties vormden als het ware een anti-apartheidsalliantie. Het economische hoofdstuk van het Charter kreeg een linkse wending. Het Charter stelde dat alle rijkdommen van de staat door een eerlijke overdracht van de grondstoffen, de banken en het monopolie van de industrie, verdeeld moeten worden onder het gehele Zuid-Afrikaanse volk. Velen zagen dit als een officiële keuze van de socialistische principes. Het Freedom Charter wordt gezien als de basis van het economische beleid van het ANC tot de jaren ’90. Echter, volgens Turok (2008) kwamen de gevormde economische ideeën van het ANC niet voort uit een ideologie of een economische strategie maar zijn die ontstaan als gevolg van de economische uitsluiting tijdens de apartheid en de wil tot het herverdelen van de middelen. In 1961 wordt het ANC samen met het onder andere het SACP verbannen uit Zuid-Afrika.
29
Tussen 1948 en eind de jaren 1970 plande de NP dus een economische staatsinterventie waarin men gebruik maakte van goedkope zwarte werkkrachten. Maar de voordelen van die interventie golden enkel voor de blanke bevolking. Eind de jaren ‘70 veranderde de economische visie van de NP doordat er een economische crisis ontstond die werd gekenmerkt door een vertraging van de groei, een vermindering van investeringen, een stijgende werkloosheid, een verslechtering van de levenswijze in de rurale gebieden en onaanvaardbare inkomensongelijkheid omdat het apartheidssysteem niet voldeed aan de noden van een moderne economie en ook omdat het systeem internationale contestatie veroorzaakte (Habib & Padayachee, 2000).
Er gingen stemmen op voor een politieke liberalisering, voor sociale-economische hervormingen en voor een verdere integratie in de wereldeconomie. In toenemende mate en in overeenkomst met de materiële belangen van de NP zette men een marktgericht economisch programma op poten. Dit vroege neoliberaal experiment werd volgens Habib & Padayachee (2000) ondermijnd door politiek verzet, township-boycots en militante stakingen. Wanneer de Klerk in 1990 aan de macht kwam herstelde hij de alliantie tussen de staat en de ondernemingen en hervatte hij de neoliberale experimenten.
Vanaf 1990 werd het ANC opnieuw gelegaliseerd en bleek de partij een bondgenoot te kunnen worden van het NP om te onderhandelen over de verdere toekomst van de staat want zoals hierboven beschreven werd zorgde het apartheidssysteem voor een economische crisis en zocht de NP naar een oplossing hiervoor. De positie van bondgenoot was eerst weggelegd voor de partij Inkatha Freedom Party (IFP). Deze werd opgericht in 1975 door de toenmalige eerste minister van het thuisland KwaZulu. Vanaf zijn oprichting tot 1990 was de IFP uitgegroeid tot een mogelijke bondgenoot van de Zuid-Afrikaanse staat en het kapitaal in het postapartheidstijdperk door zich op te stellen als pro-kapitalistisch, tegen nationalisaties en tegen de economische boycot van het apartheidsregime. En daarmee ook tegen de strijdpunten van de ANC-slagzin ‘One man, one-vote in an unitary state’ (Turok, 2008).
In 1993 werd het eerder besproken neoliberale experiment van president de Klerk formeel uitgebracht in een beleidsdocument onder de titel getiteld ‘The Restructuring of the South African Economy: A Normative Model Approach’ (NEM). Het NEM hield kort samengevat een pleidooi voor privatiseringen, deregulering, terugdringen van de economische rol van de overheid en meer vrijheid voor de zakenwereld; een conservatief neoliberaal pleidooi dus (Habib & Padayachee, 2000).
30
Het werd door het ANC als een ‘groei met herverdeling’-programma gezien in plaats van het ‘groei door herverdeling’-beleid dat sinds 1990 het centrale thema vormde van het Discussion Document on Economic Policy waarin het ANC pleitte voor een keynesiaanse vraaggeleide politiek (Walraet, 2001).
Aan de vooravond van de eerste non-raciale verkiezingen in Zuid-Afrika bestonden er dus twee grote en enorm verschillende economische strategieën. Deze strijdige visies en beleidsmaatregelen geven de tegengestelde politieke belangen van de diverse kiezers van de NP en het ANC weer. De nadruk van de NEM op economische groei, minimale staatsinterventie, privatisering, deregulering, loonmatiging en een lage inflatie heeft voordelen voor de ondernemers en de blanke bevolking. De voorstellen van de Macro-Economic Research Group van het ANC zetten in hun beleid de belangen van de apartheidsslachtoffers voorop. Het uitbreiden van de rol van de publieke sector en de Reserve Bank onderwerpen aan politieke controle zou de capaciteit van de staat verhogen om te kunnen voldoen aan de basisbehoeften van hun volk (Habib & Padayachee, 2000). Om de economische en de politieke visie van het ANC in de National Democratic Revolution kracht bij te zetten in aanloop van de verkiezingen, stapten ze met de gelijkgezinde vakbondskoepel COSATU en de partij SACP in een alliantie, de Tripartite Alliance. Ze definieerden zichzelf als ‘disciplined force of the left’ (ANC, 2002, 12 maart).
President de Klerk, de laatste NP-president vóór de verkiezingen in 1994 gaf in het begin van zijn ambtsperiode al toe dat de blanke Zuid-Afrikaanse bevolking niet meer om de grootte van de zwarte bevolking heen kon. De definitieve overgangsmaatregel van 1993 was een overeenkomst voor een regeling omtrent de omvorming van de politieke instellingen. Er werd ook een akkoord betreffende de machtsdeling bereikt tussen de NP en het ANC. De NP stemde toe met het ANC-principe van ‘one man, one voice’ en met de overeenkomst dat het ANC, dat hoogstwaarschijnlijk de meerderheidspartij zou worden, een periode van vijf jaar de macht in de regering zou delen met alle politieke partijen die minstens 10% van de stemmen behaalden. De eerste democratische en nonraciale parlementsverkiezingen in 1994 werden met 62,7% gewonnen door het ANC, dat samen met de IFP en de NP (die beide meer dan 10 % van de stemmen behaalden) een regering van nationale eenheid vormde (Walraet, 2001).
31
2.3 De periode van postapartheid (vanaf 1994) Na de overwinning van de parlementsverkiezingen in 1994 is het ANC niet meer te stuiten. Ook de parlementsverkiezingen van 1999, 2004 en 2009 werden door het ANC met steun van de Tripartite Alliance gewonnen. Bij de eerste verkiezingen werd Nelson Mandela president. Daarna volgde Thabo Mbeki hem op als president van 1999 tot 2008 en sinds 2009 is Jacob Zuma president. Tussen september 2008 en mei 2009 werd Kgalema Motlanthe even interim-president omdat Mbeki vroegtijdig uit zijn ambt werd gezet (zie hoofdstuk 3.2). Bij de vermelde vier verkiezingen won het ANC telkens met een grote meerderheid en lagen de verkiezingspercentages van de andere regeringspartijen ver achter. (Cuthbertson, 2008).
Deze absolute meerderheid werd eerder al
besproken in het hoofdstuk: ‘1.2 Een democratisch Zuid-Afrika?’ door Pita en George (2007).
Het economische beleid dat tijdens deze periode werd gevoerd door het ANC en dat hierna wordt toegelicht is van belang voor de latere analyse van Zuma’s doorbraak. Op vlak van beloftes over sociaal-economische vooruitgang kon het ANC de verwachtingen niet direct inlossen hoewel dit was beloofd in het Freedom Charter van 1955. De keynesiaanse visie op de economie werd afgezwakt en men zocht meer toenadering naar de zakenwereld en de oude blanke elite. De klassieke eisen van de linkervleugel van het ANC zoals controle op de centrale bank, een verhoging van de directe belastingen, loonstijgingen, een gewaarborgd minimumloon en een herstructurering van de financiële sector kwamen niet langer aan bod. Toch geloofde men nog steeds dat de staat een rol had te spelen in de economie (Habib & Padayachee, 2000).
In 1993 kwam het Reconstruction and Development Programme (RDP) tot stand als een sociaal, economisch en politiek plan van het ANC om van Zuid-Afrika een meer gelijke maatschappij te maken. Dit programma werd oorspronkelijk uitgeschreven door een afdeling van de vakbondskoepel COSATU en overgenomen door Mandela als nationaal verkiezingsprogramma. Het vertrekpunt van het RDP was de analyse van Zuid-Afrika’s ontwikkelingscrisis en van de noodzaak een nieuwe weg te ontwikkelen om de schrijnende sociale, economische en politieke problemen op te lossen. Het plan had de ambitieuze doelstelling om de Zuid-Afrikaanse maatschappij fundamenteel te herordenen en werd het officiële verkiezingsprogramma van het ANC bij de verkiezingen in 1994. Het programma zou groei, ontwikkeling, heropbouw en herverdeling gelijktijdig integreren. Een belangrijke sleutel tot de realisatie ervan zou eerst en vooral op infrastructureel gebied liggen: aan iedereen toegang bieden tot de moderne, efficiënte en kwaliteitsvolle diensten zoals elektriciteits- en watervoorziening, telecommunicatie, vervoer, gezondheidszorg, onderwijs en scholing.
32
Maar al snel kwam er kritiek op het RDP zowel bij de zakenwereld als bij het brede publiek omdat men ondervond dat de beloften niet direct werden waargemaakt. Er werd na verloop van tijd in grote mate afgestapt van de keynesiaanse ontwikkelingsvisie van het RDP-basisprogramma en gekozen voor de conservatieve (neoliberale) economische politiek van de NP (zie NEM) (Habib & Padayachee, 2000).
In 1996 werd het macro-economisch plan Growth, Employment and Redistribution Strategy (GEAR) gelanceerd. Dit plan betekende een ernstige koerswijziging want er werd nu voluit voor het neoliberalisme gekozen door de ANC-top. In dit document lag de focus op de economische groei en op een grotere rol voor de private sector, buitenlandse directe investeringen en exportpromotie. Het RDP werd niet echt afgeschreven maar werd nog meer afgezwakt en ingeschakeld binnen het nieuwe macro-economisch kader van de GEAR. Men wou meer groei door meer herverdeling. GEAR betekent het einde van het keynesianisme en de overschakeling naar het neoliberalisme (Satgar, 2012).
Walraet (2001) geeft drie redenen voor de overschakeling. Een eerste reden is de prijs voor de compromispolitiek van het ANC met de NP waardoor de eerste geen overmacht in het parlement heeft. Een tweede reden is de exit-strategie van de NP die economische maatregelen neemt vanaf 1985 om te voorkomen dat na het einde van de apartheid behalve de staat ook de economie in handen zou komen van het ANC. Een derde reden is de macht en de invloed van de Bretton Woodsinstellingen, het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank. Naast GEAR werd in 2001 ook het BEE ingevoerd met als doel de achtergestelde zwarte bevolking, kleurlingen, Indiërs, … te betrekken bij het economisch proces. Dit programma werd fel bekritiseerd omdat slechts een kleine groep achtergestelde mensen zouden kunnen profiteren van dit voordeel en omdat zo een nieuwe elite werd gecreëerd (Freund, 2007).
Binnen dit hoofdstuk komt de machtswissel na de apartheid in Zuid-Afrika ten voordele van het ANC en een aantal economische programma’s van het ANC aan bod in een historisch perspectief Deze zijn van belang voor het verdere onderzoek binnen deze masterproef. Zuma kwam immers aan de macht binnen het ANC, de partij die zoals uit dit hoofdstuk blijkt na jarenlange strijd aan de macht kwam na de apartheid en nu nog steeds aan de macht is. Lid zijn van deze partij blijkt dan ook een voorwaarde voor Zuma om verkozen te kunnen worden tot Zuid-Afrikaanse president. Ook het overschakelen van RDP naar GEAR blijkt later van belang voor Zuma’s doorbraak, de keuze voor zijn beleid en het sociale protest tegen hem.
33
3 De politieke doorbraak van Zuma In het derde hoofdstuk van deze masterproef gaan we dieper in op de weg die Zuma heeft afgelegd tot aan zijn verkiezing tot president van Zuid-Afrika in 2009. Het eerste deel is een korte biografie waarin Zuma’s opgang binnen het ANC tot aan zijn verkiezing tot partijvoorzitter van het ANC in 2007 wordt toegelicht en waarin de beschuldigingen aan zijn adres omtrent corruptie en verkrachting tijdens die periode uit de doeken wordt gedaan. In het tweede deel worden verschillende politieke interpretaties van de verkiezing van Zuma tot partijvoorzitter van het ANC weergegeven. Het laatste deel binnen dit hoofdstuk behandelt de parlementsverkiezingen van 2009 waarin zich een transformatie van de oppositie en van Zuma’s campagne afspeelde.
3.1 Korte biografie Jacob Zuma werd geboren op 12 april 1942 in Nkandla in de Zuid-Afrikaanse provincie Kwazulu-Natal. In de jaren ’50 werd Zuma lid van het ANC. In die periode werden het ANC en andere oppositiegroepen verbannen werden door de regering waardoor Zuma zijn ANC-lidmaatschap geheim moest houden. De militaire tak van het ANC Spear of the Nation werd opgericht in de jaren ’60 en stond in voor gewapend verzet tegen het apartheidsregime. Zuma werd ook hier lid van in 1962 en werd daarom een jaar later gearresteerd en tot tien jaar veroordeeld voor samenzwering. Hij verbleef in de gevangenis van Robbeneiland waar ook Mandela zijn straf uitzat (ANC, “Biography: Jacob Zuma”, n.d.).
Na zijn vrijlating in 1973 bleef Zuma actief binnen het ANC en speelde een essentiële rol bij het uitbouwen van de ondergrondse organisatie van de partij in KwaZulu Natal. Twee jaar later ging hij in ballingschap en verbleef in verschillende Afrikaanse landen waaronder Swaziland en Mozambique. Zuma bleef verbonden met het ANC en werd lid van het National Executive Committee (NEC) van het ANC in 1977. In de jaren hierna kreeg hij enkele belangrijke functies binnen het ANC en tijdens de uitvoering hiervan verwierf hij een positieve reputatie van loyalisme en van inzettingsvermogen voor de partij. Na de legalisering van het ANC in 1990 keerde Zuma terug naar Zuid-Afrika waar hij het ANC hielp bij de onderhandelingen met de NP-regering over de politieke gevangenen en hun terugkeer uit ballingschap. In 1994 deed hij voor het eerst mee aan de verkiezingen om het leiderschap over zijn provincie te verwerven. Dit mislukte, maar in datzelfde jaar werd hij wel lid van het Executive Committee of Economic Affairs and Tourism en werd hij partijvoorzitter in zijn thuisprovincie KwaZulu Natal. In december 1997 werd Zuma verkozen tot vice-voorzitter van het ANC op de Nationale Conferentie gehouden in Mafikeng en in 1999 werd hij benoemd tot Executive Vice President van Zuid-Afrika (ANC, “Biography: Jacob Zuma”, n.d.). 34
In 2005 raakte Zuma, die toen vice-president was, betrokken bij de beschuldigingen van corruptie tijdens het proces van zijn financiële adviseur, Schabir Shaik. Dit was een reden voor president Mbeki om Zuma van al zijn verantwoordelijkheden als vicepresident te ontheven. Dit ontslag werd volgens Hammett (2010) door vele, vooral buitenlandse waarnemers, geïnterpreteerd als een teken dat de Zuid-Afrikaanse regering korte metten wou maken met interne corruptie. Anderen zagen het ontslag als een manier van Mbeki en zijn entourage om komaf te maken met Zuma, die de linkervleugel binnen het ANC vertegenwoordigde (zie hoofdstuk 5.1.1). Zo zou Mbeki nu zijn handen vrij hebben voor hervormingen.
Het corruptieschandaal van Shaik gaat terug op een wapendeal tussen de Zuid-Afrikaanse regering en Europese leveranciers van ongeveer $5 miljard. Shaik werd in 2001 gearresteerd voor het stelen van documenten gerelateerd aan de wapendeal. Vier jaar later werd hij officieel beschuldigd van corruptie omdat hij betrokken was bij een omkoopschandaal van R1 miljoen met het Franse defensiebedrijf Thomson-CSF. Dit werd door de National Prosecuting Authority (NPA) voldoende geacht om ook Zuma zelf officieel te vervolgen voor de beschuldiging voor corruptie in deze wapendeal. Zuma’s eerste verschijning voor de rechter, in 2005, werd overschaduwd door aanslagen gericht tegen de NPA door voorstanders van Zuma, namelijk het South African Students Congress, COSATU en de Young Communist League YCL, de jongerenvleugel van de SACP. Niet veel later werden de beschuldigingen ingetrokken door de rechter maar in december 2007 werd Zuma opnieuw beschuldigd voor dezelfde feiten. Hierdoor liepen de spanningen binnen het ANC hoog op en sommige uitten dreigende taal naar de rechters toe. De leider van de ANC Youth League (ANCYL), Julius Malema, zei zelfs dat hij zou ‘doden voor Zuma’ (Hammett, 2010, pp. 94). De NPA trok de beschuldigingen tegen Zuma opnieuw in naar aanleiding van een bewijs van politieke manipulatie van het proces. Volgens Zuma was hij het slachtoffer geworden van aanhoudende en systematische schendingen van politieke macht. (Hammett, 2010).
Naast de beroering over het corruptieschandaal werd Zuma ook beschuldigd van verkrachting van de dochter van een ANC-collega in 2006. Tijdens deze rechtszaak stelde Zuma dat hij wel degelijk gemeenschap had gehad met de vrouw maar dit met wederzijdse toestemming en dat hij daarna een douche had genomen om de kans op een HIV-besmetting te verkleinen. Deze uitspraak werd zowel heel negatief onthaald in een land waar zo’n 5.600.000 mensen besmet zijn met het HIV-virus, maar ook internationaal zorgde het voor heel wat ophef (UNAIDS, 2012). De media ging hier spottend mee om door telkens bij cartoons over Zuma een douche boven zijn hoofd te tekenen. Maar ook voor deze rechtszaak werd Zuma vrijgesproken omdat de rechtbank de beschuldigingen van de vrouw als onbetrouwbaar beschouwden (Hassim, 2009). 35
Zuma’s achterban bij zowel COSATU, SACP als de ANCYL bleef hem verdedigen en drong erop aan dat hij pas uit zijn politieke posities zou worden gedegradeerd nadat hij ook daadwerkelijk door de rechtbank schuldig werd bevonden. Het verkrachtingsschandaal deed de achterban wat twijfelen maar zijn vrijspraak in mei 2006 zorgde voor een intensievere steun van de vakbonden en dit hielp Zuma op weg naar zijn succes op de 52ste ANC Nationale Conferentie in december 2007 te Polokwane. Daar werd hij verkozen tot de nieuwe partijvoorzitter waardoor hij in 2009 als ANCpresidentskandidaat aan de parlementsverkiezingen kon deelnemen. In Zuid-Afrika wordt het staatshoofd, de president die tevens ook de regeringsleider is, na de parlementsverkiezingen gekozen door de National Assembly. Door deze verkiezing als partijvoorzitter stootte hij toenmalig president Thabo Mbeki van de troon (ANC, “Biography: Jacob Zuma”, n.d.).
Als laatste binnen deze biografie bespreken we het beeld van Zuma als Zulu-traditionalist. De ZuidAfrikaanse president tooit zich graag in de gebruikelijke en weinig verhullende Zulu-klederdracht, geheel in luipaardvel en met schild, wanneer er een traditionele ceremonie staat te gebeuren. Ook is hij een polygamist en dus getrouwd met meerdere vrouwen, drie in zijn geval, en dit volgens de gebruiken binnen de Zulu-cultuur. Volledig normaal binnen één van de oeroude Afrikaanse culturen maar in het Westen wordt hier toch wat argwanend naar gekeken (Tallie 2013). Zo ontstond er in 2010 een hetze in Groot-Brittannië toen de president en zijn vrouw werden uitgenodigd door de Britse Queen. Want wie van de drie zou nu worden meegenomen? Volgens Tallie (2013) kunnen de uitlatingen van de Britse pers, die naar Zuma refereerden als buffoon (hansworst) en barbaric (barbaars), worden herleid naar de ingesteldheid van de negentiende-eeuwse koloniale regimes en hun gewelddadige pogingen om de bezette landen en volkeren té drastisch te reorganiseren. De Westerse cultuur wordt onder andere in Groot-Brittannië (onbewust) nog altijd als superieur beschouwd.
36
3.2 Politieke overwinning Zuma binnen ANC Voor een analyse van de politieke doorbraak van Zuma wordt er teruggegrepen naar het artikel met titel ‘Understanding the Zuma Tsunami’ van Roger Southall (2009). De begrippen ‘Zuma Tsunami’ of ‘Zunami’ doken vaak op in de media na zijn verkiezing tot partijleider in december 2007 waarbij hij de toenmalige president Mbeki, die nog in de running was voor een derde ambtstermijn voor die functie (hoewel de Zuid-Afrikaanse grondwet de ambtstermijn van de president beperkt tot twee ambtstermijnen), aan de kant schoof. Mbeki was geen partijvoorzitter meer hoewel zijn presidentschap eigenlijk nog liep tot juni 2009. Mede door het feit dat hij binnen zijn eigen partij aan de kant werd gezet, had hij het vertrouwen in zijn partij volledig verloren. Die vertrouwensschending bereikte een hoogtepunt toen het ANC naar het Hooggerechtshof trok met de beschuldiging dat Mbeki een instelling van het NPA, beter bekend als de Scorpions, de les had gespeld om de vervolging van Zuma voor corruptie en fraude te verzekeren. Hiervoor werd Mbeki in september 2008 uit het presidentsambt gezet en tijdelijk opgevolgd door Motlanthe vooraleer Zuma verkozen zou worden in mei 2009 (Southall, 2009).
Zoals beschreven in het vorige subhoofdstuk, vocht Zuma tijdens zijn campagne tegen de corruptieen verkrachtingsbeschuldigingen. Daarnaast kreeg hij steun van de ANC-regeringsbondgenoten uit de Tripartite Alliance, het COSATU en de SACP en kreeg vanzelfsprekend ook de enthousiaste steun van de armere bevolkingsgroepen. Zowel COSATU en SACP waren politiek links ingesteld en keerden zich jarenlang tegen Mbeki’s economisch beleid zonder staatsinterventie. Hun steun aan Zuma kan enerzijds gekoppeld worden aan de ontevredenheid die ontstond nadat de Mbeki-regering het sociaal-economische programma RDP veranderde in het neoliberale GEAR en anderzijds aan het feit dat COSATU en SACP niet werden betrokken bij deze omschakeling (Bassett & Clarke, 2008).
Hierna worden zeven verschillende visies uit de wetenschappelijke literatuur gegeven die zich uitspreken over de manier waarop Zuma is doorgebroken in de hoogste rangen van de ZuidAfrikaanse politiek. Deze interpretaties zijn heel verschillend, van Zuma’s doorbraak als een herstel van de democratie of de opkomst van het populisme tot een falend leiderschap of de ondergang van een bevrijdingspartij; van een links of een communistisch protest of een protest van achtergestelde tot een strijd om financiële middelen.
37
In de eerste interpretatie door Southall (2009) wordt het ontslag van Mbeki gezien als het herstel van de Zuid-Afrikaanse democratie, aangezien Mbeki op een rechtvaardige manier uit zijn ambt werd gezet. Dit in tegenstelling tot de manier waarop andere Afrikaanse presidenten, zoals de Zimbabwaanse president Mugabe, de macht op een ongrondwettelijke manier naar zich toe blijven trekken. Deze interpretatie wordt ondersteund door de visie dat het ontslag van Mbeki aan een persoonlijke nederlaag te wijten was doordat hij niet kon afstappen van het idee dat als Zuma president zou worden, dat catastrofale economische gevolgen zou hebben voor de staat. Een andere opvatting over het ontslag van Mbeki komt vooral uit het kamp van Zuma die het einde van Mbeki toejuicht en dit ziet als het einde van een dictatuur.
De tweede interpretatie ziet de tsunami als een ‘protest van onderuit’ geleid door COSATU en SACP en is een triomf voor de armere bevolkingsgroepen. Het georganiseerde links had zich dus niet alleen laten gelden tijdens Zuma’s campagne maar zou ook een significante invloed op een Zuma-regering kunnen uitoefenen en aandringen op een meer collectivistisch beleid en een pro-poor economisch en sociaal programma. Deze twee organisaties binnen de alliantie met het ANC voelden zich sinds de overschakeling van RDP naar GEAR in 1996 achtergesteld bij het opstellen van het regeringsbeleid. Daarom wierpen ze zich op als leider van het ‘protest van onderuit’. Zuma’s openlijke tegenkanting tegen Mbeki’s neoliberale economische beleid werd door COSATU en SACP als steun in hun protest aangenomen (Southall, 2009).
De verkiezing van Zuma als partijvoorzitter kan ook een communistische putsch inhouden met een heerschappij van COSATU en SACP binnen de alliantie (Bond, 2009; Southall, 2009). Deze zogezegde communistische overname suggereert twee gevolgen. Bij het eerste kan de putsch worden gezien als een bedreiging voor de grondwet omdat het ontslag van Mbeki aantoont dat er maar één machtscentrum bestaat (het ANC) in plaats van twee naast elkaar (het ANC en de staat). Het ANC dwingt Mbeki tot ontslag waardoor de hegemonie van de partij duidelijk werd. Een tweede gevolg van de putsch kan het idee zijn van ‘turn to the left’, namelijk een grotere staatsinterventie in de economie. COSATU en SACP zouden zo hun grotere invloed formeel vastleggen (Southall, 2009).
Als de tsunami kan gezien worden als een revolutie van onderuit kan het ook gezien worden als een coalitie-overwinning van de ‘benadeelden’ wat volgens Southall (2009) een vierde kijk is op Zuma’s verkiezing. Het ANC profileerde zich als een politieke partij voor alle Zuid-Afrikanen en dit heeft het economische beleid van Mbeki de das omgedaan want Mbeki’s beleid was niet gunstig voor links en voor de armere bevolking die een groot deel van het ANC-publiek vormden.
38
De coalitie bestond naast de eerder besproken COSATU en SACP als aanzienlijkste steunpilaren, volgens Gumede (2008) ook uit drie andere groepen. De eerste groep was de ANCYL die ervoor bekend staan om de meest fanatieke en revolutionaire leiders voort te brengen, waaronder ook Mandela. Ook de ANCYL raakte verdeeld tussen Mbeki- en Zuma-aanhangers waarbij de leider van de Zuma-volgelingen Julius Malema de overwinning boekte en waardoor de Youth League als een blok achter Zuma ging staan. De tweede groep steunpilaren zijn de mensen die grote winsten boekten met de correctieve maatregel BEE die in hoofdstuk 2 werd besproken. Hoewel deze maatregel werd ingeleid onder Mbeki bestond er een ingesteldheid bij de ondernemers om zich te richten op mensen die de macht (leken) te hebben omdat dit meer winstgevend was. Door de populaire groei van Zuma werden ook deze mensen aanhangers van hem. De derde groep ‘benadeelden’ die Zuma steunden was de groep van ‘criminelen’. Dat zijn de vele NEC-leden die toen verschillende veroordelingen op hun kerfstok hadden. Kritiek op deze visie is wel dat het niet aan te tonen is dat Zuma meer geneigd zou zijn om met corrupte mensen samen te werken dan Mbeki. Wel rezen er vragen bij de moraal van de nieuwe partijvoorzitter die 783 beschuldigingen van fraude en corruptie op zijn naam heeft staan (Southall, 2009).
Verder kan Zuma zijn overwinning ook te danken hebben aan het opkomend populisme rond zijn figuur. Er ontstond een personencultus rond hem als ‘man van en voor het volk’ waar ook zijn liefde voor de Zulu-cultuur bij komt kijken. In tegenstelling tot de vermeende politieke uitsluiting onder Mbeki werd Zuma ook gevierd door armere Afrikaners en arme blanken wat hem een groter kiespubliek opleverde (Southall, 2009).
Een zesde visie ziet de opkomst van Zuma als een strijd om financiële middelen. De nieuwe ANC-top bevond zich na Mbeki in een lastig parket. Ze wilden het economische systeem dat ze geërfd hadden grotendeels behouden omdat dit financiële voordelen opleverde. Maar aan de andere kant hunkerden ze naar verandering om de groeiende ongelijkheid te kunnen verbeteren. Het gevaar bestond dus dat de partij vatbaar werd voor interventies van personen zoals Zuma die zonder het promoten van sociale veranderingen de economie wilden verbeteren en niet omgekeerd. De instabiliteit die binnen het ANC heerste zou dus een financiële oorzaak hebben in plaats van een ideologische motivatie omdat de benadeelde bevolkingsgroepen het idee hadden dat macht bij de overheid een toegang bood tot de staatskas. Mensen met een hogere opleiding wisten dat dit verkeerd was. Deze mensen verkozen dan ook om te gaan werken in de privé-sector en ondertussen zijn het de mensen binnen de vakbonden en het SACP, die minder opleiding hebben genoten, die hopen op werk binnen de overheid (Southall, 2009).
39
Daardoor werd er door Southall (2009) voorspeld dat de uitkomst van de verkiezingen in 2009 een exodus van hoger opgeleiden zou teweegbrengen. Deze zouden vervangen worden door minder opgeleiden wat zou zorgen voor een minder goede werking van de overheidsinstellingen.
Als zevende en laatste opvatting kan de Zuma tsunami worden gezien als het falen van de ANCleiding. Doorheen de jaren zou het ANC er in geslaagd zijn om zijn publiek aan de partij te binden en niet aan bepaalde leidersfiguren. Daardoor blijft het grotendeel van de ANC-aanhangers Zuma trouw en niet Mbeki daar deze laatste een nieuwe partij vormt en dus buiten het ANC te werk gaat (Southall, 2009).
Southall (2009) besluit dat hoewel er overlappingen bestaan tussen de verschillende interpretaties, het toch duidelijk mag zijn dat de verkiezing van Jacob Zuma in Polokwane in 2007 een belangrijk keerpunt betekende voor het ANC alsook voor de Zuid-Afrikaanse democratie. Dat er veel contradicties bestaan bij de analyse van deze gebeurtenis toont aan dat de academici na vele jaren de organisatie, structuur en werking van het ANC nog steeds niet doorgrond hebben.
Naast de zeven interpretaties van Southall is er volgens Giubilo (2009) ook nog een achtste, namelijk een strijd tussen de twee belangrijkste Zuid-Afrikaanse etnische groepen binnen het ANC1 Xhosa en Zulu met een overwinning voor de bevolkingsgroep van Zuma. Na de apartheid werd er informeel beslist dat het presidentschap afwisselend zou worden toegewezen aan een kandidaat uit een van deze twee groepen. Maar toch kwam er tweemaal een Xhosa-president aan de macht, namelijk Mandela en Mbeki. Daarom was het volgens de Zulu-gemeenschap nu de beurt aan Zuma die tot hun bevolkingsgroep behoorde. Dit idee gaf Zuma een nog grotere boost om zijn doorbraak te forceren.
1
Naast de Xhosa en Zulu bestaan er nog elf andere mindergrote zwarte bevolkingsgroepen.
40
3.3 Parlementsverkiezingen 2009 Volgens Daniel & Southall (2009) waren de verkiezingen van 22 april 2009 op het eerste gezicht business as usual. Het ANC slaagde er in om verkozen te worden met bijna 66% van de stemmen, waardoor ze de grootste partij werden met een serieuze meerderheid in acht op de negen provincies. In de provincie West-Kaap behaalde het ANC slechts 33% van de stemmen. Vanuit dit perspectief bleef het ANC zijn overmacht behouden, ook al leek het er op dat de partij het minder goed deed dan bij de verkiezingen in 2004. Maar wanneer de uitslagen grondiger werden geanalyseerd, werd snel duidelijk dat de verkiezingen van 2009 voor een veelzeggende verandering zorgden in verband met de oppositie.
De Democratic Alliance (DA) van voorzitter Hellen Zille behaalde niet alleen een electorale overwinning in de provincie West-Kaap, ook werd hun nationale score verhoogd van 12,4% naar 16,7% sinds de verkiezingen van 2004. Dit betekende een toename van hun kiespubliek met ongeveer een miljoen kiezers wat ook de versterking van hun partij in de oppositie betekende. En dit ondanks het ontstaan van de nieuwe partij Congress of the People (COPE), gevormd door voormalige ANC-topstukken met Mbeki aan het roer. Hoewel COPE niet voldeed aan zijn vooropgestelde electorale doelstellingen slaagden ze er toch in 7,4% van de stemmen van het ANC weg te kapen. Hiermee haalden ze hoe dan ook een betere verkiezingsuitslag dan eerdere nieuwkomers in het politieke landschap (zoals de United Democratic Movement) en werden ze vanaf nu vertegenwoordigd in zeven van de negen provincies. Verder kan uit de verkiezingsuitslag nog afgeleid worden dat de oppositie zich vanaf toen beter kon verenigen tegen de ANC-reus doordat de DA en het COPE er samen voor zorgden dat meerdere kleine partijen electoraal onbelangrijk werden en daardoor de oppositie minder gefragmenteerd werd (Daniel & Southall, 2009).
Voor het ANC leek het van bij de start van de campagne er al op dat door het ontstaan van COPE het ANC aan resultaat zou moeten inboeten. Het verslaan van Mbeki in Polokwane in december 2007, het uit het presidentsambt gezet worden en de aanduiding van de interim-president Motlanthe in Mbeki’s plaats maakten duidelijk dat er binnen de top van het ANC nog weinig samenhang bestond. Hierbij aansluitend ging Mbeki zichzelf publiekelijk identificeren met COPE en weigerde hij om nog verder campagne te voeren voor het ANC. Voor Zuma begon de campagne ook niet bijster goed doordat hij meermaals beschuldigd werd van corruptie en het reëel was dat zelfs als hij verkozen zou worden tot president, hij alsnog in deze functie voor de rechtbank zou kunnen verschijnen (Hammett, 2010; Hassim 2009).
41
Maar doorheen de campagne voltrok zich een duidelijk transformatie in het voordeel van Zuma, zo stellen Daniel & Southall (2009). Ten eerste werd duidelijk dat Zuma een belangrijke troef bleek te zijn voor het ANC. Hij was de man die bewees dat hij niet enkel de meerderheid van de armere bevolking kon mobiliseren met uitspraken als ‘My mother was a kitchen girl, my father was a garden boy, that’s why I am a communist’ (Anseeuw & Pons-Vignon, 2009, pp. 887), maar ook anderen. Hij ging over raciale, etnische en klassengrenzen heen om verschillende gemeenschappen op te roepen om het ANC te steunen, van armere blanken tot Indiërs. Bovenal verwierf Zuma meer en meer steun net omdat hij niét Mbeki was. Deze laatste raakten de meeste Zuid-Afrikanen beu wat duidelijk werd op verschijningen van Mandela tijdens verkiezingsmanifestaties. Waar Mbeki leek te zeggen dat het ANC een politieke partij van raciale uitsluiting en suprematie van de middenklasse geworden was, kondigde Zuma aan dat het ANC een partij voor alle Zuid-Afrikanen bleef. Ten tweede had het ontstaan van de partij COPE, met als doel het verzwakken van de macht van het ANC, een averechts effect op de populariteit van COPE en op zijn mobilisatievermogen dat drastisch daalde. Tegen de tijd dat het volk moest gaan stemmen was het ANC veel meer verenigd en coherent dan zes maanden eerder. In totaal had het ANC 8,7 miljoen kiezers meer dan de DA, net 6 miljoen kiezers meer dan de gehele oppositie en bijna een miljoen kiezers meer dan bij de vorige parlementsverkiezingen van 2004 (Daniel & Southall, 2009).
En toch slaagde het ANC niet volledig in zijn doelstelling. De ingesteldheid van de partij werd positiever naar het einde van de campagne toe en het nieuwe doel van de partij was om de verkiezingsuitslag van 2004 waar de partij tweederdemeerderheid behaalde te evenaren. Maar dit mislukte, het totale percentage was 3,8% lager dan bij de vorige verkiezingen en per provincie werd ook minder goed gescoord, met als uitzondering de score van de provincie KwaZulu Natal. Hier ging het percentage van 47,5% naar ongeveer 64% wat voornamelijk het gevolg was van de zogenaamde ‘Zuma factor’, namelijk de klim tot aan de top van het ANC door iemand die zijn Zulu-identiteit nauw aan het hart droeg. Verder verloor het ANC aan stemmen van de zogenaamde kleurlingen en was er een vlucht naar de oppositiepartijen DA en COPE. Het is duidelijk dat bij de verkiezingen in 2009, ondanks Zuma’s oproep tot alle bevolkingsgroepen om schouder aan schouder te staan binnen het ANC, het ANC toch meer en meer een zwarte Afrikaanse identiteit kreeg (Daniel & Southall, 2009).
42
Voormalig NP-president F. W. de Klerk (2010) vindt de herverkiezing van het ANC een nederlaag voor de democratie omdat de meeste kiezers volgens zijn bevindingen nog altijd niet gaan stemmen op basis van politieke principes of om hun ongenoegen te uiten over de werking van de regering maar wel omwille van culturele en raciale principes. Zonder zo’n ommekeer zal het moeilijk worden voor Zille van de DA om ooit meer dan 20% van de stemmen te halen. Volgens de Klerk ligt de hoop op democratische verandering bij de nieuw opgerichte partij COPE. Zij slaagden er in meer dan 7% ANCstemmen af te snoepen, stemmen die het ANC oorspronkelijk wegkaapte van de IFP.
43
4 Het beleid van president Zuma Het onderzoek binnen deze masterproef naar president Zuma betreft naast een analyse van zijn doorbraak ook een analyse van zijn gevoerde beleid. In dit vierde hoofdstuk worden eerst de structurele problemen in Zuid-Afrika aan de vooravond van Zuma’s presidentschap geschetst en hierbij wordt de focus gelegd op armoede- en ongelijkheidsproblemen in Zuid-Afrika. Op deze problemen zou Zuma binnen zijn beleidstermijn een antwoord moet bieden. De beleidsstrategieën die Zuma hiervoor naar voor schuift worden toegelicht in het tweede subhoofdstuk waarbij ook de kritiek op zijn beleid wordt behandeld.
4.1 Structurele problemen van Zuid-Afrika Binnen dit hoofdstuk wordt een beeld gegeven van de politieke, economische en sociale situatie in Zuid-Afrika en de bijhorende structurele problemen. Volgens Chibba’s (2010) is het Zuid-Afrikaanse beleid omtrent de aanpak van armoede en ongelijkheid uniek door de politieke ontwikkelingen tijdens de apartheid en erna, ook al zijn deze volgens de auteur niet echt een succes geweest. Hij onderscheidt enkele oorzaken voor de lage scores van de twee indicatoren, namelijk: de historische context en de blijvende erfenis van het beleid ten tijde van de apartheid, het postapartheidsbeleid en de capaciteit van de publieke sector, het gebrek aan strategieën en programma’s om de structurele problemen aan te pakken, de politiek-economische aspecten van besluitvorming van de regering en het niet bestand zijn tegen externe crisissen.
Ewang (2011) duidt de werking van de Zuid-Afrikaanse arbeidsmarkt aan als voornaamste factor van armoede en ongelijkheid en concludeert dat de oorzaak hiervan het apartheidsbeleid is. De ruimtelijke verdeling van de Zuid-Afrikaanse bevolking zorgde ervoor dat de armen gingen wonen op plaatsen ver weg van de economische activiteit waardoor onder andere hoge mobiliteitskosten ervoor zorgden dat men minder rap een job vond. Het herverdelen van alle niet-blanken in de voormalige thuislanden of bantustans tijdens de apartheid en de weinige investeringen in deze gebieden resulteerden in erbarmelijke leefomstandigheden. Het thuisland-onderwijs en de gereserveerde jobs voor blanken zorgden voor een niet-blanke concentratie in sommige laaggeschoolde beroepen. Geen toegang hebben tot leningen, land, vaardigheden en kwaliteitsvol onderwijs waardoor niet-blanken tijdens de apartheid economisch zouden kunnen participeren, zorgde voor structurele armoede en ongelijkheid. Deze historische erfenis blijft de staat parten spelen en beïnvloedt meestal de zwarte bevolking.
44
Chibba & Luiz (2011) beschrijven vier belangrijke nationale initiatieven na 1994 die het probleem van armoede en ongelijkheid in Zuid-Afrika aanpakten. In 1994 stelde de ANC-regering het RDPprogramma voor waarin het bestrijden van armoede vooropstond. In datzelfde jaar werd ook een White Paper opgesteld dat een ondernemingsvriendelijk en fiscaal verantwoordelijke wending gaf aan het RDP. In 1996 onderging het RDP een neoliberale metamorfose tot het GEAR-programma. Dit was een conventioneel programma voor economische groei en het scheppen van werkgelegenheid, maar het bereikte nooit zijn doelstellingen. Arbeidsmarkt-reguleringen namen toe maar privatisering werd uiteindelijk slechts gedeeltelijk ondersteund. In 2006 werd GEAR opgevolgd door het Accelerated and Shared Growth Initiative for South Africa (AsgiSA) dat volgens de auteurs ook geen duidelijke belofte inhield voor het aanpakken van de heersende armoede en ongelijkheid.
In het AsgiSA beloofde de Zuid-Afrikaanse regering om de armoede te halveren tegen 2014 maar vanaf 2000 doken er heel wat knelpunten op waardoor de zwakke plekken in het Zuid-Afrikaanse groeipad en het ontbreken van een geïntegreerd ontwikkelingsbeleid dat de structurele fouten van de economie aanpakt, duidelijk werden. Het halveren van het armoede-percentage had een ‘propoor’ wending in het groeipad nodig om ervoor te zorgen dat het nieuwe beleid niet voor nog meer ongelijkheid zou zorgen (Chibba & Luiz, 2011).
Het is duidelijk dat de mislukkingen van vroegere beleidsprogramma’s de armoede en ongelijkheid in Zuid-Afrika niet ten goede kwam. Ondanks de kortstondige en vroege poging met het RDP om een ondernemingsvriendelijk klimaat te creëren werd de ontwikkeling van de privésector niet echt ondersteund. Meer zelfs, sinds de regering het correctieve BEE-beleid heeft aangenomen samen met sociale toelagen die gezien werden als de kern van de Zuid-Afrikaanse ontwikkelingsstrategie, werd het zelfs problematischer. En hoewel de hoeveelheid aan sociale toelagen een drastische stijging kende het afgelopen decennium, had dit enkel een korte-termijn effect op de aanpak van armoede. Dit komt omdat de toelagen de basis van het Zuid-Afrikaanse armoedeprobleem niet aanpakken en omdat ze niet geïntegreerd zijn in een algemene anti-armoede strategie. Ondertussen ontstond er ook heel wat controverse rond de BEE-strategie. De meeste kritiek gaat over het feit dat BEE ervoor gezorgd heeft dat een kleine zwarte elite rijker werd en dat er tegelijkertijd niets werd gedaan aan de positie van de armen. Dit werd duidelijk door de groei van het ongelijkheidspercentage bij de zwarte bevolking. Hierdoor is die structurele ongelijkheid ondertussen verankerd en zal deze samen met armoede enkel kan worden opgelost met passende en vernieuwde beleidsprogramma’s (Chibba & Luiz, 2011).
45
De oorzaken van armoede en ongelijkheid zijn inderdaad complex en er is nood aan een ZuidAfrikaanse pro-poor strategie die wortels van het probleem moet aanpakken. Een van die oorzaken is de werking van de arbeidsmarkt want deze slaagt er niet in om werkmogelijkheden te creëren voor de laagopgeleiden. Pellicer (2011) concludeert in zijn onderzoek dat de werking van de arbeidsmarkt en in het bijzonder de werkloosheid de grootste motor is voor een stijgende ongelijkheid want volgens hem draagt een loon bij tot 67% van de ongelijkheid. Verder verklaart hij dat een aanzienlijk deel van de ongelijkheid kan worden toegeschreven aan de ongelijkheid van het opleidingsniveau wat resulteert in een ongelijke arbeidsmarkt. Het onderwijs in Zuid-Afrika bevat heel wat valkuilen voor ongelijkheid: barrières waardoor historisch armere groepen geen hoger opleidingsniveau kunnen bereiken, een schaars aanbod van hoogopgeleide werknemers en een groot rendement voor een diploma van hoger onderwijs. Een brede aanpak van armoede en ongelijkheid zal dus het ernstig onevenwicht binnen het onderwijs alsook binnen de arbeidsmarkt moeten aanpakken. Een pro-poor strategie moet als laatste ook andere oorzaken van armoede en ongelijkheid aanpakken waaronder de beperkte toegang van de armere bevolking tot de financiële markten en een effectieve politieke stem.
Na de problemen en oplossingen omtrent armoede en ongelijkheid te hebben geschetst tijdens de apartheid en ook erna zullen we in het volgende hoofdstuk zien welke oplossingen president Zuma opstelt om deze structurele problemen tegen te gaan.
46
4.2 Het New Growth Path en het National Development Plan Bij zijn inauguratie op 9 mei 2009 sprak president Zuma volgende woorden waaruit blijkt dat de nieuwe regering een grote stap vooruit wil in de strijd tegen de armoede en ongelijkheid, met een focus op werkgelegenheid.
‘It is my pleasure and honour to highlight the key elements of our programme of action. The creation of decent work will be at the centre of our economic policies and will influence our investment attraction and job creation initiatives. In line with our undertakings, we have to forge ahead to promote a more inclusive economy’ (Patel, 2010, pp 1).
Na de aanstelling van Zuma in 2009 werd de nieuwe regering samengesteld. Volgens Bond (2009) werden alle Mbeki-loyalisten uit de regering gezet en vervangen door linkse politici. Een nieuwe post werd gecreëerd voor Manuel als minister van Planning. Hij was één van de weinige overgebleven neo-liberalen wat voor ophef binnen COSATU zorgde. De nieuwe minister van Financiën is de technocraat Gordhan die al lang close is met Zuma en een linkse achtergrond heeft. De belangrijkste overgebleven neoliberaal na Manuel was de nieuwe directeur-generaal van de SARB, Mboweni. Maar deze boekte algemeen weinig goede resultaten waardoor Dlamini, de voorzitter van COSATU, om zijn ontslag vroeg. Vier maanden later werd Marcus de nieuwe directeur wat als een COSATUoverwinning binnen de regering werd aanzien. Algemeen kan aangenomen worden dat Zuma’s regering hiermee zijn steun aan de Tripartite Alliance betuigde. Maar ze biedt volgens Bond (2009) geen perspectieven voor de uitbreiding van de macht naar de zogenaamde ‘tweede fase’, van het niet-raciaal kapitalisme naar het socialisme. Naast het aanstellen van nieuwe ministers werden er door Zuma ook twee nieuwe departementen opgericht, het Department of Economic Planning en het National Planning Commission die vanaf nu instonden voor de economische beleidsvorming (Fine, 2012a).
47
De nieuwe regering van president Zuma bracht bezoeken aan het buitenland om informatie uit te wisselen omtrent het aanpakken van de ontwikkelingsproblemen (African Research Bulletin, 2010). In 2010 werd een economisch kaderplan opgesteld naar de hand van Davies (SACP), minister voor Handel en Industrie. Het New Growth Path (NGP) bevat een economische herstructurering tot 2010 als antwoord op de uitdaging van werkloosheid en ongelijkheid. Volgens het document werken de positieve discriminatiemaatregelen (zoals BEE) niet omdat deze niet gebaseerd zijn op werkgelegenheid in nieuwe productieve capaciteit, maar op bestaande capaciteit en dat is nefast voor de zwarte arbeiders. (Fine, 2012a).
In 2011 werd het NGP verder uitgewerkt in het National Development Plan (NDP) onder leiding van minister van Planning, Manuel. Het NDP focust zich op de uitdaging om armoede en ongelijkheid in Zuid-Afrika te verminderen. Men wil tegen het jaar 2030 11 miljoen nieuwe jobs gecreëerd hebben en een economische groei bereiken van 5,4% per jaar. Het plan is gebaseerd op percentages van 2010 toen de werkloosheid naar schatting 25% was. Met NDP wil met een daling van de werkloosheid van 6% bereiken en een stijging van de arbeidsparticipatie van 54% naar 65%. Dit wil zeggen dat de tewerkstelling moet stijgen van 13 miljoen naar 24 miljoen mensen. Het BNP moet groeien met 5,4% per jaar, wat wil zeggen dat in 2030 de economie 2,7 keer zo groot zal zijn als in 2010 en waardoor de meeste Zuid-Afrikanen boven de armoedegrens zouden leven (Fine, 2012b).
Ondanks de vier nationale programma’s sinds 1994 die in het vorige subhoofdstuk werden beschreven heeft Zuid-Afrika nog steeds hoge percentages van armoede en ongelijkheid. In 2012 was het werkloosheidspercentage ongeveer 25%, leefden er ongeveer 40% Zuid-Afrikanen in armoede en behoorde Zuid-Afrika bij de top wanneer het over ongelijkheid gaat (Forrest, 2012). Zowel het NGP als het NDP reiken hiervoor strategieën aan waarbij het scheppen van werkgelegenheid voorop staat in de strijd tegen armoede en ongelijkheid. De overkoepelende focus van het NGP, die op vlak van werkgelegenheid 5 miljoen extra jobs wil creëren tegen 2020, is om meer en betere werkgelegenheid te creëren om zo te vechten tegen de armoede, om de ongelijkheid te verminderen en om landelijke onderontwikkeling aan te pakken. Het NDP valt uiteen in negen centrale uitdagingen tegen armoede en ongelijkheid. De twee uitdagingen met grootste prioriteit zijn de volgende: ‘Too few people work’ en ‘The quality of education available to the majority is poor’ (National Planning Commission, 2011: 1). Nu we deze twee documenten in verband brengen is het belangrijk op te merken dat het NDP zelfs expliciet is gebaseerd op het NGP en stelt dat hun voorstellen grotendeels in overeenstemmend zijn. Een verschil is dat het NDP een langere termijn vooropstelt en dat er een verschil is tussen katalysatoren en acties (Forrest, 2012).
48
Hoewel het NGP en NDP duidelijk goede bedoelingen zijn van Zuma’s regering om de structurele problemen van armoede en ongelijkheid weg te werken, is er toch al heel wat kritiek ontstaan op beide beleidsprogramma’s waaronder ook van COSATU, de alliantiepartner van het ANC. We beginnen met de kritiek over het NGP. Hoewel het NGP werd voorgesteld als de linkse opvolger van GEAR, geven de bijnaam van het NGP als het ‘No Growth Path’ of de uitdrukking ‘From GEAR to tear’ toch iets anders weer (Mail & Guardian, 2013, 23 april). COSATU verwijt het programma dat het geen nieuwe doorbraak in het economische denken en beleid betekent. Het neemt volgens hen dezelfde stellingen in die ook terug te vinden zijn in GEAR, AsgiSA en de reeks van correctieve maatregelen zoals BEE. Bijgevolg roept COSATU op om het NGP-document opnieuw te bekijken samen met de vakbondskoepel en een actieve staatsinterventie, een marco-herverdelingsbeleid en een agressief sociaal beleid voor te stellen om de sociaal-economische problemen waarmee de Zuid-Afrikaanse bevolking wordt geconfronteerd, aan te pakken (COSATU, n.d., 8 april).
Ook komt er kritiek van COSATU op het NDP. Deze vindt dat het document te weinig permanente en kwaliteitsvolle jobs aanbiedt doordat het de eerste tien jaar vooral laagbetaalde jobs zijn die zullen worden gecreëerd en ingevuld. Ook vindt de vakbondskoepel het niet kunnen dat het plan aanvaardt dat er tot aan 2030 een grote ongelijkheid zal blijven bestaan, alsook een hoge mate van concentratie van rijkdom en armoede. Het plan zal ervoor zorgen dat de economische marginalisering van de meerderheid van de bevolking intact blijft (COSATU, 2013, 25 april).
49
5 Controverse omtrent Zuma De laatste analyse binnen deze masterproef betreft deze van de controverse omtrent Jacob Zuma. Eerst bespreken we de politieke protestacties vanuit de Tripartite Alliance en de oppositie. Daarna komt de onenigheid over Zuma’s macht aan bod die in strijd zou zijn met een aantal democratische principes. Hierbinnen bespreken we eerst de controverse omtrent de cartoon van tekenaar Zapiro. Deze had op het eerste zicht veel schade kunnen brengen aan het imago van de president maar Zuma slaagde er in de controverse omtrent de cartoon naar zijn hand te zetten. De tweede vorm van controverse omtrent Zuma bestudeert het verwijt aan zijn adres over het voeren van een populistische politiek en wat de oorzaken hiervan zijn.
5.1 Zuma vs. protestacties Binnen dit eerste subhoofdstuk worden twee categorieën politieke protesten tegen Zuma besproken. Deze werden veroorzaakt door verschillende actoren. Het eerste protest komt vanuit de Tripartite Alliance dat het ANC vormt met de vakbondskoepel COSATU en de partij SACP. Beide partners hebben kritiek op de samenwerking met het ANC en ook op de figuur Jacob Zuma zelf. COSATU verwijt Zuma dat hij ‘links praat, maar rechts handelt’ (Bassett & Clarke, 2008, pp. 791) en het SACP heeft het over Zuma Economic Empowerment (ZEE) in plaats van Black Economic Empowerment (Bond, 2011). Het tweede protest dat wordt besproken is dat van de Zuid-Afrikaanse oppositie met een focus op de partijen COPE en DA. Als oppositiepartijen zijn deze vanzelfsprekend gekant tegen de uitvoerende macht en streven beiden naar een non-raciale identiteit waarvan ze het ANC verwijt dat niet (meer) te hebben (Southern, 2011). 5.1.1
Protest binnen de Tripartite Alliance
Op 16 augustus 2012 vond in het Zuid-Afrikaanse Marikana in de provincie Noordwest een mijntragedie plaats waarbij 34 mijnwerkers werden doodgeschoten door de politie (Mail & Guardian, 2013, 18 maart). Op die bewuste dag werd er in de platinamijn, die eigendom is van het London Mining Network (LONMIN), gestaakt omdat de mijnwerkers een loonsverhoging eisten die opliep tussen €400 en €1250. De mijnwerkers werk(t)en er onder erbarmelijke omstandigheden. Ze werden niet alleen gediscrimineerd op basis van klassenverschil, ook racisme en paternalisme was er schering en inslag. Deze staking werd niet georganiseerd door de vakbondskoepel COSATU of door de National Union of Mineworkers, maar was een initiatief van de werknemers zelf. De relatie tussen de vakbonden en de mijnwerkers bleek namelijk uitgedoofd omdat de vakbonden het verwijt kregen het enkel op te nemen voor de blanke werknemers en de zwarte (de meerderheid) te laten zitten.
50
Dit conflict leidde in 1998 al tot de afscheuring van de Association of Mineworkers & Construct Union van COSATU (ILRIG, 2012). De ontevredenheid tegenover COSATU, die behoorde tot een alliantie met de partij van Zuma, maakte deel uit van een groter geheel van sociale protesten die ontstonden tegen zijn persoon wegens het niet inlossen van de hoopvolle verwachtingen van de armere bevolking na het einde van de apartheid. Niettemin waren het deze sociale protesten die het pad hebben geëffend voor de politieke doorbraak van Zuma (Southall, 2009).
Deze staking is niet de enige in zijn soort. Nieuw hierbij is wel dat bij eerdere sociale protesten de stakers geen deel uitmaakten van een groep die in staat waren de economie te destabiliseren. De mijnwerkers van de staking van augustus 2012 kunnen dit wel, wat volgens Bond (2012) veranderingen in de politiek kan betekenen. In het Zuid-Afrika van na 1994 is dit niet de eerste uiting van sociaal protest, maar blijkbaar wel de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen.
Na de formele democratisering in 1994 werd het ANC-controlesysteem voor het maatschappelijke middenveld, de Mass Democratic Movement dat werd opgericht in 1989, van bovenuit gedemobiliseerd. Met als gevolg dat de strijd van het middenveld tegen de neoliberale orde niet meer op ging. De daaruit volgende beleidshervormingen waren gedeeltelijk succesvol maar het neoliberalisme hield het overwicht binnen de regerende partij (zie GEAR). Tijdens de jaren 2000 was er een stijging van gecoördineerde township-bewegingen vertegenwoordigd door het Johannesburg’s Anti-Privatisation Forum, maar deze opkomst sloeg niet veel later om in een golf van ongecontroleerde ‘popcorn protests’, die snel uiteenvielen omdat er geen overkoepelende politieke strategie bestond (Bond, 2012).
De aard van de protesten in 2009 lijkt gelijkaardig aan die van vroeger. De vraag naar huisvesting is een belangrijke eis bij de opkomsten, zowel het gebrek aan accommodatie als de povere kwaliteit van vele gesubsidieerde huizen. Vele van deze protesten vinden hun oorsprong in krottenwijken en armere gedeelten van de townships, in de rural areas komen die beduidend minder voor. Ook de grote inkomensongelijkheid is een trigger voor vele protesten. Na 15 jaar democratie blijkt de Ginicoëfficiënt (een percentage waarin de mate van ongelijkheid van ontwikkeling wordt uitgedrukt) één van de hoogste ter wereld in 2009. Volgens de bevindingen van Alexander (2010) is deze Ginicoëfficiënt sinds het einde van de apartheid enkel maar gedaald. Een derde oorzaak blijkt het eerder besproken probleem van werkloosheid te zijn.
51
Niet alleen de protesten zelf zijn een blaam voor president Zuma, ook valt er iets te zeggen over ommekeer van de werknemers tegenover de vakbondskoepel COSATU. Sinds 1994 vormen het ANC, COSATU en SACP een alliantie wat wil zeggen dat ze bij de verkiezingen gemeenschappelijke kandidatenlijsten opstelden. De invloed van vakbonden in Zuid-Afrika is, net zoals bij elke andere industriële economie, mogelijk doordat de armere mensen geconcentreerd zijn in massaproductiewerkplaatsen waardoor collectieve actie veel makkelijker wordt en waarbij de werknemers een grotere onderhandelingskracht hebben omdat ze het werk kunnen neerleggen (Friedman, 2012).
Volgens Bassett & Clarke (2008) worstelt de grootste vakbondskoepel van Zuid-Afrika al tien jaar met wat zij het ‘ANC-probleem’ noemen. COSATU dacht dat het hebben van sterke banden met het ANC tijdens
de
anti-apartheidstrijd
zich
zou
vertalen
in
een
strokend
sociaal-economisch
hervormingsprogramma voor de nieuwe regering. Dit bleek initieel te kloppen want het ANC, dat aanvankelijk geen economisch programma had, had het eerder besproken COSATU-programma RDP aangenomen. Maar de ANC-regering gebruikte zijn banden met de vakbondskoepel om de schreeuw naar sociaal-economische hervormingen te bedwingen en ondertussen stelden ze een plan op om de economie te liberaliseren. De angst dat een publieke strijd hierover binnen de alliantie zou leiden tot een breuk waardoor de rechts-geïnspireerde politici het ANC-beleid zouden kunnen doen keren, hield de politici van de linkerzijde op post. De oplossing die door linkse toppolitici werd uitgedokterd was een meer sympathiekere leider dan Mbeki naar voor te schuiven. Daar stemde, volgens hen, het profiel van Zuma volledig mee overeen. Het is hier dat de kritiek ‘Talking left but acting right’ zijn oorsprong vond (Bassett & Clarke, 2008, pp. 791).
Zoals eerder gezegd, ziet men na de verkiezing van Zuma als partijvoorzitter opnieuw een stijging aan protesten, hoewel zijn overwinning geïnterpreteerd werd als een linkse overwinning. Voormalig president de Klerk (2010) stelde dat zonder de steun van de ANC-alliantiepartners COSATU en SACP de overwinning van Zuma op Mbeki nooit zou hebben plaatsgevonden. Vanuit dit standpunt is de politieke onrust na zijn verkiezing moeilijk te begrijpen. Hier moet volgens Alexander (2010) een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen het lokale en het nationale beleid. Bij lokale autoriteiten is het volgens de auteur mogelijk om zich te verzetten tegen hun beleid zonder de positie van Zuma in gevaar te brengen. Vele activisten toen beweerden dat de timing van het protest, dicht bij de partijverkiezingen, net dan gepland was omdat men hoopte dat de politici oor zouden hebben voor de klachten en problemen van de gewone man.
52
De frustratie van COSATU tegen het ANC-beleid steeg en daalde opeenvolgend in de loop der jaren, maar is nooit helemaal weggeweest. Deze kwam onder andere weer tot uiting met de komst van de FIFA Worldcup in 2010. De voorspelde en door de regering beloofde economische boost na de wereldbeker bleef uit en duizenden mensen verloren na afloop van het voetbalspektakel opnieuw hun baan. Dit was niet enkel te wijten aan het einde van de bouw van de stadions, maar ook door de verschuiving van een economie gebaseerd op economische werkgelegenheid naar meer onzekere jobs (Bond, 2011). De kritiek van COSATU tegenover Zuma’s beleidsprogramma’s werd in het vorige hoofdstuk reeds besproken. Verder blijft COSATU het moeilijk hebben met het macro-economische beleid dat het ANC blijft voeren onder leiding van de vroegere minister van Financiën Manuel. Ze maken geen geheim van hun vraag naar meer staatsinterventie en een beleid dat meer op ‘het volk’ is gericht. Tegelijkertijd blijft de ANC-top de binnen- en buitenlandse investeerders verzekeren dat er geen verandering komt in hun macro-economisch beleid. Hoewel het ANC beweert een partij voor iedereen te zijn en te blijven, bestaat er geen enkele manier om deze twee beleidslijnen te (blijven) combineren. Het ANC zal ooit moeten kiezen tussen een linkse of een rechtse ideologie (de Klerk, 2010). Sinds de verkiezing van Zuma heeft COSATU zijn hoop gesteld op het winnen van invloed door het bespelen van de ANC-toppolitici, wat tot nu toe weinig resultaat opleverde (Friedman, 2012).
Ook bij de derde alliantiepartner, de communistische partij SACP, rijst de ergernis tegenover het ANC. Zo was de helft van de jongerenvleugel van SACP Young Communist League (YCL) het niet eens met de keuze van Zuma als partijvoorzitter van het ANC en waren zij ervan overtuigd dat ze vanaf nu beter onafhankelijk naar verkiezingen zouden trekken. Toch werd tijdens hun 12de Congress in juli 2007 beslist om ondanks alles als een blok achter Zuma te staan als steun voor de nakende parlementsverkiezingen (Pillay, 2008). Niettemin is er onenigheid binnen de partij. Verwijt kwam er ook van de leider van de YCL David Masono die het economisch beleid van Zuma laconiek voorstelde als ZEE: Zuma Economic Empowerment, een verwijzing naar het economische BEE-programma van het ANC waardoor enkel de ANC-elite rijker wordt en wat een ondermijning van het Freedom Charter zou betekenen (Bond, 2011).
53
De alliantie werkt nu al twee decennia samen en ondanks vele meningsverschillen stelt Pillay (2008) toch vast dat er een consensus bestaat over het nut van een blijvende samenwerking binnen COSATU en SACP. Een eerste reden hiervoor is het waarlijke geloof van de twee partijen dat de tijd rijp is voor een
ANC-alliantie
geleid
door
de
arbeidersklasse.
Ten
tweede
zijn
georganiseerde
arbeidersbewegingen beter in staat hun doelen na te streven en mensen te mobiliseren dan de ongeorganiseerde In derde instantie profiteert een stijgende oligarchische leiding van het patronagesysteem en hun klim naar de top die voortvloeit uit de sterke banden met de politieke elite. De leiders beïnvloeden dus de leden.
Deze bovenvermelde protesten zijn volgens Alexander (2010) een algemene uiting van onvrede omtrent de nasleep van de implementatie van de democratie. Hoewel sommige mensen er voordeel uithalen blijft het merendeel van de bevolking onder de armoedegrens leven. De werkloosheid is groter dan vóór 1994 en de inkomensongelijkheid blijft onveranderd. Alle mensen kunnen nu stemmen maar al te vaak zijn de verkozen politici zelfzuchtig en zijn echte verbeteringen ver te zoeken. Veel van die problemen vinden hun oorsprong in het neoliberale regeringsbeleid in postapartheid Zuid-Afrika. Het grote verschil met de apartheidsjaren is dat de regering nu democratisch is en een algemeen aanvaarde legitimiteit bezit, meer specifiek kan de ANC-top corrupte en onpopulaire leiders afzetten. Dit kan een opportuniteit betekenen voor een coöptatie van de protestleiders maar er kunnen ook opnieuw zelfzuchtige leiders aan de macht komen of het kan leiden tot het verlies van de nodige know how.
54
5.1.2
Protest van de oppositie
Een tweede soort protestactie tegen de persoon Zuma is de oprichting van de nieuwe politieke oppositiepartij COPE door gewezen president Mbeki. In september 2008 beschuldigde het Hooggerechtshof van Pietermaritzburg Zuma, die toen partijvoorzitter van het ANC was, van corruptie en fraude. Later werd deze beschuldiging verworpen maar toch brandmerkte dit de ZuidAfrikaanse politiek wat het begin betekende van een reeks gebeurtenissen die resulteerden in het uit de presidentsfunctie ontzetten van Mbeki. Het vervangen van een regerend president zou een blijk moeten zijn van interne partijdemocratie maar dit bleek schijn te zijn. Dit voorval moet gezien worden in het licht van de voor Mbeki vernederende nederlaag bij de ANC-voorzitterverkiezingen in Polokwane in 2007. De reden voor de aftreding van Mbeki was de vermeende inmenging in Zuma’s vervolging door het gerecht. De vervanging werd eerder gezien als een straf voor die inmenging dan voor het gevoerde lakse beleid omtrent de noden van de bredere Zuid-Afrikaanse bevolking en niet de elite (Daniel & Southall, 2009).
Ontevredenheid over zijn nederlaag in Polokwane en het machts- en patronageverlies bij het ANC zorgden ervoor dat een aantal leden zich tegen de nieuwe ANC-top gingen keren en de nieuwe rivaliserende oppositiepartij Congress of the People (COPE) oprichtten. Deze oprichting werd gerechtvaardigd met het argument dat er geen democratie heerste binnen het ANC en dat het ANC werd gegijzeld door linkse kopstukken (Lotshwao, 2009). Het overlopen van de ANC-kopstukken naar de nieuwe partij zorgde daarenboven voor verontrusting van buitenlandse investeerders omdat de regerende Zuid-Afrikaanse partij nu als instabiel aanzien werd en het idee ontstond dat Zuid-Afrika de zelfde weg zou inslaan als Zimbabwe (Giubilo, 2009).
In de periode dat COPE is ontstaan was men ervan overtuigd dat de echte strijd van de parlementsverkiezingen van 2009 zou gaan om de tweede plaats. Maar op het einde van de campagne werd het al snel duidelijk dat de DA deze plaats zou winnen hoewel de overwinningsmarge nog betwistbaar bleef (Daniel & Southall, 2009). Het hoofdstuk die de verkiezingsuitslag behandelt, beschrijft en analyseert de percentages nationaal en provinciaal.
55
Volgens Daniel en Southall (2009) is het rond het voortbestaan van COPE koffiedik kijken. Het algemene afslanken van de versplinterde oppositiepartijen en de keuze van de bevolking om voor de grote partij(en) te stemmen voorspelt niet veel goeds. Als COPE toch zou groeien zou de partij zich kunnen profileren als de kern van een niet-raciale oppositie. Hoewel, als het hierin faalt of als men weer vrede sluit met het ANC zullen de voormalige COPE-stemmen teruggrijpen naar de regerende partij, eerder dan naar de oppositie.
Als men de verkiezingsuitslag van 2009 bekijkt is niet COPE de sterkste oppositiepartij, maar wel de DA van Zille. De partij werd opgericht na de apartheid als een alliantie tussen de voormalige Democratic Party en de New National Party (NNP) maar in 2004 verliet het conservatieve NNP de alliantie opnieuw. Dit was niet nadelig voor de DA want het won hierdoor aan stemmen. Om zich te wapenen in de verkiezingsstrijd van 2009 tegen Zuma, besliste de partij om zich het imago van moderne, op de toekomst gerichte partij voor alle Zuid-Afrikanen aan te meten. Met dit duidelijk non-raciale element kwamen ze in het electorale vaarwater van het ANC terecht en hoewel hun publiek steeds groter werd (vooral in de provincie Westkaap) betekende de DA nooit echt een gevaar voor hen. Hoewel volgens Southern (2011) de raciale identiteit in de politiek in een korte tijd moeilijk te veranderen valt, zijn politieke herstructureringen waar de DA vast in gelooft niet onmogelijk. Maar vooraleer er een forse electorale opmars in de zwarte gemeenschap kan doorbreken, moet de DA eerst zijn multiraciale maar wel niet-Afrikaans draagvlak verstevigen.
56
5.2 Zuma’s macht vs. aantal democratische principes Dit tweede subhoofdstuk beschrijft het dispuut rond Zapiro’s cartoon en de verwijten over het voeren van een populistische politiek door de president. Deze vormen samen een uiting van onenigheid over Zuma’s macht die in strijd zou zijn met een aantal democratische principes. 5.2.1
Zuma vs. Zapiro’s cartoon
In september 2008 verscheen er in de krant The Sunday Times een cartoon naar de hand van Jonathan Shapiro (onder zijn pseudoniem Zapiro). De cartoon gaat over Zuma en veroorzaakte veel controverse (Bal, Pitt, Berthon & DesAutels, 2009). Deze prent en de opschudding errond zorgden ervoor dat spanningen omtrent ras, democratie en vrije meningsuiting, gender en juridische onschendbaarheid aan het licht kwamen (Hammett, 2010).
Op de cartoon is Zuma te zien die zijn broek opent en klaar is om Lady Justice te verkrachten. Lady Justice is geblinddoekt en wordt door vier mannen tegen de grond gedrukt. Deze vier mannen zijn de leiders van het ANC, het ANCYL, COSATU en SACP, allen aanhangers van Zuma. De ANC-man zegt tegen Zuma: ‘Go for it boss’. Deze laatste is niet zo erg vervormd als men zou verwachten behalve dan dat er een douchekop op zijn hoofd staat. Het idee van de douchekop werd reeds in het derde hoofdstuk uitgelegd en verwijst naar zijn rechtszaak rond een vermeende verkrachting in 2006. Verder is het nog belangrijk op te merken dat de vier mannen die de vrouw vasthouden geknield zitten. Zuma staat zowel boven hen als boven Vrouwe Justitia waarmee de cartoonist zou willen aantonen hebben dat hij ‘boven de wet’ staat (Prinsloo, 2009).
Cartoons vindt men vaak terug in tijden van verkiezingen. De meeste campagnes staan dan ook in teken van het vormen van een positief beeld van de kandidaat in de media. Volgens Bal (et al., 2009) bepaalt het imago van een politieke leider 32% van het kiezersgedrag, het imago van de partij zorgt daarbij voor 24%. Politieke cartoons gaan de meest herkenbare kenmerken van een politiek figuur uitvergroten waardoor ze die direct in de verf zetten of er juist de strijd mee gaan aanbinden. Bekwame politici moeten in staat zijn om hun imago aan te passen en te beschermen om genoeg stemmen binnen te rijven en de verkiezingen te winnen. Bij de cartoon die hier wordt besproken gebruikt Zuma de aanval van de tekenaar als een voorbeeld om aan te tonen hoe hij onrechtvaardig wordt behandeld door de Zuid-Afrikaanse machtsinstellingen, door de media en door het juridisch systeem. Zuma’s aanhangers reageerden hierop met demonstraties ten voordele van hun leider en dreigden met geweld indien de aanklachten niet zouden stoppen. Het ANC vroeg ook om een verontschuldiging van de uitgever (Bal et al., 2009). 57
Met de verwijzing naar Zuma’s controversiële verkrachtingszaak in 2006, toen Zuma nog geen president of partijvoorzitter was, onthulde Zapiro’s cartoon een sleutelmoment in de post apartheidspolitiek waarin er aandacht werd gegeven aan grondwettelijke uitdagingen en waarbij een kans voor het consolideren van de democratie gecreëerd werd. Hammett (2010) ziet vier grote reacties op deze cartoon uit het politieke landschap rijzen. Een eerste reactie die de cartoon teweeg bracht, is een beschuldiging van racisme naar de tekenaar toe. Men beschuldigde hem ervan de zwarte man als een ‘seksueel roofdier’ weer te geven wat de cartoonist altijd is blijven ontkennen. Deze beschuldiging toont aan dat ras nog altijd een cruciale kwestie blijkt te zijn in de opbouw van een democratie. Het gebruik van raciale kwesties in het regeringsbeleid toont aan dat er een gebrek aan coherent beleid bestaat omtrent het ideaalbeeld van non-racisme. Dit komt duidelijk naar voor in het bestaande BEE waarvan reeds werd gezegd dat ze een succesvolle zwarte middenklasse creëert. Het gebruik van de rassen voor herstel en herverdeling toont aan dat de regering zich bewust is van de raciale identiteit en deze wil uitbuiten. Hierdoor blijft de raciale identiteit deel uitmaken van de Zuid-Afrikaanse maatschappij.
Volgens Southall (2001) zorgt dit voor het ontstaan van racisme binnen de politiek en zorgt het er ook voor dat politieke partijen anderen als ‘racistisch’ gaan bestempelen waardoor deze ontkracht worden. Het ANC bleek deze strategie toe te passen om hun vijanden te marginaliseren en het mag duidelijk zijn dat ze dit tijdens Zuma’s verkiezingscampagne van 2009 bleven doen. Men probeerde deze strategie ook toe te passen binnen hun eigen beleid wanneer ze werden aangevallen, bijvoorbeeld bij het beschuldigen van onder andere Zuma maar ook nog andere ANC-kopstukken voor corruptie. De ANC-top antwoordde hierop dat de aanklacht racistisch was en een negatieve uiting bleek voor de politieke en sociale veranderingen dat het ANC teweeg bracht. Ook de beschuldigingen die werden geuit aan het adres van Zuma naar aanleiding van het verkrachtingsschandaal werd op het proces door Zuma en zijn aanhangers afgedaan als racistisch. Dit specifiek incident geeft volgens Hammett (2010) een breder falen aan omtrent de omgang met racisme in postapartheid Zuid-Afrika.
De cartoon bracht ten tweede ook problemen omtrent democratie en vrije meningsuiting met zich mee. Het strategisch gebruiken van raciale uitingen om kritiek in de kiem te smoren kan uiteindelijk leiden tot het einde van de vrije meningsuiting. Dat het ANC er een probleem rond stelde dat Zapiro Zuma negatief had weergegeven is onrustwekkend en uiteindelijk ook een inbreuk tegen de democratie. Een aantal voorstanders van Zapiro argumenteerden echter dat dit vanzelfsprekend was, niet op basis van vrije meningsuiting als een constitutioneel gegeven maar op basis van het idee van de antiapartheidsstrijd (Hammett, 2010). 58
Ten derde rezen er bij de publicatie van de cartoon vragen omtrent genderongelijkheid, het aanwezige patriarchaal systeem en uitdagingen betreffende het grondwettelijke recht op vrijheid van geweld, op waardigheid, op gezondheid en op veiligheid. Discussies en protesten tijdens Zuma’s verkrachtingsproces gaven de bestaande mening over seks, HIV, het patriarchaat en seksueel geweld weer. Dit toonde, ondanks de implementatie ervan in de grondwet, de zwakte van de gendergelijkheid aan. De verdediging door het gebruik van de Zulu-cultuur om het systeem van patriarchaat en de op gender gerichte machtsrelaties te verdedigen, zoals Zuma dat zelf deed in de verkrachtingszaak door te beweren dat hij ‘a 100 % Zulu-boy’ was, versterkt de sociale structuren die de realisatie van gelijke rechten voor mannen en vrouwen hinderen en weerspiegelt de bredere patriarchale structuren en prioriteiten (Hammet, 2010).
Als laatste bleek er volgens de Hammet (2010) ook een probleem te zijn met de hoeksteen van een goedwerkende democratie, namelijk een onafhankelijk juridisch systeem en de gelijkheid van berechting. Bij deze gebeurtenissen spelen de democratische instellingen een pertinente rol in het verstrekken van verzet tegen of controles op de regeringsmacht. De heisa rond Zuma’s wapendeal was een domper op het onafhankelijk juridisch systeem. De dreigende taal van het ANC tegenover deze democratische instellingen en de nationale stabiliteit was zorgwekkend gezien het verzet van sommige overheden tegen het verwezenlijken van een democratische staat elders op het continent. De cartoon geeft deze overmeestering en mishandeling door dominante politieke figuren en allianties van het gerechtelijk apparaat duidelijk weer. Daarenboven stelt de auteur dat de beslissingen die in de rechtszaal ten voordele van Zuma werden genomen een signaal waren dat de uitspraken van de rechtbank toch politiek onafhankelijk zijn. Dit wel tegen een achtergrond van continue pro-Zuma retoriek en racistische beschuldigingen naar de rechters toe.
Na de intrekking van de klachten tegen Zuma in april 2009, ging Zuma over tot het in vraag stellen van de rol van het Grondwettelijk Hof. Deze aanval op de machtsbasis van de rechtbank kwam gelijktijdig met zijn beschuldiging aan de top van de rechtbank van hun informele oorlogsverklaring aan het ANC wegens hun uitspraak tegen hem in verband met de betichting van fraude en corruptie aan zijn persoon. Zuma’s opmerkingen weerspiegelden zijn idee dat het Grondwettelijke Hof verantwoording voor zijn uitspaken moet afleggen aan de regerende partij. Hierop waarschuwde de oppositiepartij COPE dat Zuma de weg zou vrijmaken voor een dictatoriale macht en de grondwettelijke macht zou ondermijnen in het voordeel van enkelen door het rechtssysteem te ondermijnen, het Hof publiekelijk aan te vallen en ANC-kaderleden in te zetten binnen de werking van het grondwettelijk Hof (Hammet, 2010).
59
Hoewel de cartoon nochtans het potentieel had om grote politieke schade te verrichten (en binnen sommige kringen deed het dat ook daadwerkelijk), kwam Zuma relatief onbeschadigd uit de heisa en was de tekenaar Zuma misschien zelfs nog dankbaar omdat hij zich vanaf toen als slachtoffer van de zittende regering kon profileren (Bal et al., 2009).
60
5.2.2
Zuma vs. populisme
In de literatuur duikt sinds de verkiezing van Zuma tot partijvoorzitter in 2007 frequenter de term ‘populisme’ op. Recente rellen binnen Zuid-Afrika’s regerende partij ANC worden in de media steeds vaker omschreven als een teken van een gevaarlijke omschakeling naar populisme. Ook wordt de eerder besproken ‘Zuma tsunami’ regelmatig als een populistische doorbraak afgeschilderd. Deze beschuldiging wordt door Southall (2009) gestaafd door het bestaan van een persoonsverheerlijking rond Zuma, zijn zogenaamde sterke band met de armere bevolkingsgroep en zijn inspanningen om goed te doen voor verschillende lagen van de bevolking ongeacht de tegenstrijdigheden die dit meestal teweeg brengt.
Verder besluit Southall (2009) dat die populistische politiek van Zuma de bezorgdheid opwekt dat ze een gevaar voor het Zuid-Afrikaanse constitutionalisme en de democratie zou kunnen inhouden. Het populisme van Zuma dat door Southall beschreven wordt is dus zeer negatief geladen, wat inhoudt dat het emotioneel gedreven is en door het geloof in valse beloftes onmogelijk te vervullen is. Hieruit kan worden afgeleid dat het populisme waarschijnlijk niet enkel een truc is om de elite te manipuleren maar ook een startschot is voor een ommekeer naar een autoritaire politiek.
Vele discussies over populisme beginnen volgens Vincent (2011) met de constatering dat het wordt beschouwd als een handicap binnen de democratie. Maar populisten zelf beschouwen zich natuurlijk zelf als ‘echte democraten’. Het zijn dergelijke individuen die een stem geven aan de standpunten van de bevolkingsgroepen die genegeerd worden door de regerende elites, waaronder de politieke partijen en de media. Wat een politiek populistisch maakt, is geen verzameling van waarden en eigenschappen of een bepaald sociaal, economisch of politiek programma maar eerder een tegengestelde politiek aan de heersende politiek, aan de elites en de regering waar de macht wordt georganiseerd.
De standpunten die de populistische partij of politici aannemen worden gevormd met het idee dat er nood is aan deze tegenstellingen. In Zuid-Afrika worden politiek liberale waarden benadrukt zoals individuele rechten, gendergelijkheid en non-discriminatie. Een populist maakt hiervan gebruik door zijn standpunten te vormen met als basis ‘het volk’ in plaats van het individu. Populisme kan zowel linkse als rechtse ideeën bevatten. Dit hangt af van de heersende politieke strategie. Verwijzen naar ‘het volk’ wordt door populisten gebruikt om de vastgelegde standpunten te legitimeren. Elites worden in het algemeen vaak verweten dat ze weinig aandacht hebben voor het volk wat populisten dan weer goed uitkomt (Vincent, 2011).
61
Vastberaden om de leider van ‘het volk’ te zijn, gebruikt een populist dan ook vaak wat men noemt ‘de taal van het volk’. Andere elementen die worden toegevoegd aan de stijl van een populistische politiek zijn emotionele oproepen, een gevoel van vernieuwing, spontaniteit en een charismatische stijl van de leider. Dit in contrast met de bureaucratische elitaire leider, ontoegankelijke overheden, onaantrekkelijke politici met ingewikkelde toespraken die niet kunnen instaan voor een eenvoudige directe actie bij dagdagelijkse problemen (Vincent, 2011).
In de literatuur worden een aantal argumenten genoemd om de politiek van Zuma te bestempelen als populistisch. De nadruk wordt gelegd op Zuma’s vermogen om de kloof tussen de elite binnen de ANC-top en de armere ANC-aanhangers, dat werd bewerkstelligd onder Mbeki’s leiderschap, te bestrijden waardoor hij dus ‘de leider van het volk’ zou zijn. De oorzaak van dit vermogen wordt gekoppeld aan de personaliteit van de twee mannen. Mbeki wordt gekarakteriseerd als de intellectueel die zich afstandelijk opstelt tegenover de gewone man. Zijn weigering om een duidelijk beleid rond het HIV-probleem op te stellen in een land waar er naar schatting 7,5 miljoen mensen besmet zijn, draagt bij tot dergelijke karakteristering. Zuma daarentegen wordt geprofileerd als een charismatisch Zulu-boy die strijdt voor de rechten van diezelfde gewone man (Southall, 2009).
Ook blijkt Zuma aantrekkelijk voor verschillende soorten kiespubliek. Dit kan positief beschouwd worden want in plaats van het informeel uitsluiten van de armere blanke bevolking onder Mbeki, verkondigt hij nu leider van een partij ‘voor alle Zuid-Afrikanen’ te zijn. Maar negatief ziet men Zuma neigen naar een linkse en conservatieve politiek en wordt er beweerd dat hij zijn eigen coalitie niet in bedwang kan houden (Southall 2009). Maar zelfs zijn publieke zwakheden (beschuldigingen van corruptie en verkrachting) helpen volgens Vincent (2011) om een positief imago rond Zuma uit te bouwen.
Vincent (2011) besluit dat twee factoren ervoor gezorgd hebben dat de populistische politiek zijn weg vond in de hedendaagse Zuid-Afrikaanse politiek. De eerste is een minachting van de voormalige Mbeki-elite voor de opinies van de armere bevolking die eerder verontwaardigd reageert op sociaal protest dan het te interpreteren als een uiting van het falen van zijn beleid. De tweede factor is de tekortkoming van de ANC-top om te slagen in een consolidatie van de Zuid-Afrikaanse democratie.
62
De populistische politiek van Zuma, zoals hierboven beschreven, wekt bij vele auteurs een ongerustheid op omtrent een mogelijke inbreuk op democratische waarden door de regerende partij na het Mbeki-tijdperk. De ‘Kill for Zuma’-uitspraak van de voorzitter van de ANC Youth League Julius Malema, die door Vincent (2011) wordt beschouwd als de stormram van het ANC in de verkiezingscampagne, biedt een kijk op de politieke ingesteldheid van ten minste een aantal kopstukken van de regerende partij. Naast de uitspraken van Malema kunnen er nog uitspattingen van populistisch gedrag binnen het ANC worden vastgesteld zoals bijvoorbeeld het door Zuma vaak gebruikte lied Leth’ umshini wami (Bring Me My Machine Gun) tijdens de ANC-bijeenkomsten (Ndlovu Gatsheni, 2009).
63
6 Conclusie Het doel van deze masterproef was om te onderzoeken welke factoren ervoor zorgden dat Zuma aan de macht kwam binnen het ANC en dat hij als president verkozen werd, welke factoren invloed hebben op het beleid dat hij vandaag voert en welke factoren ervoor zorgen dat er protest bestaat omtrent de president. Er werd hierbij eerst gefocust op de politiek-economische geschiedenis van Zuid-Afrika en daarna op enkele parameters van een democratische staat.
Het is duidelijk dat de Zuid-Afrikaanse apartheidspolitiek een effect heeft op de politiek dat na de apartheid werd en wordt gevoerd. De politieke en economische discriminatie van vooral de zwarte bevolking voor 1994 zorgde na de eerste non-raciale parlementsverkiezingen niet alleen voor een overweldigende overwinning door het ANC, maar zorgde er onder andere ook voor dat de partij nu nog steeds als meerderheidspartij aan de macht is. Een tweede effect van de apartheidspolitiek is de implementatie van verschillende herverdelingsprogramma’s zoals het RDP, GEAR en AsgiSA alsook enkele correctieve maatregelen zoals BEE. Zoals beschreven in de analyse zal vooral GEAR maar ook BEE worden betwist en dat geeft belangrijke gevolgen voor Zuma zowel bij zijn doorbraak als bij de vormgeving van zijn beleid. Een laatste effect is de alliantie-vorming van het ANC met COSATU en SACP aan de vooravond van de eerste non-raciale verkiezingen in 1994.
Het is vooral van COSATU dat Zuma tijdens zijn doorbraak en tijdens de verkiezingen steun zal krijgen. Dit als gevolg van de overgang van het herverdelingsprogramma RDP naar het neoliberale programma GEAR in 1996, gerealiseerd door voormalig president Mbeki. Bij deze omschakeling werden de ANC-alliantiepartners COSATU en SACP niet geraadpleegd en dat zorgde voor controverse. Door deze ophef vreesde men voor een strijd binnen de alliantie en hierop volgend een breuk in het voordeel van de rechtsgezinden. Daarom werd Zuma, die een links profiel had, met hun steun als kandidaat voor de verkiezingen van partijvoorzitter in 2007 naar voor geschoven. Een overwinning van Zuma op Mbeki werd dan ook voorgesteld als een linkse overwinning. Later zal Mbeki worden afgezet als president en kiest hij ervoor om de nieuwe oppositiepartij COPE op te richten en zo de strijd aan te gaan tegen het ANC waarover zij de mening hebben dat Zuma’s regering enkel nog linkse kopstukken bevat.
64
Zoals voorspeld werd het ANC opnieuw de grote overwinnaar van de parlementsverkiezingen in 2009 waarbij Zuma werd verkozen tot president. Opmerkelijk is wel dat de oppositie sterker werd bij die verkiezingen. Zowel DA als COPE groeiden in verkiezingspercentages waardoor kleinere partijen electoraal onbelangrijk werden en daardoor de oppositie minder gefragmenteerd was. De parlementsverkiezingen van 2009 vormden voor het ANC dus niet echt een uitdaging, wel voor de oppositiepartijen als strijd voor de tweede plaats. Na de verkiezingen bleek wel dat Zuma de verwachtingen van het ANC niet volledig had kunnen inlossen doordat ze de tweederdemeerderheid niet behielden door een significante vlucht van voornamelijk Xhosa naar de oppositiepartijen.
Het leiderschap van Zuma wordt zowel als een herstel van en als een afbraak op de Zuid-Afrikaanse democratie gezien. De politieke overwinning van Zuma binnen het ANC wordt door sommige auteurs gezien als een herstel van de democratie doordat Mbeki rechtvaardig werd ontslagen. Maar Zuma’s leiderschap wordt veel vaker afgeschreven als een afbraak op de democratie. Hiervan getuigt de opinie van oud-president de Klerk over de verkiezingen van 2009 die hij ziet als een nederlaag voor de democratie omdat men stemt volgens raciale en culturele principes in plaats van politieke. Ook de politieke en sociale protesten tegen Zuma’s beleid, de inbreuk tegen vrije meningsuiting door het ophef rond Zapiro’s cartoon, het in vraag stellen van de macht van het Grondwettelijke Hof en het verwijt van populistische politiek zouden een blaam vormen voor de Zuid-Afrikaanse democratie.
Het beleid van Zuma leek op het eerste zicht tegemoet te komen aan de linkse beloftes die hij voor zijn verkiezing maakte. Binnen zijn regering zette hij vooral linkse kopstukken aan de macht en zijn beleidsprogramma’s NGP en NDP zijn gefocust op het creëren van werkgelegenheid. Toch kwam er al snel kritiek op de nieuwe programma’s, vooral van de vakbondskoepel COSATU. Het zal niet de enige keer zijn dat Zuma het verwijt ‘talking left but acting right’ krijgt toegeslingerd. Ook de sociale opstanden behoren tot een groter geheel van protestacties tegen Zuma’s beleid.
Hieruit blijkt dat men binnen de Tripartite Alliance niet als één blok achter Zuma staat. Het ANCprobleem van COSATU is er een van, het ZEE-verwijt van de SACP is een tweede en het gevolg van deze twee zijn onder andere de stakingen en protestacties. Ook tijdens de politieke doorbraak van Zuma werd het duidelijk dat niet iedereen eensgezind achter de keuze voor Zuma stond. Wel leidden deze protesten tot de doorbraak van Zuma want ze waren oorspronkelijk gericht tegen het neoliberale beleid van ex-president Mbeki. Naast de protesten toonde ook de oprichting van de partij COPE in 2008 aan dat bij de doorbraak van Zuma en zijn verkiezing tot partijvoorzitter in 2007 er binnen het ANC geen samenhang bestond. Mbeki en zijn aanhangers kozen er dan ook voor een nieuwe partij op te richten en de strijd tegen het ANC aan te gaan. 65
Het is duidelijk dat Zuma doorheen zijn hele carrière zijn positie veilig probeerde te stellen door zich te profileren als een linkse leider tegenover het rechtse beleid dat Mbeki gevoerd had. Dit had ervoor gezorgd dat hij altijd steun kreeg van COSATU en SACP, hoewel we zagen in hoofdstuk 5 dat er in deze samenwerking toch een breuk lijkt te komen. Verder zagen we dat Zuma er niet voor terugschrikt om zich te uiten als een echte Zulu-boy waarmee hij zijn positie als ‘man van het Zuluvolk’ wil veilig stellen. Het voordeel van deze Zuma-factor is dat er Zulu’s overlopen van de IFP naar het ANC en dat ook de mensen die zich uitgesloten voelden onder Mbeki’s beleid terugkeren naar het ANC, maar langs de andere kant kon het ANC niet meer vanzelfsprekend uitgaan van alle Xhosastemmen. Als laatste probeert Zuma zijn positie veilig te stellen door beschuldigingen tegen hem omgekeerd te gaan gebruiken en op die manier als slachtoffer uit de situatie te komen. Zo insinueerde hij bij de aanklachten tegen hem omtrent corruptie en verkrachting dat hij het slachtoffer was geworden van machtsmisbruik door het juridisch systeem en beschuldigde hij de cartoonist Zapiro van racisme tegen hem.
Aan het einde van deze conclusie kunnen we vaststellen dat het tij lijkt te keren voor Zuma. Hoewel de ‘Zuma Tsunami’ eerst voornamelijk positief werd onthaald, zorgen zijn omstreden uitspraken en ideeën er voor dat politieke academici zich vaker negatief gaan uitlaten over zijn beleid. De toekomst zal uitwijzen of Zuma van belang was voor de verdere implementatie van de democratie in ZuidAfrika, of dat hij eerder een storm in een glas water was.
66
Bibliografie African Research Bulletin (2010). South Africa-India. Visiting President Calls for Stronger Ties. Volume 47 (5). Alexander, P. (2010). Rebellion of the poor: South Africa’s service delivery protests – a preliminary analysis. Review of African Political Economy, 37 (123), 25-40. ANC (2002). 51st National Conference: Declaration. Geraadpleegd op 12 maart 2013 op http://www.anc.org.za/show.php?id=2498. ANC (n.d.) Biography: Jacob Zuma (n.d.). Geraadpleegd op dinsdag 20 november 2012 op http://www.anc.org.za/showpeople.php?p=2. Anseeuw, W. & Pons-Vignon, N. (2009). Great Expectations: Working Conditions in South Africa since the End of Apartheid. Journal of Southern African Studies, 35 (4), 883-899. Bal, A., Pitt, L., Berthon, P. & DesAutels, P. (2009). Caricatures, cartoons, spoofs and satires: political brands as butts. Journal of Public Affairs, 9 (4), 229-237. Bassett, C. & Clarke, M. (2008). The Zuma Affair, Labour and the Future of Democracy in South Africa. Third World Quarterly, 29 (4), 787-803. Bond, P. (2009). Labour Influence in the New South African Government. Working USA, 12 (4), 575589. Bond, P. (2011). South African splinters: from ‘elite transition’ to ‘small-a alliances’. Review of African Political Economy, 38 (127), 113-121. Bond, P. (2012). South African People Power since the mid-1980s: two steps forward, one back. Third World Quarterly, 33 (2), 243-264. Chibba, M. (2010). The Failures of Economics and the Emerging New Economics. World Economics, 11 (1), 49-68. Chibba, M. & Luiz, L. (2011). Poverty, Inequality and Unemployment in South Africa: Context, Issues and the Way Forward. Economic Papers: A journal of applied economics and policy, 30 (3), 307-315. COSATU (2013). Summary of Critique of the National Development Plan, March 2013. Geraadpleegd op 25 april 2013 op http://www.cosatu.org.za/docs/discussion/2013/analysis.pdf. COSATU (n.d.). Government’s New Growth Path Framework: One Step Forward, Two Steps Backward. Geraadpleegd op maandag 8 april 2013 op http://www.cosatu.org.za/show.php?ID=4459. Cuthbertson, G. (2008). South Africa’s democracy: from celebration tot crisis. African Identities, 6 (3), 293-304. Daniel, J. & Southall, R. (2009). The South African Election of 2009. Africa Spectrum, 44 (2), 111-124. Darracq, V. (2008). The African National Congress (ANC) organization at the grassroots. African Affairs, 107 (429), 589-609. 67
De Klerk, F. W. (2010). The Recent Election and the Zuma Presidency. The Round Table, 99 (406), 2733. Devos, C. (Ed.) (2012). Een plattegrond van de macht. Inleiding tot politiek en politieke wetenschappen (pp. 145-152). Gent: Academia Press. Dorman, S. (2006). Post-liberation Politics in Africa: examining the political legacy of struggle. Third World Quarterly, 27 (6), 1085-1101. Ewang, P. (2011). How inclusive is the New Growth Path? A critical analysis for the Community Constituency of NEDLAC. Braamfontein: National Development Agency. Fine, B. (2012a). Assessing South Africa’s New Growth Path: framework for change? Review of African Political Economy, 39 (134), 551-568. Fine, B. (2012b). Chronicle of a developmental transformation foretold: South Africa’s National Development Plan in hindsight. Transformation, 78, 115-132. Forrest, C. (2012). Juggling Jobs. Assessing the New Growth Path and National Development Plan Job Targets. Economic Bulletin July 2012. Durban: Economic Development & Growth. Friedman, S. (2012). Beyond the fringe? South African social movements and the politics of redistribution. Review of African Political Economy, 39 (131), 85-100. Giubilo, F. (2009). What Could be the Future of South Africa After National Elections on 22 April 2009? Junior Dessertations and Researches, 16 (4), 948-961. Gumede, W. (2008). Motlanthe: the man in the middle. Mail & Guardian, 26 september – 2 oktober. Gunner, L. (2008). Jacob Zuma, the social body and the unruly power of song. African Affairs, 108 (430), 27-48. Habib, A. & Padayachee V. (2000). Economic Policy and Power Relations in South Africa’s Transition to Democracy. World Development, 28 (2), 245-263. Hamill, J. (2004). The Elephant and the Mice: Election 2004 and the Future of Opposition Politics in South Africa. The Round Table, 691-708. Hammett, D. (2010). Zapiro and Zuma: A symptom of an emerging constitutional crisis in South Africa. Political Geography, 29 (2), 88-96. Hassim, S. (2009). Democracy’s Shadows: Sexual Rights and Gender Politics in the Rape Trial of Jacob Zuma. African Studies, 68 (1), 57-77. ILRIG (2012). What the Maricana massacre tells us. Geraadpleegd op vrijdag 30 november 2012 op http://www.ilrig.org/index.php?option=com_content&view=article&id=65:what-the-marikanamassacre-tells-us&catid=1:general. Lotshwao, K. (2009). The Lack of Internal Party Democracy in the African National Congress: A Threat to the Consolidation of Democracy in South Africa. Journal of Southern African Studies, 35 (4), 901914. 68
Mail & Guardian (2011). The (No) Growth Path. Geraadpleegd op 23 april 2013 op http://www.thoughtleader.co.za/sentletsediakanyo/2011/02/28/the-no-growth-path/. Mail & Guardian. (2012). ANC to go all out to clean up Zuma for 2014. Geraadpleegd op 6 februari 2013 op http://mg.co.za/article/2013-01-03-anc-to-go-all-out-to-clean-up-zuma-for-2014. Mail & Guardian (2012). Police open fire on Lonmin miners, several killed. Geraadpleegd op maandag 18 maart 2013 op http://mg.co.za/article/2012-08-16-police-in-shootout-with-lonmin-miners. Mail & Guardian. (2012). ‘All South Africans are equal’ – Zuma democracy comment ‘misconstrued’. Geraadpleegd op 26 maart 2013 op http://mg.co.za/article/2012-09-16-all-south-africans-are-equalzuma-democracy-comment-misconstrued. Mail & Guardian. (2013). Electioneering marks Human Rights Day celebrations. Geraadpleeg op 23 maart 2013 op http://mg.co.za/article/2013-03-21-electioneering-campaigning-marks-human-rightsday. Maserumule, M. (2011). Politics of Transition in South Africa and the Post-1994 Democratic State. Journal of Asian and African Studies, 47 (3), 301-314. National Planning Commission (2011). National Development Plan 2030. Our future – make it work. Ndlovu Gatsheni, S. (2009). Black republican tradition, nativism and populist politics in South Africa. Transformation: Critical Perspectives on Southern Africa, 68 (1), 53-86. News24. (2013). Zuma: Don’t criticise SA. Geraadpleegd op 23 maart http://www.news24.com/SouthAfrica/Politics/Zuma-Dont-criticise-SA-20130321-2.
2013
op
Pastoors, H. (2011). Wie is Jacob Zuma? Geraadpleegd op http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2011/09/21/wie-jacob-zuma.
2013
op
10
maart
Patel, E. (2010). The New Growth Path: The Framework. Geraadpleegd op woensdag 27 april 2013 op http://www.info.gov.za/aboutgovt/programmes/new-growth-path/. Pellicer, M. (2011). Inequality Traps in South Africa: An Overview and Research Agenda. Southern Africa Labour and Development Research Unit Working Paper No. 57. Cape Town: SALDRU, University of Cape Town. Pillay, D. (2008). Holding the Centre: Workers and ‘Popular-Democratic’ Politics in South Africa. Journal of Asian and African Studies, 43 (3), 279-305. Pita, O. & George, K. (2007). Reconstituting the State in Africa. New York: Palgrave Macmillan. Prinsloo, J. (2009). Theorising news mediations of the Zuma rape trial – citizens and subjects in collision. Critical Discourse Studies, 6 (2), 81-96. Satgar, V. (2012). Beyond Marikana: The Post-Apartheid South African State. Africa Spectrum, 47 (23), 33-62. Southall, R. (2001). Opposition and democracy in South-Africa. London: Frank Cass Publishers.
69
Southall, R. (2009). Understanding the ‘Zuma Tsunami’. Review of African Political Economy, 36 (121), 317-333. Southern, N. (2011). Political opposition and the challenges of a dominant party system: The democratic alliance in South Africa. Journal of Contemporary African Studies, 29 (3), 281-298. Suttner, R. (2004). Democratic Transition and Consolidation in South Africa: The Advice of ‘the Experts’. Current Sociology, 52 (5), 755-773. Tallie, T. J. (2013). Queering Natal. A Journal of Lesbian and Gay Studies, 19 (2), 167-189. Terreblanche, S. (2002). A history of inequality in South Africa, 1652 – 2002. Pietermaritzburg: University of Natal press. Turok, B. (2008). From The Freedom Charter to Polokwane. The Evolution of ANC Economic Policy. Cape Town: New Agenda. UNAIDS (2012). Global Aids Response. Progress Report 2012. Geraadpleegd op maandag 8 april 2013 op http://www.unaids.org/en/dataanalysis/knowyourresponse/countryprogressreports/2012 countries/ce _ZA_Narrative_Report.pdf. Vincent, L. (2011). Seducing the people: Populism and the challenge to democracy in South Africa. Journal of Contemporary African Studies, 29 (1), 1-14. Walraet, A. (2001). De politieke economie van postapartheid. In: Doom R. (red.), De structuur van de waanzin. Gent, 2001. Wrong, D. (1995). Power. Its Forms, Bases and Uses. New Brunswick: Transaction Publishers.
70