SCREENING PLAN‐MER PLICHT RUP “Droogdokkenpark” Stad Antwerpen
COLOFON Opdracht: RUP Droogdokkenpark Plan‐MER‐screening Opdrachtgever: AG Stadsplanning Antwerpen Grote Markt 1 2000 Antwerpen Opdrachthouder: Antea Belgium nv Posthofbrug 10 2600 Antwerpen T : +32(0)3 221 55 00 F : +32 (0)3 221 55 01 www.anteagroup.be BTW: BE 414.321.939 RPR Antwerpen 0414.321.939 IBAN: BE81 4062 0904 6124 BIC: KREDBEBB Antea Group is gecertificeerd volgens ISO9001 Identificatienummer: 182676/scl/par Datum: status / revisie: 7 maart 2012 rapport Vrijgave: Jan Parys , Contract Manager Projectmedewerkers: Paul Arts, Projectleider Sofie Claerbout, Adviseur Antea Belgium nv 2012 Zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Antea Group mag geen enkel onderdeel of uittreksel uit deze tekst worden weergegeven of in een elektronische databank worden gevoegd, noch gefotokopieerd of op een andere manier vermenigvuldigd.
INHOUD 1 2 2.1 2.2 3 3.1 3.2 3.3 4 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
KADERING VAN HET VERZOEK TOT RAADPLEGING...................................................................4 BESCHRIJVING VAN HET PLAN EN AFBAKENING PLANGEBIED .....................................................6 INITIATIEFNEMER .................................................................................................................. 6 PLANOMSCHRIJVING.............................................................................................................. 6 BELEIDSKADER EN JURIDISCHE TOESTAND ..........................................................................11 BELEIDSKADER .................................................................................................................... 11 JURIDISCHE TOESTAND ......................................................................................................... 17 OVERIGE RELEVANTE JURIDISCHE ELEMENTEN .......................................................................... 18 BEPALEN VAN DE PLAN‐MER PLICHT ................................................................................19 POTENTIËLE MILIEUEFFECTEN VAN HET PLAN ......................................................................21 BODEM ............................................................................................................................. 21 WATER ............................................................................................................................. 21 FAUNA EN FLORA ................................................................................................................ 24 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE ............................................................ 35 MENS ............................................................................................................................... 39 OVERIGE ASPECTEN EN CONCLUSIE ......................................................................................... 41
FIGUREN Figuur 2‐1: situering van het plangebied op de stratenatlas ..................................................................6 Figuur 2‐2: situering van het maximaal plangebied op de orthofoto .....................................................7 Figuur 2‐3: wedstrijdontwerp Droogdokkeneiland met deelgebieden...................................................8 Figuur 3‐1: aanduiding van het plangebied op het gewestplan............................................................17 Figuur 5‐1: situering van het plangebied op de bodemkaart (+ OVAM‐dossiers) ................................21 Figuur 5‐2: situering van het plangebied op de watertoetskaarten .....................................................22 Figuur 5‐3: situering van het plangebied op de BWK en ten opzichte van het Habitatrichtlijngebied (blauwe lijn) ..........................................................................................................................................25 Figuur 5‐4: situering van het plangebied op de Vogelatlas (2010) .......................................................26 Figuur 5‐5: huidige natuurlijke structuur (links) en geplande natuurlijke structuur (rechts) (cirkel: inname habitatrichtlijngebied) .............................................................................................................26 Figuur 5‐6: ecotopenkaart 2011 – water en slikhabitats Droogdokken (bron:INBO) ...........................30 Figuur 5‐7: situering van het plangebied t.o.v. het beschermd en waardevol bouwkundig erfgoed...35 Figuur 5‐8: situering van Sevesobedrijven (rood:hoogdrempelig, groen: laagdrempelig) in de buurt van het plangebied ...............................................................................................................................41
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
3
1
Kadering van het verzoek tot raadpleging De stad Antwerpen heeft beslist om over te gaan tot het opmaken van een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) “Droogdokkenpark”. Het RUP kadert binnen de uitvoering van het Masterplan Scheldekaaien, dat de totale heraanleg van de Scheldekaaien van Droogdokkeneiland tot en met Petroleum Zuid beoogt. In het Masterplan Scheldekaaien krijgt het Droogdokkeneiland een bestemming als groot‐ stedelijke park en uitwaaiplek. Door de unieke ligging in de buitenbocht van de Schelde vormt het gebied een scharnierpunt tussen stad en haven, dat beide werelden kan samenbrengen. Een belangrijke doelstelling van het Masterplan Scheldekaaien is de verhoging van de waterkering ter hoogte van Antwerpen. Door de stijging van de zeespiegel en de klimaatswijzigingen, en door de verdieping en veralgemeende indijking van de Schelde, vormt de veiligheid tegen overstromingen een belangrijk aandachtspunt. Het huidige niveau van 8,35m TAW is onvoldoende om de stad ook in de toekomst voldoende bescherming te bieden. Daarom stelt het geactualiseerde Sigmaplan dat de waterkering ter hoogte van Antwerpen op 9,25m TAW moet worden gebracht. Dit is 2,25 meter boven de ‘blauwe steen’ van de kaaimuur op Rechteroever (7,00m TAW), of 90 cm hoger dan de huidige waterkering. Het is de bedoeling de waterkering optimaal te integreren in de publieke ruimte, waarbij de veiligheid wordt gegarandeerd. Momenteel is er nog havenbedrijvigheid in het gebied tussen de Droogdokkenweg en het Kattendijk‐ dok, waar ook de beschermde droogdokken gelegen zijn. De ontwikkeling van het Droogdokken‐ eiland tot een grootstedelijke park zal bijgevolg gefaseerd gebeuren, zodat de havenactiviteiten niet gehypothekeerd worden. In een eerste fase wordt het gebied tussen de Droogdokkenweg en de Schelde ontworpen en gerealiseerd. De huidige bestemming volgens het gewestplan van het westelijk deel van het plangebied is “gebied voor gemeenschaps‐ en openbare nutsvoorzieningen”, terwijl het oostelijk deel van Droogdokken‐ eiland is bestemd als gebied voor ambachtelijke bedrijven en KMO’s. De opmaak van een RUP is dus noodzakelijk indien men de vooropgestelde visie wil realiseren. De opmaak van het ruimtelijk uitvoeringsplan gebeurt conform de bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening d.d.01.09.2009. In het kader van de wettelijke verplichting1 voor het RUP ‘Droogdokkenpark’ wordt een screening van mogelijk aanzienlijke effecten uitgevoerd. Voorliggend document vormt het zogenaamde ‘verzoek tot raadpleging’. Het verzoek heeft betrekking op de procesnota die verder zal worden uitgewerkt en verfijnd i.f.v. de plenaire vergadering. Overeenkomstig hoofdstuk II artikel 3 §1 van het besluit van de Vlaamse regering betreffende de milieueffectrapportage over plannen en programma’s, raadpleegt de initiatiefnemer – in casu de stad Antwerpen – op eigen initiatief en uiterlijk op het ogenblik dat hij de doelstellingen en de reikwijdte van het voorgenomen plan kan afbakenen, de volgende instanties:
1° de deputatie van de provincie, waarop het voorgenomen plan of programma milieueffecten kan hebben;
2° de betrokken instanties afhankelijk van de ligging en de mogelijk te ver‐ wachten aanzienlijke effecten van het voorgenomen plan of programma op in voorkomend geval de gezondheid en veiligheid van de mens, de ruimtelijke
1 De Vlaamse Regering keurde op 12 oktober 2007 het besluit betreffende de milieueffectrapportage over plannen en programma’s goed. Dit besluit geeft uitvoering aan het decreet van 27 april 2007, het zogenaamde plan‐MER‐decreet, en trad in werking op 1 december 2007. Artikel 49 inzake de overgangsregeling van plan‐MER’s voor RUP’s zoals vermeld in het programmadecreet van 25 mei 2007 (publicatie B.S. 19/06/2007), stelt dat de betreffende nieuwe regelgeving van toepassing is op ruimtelijke uitvoeringsplannen, waarvan de plenaire vergadering gehouden wordt zes maanden na de datum van inwerkingtreding van het besluit, dus zijnde 1 juni 2008.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
4
ordening, de biodiversiteit, de fauna en flora, de energie‐ en grondstoffen‐ voorraden, de bodem, het water, de atmosfeer, de klimatologische factoren, het geluid, het licht, de stoffelijke goederen, het cultureel erfgoed met inbegrip van het architectonisch en archeologisch erfgoed, het landschap en de mobiliteit.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
5
2
Beschrijving van het plan en afbakening plangebied
2.1
Initiatiefnemer Het College van Burgemeester en Schepenen van de stad Antwerpen is initiatiefnemer van het ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Droogdokkenpark’ en bijgevolg ook van de screening van de plan‐MER‐ plicht.
2.2
Planomschrijving
2.2.1
Plangebied Het Droogdokkeneiland heeft een oppervlakte van circa 23 ha. Het vormt het NW deel van stadsdeel Eilandje, gelegen aan de noordzijde van de Antwerpse binnenstad. Het plangebied wordt als kunst‐ matig ‘eiland’ omgeven door water: de Schelde in het westen, de Royerssluis in het noorden, het Kattendijkdok in het oosten en de Kattendijksluis in het zuiden. Het gebied wordt doorkruist door een aantal noord‐zuid georiënteerde wegen zoals de Droogdokkenweg, de Sloepenweg, de Sluis‐ straat en de Oosterweelsteenweg. Deze laatste vormt een belangrijke verbinding tussen stad en haven. De grenslijn van het plangebied ligt nog niet helemaal vast. Mogelijk wordt het plangebied beperkt tot de westelijke zijde van het Droogdokkeneiland, enkel in functie van de realisatie van het park. Ook t.h.v. de Royerssluis, die zal verbreed worden, gaat het om een voorlopige grenslijn. In deze MER‐screening wordt het maximaal plangebied onderzocht, zijnde het volledig Droogdokkeneiland.
Figuur 2‐1: situering van het plangebied op de stratenatlas
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
6
Figuur 2‐2: situering van het maximaal plangebied op de orthofoto
2.2.2
Motivering van het plan De uitvoering van het RUP kadert binnen de uitvoering van het Masterplan Scheldekaaien (zie verder). Een belangrijke doelstelling van het Masterplan Scheldekaaien is de verhoging van de waterkering ter hoogte van Antwerpen. Door de stijging van de zeespiegel en de klimaatswijzigingen, en door de verdieping en veralgemeende indijking van de Schelde, vormt de veiligheid tegen overstromingen een belangrijk aandachtspunt. Het huidige niveau van 8,35m TAW is onvoldoende om de stad ook in de toekomst voldoende bescherming te bieden. Daarom stelt het geactualiseerde Sigmaplan dat de waterkering ter hoogte van Antwerpen op 9,25m TAW moet worden gebracht. Dit is 2,25 meter boven de ‘blauwe steen’ van de kaaimuur op Rechteroever (7,00m TAW), of 90 cm hoger dan de huidige waterkering. De voorziene waterkering voor het Droogdokkenpark bestaat uit een vaste waterkering, een dijk tot op de geactualiseerde Sigmahoogte (9,25 m TAW). De locatie van deze dijk is vrij te bepalen in functie van het parkontwerp, en dient de waarneming van de getijden buitendijks te verhogen. Voor de realisatie van de verhoogde waterkering in het Droogdokkenpark zal Waterwegen en Zeekanaal nv een MER‐ontheffingsdossier opmaken. Het terugtrekken van de Antwerpse haven naar het noorden geeft de stad de kans om in noordelijke richting uit te breiden. Ook het Droogdokkeneiland wordt deel van de stad en zal in verschillende fasen tot een grootstedelijke ruimte worden getransformeerd. Momenteel wordt een gedeelte van het Droogdokkeneiland echter nog voor havenactiviteiten gebruikt door Algemene Werkhuizen Noord (AWN).
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
7
2.2.3
Wedstrijdontwerp Voor de inrichting van het Droogdokkenpark werd een ontwerpwedstrijd uitgeschreven. Daarbij kwam het wedstrijdontwerp van Van Belle & Medina Architects en Vogt Landscape Architects het best tegemoet aan de ambities en doelstellingen van de projectdefinitie. Dit ontwerp vertrekt vanuit een groot respect voor de bestaande kwaliteit van de plek en behoudt ook sterk het bestaande karakter van de site. Voor de belangrijkste ingreep, de Sigmadijk, wordt voorgesteld om de bestaande dijk te hermodel‐ leren. Deze uitwerking zorgt voor zeer uitgekiende zichten en een versmelting van de verschillende sferen die gevraagd waren in de projectdefinitie: de contemplatieve natuurlijke uitwaaiplek, een stedelijk park en het culturele erfgoed van de havengeschiedenis. Door een aantal zeer precieze ingrepen wordt structuur in het projectgebied aangebracht en wordt ze beter toegankelijk. Het ontwerp slaagt erin de drie sferen van de natuurlijke oever, het stedelijk park en de maritieme versteende zone met elkaar in contact te brengen en op sommige plaatsen zelfs in elkaar te laten overlopen. Alles is zeer precies vormgegeven en er zit een grote gelaagdheid in het ontwerp. In de grote samenhang van het geheel zijn toch ook heel verschillende deelgebieden terug te vinden (zie figuur 2‐3). Figuur 2‐3: wedstrijdontwerp Droogdokkeneiland met deelgebieden
6
5
8
2 7 3
1 4
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
8
Het belvédère (1) vormt als verhoogd platform een uitkijkpunt op stad en haven, maar is tegelijk een landmark voor de stad. De zeshoekige vorm is een knipoog naar het bastion en creëert met zijn zachte kern van gras en bomen een aangename ontmoetingsplek. De perimeter daarentegen is ver‐ hard en vormt een flaneerruimte met weidse uitzichten. Het landschapspark (2) overbrugt met een glooiende topografie de hoogteverschillen tussen de waterkering en het bestaande maaiveldniveau. Op die manier ontstaan open en besloten plekken in het park en worden de zichten op de Schelde, de Royerssluis en de droogdokkensite bepaald. De topografie werd op die manier gemodelleerd, dat zoveel mogelijk bestaande bomen kunnen bewaard worden. De vlakkere delen van het park zijn grasvlaktes terwijl de hellingen uit weiland bestaan. In het landschapspark worden een aantal paviljoenen geplaatst die als schuilplaats dienen en waar kleine voorzieningen zoals sanitair kunnen worden ingericht. In het ontwerp wordt geop‐ teerd om de huidige dijk op te hogen tot de vereiste 9,25 m TAW en op sommige plekken land‐ inwaarts te verbreden. De natuurlijke oever met slikken en schorren blijft daardoor in zijn huidige vorm behouden. Tussen het groene park en de versteende droogdokkensite stelt het ontwerp een recreatiezone (3) voor als transitiezone. Een aantal bestaande loodsen worden er aangevuld met nieuwe paviljoenen. Ook een hangar van de Scheldekaaien, die zich momenteel ter hoogte van Sint‐Andries‐Zuid bevindt maar wordt afgebroken, wordt hier geherlocaliseerd. De recreatieve zone wordt in het ontwerp‐ voorstel ingevuld met jeugd‐ en sportprogramma’s, een bezoekerscentrum voor het park en parkeer‐ ruimte. Het Droogdokkenplein (4) vormt de entree tot het Droogdokkenpark en brengt oriëntatie op het scharnierpunt tussen het belvédère, het grote dok van de droogdokkensite en de omgeving van de Kattendijksluis. Op deze plek ontstaan tegelijk een aantal interessante doorzichten naar het park en de recreatiezone maar ook naar het verder gelegen Havenhuis en de omgeving van het Noord‐ kasteel. Het evenementenplein (5) vormt een interessante schakel tussen het park en de droogdokkensite. Het verhoogde grasplein geeft ruimte aan allerhande georganiseerde en spontane openlucht‐ activiteiten en kijkt uit op de beschermde droogdokkensite waar schepen hersteld worden. In het wedstrijdontwerp worden alle bestaande bomen behouden. De topografie van het park werd ontworpen in functie van het behoud van de bomen. Op het evenementenplein en het Belvedere worden linden aangeplant in lineaire patronen om een stedelijk karakter te bekomen. Het gras wordt in deze zones onderhouden in functie van de activiteiten. In het landschapspark worden informele boomgroepen aangeplant bestaande uit fruitbomen, essen, populieren, eiken en berken. Het land‐ schapspark wordt in weiland aangelegd; op sommige plaatsen aangevuld met kruiden en bloemen. In de omgeving van de Royerssluis (6) stelt het ontwerp een intieme tuin voor die gekoppeld is aan de beschermde sluismeesterswoning. Deze ruimte is ingesloten door de infrastructuur van de ver‐ brede Royerssluis. De sluismeesterswoning krijgt een publiekstrekkende functie, zoals een restaurant om de parkbezoekers tot de noordelijke grens van het park aan te trekken en te laten genieten van het spektakel van het versluizen van schepen. Het slikken‐ en schorrengebied (7) is een beschermd habitatrichtlijngebied en wordt zo veel mogelijk in zijn oorspronkelijke toestand bewaard, door de bestaande dijk op te hogen. De bestaan‐ de pier langs de Royerssluis wordt verbreed en toegankelijk gemaakt. Een nieuwe pier verbindt de bestaande pier met het padennetwerk in het park en geeft de bezoekers zicht op de slikken‐ en schorrenoever. Het geheel levert een park op dat met subtiele ingrepen het bijzondere karakter van de plek langs de Schelde in de verf zet en dat tegelijk een aangename verblijfsruimte creëert volgens de regels van een traditioneel landschapspark. In het ontwerp worden ook voorstellen gedaan voor de toekomstige herbestemming van de droog‐ dokkensite (8). Aangezien de haven hier nog actief is en scheepsherstellingen uitvoert, zijn er voor dit deelgebied nog geen concrete plannen noch budgetten voorzien inzake realisatie. Het is echter
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
9
belangrijk dat nu al onderzocht wordt op welke manier de droogdokkenzone zal aansluiten op het park en zo in de toekomst mee deel zal uitmaken van de publieke ruimte op het Droogdokkeneiland. Het niveauverschil tussen het park (+6m TAW) en de droogdokkensite (+4,5m TAW) wordt in het ontwerp benut om uitzichten te creëren over de droogdokken. Met deze oplossing wordt de droog‐ dokkensite visueel toegankelijk gemaakt en kunnen de scheepsherstellingen ongestoord plaats‐ vinden. Op sommige plekken worden ook fysieke toegangen gemaakt aan de hand van trappen‐ partijen en tribunes waarbij het mogelijk is om de droogdokkensite werkelijk te betreden. Dit kan uiteraard pas wanneer er geen havenactiviteiten meer zijn. Voor droogdok 1 wordt ingegaan op de mogelijkheid om hier een openluchtzwembad te plaatsen, en dit te omkaderen met een stedelijk strand. Het dok kan ook de vaste ligplaats van een historisch schip worden, dat dan als baken voor de entree naar het Droogdokkenpark dient. De globale visie stelt voor om een aantal bijgebouwen van recente makelij tussen droogdokken 1 en 3 te elimineren om zo de waardevolle gebouwen zoals het pomphuis en het AWN‐gebouw ruimtelijk sterker in de verf te zetten en interessante doorzichten te creëren. Samen met droogdokken 2 en 3 kunnen deze gebouwen ingezet worden als maritieme erfgoedsite waar het roerend maritiem erfgoed van de stad kan tentoongesteld worden. De cluster van droogdok 4 tot 6 worden in het plan zorgvuldig gerestaureerd en ingezet voor cultu‐ rele activiteiten als uitbreiding van het publiek domein. Voor droogdok 8 tot 10 tenslotte wordt voorgesteld om deze in werking te houden voor scheepsherstellingen. Dit zijn de meest recente en robuuste droogdokken en komen daarom ook het meest in aanmerking voor verder gebruik.
2.2.4
Optimalisatie ontwerp i.f.v. estuarien habitat In het voorliggend wedstrijdontwerp wordt een beperkte oppervlakte estuarien habitat ingenomen door de belvedère (ca. 0,3 ha van de in totaal 3,6 ha binnen het plangebied), deel uitmakend van habitatrichtlijngebied (zie ook §5.3). Waterwegen & Zeekanaal heeft opdracht gegeven aan het Instituut voor Natuur‐ en Bos‐onderzoek (INBO) om het ontwerp te helpen optimaliseren, zodat niet alleen de verloren oppervlakte habitatrichtlijngebied wordt gecompenseerd, maar de ecologische kwaliteit van het estuarien habitat kan worden verhoogd. In haar ontwerprapport2 stelt INBO daartoe voor om de dijk net ten noorden van de belvedère land‐ waarts te verplaatsen. Hiermee wordt ruim 0,45 ha estuariene natuur (op termijn schor) gecreëerd (tussen +4 en +7m TAW), wat de 0,3 ha die verloren gaat t.h.v. de belvedère ruimschoots zou com‐ penseren. Het nieuwe schor laat ook een meer natuurlijke dijkvoet toe (minder breuksteen nodig).
Instituut voor Natuur‐ en Bosstudie (Van Ryckegem G.), Gebiedsvisie Droogdokkenpark – Onder‐ steunende studie t.b.v. inrichting Droogdokken (Antwerpse Scheldekaaien), 6/2/2012 2
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
10
3
Beleidskader en juridische toestand
3.1
Beleidskader
3.1.1
Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen – Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) werd Antwerpen aangeduid als grootstedelijk gebied binnen het stedelijk netwerk van de Vlaamse Ruit. Het beleid in stedelijke gebieden is gericht op het voorzien van een kwantitatief, kwalitatief en voldoende divers aanbod aan woningen en aan ruimte voor economische activiteiten. Daarbij zijn verdichting en het intensief gebruiken van de beschikbare ruimte belangrijke uitgangspunten. Het plangebied Droogdokkenpark valt binnen de afbakeningslijn van het grootstedelijk gebied Ant‐ werpen, maar wordt niet gevat in een deelplan van het gewestelijk afbakenings‐RUP. Dit betekent dat de stad zelf initiatiefnemer kan/moet zijn voor eventuele herbestemmingen d.m.v. een gemeentelijk RUP. Op dit moment wordt een (gewestelijk) RUP voor de afbakening van het zeehavengebied van Antwerpen opgemaakt. Dit GRUP behandelt ook de Royerssluis en heeft bijgevolg betrekking op het plangebied en directe omgeving.
3.1.2
Provinciaal Structuurplan Antwerpen Het plangebied is gelegen op de grens van de deelruimte “Grootstedelijk Antwerpen” en “Antwerpse haven”. Wat betreft de deelruimte “Antwerpen Haven” is het volgende uit het richtinggevend gedeelte van het PRS van toepassing op het plangebied: Het ‘Eilandje’ is een overgangsgebied tussen stad en haven. In principe maakt het deel uit van de woonomgeving Antwerpen kernstad. Allerlei overgangsfuncties vinden hier een plaats, zo ook een toegang tot de haven van waaruit het openbaar en collectief vervoer in de haven wordt georganiseerd.
3.1.3
Strategisch ruimtelijk Structuurplan Antwerpen (s‐RSA) In het s‐RSA zijn er meerdere beelden en strategische ruimten uit het generiek en actief beleid relevant voor het projectgebied. Het generiek beleid, gebaseerd op de 7 beelden (referentiebeelden voor het verleden, heden en de toekomst) voor de stad, bestaat uit regels die gelden voor iedereen en die afgewogen zijn ten opzichte van alle gebieden van de stad. Ze worden beschouwd als van strategisch belang om de generieke doelstellingen van het structuurplan te bereiken en om de visie te realiseren. De beelden uit het generiek beleid zijn: waterstad, ecostad, havenstad, spoorstad, poreuze stad, dorpen en de metropool en megastad. Dorpen en metropool Droogdokken: deze site kan gezien worden als het eindpunt van de culturele noord‐zuidas, vertrek‐ kende vanuit het Zuid via het stadscentrum naar het MAS en de gebouwen van de Red Star Line. Terwijl de beschermde Droogdokkenzone best zoveel mogelijk gevrijwaard blijft van bebouwing en enkel recreatief medegebruik verdraagt, kan op de randzone tussen de groene Scheldekaaien en vermelde Droogdokkenzone ingezet worden op de inplanting van een cultuurrecreatieve topactiviteit. Ondersteunende stedelijke functies kunnen worden voorzien (inclusief parkeergelegenheid die best zoveel mogelijk ondergronds wordt voorzien). (…) Vanuit een projectmatige benadering betekent het strategisch of actief beleid het vooropstellen van een aantal doelen, gestructureerd volgens een aantal welomschreven en gelimiteerde ruimten of strategische ruimten: de harde ruggengraat, de zachte ruggengraat, het lager netwerk en de stedelijke centra, de Groene Singel, het levendig kanaal. Het plangebied vormt het noordelijke uiteinde van de harde ruggengraat en heeft belangrijke raakvlakken met de zachte ruggengraat. Het Ruimtelijk Structuurplan legt de nadruk op het groene karakter van de Scheldeboord.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
11
De Scheldekaaien en het Droogdokkeneiland op Rechteroever maken deel uit van de harde ruggen‐ graat, samen met Antwerpen Noord, het Eilandje, de Scheldebruggen, de binnenstad, de omgeving van het centraal station, Zuid, Nieuw Zuid, IPZ en de Zuidelijke Scheldeoevers. De Scheldekaaien compenseren het gebrek aan open en toegankelijke ruimte in de kernstad en zijn determinerend voor het beeld van de stad. De continuïteit van de publieke ruimte op de Scheldekaaien is dan ook een belangrijke voorwaarde voor de kwalitatieve ontwikkeling van de harde ruggengraat. De doelstellingen en randvoorwaarden voor de Scheldekaaien en groene Scheldeoevers op Rechter‐ oever worden verder toegelicht in het s‐RSA. De herinrichting van de Scheldekaaien wordt in het s‐RSA als een hefboomactie beschouwd. Het uiteindelijk doel is het heroveren van de rivier en het herdefiniëren van de Scheldekaaien als een som van afwisselende en onderling verbonden ruimten die het hart van de stad met het water verbinden en een continuïteit in de stedelijke ruimte vormen. Hierop moet een gebiedsgericht en aangepast functioneel programma worden geënt. Zo voorziet het s‐RSA onder meer de ontwikkeling van een cultuurrecreatieve toplocatie tussen Nieuw Zuid en Petroleum Zuid en de uitbouw van de cruiseterminal. Een sterk openbaar vervoersysteem – en meer bepaald een tramlijn op de Schelde‐ kaaien – zorgt voor de verbinding tussen de uiteinden van de Scheldekaaien, de binnenstad en Linkeroever. De huidige doorstroomfunctie voor autoverkeer moet fundamenteel in vraag worden gesteld. Dit moet samengaan met een selectieve inrichting van de Scheldekaaien met gedifferen‐ tieerde parkings. Actief beleid, harde ruggengraat, programma kaaien‐ noord “Het noordelijk deel van de Kaaien is een overgangszone tussen de eerder natuurlijke inrichting van de oevers en het versteende karakter van het centrale deel. (…) Het structuurplan stelt voor om dit deel van de harde ruggengraat, dat doorloopt tot aan het Noordkasteel, te beschouwen als het sluitstuk van het Kaaiensysteem. Het groene karakter van de Scheldeboord ter hoogte van het Droogdokkeneiland en het Noordkasteel dient zoveel mogelijk behouden te blijven als aansluiting op de zachte ruggengraat van het Havenpark (zie verder). Daartoe dient dit gebied zijn groene en open karakter zoveel mogelijk te behouden. De voorziene functie is recreatief medegebruik, bijvoorbeeld in de vorm van een fiets‐ en wandelpad aan de Schelderand (met eventuele aansluiting op de geplande Scheldebrug) en de inrichting van het resterende deel van de plas van het Noordkasteel als een histo‐ risch open water. Dit laatste concept moet in afstemming gebeuren met de voorziene infrastructuur van de Oosterweelverbinding die momenteel in ontwikkeling is.”
3.1.4
Sigmaplan De Schelde ontspringt in Noord‐Frankrijk en mondt na een tocht van 355 km door België en Nederland uit in de Noordzee. Binnen dit stroomgebied van ongeveer 21.000 km² is de rivier een belangrijke drager van natuur, stedelijkheid, economische ontwikkelingen en recreatie. Voor het deel van de Schelde dat onderhevig is aan getijdenwerking werd het Sigmaplan opgemaakt. Dit werd opgesteld in 1977 en staat in voor de bescherming van mensen en goederen tegen overstromingen. Ondertussen zijn de fysische omstandigheden gewijzigd (met name de stijging van de zeewater‐ spiegel, de verdieping van de Schelde en de veralgemeende indijking en de klimaatswijzigingen) en zijn nieuwe inzichten gegroeid over de manier waarop bescherming tegen overstromingen moet worden gerealiseerd. Daarom werd het Sigmaplan geactualiseerd en op 22 juli 2005 goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Het niveau van +8,35m TAW van de huidige waterkeringsmuur op Rechteroever en de dijk op Linkeroever is volgens dit nieuw plan onvoldoende. In uitzonderlijke omstandigheden van storm‐ springtij wordt Antwerpen bedreigd door een reëel overstromingsgevaar. Daarom moet de water‐ kering op +9,25m TAW worden gebracht. Dit is meer dan twee meter boven de ‘blauwe steen’ van de kaaimuur op Rechteroever, of 90cm hoger dan de huidige waterkering in Antwerpen.
3.1.5
Mobiliteitsplan In afwachting van een geactualiseerd mobiliteitsplan kan volgend voorlopig kader dat in overeenstemming met de dienst mobiliteit werd opgemaakt, worden gehanteerd: De Oosterweelknoop vormt een belangrijke ontsluiting voor de haven, maar zal ook het Eilandje beter
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
12
ontsluiten vanuit het noorden. Zowel in de verdere uitwerking van de Oosterweelknoop als het ontwerp van Droogdokkenweg en Kattendijk‐Oostkaai dienen voldoende maatregelen genomen worden om sluipverkeer via het Droogdokkeneiland naar de binnenstad te vermijden. De Royerssluis kan hierbij ingezet worden als een sterke filter in de vorm van een lichtengeregeld T‐kruispunt op het Droog‐dokkeneiland als aansluiting op de brug over de Royerssluis en met hoofdrichting Siberiastraat. De Siberiastraat blijft een belangrijke ontsluitingsas richting Siberiabrug en Straatsburgbrug voor zowel haven‐ als personenvervoer. De belangrijkste verkeersas voor de wijk Eilandje is de as Londenstraat‐Amsterdamstraat. Deze straat verzamelt het verkeer van/naar het Eilandje en leidt het naar de Leien. De ontsluiting van de Cadixwijk en het Mexico‐eiland verloopt via Mexicostraat/Kattendijk‐Oostkaai. De ontsluiting van de Montevideowijk verloopt via Rijnkaai die binnenkort wordt heraangelegd als lokale weg met stedelijk karakter. Om in het Droogdokkenpark tot de gewenste lage verkeersintensiteiten te komen, heeft het College van de stad Antwerpen op 2 maart 2012 beslist om een circulatiebeperking in te voeren t.h.v. het Droogdokkeneiland.
3.1.6
Masterplan Scheldekaaien Het Masterplan Scheldekaaien beoogt de totale heraanleg van de Scheldekaaien van Droogdokken‐ eiland tot en met Petroleum Zuid. Het masterplan spreekt zich uit over het toekomstig gebruik van de kaaien en bevat krijtlijnen om de ruimtelijke samenhang te garanderen. Het is de taak van het masterplan om duidelijke randvoorwaarden uit te zetten om welbepaalde toekomstige ontwikkelin‐ gen te sturen. Het masterplan vertaalt een lange termijn ruimtelijke ambitie, flexibel en dynamisch, die weet om te gaan met de vele onzekerheden. Daarom worden in het masterplan verschillende niveaus van bepaaldheid ingebouwd. Terwijl de schaal van het beschouwde gebied verkleint, verkleint dus ook de mate van bepaaldheid. Keuzes worden minder dwingend en laten meer ruimte voor nuancering. Ontwerphouding De ontwerphouding zet op conceptueel niveau een richting uit voor het Masterplan Scheldekaaien. Via globale bewoordingen en aftastende kaaibeelden worden de ambities voor de volledige heraan‐ leg van de kaaien benoemd. Deze zijn van toepassing op alle deelprojecten.
De kaaien vormen een dynamisch stedelijk landschap. De kaaien zijn van niemand en iedereen. De kaaien zijn het portaal van de stad naar de rivier. De kaaien zijn het belangrijkste publiek domein van Antwerpen. De kaaien zijn maatstaf en uitstalraam voor de stad.
Krijtlijnen De krijtlijnen worden uitgezet over de totale omvang van het projectgebied en bepalen de ruimtelijke structuur van het geheel. De ruimtelijke beslissingen zijn gebundeld in 6 thematische lagen. Actieve haven Deze krijtlijn gaat uit van een maximaal behoud van de kaai‐infrastructuur, en een heroriëntatie naar meer stedelijke kaaiactiviteiten. Vooreerst wordt de kaaimuur integraal behouden, gestabiliseerd en gerestaureerd. Ook de bolders, kranen en kasseivlakte langsheen de kaaimuur en de blauwe steen worden behouden. De kaaien zijn opnieuw een voor de stad beschikbare aanmeerzone. Het type schepen dat op een welbepaalde plaats kan aanmeren, zal er alleszins het karakter en het mogelijk gebruik van de kaaien beïnvloeden. Deze krijtlijn is in het Droogdokkenpark aanwezig door de heropening van de Kattendijksluis met rechtstreekse toegang tot het Kattendijkdok en door het behoud van de meerpalen als aanmeer‐ plaats voor wachtende schepen.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
13
Historisch erfgoed en archeologie Een aantal laat 19de eeuwse monumenten bepalen het huidige karakter van de kaaien. De meesten zijn in onbruik en verdienen een nieuw programma. Behoud van het havenhekken is niet langer wenselijk want het legt een te grote hypotheek op een aangepaste herontwikkeling van de kaaien als publiek domein, zeker in het centrale deel van de kaaien. Maar de historische erfenis is ruimer en het gaat niet op één historische laag uit te vergroten ten nadele van de vele andere lagen. In het Droogdokkenpark verwijst deze krijtlijn naar de sluismeesterswoning van de Royerssluis als beschermd monument, maar ook het pomphuis van de Royerssluis en de Duitse bunker kunnen op projectniveau worden geëvalueerd of en op welke manier ze in het park kunnen worden geïnte‐ greerd. Waterkering De Schelde is niet alleen de bestaansreden van Antwerpen, ze vormt ook een bedreiging. Sinds 1978 scheidt een betonnen keermuur de stad eenduidig van haar rivier. Maar het zomaar ophogen van deze keermuur betekent een muur van 2,25m boven de kaaien, die alle zichten op de rivier zou verhinderen en de kaaien bijna ontoegankelijk zou maken. De waterkering zal dus meer moeten zijn dan een louter beschermende infrastructuur. Een ligging nabij het water vergroot de stedelijke ruimte, terwijl een ligging nabij de stad net een groot kaaivlak behoudt. De voorziene waterkering voor het Droogdokkenpark bestaat uit een vaste waterkering, een dijk tot geactualiseerde Sigmahoogte van +9,25m TAW. De locatie van deze dijk is vrij te bepalen in functie van het parkontwerp, en dient de waarneming van getijden buitendijks uit te vergroten. Het Belvédère daarentegen wordt integraal opgehoogd tot geactualiseerde Sigmahoogte + 9,25m TAW. Mobiliteit Nauwgezet die ene grens van de waterkering bepalen haalt weinig uit, als er niet tegelijk voor wordt gezorgd dat de kaaiweg en alles wat erbij hoort makkelijk is over te steken. Op het Droogdokken‐ eiland wordt de kaaiweg een lokale straat met verkleind wegprofiel, die het tracé van de huidige Droogdokkenweg volgt. Het masterplan voorziet een apart regionaal fietspad langs de ganse lengte van de Scheldekaaien. Op het Droogdokkeneiland wordt deze regionale fietsroute mee in het wegprofiel van de kaaiweg geïntegreerd maar volgt ze een onafhankelijk traject, dat wordt bepaald in functie van het park‐ ontwerp. Een tramlijn is slechts op lange termijn mogelijk. Een beperkte bestemmingsparking voor de parkbezoekers dient te worden voorzien. Publieke ruimte en beeldkwaliteit Antwerpen heeft vele karakters, die elk recht hebben op een geëigende en unieke relatie met de rivier. Toch blijft eenheid, samenhang en continuïteit van de historische rede, over de verschillen heen, een grote zorg. Het is natuurlijk in eerste instantie de imposante stroom zelf die de Schelde‐ kaaien bindt tot één stadslandschap. Maar zeker bij uitvoering in fasen zal deze samenhang onvol‐ doende overeind blijven, als ze niet wordt onderbouwd door afspraken voor materiaalgebruik en herinrichting van de Scheldekaaien. Op het Droogdokkeneiland wordt een gradiënt voorzien van natuurlijkheid, over stedelijkheid naar het havenkarakter van de droogdokkensite. Het grootstedelijk park wordt ontworpen op een wisse‐ lende gebruiksintensiteit. Het Belvédère is een leeg mineraal balkon met zicht op stad en rivier. Een globale ontwerpstrategie is noodzakelijk voor heel het Droogdokkeneiland, inclusief droogdokken, vooraleer een parkontwerp kan worden gemaakt. Kaaiprogramma’s Zoals gezegd wacht veel waardevol historisch patrimonium op een gepaste herbestemming. Nieuwe bestemmingen zijn per definitie publiek en gericht op een breed publiek. Maar ook nieuwe bakens kunnen worden toegevoegd op weloverwogen plekken op de kaaizone, en voegen daarmee expliciet een nieuwe laag toe aan de veelzijdige waterkant. Maar dit zal met veel zorg moeten gebeuren, op precies gekozen locaties, genereus maar zonder alle potentieel voor later nu reeds op te gebruiken.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
14
Tenslotte kunnen de stadswijken Montevideo (als onderdeel van havenkwartier Eilandje) en Nieuw Zuid gedeeltelijk worden uitgebreid op de Scheldekaaien. Alleen kleinschalige parkvoorzieningen kunnen worden geïntegreerd in het park. Het Belvédère blijft steeds onbebouwd. Er is ruimte voor een publiekgerichte grootstedelijke functie met beperkte foot‐ print en mits een optimale landschappelijke inpassing in het park. De precieze invulling moet worden bepaald in functie van een opportuniteit op (lange) termijn. Immers, de unieke locatie van het Droogdokkeneiland moet spaarzaam worden ingezet. Voor de grootstedelijke functie werd geen bouwenveloppe bepaald, het maximaal volume is immers afhankelijk van de concrete functie en dient op projectniveau te worden onderzocht. In het Droogdokkenpark zijn verder geen andere permanente functies, noch private functies toegelaten.
3.1.7
Masterplan Eilandje Masterplan Eilandje werd goedgekeurd door college en de gemeenteraad in 2002. Het Masterplan Eilandje geeft de krijtlijnen voor de ontwikkeling van het Eilandje als een stadsinbreidingsproject en vormt de basis voor de beeldkwaliteitplannen en BPA’s die de realisatie ervan moeten concretiseren. Het beoogt zowel herontwikkeling en renovatie van de bestaande bebouwing als ontwikkeling van bijkomend programma. Het Masterplan toont een toekomstbeeld voor het Eilandje waarbij het water een prominente rol speelt. De dokken zijn sfeerbepalend en vormen een verwijzing naar de historiek van het gebied. De uitvoering van het Masterplan gebeurt in twee fasen. Fase 1 geeft opdracht tot de opmaak van een BPA Eilandje voor respectievelijk het gebied rond de Oude Dokken, de Montevideowijk en de Cadixwijk en een BPA voor de Rijnkaai. Het Masterplan Eilandje, fase 2 maakt een globale visie voor de ontwikkeling van het Mexico‐eiland, het Droogdokkeneiland en het Kempeneiland. Het legt relaties tussen het Eilandje en de grootschalige gebieden erlangs, met name de haven, de Ooster‐ weelverbinding en de Noorderlaan. “De positie van het Droogdokkeneiland in de buitenbocht van de Schelde heeft een bijzonder panorama op de stad tot gevolg. Op het Droogdokkeneiland wordt de overgang van de Schelde naar de droogdokken door een heldere zonering tot stand gebracht. Een centrale route speelt in op deze twee atmosferen en legt een directe relatie met de Montevideowijk. Het actieve gebruik van zowel Royerssluis, Kattendijksluis en Siberiabrug in combinatie met de monumentale droogdokken garanderen het behoud van de historische havenatmosfeer in de toekomst. Het handhaven van beeldbepalende en monumentale bebouwing spelen hier ook een rol in.” Het Masterplan Eilandje fase 2 gaat uit van een driedelige zonering van het Droogdokkeneiland: Een westelijke groene, zachte zone langs de Schelde die aansluit op de groenstructuur en zich via het Noordkasteel langs de Schelde naar het noorden begeeft. De groene zone is open van karakter en kent nauwelijks bebouwing. Het Droogdokkeneiland biedt de unieke kans om het groen van het Noordkasteel dichterbij de stad te brengen. De continuïteit van de groene zone is van belang. Deze zone wordt uitgebouwd als een ruig, groen gebied, met aandacht voor ecologie (bijvoorbeeld langs de Scheldeoevers), en met integratie van post‐industriële elementen met maritiem karakter. “De groene open ruimte op het Droogdokkeneiland is van groot belang, niet alleen voor het Eilandje, maar voor de hele stad. Een groen park aan de Schelde heeft de potentie uit te groeien tot een formidabel recreatiegebied voor Antwerpen, waaraan het panorama van de Scheldebocht een extra kwaliteit toevoegt. Vanuit het park wordt het zicht over de Schelde op de binnenstad maximaal benut.” Een oostelijke zone bestaat uit de oude droogdokken en heeft een hard en stenig karakter. Deze zone is veel meer besloten, wat door bebouwing tussen de dokken toe te voegen nog meer geaccentueerd wordt. De bestaande (al dan niet beschermde) gebouwen van de haven worden gaandeweg aangevuld of vervangen door nieuwe gebouwen van de haven, of door een volledig nieuw programma (bij voorkeur grootschalige functies in de openbare en recreatieve sfeer). De droogdokken worden opengesteld voor publiek als aanvulling op de culturele as met het MAS en het Koninklijk Ballet van Vlaanderen.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
15
“Bij de programmatische invulling van het Droogdokkeneiland ligt de nadruk op stedelijke recreatie en bijzondere functies. Het openstellen en zichtbaar maken van de droogdokken voor een groot publiek is een mooie aanvulling op de culturele as door het Eilandje.” Een langgerekte overgangszone tussen de noord‐zuid ontsluitingsweg vormt de overgang tussen voorgenoemde zones. Het bedient de verschillende activiteiten van parkeerplaats en voorziet de nodige infrastructuur voor exploitatie van het gebied. De parkeerplaats wordt op een landschap‐ pelijke manier aangelegd. De bebouwde oppervlakte is beperkt tot maximaal 1/3 van de zone en de bebouwing is op een dusdanige manier ingeplant dat het visueel contact en voetgangersbewegingen tussen de harde en de groene zone mogelijk blijven. “De infrastructuur op het Droogdokkeneiland wordt bepaald door de noord‐zuid lijn die de kaaien met de singel moet gaan verbinden. Deze lijn wordt ter hoogte van de Royerssluis met de Siberiastraat verknoopt. Rond de Royerssluis ontstaat een belangrijke entree tot de haven vanuit het Eilandje.” Als aanvulling op het Masterplan Eilandje zijn onderstaande plannen opgesteld als richtlijn om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te bekomen. Het beeldkwaliteitplan buitenruimte geeft richtlijnen omtrent verschillende thema’s, met name verkeer, groen, straatprofielen, verlichting, meubilair, terrassen, reclame en kunst. Het beeldkwali‐ teitsplan architectuur geeft een visie over de gewenste typologie van de gebouwen. Deze wordt verduidelijkt aan de hand van streefbeelden. Het waterplan voorziet in een multifunctionele programmatie van de dokken met recreatieve invullingen en ruimte voor wonen op het water. Het waterplan Eilandje wordt momenteel geactualiseerd. In het nieuwe waterplan worden verschillende projecten gedefinieerd en gekoppeld aan een budget en een timing. De principes van het nieuwe waterplan werden door het college goedgekeurd in 2010. Het nieuwe waterplan definieert de harde droogdokkenzone als een reconversieproject en beschrijft vooral de potentie van het gebied: “De drie eerste droogdokken van de negen imposante droogdokken worden niet meer gebruikt voor droogdokactiviteiten. De andere zes droogdokken zijn nog in industrieel gebruik door AWN (Algemene Werkhuizen Noord, een dienst van het havenbedrijf) en SKB (Scheepvaart‐ en Konstruktie‐ bedrijf nv, een private firma). Ook twee gebouwen die in het bouwblok tussen droogdok 1 en 2 staan zijn buiten gebruik. Het gaat om het als monument beschermde pomphuis van 1895 en een vervallen dienstwoning van 1905. Het plaatje leent zich perfect om een al dan niet tijdelijk cultureel programma als een bar, een bioscoop of een theater in op te bouwen en een vervlechting te bekomen van havenactiviteiten en stadsontwikkeling. Bij het uit dienst nemen van de droogdokken door het havenbedrijf kunnen de droogdokken ingevuld worden met een zeer divers cultureel, museaal en sociaal economisch programma. Er zou een zonering tot stand gebracht kunnen worden waarbij de meest noordelijke droogdokken in gebruik blijven voor scheepsherstelling terwijl de meest zuidelijke herbestemd worden voor recreatieve doel‐ einden. Het middengedeelte kan een combinatie zijn van de twee, met ruimte voor sociale tewerk‐ stellingsprojecten of scheepsreparatie voor historische schepen. Verschillende bestaande beeldbepalende gebouwen (verschillende types van loodsen) kunnen herbestemd worden. Voor de herlocalisatie van het sociale tewerkstellingsproject Werkvorm vzw die vandaag gevestigd zijn op kaai 38 in de Cadixwijk zijn de loodsen op de droogdokkensite een ideale vervanger. Voor een actief museum over scheepvaart en over de Antwerpse havenwereld waar je als bezoeker kan mee doen en denken zijn de droogdokken ook dé geschikte plek. Een dok zou ook ingericht kunnen worden als concertzaal, sporthal of zwembad.” Het groenplan geeft een groenstrategie voor het Eilandje weer met een systeem van boomgroepen die over het gebied verspreid worden.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
16
3.2
Juridische toestand
3.2.1
Gewestplan De oeverstrook tussen dijk en Schelde is ingekleurd als gebied voor gemeenschaps‐ en openbare nutsvoorzieningen. De rest van het Droogdokkeneiland is bestemd als gebied voor ambachtelijke bedrijven en KMO’s. Zowel het nabije Noordkasteel als de tegenliggende linkeroever van de Schelde zijn ingekleurd als natuurgebied of gebied voor recreatie. Het Mexico‐eiland aan de overzijde van het Kattendijkdok is net zoals het Droogdokkeneiland bestemd als gebied voor ambachtelijke bedrijven en KMO’s. Ten noorden van de Royerssluis begint het industriegebied van de haven. De Rijnkaai tenslotte, ten zuiden van de Kattendijksluis, is een gemengd gemeenschapsvoorzienings‐ en dienstverlenings‐ gebied, bestemd voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen evenals dienst‐ verleningsbedrijven of inrichtingen in verband met haven en scheepvaart.
Figuur 3‐1: aanduiding van het plangebied op het gewestplan
3.2.2
BPA’s en RUP’s Er gelden geen BPA’s of RUP’s voor dit gebied.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
17
3.3
Overige relevante juridische elementen In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de overige juridische randvoorwaarden met betrekking tot dit RUP. Type Plan RUIMTELIJK Natuur Ramsargebieden Vogelrichtlijngebieden Habitatrichtlijngebieden Gebieden van het duinendecreet Gebieden van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN), decreet Natuurbehoud Vlaamse of erkende natuurreservaten Bosreservaten Natuurinrichting Gebieden met recht van voorkoop vanuit natuur Bodem Bodemkwaliteit Water Beschermingszones grondwaterwinningen Bevaarbare waterlopen Onbevaarbare waterlopen (Klasse) Landbouw Ruilverkaveling Gebieden met recht van voorkoop vanuit natuur Landschap Beschermde monumenten
Beschermde dorpsgezichten Beschermde landschappen Beschermde stadsgezichten Erfgoedlandschappen Landinrichting
Binnen het plangebied
Aangrenzend aan het plangebied
Geen. Geen. Schelde‐ en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent Geen. Geen.
Geen. Geen.
Geen. Geen. Geen. Geen.
Geen. De slikken en schorren langsheen de Schelde Geen. Geen. Geen. Geen.
Binnen het plangebied zijn een aantal oriënterende bodemonderzoeken uitgevoerd. Geen. Geen. Geen.
Geen. De Schelde Geen.
Geen. Geen.
Geen. Geen.
2 sluiswachterhuisjes aan noord‐en zuidzijde van de Kattendijksluis; Het pomphuis bij droogdokken 1 tot 6; De Kattendijksluis; De sluismeesterswoning bij de Royerssluis; De kaaimuren van het Kattendijkdok; De stadsdroogdokken 1‐6 en 8‐10 Geen. Geen. Geen. Geen. Geen.
Geen. Geen. Geen. Geen. Geen.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
18
4
Bepalen van de Plan‐MER plicht Met de goedkeuring van het besluit betreffende de milieueffectrapportage over plannen en programma’s door de Vlaamse Regering op 12 oktober 2007, moet de initiatiefnemer van een plan met – mogelijk – aanzienlijke milieueffecten, zoals bijvoorbeeld ruimtelijke uitvoeringsplannen, deze milieueffecten en eventuele alternatieven in kaart brengen. Ruimtelijke uitvoeringsplannen waarvan de plenaire vergadering plaats vindt na 1 juni 2008, moeten aan de regelgeving voldoen. Er geldt evenwel enkel een plan‐MER‐plicht voor deze plannen en programma’s die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben. Om al dan niet te kunnen besluiten tot een plan‐MER‐plicht moeten geval per geval de volgende drie stappen doorlopen worden:
Stap 1: valt het plan onder de definitie van een plan of programma zoals gedefi‐ nieerd in het Decreet houdende Algemene Bepalingen inzake Milieubeleid (DABM) ? >> RUP’s vallen onder deze definitie;
Stap 2: valt het plan onder het toepassingsgebied van het DABM ? >> dit is het geval indien: o Het plan het kader vormt voor de toekenning van een vergunning (stedenbouwkundige, milieu‐, natuur‐, kap‐,…) aan een project; o Het plan mogelijk betekenisvolle effecten heeft op speciale bescher‐ mingszones waardoor een passende beoordeling vereist is.
Gemeentelijke ruimtelijk uitvoeringsplannen vormen het kader voor de toekenning van een steden‐ bouwkundige vergunning, die pas kan worden verleend als het voorgenomen project zich in de bestemming bevindt die overeenstemt met de bestemming vastgelegd in het ruimtelijk uitvoerings‐ plan. Het RUP vormt dus het kader op basis waarvan de stedenbouwkundige vergunning toegekend wordt. Het RUP “Droogdokkenpark” valt bijgevolg onder het toepassingsgebied van het DABM.
Stap 3: valt het plan onder de plan‐MER‐plicht ? >> Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen: o Plannen die “van rechtswege” plan‐MER‐plichtig zijn (geen vooraf‐ gaande “screening” vereist): Plannen die het kader vormen voor projecten die vallen onder het toepassingsgebied van de Omzendbrief LNE 2011/13 én niet het gebruik regelen van een klein gebied op lokaal niveau noch een kleine wijziging inhouden én betrekking hebben op landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afval‐ stoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening (een RUP voldoet per definitie aan deze laatste voorwaarde); Plannen die het kader vormen voor projecten uit bijlage I of II van het BVR van 10 december 2004 (project‐MER‐plicht) én niet het gebruik regelen van een klein gebied op lokaal niveau noch een kleine wijziging inhouden én betrekking hebben op landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afval‐ stoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening (een RUP voldoet per definitie aan deze laatste voorwaarde); Plannen waarvoor een passende beoordeling vereist is én niet het gebruik regelen van een klein gebied op lokaal niveau noch een kleine wijziging inhouden;
3 Milieueffectbeoordeling en vergunningverlening voor bepaalde projecten ten gevolge van het arrest van het Hof van Justitie van 24 maart 2011 (C‐435/09, Europese Commissie t. België).
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
19
o
o
Plannen die niet onder de vorige categorie vallen en waarvoor geval per geval moet geoordeeld worden of ze aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben >> “screeningplicht” Plannen voor noodsituaties (niet plan‐MER‐plichtig, maar hier niet relevant).
Het RUP “Droogdokkenpark” heeft (onder meer) betrekking op een project dat valt onder categorie 10h) van Bijlage II van het besluit van de Vlaamse regering van 10 december 2004: “werken (…) ter beperking van overstromingen, met inbegrip van de aanleg van sluizen, stuwen, dijken, overstromingsgebieden en wachtbekkens, die gelegen zijn in of een aanzienlijke invloed kunnen hebben op een bijzonder beschermd gebied”. In dit geval gaat het dus om de heraanleg en verhoging van een dijk t.h.v. een habitatrichtlijngebied. De Scheldedijk op Droogdokkeneiland vormt ca. 600 m van de in totaal ca. 114 km dijken in het bekken van de Zeeschelde die conform het geactualiseerd Sigmaplan moeten verhoogd worden om de kans op overstromingen tot het vooropgesteld risiconiveau.terug te brengen. De milieueffecten van deze dijkverhogingen (en de andere onderdelen van het geactualiseerd Sigmaplan) zijn onder‐ zocht en beoordeeld in het betreffende plan‐MER, dat werd goedgekeurd door de Dienst Mer op 27/6/20054. In functie van de uitvoering van de heraanleg van de dijk (en integratie in het Droog‐ dokkenpark) zal door W&Z een verzoek tot ontheffing van project‐MER‐plicht opgesteld worden. De verbreding van de Royerssluis valt onder categorie 10f) van Bijlage II: “aanleg van havens en haveninstallaties, met inbegrip van visserijhavens, waaronder de aanleg van dokken en sluizen”. De Royerssluis ligt echter buiten het plangebied en de verbreding ervan maakt geen deel uit van de geplande activiteiten i.k.v. het RUP Droogdokkenpark. Deze werken vallen onder het Strategisch Plan van de haven van Antwerpen, waarvan de milieueffecten werden onderzocht en beoordeeld in het plan‐MER “Strategisch plan en afbakening zeehavengebied Antwerpen”5. In functie van de uitvoering van de werken aan de Royerssluis zal door MOW, Afdeling Haven‐ en Waterbeleid, een project‐MER opgesteld worden. Voorts zou het RUP kunnen beschouwd worden als een stadsontwikkelingsproject zoals vermeld in de Omzendbrief LNE 2011/1. Het plangebied valt tevens binnen Habitatrichtlijngebied. Het betreft echter een klein gebied van lokaal belang waaraan kleine wijzigingen aangebracht worden, waardoor toch besloten kan worden dat het RUP niet van rechtswege plan‐MER‐plichtig is. In de effectbeoordeling is een voortoets tot Passende Beoordeling opgenomen i.f.v. de mogelijke effecten op habitatrichtlijngebied. Voor niet van rechtswege plan‐MER‐plichtige RUP’s dient geval per geval een screeningsprocedure doorlopen te worden teneinde een conclusie te kunnen maken omtrent eventuele plan‐MER‐plicht. In volgende paragrafen wordt het screeningsonderzoek, ook wel het onderzoek naar het voorkomen van aanzienlijke milieueffecten als gevolg van het plan, gevoerd.
4 TV Resource Analysis – IMDC – Grontmij – Ecolas, Plan‐MER Actualisatie Sigmaplan, april 2005 5
TV Haven 2030 (IMDC – Resource Analysis – Aeolus – SumResearch – Tritel – Technum),
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
20
5
Potentiële milieueffecten van het plan
5.1
Bodem Uit de bodemkaart blijkt de bodem van het plangebied volledig te bestaan uit een antropogene bodem (OB). Door de aanwezigheid van slikken en schorren in het westen van het plangebied kan echter verondersteld worden dat hier toch nog een vrij natuurlijke bodem aanwezig is. Uit de OVAM‐databank van de verspreiding van bodemonderzoeken in Vlaanderen (toestand 18/08/ 2011) blijkt dat er verspreid over het oostelijk deel van het plangebied 5 oriënterende bodem‐ onderzoeken werden uitgevoerd (dossier‐ID’s 11325, 36609, 18624, 19212 en 4860). Eén ervan (dossier‐ID 4860) heeft geleid tot het uitvoeren van een beschrijvend bodemonderzoek.
Figuur 5‐1: situering van het plangebied op de bodemkaart (+ OVAM‐dossiers) Gezien het plangebied volledig wordt aangeduid als antropogene bodem, worden geen negatieve effecten verwacht door eventuele vergravingen op profielvernietiging en verdichting. In het wed‐ strijdontwerp werd de oppervlakte van de westelijke, natuurlijke slikken‐ en schorrenzone lichtjes gereduceerd (met ca. 0,35 ha). Dit ontwerp zal echter aangepast worden, zodat de actuele opper‐ vlakte slikke en schorre minimaal behouden blijft, waardoor geen negatieve effecten verwacht worden. Er worden geen activiteiten gepland die bodemverontreiniging met zich mee kunnen brengen. Bij een eventuele bemaling dient er op gelet te worden dat de mogelijke bodemverontreiniging ter hoogte van de locaties waar reeds een bodemonderzoek werd uitgevoerd zich niet kunnen versprei‐ den. Ook bij vergravingen ter hoogte van de gekende bodemonderzoeken dient er op gelet te worden dat eventuele bodemverontreinigingen zich niet kunnen verspreiden. Vanuit de discipline bodem worden geen aanzienlijke effecten verwacht, indien wordt rekening gehouden met de milderende maatregelen en de geldende wetgeving.
5.2
Water Het plangebied bevindt zich in het bekken van de Benedenschelde, meer bepaald in het deelbekken van de Scheldehaven. Het plangebied grenst in het (zuid)westen aan de Schelde, welke een bevaarbare waterloop is.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
21
Op 20 juli 2006 keurde de Vlaamse Regering het uitvoeringsbesluit voor de watertoets goed. Dit besluit geeft aan de overheden die vergunningen afleveren richtlijnen voor de toepassing van de watertoets. Er werden watertoetskaarten opgemaakt die dienen ter evaluatie van de effecten van vergunningsplichtige ingrepen of van plannen of programma’s waarbij het bodemgebruik op een bepaalde locatie of voor een bepaald gebied wordt gewijzigd. Op basis van deze watertoetskaarten kunnen voor het plangebied volgende vaststellingen worden gemaakt:
Het plangebied is sterk grondwaterstromingsgevoelig; Het plangebied is (grotendeels) niet overstromingsgevoelig; Het plangebied is niet gelegen in infiltratiegevoelig gebied; Het plangebied wordt gedeeltelijk als erosiegevoelig aangeduid.
grondwaterstromingsgevoeligheidskaart
overstromingsgevoeligheidskaart
Infiltratiegevoeligheidskaart
erosiegevoeligheidskaart
Figuur 5‐2: situering van het plangebied op de watertoetskaarten Aanvullend wordt nog meegegeven dat op basis van de grondwaterkwetsbaarheid blijkt dat het plangebied grotendeels in zeer kwetsbaar gebied (Ca1/v: zand/verzilt grondwater met een zandige deklaag van 5m of minder) gelegen is. De slikken en schorrenzone wordt niet aangeduid op de grondwaterkwetsbaaheidskaart (onvoldoende gegevens beschikbaar). Naast het vermelde kaartmateriaal voor de watertoets, kunnen de overstromingskaarten (Agiv) geraadpleegd worden. Hierop worden de recent overstroomde gebieden (ROG’s), de risicozones
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
22
voor overstromingen en de overstroomde gebieden bij de meest recente overstromingen (14‐15/11/ 2010 en 14/01/2011) aangeduid. In het plangebied zijn geen van die zones ingekleurd. Het plan‐ gebied wordt echter wel aangeduid op de NOG‐kaart (van nature overstroombare gebieden), en meer bepaald als “overstroombaar vanuit de rivier”. Het afvalwaterbeleid wordt gestuurd via de gemeentelijke zoneringsplannen, waarin afgebakend wordt welke zones te rioleren zijn en in welke zones IBA’s moeten komen (al dan niet collectief beheerd). Het plangebied valt grotendeels binnen het centraal gebied. De noordoostelijke zone (vanaf dok 8, 9 en 10) en de volledige westelijke zone worden niet aangeduid op het zoneringsplan. In het westen van het plangebied (en ten oosten van de bestaande pier) is een zone gelegen binnen het collectief te optimaliseren buitengebied. Het plangebied is gelegen in de zuiveringszone Antwerpen‐Zuid, waarbij het afvalwater wordt afgevoerd naar een RWZI met een basiscapaciteit van 171.000 IE.
Op basis van de watertoetskaarten kunnen de volgende opmerkingen gemaakt worden:
Het plangebied is (grotendeels) niet overstromingsgevoelig (enkel dok 1 en een gedeelte van de slikken en schorrenzone wordt aangeduid als sterk overstromingsgevoelig).
Het plangebied is gedeeltelijk erosiegevoelig, en dit omwille van de niveauverschillen die er aanwezig zijn binnen het plangebied. Ook na uitvoering van het plan zullen duidelijke niveauverschillen aanwezig zijn. Hierdoor zal het noodzakelijk zijn de bermen/dijken voldoende te verstevigen zodat ze bestand zijn tegen afstromend hemelwater. Verder dient rekening gehouden te worden met de eroderende werking van de getijden. De dijk dient daarom te voldoen aan de hydraulische randvoorwaarden, opgelegd in de hydraulische randvoorwaardennota van het Waterbouwkundig Labo, daterend van maart 2009, en de voorwaarden uit het Geactualiseerd Sigmaplan van de Vlaamse Overheid. Dit houdt onder meer in dat geen bomen op het dijklichaam kunnen voorzien worden. De bekleding van de dijk dient het dijklichaam te beschermen tegen de eroderende werking van golven en stroming. Er dient vooral aandacht besteed te worden aan de bescherming tegen overslaand water afkomstig van golven in extreme omstandigheden. Indien een grasmat voorzien wordt, dient deze voldoende verstevigd te zijn.
Gezien het plangebied sterk gevoelig is voor grondwaterstroming dient advies aangevraagd te worden bij de bevoegde adviesinstantie indien een ondergrondse constructie gebouwd wordt met een diepte van meer dan 3m en 50m lang.
Het plangebied is niet infiltratiegevoelig. Toch dienen er voldoende opvangvoorzieningen voor water gerealiseerd te worden.
De invulling van het plangebied voorziet (beperkt) de mogelijkheid van bijkomende gebouwen en/of verharde oppervlakten (een aantal wegen en gebouwen worden verwijderd en er komen een aantal
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
23
nieuwe gebouwen en wegen in de plaats). Het bestaande niveauverschil wordt nog versterkt (een dijklichaam met een hoogte van +9,25m TAW is een voorwaarde vanuit het geactualiseerde Sigma‐ plan), waardoor geconcentreerde afstroming van hemelwater kan versterkt worden. Hierdoor kunnen er effecten op het lokale afwateringssysteem zijn. Er dient bijgevolg voldoende aandacht te zijn voor het opvangen van dit afstromend regenwater. Het RUP dient steeds te beantwoorden aan de vigerende normen van het besluit van de Vlaamse regering van 1 oktober 2004 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater. Deze verordening bevat minimale voorschriften voor de lozing van niet‐verontreinigd hemelwater, afkomstig van verharde oppervlakken. Het algemeen uitgangs‐ principe hierbij is dat hemelwater in eerste instantie zoveel mogelijk gebruikt wordt. In tweede instantie moet het resterende gedeelte van het hemelwater worden geïnfiltreerd of gebufferd, zodat in laatste instantie slechts een beperkt debiet vertraagd wordt afgevoerd. De opvang en afvoer van hemelwater afkomstig van de extra gebouwen dient in overeenstemming met deze verordening opgevangen worden op het terrein zelf, waardoor er geen effecten te verwachten zijn op de waterhuishouding. Volgens de gewestelijke stedenbouwkundige verordening dient het buffervolume van een infiltratie‐ voorziening in verhouding te staan tot het gerealiseerde infiltratiedebiet. Het buffervolume van de infiltratievoorziening dient minimaal 300 liter per begonnen 20 vierkante meter referentie‐ oppervlakte van de verharding te bedragen. De oppervlakte van de infiltratievoorziening dient minimaal 2 vierkante meter per begonnen 100 vierkante meter referentieoppervlakte van de verhar‐ ding te bedragen. Van deze afmetingen kan slechts afgeweken worden indien de aanvrager aantoont dat de door hem voorgestelde oplossing een afdoende buffer‐ en infiltratiecapaciteit heeft. Een groot deel van de centrale en noordelijke zone zal worden aangelegd in asfalt. De oostelijke zone, ter hoogte van de dokken, is momenteel reeds verhard en zal in de toekomst bestaan uit kasseien. Er dient op gelet te worden dat er voldoende buffer‐ en/of infiltratievoorzieningen worden getroffen. Verder wordt er aangeraden om zoveel mogelijk met waterdoorlatende verharding te werken zodat directe natuurlijke infiltratie bevorderd wordt, zeker wat betreft de wegenis die enkel bedoeld is voor de zwakke weggebruiker. Voor de niet‐ingekleurde delen op het zoneringsplan geldt dat indien er in de toekomst nieuwe bebouwing wordt opgericht binnen deze zone, het afvalwater afkomstig van dat gebied eveneens zal moeten afwateren op de riolering en zal het gebied eveneens moeten ingekleurd worden in de toekomst. Indien dit niet het geval is, zal een IBA moeten voorzien worden. In functie van het geactualiseerde Sigmaplan wordt opgelegd dat de dijklichamen een minimale hoogte van +9,25m TAW dienen te hebben om Antwerpen in de toekomst te beschermen tegen overstromingen in uitzonderlijke omstandigheden van stormspringtij. Na uitvoering van het RUP zal deze dijkhoogte bereikt worden. Antwerpen zal op die manier beschermd worden tegen overstro‐ mingen wat positief wordt beoordeeld. Er zijn vanuit de discipline water geen aanzienlijke milieueffecten te verwachten, wanneer de geformuleerde aanbevelingen worden gevolgd.
5.3
Fauna en flora
5.3.1
Algemeen Het westelijk deel, met name de slikken en schorrenzone, van het plangebied is gelegen binnen het Habitatrichtlijnengebied “Schelde‐ en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent”. Op minder dan 100m ten westen van het plangebied is het VEN‐gebied “De slikken en schorren langsheen de Schelde” gelegen. De grootste natuurwaarden binnen het plangebied situeren zich dan ook in het westen van het plangebied. Volgens de Biologische Waarderingskaart (BWK) wordt het gedeelte binnen het Habitat‐ richtlijnengebied aangeduid als slik, zeebiesvegetatie en rietland welke biologisch zeer waardevol
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
24
zijn. Meer in het noorden situeren zich biologisch waardevolle rietlanden en dijkvegetatie. Aangrenzend aan het Habitatrichlijngebied komt eveneens een biologisch waardevolle dijkvegetatie voor, samen met enkele complexen van biologisch minder waardevolle en waardevolle elementen bestaande uit loofhoutaanplant en soortenrijk permanent grasland. De grootste natuurwaarden in de omgeving van het plangebied zijn gesitueerd ten noordwesten van het plangebied en aan de tegenoverliggende Scheldeoever (Linkeroever). Deze bestaan hoofdzakelijk uit biologisch (zeer) waardevolle zeebiesvegetaties, rietlanden, dijkvegetaties, eutrofe plassen en slikken.
Figuur 5‐3: situering van het plangebied op de BWK en ten opzichte van het Habitatrichtlijngebied (blauwe lijn) Volgens de Vogelatlas (versie 2010) is het westen van het plangebied (slikken en schorrenzone) gedeeltelijk binnen een pleistergebied gelegen, met name “Zeeschelde boerenschans – Burcht (boot‐ telling)”. Dit pleistergebied is hoofdzakelijk van belang voor eenden, maar ook voor andere watervogels. De Vogelatlas vermeldt in het bijzonder Aalscholver, Bergeend, Blauwe reiger, Fuut, Knobbelzwaan, Krakeend, Kuifeend, Meerkoet, Nijlgans, Pijstaart, Slobeend, Smient, Tafeleend, Wilde eend en Wintertaling. Verder loopt een seizoenstrekroute over het plangebied van het zuidwesten naar het noordoosten. Een voedseltrekroute van belang voor eenden grenst in het zuidoosten aan het plangebied.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
25
Figuur 5‐4: situering van het plangebied op de Vogelatlas (2010)
Figuur 5‐5: huidige natuurlijke structuur (links) en geplande natuurlijke structuur (rechts) (cirkel: inname habitatrichtlijngebied) Bij de heraanleg van het Droogdokkenpark wordt de westelijke en centrale zone opgenomen in het landschapspark. Het licht glooiend landschap van dit park krult zich rond de bestaande boom‐ partijen en respecteert belangrijke solitairen. De vlakke gebieden in het park worden uitgevoerd in graszones, de golvende gebieden worden voorzien van grassen en bloemen met wild karakter. Het park wordt doorkruist door een netwerk van paden en routes. Er worden nieuwe bomen aangeplant, zowel binnen het park, als ter hoogte van de evenementenzone en het Belvédère. Bestaande bomen worden zoveel mogelijk behouden, nieuw aan te planten bomen zullen bestaan uit gemengd inheems loofhout. De westelijke en noordwestelijke biologisch zeer waardevolle zone blijft grotendeels behouden en de oppervlakte‐inname van het Belvédère binnen Habitatrichtlijngebied wordt gecompenseerd op
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
26
basis van het ecologisch inrichtingsadvies van INBO. Hiervoor dient de dijk net ten noorden van de Blevédère landinwaarts verplaatst te worden, waardoor de smalle schorgordel die momenteel aanwezig is, zal optimaliseren. Deze dijkverplaatsing zal resulteren in een oppervlakte van ruim 4.500m² estuariene natuur (op termijn schor). Daarnaast wordt in dit geoptimaliseerd ontwerp voorgesteld de slikzone op te ruimen en de steigers te verwijderen, waardoor de kwaliteit van de site verhoogd zal worden. Hierdoor zijn er geen significant negatieve effecten te verwachten (zie ook §5.3.2). De overige zones zijn momenteel hoofdzakelijk biologisch minder waardevol. Door het uitvoeren van het RUP zal de gehele centrale zone een uitgesproken groen karakter krijgen, waardoor de biologische waardering er zal toenemen. Inzake de voorkomende avifauna ter hoogte van de slikken en schorrenzone is enige bijkomende ver‐ storing mogelijk onder de vorm van rustverstoring. Er wordt immers verwacht dat het Droog‐ dokkenpark intensief zal gebruikt worden voor recreatie en bijgevolg ook de geplande pier boven het Habitatrichtlijngebied. Gezien deze pier zich gemiddeld een aantal meters boven de begane grond zal bevinden, zal het opschrikeffect ten gevolge van beweging beperkt zijn. Geluidsproductie van recreanten op de pier kan echter wel voor verstoring zorgen. Echter, er wordt niet verwacht dat in het schorgebied zeer verstoringsgevoelige soorten tot broeden zullen komen, gezien het schor hiervoor te klein is6. Het aanplanten van nieuwe inheemse bomengroepen en het creëren van een groener landschap zal een positief effect hebben op de avi‐fauna ten opzichte van de huidige situatie. Er zijn geen gegevens beschikbaar over het voorkomen van vleermuizen ter hoogte van het plan‐ gebied of in de omgeving. Er wordt echter verwacht dat dit eerder laag zal zijn, gezien de stads‐ omgeving in de nabijheid. Het eindpunt van de pier zal de locatie worden voor een relatief groot‐ schalige lichtinstallatie die ’s nachts als een landmark in het Droogdokkenpark kan functioneren en zichtbaar is vanuit de binnenstad. Er wordt er aangeraden de geplande lichtinstallatie (gedeeltelijk) te doven na middernacht om de verstoring voor eventueel voorkomende vleermuizen zoveel mogelijk te beperken. Het plangebied fungeert momenteel niet als verbindingsgebied voor fauna en flora, met uitzon‐ dering van het westelijk deel die een verbinding maakt met de noordwestelijk gelegen groene zone. De slikken en schorrenzone in het westen blijft behouden, waardoor deze verbindingsfunctie kan blijven bestaan. Verder worden er geen barrière‐effecten verwacht door uitvoering van het RUP.
5.3.2
Voortoets Passende Beoordeling Het westelijk deel, met name de slikken en schorrenzone, van het plangebied is gelegen binnen het Habitatrichtlijnengebied “Schelde‐ en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent”. Het betreft een niet‐integraal beschermd gebied, waarvan – naast de gebieden die volgens het gewest‐ plan ofwel natuurgebied of reservaatgebied zijn – volgende habitats beschermd zijn: eventueel gefixeerde landduinen, droge en vochtige heiden, moerassen en vijvers, houtwallen en loofbossen. Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen het Habitatrichtlijnengebied, waardoor eventuele effecten mogelijk zijn. Het onderzoek om te bepalen of er mogelijk betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van speciale beschermingszones voorkomen, loopt volgens onderstaand schema en omvat in principe vijf hoofdvragen: 1.
Heeft het plan of programma een potentiële impact op de habitats (natuurlijke habitats en habitats van een soort) qua oppervlakte, ruimtelijke spreiding, structuur en kwaliteit?
2.
Heeft het plan of programma een potentiële impact op het evenwicht tussen, de verspreiding en densiteit van de soorten en de populaties in zijn geheel?
Ecologisch inrichtingsadvies Droogdokkenpark ‐ INBO
6
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
27
3.
Heeft het plan of programma een potentiële impact op de vitale factoren hoe de SBZ functioneert als ecosysteem?
4.
Heeft het plan of programma een potentiële impact op de abiotische relaties die de structuur en de functie van de SBZ bepalen?
5.
Heeft het plan of programma een potentiële impact op het bereiken van een gunstige staat van instandhouding voor de betreffende SBZ?
De begrippen ‘instandhouding’, ‘staat van instandhouding van een soort’ en ‘staat van instand‐ houding van een habitat’ zijn gedefinieerd in art. 2 van het Decreet Natuurbehoud: Instandhouding: het geheel van maatregelen die nodig zijn voor het behoud of herstel van habitats en populaties van wilde dier‐ en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. De staat van instandhouding van een habitat wordt als gunstig beschouwd wanneer: - het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen; - de nodige specifieke structuur en functies voor behoud op lange termijn bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan; - de staat van instandhouding van de voor die habitat gunstige typische soorten gunstig is. De staat van instandhouding van een soort wordt als gunstig beschouwd wanneer: - uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog altijd een levensvatbare component is van de habitat waarin de soort voorkomt en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven; - het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden; - er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden; Staat van instandhouding van een habitat: de som van de invloeden die op de betrokken habitat en de daar voorkomende typische soorten inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat of die van invloed kunnen zijn op het voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soorten in het Vlaamse Gewest; Staat van instandhouding van een soort: het effect van de som van de invloeden die op de betrok‐ ken soort inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de versprei‐ ding en de grootte van de populaties van die soort in het Vlaamse Gewest; Deze vragen zullen in onderstaande paragrafen behandeld worden.
5.3.2.1 Omschrijving Habitatrichtlijngebied Het habitatrichtlijngebied “Schelde‐ en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent” (BE2300006) beslaat een totale oppervlakte van 6.005 ha. Daarvan ligt ca. 3,6 ha binnen het plan‐ gebied (zie figuur 5‐3). Op basis van het wedstrijdontwerp zou ca. 0,3 ha estuarien gebied verloren gaan door de aanleg van de belvedère (zie figuur 5‐5). Dit SBZ‐H is aangemeld bij de EU vanwege het voorkomen van enkele specifieke habitattypen en soorten. Het gaat om de volgende aangemelde soorten en habitats: Bijlage I‐habitats
Estuaria: ontwikkelt bij het benedenstrooms gedeelte van een rivier dat onder invloed van de zeegetijdenwerking staat. Het estuarium reikt stroomopwaarts vanaf de monding in zee tot aan het einde van de brakwaterzone. In dit type is veel ruimte voor dynamische processen waarbij het sediment bij elk getij continu in beweging is. (BWK: ds). Het grootste deel van het plangebied binnen het Habitatrichtlijngebied behoort tot dit habitattype.
Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten: ontwikkelen langs de kust en in estuaria. Zandplaten ontstaan op dynamische plaatsen die rechtstreeks aan de golfwerking bloot‐ gesteld zijn. Slikken ontstaan op beschutte plaatsen waar het fijn gesuspendeerde slib neer‐
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
28
slaat, zoals in estuaria, in strandvlaktes, ... Er is ruimte voor natuurlijke erosie en sedimen‐ tatie (BWK: dz, ds). Dit habitat komt niet voor in of in de onmiddellijke omgeving van het plangebied.
Eénjarige pioniervegetaties van slik‐ en zandgebieden met Salicornia‐soorten en andere zoutminnende planten: ontwikkelt op zilte standplaatsen met Zeekraal en/of Schorrekruid. Ze komen voor op beschutte slikken die dagelijks overstromen met zout of brak water. Hier kan Zeekraal massaal ontkiemen (BWK: delen van ds en da). Dit habitat komt niet voor in of in de onmiddellijke omgeving van het plangebied.
Schorren met slijkgrasvegetaties (Spartinion): ontwikkelt op de overgang tussen slik en schor die bij elk getij overstromen. Het water kan zowel zout als brak zijn. De vegetaties worden gedomineerd door Bastaard‐ en Engels slijkgras. Op zandiger plaatsen vormt slijkgras geen dichte gordels en krijgen andere soorten een kans zoals Zulte, Zeebies of Gewoon kweldergras. Ook langs kreken en lager gelegen kommen in schorren. (BWK: afhankelijk van de bedekkingsgraad van de kruidlaag worden deze habitats gekarteerd als ds (slik) of da). Dit habitat komt niet voor in of in de onmiddellijke omgeving van het plan‐ gebied.
Atlantische schorren (Glauco‐Puccinellietalia maritimae): ontwikkelt op zilte standplaatsen die alleen bij springtij overstromen. Op de bodem vindt men meestal een goed ontwikkelde wierlaag die een belangrijke rol speelt bij de sedimentatie. Hierdoor gaan de planten‐ gemeenschappen van lage kwelders geleidelijk over in gemeenschappen van hoge kwelders. Gewoon kweldergras is de typische kensoort voor lage schorren met fijn slib, terwijl Zout‐ melde het aspect bepaalt op plaatsen met een snelle verzanding. Op middelhoge schorren die minder frequent overstromen, treden Lamsoor en Zeeweegbree op de voorgrond. (BWK: da, da‐slenken in hpr of hpr, plaatselijk ook mz). Dit habitat komt niet voor in of in de buurt van het plangebied.
Psammofiele heide met Calluna‐ en Genista‐soorten: ontwikkelt op extreem voedselarme, zure zandbodems op landduinen zonder uitgesproken profielontwikkeling. (BWK: delen van cg en cgb). Dit habitat komt niet voor in of in de buurt van het plangebied.
Open grasland met Corynephorus‐ en Agrostis‐soorten op landduinen: in het binnenland kunnen landduinen ontstaan op arme zandbodems als gevolg van zandverstuiving door allerlei verstoringen (overbegrazing, brand, overbetreding) of door sedimentatie van zand in de onmiddellijke omgeving van grote rivieren, waarbij rivierduinen ontstaan. (BWK: ha, hab) Dit habitat komt niet voor in of in de buurt van het plangebied.
Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamium of Hydrocharition: dit habitat ontwikkelt in ondiepe, stilstaande waters op voedselrijke bodem, zoals meren, vijvers, sloten en vaarten. Er is geen overmatige eutrofiëring zodat de algengroei beperkt blijft. (BWK: ae*, aev*, aev, aer*, en sommige ae). Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een vijver die mogelijks tot dit habitattype behoort.
Droge heide (alle subtypen): ontwikkelt op droge, zure voedselarme zandgronden met een goed ontwikkeld podzolprofiel (BWK: cg, cgb, cv, en sg). Dit habitat komt niet voor in of in de buurt van het plangebied.
Grasland met Molinia op kalkhoudende bodem en kleibodem (Eu‐Molinion): Blauw‐ graslanden komen voor op zure vaak venige bodems met basenrijke kwel met een periodiek sterk wisselende waterstand (BWK: hm). Dit habitat komt niet voor in of in de buurt van het plangebied.
Voedselrijke ruigten: Boszomen op voedselrijke, humeuze en vochtige grond, in de over‐ gangszone tussen loofbos en lage grazige begroeiingen met een combinatie van getemperd licht en beschutting (BWK: hf of hfb, hfc en hft). Dit habitat komt niet voor in of in de buurt van het plangebied.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
29
Laaggelegen, schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis): ontwikkelt op matig vochtige tot droge, meestal kalkhoudende en basische, min of meer voedselrijke gronden, meestal op klei‐, lemig zand‐ en leemgronden. Glanshaverhooilanden zijn grond‐ wateronafhankelijk en overstroming komt zelden voor (BWK: hu). Dit habitat komt niet voor in of in de buurt van het plangebied.
Eikenbossen van het type Stellario‐Carpinetum: ontwikkelt op matig voedselrijke tot voedselrijke, meestal droge leemgronden met een belangrijke zandfractie (BWK: qa, fa) Dit habitat komt niet voor in of in de buurt van het plangebied.
Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno‐Padion, Alnion incanae, Salicion albae): Alle types komen voor op zware bodems, algemeen rijk aan alluviale afzettingen. Ze worden periodiek overstroomd door de jaarlijkse stijging van het water‐ niveau in rivier of moeras, maar bij laagwaterniveau worden ze goed gedraineerd en doorlucht. (BWK: va, vo, vm, vc, vf, vn, en sf). Dit habitat komt niet voor in of in de buurt van het plangebied.
Het estuariene habitat ter hoogte van het Droogdokkenpark is bijna 3ha groot. Het estuariene habitat binnen het projectgebied bestaat hoofdzakelijk uit middelhoog slik. De site is grotendeels te categoriseren als hoogdynamisch. Het middelhoog en hoog slik in de luwte van de pier is mogelijk laagdynamischer.
Figuur 5‐6: ecotopenkaart 2011 – water en slikhabitats Droogdokken (bron:INBO) De huidige schorvegetatie bestaat uit een mooie rietgordel en enkele kleinere biezengordels tegen de dijkvoet en breuksteen. Hier en daar hebben houtige gewassen zich gevestigd tegen de dijkvoet en op het dijktalud. Het betreft voornamelijk essen en esdoorn.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
30
Bijlage II‐soorten
Bittervoorn: het is een soort die vrij hoge eisen aan het milieu stelt, ze hebben namelijk schoon stilstaand of langzaam stromend ondiep water nodig, dat wat begroeid is en waar‐ van de bodem niet te modderig is. Bovendien is hun aanwezigheid rechtstreeks gekoppeld aan het voorkomen van Zwanenmossel. Bittervoorn wordt min of meer regelmatig gevangen in het Schelde‐estuarium.
Kleine modderkruiper: deze soort werd tot op heden nog nooit vastgesteld in de onmiddel‐ lijke omgeving van het plangebied. De vrij hoge eisen die deze soort aan het milieu stelt doet vermoeden dat deze soort niet voorkomt in het plangebied.
Rivierprik: de soort behoeft brede, zeer structuurrijke en vrij zuivere waterlopen, met een stabiele watertafel en met stromend water. Rivierprik wordt min of meer regelmatig gevangen in het Schelde‐estuarium.
Kamsalamander: De Kamsalamander is een bewoner van kleinschalige landschappen: gebieden met hagen, houtwallen, rietkragen, kleine vochtige bosjes, …, en is daarenboven zeer honkvast. De Kamsalamander komt hoogst waarschijnlijk niet voor ter hoogte van het plangebied.
Bijlage IV‐soorten Ook is het belangrijk een aantal specifieke soorten van nabij te bekijken, dewelke aangeduid zijn als Bijlage IV‐soorten. Het Natuurdecreet bepaalt dat van deze soorten een beoordeling dient te gebeuren ongeacht of deze soorten nu in een Speciale Beschermingszone voorkomen. Volgende aspecten zijn belangrijk om te vermelden:
Van de amfibieën en reptielen die in de Bijlage IV zijn opgenomen werd tot nu toe enkel de Kamsalamander waargenomen in 2007.
Op vlak van insecten werden geen vaststellingen gedaan van de soorten die in de Bijlage IV bij de Habitatrichtlijn zijn opgenomen. De meeste van deze soorten worden in Vlaanderen als ‘uitgestorven’ beschouwd en ook de habitat van deze soorten is afwezig in het plangebied.
Wat de zoogdieren betreft zijn geen gegevens beschikbaar in verband met het voorkomen van de Bijlage IV‐soorten.
5.3.2.2 Beschrijving mogelijke effecten Om op de vragen die in het begin van dit document gesteld worden te beantwoorden zal er een analyse gebeuren van de relevante effectgroepen per vraag. In onderstaande tabel kan men een overzicht vinden van deze effectgroepen en algemene voorbeelden van mogelijke verstorings‐ factoren. Tabel 5‐1: mogelijke effectgroepen Effectgroep
Mogelijke verstoringsfactoren
1. Oppervlaktegebonden effecten 1a. Fysisch ruimtebeslag (oppervlaktegebonden wijzigingen) wijziging van de oppervlakte van een habitat
∙ Infrastructuurwerken (alle bouwwerken) ∙ Uitbreiding industriegebieden,…
wijziging van het voorkomen van de soort of verlies aan leefgebied van een soort
Herverkaveling (landbouw)
1b. Verandering in de kwaliteit van een habitat
∙ Aanleg van pijpleidingen en/of collectoren
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
31
Effectgroep
Mogelijke verstoringsfactoren
door fysische processen
Zandsuppletie
verstoring/vernietiging van habitat ten gevolge van mechanische effecten, vergraving, bodemverstoring,…
∙ Ontgrondingen
wijziging substraten (door aanbrengen nieuwe substraten)
∙ Berijding met zware machines (in werfstroken)
Storten/deponies
wijziging van dynamiek (verstuiving, zandafzetting, erosie) wijziging leefgebied van de soorten ten gevolge van de fysische processen ∙ multifunctionele invulling van een gebied (vb. ontwikkeling van recreatie) 1c. Verandering in de kwaliteit van een habitat of het leefgebied van een soort door wijziging in het landgebruik, het beheer of de functie
Wijzigingen door intensivering maatschappelijk gebruik terreinen die een functiewijziging ondergaan zoals een bufferfunctie binnen bv. industriegebied ∙ bestendiging niet aangepast landgebruik binnen SBZ
2. Verandering in kwaliteit van een habitat: grondwaterrelaties ∙ Tengevolge van ontgrondingen 2a. Verdroging/vernatting via grondwaterrelaties, inclusief wijziging kwelgebieden en impact op grondwaterkwaliteit door wijziging hoeveelheden grondwater/oppervlaktewater 2b. verandering van het leefgebied van de soort tengevolge van wijziging leefgebied door verdroging/vernatting
∙ Bemalingen bij infrastructuurwerken ∙ Permanente wijzigingen tengevolge van (ondergrondse) constructies ∙ Tengevolge van verminderde infiltratie door bijkomende verharding Verdieping van grachten, waterlopen,… Wijziging stuwbeheer
3. Verandering in kwaliteit van een habitat: oppervlaktewaterrelaties ∙ Inrichting van overstromingsgebieden 3a. Verandering in oppervlaktewaterpeilen
Herprofilering van waterlopen, vaargeulverdieping Debietswijzigingen ten gevolge van exploitaties bedrijventerreinen, … ∙ Inrichting overstromingsgebieden Ontgrondingen in riviergebieden, verdieping van vaargeulen, baggeren, vaargeulonderhoud
3b. Verandering in overstromingsfrequentie, dynamiek, stroomsnelheden
Industriële lozingen ∙ Lozingen van waterzuivering Ingrepen in havens (dammen, uitbreidingen,…) of kustverdedigingen
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
32
Effectgroep 3c. Verandering van de structuur van waterlopen, wijzigingen in morfologische processen van erosie en sedimentatie,… 3d. verandering leefgebied van een soort tengevolge van de processen in 3a‐3c
Mogelijke verstoringsfactoren ∙ Ontgrondingen Inrichting van overstromingsgebieden, dijkverplaatsingen, (impact op sedimentatie, energiehuishouding van rivierecosysteem)
4. Veranderingen in ruimtelijke relaties, netwerken en processen 4a. verandering in de barrière‐werking (infrastructuur op wegen, waterlopen, toename bebouwde oppervlakte, …)
∙ Door infrastructuurwerken
4b. versnippering (uitéénvallen van een leefgebied in kleinere gescheiden leefgebieden)
∙ Door infrastructuurwerken
∙ Door wijziging landgebruik
∙ Door wijziging landgebruik
5. Verstoring ∙ Geluid van wegen 5a. Verstoring van soorten (door geluid, licht, trillingen, geur) – kwaliteitsverlies
∙ Werffasen ∙ Industriële activiteiten/overslag ∙ Snelheid van vaartuigen, machines
5b. Verandering in de mortaliteit (luchtwervelingen, verkeersslachtoffers, slachtoffers van waterturbines,….)
∙ Aanpassing van sluizen Verkeersslachtoffers door toename van verkeersintensiteiten
6. Verandering in kwaliteit van een habitat: chemische processen 6a. toevoer van voedingsstoffen/toxische stoffen via luchtrelaties, stof en depositie (atmosferische depositie)
∙ Industriële emmisies ∙ Emissies vanuit gebruik infrastructuur
7. Verandering in kwaliteit van een habitat door fysico‐chemische wijzigingen in waterrelaties ∙ Door run‐off (wegen, bufferbekken, verharde oppervlakten) 7a. toevoer van nutriënten etc. via emissies in oppervlaktewater/grondwater
Door overstromingen tgv kwaliteit oppervlaktewater Door overstroming impact op kwelzones ∙ Exploitatie bedrijventerreinen
7b. toevoer van toxische stoffen (zware metalen, ….)
7c. ecotoxicologische effectensoorten
Problematiek zware metalen ∙ Afzetting van vervuild slib ∙ Calamiteiten van industriële lozingen of bij niet/slechte werking van waterzuiveringsinfrastructuur ∙ Gevolgen van industriële lozingen (chloriden, zware metalen…) Opwoelen onderwaterbodem
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
33
Van de effectgroepen die mogelijks optreden willen we hieronder nagaan of deze al dan niet significant zijn. Het westen van het plangebied behoort tot het Habitatrichtlijngebied. Het hier voorkomende habitat, met name estuaria, behoort tot de habitattypes waarvoor het Habitatrichtlijngebied werd aangemeld. Door uitvoering van het RUP zal dit gebied onder invloed blijven van de getijdenwerking waardoor de slikken en schorrenzone zich verder kan ontwikkelen. De beschermende dijk wordt grotendeels meer landinwaarts aangelegd waardoor het buitendijks gebied in zijn huidige staat kan blijven bestaan. In het voorliggend wedstrijdontwerp wordt een beperkte oppervlakte estuarien habitat ingenomen door de belvedère (ca. 0,3 ha van de in totaal 3,6 ha binnen het plangebied), deel uitmakend van habitatrichtlijngebied. Waterwegen & Zeekanaal heeft opdracht gegeven aan het Instituut voor Natuur‐ en Bos‐onderzoek (INBO) om het ontwerp te helpen optimaliseren, zodat niet alleen de verloren oppervlakte habitatrichtlijngebied wordt gecompenseerd, maar de ecologische kwaliteit van het estuarien habitat kan worden verhoogd. In de Gebiedsvisie Droogdokkenpark wordt door het INBO voorgesteld om de dijk net ten noorden van de Belvédère landinwaarts te verplaatsen, waardoor ruim 4.500m² estuariene natuur (op termijn schor) zal gecreëerd worden. Hierdoor wordt de oppervlakte Habitatrichtlijngebied binnen het plangebied gecompenseerd, waardoor geen signifiçant negatieve effecten te verwachten zijn. Binnen het Habitatrichtlijngebied wordt er wel een nieuwe pier gebouwd. Door het verankeren van de pier in de grond zal een minimale oppervlakte aan biotoop verloren gaan. Tijdens de bouwfase van deze pier dient er op gelet te worden dat de bodem (en dus het habitat) zo weinig mogelijk beschadigd wordt. Anderzijds verdwijnt de woonboot die momenteel in het slikken‐ en schorren‐ gebied gelegen is. Gezien de grote dynamiek waaraan de bodem in een estuarien milieu onderhevig is, wordt verondersteld dat het habitat zich na dergelijke verstoringen gemakkelijk terug kan herstel‐ len, waardoor geen significant negatieve effecten verwacht worden door de geplande werken. Wat betreft de bijlage II en bijlage IV‐soorten waarvoor het gebied werd aangemeld, worden geen negatieve effecten verwacht, gezien de slikken en schorrenzone (bijna) integraal kan blijven bestaan. Het aanleggen van de centrale groene zone en het landschapspark waarbij talrijke inheemse bomen zullen worden aangeplant, kan een positieve invloed hebben op bepaalde vleermuizen behorende tot de bijlage IV‐soorten. Er worden ter hoogte van het Habitatrichtlijngebied geen wijzigingen inzake verdroging/vernatting verwacht. Door uitvoering van het RUP zal het natuurlijke getijdengebied zich verder kunnen blijven ontwikkelen. Er worden geen significante effecten verwacht op de dynamiek, stroomsnelheid en structuur van de Schelde. Na de heraanleg van het Droogdokkenpark zal de ecologische verbinding met het Noordkasteel blijven bestaan. Er worden geen extra barrières gecreëerd en de bestaande natuurwaarden worden niet versnipperd maar als geheel behouden. Inzake barrièrewerking worden geen negatieve effecten verwacht. Ook de kwaliteit van het habitat of de waterkwaliteit van de Schelde zal niet wijzigen door uitvoering van het RUP: er wordt immers geen toevoer van toxische stoffen of nutriënten verwacht door uitvoering van het RUP.
5.3.2.3 Conclusie Er kan besloten worden dat er binnen het Habitatrichtlijngebied geen significante functiewijzigingen zullen plaatsvinden t.o.v. de huidige toestand van het plangebied, de slikken en schorrenzone blijft namelijk behouden. Boven het Habitatrichtlijngebied zal de bestaande pier verder uitgebouwd worden. Tijdens de werken dient er op gelet te worden dat de bodem slechts minimaal verstoord wordt ter hoogte van het Habitatrichtlijngebied. Op basis van bovenstaande gegevens is het alvast mogelijk een antwoord te geven op de vooropge‐ stelde vragen.
Het planvoornemen, met name het geoptimaliseerde ontwerp, heeft geen significante impact op de habitats waarvoor het Habitat‐richtlijngebied werd aangemeld wat betreft de oppervlakte, ruimtelijke spreiding, structuur en kwaliteit van deze habitats.
Het project heeft geen bijkomende impact op het evenwicht tussen de verspreiding en de densiteit van de soorten en de populaties in zijn geheel.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
34
Het project heeft geen extra impact op de vitale factoren hoe het SBZ functioneert als eco‐ systeem.
Het project heeft geen bijkomende invloed op de abiotische relaties die de structuur en de functie van de SBZ bepalen.
Het project heeft geen significant negatief effect op het bereiken van een gunstige staat van instandhouding voor de betreffende SBZ.
Dit betekent dat er niet of nauwelijks een invloed te verwachten is op de EU‐natuurwaarden die zich momenteel ter hoogte van het plangebied manifesteren, en er ons inziens bijgevolg geen passende beoordeling noodzakelijk is. Een PB zal geen bijkomende elementen aan het licht brengen die tot een andere besluitvorming kunnen leiden. Vanuit de discipline fauna en flora zijn geen aanzienlijke milieueffecten te verwachten, wanneer de geformuleerde aanbevelingen worden gevolgd.
5.4
Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie
5.4.1
Bestaande erfgoedwaarden Landschapsatlas In de ‘Landschapsatlas van Vlaanderen’, opgemaakt door de toenmalige afdeling Monumenten en Landschappen van de Vlaamse Gemeenschap en verschenen in het voorjaar van 2001, werden traditionele landschappen, ankerplaatsen, relictzones, puntrelicten en lijnrelicten geselecteerd en afgebakend. Het geheel vormt een historische momentopname van de Vlaamse landschappen op het eind van de 20e eeuw. De atlas geeft een gedetailleerde inventaris van ruimtelijke zones waar gave en herkenbare relicten van de traditionele landschappen nog voorkomen. Het plangebied ligt volledig buiten traditioneel landschap en is gekarteerd als ‘Stedelijke gebieden en havengebieden’ (figuur 5‐6). Het westelijk deel van het plangebied behoort wel tot een relictzone ,nl. die van de “Brakwaterschorren van de Schelde”. De beleidswenselijkheden voor deze zone zijn verstoring door havenactiviteiten vermijden.
Figuur 5‐7: situering van het plangebied t.o.v. het beschermd en waardevol bouwkundig erfgoed
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
35
Beschermd erfgoed Een aantal gebouwen en kunstwerken binnen het plangebied worden aangeduid als beschermd monument:
2 sluiswachterhuisjes aan noord‐en zuidzijde van de Kattendijksluis; Het pomphuis bij droogdokken 1 tot 6; De Kattendijksluis; De sluismeesterswoning bij de Royerssluis; De kaaimuren van het Kattendijkdok; De stadsdroogdokken 1‐6 en 8‐10
Deze monumenten worden eveneens aangeduid als bouwkundig erfgoed, samen met een aantal andere gebouwen binnen het plangebied, met name:
Houten opslagplaats, centraal in het gebied (ID 212394); Werkhuizen bij droogdokken 1 tot 6 (ID 10726); Een bureel (ID 212122); Duitse bunker (ID 212123); Het staketsel bij Royerssluis (212124); Het huidig pompgebouw bij de Royerssluis (ID 212121); De Royerssluis met Royersbrug en Lefebvrebrug (ID 10748); Sluiswachtershuisje bij de Royerssluis (ID 10750); Dienstgebouwtjes bij de Royerssluis (ID 10751); Bedieningshuisje Royersbrug (ID 212120); Kolenbergplaats bij Royerssluis (ID 10749).
De Royerssluis werd aangelegd in 1904 in de Scheldebocht te Oosterweel. Het was de eerste moderne Antwerpse sluis met elektrische aandrijving en een totaal nieuw type van sluisdeuren. Deze hebben de vorm van berijdbare stalen kisten die vanuit een diepe uitsparing in de kaaimuur, dwars op de aslijn van de sluis over sporen op de boden rollen. Tot 1966 was er nog een derde sluisdeur in bedrijf, die het sas in twee stukken verdeelde, bedoeld voor kleine schepen. Aan het benedenhoofd van de sluis ligt de Royersbrug (met treinspoor tot 1982), aan het boven‐ hoofd de Lefèbvrebrug (1908‐09). De Royersbrug is een hydraulische scharnierende hefbrug, om er de sluisdeur te kunnen ondertrekken. De Lefèbvrebrug is een rollende brug, gekoppeld aan de sluis‐ deur. Aan de Royersbrug is een klein bedieningshuis gelegen, aan de hand van de modernistische stijlkenmerken te dateren uit de jaren 1950‐1960. Het bureel is een modernistisch gebouw met een prachtige ligging in het groen vlakbij de inham naar de Royerssluis. Het is een betonnen gebouw op een bijna vierkante plattegrond, gevat onder plat dak met brede overstek. IJzeren vensterregisters garanderen de uitkijk over de Schelde. De sluismeesterswoning alias "Het Kasteeltje" ten zuiden van de Royersbrug is een vrijstaand recht‐ hoekig gebouw in neo‐Vlaamse renaissancestijl van 1908 met leien zadeldaken. Het sluiswachters‐ huis uit 1910 aan het benedenhoofd van de Royerssluis is art nouveau getint. Het is een rechthoekig gebouwtje van vijf en drie traveeën en één bouwlaag onder een overkragend zadeldak (kunstleien) met dakkapellen. Aan beide oevers van de inham naar de Royerssluis zijn houten staketsels gebouwd, die zich om de hoeken heen buigen. Wellicht werden ze tegelijkertijd met de sluis aangelegd, circa 1904‐1907. Het gaat om een houten constructie van loopstaketsels steunend op een onderbouw en voorzien van relingen. Vanuit een signaalhuisje op het staketsel werd vroeger de wacht gehouden en kregen arriverende binnenschippers signalen via een mast. Het pompgemaal is gelegen langs de Sloepenweg, vlakbij de Royerssluis. Binnen de Antwerpse haven neemt het pompgebouw een specifieke plaats in: het is veel recenter dan de andere pomphuizen en dient specifiek om het rioolwater naar de Schelde te evacueren bij hoge waterstand en overvloedige regenval. Het gebouw van het pompgemaal en de bijhorende uitrusting dateren van 1954. Zowel de
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
36
nog aanwezige oorspronkelijke uitrusting als de architecturale kenmerken van het gebouw zelf, verwijzen op zeer illustratieve wijze naar de ontwerpconcepten van bedrijfsarchitectuur uit de jaren vijftig. De pompen zijn echter aan een dringende vernieuwing toe. Door de verbreding van de Royerssluis zal het pompstation hoogstwaarschijnlijk moeten verdwijnen. Op het droogdokkeneiland, langs de Oosterweelsteenweg, zijn een reeks opslagplaatsen ingeplant. De bakstenen constructies zijn verregaand verbouwd en bijna volledig vernieuwd. De houten loods daarentegen is waarschijnlijk nog een authentiek relict van de eind 19de‐eeuwse havenontwikkeling op het droogdokkeneiland. Wat constructie betreft heeft de loods gelijkaardige kenmerken als het als monument beschermde houten afdak op het Eilandje. De houten gebinten delen de loods op in zeven traveeën en dragen een mank zadeldak bekleed met golfplaten; een balkenlaag deelt de loods op in twee bouwlagen. In het oosten van het plangebied zijn de Stadsdroogdokken nrs. 1 tot 6 en 8 tot 10 ( "de putten" in het oude havenjargon) gelegen. Nummer 1 dateert van 1861‐63 (toen 125 m, verlengd tot 155 m in 1896), nrs. 2 en 3 van 1865; de aanleg in 1881 van de nrs. 4 tot 6 ging gepaard met de noordelijke verlenging van het dok (cf. supra); de nrs. 8 tot 10 dateren van 1930‐31. De nrs. 1, 8 en 9 zijn langer dan de breedte van het Kattendijkdok (140 m) omdat ze bestemd waren om tegelijk twee schepen te "dokken". De kielblokken op de bodem der dokken zijn van hout voor de nrs. 1 tot 3 en van instel‐ bare gietijzeren wiggen voor de overige dokken. De wanden zijn trapvormig om schepen met niet vlakke bodem te kunnen stutten. Het pomphuis bij droogdokken nrs. 1 tot 6 dateert oorspronkelijk van 1864. Het werd herbouwd in 1895 nadat het werd vernietigd. Het is een fraai gebouw bestaande uit een skelet van ijzeren I‐ profielen, opgevuld met panelen van gekleurde baksteen die ruitvormige versieringen vormen. Het pomphuis bij droogdokken nrs. 8 tot 10 dateert van ca. 1930 en bestaat uit een skeletbouw van gewapend beton opgevuld met baksteen en ramen. De bij het pomphuis van droogdokken 1 tot 6 horende werkhuizen fungeerden voorheen als pomp‐ en droogdokmeesterswoning. Het betreft twee identieke, in spiegelbeeld gebouwde enkelhuizen met een mansardedak (bitumen) met dakkapellen en oeils‐de‐boeuf, te dateren ca. 1910. Het Kattendijkdok is het eerste dok dat ten noorden van Antwerpen werd aangelegd, oorspronkelijk volledig buiten de ‘Spaanse’ vesten. Na de afbraak van de vesten werd het verbonden met het reeds bestaande Willemdok. Het Kattendijkdok met zijn omgevende bestanddelen is een representatief geheel dat een duidelijk beeld geeft van een haveninstallatie die geëvolueerd is van het midden van de 19de eeuw tot het begin van de 20ste eeuw.
5.4.2
Beschrijving huidig landschapsbeeld Het zuidwestelijk uiteinde van het projectgebied bestaat uit een verhoogd mineraal platform met uitzicht op de nieuwe Kattendijksluis en de volledige Antwerpse rede. De kaaimuur aan deze zijde van de sluis bestaat uit damplanken. Vandaag wordt deze plek vooral gebruikt voor informele activiteiten zoals barbecues, tangolessen of gewoon als plek voor sociale bijeenkomsten. Deze plek vormt een ruimtelijk geheel met de Kattendijksluis en –rolbrug, de bijhorende beschermde sluis‐ wachtershuisjes, en het Limaplein met de Shop en de Montevideopakhuizen aan de overkant. In het braakliggend gebied tussen de Schelde en de as Sluisstraat–Oosterweelsteenweg waren vroeger industriële activiteiten gevestigd. Langs het water bevindt zich de waterkering in de vorm van een begroeide dijk met dienstpad. De oever tussen dijk en Schelde ontwikkelde zich onder invloed van de getijden tot slikken (en gedeeltelijk) schorren. Twee aanmeerpieren in de sluismond en een aantal aanmeerpalen worden gebruikt door boten die wachten om de Royerssluis of de haven binnen te varen. In dit gebied bevinden zich een aantal opmerkelijke gebouwen zoals het Pompstation Royerssluis en de beschermde sluismeesterswoning. Het gebied tussen Sluisstraat–Oosterweelsteenweg en Droogdokkenweg is gedeeltelijk bebouwd en verhard. Behalve de hangars van Algemene Werkhuizen Noord (AWN), die voor de scheeps‐ herstellingen in gebruik zijn, bevinden er zich een aantal kleinere pakhuizen die momenteel door vzw’s worden gebruikt.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
37
De minerale zone is het gebied tussen Droogdokkenweg en het Kattendijkdok, waar de beschermde droogdokken (genummerd van 1 tot 6 en van 8 tot 10) gelegen zijn. Deze droogdokken werden in verschillende fasen tussen 1863 en 1931 gebouwd en zijn nog steeds in gebruik voor de bouw en reparatie van kleinere boten. Samen met het publiek domein van kasseien en blauwe hardsteen, vormen de droogdokken een indrukwekkend industrieel landschap, een getuige van het rijke haven‐ verleden van de plek. Rond de droogdokken bevinden zich ook nog een aantal waardevolle gebouwen zoals het pomphuis van 1895 (beschermd), het pomphuis van 1930, de voormalige pompendroogdokmeesterswoning en sommige gebouwdelen en loodsen van Algemeen Werkhuis Noord.
5.4.3
Beschrijving mogelijke effecten Het is duidelijk dat er reeds een duidelijke visie bepaald is voor het Droogdokkeneiland, zowel in het Masterplan Scheldekaaien als het Masterplan Eilandje. Hierin wordt o.a. bepaald dat het Droog‐ dokkeneiland een echte scharnierruimte tussen de Antwerpse metropool en haar zeehaven dient te worden. In het Droogdokkenpark zal water, naast natuur en infrastructuur centraal gesteld worden in beleving. Passieve en actieve beleving van Belvedère, park, pier en een wijds uitzicht over het Scheldelandschap maken dat deze elementen zeer waardevol zijn. Water, natuur en infrastructuur staan niet naast elkaar, maar een bewuste wisselwerking en wederkerige interventie zullen het potentieel van beide versterken en ondersteunen. Het Droogdokkenpark zal een overgang maken tussen de getijdenoever langs de Schelde, een stedelijk uitgeruste groene zone en het mineraal gebied van de droogdokken. Deze overgang maakt overeenkomstig drie verschillende sferen en gebruiksintensiteiten in het park voelbaar: de getijden van de Schelde als uitwaaiplek, het stedelijk park voor recreatie en evenementen en de herbestemde industrieel‐archeologische havensite van de droogdokken. De industrieel‐archeologische havensite wordt publiek toegankelijk gemaakt. De droogdokken blijven behouden en krijgen een ruimtelijke omkadering vanuit hun periodieke bouw sequentie. Ze verbeelden de unieke sfeer van de historische haven en vormen industriële scènes langs het water. De verschillende dokensembles kunnen ingevuld worden micro, meso en macro interventies. Uit bovenstaande en uit §2.2.3 blijkt duidelijk dat iedere deelzone uit het plangebied een eigen identiteit zal bezitten, waarbij bestaande waardevolle elementen maximaal behouden en geïntegreerd worden. Toch is er ook voldoende aandacht voor het behouden van de totaalbeleving van het park en eiland. Dit uit zich oa. in het materiaalgebruik, de beplanting, verlichting,… waarbij gemeenschappelijke elementen in de verschillende deelzones terugkomen. De keuze van materialisatie, verlichting, meubilair en vegetatie gebeurt verder conform de beeldkwaliteit uit het Masterplan Scheldekaaien en het beeldkwaliteitsplan Eilandje. Door de verbreding van de Royerssluis zullen meerdere bouwkundige elementen afgebroken worden in de omgeving van de Royerssluis, die opgenomen zijn in de inventaris van het bouwkundig erfgoed. Deze effecten zijn evenwel niet gekoppeld aan de realisatie van het Droogdokkenpark en onderhavig RUP, maar aan de verbreding van de Royerssluis. Ze zullen onderzocht worden in het project‐MER‐ ontheffingsdossier dat door Afdeling Maritieme Toegang voor de werken aan de Royerssluis zal worden opgemaakt. Het RUP vormt het kader voor projecten waarbij graafwerkzaamheden zullen voorkomen. Daar waar zich de grootste wijzigingen ten aanzien van de referentiesituatie voordoen, is de kans op het verstoren van archeologica bij de realisatie van het plan relatief groter dan in de delen van het gebied die reeds verhard of verstoord zijn. Er is dus een potentiële kans op het verstoren van mogelijks aanwezige archeologische relicten. De databank van de Centrale Archeologische Inventaris vermeldt voor het Droogdokkeneiland geen waardevol materiaal voor de prehistorische of Romeinse perioden. Recentere archeologische resten kunnen daarentegen mogelijk wél teruggevonden worden op het Droogdokkeneiland. Het betreft resten van de vroegere Volmolen, de Vossenschijnsluis, de Poedertoren, de Ferdinandusdijk en de Palinghuizen.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
38
Vanwege het specifieke karakter van het archeologisch erfgoed dat voor ons verborgen zit in de ondergrond, is het onmogelijk om b.v. op basis van de Centrale Archeologische Inventaris uitspraken te doen over de aan‐ of afwezigheid van archeologische sporen. Zekerheid omtrent aan‐ of afwezigheid van archeologische sporen kan alleen met specifiek onderzoek vastgesteld te worden. Als milderende maatregel wordt daarom voorgesteld dat voorafgaand aan vergunningsplichtige handelingen met een belangrijke ingreep op de bodem (dit zijn handelingen tot op of in de vaste ongeroerde bodem) binnen het plangebied contact moet opgenomen worden met de cel archeo‐ logie van het Agentschap Onroerend Erfgoed Vlaanderen zodat deze een archeologische prospectie met ingreep in de bodem kunnen organiseren, indien nodig. Dit detectieonderzoek wordt verricht aan de hand van boringen en/of proefsleuven, die op statistisch relevante wijze het plangebied (waar relevant) verkennen. Zo kan worden uitgemaakt of er waardevolle archeologische sporen aanwezig zijn. Indien blijkt dat een archeologische opgraving noodzakelijk is, moet daar in overleg met de cel archeologie van het Agentschap Onroerend Erfgoed Vlaanderen, voldoende tijd en middelen voor worden vrijgemaakt. De aanbesteding voor de uitvoering van een paleolandschappelijk onderzoek op het Droogdokken‐ eiland is momenteel lopende. Vanuit de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie zijn geen aanzienlijke milieu‐ effecten te verwachten, wanneer de vooropgestelde visies en de geformuleerde aanbevelingen worden gevolgd.
5.5
Mens
5.5.1
Ruimte en functies Voor een beschrijving van de huidige toestand van het plangebied wordt verwezen naar §5.4.2. Het s‐RSA vermeldt dat het Droogdokkeneiland zijn groene en open karakter zoveel mogelijk dient te behouden. De voorziene functie is recreatief medegebruik. Het volledige centrale deel wordt ontwikkeld tot landschapspark waarbij het open en groene karakter centraal staat. De westelijke natuurlijke slikken en schorrenzone blijft bestaan. De oostelijke minerale zone wordt op termijn toegankelijk gemaakt voor het publiek. Zowel de gebruiks‐ als de beeld‐ en belevingswaarde van het gebied zal verhogen, wat als een positief effect beoordeeld wordt.
5.5.2
Mobiliteit Het Droogdokkeneiland wordt momenteel ontsloten via de as Rijnkaai‐Oosterweelsteenweg‐Siberia‐ straat. Deze route is niet geselecteerd als bovenlokale weg. De andere straten in het plangebied zijn zuiver lokale wegen (Sloepenweg, Sluisstraat, Droogdokkenweg). De Droogdokkenweg is actueel een private weg, hij vormt nl. de ontsluitingsweg van het economisch nog actief deel van de droogdokkensite (AWN). Volgens het Masterplan Eilandje wordt de infrastructuur op het Droogdokkeneiland bepaald door de noord‐zuid lijn die de kaaien met de singel moet gaan verbinden. Deze lijn wordt ter hoogte van de Royerssluis met de Siberiastraat verknoopt. Rond de Royerssluis ontstaat een belangrijke entree tot de haven vanuit het Eilandje. Conform het Masterplan Scheldekaaien zal de Droogdokkenweg – na omvorming tot openbare weg en verbinding met de Rijnkaai via de nieuwe Kattendijkbrug – de nieuwe ontsluitingsas worden van het plangebied. De Oosterweelsteenweg doorheen het plangebied verdwijnt (het tracé komt binnen het Droogdokkenpark te liggen). De Droogdokkenweg wordt dus de enige noord‐zuid‐ontsluiting van het Droogdokkeneiland voor gemotoriseerd verkeer. De Droogdokkenweg krijgt een versmald wegprofiel van 2x1 rijstroken en een ontwerpsnelheid van 30 km/u, conform het type‐profiel van het Masterplan Scheldekaaien. Dit is verkeerskundig een veel beperkter profiel dan de huidige Oosterweelsteenweg.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
39
De “downgrading” van de ontsluitingsas van het Droogdokkeneiland zorgt voor een betere afstemming op de functie als lokale weg, en is dus als positief te beschouwen. De Oosterweelsteenweg is momenteel een frequent gebruikte verbinding tussen de haven en de binnenstad, en door de realisatie van de nieuwe Oosterweelknoop bij de noordelijke sluiting van de Ring (cfr. Masterplan 2020) dreigt deze rol nog versterkt te worden. Om tot de gewenste lage verkeersintensiteiten te komen (maximaal 350 pae/uur), heeft het College van de stad Antwerpen op 2 maart 2012 daarom beslist om een circulatiebeperking in te voeren t.h.v. het Droogdokkeneiland. Momenteel is de Droogdokkenweg een private weg, en het publiek maken van de (volledige) Droogdokkenweg is niet mogelijk zolang er havenactiviteiten op de terreinen van AWN plaatsvinden. In afwachting zal een tijdelijke weg geïntegreerd worden in het park. In het Droogdokkenpark wordt geen tramverbinding voorzien. Ontsluiting met het openbaar vervoer gebeurt via de tramlijn van het Eilandje via Mexico‐eiland, die een halte heeft aan de overkant van de Siberiabrug, aan het nieuwe Havenhuis. De geplande activiteiten in het plangebied zijn laagdynamisch en in hoofdzaak gericht op de bewoners van het Eilandje. Normaliter zal dus weinig autoverkeer gegenereerd worden en de parkeer‐behoefte laag zijn. In grootte‐orde kan uitgegaan worden van een verkeersgeneratie van maximaal enkele honderden voertuigen per dag en enkele tientallen voertuigen per uur.
5.5.3
Wonen en landbouw Binnen het plangebied zijn twee woningen gelegen, die bij de realisatie van het park zullen worden verwijderd. Dit kan als een beperkt negatief effect beoordeeld worden. Anderzijds zal de uitvoering van het RUP een positief effect hebben op de nabijgelegen woonzones, met name op Montevideo‐ eiland. De leefkwaliteit aldaar wordt immers bevorderd door de aanwezigheid van zichtbaar en bruikbaar groen en de mogelijkheid tot recreatief medegebruik van de open ruimte in op het Droog‐ dokkeneiland. Er komen geen landbouw‐percelen voor in het plangebied.
5.5.4
Hinderaspecten (licht, geluid, lucht) Er worden via het RUP geen activiteiten mogelijk gemaakt die significante luchtverontreiniging kunnen veroorzaken. De enige relevante emissiebron van het plan zal het gegenereerde verkeer zijn. Aangezien de voorziene functies eerder laagdynamisch (park) of kleinschalig zijn (kleinschalige recreatieve en culturele functies en evenementen in de bestaande gebouwen en rond de droog‐ dokken,…), wordt geen aanzienlijke verkeersgeneratie verwacht. Bovendien zal het “downgraden” van de Droogdokkenweg het actueel doorgaand verkeer tussen Montevideo‐eiland en Royerssluis/ Siberiabrug ontmoedigen. Door het uitvoeren van het RUP wordt geen significante geluidsoverlast verwacht. Na verwijdering van de twee bestaande woningen, bevinden de dichtst bijzijnde woningen zich op ca. 300m van de grens het plangebied, op Montevideo‐eiland. Er worden binnen het plangebied geen functies gepland die kunnen zorgen voor een permanente significante bijkomende geluidsoverlast. Wel kan het organiseren van bepaalde evenementen een tijdelijke verhoogde geluidsproductie met zich meebrengen. Enerzijds is de te verwachten verkeersgeneratie van de nieuwe functie beperkt, anderzijds zullen de hierboven beschreven “downgrading” van de ontsluitingsweg en circulatiebeperkingen zorgen voor een aanzienlijke reductie van de hoeveelheid (doorgaand) verkeer. Daardoor kan verwacht worden dat er een netto effect qua hinder door verkeersgeluid. Er wordt een sobere doelefficiënte verlichting voorgesteld voor het Droogdokkenpark. In principe geldt er voor het hele plangebied dat de verlichting dient te voldoen aan de Vlarem‐reglementering hieromtrent. Er moet namelijk voorkomen worden dat openbare verlichting hinder kan veroorzaken
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
40
t.a.v. de omwonenden, het habitatrichtlijngebied en de scheepvaart, onder andere door middel van gepaste oriëntatie of schermbeplanting.
5.5.5
Veiligheid Binnen het plangebied van het RUP zijn geen Sevesobedrijven gelegen en het RUP vormt ook niet het kader voor het oprichten van Sevesobedrijven. Binnen het plangebied is wel een aandachtsgebied aanwezig, met name het Habitatrichtlijngebied. Net op de rand van de 2 km‐zone rond het plan‐ gebied bevinden zich 3 hoogdrempelige Sevesobedrijven (Total petrochemicals, LBC Antwerpen en Manuport Antwerpen) en 1 laagdrempelig Sevesobedrijf (Marpobel) (figuur 5‐7).
Figuur 5‐8: situering van Sevesobedrijven (rood:hoogdrempelig, groen: laagdrempelig) in de buurt van het plangebied Afhankelijk van het feit of bij de Dienst Veiligheidsrapportage de externe risico’s vanwege deze bedrijfven bekend zijn, is al dan niet een ruimtelijk veiligheidsrapport (RVR) genoodzaakt:
externe risico’s niet gekend bij dienst VR: RVR nodig om te kunnen bepalen of er voldoende afstand is tussen de Seveso‐inrichtingen enerzijds en de aandachtgebieden anderzijds,
externe risico’s zijn gekend bij dienst VR én er is voldoende afstand tussen de Seveso‐ inrichting enerzijds en het aandachtsgebied anderzijds: geen RVR nodig.
externe risico’s zijn gekend bij dienst VR maar er is geen garantie dat er voldoende afstand is tussen de Seveso‐inrichting enerzijds en het aandachtsgebied anderzijds: de dienst VR geeft voorstellen van stedenbouwkundige voorschriften (o.a. afstandsregels), maar op voorwaarde van opname vraagt de dienst VR geen RVR.
Wanneer bovenvermelde aanbevelingen worden gevolgd, worden globaal geen significant negatieve milieueffecten verwacht vanuit de discipline mens.
5.6
Overige aspecten en conclusie Gezien de aard van het voorliggende RUP worden geen significante negatieve effecten verwacht inzake de milieuaspecten ‘stoffelijke goederen’, ‘energie‐ en grondstoffenvoorraad’ en ‘gezondheid van de mens’. Er zijn niet onmiddellijk leemten vastgesteld die ervoor zorgen dat een effect niet kan worden beoordeeld.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
41
Gelet op de ligging, de schaal van de ontwikkeling en het ontbreken van aanzienlijke milieueffecten wordt geconcludeerd dat er geen gewest‐ of landgrensoverschrijdende effecten zullen voorkomen. Op basis van de beschikbare informatie kan worden besloten dat t.g.v. het RUP ‘Droogdokkenpark’ geen aanzienlijke milieueffecten te verwachten zijn, temeer gezien het plangebied slechts een beperkte uitbreiding op lokaal niveau betreft. Globaal kunnen we besluiten dat het RUP ‘Droogdokkenpark’, dat voorwerp vormt van dit onderzoek tot milieueffectenrapportage, niet onder de plan‐MER‐plicht, zoals voorzien in het plan‐MER‐decreet van 17/04/2007, valt.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
42
SCREENING PLAN‐MER PLICHT RUP “Droogdokkenpark” Stad Antwerpen (Aangepaste versie)
COLOFON Opdracht: RUP Droogdokkenpark Plan‐MER‐screening Opdrachtgever: AG Stadsplanning Antwerpen Grote Markt 1 2000 Antwerpen Opdrachthouder: Antea Belgium nv Posthofbrug 10 2600 Antwerpen T : +32(0)3 221 55 00 F : +32 (0)3 221 55 01 www.anteagroup.be BTW: BE 414.321.939 RPR Antwerpen 0414.321.939 IBAN: BE81 4062 0904 6124 BIC: KREDBEBB Antea Group is gecertificeerd volgens ISO9001 Identificatienummer: 182676/scl/par Datum: status / revisie: 7 maart 2012 rapport Vrijgave: Jan Parys , Contract Manager Projectmedewerkers: Paul Arts, Projectleider Sofie Claerbout, Adviseur Antea Belgium nv 2012 Zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Antea Group mag geen enkel onderdeel of uittreksel uit deze tekst worden weergegeven of in een elektronische databank worden gevoegd, noch gefotokopieerd of op een andere manier vermenigvuldigd.
INHOUD 1 2 2.1 2.2 3 3.1 3.2 3.3 4 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
KADERING VAN HET VERZOEK TOT RAADPLEGING...................................................................4 BESCHRIJVING VAN HET PLAN EN AFBAKENING PLANGEBIED .....................................................6 INITIATIEFNEMER .................................................................................................................. 6 PLANOMSCHRIJVING.............................................................................................................. 6 BELEIDSKADER EN JURIDISCHE TOESTAND ..........................................................................12 BELEIDSKADER .................................................................................................................... 12 JURIDISCHE TOESTAND ......................................................................................................... 18 OVERIGE RELEVANTE JURIDISCHE ELEMENTEN .......................................................................... 19 BEPALEN VAN DE PLAN‐MER PLICHT ................................................................................20 POTENTIËLE MILIEUEFFECTEN VAN HET PLAN ......................................................................22 BODEM ............................................................................................................................. 22 WATER ............................................................................................................................. 22 FAUNA EN FLORA ................................................................................................................ 25 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE ............................................................ 36 MENS ............................................................................................................................... 41 OVERIGE ASPECTEN EN CONCLUSIE ......................................................................................... 43
FIGUREN Figuur 2‐1: situering van het plangebied op de stratenatlas ..................................................................6 Figuur 2‐2: situering van het maximaal plangebied op de orthofoto .....................................................7 Figuur 2‐3: wedstrijdontwerp Droogdokkeneiland met deelgebieden...................................................9 Figuur 3‐1: aanduiding van het plangebied op het gewestplan............................................................18 Figuur 5‐1: situering van het plangebied op de bodemkaart (+ OVAM‐dossiers) ................................22 Figuur 5‐2: situering van het plangebied op de watertoetskaarten .....................................................23 Figuur 5‐3: situering van het plangebied op de BWK en ten opzichte van het Habitatrichtlijngebied (blauwe lijn) ..........................................................................................................................................26 Figuur 5‐4: situering van het plangebied op de Vogelatlas (2010) .......................................................27 Figuur 5‐5: huidige natuurlijke structuur (links) en geplande natuurlijke structuur (rechts) (cirkel: inname habitatrichtlijngebied) .............................................................................................................27 Figuur 5‐6: ecotopenkaart 2011 – water en slikhabitats Droogdokken (bron:INBO) ...........................32 Figuur 5‐7: situering van het plangebied t.o.v. het beschermd en waardevol bouwkundig erfgoed...37 Figuur 5‐8: situering van Sevesobedrijven (rood:hoogdrempelig, groen: laagdrempelig) in de buurt van het plangebied ...............................................................................................................................43
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
3
1
Kadering van het verzoek tot raadpleging De stad Antwerpen heeft beslist om over te gaan tot het opmaken van een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) “Droogdokkenpark”. Het RUP kadert binnen de uitvoering van het Masterplan Scheldekaaien, dat de totale heraanleg van de Scheldekaaien van Droogdokkeneiland tot en met Petroleum Zuid beoogt. In het Masterplan Scheldekaaien krijgt het Droogdokkeneiland een bestemming als groot‐ stedelijke park en uitwaaiplek. Door de unieke ligging in de buitenbocht van de Schelde vormt het gebied een scharnierpunt tussen stad en haven, dat beide werelden kan samenbrengen. Een belangrijke doelstelling van het Masterplan Scheldekaaien is de verhoging van de waterkering ter hoogte van Antwerpen. Door de stijging van de zeespiegel en de klimaatswijzigingen, en door de verdieping en veralgemeende indijking van de Schelde, vormt de veiligheid tegen overstromingen een belangrijk aandachtspunt. Het huidige niveau van 8,35m TAW is onvoldoende om de stad ook in de toekomst voldoende bescherming te bieden. Daarom stelt het geactualiseerde Sigmaplan dat de waterkering ter hoogte van Antwerpen op 9,25m TAW moet worden gebracht. Dit is 2,25 meter boven de ‘blauwe steen’ van de kaaimuur op Rechteroever (7,00m TAW), of 90 cm hoger dan de huidige waterkering. Het is de bedoeling de waterkering optimaal te integreren in de publieke ruimte, waarbij de veiligheid wordt gegarandeerd. Momenteel is er nog havenbedrijvigheid in het gebied tussen de Droogdokkenweg en het Kattendijk‐ dok, waar ook de beschermde droogdokken gelegen zijn. De ontwikkeling van het Droogdokken‐ eiland tot een grootstedelijke park zal bijgevolg gefaseerd gebeuren, zodat de havenactiviteiten niet gehypothekeerd worden. In een eerste fase wordt het gebied tussen de Droogdokkenweg en de Schelde ontworpen en gerealiseerd. De huidige bestemming volgens het gewestplan van het westelijk deel van het plangebied is “gebied voor gemeenschaps‐ en openbare nutsvoorzieningen”, terwijl het oostelijk deel van Droogdokken‐ eiland is bestemd als gebied voor ambachtelijke bedrijven en KMO’s. De opmaak van een RUP is dus noodzakelijk indien men de vooropgestelde visie wil realiseren. De opmaak van het ruimtelijk uitvoeringsplan gebeurt conform de bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening d.d.01.09.2009. In het kader van de wettelijke verplichting1 voor het RUP ‘Droogdokkenpark’ wordt een screening van mogelijk aanzienlijke effecten uitgevoerd. Voorliggend document vormt het zogenaamde ‘verzoek tot raadpleging’. Het verzoek heeft betrekking op de procesnota die verder zal worden uitgewerkt en verfijnd i.f.v. de plenaire vergadering. Overeenkomstig hoofdstuk II artikel 3 §1 van het besluit van de Vlaamse regering betreffende de milieueffectrapportage over plannen en programma’s, raadpleegt de initiatiefnemer – in casu de stad Antwerpen – op eigen initiatief en uiterlijk op het ogenblik dat hij de doelstellingen en de reikwijdte van het voorgenomen plan kan afbakenen, de volgende instanties:
1° de deputatie van de provincie, waarop het voorgenomen plan of programma milieueffecten kan hebben;
2° de betrokken instanties afhankelijk van de ligging en de mogelijk te ver‐ wachten aanzienlijke effecten van het voorgenomen plan of programma op in voorkomend geval de gezondheid en veiligheid van de mens, de ruimtelijke
1 De Vlaamse Regering keurde op 12 oktober 2007 het besluit betreffende de milieueffectrapportage over plannen en programma’s goed. Dit besluit geeft uitvoering aan het decreet van 27 april 2007, het zogenaamde plan‐MER‐decreet, en trad in werking op 1 december 2007. Artikel 49 inzake de overgangsregeling van plan‐MER’s voor RUP’s zoals vermeld in het programmadecreet van 25 mei 2007 (publicatie B.S. 19/06/2007), stelt dat de betreffende nieuwe regelgeving van toepassing is op ruimtelijke uitvoeringsplannen, waarvan de plenaire vergadering gehouden wordt zes maanden na de datum van inwerkingtreding van het besluit, dus zijnde 1 juni 2008.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
4
ordening, de biodiversiteit, de fauna en flora, de energie‐ en grondstoffen‐ voorraden, de bodem, het water, de atmosfeer, de klimatologische factoren, het geluid, het licht, de stoffelijke goederen, het cultureel erfgoed met inbegrip van het architectonisch en archeologisch erfgoed, het landschap en de mobiliteit.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
5
2
Beschrijving van het plan en afbakening plangebied
2.1
Initiatiefnemer Het College van Burgemeester en Schepenen van de stad Antwerpen is initiatiefnemer van het ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Droogdokkenpark’ en bijgevolg ook van de screening van de plan‐MER‐ plicht.
2.2
Planomschrijving
2.2.1
Plangebied Het Droogdokkeneiland heeft een oppervlakte van circa 23 ha. Het vormt het NW deel van stadsdeel Eilandje, gelegen aan de noordzijde van de Antwerpse binnenstad. Het plangebied wordt als kunst‐ matig ‘eiland’ omgeven door water: de Schelde in het westen, de Royerssluis in het noorden, het Kattendijkdok in het oosten en de Kattendijksluis in het zuiden. Het gebied wordt doorkruist door een aantal noord‐zuid georiënteerde wegen zoals de Droogdokkenweg, de Sloepenweg, de Sluis‐ straat en de Oosterweelsteenweg. Deze laatste vormt een belangrijke verbinding tussen stad en haven. De grenslijn van het plangebied ligt nog niet helemaal vast. Mogelijk wordt het plangebied beperkt tot de westelijke zijde van het Droogdokkeneiland, enkel in functie van de realisatie van het park. Ook t.h.v. de Royerssluis, die zal verbreed en verlengd2 worden, gaat het om een voorlopige grenslijn. In deze MER‐screening wordt het maximaal plangebied onderzocht, zijnde het volledig Droogdokkeneiland.
Figuur 2‐1: situering van het plangebied op de stratenatlas Op vraag van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen wordt verduidelijkt dat de renovatie van de Royerssluis niet enkel een verbreding maar ook een verlenging zal inhouden. 2
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
6
Figuur 2‐2: situering van het maximaal plangebied op de orthofoto Er dient opgemerkt te worden dat de renovatie van de Royerssluis ook gepaard gaan met de aanleg van nieuwe wegenis op en rondom het sluisplateau en de oprichting van bedieningsgebouwen.3.
2.2.2
Motivering van het plan De uitvoering van het RUP kadert binnen de uitvoering van het Masterplan Scheldekaaien (zie verder). Een belangrijke doelstelling van het Masterplan Scheldekaaien is de verhoging van de waterkering ter hoogte van Antwerpen. Door de stijging van de zeespiegel en de klimaatswijzigingen, en door de verdieping en veralgemeende indijking van de Schelde, vormt de veiligheid tegen overstromingen een belangrijk aandachtspunt. Het huidige niveau van 8,35m TAW is onvoldoende om de stad ook in de toekomst voldoende bescherming te bieden. Daarom stelt het geactualiseerde Sigmaplan dat de waterkering ter hoogte van Antwerpen op 9,25m TAW moet worden gebracht. Dit is 2,25 meter boven de ‘blauwe steen’ van de kaaimuur op Rechteroever (7,00m TAW), of 90 cm hoger dan de huidige waterkering. De voorziene waterkering voor het Droogdokkenpark bestaat uit een vaste waterkering, een dijk tot op de geactualiseerde Sigmahoogte (9,25 m TAW). De locatie van deze dijk is vrij te bepalen in functie van het parkontwerp, en dient de waarneming van de getijden buitendijks te verhogen. Voor de realisatie van de verhoogde waterkering in het Droogdokkenpark zal Waterwegen en Zeekanaal nv een MER‐ontheffingsdossier opmaken. Het terugtrekken van de Antwerpse haven naar het noorden geeft de stad de kans om in noordelijke richting uit te breiden. Ook het Droogdokkeneiland wordt deel van de stad en zal in verschillende 3 Deze aanvulling werd gemaakt op vraag van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
7
fasen tot een grootstedelijke ruimte worden getransformeerd. Momenteel wordt een gedeelte van het Droogdokkeneiland echter nog voor havenactiviteiten gebruikt door Algemene Werkhuizen Noord (AWN).
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
8
2.2.3
Wedstrijdontwerp Voor de inrichting van het Droogdokkenpark werd een ontwerpwedstrijd uitgeschreven. Daarbij kwam het wedstrijdontwerp van Van Belle & Medina Architects en Vogt Landscape Architects het best tegemoet aan de ambities en doelstellingen van de projectdefinitie. Dit ontwerp vertrekt vanuit een groot respect voor de bestaande kwaliteit van de plek en behoudt ook sterk het bestaande karakter van de site. Voor de belangrijkste ingreep, de Sigmadijk, wordt voorgesteld om de bestaande dijk te hermodel‐ leren. Deze uitwerking zorgt voor zeer uitgekiende zichten en een versmelting van de verschillende sferen die gevraagd waren in de projectdefinitie: de contemplatieve natuurlijke uitwaaiplek, een stedelijk park en het culturele erfgoed van de havengeschiedenis. Door een aantal zeer precieze ingrepen wordt structuur in het projectgebied aangebracht en wordt ze beter toegankelijk. Het ontwerp slaagt erin de drie sferen van de natuurlijke oever, het stedelijk park en de maritieme versteende zone met elkaar in contact te brengen en op sommige plaatsen zelfs in elkaar te laten overlopen. Alles is zeer precies vormgegeven en er zit een grote gelaagdheid in het ontwerp. In de grote samenhang van het geheel zijn toch ook heel verschillende deelgebieden terug te vinden (zie figuur 2‐3). Figuur 2‐3: wedstrijdontwerp Droogdokkeneiland met deelgebieden
6
5
8
2 7 3
1 4
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
9
Het belvédère (1) vormt als verhoogd platform een uitkijkpunt op stad en haven, maar is tegelijk een landmark voor de stad. De zeshoekige vorm is een knipoog naar het bastion en creëert met zijn zachte kern van gras en bomen een aangename ontmoetingsplek. De perimeter daarentegen is ver‐ hard en vormt een flaneerruimte met weidse uitzichten. Het landschapspark (2) overbrugt met een glooiende topografie de hoogteverschillen tussen de waterkering en het bestaande maaiveldniveau. Op die manier ontstaan open en besloten plekken in het park en worden de zichten op de Schelde, de Royerssluis en de droogdokkensite bepaald. De topografie werd op die manier gemodelleerd, dat zoveel mogelijk bestaande bomen kunnen bewaard worden. De vlakkere delen van het park zijn grasvlaktes terwijl de hellingen uit weiland bestaan. In het landschapspark worden een aantal paviljoenen geplaatst die als schuilplaats dienen en waar kleine voorzieningen zoals sanitair kunnen worden ingericht. In het ontwerp wordt geop‐ teerd om de huidige dijk op te hogen tot de vereiste 9,25 m TAW en op sommige plekken land‐ inwaarts te verbreden. De natuurlijke oever met slikken en schorren blijft daardoor in zijn huidige vorm behouden. Tussen het groene park en de versteende droogdokkensite stelt het ontwerp een recreatiezone (3) voor als transitiezone. Een aantal bestaande loodsen worden er aangevuld met nieuwe paviljoenen. Ook een hangar van de Scheldekaaien, die zich momenteel ter hoogte van Sint‐Andries‐Zuid bevindt maar wordt afgebroken, wordt hier geherlocaliseerd. De recreatieve zone wordt in het ontwerp‐ voorstel ingevuld met jeugd‐ en sportprogramma’s, een bezoekerscentrum voor het park en parkeer‐ ruimte. Het Droogdokkenplein (4) vormt de entree tot het Droogdokkenpark en brengt oriëntatie op het scharnierpunt tussen het belvédère, het grote dok van de droogdokkensite en de omgeving van de Kattendijksluis. Op deze plek ontstaan tegelijk een aantal interessante doorzichten naar het park en de recreatiezone maar ook naar het verder gelegen Havenhuis en de omgeving van het Noord‐ kasteel. Het evenementenplein (5) vormt een interessante schakel tussen het park en de droogdokkensite. Het verhoogde grasplein geeft ruimte aan allerhande georganiseerde en spontane openlucht‐ activiteiten en kijkt uit op de beschermde droogdokkensite waar schepen hersteld worden. In het wedstrijdontwerp worden alle bestaande bomen behouden. De topografie van het park werd ontworpen in functie van het behoud van de bomen. Op het evenementenplein en het Belvedere worden linden aangeplant in lineaire patronen om een stedelijk karakter te bekomen. Het gras wordt in deze zones onderhouden in functie van de activiteiten. In het landschapspark worden informele boomgroepen aangeplant bestaande uit fruitbomen, essen, populieren, eiken en berken. Het land‐ schapspark wordt in weiland aangelegd; op sommige plaatsen aangevuld met kruiden en bloemen. In de omgeving van de Royerssluis (6) stelt het ontwerp een intieme tuin voor die gekoppeld is aan de beschermde sluismeesterswoning. Deze ruimte is ingesloten door de infrastructuur van de ver‐ brede Royerssluis4. De sluismeesterswoning krijgt een publiekstrekkende functie, zoals een restaurant om de parkbezoekers tot de noordelijke grens van het park aan te trekken en te laten genieten van het spektakel van het versluizen van schepen. Het slikken‐ en schorrengebied (7) is een beschermd habitatrichtlijngebied en wordt zo veel mogelijk in zijn oorspronkelijke toestand bewaard, door de bestaande dijk op te hogen. De bestaan‐ de pier langs de Royerssluis wordt verbreed en toegankelijk gemaakt. Een nieuwe pier verbindt de bestaande pier met het padennetwerk in het park en geeft de bezoekers zicht op de slikken‐ en schorrenoever.
4 Op vraag van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen wordt verduidelijkt dat de renovatie van de Royerssluis niet enkel een verbreding maar ook een verlenging zal inhouden.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
10
Het geheel levert een park op dat met subtiele ingrepen het bijzondere karakter van de plek langs de Schelde in de verf zet en dat tegelijk een aangename verblijfsruimte creëert volgens de regels van een traditioneel landschapspark. In het ontwerp worden ook voorstellen gedaan voor de toekomstige herbestemming van de droog‐ dokkensite (8). Aangezien de haven hier nog actief is en scheepsherstellingen uitvoert, zijn er voor dit deelgebied nog geen concrete plannen noch budgetten voorzien inzake realisatie. Het is echter belangrijk dat nu al onderzocht wordt op welke manier de droogdokkenzone zal aansluiten op het park en zo in de toekomst mee deel zal uitmaken van de publieke ruimte op het Droogdokkeneiland. Het niveauverschil tussen het park (+6m TAW) en de droogdokkensite (+4,5m TAW) wordt in het ontwerp benut om uitzichten te creëren over de droogdokken. Met deze oplossing wordt de droog‐ dokkensite visueel toegankelijk gemaakt en kunnen de scheepsherstellingen ongestoord plaats‐ vinden. Op sommige plekken worden ook fysieke toegangen gemaakt aan de hand van trappen‐ partijen en tribunes waarbij het mogelijk is om de droogdokkensite werkelijk te betreden. Dit kan uiteraard pas wanneer er geen havenactiviteiten meer zijn. Voor droogdok 1 wordt ingegaan op de mogelijkheid om hier een openluchtzwembad te plaatsen, en dit te omkaderen met een stedelijk strand. Het dok kan ook de vaste ligplaats van een historisch schip worden, dat dan als baken voor de entree naar het Droogdokkenpark dient. De globale visie stelt voor om een aantal bijgebouwen van recente makelij tussen droogdokken 1 en 3 te elimineren om zo de waardevolle gebouwen zoals het pomphuis en het AWN‐gebouw ruimtelijk sterker in de verf te zetten en interessante doorzichten te creëren. Samen met droogdokken 2 en 3 kunnen deze gebouwen ingezet worden als maritieme erfgoedsite waar het roerend maritiem erfgoed van de stad kan tentoongesteld worden. De cluster van droogdok 4 tot 6 worden in het plan zorgvuldig gerestaureerd en ingezet voor cultu‐ rele activiteiten als uitbreiding van het publiek domein. Voor droogdok 8 tot 10 tenslotte wordt voorgesteld om deze in werking te houden voor scheepsherstellingen. Dit zijn de meest recente en robuuste droogdokken en komen daarom ook het meest in aanmerking voor verder gebruik.
2.2.4
Optimalisatie ontwerp i.f.v. estuarien habitat In het voorliggend wedstrijdontwerp wordt een beperkte oppervlakte estuarien habitat ingenomen door de belvedère (ca. 0,3 ha van de in totaal 3,6 ha binnen het plangebied), deel uitmakend van habitatrichtlijngebied (zie ook §5.3). Waterwegen & Zeekanaal heeft opdracht gegeven aan het Instituut voor Natuur‐ en Bos‐onderzoek (INBO) om het ontwerp te helpen optimaliseren, zodat niet alleen de verloren oppervlakte habitatrichtlijngebied wordt gemitigeerd5, maar de ecologische kwaliteit van het estuarien habitat kan worden verhoogd. In haar ontwerprapport6 stelt INBO daartoe voor om de dijk net ten noorden van de belvedère land‐ waarts te verplaatsen. Hiermee wordt ruim 0,45 ha estuariene natuur (op termijn schor) gecreëerd (tussen +4 en +7m TAW), wat de 0,3 ha die verloren gaat t.h.v. de belvedère ruimschoots zou mitigeren. Het nieuwe schor laat ook een meer natuurlijke dijkvoet toe (minder breuksteen nodig).
Door het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen wordt opgemerkt dat hier niet kan gesproken worden van ‘compensatie’, maar van ‘projectinterne mitigatie’. 5
6
Instituut voor Natuur‐ en Bosstudie (Van Ryckegem G.), Gebiedsvisie Droogdokkenpark – Onder‐ steunende studie t.b.v. inrichting Droogdokken (Antwerpse Scheldekaaien), 6/2/2012
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
11
3
Beleidskader en juridische toestand
3.1
Beleidskader
3.1.1
Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen – Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) werd Antwerpen aangeduid als grootstedelijk gebied binnen het stedelijk netwerk van de Vlaamse Ruit. Het beleid in stedelijke gebieden is gericht op het voorzien van een kwantitatief, kwalitatief en voldoende divers aanbod aan woningen en aan ruimte voor economische activiteiten. Daarbij zijn verdichting en het intensief gebruiken van de beschikbare ruimte belangrijke uitgangspunten. Het plangebied Droogdokkenpark valt binnen de afbakeningslijn van het grootstedelijk gebied Ant‐ werpen, maar wordt niet gevat in een deelplan van het gewestelijk afbakenings‐RUP. Dit betekent dat de stad zelf initiatiefnemer kan/moet zijn voor eventuele herbestemmingen d.m.v. een gemeentelijk RUP. Op dit moment wordt een (gewestelijk) RUP voor de afbakening van het zeehavengebied van Antwerpen opgemaakt. Dit GRUP behandelt ook de Royerssluis en heeft bijgevolg betrekking op het plangebied en directe omgeving.
3.1.2
Provinciaal Structuurplan Antwerpen Het plangebied is gelegen op de grens van de deelruimte “Grootstedelijk Antwerpen” en “Antwerpse haven”. Wat betreft de deelruimte “Antwerpen Haven” is het volgende uit het richtinggevend gedeelte van het PRS van toepassing op het plangebied: Het ‘Eilandje’ is een overgangsgebied tussen stad en haven. In principe maakt het deel uit van de woonomgeving Antwerpen kernstad. Allerlei overgangsfuncties vinden hier een plaats, zo ook een toegang tot de haven van waaruit het openbaar en collectief vervoer in de haven wordt georganiseerd.
3.1.3
Strategisch ruimtelijk Structuurplan Antwerpen (s‐RSA) In het s‐RSA zijn er meerdere beelden en strategische ruimten uit het generiek en actief beleid relevant voor het projectgebied. Het generiek beleid, gebaseerd op de 7 beelden (referentiebeelden voor het verleden, heden en de toekomst) voor de stad, bestaat uit regels die gelden voor iedereen en die afgewogen zijn ten opzichte van alle gebieden van de stad. Ze worden beschouwd als van strategisch belang om de generieke doelstellingen van het structuurplan te bereiken en om de visie te realiseren. De beelden uit het generiek beleid zijn: waterstad, ecostad, havenstad, spoorstad, poreuze stad, dorpen en de metropool en megastad. Dorpen en metropool Droogdokken: deze site kan gezien worden als het eindpunt van de culturele noord‐zuidas, vertrek‐ kende vanuit het Zuid via het stadscentrum naar het MAS en de gebouwen van de Red Star Line. Terwijl de beschermde Droogdokkenzone best zoveel mogelijk gevrijwaard blijft van bebouwing en enkel recreatief medegebruik verdraagt, kan op de randzone tussen de groene Scheldekaaien en vermelde Droogdokkenzone ingezet worden op de inplanting van een cultuurrecreatieve topactiviteit. Ondersteunende stedelijke functies kunnen worden voorzien (inclusief parkeergelegenheid die best zoveel mogelijk ondergronds wordt voorzien). (…) Vanuit een projectmatige benadering betekent het strategisch of actief beleid het vooropstellen van een aantal doelen, gestructureerd volgens een aantal welomschreven en gelimiteerde ruimten of strategische ruimten: de harde ruggengraat, de zachte ruggengraat, het lager netwerk en de stedelijke centra, de Groene Singel, het levendig kanaal. Het plangebied vormt het noordelijke uiteinde van de harde ruggengraat en heeft belangrijke raakvlakken met de zachte ruggengraat. Het Ruimtelijk Structuurplan legt de nadruk op het groene karakter van de Scheldeboord.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
12
De Scheldekaaien en het Droogdokkeneiland op Rechteroever maken deel uit van de harde ruggen‐ graat, samen met Antwerpen Noord, het Eilandje, de Scheldebruggen, de binnenstad, de omgeving van het centraal station, Zuid, Nieuw Zuid, IPZ en de Zuidelijke Scheldeoevers. De Scheldekaaien compenseren het gebrek aan open en toegankelijke ruimte in de kernstad en zijn determinerend voor het beeld van de stad. De continuïteit van de publieke ruimte op de Scheldekaaien is dan ook een belangrijke voorwaarde voor de kwalitatieve ontwikkeling van de harde ruggengraat. De doelstellingen en randvoorwaarden voor de Scheldekaaien en groene Scheldeoevers op Rechter‐ oever worden verder toegelicht in het s‐RSA. De herinrichting van de Scheldekaaien wordt in het s‐RSA als een hefboomactie beschouwd. Het uiteindelijk doel is het heroveren van de rivier en het herdefiniëren van de Scheldekaaien als een som van afwisselende en onderling verbonden ruimten die het hart van de stad met het water verbinden en een continuïteit in de stedelijke ruimte vormen. Hierop moet een gebiedsgericht en aangepast functioneel programma worden geënt. Zo voorziet het s‐RSA onder meer de ontwikkeling van een cultuurrecreatieve toplocatie tussen Nieuw Zuid en Petroleum Zuid en de uitbouw van de cruiseterminal. Een sterk openbaar vervoersysteem – en meer bepaald een tramlijn op de Schelde‐ kaaien – zorgt voor de verbinding tussen de uiteinden van de Scheldekaaien, de binnenstad en Linkeroever. De huidige doorstroomfunctie voor autoverkeer moet fundamenteel in vraag worden gesteld. Dit moet samengaan met een selectieve inrichting van de Scheldekaaien met gedifferen‐ tieerde parkings. Actief beleid, harde ruggengraat, programma kaaien‐ noord “Het noordelijk deel van de Kaaien is een overgangszone tussen de eerder natuurlijke inrichting van de oevers en het versteende karakter van het centrale deel. (…) Het structuurplan stelt voor om dit deel van de harde ruggengraat, dat doorloopt tot aan het Noordkasteel, te beschouwen als het sluitstuk van het Kaaiensysteem. Het groene karakter van de Scheldeboord ter hoogte van het Droogdokkeneiland en het Noordkasteel dient zoveel mogelijk behouden te blijven als aansluiting op de zachte ruggengraat van het Havenpark (zie verder). Daartoe dient dit gebied zijn groene en open karakter zoveel mogelijk te behouden. De voorziene functie is recreatief medegebruik, bijvoorbeeld in de vorm van een fiets‐ en wandelpad aan de Schelderand (met eventuele aansluiting op de geplande Scheldebrug) en de inrichting van het resterende deel van de plas van het Noordkasteel als een histo‐ risch open water. Dit laatste concept moet in afstemming gebeuren met de voorziene infrastructuur van de Oosterweelverbinding die momenteel in ontwikkeling is.”
3.1.4
Sigmaplan De Schelde ontspringt in Noord‐Frankrijk en mondt na een tocht van 355 km door België en Nederland uit in de Noordzee. Binnen dit stroomgebied van ongeveer 21.000 km² is de rivier een belangrijke drager van natuur, stedelijkheid, economische ontwikkelingen en recreatie. Voor het deel van de Schelde dat onderhevig is aan getijdenwerking werd het Sigmaplan opgemaakt. Dit werd opgesteld in 1977 en staat in voor de bescherming van mensen en goederen tegen overstromingen. Ondertussen zijn de fysische omstandigheden gewijzigd (met name de stijging van de zeewater‐ spiegel, de verdieping van de Schelde en de veralgemeende indijking en de klimaatswijzigingen) en zijn nieuwe inzichten gegroeid over de manier waarop bescherming tegen overstromingen moet worden gerealiseerd. Daarom werd het Sigmaplan geactualiseerd en op 22 juli 2005 goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Het niveau van +8,35m TAW van de huidige waterkeringsmuur op Rechteroever en de dijk op Linkeroever is volgens dit nieuw plan onvoldoende. In uitzonderlijke omstandigheden van storm‐ springtij wordt Antwerpen bedreigd door een reëel overstromingsgevaar. Daarom moet de water‐ kering op +9,25m TAW worden gebracht. Dit is meer dan twee meter boven de ‘blauwe steen’ van de kaaimuur op Rechteroever, of 90cm hoger dan de huidige waterkering in Antwerpen.
3.1.5
Mobiliteitsplan In afwachting van een geactualiseerd mobiliteitsplan kan volgend voorlopig kader dat in overeen‐ stemming met de dienst mobiliteit werd opgemaakt, worden gehanteerd: De Oosterweelknoop vormt een belangrijke ontsluiting voor de haven, maar zal ook het Eilandje beter ontsluiten vanuit
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
13
het noorden. De Oosterweelknoop mag echter niet ingezet te worden als noordelijke ontsluiting van de binnenstad. Zowel in de verdere uitwerking van de Oosterweelknoop als het ontwerp van Droogdokkenweg en Kattendijk‐Oostkaai dienen voldoende maatregelen genomen worden om sluipverkeer via het Droogdokkeneiland naar de binnenstad te vermijden. De Royerssluis kan hierbij ingezet worden als een sterke filter in de vorm van een lichtengeregeld T‐kruispunt op het Droog‐ dokkeneiland als aansluiting op de brug over de Royerssluis en met hoofdrichting Siberiastraat. De Siberiastraat blijft een belangrijke ontsluitingsas richting Siberiabrug en Straatsburgbrug voor zowel haven‐ als personenvervoer. De belangrijkste verkeersas voor de wijk Eilandje is de as Londenstraat‐Amsterdamstraat. Deze straat verzamelt het verkeer van/naar het Eilandje en leidt het naar de Leien. De buurtontsluiting van de Montevideowijk/Droogdokkeneiland en de Cadixwijk/Mexico‐eiland verloopt via Rijnkaai en Katten‐ dijk‐Oostkaai. Via de Droogdokkenweg worden het Droogdokkeneiland en het Montevideo‐eiland ontsloten. Droogdokkenweg, Rijnkaai en Kattendijk‐Oostkaai hebben dus een lokale verkeersfunctie. Deze wegen zijn bijgevolg lokale wegen met een stedelijk karakter die de wijk ontsluiten en worden daarom niet ingericht als voorrangsweg.
3.1.6
Masterplan Scheldekaaien Het Masterplan Scheldekaaien beoogt de totale heraanleg van de Scheldekaaien van Droogdokken‐ eiland tot en met Petroleum Zuid. Het masterplan spreekt zich uit over het toekomstig gebruik van de kaaien en bevat krijtlijnen om de ruimtelijke samenhang te garanderen. Het is de taak van het masterplan om duidelijke randvoorwaarden uit te zetten om welbepaalde toekomstige ontwikkelin‐ gen te sturen. Het masterplan vertaalt een lange termijn ruimtelijke ambitie, flexibel en dynamisch, die weet om te gaan met de vele onzekerheden. Daarom worden in het masterplan verschillende niveaus van bepaaldheid ingebouwd. Terwijl de schaal van het beschouwde gebied verkleint, verkleint dus ook de mate van bepaaldheid. Keuzes worden minder dwingend en laten meer ruimte voor nuancering. Ontwerphouding De ontwerphouding zet op conceptueel niveau een richting uit voor het Masterplan Scheldekaaien. Via globale bewoordingen en aftastende kaaibeelden worden de ambities voor de volledige heraan‐ leg van de kaaien benoemd. Deze zijn van toepassing op alle deelprojecten.
De kaaien vormen een dynamisch stedelijk landschap. De kaaien zijn van niemand en iedereen. De kaaien zijn het portaal van de stad naar de rivier. De kaaien zijn het belangrijkste publiek domein van Antwerpen. De kaaien zijn maatstaf en uitstalraam voor de stad.
Krijtlijnen De krijtlijnen worden uitgezet over de totale omvang van het projectgebied en bepalen de ruimtelijke structuur van het geheel. De ruimtelijke beslissingen zijn gebundeld in 6 thematische lagen. Actieve haven Deze krijtlijn gaat uit van een maximaal behoud van de kaai‐infrastructuur, en een heroriëntatie naar meer stedelijke kaaiactiviteiten. Vooreerst wordt de kaaimuur integraal behouden, gestabiliseerd en gerestaureerd. Ook de bolders, kranen en kasseivlakte langsheen de kaaimuur en de blauwe steen worden behouden. De kaaien zijn opnieuw een voor de stad beschikbare aanmeerzone. Het type schepen dat op een welbepaalde plaats kan aanmeren, zal er alleszins het karakter en het mogelijk gebruik van de kaaien beïnvloeden. Deze krijtlijn is in het Droogdokkenpark aanwezig door de heropening van de Kattendijksluis met rechtstreekse toegang tot het Kattendijkdok en door het behoud van de meerpalen als aanmeer‐ plaats voor wachtende schepen.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
14
Historisch erfgoed en archeologie Een aantal laat 19de eeuwse monumenten bepalen het huidige karakter van de kaaien. De meesten zijn in onbruik en verdienen een nieuw programma. Behoud van het havenhekken is niet langer wenselijk want het legt een te grote hypotheek op een aangepaste herontwikkeling van de kaaien als publiek domein, zeker in het centrale deel van de kaaien. Maar de historische erfenis is ruimer en het gaat niet op één historische laag uit te vergroten ten nadele van de vele andere lagen. In het Droogdokkenpark verwijst deze krijtlijn naar de sluismeesterswoning van de Royerssluis als beschermd monument, maar ook het pomphuis van de Royerssluis en de Duitse bunker kunnen op projectniveau worden geëvalueerd of en op welke manier ze in het park kunnen worden geïnte‐ greerd. Waterkering De Schelde is niet alleen de bestaansreden van Antwerpen, ze vormt ook een bedreiging. Sinds 1978 scheidt een betonnen keermuur de stad eenduidig van haar rivier. Maar het zomaar ophogen van deze keermuur betekent een muur van 2,25m boven de kaaien, die alle zichten op de rivier zou verhinderen en de kaaien bijna ontoegankelijk zou maken. De waterkering zal dus meer moeten zijn dan een louter beschermende infrastructuur. Een ligging nabij het water vergroot de stedelijke ruimte, terwijl een ligging nabij de stad net een groot kaaivlak behoudt. De voorziene waterkering voor het Droogdokkenpark bestaat uit een vaste waterkering, een dijk tot geactualiseerde Sigmahoogte van +9,25m TAW. De locatie van deze dijk is vrij te bepalen in functie van het parkontwerp, en dient de waarneming van getijden buitendijks uit te vergroten. Het Belvédère daarentegen wordt integraal opgehoogd tot geactualiseerde Sigmahoogte + 9,25m TAW. Mobiliteit Nauwgezet die ene grens van de waterkering bepalen haalt weinig uit, als er niet tegelijk voor wordt gezorgd dat de kaaiweg en alles wat erbij hoort makkelijk is over te steken. Op het Droogdokken‐ eiland wordt de kaaiweg een lokale straat met verkleind wegprofiel, die het tracé van de huidige Droogdokkenweg volgt. Het masterplan voorziet een apart regionaal fietspad langs de ganse lengte van de Scheldekaaien. Op het Droogdokkeneiland wordt deze regionale fietsroute mee in het wegprofiel van de kaaiweg geïntegreerd maar volgt ze een onafhankelijk traject, dat wordt bepaald in functie van het park‐ ontwerp. Een tramlijn is slechts op lange termijn mogelijk. Een beperkte bestemmingsparking voor de parkbezoekers dient te worden voorzien. Publieke ruimte en beeldkwaliteit Antwerpen heeft vele karakters, die elk recht hebben op een geëigende en unieke relatie met de rivier. Toch blijft eenheid, samenhang en continuïteit van de historische rede, over de verschillen heen, een grote zorg. Het is natuurlijk in eerste instantie de imposante stroom zelf die de Schelde‐ kaaien bindt tot één stadslandschap. Maar zeker bij uitvoering in fasen zal deze samenhang onvol‐ doende overeind blijven, als ze niet wordt onderbouwd door afspraken voor materiaalgebruik en herinrichting van de Scheldekaaien. Op het Droogdokkeneiland wordt een gradiënt voorzien van natuurlijkheid, over stedelijkheid naar het havenkarakter van de droogdokkensite. Het grootstedelijk park wordt ontworpen op een wisse‐ lende gebruiksintensiteit. Het Belvédère is een leeg mineraal balkon met zicht op stad en rivier. Een globale ontwerpstrategie is noodzakelijk voor heel het Droogdokkeneiland, inclusief droogdokken, vooraleer een parkontwerp kan worden gemaakt. Kaaiprogramma’s Zoals gezegd wacht veel waardevol historisch patrimonium op een gepaste herbestemming. Nieuwe bestemmingen zijn per definitie publiek en gericht op een breed publiek. Maar ook nieuwe bakens kunnen worden toegevoegd op weloverwogen plekken op de kaaizone, en voegen daarmee expliciet een nieuwe laag toe aan de veelzijdige waterkant. Maar dit zal met veel zorg moeten gebeuren, op precies gekozen locaties, genereus maar zonder alle potentieel voor later nu reeds op te gebruiken.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
15
Tenslotte kunnen de stadswijken Montevideo (als onderdeel van havenkwartier Eilandje) en Nieuw Zuid gedeeltelijk worden uitgebreid op de Scheldekaaien. Alleen kleinschalige parkvoorzieningen kunnen worden geïntegreerd in het park. Het Belvédère blijft steeds onbebouwd. Er is ruimte voor een publiekgerichte grootstedelijke functie met beperkte foot‐ print en mits een optimale landschappelijke inpassing in het park. De precieze invulling moet worden bepaald in functie van een opportuniteit op (lange) termijn. Immers, de unieke locatie van het Droogdokkeneiland moet spaarzaam worden ingezet. Voor de grootstedelijke functie werd geen bouwenveloppe bepaald, het maximaal volume is immers afhankelijk van de concrete functie en dient op projectniveau te worden onderzocht. In het Droogdokkenpark zijn verder geen andere permanente functies, noch private functies toegelaten.
3.1.7
Masterplan Eilandje Masterplan Eilandje werd goedgekeurd door college en de gemeenteraad in 2002. Het Masterplan Eilandje geeft de krijtlijnen voor de ontwikkeling van het Eilandje als een stadsinbreidingsproject en vormt de basis voor de beeldkwaliteitplannen en BPA’s die de realisatie ervan moeten concretiseren. Het beoogt zowel herontwikkeling en renovatie van de bestaande bebouwing als ontwikkeling van bijkomend programma. Het Masterplan toont een toekomstbeeld voor het Eilandje waarbij het water een prominente rol speelt. De dokken zijn sfeerbepalend en vormen een verwijzing naar de historiek van het gebied. De uitvoering van het Masterplan gebeurt in twee fasen. Fase 1 geeft opdracht tot de opmaak van een BPA Eilandje voor respectievelijk het gebied rond de Oude Dokken, de Montevideowijk en de Cadixwijk en een BPA voor de Rijnkaai. Het Masterplan Eilandje, fase 2 maakt een globale visie voor de ontwikkeling van het Mexico‐eiland, het Droogdokkeneiland en het Kempeneiland. Het legt relaties tussen het Eilandje en de grootschalige gebieden erlangs, met name de haven, de Ooster‐ weelverbinding en de Noorderlaan. “De positie van het Droogdokkeneiland in de buitenbocht van de Schelde heeft een bijzonder panorama op de stad tot gevolg. Op het Droogdokkeneiland wordt de overgang van de Schelde naar de droogdokken door een heldere zonering tot stand gebracht. Een centrale route speelt in op deze twee atmosferen en legt een directe relatie met de Montevideowijk. Het actieve gebruik van zowel Royerssluis, Kattendijksluis en Siberiabrug in combinatie met de monumentale droogdokken garanderen het behoud van de historische havenatmosfeer in de toekomst. Het handhaven van beeldbepalende en monumentale bebouwing spelen hier ook een rol in.” Het Masterplan Eilandje fase 2 gaat uit van een driedelige zonering van het Droogdokkeneiland: Een westelijke groene, zachte zone langs de Schelde die aansluit op de groenstructuur en zich via het Noordkasteel langs de Schelde naar het noorden begeeft. De groene zone is open van karakter en kent nauwelijks bebouwing. Het Droogdokkeneiland biedt de unieke kans om het groen van het Noordkasteel dichterbij de stad te brengen. De continuïteit van de groene zone is van belang. Deze zone wordt uitgebouwd als een ruig, groen gebied, met aandacht voor ecologie (bijvoorbeeld langs de Scheldeoevers), en met integratie van post‐industriële elementen met maritiem karakter. “De groene open ruimte op het Droogdokkeneiland is van groot belang, niet alleen voor het Eilandje, maar voor de hele stad. Een groen park aan de Schelde heeft de potentie uit te groeien tot een formidabel recreatiegebied voor Antwerpen, waaraan het panorama van de Scheldebocht een extra kwaliteit toevoegt. Vanuit het park wordt het zicht over de Schelde op de binnenstad maximaal benut.” Een oostelijke zone bestaat uit de oude droogdokken en heeft een hard en stenig karakter. Deze zone is veel meer besloten, wat door bebouwing tussen de dokken toe te voegen nog meer geaccentueerd wordt. De bestaande (al dan niet beschermde) gebouwen van de haven worden gaandeweg aangevuld of vervangen door nieuwe gebouwen van de haven, of door een volledig nieuw programma (bij voorkeur grootschalige functies in de openbare en recreatieve sfeer). De droogdokken worden opengesteld voor publiek als aanvulling op de culturele as met het MAS en het Koninklijk Ballet van Vlaanderen.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
16
“Bij de programmatische invulling van het Droogdokkeneiland ligt de nadruk op stedelijke recreatie en bijzondere functies. Het openstellen en zichtbaar maken van de droogdokken voor een groot publiek is een mooie aanvulling op de culturele as door het Eilandje.” Een langgerekte overgangszone tussen de noord‐zuid ontsluitingsweg vormt de overgang tussen voorgenoemde zones. Het bedient de verschillende activiteiten van parkeerplaats en voorziet de nodige infrastructuur voor exploitatie van het gebied. De parkeerplaats wordt op een landschap‐ pelijke manier aangelegd. De bebouwde oppervlakte is beperkt tot maximaal 1/3 van de zone en de bebouwing is op een dusdanige manier ingeplant dat het visueel contact en voetgangersbewegingen tussen de harde en de groene zone mogelijk blijven. “De infrastructuur op het Droogdokkeneiland wordt bepaald door de noord‐zuid lijn die de kaaien met de singel moet gaan verbinden. Deze lijn wordt ter hoogte van de Royerssluis met de Siberiastraat verknoopt. Rond de Royerssluis ontstaat een belangrijke entree tot de haven vanuit het Eilandje.” Als aanvulling op het Masterplan Eilandje zijn onderstaande plannen opgesteld als richtlijn om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te bekomen. Het beeldkwaliteitplan buitenruimte geeft richtlijnen omtrent verschillende thema’s, met name verkeer, groen, straatprofielen, verlichting, meubilair, terrassen, reclame en kunst. Het beeldkwali‐ teitsplan architectuur geeft een visie over de gewenste typologie van de gebouwen. Deze wordt verduidelijkt aan de hand van streefbeelden. Het waterplan voorziet in een multifunctionele programmatie van de dokken met recreatieve invullingen en ruimte voor wonen op het water. Het waterplan Eilandje wordt momenteel geactualiseerd. In het nieuwe waterplan worden verschillende projecten gedefinieerd en gekoppeld aan een budget en een timing. De principes van het nieuwe waterplan werden door het college goedgekeurd in 2010. Het nieuwe waterplan definieert de harde droogdokkenzone als een reconversieproject en beschrijft vooral de potentie van het gebied: “De drie eerste droogdokken van de negen imposante droogdokken worden niet meer gebruikt voor droogdokactiviteiten. De andere zes droogdokken zijn nog in industrieel gebruik door AWN (Algemene Werkhuizen Noord, een dienst van het havenbedrijf) en SKB (Scheepvaart‐ en Konstruktie‐ bedrijf nv, een private firma). Ook twee gebouwen die in het bouwblok tussen droogdok 1 en 2 staan zijn buiten gebruik. Het gaat om het als monument beschermde pomphuis van 1895 en een vervallen dienstwoning van 1905. Het plaatje leent zich perfect om een al dan niet tijdelijk cultureel programma als een bar, een bioscoop of een theater in op te bouwen en een vervlechting te bekomen van havenactiviteiten en stadsontwikkeling. Bij het uit dienst nemen van de droogdokken door het havenbedrijf kunnen de droogdokken ingevuld worden met een zeer divers cultureel, museaal en sociaal economisch programma. Er zou een zonering tot stand gebracht kunnen worden waarbij de meest noordelijke droogdokken in gebruik blijven voor scheepsherstelling terwijl de meest zuidelijke herbestemd worden voor recreatieve doel‐ einden. Het middengedeelte kan een combinatie zijn van de twee, met ruimte voor sociale tewerk‐ stellingsprojecten of scheepsreparatie voor historische schepen. Verschillende bestaande beeldbepalende gebouwen (verschillende types van loodsen) kunnen herbestemd worden. Voor de herlocalisatie van het sociale tewerkstellingsproject Werkvorm vzw die vandaag gevestigd zijn op kaai 38 in de Cadixwijk zijn de loodsen op de droogdokkensite een ideale vervanger. Voor een actief museum over scheepvaart en over de Antwerpse havenwereld waar je als bezoeker kan mee doen en denken zijn de droogdokken ook dé geschikte plek. Een dok zou ook ingericht kunnen worden als concertzaal, sporthal of zwembad.” Het groenplan geeft een groenstrategie voor het Eilandje weer met een systeem van boomgroepen die over het gebied verspreid worden.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
17
3.2
Juridische toestand
3.2.1
Gewestplan De oeverstrook tussen dijk en Schelde is ingekleurd als gebied voor gemeenschaps‐ en openbare nutsvoorzieningen. De rest van het Droogdokkeneiland is bestemd als gebied voor ambachtelijke bedrijven en KMO’s. Zowel het nabije Noordkasteel als de tegenliggende linkeroever van de Schelde zijn ingekleurd als natuurgebied of gebied voor recreatie. Het Mexico‐eiland aan de overzijde van het Kattendijkdok is net zoals het Droogdokkeneiland bestemd als gebied voor ambachtelijke bedrijven en KMO’s. Ten noorden van de Royerssluis begint het industriegebied van de haven. De Rijnkaai tenslotte, ten zuiden van de Kattendijksluis, is een gemengd gemeenschapsvoorzienings‐ en dienstverlenings‐ gebied, bestemd voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen evenals dienst‐ verleningsbedrijven of inrichtingen in verband met haven en scheepvaart.
Figuur 3‐1: aanduiding van het plangebied op het gewestplan
3.2.2
BPA’s en RUP’s Er gelden geen BPA’s of RUP’s voor dit gebied.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
18
3.3
Overige relevante juridische elementen In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de overige juridische randvoorwaarden met betrekking tot dit RUP. Type Plan RUIMTELIJK Natuur Ramsargebieden Vogelrichtlijngebieden Habitatrichtlijngebieden Gebieden van het duinendecreet Gebieden van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN), decreet Natuurbehoud Vlaamse of erkende natuurreservaten Bosreservaten Natuurinrichting Gebieden met recht van voorkoop vanuit natuur Bodem Bodemkwaliteit Water Beschermingszones grondwaterwinningen Bevaarbare waterlopen Onbevaarbare waterlopen (Klasse) Landbouw Ruilverkaveling Gebieden met recht van voorkoop vanuit natuur Landschap Beschermde monumenten
Beschermde dorpsgezichten Beschermde landschappen Beschermde stadsgezichten Erfgoedlandschappen Landinrichting
Binnen het plangebied
Aangrenzend aan het plangebied
Geen. Geen. Schelde‐ en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent Geen. Geen.
Geen. Geen.
Geen. Geen. Geen. Geen.
Geen. De slikken en schorren langsheen de Schelde Geen. Geen. Geen. Geen.
Binnen het plangebied zijn een aantal oriënterende bodemonderzoeken uitgevoerd. Geen. Geen. Geen.
Geen. De Schelde Geen.
Geen. Geen.
Geen. Geen.
2 sluiswachterhuisjes aan noord‐en zuidzijde van de Kattendijksluis; Het pomphuis bij droogdokken 1 tot 6; De Kattendijksluis; De sluismeesterswoning bij de Royerssluis; De kaaimuren van het Kattendijkdok; De stadsdroogdokken 1‐6 en 8‐10 Geen. Geen. Geen. Geen. Geen.
Geen. Geen. Geen. Geen. Geen.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
19
4
Bepalen van de Plan‐MER plicht Met de goedkeuring van het besluit betreffende de milieueffectrapportage over plannen en programma’s door de Vlaamse Regering op 12 oktober 2007, moet de initiatiefnemer van een plan met – mogelijk – aanzienlijke milieueffecten, zoals bijvoorbeeld ruimtelijke uitvoeringsplannen, deze milieueffecten en eventuele alternatieven in kaart brengen. Ruimtelijke uitvoeringsplannen waarvan de plenaire vergadering plaats vindt na 1 juni 2008, moeten aan de regelgeving voldoen. Er geldt evenwel enkel een plan‐MER‐plicht voor deze plannen en programma’s die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben. Om al dan niet te kunnen besluiten tot een plan‐MER‐plicht moeten geval per geval de volgende drie stappen doorlopen worden:
Stap 1: valt het plan onder de definitie van een plan of programma zoals gedefi‐ nieerd in het Decreet houdende Algemene Bepalingen inzake Milieubeleid (DABM) ? >> RUP’s vallen onder deze definitie;
Stap 2: valt het plan onder het toepassingsgebied van het DABM ? >> dit is het geval indien: o Het plan het kader vormt voor de toekenning van een vergunning (stedenbouwkundige, milieu‐, natuur‐, kap‐,…) aan een project; o Het plan mogelijk betekenisvolle effecten heeft op speciale bescher‐ mingszones waardoor een passende beoordeling vereist is.
Gemeentelijke ruimtelijk uitvoeringsplannen vormen het kader voor de toekenning van een steden‐ bouwkundige vergunning, die pas kan worden verleend als het voorgenomen project zich in de bestemming bevindt die overeenstemt met de bestemming vastgelegd in het ruimtelijk uitvoerings‐ plan. Het RUP vormt dus het kader op basis waarvan de stedenbouwkundige vergunning toegekend wordt. Het RUP “Droogdokkenpark” valt bijgevolg onder het toepassingsgebied van het DABM.
Stap 3: valt het plan onder de plan‐MER‐plicht ? >> Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen: o Plannen die “van rechtswege” plan‐MER‐plichtig zijn (geen vooraf‐ gaande “screening” vereist): Plannen die het kader vormen voor projecten die vallen onder het toepassingsgebied van de Omzendbrief LNE 2011/17 én niet het gebruik regelen van een klein gebied op lokaal niveau noch een kleine wijziging inhouden én betrekking hebben op landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afval‐ stoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening (een RUP voldoet per definitie aan deze laatste voorwaarde); Plannen die het kader vormen voor projecten uit bijlage I of II van het BVR van 10 december 2004 (project‐MER‐plicht) én niet het gebruik regelen van een klein gebied op lokaal niveau noch een kleine wijziging inhouden én betrekking hebben op landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afval‐ stoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening (een RUP voldoet per definitie aan deze laatste voorwaarde); Plannen waarvoor een passende beoordeling vereist is én niet het gebruik regelen van een klein gebied op lokaal niveau noch een kleine wijziging inhouden;
7 Milieueffectbeoordeling en vergunningverlening voor bepaalde projecten ten gevolge van het arrest van het Hof van Justitie van 24 maart 2011 (C‐435/09, Europese Commissie t. België).
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
20
o
o
Plannen die niet onder de vorige categorie vallen en waarvoor geval per geval moet geoordeeld worden of ze aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben >> “screeningplicht” Plannen voor noodsituaties (niet plan‐MER‐plichtig, maar hier niet relevant).
Het RUP “Droogdokkenpark” heeft (onder meer) betrekking op een project dat valt onder categorie 10h) van Bijlage II van het besluit van de Vlaamse regering van 10 december 2004: “werken (…) ter beperking van overstromingen, met inbegrip van de aanleg van sluizen, stuwen, dijken, overstro‐ mingsgebieden en wachtbekkens, die gelegen zijn in of een aanzienlijke invloed kunnen hebben op een bijzonder beschermd gebied”. In dit geval gaat het dus om de heraanleg en verhoging van een dijk t.h.v. een habitatrichtlijngebied. De Scheldedijk op Droogdokkeneiland vormt ca. 600 m van de in totaal ca. 114 km dijken in het bekken van de Zeeschelde die conform het geactualiseerd Sigmaplan moeten verhoogd worden om de kans op overstromingen tot het vooropgesteld risiconiveau.terug te brengen. De milieueffecten van deze dijkverhogingen (en de andere onderdelen van het geactualiseerd Sigmaplan) zijn onder‐ zocht en beoordeeld in het betreffende plan‐MER, dat werd goedgekeurd door de Dienst Mer op 27/6/20058. In functie van de uitvoering van de heraanleg van de dijk (en integratie in het Droog‐ dokkenpark) zal door W&Z een verzoek tot ontheffing van project‐MER‐plicht opgesteld worden. De verbreding en verlenging van de Royerssluis9 valt onder categorie 10f) van Bijlage II: “aanleg van havens en haveninstallaties, met inbegrip van visserijhavens, waaronder de aanleg van dokken en sluizen”. De Royerssluis ligt echter buiten het plangebied en de verbreding en verlenging ervan maakt geen deel uit van de geplande activiteiten i.k.v. het RUP Droogdokkenpark. Deze werken vallen onder het Strategisch Plan van de haven van Antwerpen, waarvan de milieueffecten werden onderzocht en beoordeeld in het plan‐MER “Strategisch plan en afbakening zeehavengebied Antwerpen”10. In functie van de uitvoering van de werken aan de Royerssluis zal door de Afdeling Maritieme toegang11, een project‐MER opgesteld worden. Voorts zou het RUP kunnen beschouwd worden als een stadsontwikkelingsproject zoals vermeld in de Omzendbrief LNE 2011/1. Het plangebied valt tevens binnen Habitatrichtlijngebied. Het betreft echter een klein gebied van lokaal belang waaraan kleine wijzigingen aangebracht worden, waardoor toch besloten kan worden dat het RUP niet van rechtswege plan‐MER‐plichtig is. In de effectbeoordeling is een voortoets tot Passende Beoordeling opgenomen i.f.v. de mogelijke effecten op habitatrichtlijngebied. Voor niet van rechtswege plan‐MER‐plichtige RUP’s dient geval per geval een screeningsprocedure doorlopen te worden teneinde een conclusie te kunnen maken omtrent eventuele plan‐MER‐plicht. In volgende paragrafen wordt het screeningsonderzoek, ook wel het onderzoek naar het voorkomen van aanzienlijke milieueffecten als gevolg van het plan, gevoerd.
TV Resource Analysis – IMDC – Grontmij – Ecolas, Plan‐MER Actualisatie Sigmaplan, april 2005
8 9
Op vraag van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen wordt verduidelijkt dat de renovatie van de Royerssluis niet enkel een verbreding maar ook een verlenging zal inhouden. 10
TV Haven 2030 (IMDC – Resource Analysis – Aeolus – SumResearch – Tritel – Technum),
11
Het Departement Mobiliteit en Openbare Werken merkt op dat niet zij maar de Afdeling Maritieme toegang het project‐MER zal opmaken.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
21
5
Potentiële milieueffecten van het plan
5.1
Bodem Uit de bodemkaart blijkt de bodem van het plangebied volledig te bestaan uit een antropogene bodem (OB). Door de aanwezigheid van slikken en schorren in het westen van het plangebied kan echter verondersteld worden dat hier toch nog een vrij natuurlijke bodem aanwezig is. Uit de OVAM‐databank van de verspreiding van bodemonderzoeken in Vlaanderen (toestand 18/08/ 2011) blijkt dat er verspreid over het oostelijk deel van het plangebied 5 oriënterende bodem‐ onderzoeken werden uitgevoerd (dossier‐ID’s 11325, 36609, 18624, 19212 en 4860). Eén ervan (dossier‐ID 4860) heeft geleid tot het uitvoeren van een beschrijvend bodemonderzoek.
Figuur 5‐1: situering van het plangebied op de bodemkaart (+ OVAM‐dossiers) Gezien het plangebied volledig wordt aangeduid als antropogene bodem, worden geen negatieve effecten verwacht door eventuele vergravingen op profielvernietiging en verdichting. In het wed‐ strijdontwerp werd de oppervlakte van de westelijke, natuurlijke slikken‐ en schorrenzone lichtjes gereduceerd (met ca. 0,35 ha). Dit ontwerp zal echter aangepast worden, zodat de actuele opper‐ vlakte slikke en schorre minimaal behouden blijft, waardoor geen negatieve effecten verwacht worden. Er worden geen activiteiten gepland die bodemverontreiniging met zich mee kunnen brengen. Bij een eventuele bemaling dient er op gelet te worden dat de mogelijke bodemverontreiniging ter hoogte van de locaties waar reeds een bodemonderzoek werd uitgevoerd zich niet kunnen versprei‐ den. Ook bij vergravingen ter hoogte van de gekende bodemonderzoeken dient er op gelet te worden dat eventuele bodemverontreinigingen zich niet kunnen verspreiden. Vanuit de discipline bodem worden geen aanzienlijke effecten verwacht, indien wordt rekening gehouden met de milderende maatregelen en de geldende wetgeving.
5.2
Water Het plangebied bevindt zich in het bekken van de Benedenschelde, meer bepaald in het deelbekken van de Scheldehaven. Het plangebied grenst in het (zuid)westen aan de Schelde, welke een bevaarbare waterloop is.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
22
Op 20 juli 2006 keurde de Vlaamse Regering het uitvoeringsbesluit voor de watertoets goed. Dit besluit geeft aan de overheden die vergunningen afleveren richtlijnen voor de toepassing van de watertoets. Er werden watertoetskaarten opgemaakt die dienen ter evaluatie van de effecten van vergunningsplichtige ingrepen of van plannen of programma’s waarbij het bodemgebruik op een bepaalde locatie of voor een bepaald gebied wordt gewijzigd. Op basis van deze watertoetskaarten kunnen voor het plangebied volgende vaststellingen worden gemaakt:
Het plangebied is sterk grondwaterstromingsgevoelig; Het plangebied is (grotendeels) niet overstromingsgevoelig; Het plangebied is niet gelegen in infiltratiegevoelig gebied; Het plangebied wordt gedeeltelijk als erosiegevoelig aangeduid.
grondwaterstromingsgevoeligheidskaart
overstromingsgevoeligheidskaart
Infiltratiegevoeligheidskaart
erosiegevoeligheidskaart
Figuur 5‐2: situering van het plangebied op de watertoetskaarten Aanvullend wordt nog meegegeven dat op basis van de grondwaterkwetsbaarheid blijkt dat het plangebied grotendeels in zeer kwetsbaar gebied (Ca1/v: zand/verzilt grondwater met een zandige deklaag van 5m of minder) gelegen is. De slikken en schorrenzone wordt niet aangeduid op de grondwaterkwetsbaaheidskaart (onvoldoende gegevens beschikbaar). Naast het vermelde kaartmateriaal voor de watertoets, kunnen de overstromingskaarten (Agiv) geraadpleegd worden. Hierop worden de recent overstroomde gebieden (ROG’s), de risicozones
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
23
voor overstromingen en de overstroomde gebieden bij de meest recente overstromingen (14‐15/11/ 2010 en 14/01/2011) aangeduid. In het plangebied zijn geen van die zones ingekleurd. Het plan‐ gebied wordt echter wel aangeduid op de NOG‐kaart (van nature overstroombare gebieden), en meer bepaald als “overstroombaar vanuit de rivier”. Het afvalwaterbeleid wordt gestuurd via de gemeentelijke zoneringsplannen, waarin afgebakend wordt welke zones te rioleren zijn en in welke zones IBA’s moeten komen (al dan niet collectief beheerd). Het plangebied valt grotendeels binnen het centraal gebied. De noordoostelijke zone (vanaf dok 8, 9 en 10) en de volledige westelijke zone worden niet aangeduid op het zoneringsplan. In het westen van het plangebied (en ten oosten van de bestaande pier) is een zone gelegen binnen het collectief te optimaliseren buitengebied. Het plangebied is gelegen in de zuiveringszone Antwerpen‐Zuid, waarbij het afvalwater wordt afgevoerd naar een RWZI met een basiscapaciteit van 171.000 IE.
Op basis van de watertoetskaarten kunnen de volgende opmerkingen gemaakt worden:
Het plangebied is (grotendeels) niet overstromingsgevoelig (enkel dok 1 en een gedeelte van de slikken en schorrenzone wordt aangeduid als sterk overstromingsgevoelig).
Het plangebied is gedeeltelijk erosiegevoelig, en dit omwille van de niveauverschillen die er aanwezig zijn binnen het plangebied. Ook na uitvoering van het plan zullen duidelijke niveauverschillen aanwezig zijn. Hierdoor zal het noodzakelijk zijn de bermen/dijken voldoende te verstevigen zodat ze bestand zijn tegen afstromend hemelwater. Verder dient rekening gehouden te worden met de eroderende werking van de getijden. De dijk dient daarom te voldoen aan de hydraulische randvoorwaarden, opgelegd in de hydraulische randvoorwaardennota van het Waterbouwkundig Labo, daterend van maart 2009, en de voorwaarden uit het Geactualiseerd Sigmaplan van de Vlaamse Overheid. Dit houdt onder meer in dat geen bomen op het dijklichaam kunnen voorzien worden. De bekleding van de dijk dient het dijklichaam te beschermen tegen de eroderende werking van golven en stroming. Er dient vooral aandacht besteed te worden aan de bescherming tegen overslaand water afkomstig van golven in extreme omstandigheden. Indien een grasmat voorzien wordt, dient deze voldoende verstevigd te zijn.
Gezien het plangebied sterk gevoelig is voor grondwaterstroming dient advies aangevraagd te worden bij de bevoegde adviesinstantie indien een ondergrondse constructie gebouwd wordt met een diepte van meer dan 3m en 50m lang.
Het plangebied is niet infiltratiegevoelig. Toch dienen er voldoende opvangvoorzieningen voor water gerealiseerd te worden.
De invulling van het plangebied voorziet (beperkt) de mogelijkheid van bijkomende gebouwen en/of verharde oppervlakten (een aantal wegen en gebouwen worden verwijderd en er komen een aantal
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
24
nieuwe gebouwen en wegen in de plaats). Het bestaande niveauverschil wordt nog versterkt (een dijklichaam met een hoogte van +9,25m TAW is een voorwaarde vanuit het geactualiseerde Sigma‐ plan), waardoor geconcentreerde afstroming van hemelwater kan versterkt worden. Hierdoor kunnen er effecten op het lokale afwateringssysteem zijn. Er dient bijgevolg voldoende aandacht te zijn voor het opvangen van dit afstromend regenwater. Het RUP dient steeds te beantwoorden aan de vigerende normen van het besluit van de Vlaamse regering van 1 oktober 2004 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater. Deze verordening bevat minimale voorschriften voor de lozing van niet‐verontreinigd hemelwater, afkomstig van verharde oppervlakken. Het algemeen uitgangs‐ principe hierbij is dat hemelwater in eerste instantie zoveel mogelijk gebruikt wordt. In tweede instantie moet het resterende gedeelte van het hemelwater worden geïnfiltreerd of gebufferd, zodat in laatste instantie slechts een beperkt debiet vertraagd wordt afgevoerd. De opvang en afvoer van hemelwater afkomstig van de extra gebouwen dient in overeenstemming met deze verordening opgevangen worden op het terrein zelf, waardoor er geen effecten te verwachten zijn op de waterhuishouding. Volgens de gewestelijke stedenbouwkundige verordening dient het buffervolume van een infiltratie‐ voorziening in verhouding te staan tot het gerealiseerde infiltratiedebiet. Het buffervolume van de infiltratievoorziening dient minimaal 300 liter per begonnen 20 vierkante meter referentie‐ oppervlakte van de verharding te bedragen. De oppervlakte van de infiltratievoorziening dient minimaal 2 vierkante meter per begonnen 100 vierkante meter referentieoppervlakte van de verhar‐ ding te bedragen. Van deze afmetingen kan slechts afgeweken worden indien de aanvrager aantoont dat de door hem voorgestelde oplossing een afdoende buffer‐ en infiltratiecapaciteit heeft. Een groot deel van de centrale en noordelijke zone zal worden aangelegd in asfalt. De oostelijke zone, ter hoogte van de dokken, is momenteel reeds verhard en zal in de toekomst bestaan uit kasseien. Er dient op gelet te worden dat er voldoende buffer‐ en/of infiltratievoorzieningen worden getroffen. Verder wordt er aangeraden om zoveel mogelijk met waterdoorlatende verharding te werken zodat directe natuurlijke infiltratie bevorderd wordt, zeker wat betreft de wegenis die enkel bedoeld is voor de zwakke weggebruiker. Voor de niet‐ingekleurde delen op het zoneringsplan geldt dat indien er in de toekomst nieuwe bebouwing wordt opgericht binnen deze zone, het afvalwater afkomstig van dat gebied eveneens zal moeten afwateren op de riolering en zal het gebied eveneens moeten ingekleurd worden in de toekomst. Indien dit niet het geval is, zal een IBA moeten voorzien worden. In functie van het geactualiseerde Sigmaplan wordt opgelegd dat de dijklichamen een minimale hoogte van +9,25m TAW dienen te hebben om Antwerpen in de toekomst te beschermen tegen overstromingen in uitzonderlijke omstandigheden van stormspringtij. Na uitvoering van het RUP zal deze dijkhoogte bereikt worden. Antwerpen zal op die manier beschermd worden tegen overstro‐ mingen wat positief wordt beoordeeld. Er zijn vanuit de discipline water geen aanzienlijke milieueffecten te verwachten, wanneer de geformuleerde aanbevelingen worden gevolgd.
5.3
Fauna en flora
5.3.1
Algemeen Het westelijk deel, met name de slikken en schorrenzone, van het plangebied is gelegen binnen het Habitatrichtlijnengebied “Schelde‐ en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent”. Op minder dan 100m ten westen van het plangebied is het VEN‐gebied “De slikken en schorren langsheen de Schelde” gelegen. De grootste natuurwaarden binnen het plangebied situeren zich dan ook in het westen van het plangebied. Volgens de Biologische Waarderingskaart (BWK) wordt het gedeelte binnen het Habitat‐ richtlijnengebied aangeduid als slik, zeebiesvegetatie en rietland welke biologisch zeer waardevol
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
25
zijn. Meer in het noorden situeren zich biologisch waardevolle rietlanden en dijkvegetatie. Aangrenzend aan het Habitatrichlijngebied komt eveneens een biologisch waardevolle dijkvegetatie voor, samen met enkele complexen van biologisch minder waardevolle en waardevolle elementen bestaande uit loofhoutaanplant en soortenrijk permanent grasland. De grootste natuurwaarden in de omgeving van het plangebied zijn gesitueerd ten noordwesten van het plangebied en aan de tegenoverliggende Scheldeoever (Linkeroever). Deze bestaan hoofdzakelijk uit biologisch (zeer) waardevolle zeebiesvegetaties, rietlanden, dijkvegetaties, eutrofe plassen en slikken.
Figuur 5‐3: situering van het plangebied op de BWK en ten opzichte van het Habitatrichtlijngebied (blauwe lijn) Volgens de Vogelatlas (versie 2010) is het westen van het plangebied (slikken en schorrenzone) gedeeltelijk binnen een pleistergebied gelegen, met name “Zeeschelde boerenschans – Burcht (boot‐ telling)”. Dit pleistergebied is hoofdzakelijk van belang voor eenden, maar ook voor andere watervogels. De Vogelatlas vermeldt in het bijzonder Aalscholver, Bergeend, Blauwe reiger, Fuut, Knobbelzwaan, Krakeend, Kuifeend, Meerkoet, Nijlgans, Pijstaart, Slobeend, Smient, Tafeleend, Wilde eend en Wintertaling. Verder loopt een seizoenstrekroute over het plangebied van het zuidwesten naar het noordoosten. Een voedseltrekroute van belang voor eenden grenst in het zuidoosten aan het plangebied.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
26
Figuur 5‐4: situering van het plangebied op de Vogelatlas (2010)
Figuur 5‐5: huidige natuurlijke structuur (links) en geplande natuurlijke structuur (rechts) (cirkel: inname habitatrichtlijngebied) Bij de heraanleg van het Droogdokkenpark wordt de westelijke en centrale zone opgenomen in het landschapspark. Het licht glooiend landschap van dit park krult zich rond de bestaande boom‐ partijen en respecteert belangrijke solitairen. De vlakke gebieden in het park worden uitgevoerd in graszones, de golvende gebieden worden voorzien van grassen en bloemen met wild karakter. Het park wordt doorkruist door een netwerk van paden en routes. Er worden nieuwe bomen aangeplant, zowel binnen het park, als ter hoogte van de evenementenzone en het Belvédère. Bestaande bomen worden zoveel mogelijk behouden, nieuw aan te planten bomen zullen bestaan uit gemengd inheems loofhout.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
27
De westelijke en noordwestelijke biologisch zeer waardevolle zone blijft grotendeels behouden en de oppervlakte‐inname van het Belvédère binnen Habitatrichtlijngebied wordt gemitigeerd12 volgens het geoptimaliseerde ontwerp van INBO. Hiervoor dient de dijk net ten noorden van de Blevédère landinwaarts verplaatst te worden, waardoor de smalle schorgordel die momenteel aanwezig is, zal optimaliseren. Deze dijkverplaatsing zal resulteren in een oppervlakte van ruim 4.500m² estuariene natuur (op termijn schor). Daarnaast wordt in dit geoptimaliseerd ontwerp voorgesteld de slikzone op te ruimen en de steigers te verwijderen, waardoor de kwaliteit van de site verhoogd zal worden. Hierdoor zijn er geen significant negatieve effecten te verwachten (zie ook §5.3.2). De overige zones zijn momenteel hoofdzakelijk biologisch minder waardevol. Door het uitvoeren van het RUP zal de gehele centrale zone een uitgesproken groen karakter krijgen, waardoor de biologische waardering er zal toenemen. Inzake de voorkomende avifauna ter hoogte van de slikken en schorrenzone is enige bijkomende ver‐ storing mogelijk onder de vorm van rustverstoring. Er wordt immers verwacht dat het Droog‐ dokkenpark intensief zal gebruikt worden voor recreatie en bijgevolg ook de geplande pier boven het Habitatrichtlijngebied. Gezien deze pier zich gemiddeld een aantal meters boven de begane grond zal bevinden, zal het opschrikeffect ten gevolge van beweging beperkt zijn. Geluidsproductie van recreanten op de pier kan echter wel voor verstoring zorgen. Echter, er wordt niet verwacht dat in het schorgebied zeer verstoringsgevoelige soorten tot broeden zullen komen, gezien het schor hiervoor te klein is13. Het aanplanten van nieuwe inheemse bomengroepen en het creëren van een groener landschap zal een positief effect hebben op de avi‐fauna ten opzichte van de huidige situatie. Er zijn geen gegevens beschikbaar over het voorkomen van vleermuizen ter hoogte van het plan‐ gebied of in de omgeving. Er wordt echter verwacht dat dit eerder laag zal zijn, gezien de stads‐ omgeving in de nabijheid. Het eindpunt van de pier zal de locatie worden voor een relatief groot‐ schalige lichtinstallatie die ’s nachts als een landmark in het Droogdokkenpark kan functioneren en zichtbaar is vanuit de binnenstad. Er wordt er aangeraden de geplande lichtinstallatie (gedeeltelijk) te doven na middernacht om de verstoring voor eventueel voorkomende vleermuizen zoveel mogelijk te beperken. Het plangebied fungeert momenteel niet als verbindingsgebied voor fauna en flora, met uitzon‐ dering van het westelijk deel die een verbinding maakt met de noordwestelijk gelegen groene zone. De slikken en schorrenzone in het westen blijft behouden, waardoor deze verbindingsfunctie kan blijven bestaan. Verder worden er geen barrière‐effecten verwacht door uitvoering van het RUP.
5.3.2
Voortoets Passende Beoordeling Het westelijk deel, met name de slikken en schorrenzone, van het plangebied is gelegen binnen het Habitatrichtlijnengebied “Schelde‐ en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent”. Het betreft een niet‐integraal beschermd gebied, waarvan – naast de gebieden die volgens het gewest‐ plan ofwel natuurgebied of reservaatgebied zijn – volgende habitats beschermd zijn: eventueel gefixeerde landduinen, droge en vochtige heiden, moerassen en vijvers, houtwallen en loofbossen. Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen het Habitatrichtlijnengebied, waardoor eventuele effecten mogelijk zijn. Het onderzoek om te bepalen of er mogelijk betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van speciale beschermingszones voorkomen, loopt volgens onderstaand schema en omvat in principe vijf hoofdvragen:
12 Door het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen wordt opgemerkt dat hier niet kan gesproken worden van ‘compensatie’, maar van ‘projectinterne mitigatie’. 13
Gebiedsvisie Droogdokkenpark ‐ INBO
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
28
1.
Heeft het plan of programma een potentiële impact op de habitats (natuurlijke habitats en habitats van een soort) qua oppervlakte, ruimtelijke spreiding, structuur en kwaliteit?
2.
Heeft het plan of programma een potentiële impact op het evenwicht tussen, de verspreiding en densiteit van de soorten en de populaties in zijn geheel?
3.
Heeft het plan of programma een potentiële impact op de vitale factoren hoe de SBZ functioneert als ecosysteem?
4.
Heeft het plan of programma een potentiële impact op de abiotische relaties die de structuur en de functie van de SBZ bepalen?
5.
Heeft het plan of programma een potentiële impact op het bereiken van een gunstige staat van instandhouding voor de betreffende SBZ?
De begrippen ‘instandhouding’, ‘staat van instandhouding van een soort’ en ‘staat van instand‐ houding van een habitat’ zijn gedefinieerd in art. 2 van het Decreet Natuurbehoud: Instandhouding: het geheel van maatregelen die nodig zijn voor het behoud of herstel van habitats en populaties van wilde dier‐ en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. De staat van instandhouding van een habitat wordt als gunstig beschouwd wanneer: - het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen; - de nodige specifieke structuur en functies voor behoud op lange termijn bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan; - de staat van instandhouding van de voor die habitat gunstige typische soorten gunstig is. De staat van instandhouding van een soort wordt als gunstig beschouwd wanneer: - uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog altijd een levensvatbare component is van de habitat waarin de soort voorkomt en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven; - het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden; - er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden; Staat van instandhouding van een habitat: de som van de invloeden die op de betrokken habitat en de daar voorkomende typische soorten inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat of die van invloed kunnen zijn op het voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soorten in het Vlaamse Gewest; Staat van instandhouding van een soort: het effect van de som van de invloeden die op de betrok‐ ken soort inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de versprei‐ ding en de grootte van de populaties van die soort in het Vlaamse Gewest; Deze vragen zullen in onderstaande paragrafen behandeld worden.
5.3.2.1 Omschrijving Habitatrichtlijngebied Het habitatrichtlijngebied “Schelde‐ en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent” (BE2300006) beslaat een totale oppervlakte van 6.005 ha. Daarvan ligt ca. 3,6 ha binnen het plan‐ gebied (zie figuur 5‐3). Op basis van het wedstrijdontwerp zou ca. 0,3 ha estuarien gebied verloren gaan door de aanleg van de belvedère (zie figuur 5‐5). Dit SBZ‐H is aangemeld bij de EU vanwege het voorkomen van enkele specifieke habitattypen en soorten. Het gaat om de volgende aangemelde soorten en habitats: Bijlage I‐habitats
Estuaria: ontwikkelt bij het benedenstrooms gedeelte van een rivier dat onder invloed van de zeegetijdenwerking staat. Het estuarium reikt stroomopwaarts vanaf de monding in zee tot aan het einde van de brakwaterzone. In dit type is veel ruimte voor dynamische
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
29
processen waarbij het sediment bij elk getij continu in beweging is. (BWK: ds). Het grootste deel van het plangebied binnen het Habitatrichtlijngebied behoort tot dit habitattype.
Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten: ontwikkelen langs de kust en in estuaria. Zandplaten ontstaan op dynamische plaatsen die rechtstreeks aan de golfwerking bloot‐ gesteld zijn. Slikken ontstaan op beschutte plaatsen waar het fijn gesuspendeerde slib neer‐ slaat, zoals in estuaria, in strandvlaktes, ... Er is ruimte voor natuurlijke erosie en sedimen‐ tatie (BWK: dz, ds). Dit habitat komt niet voor in of in de onmiddellijke omgeving van het plangebied.
Eénjarige pioniervegetaties van slik‐ en zandgebieden met Salicornia‐soorten en andere zoutminnende planten: ontwikkelt op zilte standplaatsen met Zeekraal en/of Schorrekruid. Ze komen voor op beschutte slikken die dagelijks overstromen met zout of brak water. Hier kan Zeekraal massaal ontkiemen (BWK: delen van ds en da). Dit habitat komt niet voor in of in de onmiddellijke omgeving van het plangebied.
Schorren met slijkgrasvegetaties (Spartinion): ontwikkelt op de overgang tussen slik en schor die bij elk getij overstromen. Het water kan zowel zout als brak zijn. De vegetaties worden gedomineerd door Bastaard‐ en Engels slijkgras. Op zandiger plaatsen vormt slijkgras geen dichte gordels en krijgen andere soorten een kans zoals Zulte, Zeebies of Gewoon kweldergras. Ook langs kreken en lager gelegen kommen in schorren. (BWK: afhankelijk van de bedekkingsgraad van de kruidlaag worden deze habitats gekarteerd als ds (slik) of da). Dit habitat komt niet voor in of in de onmiddellijke omgeving van het plan‐ gebied.
Atlantische schorren (Glauco‐Puccinellietalia maritimae): ontwikkelt op zilte standplaatsen die alleen bij springtij overstromen. Op de bodem vindt men meestal een goed ontwikkelde wierlaag die een belangrijke rol speelt bij de sedimentatie. Hierdoor gaan de planten‐ gemeenschappen van lage kwelders geleidelijk over in gemeenschappen van hoge kwelders. Gewoon kweldergras is de typische kensoort voor lage schorren met fijn slib, terwijl Zout‐ melde het aspect bepaalt op plaatsen met een snelle verzanding. Op middelhoge schorren die minder frequent overstromen, treden Lamsoor en Zeeweegbree op de voorgrond. (BWK: da, da‐slenken in hpr of hpr, plaatselijk ook mz). Dit habitat komt niet voor in of in de buurt van het plangebied.
Psammofiele heide met Calluna‐ en Genista‐soorten: ontwikkelt op extreem voedselarme, zure zandbodems op landduinen zonder uitgesproken profielontwikkeling. (BWK: delen van cg en cgb). Dit habitat komt niet voor in of in de buurt van het plangebied.
Open grasland met Corynephorus‐ en Agrostis‐soorten op landduinen: in het binnenland kunnen landduinen ontstaan op arme zandbodems als gevolg van zandverstuiving door allerlei verstoringen (overbegrazing, brand, overbetreding) of door sedimentatie van zand in de onmiddellijke omgeving van grote rivieren, waarbij rivierduinen ontstaan. (BWK: ha, hab) Dit habitat komt niet voor in of in de buurt van het plangebied.
Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamium of Hydrocharition: dit habitat ontwikkelt in ondiepe, stilstaande waters op voedselrijke bodem, zoals meren, vijvers, sloten en vaarten. Er is geen overmatige eutrofiëring zodat de algengroei beperkt blijft. (BWK: ae*, aev*, aev, aer*, en sommige ae). Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een vijver die mogelijks tot dit habitattype behoort.
Droge heide (alle subtypen): ontwikkelt op droge, zure voedselarme zandgronden met een goed ontwikkeld podzolprofiel (BWK: cg, cgb, cv, en sg). Dit habitat komt niet voor in of in de buurt van het plangebied.
Grasland met Molinia op kalkhoudende bodem en kleibodem (Eu‐Molinion): Blauw‐ graslanden komen voor op zure vaak venige bodems met basenrijke kwel met een periodiek sterk wisselende waterstand (BWK: hm). Dit habitat komt niet voor in of in de buurt van het plangebied.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
30
Voedselrijke ruigten: Boszomen op voedselrijke, humeuze en vochtige grond, in de over‐ gangszone tussen loofbos en lage grazige begroeiingen met een combinatie van getemperd licht en beschutting (BWK: hf of hfb, hfc en hft). Dit habitat komt niet voor in of in de buurt van het plangebied.
Laaggelegen, schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis): ontwikkelt op matig vochtige tot droge, meestal kalkhoudende en basische, min of meer voedselrijke gronden, meestal op klei‐, lemig zand‐ en leemgronden. Glanshaverhooilanden zijn grond‐ wateronafhankelijk en overstroming komt zelden voor (BWK: hu). Dit habitat komt niet voor in of in de buurt van het plangebied.
Eikenbossen van het type Stellario‐Carpinetum: ontwikkelt op matig voedselrijke tot voedselrijke, meestal droge leemgronden met een belangrijke zandfractie (BWK: qa, fa) Dit habitat komt niet voor in of in de buurt van het plangebied.
Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno‐Padion, Alnion incanae, Salicion albae): Alle types komen voor op zware bodems, algemeen rijk aan alluviale afzettingen. Ze worden periodiek overstroomd door de jaarlijkse stijging van het water‐ niveau in rivier of moeras, maar bij laagwaterniveau worden ze goed gedraineerd en doorlucht. (BWK: va, vo, vm, vc, vf, vn, en sf). Dit habitat komt niet voor in of in de buurt van het plangebied.
Het estuariene habitat ter hoogte van het Droogdokkenpark is bijna 3ha groot. Het estuariene habitat binnen het projectgebied bestaat hoofdzakelijk uit middelhoog slik. De site is grotendeels te categoriseren als hoogdynamisch. Het middelhoog en hoog slik in de luwte van de pier is mogelijk laagdynamischer.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
31
Figuur 5‐6: ecotopenkaart 2011 – water en slikhabitats Droogdokken (bron:INBO) De huidige schorvegetatie bestaat uit een mooie rietgordel en enkele kleinere biezengordels tegen de dijkvoet en breuksteen. Hier en daar hebben houtige gewassen zich gevestigd tegen de dijkvoet en op het dijktalud. Het betreft voornamelijk essen en esdoorn. Bijlage II‐soorten
Bittervoorn: het is een soort die vrij hoge eisen aan het milieu stelt, ze hebben namelijk schoon stilstaand of langzaam stromend ondiep water nodig, dat wat begroeid is en waar‐ van de bodem niet te modderig is. Bovendien is hun aanwezigheid rechtstreeks gekoppeld aan het voorkomen van Zwanenmossel. Bittervoorn wordt min of meer regelmatig gevangen in het Schelde‐estuarium.
Kleine modderkruiper: deze soort werd tot op heden nog nooit vastgesteld in de onmiddel‐ lijke omgeving van het plangebied. De vrij hoge eisen die deze soort aan het milieu stelt doet vermoeden dat deze soort niet voorkomt in het plangebied.
Rivierprik: de soort behoeft brede, zeer structuurrijke en vrij zuivere waterlopen, met een stabiele watertafel en met stromend water. Rivierprik wordt min of meer regelmatig gevangen in het Schelde‐estuarium.
Kamsalamander: De Kamsalamander is een bewoner van kleinschalige landschappen: gebieden met hagen, houtwallen, rietkragen, kleine vochtige bosjes, …, en is daarenboven zeer honkvast. De Kamsalamander komt hoogst waarschijnlijk niet voor ter hoogte van het plangebied.
Bijlage IV‐soorten Ook is het belangrijk een aantal specifieke soorten van nabij te bekijken, dewelke aangeduid zijn als Bijlage IV‐soorten. Het Natuurdecreet bepaalt dat van deze soorten een beoordeling dient te gebeuren ongeacht of deze soorten nu in een Speciale Beschermingszone voorkomen. Volgende aspecten zijn belangrijk om te vermelden:
Van de amfibieën en reptielen die in de Bijlage IV zijn opgenomen werd tot nu toe enkel de Kamsalamander waargenomen in 2007.
Op vlak van insecten werden geen vaststellingen gedaan van de soorten die in de Bijlage IV bij de Habitatrichtlijn zijn opgenomen. De meeste van deze soorten worden in Vlaanderen als ‘uitgestorven’ beschouwd en ook de habitat van deze soorten is afwezig in het plangebied.
Wat de zoogdieren betreft zijn geen gegevens beschikbaar in verband met het voorkomen van de Bijlage IV‐soorten.
5.3.2.2 Beschrijving mogelijke effecten Om op de vragen die in het begin van dit document gesteld worden te beantwoorden zal er een analyse gebeuren van de relevante effectgroepen per vraag. In onderstaande tabel kan men een overzicht vinden van deze effectgroepen en algemene voorbeelden van mogelijke verstorings‐ factoren. Tabel 5‐1: mogelijke effectgroepen Effectgroep
Mogelijke verstoringsfactoren
1. Oppervlaktegebonden effecten 1a. Fysisch ruimtebeslag (oppervlaktegebonden wijzigingen) wijziging van de oppervlakte van een
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
∙ Infrastructuurwerken (alle bouwwerken) ∙ Uitbreiding industriegebieden,… Herverkaveling (landbouw)
32
Effectgroep
Mogelijke verstoringsfactoren
habitat wijziging van het voorkomen van de soort of verlies aan leefgebied van een soort 1b. Verandering in de kwaliteit van een habitat door fysische processen verstoring/vernietiging van habitat ten gevolge van mechanische effecten, vergraving, bodemverstoring,…
∙ Aanleg van pijpleidingen en/of collectoren Zandsuppletie
wijziging substraten (door aanbrengen nieuwe substraten)
∙ Ontgrondingen
wijziging van dynamiek (verstuiving, zandafzetting, erosie)
∙ Berijding met zware machines (in werfstroken)
Storten/deponies
wijziging leefgebied van de soorten ten gevolge van de fysische processen ∙ multifunctionele invulling van een gebied (vb. ontwikkeling van recreatie) 1c. Verandering in de kwaliteit van een habitat of het leefgebied van een soort door wijziging in het landgebruik, het beheer of de functie
Wijzigingen door intensivering maatschappelijk gebruik terreinen die een functiewijziging ondergaan zoals een bufferfunctie binnen bv. industriegebied ∙ bestendiging niet aangepast landgebruik binnen SBZ
2. Verandering in kwaliteit van een habitat: grondwaterrelaties ∙ Tengevolge van ontgrondingen 2a. Verdroging/vernatting via grondwaterrelaties, inclusief wijziging kwelgebieden en impact op grondwaterkwaliteit door wijziging hoeveelheden grondwater/oppervlaktewater 2b. verandering van het leefgebied van de soort tengevolge van wijziging leefgebied door verdroging/vernatting
∙ Bemalingen bij infrastructuurwerken ∙ Permanente wijzigingen tengevolge van (ondergrondse) constructies ∙ Tengevolge van verminderde infiltratie door bijkomende verharding Verdieping van grachten, waterlopen,… Wijziging stuwbeheer
3. Verandering in kwaliteit van een habitat: oppervlaktewaterrelaties ∙ Inrichting van overstromingsgebieden 3a. Verandering in oppervlaktewaterpeilen
Herprofilering van waterlopen, vaargeulverdieping Debietswijzigingen ten gevolge van exploitaties bedrijventerreinen, … ∙ Inrichting overstromingsgebieden
3b. Verandering in overstromingsfrequentie, dynamiek, stroomsnelheden
Ontgrondingen in riviergebieden, verdieping van vaargeulen, baggeren, vaargeulonderhoud Industriële lozingen
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
33
Effectgroep
Mogelijke verstoringsfactoren ∙ Lozingen van waterzuivering Ingrepen in havens (dammen, uitbreidingen,…) of kustverdedigingen
3c. Verandering van de structuur van waterlopen, wijzigingen in morfologische processen van erosie en sedimentatie,… 3d. verandering leefgebied van een soort tengevolge van de processen in 3a‐3c
∙ Ontgrondingen Inrichting van overstromingsgebieden, dijkverplaatsingen, (impact op sedimentatie, energiehuishouding van rivierecosysteem)
4. Veranderingen in ruimtelijke relaties, netwerken en processen 4a. verandering in de barrière‐werking (infrastructuur op wegen, waterlopen, toename bebouwde oppervlakte, …)
∙ Door infrastructuurwerken
4b. versnippering (uitéénvallen van een leefgebied in kleinere gescheiden leefgebieden)
∙ Door infrastructuurwerken
∙ Door wijziging landgebruik
∙ Door wijziging landgebruik
5. Verstoring ∙ Geluid van wegen 5a. Verstoring van soorten (door geluid, licht, trillingen, geur) – kwaliteitsverlies
∙ Werffasen ∙ Industriële activiteiten/overslag ∙ Snelheid van vaartuigen, machines
5b. Verandering in de mortaliteit (luchtwervelingen, verkeersslachtoffers, slachtoffers van waterturbines,….)
∙ Aanpassing van sluizen Verkeersslachtoffers door toename van verkeersintensiteiten
6. Verandering in kwaliteit van een habitat: chemische processen 6a. toevoer van voedingsstoffen/toxische stoffen via luchtrelaties, stof en depositie (atmosferische depositie)
∙ Industriële emmisies ∙ Emissies vanuit gebruik infrastructuur
7. Verandering in kwaliteit van een habitat door fysico‐chemische wijzigingen in waterrelaties ∙ Door run‐off (wegen, bufferbekken, verharde oppervlakten) 7a. toevoer van nutriënten etc. via emissies in oppervlaktewater/grondwater
Door overstromingen tgv kwaliteit oppervlaktewater Door overstroming impact op kwelzones ∙ Exploitatie bedrijventerreinen
7b. toevoer van toxische stoffen (zware metalen, ….) 7c. ecotoxicologische effectensoorten
Problematiek zware metalen ∙ Afzetting van vervuild slib ∙ Calamiteiten van industriële lozingen of bij niet/slechte werking van waterzuiveringsinfrastructuur ∙ Gevolgen van industriële lozingen (chloriden,
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
34
Effectgroep
Mogelijke verstoringsfactoren zware metalen…) Opwoelen onderwaterbodem
Van de effectgroepen die mogelijks optreden willen we hieronder nagaan of deze al dan niet significant zijn. Het westen van het plangebied behoort tot het Habitatrichtlijngebied. Het hier voorkomende habitat, met name estuaria, behoort tot de habitattypes waarvoor het Habitatrichtlijngebied werd aangemeld. Door uitvoering van het RUP zal dit gebied onder invloed blijven van de getijdenwerking waardoor de slikken en schorrenzone zich verder kan ontwikkelen. De beschermende dijk wordt grotendeels meer landinwaarts aangelegd waardoor het buitendijks gebied in zijn huidige staat kan blijven bestaan. In het voorliggend wedstrijdontwerp wordt een beperkte oppervlakte estuarien habitat ingenomen door de belvedère (ca. 0,3 ha van de in totaal 3,6 ha binnen het plangebied), deel uitmakend van habitatrichtlijngebied. Waterwegen & Zeekanaal heeft opdracht gegeven aan het Instituut voor Natuur‐ en Bos‐onderzoek (INBO) om het ontwerp te helpen optimaliseren, zodat niet alleen de verloren oppervlakte habitatrichtlijngebied wordt gemitigeerd14, maar de ecologische kwaliteit van het estuarien habitat kan worden verhoogd. In de Gebiedsvisie Droogdokkenpark wordt door het INBO voorgesteld om de dijk net ten noorden van de Belvédère landinwaarts te verplaatsen, waardoor ruim 4.500m² estuariene natuur (op termijn schor) zal gecreëerd worden. Hierdoor wordt de oppervlakte Habitatrichtlijngebied binnen het plangebied gemitigeerd, waardoor geen signifiçant negatieve effecten te verwachten zijn. Binnen het Habitatrichtlijngebied wordt er wel een nieuwe pier gebouwd. Door het verankeren van de pier in de grond zal een minimale oppervlakte aan biotoop verloren gaan. Tijdens de bouwfase van deze pier dient er op gelet te worden dat de bodem (en dus het habitat) zo weinig mogelijk beschadigd wordt. Anderzijds verdwijnt de woonboot die momenteel in het slikken‐ en schorren‐ gebied gelegen is. Gezien de grote dynamiek waaraan de bodem in een estuarien milieu onderhevig is, wordt verondersteld dat het habitat zich na dergelijke verstoringen gemakkelijk terug kan herstel‐ len, waardoor geen significant negatieve effecten verwacht worden door de geplande werken. Wat betreft de bijlage II en bijlage IV‐soorten waarvoor het gebied werd aangemeld, worden geen negatieve effecten verwacht, gezien de slikken en schorrenzone (bijna) integraal kan blijven bestaan. Het aanleggen van de centrale groene zone en het landschapspark waarbij talrijke inheemse bomen zullen worden aangeplant, kan een positieve invloed hebben op bepaalde vleermuizen behorende tot de bijlage IV‐soorten. Er worden ter hoogte van het Habitatrichtlijngebied geen wijzigingen inzake verdroging/vernatting verwacht. Door uitvoering van het RUP zal het natuurlijke getijdengebied zich verder kunnen blijven ontwikkelen. Er worden geen significante effecten verwacht op de dynamiek, stroomsnelheid en structuur van de Schelde. Na de heraanleg van het Droogdokkenpark zal de ecologische verbinding met het Noordkasteel blijven bestaan. Er worden geen extra barrières gecreëerd en de bestaande natuurwaarden worden niet versnipperd maar als geheel behouden. Inzake barrièrewerking worden geen negatieve effecten verwacht. Ook de kwaliteit van het habitat of de waterkwaliteit van de Schelde zal niet wijzigen door uitvoering van het RUP: er wordt immers geen toevoer van toxische stoffen of nutriënten verwacht door uitvoering van het RUP.
5.3.2.3 Conclusie Er kan besloten worden dat er binnen het Habitatrichtlijngebied geen significante functiewijzigingen zullen plaatsvinden t.o.v. de huidige toestand van het plangebied, de slikken en schorrenzone blijft 14 Door het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen wordt opgemerkt dat hier niet kan gesproken worden van ‘compensatie’, maar van ‘projectinterne mitigatie’.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
35
namelijk behouden. Boven het Habitatrichtlijngebied zal de bestaande pier verder uitgebouwd worden. Tijdens de werken dient er op gelet te worden dat de bodem slechts minimaal verstoord wordt ter hoogte van het Habitatrichtlijngebied. Op basis van bovenstaande gegevens is het alvast mogelijk een antwoord te geven op de vooropge‐ stelde vragen.
Het planvoornemen, met name het geoptimaliseerde ontwerp, heeft geen significante impact op de habitats waarvoor het Habitat‐richtlijngebied werd aangemeld wat betreft de oppervlakte, ruimtelijke spreiding, structuur en kwaliteit van deze habitats.
Het project heeft geen bijkomende impact op het evenwicht tussen de verspreiding en de densiteit van de soorten en de populaties in zijn geheel.
Het project heeft geen extra impact op de vitale factoren hoe het SBZ functioneert als eco‐ systeem.
Het project heeft geen bijkomende invloed op de abiotische relaties die de structuur en de functie van de SBZ bepalen.
Het project heeft geen significant negatief effect op het bereiken van een gunstige staat van instandhouding voor de betreffende SBZ.
Dit betekent dat er niet of nauwelijks een invloed te verwachten is op de EU‐natuurwaarden die zich momenteel ter hoogte van het plangebied manifesteren, en er ons inziens bijgevolg geen passende beoordeling noodzakelijk is. Een PB zal geen bijkomende elementen aan het licht brengen die tot een andere besluitvorming kunnen leiden. Vanuit de discipline fauna en flora zijn geen aanzienlijke milieueffecten te verwachten, wanneer de geformuleerde aanbevelingen worden gevolgd.
5.4
Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie
5.4.1
Bestaande erfgoedwaarden Landschapsatlas In de ‘Landschapsatlas van Vlaanderen’, opgemaakt door de toenmalige afdeling Monumenten en Landschappen van de Vlaamse Gemeenschap en verschenen in het voorjaar van 2001, werden traditionele landschappen, ankerplaatsen, relictzones, puntrelicten en lijnrelicten geselecteerd en afgebakend. Het geheel vormt een historische momentopname van de Vlaamse landschappen op het eind van de 20e eeuw. De atlas geeft een gedetailleerde inventaris van ruimtelijke zones waar gave en herkenbare relicten van de traditionele landschappen nog voorkomen. Het plangebied ligt volledig buiten traditioneel landschap en is gekarteerd als ‘Stedelijke gebieden en havengebieden’ (figuur 5‐6). Het westelijk deel van het plangebied behoort wel tot een relictzone ,nl. die van de “Brakwaterschorren van de Schelde”. De beleidswenselijkheden voor deze zone zijn verstoring door havenactiviteiten vermijden.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
36
Figuur 5‐7: situering van het plangebied t.o.v. het beschermd en waardevol bouwkundig erfgoed
Beschermd erfgoed Een aantal gebouwen en kunstwerken binnen het plangebied worden aangeduid als beschermd monument:
2 sluiswachterhuisjes aan noord‐en zuidzijde van de Kattendijksluis; Het pomphuis bij droogdokken 1 tot 6; De Kattendijksluis; De sluismeesterswoning bij de Royerssluis; De kaaimuren van het Kattendijkdok; De stadsdroogdokken 1‐6 en 8‐10
Deze monumenten worden eveneens aangeduid als bouwkundig erfgoed, samen met een aantal andere gebouwen binnen het plangebied die opgenomen zijn in de inventaris voor bouwkundig erfboed15, met name:
Houten opslagplaats, centraal in het gebied (ID 212394); Werkhuizen bij droogdokken 1 tot 6 (ID 10726); Een bureel (ID 212122); Duitse bunker (ID 212123); Het staketsel bij Royerssluis (212124); Het huidig pompgebouw bij de Royerssluis (ID 212121); De Royerssluis met Royersbrug en Lefebvrebrug (ID 10748); Sluiswachtershuisje bij de Royerssluis (ID 10750); Dienstgebouwtjes bij de Royerssluis (ID 10751); Bedieningshuisje Royersbrug (ID 212120); Kolenbergplaats bij Royerssluis (ID 10749).
De Royerssluis werd aangelegd in 1904 in de Scheldebocht te Oosterweel. Het was de eerste moderne Antwerpse sluis met elektrische aandrijving en een totaal nieuw type van sluisdeuren. Deze hebben de vorm van berijdbare stalen kisten die vanuit een diepe uitsparing in de kaaimuur, dwars 15 Deze aanvulling werd gemaakt tijdens de adviesperiode door het departement MOW.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
37
op de aslijn van de sluis over sporen op de boden rollen. Tot 1966 was er nog een derde sluisdeur in bedrijf, die het sas in twee stukken verdeelde, bedoeld voor kleine schepen. Aan het benedenhoofd van de sluis ligt de Royersbrug (met treinspoor tot 1982), aan het boven‐ hoofd de Lefèbvrebrug (1908‐09). De Royersbrug is een hydraulische scharnierende hefbrug, om er de sluisdeur te kunnen ondertrekken. De Lefèbvrebrug is een rollende brug, gekoppeld aan de sluis‐ deur. Aan de Royersbrug is een klein bedieningshuis gelegen, aan de hand van de modernistische stijlkenmerken te dateren uit de jaren 1950‐1960. Het bureel is een modernistisch gebouw met een prachtige ligging in het groen vlakbij de inham naar de Royerssluis. Het is een betonnen gebouw op een bijna vierkante plattegrond, gevat onder plat dak met brede overstek. IJzeren vensterregisters garanderen de uitkijk over de Schelde. De sluismeesterswoning alias "Het Kasteeltje" ten zuiden van de Royersbrug is een vrijstaand recht‐ hoekig gebouw in neo‐Vlaamse renaissancestijl van 1908 met leien zadeldaken. Het sluiswachters‐ huis uit 1910 aan het benedenhoofd van de Royerssluis is art nouveau getint. Het is een rechthoekig gebouwtje van vijf en drie traveeën en één bouwlaag onder een overkragend zadeldak (kunstleien) met dakkapellen. Aan beide oevers van de inham naar de Royerssluis zijn houten staketsels gebouwd, die zich om de hoeken heen buigen. Wellicht werden ze tegelijkertijd met de sluis aangelegd, circa 1904‐1907. Het gaat om een houten constructie van loopstaketsels steunend op een onderbouw en voorzien van relingen. Vanuit een signaalhuisje op het staketsel werd vroeger de wacht gehouden en kregen arriverende binnenschippers signalen via een mast. Het pompgemaal is gelegen langs de Sloepenweg, vlakbij de Royerssluis. Binnen de Antwerpse haven neemt het pompgebouw een specifieke plaats in: het is veel recenter dan de andere pomphuizen en dient specifiek om het rioolwater naar de Schelde te evacueren bij hoge waterstand en overvloedige regenval. Het gebouw van het pompgemaal en de bijhorende uitrusting dateren van 1954. Zowel de nog aanwezige oorspronkelijke uitrusting als de architecturale kenmerken van het gebouw zelf, verwijzen op zeer illustratieve wijze naar de ontwerpconcepten van bedrijfsarchitectuur uit de jaren vijftig. De pompen zijn echter aan een dringende vernieuwing toe. Door de verbreding en verlenging van de Royerssluis16 zal het pompstation hoogstwaarschijnlijk moeten verdwijnen. Op het droogdokkeneiland, langs de Oosterweelsteenweg, zijn een reeks opslagplaatsen ingeplant. De bakstenen constructies zijn verregaand verbouwd en bijna volledig vernieuwd. De houten loods daarentegen is waarschijnlijk nog een authentiek relict van de eind 19de‐eeuwse havenontwikkeling op het droogdokkeneiland. Wat constructie betreft heeft de loods gelijkaardige kenmerken als het als monument beschermde houten afdak op het Eilandje. De houten gebinten delen de loods op in zeven traveeën en dragen een mank zadeldak bekleed met golfplaten; een balkenlaag deelt de loods op in twee bouwlagen. In het oosten van het plangebied zijn de Stadsdroogdokken nrs. 1 tot 6 en 8 tot 10 ( "de putten" in het oude havenjargon) gelegen. Nummer 1 dateert van 1861‐63 (toen 125 m, verlengd tot 155 m in 1896), nrs. 2 en 3 van 1865; de aanleg in 1881 van de nrs. 4 tot 6 ging gepaard met de noordelijke verlenging van het dok (cf. supra); de nrs. 8 tot 10 dateren van 1930‐31. De nrs. 1, 8 en 9 zijn langer dan de breedte van het Kattendijkdok (140 m) omdat ze bestemd waren om tegelijk twee schepen te "dokken". De kielblokken op de bodem der dokken zijn van hout voor de nrs. 1 tot 3 en van instel‐ bare gietijzeren wiggen voor de overige dokken. De wanden zijn trapvormig om schepen met niet vlakke bodem te kunnen stutten. Het pomphuis bij droogdokken nrs. 1 tot 6 dateert oorspronkelijk van 1864. Het werd herbouwd in 1895 nadat het werd vernietigd. Het is een fraai gebouw bestaande uit een skelet van ijzeren I‐ profielen, opgevuld met panelen van gekleurde baksteen die ruitvormige versieringen vormen. Het 16 Op vraag van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen wordt verduidelijkt dat de renovatie van de Royerssluis niet enkel een verbreding maar ook een verlenging zal inhouden.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
38
pomphuis bij droogdokken nrs. 8 tot 10 dateert van ca. 1930 en bestaat uit een skeletbouw van gewapend beton opgevuld met baksteen en ramen. De bij het pomphuis van droogdokken 1 tot 6 horende werkhuizen fungeerden voorheen als pomp‐ en droogdokmeesterswoning. Het betreft twee identieke, in spiegelbeeld gebouwde enkelhuizen met een mansardedak (bitumen) met dakkapellen en oeils‐de‐boeuf, te dateren ca. 1910. Het Kattendijkdok is het eerste dok dat ten noorden van Antwerpen werd aangelegd, oorspronkelijk volledig buiten de ‘Spaanse’ vesten. Na de afbraak van de vesten werd het verbonden met het reeds bestaande Willemdok. Het Kattendijkdok met zijn omgevende bestanddelen is een representatief geheel dat een duidelijk beeld geeft van een haveninstallatie die geëvolueerd is van het midden van de 19de eeuw tot het begin van de 20ste eeuw.
5.4.2
Beschrijving huidig landschapsbeeld Het zuidwestelijk uiteinde van het projectgebied bestaat uit een verhoogd mineraal platform met uitzicht op de nieuwe Kattendijksluis en de volledige Antwerpse rede. De kaaimuur aan deze zijde van de sluis bestaat uit damplanken. Vandaag wordt deze plek vooral gebruikt voor informele activiteiten zoals barbecues, tangolessen of gewoon als plek voor sociale bijeenkomsten. Deze plek vormt een ruimtelijk geheel met de Kattendijksluis en –rolbrug, de bijhorende beschermde sluis‐ wachtershuisjes, en het Limaplein met de Shop en de Montevideopakhuizen aan de overkant. In het braakliggend gebied tussen de Schelde en de as Sluisstraat–Oosterweelsteenweg waren vroeger industriële activiteiten gevestigd. Langs het water bevindt zich de waterkering in de vorm van een begroeide dijk met dienstpad. De oever tussen dijk en Schelde ontwikkelde zich onder invloed van de getijden tot slikken (en gedeeltelijk) schorren. Twee aanmeerpieren in de sluismond en een aantal aanmeerpalen worden gebruikt door boten die wachten om de Royerssluis of de haven binnen te varen. In dit gebied bevinden zich een aantal opmerkelijke gebouwen zoals het Pompstation Royerssluis en de beschermde sluismeesterswoning. Het gebied tussen Sluisstraat–Oosterweelsteenweg en Droogdokkenweg is gedeeltelijk bebouwd en verhard. Behalve de hangars van Algemene Werkhuizen Noord (AWN), die voor de scheeps‐ herstellingen in gebruik zijn, bevinden er zich een aantal kleinere pakhuizen die momenteel door vzw’s worden gebruikt. De minerale zone is het gebied tussen Droogdokkenweg en het Kattendijkdok, waar de beschermde droogdokken (genummerd van 1 tot 6 en van 8 tot 10) gelegen zijn. Deze droogdokken werden in verschillende fasen tussen 1863 en 1931 gebouwd en zijn nog steeds in gebruik voor de bouw en reparatie van kleinere boten. Samen met het publiek domein van kasseien en blauwe hardsteen, vormen de droogdokken een indrukwekkend industrieel landschap, een getuige van het rijke haven‐ verleden van de plek. Rond de droogdokken bevinden zich ook nog een aantal waardevolle gebouwen zoals het pomphuis van 1895 (beschermd), het pomphuis van 1930, de voormalige pompendroogdokmeesterswoning en sommige gebouwdelen en loodsen van Algemeen Werkhuis Noord.
5.4.3
Beschrijving mogelijke effecten Het is duidelijk dat er reeds een duidelijke visie bepaald is voor het Droogdokkeneiland, zowel in het Masterplan Scheldekaaien als het Masterplan Eilandje. Hierin wordt o.a. bepaald dat het Droog‐ dokkeneiland een echte scharnierruimte tussen de Antwerpse metropool en haar zeehaven dient te worden. In het Droogdokkenpark zal water, naast natuur en infrastructuur centraal gesteld worden in beleving. Passieve en actieve beleving van Belvedère, park, pier en een wijds uitzicht over het Scheldelandschap maken dat deze elementen zeer waardevol zijn. Water, natuur en infrastructuur staan niet naast elkaar, maar een bewuste wisselwerking en wederkerige interventie zullen het potentieel van beide versterken en ondersteunen. Het Droogdokkenpark zal een overgang maken tussen de getijdenoever langs de Schelde, een stedelijk uitgeruste groene zone en het mineraal gebied van de droogdokken. Deze overgang maakt overeenkomstig drie verschillende sferen en gebruiksintensiteiten in het park voelbaar: de getijden
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
39
van de Schelde als uitwaaiplek, het stedelijk park voor recreatie en evenementen en de herbestemde industrieel‐archeologische havensite van de droogdokken. De industrieel‐archeologische havensite wordt publiek toegankelijk gemaakt. De droogdokken blijven behouden en krijgen een ruimtelijke omkadering vanuit hun periodieke bouw sequentie. Ze verbeelden de unieke sfeer van de historische haven en vormen industriële scènes langs het water. De verschillende dokensembles kunnen ingevuld worden micro, meso en macro interventies. Uit bovenstaande en uit §2.2.3 blijkt duidelijk dat iedere deelzone uit het plangebied een eigen identiteit zal bezitten, waarbij bestaande waardevolle elementen maximaal behouden en geïntegreerd worden. Toch is er ook voldoende aandacht voor het behouden van de totaalbeleving van het park en eiland. Dit uit zich oa. in het materiaalgebruik, de beplanting, verlichting,… waarbij gemeenschappelijke elementen in de verschillende deelzones terugkomen. De keuze van materialisatie, verlichting, meubilair en vegetatie gebeurt verder conform de beeldkwaliteit uit het Masterplan Scheldekaaien en het beeldkwaliteitsplan Eilandje. Door de verbreding en verlenging van de Royerssluis17 zullen meerdere bouwkundige elementen afgebroken worden in de omgeving van de Royerssluis, die opgenomen zijn in de inventaris van het bouwkundig erfgoed. Deze effecten zijn evenwel niet gekoppeld aan de realisatie van het Droogdokkenpark en onderhavig RUP, maar aan de verbreding en verlenging van de Royerssluis. Ze zullen onderzocht worden in het project‐MER‐ontheffingsdossier dat door Afdeling Maritieme Toegang voor de werken aan de Royerssluis zal worden opgemaakt. Het RUP vormt het kader voor projecten waarbij graafwerkzaamheden zullen voorkomen. Daar waar zich de grootste wijzigingen ten aanzien van de referentiesituatie voordoen, is de kans op het verstoren van archeologica bij de realisatie van het plan relatief groter dan in de delen van het gebied die reeds verhard of verstoord zijn. Er is dus een potentiële kans op het verstoren van mogelijks aanwezige archeologische relicten. De databank van de Centrale Archeologische Inventaris vermeldt voor het Droogdokkeneiland geen waardevol materiaal voor de prehistorische of Romeinse perioden. Recentere archeologische resten kunnen daarentegen mogelijk wél teruggevonden worden op het Droogdokkeneiland. Het betreft resten van de vroegere Volmolen, de Vossenschijnsluis, de Poedertoren, de Ferdinandusdijk en de Palinghuizen. Vanwege het specifieke karakter van het archeologisch erfgoed dat voor ons verborgen zit in de ondergrond, is het onmogelijk om b.v. op basis van de Centrale Archeologische Inventaris uitspraken te doen over de aan‐ of afwezigheid van archeologische sporen. Zekerheid omtrent aan‐ of afwezigheid van archeologische sporen kan alleen met specifiek onderzoek vastgesteld te worden. Als milderende maatregel wordt daarom voorgesteld dat voorafgaand aan vergunningsplichtige handelingen met een belangrijke ingreep op de bodem (dit zijn handelingen tot op of in de vaste ongeroerde bodem) binnen het plangebied contact moet opgenomen worden met de cel archeo‐ logie van het Agentschap Onroerend Erfgoed Vlaanderen zodat deze een archeologische prospectie met ingreep in de bodem kunnen organiseren, indien nodig. Dit detectieonderzoek wordt verricht aan de hand van boringen en/of proefsleuven, die op statistisch relevante wijze het plangebied (waar relevant) verkennen. Zo kan worden uitgemaakt of er waardevolle archeologische sporen aanwezig zijn. Indien blijkt dat een archeologische opgraving noodzakelijk is, moet daar in overleg met de cel archeologie van het Agentschap Onroerend Erfgoed Vlaanderen, voldoende tijd en middelen voor worden vrijgemaakt. De aanbesteding voor de uitvoering van een paleolandschappelijk onderzoek op het Droogdokken‐ eiland is momenteel lopende. 17 Op vraag van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen wordt verduidelijkt dat de renovatie van de Royerssluis niet enkel een verbreding maar ook een verlenging zal inhouden.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
40
Vanuit de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie zijn geen aanzienlijke milieu‐ effecten te verwachten, wanneer de vooropgestelde visies en de geformuleerde aanbevelingen worden gevolgd.
5.5
Mens
5.5.1
Ruimte en functies Voor een beschrijving van de huidige toestand van het plangebied wordt verwezen naar §5.4.2. Het s‐RSA vermeldt dat het Droogdokkeneiland zijn groene en open karakter zoveel mogelijk dient te behouden. De voorziene functie is recreatief medegebruik. Het volledige centrale deel wordt ontwikkeld tot landschapspark waarbij het open en groene karakter centraal staat. De westelijke natuurlijke slikken en schorrenzone blijft bestaan. De oostelijke minerale zone wordt op termijn toegankelijk gemaakt voor het publiek. Zowel de gebruiks‐ als de beeld‐ en belevingswaarde van het gebied zal verhogen, wat als een positief effect beoordeeld wordt.
5.5.2
Mobiliteit Het Droogdokkeneiland wordt momenteel ontsloten via de as Rijnkaai‐Oosterweelsteenweg‐Siberia‐ straat. Deze route is niet geselecteerd als bovenlokale weg. De andere straten in het plangebied zijn zuiver lokale wegen (Sloepenweg, Sluisstraat, Droogdokkenweg). De Droogdokkenweg is actueel een private weg, hij vormt nl. de ontsluitingsweg van het economisch nog actief deel van de droog‐ dokkensite (AWN). Volgens het Masterplan Eilandje wordt de infrastructuur op het Droogdokkeneiland bepaald door de noord‐zuid lijn die de kaaien met de singel moet gaan verbinden. Deze lijn wordt ter hoogte van de Royerssluis met de Siberiastraat verknoopt. Rond de Royerssluis ontstaat een belangrijke entree tot de haven vanuit het Eilandje. Conform het Masterplan Scheldekaaien zal de Droogdokkenweg – na omvorming tot openbare weg en verbinding met de Rijnkaai via de nieuwe Kattendijkbrug – de nieuwe ontsluitingsas worden van het plangebied. De Oosterweelsteenweg doorheen het plangebied verdwijnt (het tracé komt binnen het Droogdokkenpark te liggen), evenals de huidige Kattendijkbrug. De Droogdokkenweg krijgt een versmald wegprofiel van 2x1 rijstroken en een ontwerpsnelheid van 30 km/u, conform het type‐ profiel van het Masterplan Scheldekaaien. Dit is verkeerskundig een veel beperkter profiel dan de huidige Oosterweelsteenweg. De “downgrading” van de ontsluitingsas van het Droogdokkeneiland zorgt voor een betere afstem‐ ming op de functie als lokale weg, en is dus als positief te beschouwen. De Oosterweelsteenweg is momenteel een frequent gebruikte verbinding tussen de haven en de binnenstad, en door de reali‐ satie van de nieuwe Oosterweelknoop bij de noordelijke sluiting van de Ring (cfr. Masterplan 2020) dreigt deze rol nog versterkt te worden. Om tot de gewenste lage verkeersintensiteiten te komen (maximaal 350 pae/uur), heeft het Collega van de stad Antwerpen op 2 maart 2012 beslist om circu‐ latiebeperkingen in te voeren t.h.v. de aansluiting van de Droogdokkenweg op de Royersbrug (Oosterweelsteenweg > haven) en de Siberiabrug (Siberiastraat > Groenendaallaan > Noorderlaan). De Droogdokkenweg wordt dus de enige noord‐zuid‐ontsluiting van het Droogdokkeneiland voor gemotoriseerd verkeer. Maar momenteel is de Droogdokkenweg een private weg, en het publiek maken van de (volledige) Droogdokkenweg is niet mogelijk zolang er havenactiviteiten op de terreinen van AWN plaatsvinden. In afwachting zal een tijdelijke weg geïntegreerd worden in het park. In het Droogdokkenpark wordt geen tramverbinding voorzien. Ontsluiting met het openbaar vervoer gebeurt via de tramlijn van het Eilandje via Mexico‐eiland, die een halte heeft aan de overkant van de Siberiabrug, aan het nieuwe Havenhuis. De geplande activiteiten in het plangebied zijn laagdynamisch en in hoofdzaak gericht op de bewo‐ ners van het Eilandje. Normaliter zal dus weinig autoverkeer gegenereerd worden en de parkeer‐
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
41
behoefte laag zijn. In grootte‐orde kan uitgegaan worden van een verkeersgeneratie van maximaal enkele honderden voertuigen per dag en enkele tientallen voertuigen per uur. Op 16 december 2011 formuleerde het stadsbestuur een aantal aandachtspunten voor de opmaak van het voorontwerp. Hierin werd gesteld dat “er geen ruimte exclusief voor evenementen dient te worden gereserveerd in het park. Evenementen op maat van het park kunnen wel plaatsvinden, maar vormen geen vast onderdeel van het parkprogramma. De hoofdfunctie is het park en evenementen zijn slechts tijdelijke nevenfuncties in het park. De ontsluiting is bijgevolg ook afgestemd op de parkfunctie. De mobiliteit van het park is bijgevolg maatgevend voor het soort evenementen die er kunnen plaatsvinden.”Ook de plannen voor het drijvend openluchtzwembad in droogdok 1 zijn intussen achterhaald.18
5.5.3
Wonen en landbouw Binnen het plangebied zijn twee woningen gelegen, die bij de realisatie van het park zullen worden verwijderd. Dit kan als een beperkt negatief effect beoordeeld worden. Anderzijds zal de uitvoering van het RUP een positief effect hebben op de nabijgelegen woonzones, met name op Montevideo‐ eiland. De leefkwaliteit aldaar wordt immers bevorderd door de aanwezigheid van zichtbaar en bruikbaar groen en de mogelijkheid tot recreatief medegebruik van de open ruimte in op het Droog‐ dokkeneiland. Er komen geen landbouw‐percelen voor in het plangebied.
5.5.4
Hinderaspecten (licht, geluid, lucht) Er worden via het RUP geen activiteiten mogelijk gemaakt die significante luchtverontreiniging kunnen veroorzaken. De enige relevante emissiebron van het plan zal het gegenereerde verkeer zijn. Aangezien de voorziene functies eerder laagdynamisch (park) of kleinschalig zijn (kleinschalige recreatieve en culturele functies en evenementen in de bestaande gebouwen en rond de droog‐ dokken,…), wordt geen aanzienlijke verkeersgeneratie verwacht. Bovendien zal het “downgraden” van de Droogdokkenweg het actueel doorgaand verkeer tussen Montevideo‐eiland en Royerssluis/ Siberiabrug ontmoedigen. Door het uitvoeren van het RUP wordt geen significante geluidsoverlast verwacht. Na verwijdering van de twee bestaande woningen, bevinden de dichtst bijzijnde woningen zich op ca. 300m van de grens het plangebied, op Montevideo‐eiland. Er worden binnen het plangebied geen functies gepland die kunnen zorgen voor een permanente significante bijkomende geluidsoverlast. Wel kan het organiseren van bepaalde evenementen een tijdelijke verhoogde geluidsproductie met zich meebrengen. Enerzijds is de te verwachten verkeersgeneratie van de nieuwe functie beperkt, anderzijds zullen de hierboven beschreven “downgrading” van de ontsluitingsweg en circulatiebeperkingen zorgen voor een aanzienlijke reductie van de hoeveelheid (doorgaand) verkeer. Daardoor kan verwacht worden dat er een netto effect qua hinder door verkeersgeluid. Er wordt een sobere doelefficiënte verlichting voorgesteld voor het Droogdokkenpark. In principe geldt er voor het hele plangebied dat de verlichting dient te voldoen aan de Vlarem‐reglementering hieromtrent. Er moet namelijk voorkomen worden dat openbare verlichting hinder kan veroorzaken t.a.v. de omwonenden, het habitatrichtlijngebied en de scheepvaart, onder andere door middel van gepaste oriëntatie of schermbeplanting.
Antwoord naar aanleiding van de opmerking van Ruimtelijke Ordening die vraag stelt bij het laag‐ dynamisch karakter van het park gezien de geplande voorzieningen zoals het evenementenplein en het openluchtzwembad met stedelijk strand.
18
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
42
5.5.5
Veiligheid Binnen het plangebied van het RUP zijn geen Sevesobedrijven gelegen en het RUP vormt ook niet het kader voor het oprichten van Sevesobedrijven. Binnen het plangebied is wel een aandachtsgebied aanwezig, met name het Habitatrichtlijngebied. Net op de rand van de 2 km‐zone rond het plan‐ gebied bevinden zich 3 hoogdrempelige Sevesobedrijven (Total petrochemicals, LBC Antwerpen en Manuport Antwerpen) en 1 laagdrempelig Sevesobedrijf (Marpobel) (figuur 5‐7).
Figuur 5‐8: situering van Sevesobedrijven (rood:hoogdrempelig, groen: laagdrempelig) in de buurt van het plangebied Afhankelijk van het feit of bij de Dienst Veiligheidsrapportage de externe risico’s vanwege deze bedrijfven bekend zijn, is al dan niet een ruimtelijk veiligheidsrapport (RVR) genoodzaakt:
externe risico’s niet gekend bij dienst VR: RVR nodig om te kunnen bepalen of er voldoende afstand is tussen de Seveso‐inrichtingen enerzijds en de aandachtgebieden anderzijds,
externe risico’s zijn gekend bij dienst VR én er is voldoende afstand tussen de Seveso‐ inrichting enerzijds en het aandachtsgebied anderzijds: geen RVR nodig.
externe risico’s zijn gekend bij dienst VR maar er is geen garantie dat er voldoende afstand is tussen de Seveso‐inrichting enerzijds en het aandachtsgebied anderzijds: de dienst VR geeft voorstellen van stedenbouwkundige voorschriften (o.a. afstandsregels), maar op voorwaarde van opname vraagt de dienst VR geen RVR.
Wanneer bovenvermelde aanbevelingen worden gevolgd, worden globaal geen significant negatieve milieueffecten verwacht vanuit de discipline mens.
5.6
Overige aspecten en conclusie Gezien de aard van het voorliggende RUP worden geen significante negatieve effecten verwacht inzake de milieuaspecten ‘stoffelijke goederen’, ‘energie‐ en grondstoffenvoorraad’ en ‘gezondheid van de mens’. Er zijn niet onmiddellijk leemten vastgesteld die ervoor zorgen dat een effect niet kan worden beoordeeld. Gelet op de ligging, de schaal van de ontwikkeling en het ontbreken van aanzienlijke milieueffecten wordt geconcludeerd dat er geen gewest‐ of landgrensoverschrijdende effecten zullen voorkomen.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
43
Op basis van de beschikbare informatie kan worden besloten dat t.g.v. het RUP ‘Droogdokkenpark’ geen aanzienlijke milieueffecten te verwachten zijn, temeer gezien het plangebied slechts een beperkte uitbreiding op lokaal niveau betreft. Globaal kunnen we besluiten dat het RUP ‘Droogdokkenpark’, dat voorwerp vormt van dit onderzoek tot milieueffectenrapportage, niet onder de plan‐MER‐plicht, zoals voorzien in het plan‐MER‐decreet van 17/04/2007, valt.
Screening Plan‐Mer plicht RUP "Droogdokkenpark”/scl
44
Adreslijst adviesinstanties OHPL1331 volgens het Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de milieueffectrapportage over plannen en programma’s van 12-10-2007 Provinciebestuur Antwerpen
Departement Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit
Dienst Ruimtelijke Planning
ANB - Antwerpen
Koningin Elisabethlei 22 Anna Bijnsgebouw
Ruimtelijke Ordening Antwerpen
t.a.v. K. Toebak of V. Peeters
Anna Bijnsgebouw
Onroerend Erfgoed Antwerpen
t.a.v. Marc De Borgher
Anna Bijnsgebouw
Departement MOW OVAM VMM Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen Waterwegen en Zeekanaal nv Departement LNE
t.a.v. Fernand Desmyter, secretaris-generaal Afdeling Bodembeheer Afdeling Operationeel Waterbeheer t.a.v. de heer Kris De Craene Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid
Laatst gewijzigd op 14 maart 2012
Lange Kievitstraat 111-113 bus 63 Lange Kievitstraat 111-113 bus 52 Lange Kievitstraat 111-113 bus 52
2018 Antwerpen 2018 Antwerpen 2018 Antwerpen 2018 Antwerpen
Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 bus 2 1000 Brussel Dienst Databeheer t.a.v. Bram Vogels Bedrijfshoofd Ruimtelijke Ordening en Milieu Dienst VR
t.a.v. Natalie Hoffmann
Stationsstraat 110 Koning Albert II-laan 20 bus Graaf de Ferrarisgebouw 16 Siberiastraat 20
2800 Mechelen 1000 Brussel 2030 Antwerpen
Oostdijk 110 2830 Willebroek Koning Albert II-laan 20, bus Graaf de Ferraris-gebouw 1000 Brussel 8
1/1
Departement Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit Dienst Ruimtelijke Planning
Antwerpen - Gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Droogdokkenpark” ADVIES n.a.v. planMER-screening
1. Doel van het advies De raadpleging bij het onderzoek tot milieueffectrapportage is voorzien om de adviserende instanties toe te laten de gegevens met betrekking tot het studiegebied waarover zij beschikken, die eventueel nog niet bekend zouden zijn bij de initiatiefnemer of de dienst Mer, aan de initiatiefnemer over te maken zodat de dienst Mer een gefundeerde beslissing kan nemen over de planMER-plicht van het voorgenomen plan (zie omzendbrief LNE/2007 Milieueffectbeoordeling van plannen en programma’s van 1 december 2007). Huidig advies wordt uitdrukkelijk beperkt tot dit doel. Bijgevolg wordt de inhoudelijke ruimtelijke beoordeling van het voorgenomen plan door de deputatie slechts gedaan naar aanleiding van het advies dat zal worden verleend bij de plenaire vergadering, bedoeld in artikel 2.2.13 §1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Met huidig advies wordt dan ook op geen enkele wijze afbreuk gedaan aan de beoordelingsruimte die de deputatie zich voorbehoudt in zijn latere adviesverlening, voorzien door de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (BS. 20 augustus 2009).
2. Advies 2.1. Algemeen De provincie wil meegeven dat bij de afweging van de planMER-plicht vanaf heden moet verwezen worden naar de omzendbrief LNE 2011/1 - Milieueffectbeoordeling en vergunningverlening voor bepaalde projecten ten gevolge van het arrest van het Hof van Justitie van 24 maart 2011 (C435/09, Europese Commissie t. België).
2.2. Ruimtelijke ordening Plangebied binnen het RSPA Het RUP is volgens het RSPA gelegen in de deelruimtes ‘grootstedelijk Antwerpen’ en ‘Antwerpse haven’. Voor deze deelruimte worden o.a. volgende doelstellingen gegeven: - uitbouwen van kwalitatieve woonomgevingen; - de Schelde als gemengde groen, gemend stedelijke vinger van het grootstedelijk gebied; - het Eilandje is een overgangsgebied tussen stad en haven. In principe maakt het deel uit van de woonomgeving Antwerpen kernstad. Allerlei overgansfuncties vinden hier een plaats. Er zijn geen provinciale processen lopende in of nabij het plangebied. Plangebied binnen het GRS van Antwerpen (s-RSA) Het Eilandje is aangeduid als strategisch project binnen de strategische ruimte ‘harde ruggengraat’. Het eilandjes is een schakel tussen het stadscentrum en de haven. De functies moeten gerelateerd
1
worden aan het stadscentrum: ontwikkeling van woningen, kantoren, culturele voorzieningen, educatieve en sportfaciliteiten, recreatieve infrastructuur, … . Voor het ‘droogdokkeneiland’ is aangeduid als recreatieve toplocatie met de mogelijkheid tot inplanting van een stedelijk congrescentrum en een ondersteunend stedelijk programma. Het RUP dient verenigbaar te zijn met het bestaand beleidskader. Op de plenaire vergadering zal nagegaan worden of het RUP in overeenstemming is met het RSPA en het GRS. 2.3. Waterbeleid Op 1 maart 2012 is het aangepaste of gewijzigde besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstantie en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets, vermeld in artikel 8 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid in werking getreden. Bij het besluit is een nieuwe kaart met de mogelijke en effectief overstromingsgevoelige gebieden opgenomen. Het is aangewezen om na te gaan of de kaart met de mogelijke en effectief overstromingsgevoelige gebieden wijzigingen bevat voor het plangebied. De kaarten en het aangepaste of gewijzigde uitvoeringsbesluit kan u terugvinden op de volgende website : http://www.watertoets.be of op http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/watertoets2012/ 2.4. Landschap en erfgoed Aangezien de werkzaamheden een impact op de ondergrond zullen hebben moet er voorafgaand aan de werkzaamheden nagegaan worden wat de impact zal zijn op het eventueel aanwezige archeologische erfgoed. Er wordt geadviseerd al in deze fase de eigenaars/ ontwikkelaars te wijzen op hun juridische verantwoordelijkheden inzake dit erfgoed.
Visum:
Miranda Coppens Diensthoofd Ruimtelijke Planning
2