Plan-MER-screening RUP Broekzijde Stad Turnhout
COLOFON Opdracht: Plan-MER-screening RUP Broekzijde
Opdrachtgever: Stadsbestuur Turnhout Dienst ruimtelijke ordening Campus Blairon 200 2300 Turnhout
Opdrachthouder: Antea Belgium nv Posthofbrug 10 2600 Antwerpen T : +32(0)3 221 55 00 F : +32 (0)3 221 55 01 www.anteagroup.be BTW: BE 414.321.939 RPR Antwerpen 0414.321.939 IBAN: BE81 4062 0904 6124 BIC: KREDBEBB Antea Group is gecertificeerd volgens ISO9001
Identificatienummer: 2220683014/emu Datum:
status / revisie:
29 november 2011 23 februari 2012
verzoek tot raadpleging dossier Dienst Mer
Vrijgave: Marten Dugernier, Account Manager
Projectmedewerkers: Eline Mulkens, geograaf en ruimtelijk planner Nonie Van Elst, mer-deskundige
Antea Belgium nv 2012 Zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Antea Group mag geen enkel onderdeel of uittreksel uit deze tekst worden weergegeven of in een elektronische databank worden gevoegd, noch gefotokopieerd of op een andere manier vermenigvuldigd.
INHOUD DEEL 1 1 1.1 1.2 1.3 2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 4
RAPPORT................................................................................................... 2
BESCHRIJVING EN AFBAKENING PLANGEBIED....................................................................... 3 INITIATIEFNEMER .................................................................................................................. 3 PLANOMSCHRIJVING.............................................................................................................. 3 PLANALTERNATIEVEN............................................................................................................. 3 BEPALEN VAN DE PLAN-MER-PLICHT................................................................................ 4 POTENTIËLE MILIEUEFFECTEN VAN HET PLAN ...................................................................... 6 BODEM ............................................................................................................................... 6 WATER ............................................................................................................................... 8 FAUNA EN FLORA ................................................................................................................ 10 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE ........................................................... 12 MENS ............................................................................................................................... 13 LEEMTEN IN DE KENNIS ........................................................................................................ 15 GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN ....................................................................................... 15 CONCLUSIE VAN HET VERZOEK TOT RAADPLEGING .............................................................. 16
FIGUREN Figuur 1 Bodemkaart
6
Figuur 2 Situering bodemonderzoeken
7
Figuur 3 Zoneringsplan VMM t.h.v. het plangebied 9 Figuur 4 VEN-gebieden en Natura2000-gebieden in de buurt van het plangebied
2220683017 – bijlage bij MVT – screeningsnota_rev01
11
1 van 18
DEEL 1
RAPPORT Wijzigingen t.o.v. de bundel die werd bezorgd aan de adviesinstanties werden in het grijs gemarkeerd.
2220683017 – bijlage bij MVT – screeningsnota_rev01
2 van 18
1
Beschrijving en afbakening plangebied
1.1
Initiatiefnemer Het College van Burgemeester en Schepenen van de stad Turnhout is initiatiefnemer van het ruimtelijk uitvoeringsplan “Broekzijde”, en bijgevolg ook van de screening van de plan-MER-plicht.
1.2
Planomschrijving Voor een situering van het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 1.3. in de toelichtingsnota van het RUP Een omschrijving van de doelstellingen en visie van het RUP wordt gegeven in hoofdstuk 5 van de toelichtingsnota.
1.3
Planalternatieven Het RUP wordt ingegeven door de visie geformuleerd in het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan (GRS) Turnhout. De locatie voor het inrichten van een bufferbekken werd bepaald in samenspraak met de provinciale dienst Waterlopen. De visie werd uitgewerkt in functie van de keuze voor een verantwoorde locatie voor het inrichten van een bufferbekken. Er werden geen locatiealternatieven onderzocht. De keuze om op deze locatie de geplande ontwikkelingen toe te laten zijn mee verantwoord in het GRS en in de toelichtingsnota van dit RUP. De concrete invulling van het plan kan wel wijzigen: er zijn wel verschillende inrichtingsalternatieven mogelijk waarbij rekening gehouden moet worden met het kader en de stedenbouwkundige voorschriften opgelegd in het RUP.
2220683017 – bijlage bij MVT – screeningsnota_rev01
3 van 18
2
Bepalen van de plan-MER-plicht Met de goedkeuring van het besluit betreffende de milieueffectrapportage over plannen en programma’s door de Vlaamse Regering op 12 oktober 2007, moet de initiatiefnemer van een plan met – mogelijk – aanzienlijke milieueffecten, zoals bijvoorbeeld ruimtelijke uitvoeringsplannen, deze milieueffecten en eventuele alternatieven in kaart brengen. Er geldt enkel een plan-MER-plicht voor deze plannen en programma’s die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben. Om al dan niet te kunnen besluiten tot een plan-MER-plicht moeten geval per geval de volgende drie stappen doorlopen worden: •
Stap 1: valt het plan onder de definitie van een plan of programma zoals gedefinieerd in het Decreet houdende Algemene Bepalingen inzake Milieubeleid (DABM) ? >> RUP’s vallen onder deze definitie;
•
Stap 2: valt het plan onder het toepassingsgebied van het DABM? >> dit is het geval indien: o Het plan het kader vormt voor de toekenning van een vergunning (stedenbouwkundige, milieu-, natuur-, kap-,…) aan een project; o Het plan mogelijk betekenisvolle effecten heeft op speciale beschermingszones waardoor een passende beoordeling vereist is. Gemeentelijke ruimtelijk uitvoeringsplannen vormen het kader voor de toekenning van een stedenbouwkundige vergunning, die pas kan worden verleend als het voorgenomen project zich in de bestemming bevindt die overeenstemt met de bestemming vastgelegd in het ruimtelijk uitvoeringsplan. Het RUP vormt dus het kader op basis waarvan de stedenbouwkundige vergunning toegekend wordt. Het RUP “Broekzijde” valt bijgevolg onder het toepassingsgebied van het DABM.
•
Stap 3: valt het plan onder de plan-MER-plicht? >> Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen: o Plannen die “van rechtswege” plan-MER-plichtig zijn (geen voorafgaande “screening” vereist): Plannen die het kader vormen voor projecten die vallen onder het toepassingsgebied van de Omzendbrief LNE 2011/1 (Bijlage I en II van het BVR van 10/12/2004 – zijnde het project-MERbesluit én de bijlage II van de Europese Richtlijn) én niet het gebruik regelen van een klein gebied op lokaal niveau noch een kleine wijziging inhouden én betrekking hebben op landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afvalstoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening (een RUP voldoet per definitie aan deze laatste voorwaarde); Plannen waarvoor een passende beoordeling vereist is, uitgezonderd deze die het gebruik bepalen van een klein gebied op lokaal niveau of een kleine wijziging inhouden. o Plannen die niet vallen onder het toepassingsgebied van de Omzendbrief LNE 2011/1 en waarvoor geval per geval moet geoordeeld worden of ze aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben >> “screeningplicht” o Plannen voor noodsituaties (niet plan-MER-plichtig, maar hier niet relevant).
Het RUP “Broekzijde” heeft geen betrekking op een project vermeld in de omzendbrief LNE2011/1. Dit betekent dat het RUP “Broekzijde” niet van rechtswege plan-MER-plichtig is.
2220683017 – bijlage bij MVT – screeningsnota_rev01
4 van 18
Voor niet van rechtswege plan-MER-plichtige RUP’s dient geval per geval een screeningsprocedure doorlopen te worden teneinde een conclusie te kunnen maken omtrent eventuele plan-MER-plicht. In volgende paragrafen wordt het screeningsonderzoek, ook wel het onderzoek naar het voorkomen van aanzienlijke milieueffecten als gevolg van het plan, gevoerd. Het RUP vormt niet het kader voor de toekenning van een vergunning voor een project opgesomd in bijlage I of bijlage II van het project-m.e.r.-besluit van 10 december 2004 of voor een project opgesomd in de bijlage bij Omzendbrief LNE 2011/1 - 22 juli 2011, en is dus screeningsgerechtigd.
2220683017 – bijlage bij MVT – screeningsnota_rev01
5 van 18
3
Potentiële milieueffecten van het plan
3.1
Bodem
3.1.1
Referentiesituatie
Figuur 1 Bodemkaart
Op de bodemkaart wordt het plangebied voor het merendeel gekarteerd als zijnde ‘nat zand’ (Sep3z). De woningrij langs de Parklaan werd aangeduid als Vochtig zand Antwerpen (Zcm). De Aavallei werd aangeduid als nat zandleem (S-Pfp). Ten slotte werden de Blekerijsite en de villa op adres Broekzijdestraat 14 aangeduid als antropogeen (OB). Ter hoogte van de woningen en van de Blekerijsite werd de bodem in het plangebied reeds verstoord.
2220683017 – bijlage bij MVT – screeningsnota_rev01
6 van 18
Figuur 2 Situering bodemonderzoeken
Uit de OVAM-databank van de verspreiding van bodemonderzoeken (situatie 08/08/2011) in Vlaanderen, blijkt dat binnen het plangebied twee sites voorkomen waar een oriënterend bodemonderzoek werd uitgevoerd. Daar er geen beschrijvend onderzoek werd uitgevoerd, kan er redelijkerwijs worden aangenomen dat de mogelijk aangetroffen verontreiniging zich beneden de geldende normen situeert.
3.1.2
Mogelijke effecten Een mogelijk effect op de bodem wordt hoofdzakelijk teweeg gebracht door de aanleg van nieuwe infrastructuur. Er wordt in dit RUP geen extra woongebied gecreëerd, tenzij op locaties waar zich momenteel reeds woningen bevinden. Verder bevindt zich langs de Parklaan momenteel nog een vijfhoekig braakliggend perceel. De invulling van dit perceel met een verkaveling voor een drietal woningen is echter ook mogelijk zonder dit RUP (nulsituatie) aangezien deze in woongebied is gelegen. Verder wordt er nog fietspadeninfrastructuur doorheen het gebied voorzien. Het meest relevante effect op de bodem dat dit plan extra kan veroorzaken is dan ook de aanleg van het bufferbekken. Binnen het plangebied heeft enkel de strook t.h.v. de woningrij van de Parklaan een profielontwikkeling. Een effect ten gevolge van profielverstoring is dan ook enkel in deze zone te verwachten (weliswaar beperkt). De realisatie van het bufferbekken of de aanleg van de fietspadeninfrastructuur zal dus niet zorgen voor een profielverstoring aangezien er in het plangebied op die locaties geen profielontwikkeling aanwezig is. Aangezien zandige bodems ter hoogte van de bewoning niet gevoelig zijn voor verdichting worden er geen effecten van verdichting ten gevolge van anders georiënteerde woningen verwacht. De natte valleibodem
2220683017 – bijlage bij MVT – screeningsnota_rev01
7 van 18
daarentegen is wel gevoelig voor verdichting. Effecten kunnen worden ondervangen door het nemen van maatregelen tijdens de aanleg van de paden. Deze aspecten worden buiten het RUP geregeld. Binnen het plangebied komen geen nieuwe bestemmingen voor die aanleiding kunnen zijn voor (grootschalige) bodemverontreiniging. Er wordt van uitgegaan dat vooraf aan de graafwerken van bv. de realisatie van woningen t.h.v. het vijfhoekig braakliggend perceel langs de Parklaan, een milieuhygiënisch onderzoek plaatsvindt bij grondverzet vanaf 250m³. In het bodembeheerrapport staan indien nodig maatregelen vermeld om de bodem te beschermen (bijvoorbeeld voor het tijdelijk stapelen van verontreinigde gronden) en welke strikt dienen te worden nageleefd. Theoretisch dient er dan ook te worden verondersteld dat het grondverzet geen invloed uitoefent op de bodemkwaliteit elders. De geldende wetgeving hieromtrent dient gerespecteerd te worden.
3.1.3
Milderende maatregelen Milderende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht. De bodemkwaliteitsaspecten zijn geregeld via het Bodemsaneringsdecreet.
3.1.4
maatregelen
m.b.t.
Conclusie Vanuit de discipline bodem worden geen aanzienlijk negatieve effecten verwacht wanneer de geldende regelgeving in acht wordt genomen (Vlarebo).
3.2
Water
3.2.1
Referentiesituatie –
Zie ook paragraaf § 3.8 ‘Integraal waterbeheer’ in de toelichtingsnota.
–
Waterlopen: waterloop de Aa, onbevaarbare waterloop van 2 categorie. Waterloop het e Blauwloopje, ook onbevaarbare waterloop van 2 categorie. Nog één onbevaarbare waterloop e van 3 categorie.
–
Waterbekken: Het plangebied behoort tot het Netebekken en meer specifiek tot het waterschap van de Kleine Nete en de Aa en nog specifieker tot het deelbekken van de Boven Aa.
–
Watertoetskaarten:
e
o
Erosiegevoeligheid: Het plangebied is niet erosiegevoelig, met uitzondering van de bodem t.h.v. een tweetal gebouwen langsheen de Parklaan.
o
Het merendeel van het plangebied is zeer gevoelig voor grondwaterstroming. (type 1). Deze zone komt overeen met de zone aangeduid als mogelijk overstromingsgevoelig. De noordelijke bebouwingsrij (langs de Parklaan), alsook de onmiddellijke omgeving van de Blekerij zijn niet overstromingsgevoelig.
o
Het merendeel van het plangebied is niet infiltratiegevoelig. Enkel ter hoogte van de noordelijke woningrij, de Blekerij en een klein gedeelte helemaal in het zuiden is de bodem infiltratiegevoelig.
–
Gelegen in VHA-zone nr.540: ‘Aa tot monding Broekloop’ (incl.)
–
Op basis van de grondwaterkwetsbaarheidskaart (Bron: Databank Ondergrond Vlaanderen) blijkt dat het plangebied in zeer kwetsbaar (Ca1) gebied is gelegen. Als reden hiervoor kan aangehaald worden dat de watervoerende laag bestaat uit zand en er een zanderige deklaag van minder dan 5m dik aanwezig is.
2220683017 – bijlage bij MVT – screeningsnota_rev01
8 van 18
–
Het plangebied wordt niet aangeduid als recent overstroomd of risicozone voor overstromingen.
–
Het plangebied is niet gelegen in een waterwingebied of beschermingszone voor grondwaterwinning.
–
Zoneringsplan: enkel de woningrij langs de Parklaan wordt aangeduid als centraal gebied. De woningen die ontsloten zijn langs de Broekzijdestraat en langs de Oude Dijkstraat worden aangeduid als collectief te optimaliseren buitengebied. Ook de Blekerij werd als dusdanig aangeduid. De historische hoeves in het oosten werden aangeduid als individueel te optimaliseren buitengebied.
Figuur 3 Zoneringsplan VMM t.h.v. het plangebied
3.2.2
Mogelijke effecten Uit de erosiegevoeligsheidskaart blijkt dat er geen effecten te verwachten zijn inzake erosie. In het RUP wordt ervan uitgegaan dat elke stedenbouwkundige vergunning dient te voldoen aan de randvoorwaarden zoals opgenomen in de gewestelijke verordening inzake hemelwaterwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater: (B.Vl.R. 01/10/2004) Het algemeen uitgangsprincipe hierbij is dat hemelwater in eerste instantie zoveel mogelijk hergebruikt wordt. In tweede instantie moet het resterende gedeelte van het hemelwater worden geïnfiltreerd. Indien infiltratie onmogelijk blijkt door voortdurend hoge grondwaterstanden of indien de doorlatendheidsfactor van de bodem te laag is, dient het hemelwater te worden gebufferd met vertraagde afvoer. Het plangebied situeert zich op een zandige bodem en wordt aangeduid als infiltratiegevoelig enkel t.h.v. de woningrij van de Parklaan. In het voorontwerp RUP wordt reeds opgenomen dat infiltratiebevorderende maatregelen dienen genomen te worden, gezien de kenmerken van het terrein. Om aan de verordening te voldoen, dient maximaal op infiltratie (na hergebruik) ingezet te worden. Waterdoorlatende materialen voor de aanleg van terrassen en opritten van de woningen dragen hiertoe bij. De invulling van het plangebied streeft vrijwel geen bijkomende verharding na. In de “Woongebied- woonpark Parklaan” (art.2a) kunnen nog een drietal woningen gerealiseerd worden, doch deze kunnen ook gerealiseerd worden zonder de opmaak van dit RUP. Er wordt bovendien in de voorschriften een maximale oppervlakte van verharding in de onbebouwde delen van de woonpercelen, opgelegd. Momenteel is er een ‘Zoekzone voor hemelwaterbergingssysteem’ aangeduid op het grafisch plan van het RUP. Dit hemelwaterbergingssysteem zal een capaciteit hebben van 10000m³. Dit waterbergingssysteem zal dienen voor de buffering van het overtollige water dat vloeit uit de geplande oostelijke regenwateras. Het bufferbekken in Broekzijde zal autonoom van de Aa functioneren en m.a.w. niet fungeren als berging voor de Aa. De bepalingen in het RUP laten toe om 2220683017 – bijlage bij MVT – screeningsnota_rev01
9 van 18
een belangrijk positief effect te hebben op de waterbeheersing en het overstromingsrisico in het gebied. Omwille van de hoge grondwatertafel is het gebied zeer gevoelig voor grondwaterstroming. In de voorschriften voor het bufferbekken werd echter specifiek opgenomen dat er voor de aanleg van het bufferbekken rekening moet worden gehouden met mogelijke effecten op de grondwaterstroming en dat dit moet worden aangetoond bij de vergunningsaanvraag.
3.2.3
Milderende maatregelen Er dient voldaan te worden aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwateropvang. De zoneringsplannen van de VMM geven aan dat voor de oostelijke historische hoeves een individuele installatie voor de zuivering of verwijdering van afvalwater aanwezig dient te zijn. Er moet bij de vergunningsvraag voor de aanleg van het waterbergingssysteem worden aangetoond dat negatieve effecten op de grondwaterstroming zullen vermeden worden. Bij het voorzien van paden langs de waterlopen dient voldoende ruimte te worden voorzien voor oeverontwikkeling (bv. maar langs één oever een wandelpad).
3.2.4
Conclusie Rekening houdende met de milderende maatregelen, wordt er geen aanzienlijk negatief effect verwacht voor de discipline water.
3.3
Fauna en Flora
3.3.1
Referentiesituatie Er is geen Natura 2000-gebied, noch een VEN-gebied in of nabij het plangebied gelegen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Domein Melle (op ca. 1,5 à 2 km ten zuiden van het plangebied en ten zuiden van de E34) en het vogelrichtlijngebied van ‘Arendonk, Merksplas, OudTurnhout, Ravels en Turnhout’ (ca. 2km). De dichtstbijzijnde VEN-gebieden zijn het gebied De Liereman-Korhaan (op ca. 2,5km ten noordoosten van het plangebied) en het Turnhouts Vennegebied (op ca. 2km). De Aa loopt niet af naar één van deze VEN – of Natura2000 gebieden.
2220683017 – bijlage bij MVT – screeningsnota_rev01
10 van 18
Figuur 4 VEN-gebieden en Natura2000-gebieden in de buurt van het plangebied
Voor een situering op de BWK (versie 2010) wordt verwezen naar paragraaf 3.7.1 in de bijhorende toelichtingsnota. Vooral in het noordelijk deel van het plangebied zijn er zones met biologische waarde. Het bos dat aansluit bij de Aa heeft een aanduiding als biologisch waardevol. De bomenrij met dominantie van linde die van de weg Broekzijde naar de Blekerij leidt wordt aangeduid als biologisch waardevol. Verder wordt het stuk langs de Aa ten oosten van de Blekerij aangeduid als biologisch waardevol. Op de ecosysteemkwetsbaarheidskaarten voor eutrofiëring en verzuring wordt het bos dat aansluit tegen de Aa (in het westen van het plangebied) aangeduid als weinig kwetsbaar voor eutrofiëring en weinig kwetsbaar voor verzuring. Op de ecosysteemkwetsbaarheidskaart voor verdroging wordt enerzijds het bos dat aansluit tegen de Aa (in het westen van het plangebied) aangeduid als kwetsbaar voor verdroging en anderzijds wordt de zone rond de gemeentegrens ten zuiden van de Aa aangeduid als weinig tot niet kwetsbaar. Op de ecosysteemkwetsbaarheidskaart voor ecotoopverlies wordt het bos dat aansluit tegen de Aa (in het westen van het plangebied) aangeduid als kwetsbaar, de rest van het niet-bebouwde deel van het plangebied is aangeduid als weinig kwetsbaar.
3.3.2
Mogelijke effecten Bij uitvoering van het plan zal er geen biotoopverlies zijn van ecologisch waardevolle of zeer waardevolle zones. Er wordt dan ook geen effect van biotoopverlies verwacht. Het behoud van de biologisch waardevolle lindendreef wordt door het RUP meer verzekerd, in de voorschriften wordt namelijk opgelegd de bestaande kleine landschapselementen te behouden en versterken. Er worden geen effecten verwacht op het Natura2000-gebied Domein Melle en het VEN-gebied De Liereman-Korhaan aangezien deze gebieden buiten de invloedssfeer van het plan zijn gelegen. Het uitvoeren van een (voortoets) passende beoordeling of een verscherpte natuurtoets is dan ook niet relevant.
2220683017 – bijlage bij MVT – screeningsnota_rev01
11 van 18
De aanduiding van een zone voor oeverinrichting langs de Aa en langs enkele beken wordt als positief beoordeeld des te meer omdat in de voorschriften een ecologische oeverinrichting wordt opgelegd. Er worden geen barrière-effecten verwacht, er ontstaan geen bijkomende afrasteringen. In de voorschriften wordt opgenomen dat het doorsnijden van fiets- en voetpaden gebeurt op ecologisch verantwoorde wijze. Door het RUP zal er een waterbergingssysteem gerealiseerd kunnen worden. Er wordt in de voorschriften duidelijk opgelegd dat dit waterbergingssysteem een hoogstaande ecologische en landschappelijk ontwerp en inrichting moet krijgen. Op deze manier zal er extra waardevol biologisch gebied ontstaan in dit gebied. Dit wordt dan ook als een positief beoordeeld.
3.3.3
Milderende maatregelen De voorschriften van het RUP hebben reeds aandacht voor de verplichting tot een ecologische inrichting en ontwerp van het waterbergingssysteem. Bijkomende maatregelen ten behoeve van fauna en flora worden niet noodzakelijk bevonden.
3.3.4
Conclusie Vanuit de discipline fauna en flora zijn geen aanzienlijke negatieve milieueffecten te verwachten.
3.4
Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie
3.4.1
Referentiesituatie Het plangebied betreft de aanzet van één van de openruimtevingers rondom Turnhout. Deze openruimtevinger omvat diverse delen: Broekzijde, Darisdonk, Eigen, Waterheide, …. Het gedeelte Broekzijde is het dichtst bij het centrum gelegen, maar is (mede daardoor) ook het smalste deel van de openruimtevinger. -
Ankerplaats: geen.
-
Relictzone: Vallei van de Platte beek - Beemdenbeek (plangebied ten noorden van de Aa)
-
Lijnrelict: de waterloop de Aa en de Bunkerlinie van de Hollandstellung
-
Puntrelict: geen
-
Beschermingen (landschap, dorpsgezicht, stadsgezicht en monumenten): geen
-
Bouwkundig erfgoed: gebouwencomplex de Blekerij, historisch woonstalhuis, Woning + architectenatelier C. en L. Vanhout
-
Overige historische gebouwen: kapel OLV Eeuwigdurende Bijstand en twee historische hoeves.
Uit de Centraal Archeologische Inventaris blijkt dat vondsten werden gedaan t.h.v. de site van de Blekerij en t.h.v. de alleenstaande woning met adres Broekzijde nr. 14. De Centrale Archeologische Inventaris is een inventaris van tot nog toe gekende archeologische vindplaatsen. Vanwege het specifieke karakter van het archeologisch erfgoed dat voor ons verborgen zit in de ondergrond, is het onmogelijk om op basis van de Centrale Archeologische Inventaris uitspraken te doen over de aanof afwezigheid van archeologische sporen. De aan- of afwezigheid van archeologische sporen dient met verder onderzoek vastgesteld te worden. Voor een verdere beschrijving (en situering op kaart) wordt verwezen naar paragraaf 3.6.6 van bijhorende toelichtingsnota.
2220683017 – bijlage bij MVT – screeningsnota_rev01
12 van 18
3.4.2
Mogelijke effecten Eén van de voornaamste doelstellingen van het RUP is het vrijwaren van deze openruimtevinger en het versterken van het historisch en landschappelijk waardevolle landschap. Er worden geen extra zones gecreëerd voor bebouwing. Het gebied ten zuiden van de Aa wordt expliciet bestemd als bouwvrij gebied. De vallei van de Aa wordt versterkt. De historische waterlopen worden bestendigd. Er wordt een specifieke bestemming voorzien voor de historische gebouwen en de Blekerij. Hierbij wordt het concept “Behoud door ontwikkeling” nagestreefd. Het erfgoed krijgt een hedendaagse invulling in functie van een duurzaam behoud en herstel. Niet gebruik van het erfgoed werkt namelijk verval in de hand. Door het aanwijzen van een functie komt het erfgoed bovendien sterker onder de aandacht. Deze maatregelen worden als positief beoordeeld. Verder wordt ook expliciet een tuinzone aangeduid die zal zorgen voor de overgang van het stedelijk woongebied naar de openruimtevinger. Uiteraard dienen de wettelijke handelingen bij het aantreffen van archeologische relicten zoals voorgeschreven door het Decreet op het Archeologisch Patrimonium opgevolgd te worden. Dit houdt in dat, wanneer tijdens de werken een goed wordt aangetroffen, waarvan men redelijkerwijs kan vermoeden dat het een archeologisch relict betreft, hiervan binnen de drie dagen aangifte dient de gedaan te worden aan het VIOE. De gevonden archeologische relicten moeten tot de 10 dag na de melding in onveranderde toestand bewaard blijven, beschermd worden tegen beschadiging of vernieling en toegankelijk gesteld worden voor onderzoek door het VIOE, zonder recht op schadevergoeding. Er dient desgevallend voldoende tijd te worden voorzien voor prospectie tussen afgraving en uitvoering.
3.4.3
Milderende maatregelen Volgende milderende maatregelen worden vooropgesteld (op projectniveau):
3.4.4
De inrichting en aanleg van het waterbergingssysteem moet de belangrijke erfgoedwaarden en landschappelijke waarde (bv. kleine landschapselementen) van het gebied respecteren.
Er dient een prospectie met ingreep in de bodem te worden uitgevoerd vooraleer de werken van de aanleg van het hemelwaterbergingssysteem aan te vangen.
Conclusie Er worden geen aanzienlijk negatieve effecten verwacht voor de discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie.
3.5
Mens
3.5.1
Referentiesituatie Voor een ruimtelijke situering en bespreking van de aanwezige functies binnen het plangebied wordt verwezen naar de paragraaf 4.3.1 ‘Ruimtelijk functioneren van het plangebied’ in de toelichtingsnota en naar de weergave van het Ruimtelijk voorkomen in de fotoreportage (in bijlage). Het plangebied is voor een groot deel gelegen in Herbevestigd Agrarisch Gebied (HAG). Er bevinden zich twee buurtwegen in het plangebied: de Broekzijdestraat en het pad dat zorgt voor een korte rechtstreekse verbinding tussen de Broekzijdestraat en de Parklaan. Voor de situering van de buurtwegen op kaart wordt verwezen naar paragraaf 2.6 in de toelichtingsnota.
3.5.2
Mogelijke effecten Impact bestaand wonen en functies:
2220683017 – bijlage bij MVT – screeningsnota_rev01
13 van 18
De bestaande functies kunnen blijven bestaan. Het bestaande wonen kan blijven bestaan, er wordt evenwel voor het merendeel van de percelen van de woningrij langs de Parklaan een woonpark karakter opgelegd met een voldoende groot aandeel groen. Daarnaast wordt ook de buurtweg tussen de Parklaan en de Broekzijdestraat bestemd tot openbaar domein. Anderzijds wordt in specifieke zones het realiseren van meergezinswoningen expliciet toegelaten. Er wordt geen negatief effect verwacht op de bestaande functies en wonen bij uitvoering van het RUP. Impact mobiliteit: Gezien er geen slechts minieme extra uitbreidingsmogelijkheden ontstaan t.o.v. de huidige bestemming wordt er geen aanzienlijke toename van de verkeersgeneratie verwacht. Gezien de ligging van het plangebied langsheen de Ring rond Turnhout, een hoofdweg, wordt er dan ook geen aanzienlijk negatief effect op de mobiliteit verwacht. Het specifiek verbieden van ontsluiting van de woningen van de Parklaan langs de achterzijde (Broekzijdestraat) maakt dat de Broekzijdestraat zijn verkeersluw karakter behoud en hierdoor veiliger voor de vele fietsers. De nieuwe laagdynamische functies die in de Blekerij worden toegelaten vergroten echter de hudige parkeerbehoefte. Momenteel worden de gebouwen van de Blekerij slechts betrokken door 1 à 2 gezinnen. Het huidig mobiliteitsprofiel is dan ook beperkt. Bij een eventuele omvorming van de Blekerij naar een natuureducatief centrum/museum of een (fiets)café of een B&B zal het mobiliteitsprofiel verruimen: -
bij realisatie B&B: er mogen maximaal acht tijdelijke verblijfsgelegenheden gerealiseerd worden, waarin maximaal 32 gasten kunnen verblijven.
-
bij realisatie (fiets)café: de CROW-parkeerkencijfers voor een café/brasserie op een buitengebiedslocatie bedragen 6 à 8 parkeerplaatsen per 100m².
-
bij realisatie museum/educatief centrum: de CROW-parkeerkencijfers voor een musuem in buitengebied bedragen 1 à 1,2 parkeerplaatsen per 100m² museum. Dit aantal parkeerplaatsen is verwaarloosbaar in vergelijking met de functie van café/brasserie. Omwille van de beperkte schaal van het ‘museum’ zal men niet de verplaatsing maken specifiek voor dit ‘museum’ maar eerder voor de zachte recreatie (gekoppeld met horeca en ‘museum’).
Met bovenstaande nieuwe functies zal het mobiliteitsprofiel en ook de vraag naar parkeerplaatsen stijgen, afgerond komen we tot een totaal van ca.20 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen worden best niet allemaal bij de Blekerij om de verkeerstromen tot midden in het waardevol landschap te beperken. Enkel de parkeerplaatsen in functie van overnachting (B&B) kunnen gerealiseerd worden in de directe omgeving van de Blekerij, het aantal parkeerplaatsen wordt daar bovendien gelimiteerd tot acht (max. acht kamers). In de voorschriften worden ook ruimtelijke voorwaarden opgelegd voor deze parkeerplaatsen waaronder dat rekening gehouden moet worden met het te realiseren hemelwaterbergingssysteem. Indien andere functies verwezenlijkt worden in de Blekerij (bv. brasserie, museum) dan kan hiervoor een parking gerealiseerd worden met maximaal 20 parkeerplaatsen. Ook voor deze parking is de ruimtelijke inplanting uiteraard erg belangrijk. In de voorschriften wordt opgelegd dat de inpassing van deze parkeerplaatsen rekening moet houden met de inpassing voor het hemelwaterbergingssysteem. De parking mag pas voorzien worden als duidelijk is waar het hemelwaterbergingssysteem art.5bis zal komen te liggen. Dit is ten vroegste bij het uitvoeren van de werken of na het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning voor het hemelwaterbergingssysteem. Daarenboven moet de parking aansluiten bij de Broekzijdestraat en zo dicht mogelijk aan de westkant van deze zone voorzien worden. Door te parking zo westelijk mogelijk te vestigen wordt vermeden dat het verkeer tot diep in de Broekzijdestraat rijdt en het autoverkeer interfereert met het (school)fietsverkeer op de Broekzijdestraat. Ook op landschappelijk vlak kan de parking daar het best ingekaderd zonder afbreuk te doen aan de open ruimte vinger. In de voorschriften werd verder ook opgenomen dat de parking een groen karakter moet hebben, o.a. door gebruik grasdallen.
2220683017 – bijlage bij MVT – screeningsnota_rev01
14 van 18
Het herbevestigd agrarisch gebied blijft voor het merendeel agrarisch gebied. Het zuidelijk deel van het plangebied wordt expliciet aangeduid als bouwvrij agrarisch gebied. Gezien hier zich momenteel geen gebouwen in bevinden, is dit geen probleem. De buurtweg die nu geëvolueerd is tot de Broekzijdestraat wordt met dit RUP bestendigd. De andere buurtweg (rechtstreekse verbinding tussen de Broekzijdestraat en de Parklaan) wordt in het RUP expliciet herbestemd naar openbaar domein waardoor zijn behoud verzekerd wordt. Dit wordt beoordeeld als een positieve maatregel. De directe omgeving van de Blekerij wordt herbestemd naar ‘gemengd openruimtegebied met culturele, historische en/of esthetische waarde’. Dit betreft slechts een klein segment van het agrarisch gebied, bovendien betreft het een gebied dat vandaag reeds grotendeels wordt ingenomen door de bijhorende activiteiten van de bewoners van de historische Blekerij. Daarenboven blijft volgens de voorschriften een agrarisch gebruik van deze gronden mogelijk, zolang voldoende ruimte wordt geboden voor historisch landschappelijke elementen. Specifiek voor enkele historische gebouwen worden ook plattelandstoerisme toegelaten mits behoud van erfgoedkarakter. Een deel van het agrarisch gebied krijgt een overdruk ‘Zoekzone voor een waterbergingssysteem voor hemelwater’. De realisatie van een waterbergingssysteem is echter noodzakelijk. Indien dit systeem niet zou worden aangelegd zou er sowieso wateroverlast ontstaan, die ook zijn effect zal hebben op de agrarische gronden. De nieuwe bestemmingen/overdruk voor kleine segmenten van het HAG worden dan ook als een minimaal negatief effect beschouwd.
3.5.3
Milderende maatregelen Er worden geen milderende maatregelen voorgesteld.
3.5.4
Conclusie Er worden geen aanzienlijk negatieve milieueffecten verwacht voor de discipline Mens.
3.6
Leemten in de kennis Er zijn niet onmiddellijk leemten vastgesteld die ervoor zorgen dat een effect niet kan worden beoordeeld.
3.7
Grensoverschrijdende effecten Gelet op de ligging van het plangebied en de beperkingen opgelegd door de stedenbouwkundige voorschriften voor de verschillende bestemmingszones, wordt geconcludeerd dat er geen gewest- of landgrensoverschrijdende effecten zullen voorkomen n.a.v. het RUP “Broekzijde”.
2220683017 – bijlage bij MVT – screeningsnota_rev01
15 van 18
4
Conclusie van het verzoek tot raadpleging Gelet op de ligging van het plangebied, de maatregelen die kunnen worden ingebed in het RUP en het ontbreken van aanzienlijke milieueffecten rekening houdend met de doelstellingen van het plan en de reeds opgenomen milderende maatregelen, wordt geconcludeerd dat er geen significant negatieve effecten zullen voorkomen n.a.v. het RUP “Broekzijde”. Het RUP “Broekzijde”, dat voorwerp vormt van dit onderzoek tot milieueffectenrapportage, valt volgens voorgaand effectenonderzoek bijgevolg niet onder de plan-MER-plicht zoals voorzien in het plan-MER-decreet van 27/04/2007. De nodige voorgestelde milderende maatregelen voorgesteld in dit onderzoek worden opgenomen of verder mee opgenomen in het RUP proces.
2220683017 – bijlage bij MVT – screeningsnota_rev01
16 van 18