Samenvattingen H4 Jordi Morsink Recht (Europees) Recht (fiscaal) Communicatie Internationale Marketing Landenanalyse
Samenvatting Europees Recht Week 1 – Export en Europees recht Leerdoelen H4 (Nadruk of EU verdrag en EU werkingsverdrag) - De juridische vormen van export beschrijven - De basisstructuur van de Europese Unie uitleggen - De werking van de Europese Verdragen doorgronden - De ‘Vier Vrijheden’ (vrij verkeer van goederen in het bijzonder)op een vrij complexe casus toepassen (toepassingsvraag op tentamen) Wijze van exporteren 1) via een agent 2) via een distributeur 3) persoon in loondienst 4) franchise 5) joint venture (zelfstudie) 1. Export via een ‘agent’ Deze overeenkomst is geregeld in art. 7:428 BW voor in Nederland. Als je de grens over gaat krijg je te maken met Europese richtlijnen, je krijgt hier te maken met het EVO verdrag en het vertegenwoordigings verdrag. Als je exporteert via een agent heb je met de volgende partijen te maken. Namelijk exporteur Agent klant. Van exporteur naar agent heb je te maken met een internationale agentuur overeenkomst. Het bijzondere van deze overeenkomst is dat de exporteur de koopovereenkomst sluit met de klant en niet de agent. De agent is hier een zelfstandige ondernemer, die kent ook het land waarvoor die bezig is voor de exporteur. Het nadeel hier is dat de klant op afstand zit, bijvoorbeeld is de klant wel kapitaal krachtig genoeg? Tussen de agent en exporteur wordt vaak een delcrederebing gesloten, dat is een onderdeel van de agentuur overeenkomst. De agent beloofd dan dat de klant kredietwaardig is, de klant is dus kapitaal krachtig genoeg. Stel de klant betaald niet, kan de exporteur ook bij de agent aankloppen. De agent verdiend zijn geld door elke geslaagde bemiddeling. Bij elke internationale overeenkomst komen problemen voor namelijk 3 IPR – problemen (internationaal privaat recht): - Welk recht is van toepassing? - Welke rechter is bevoegd? (Nederlandse rechter of een rechter in het buitenland) - Ten uitvoerlegging vonnis? (Is het vonnis rechtsgeldig?) 2. Export via een distributeur Het is een generieke overeenkomst, partijen zijn vrij te bepalen wat ze opnemen in de overeenkomst. De volgende partijen zijn van belang; Exporteur (principaal) Distributeur klant. Tussen de distributeur en de klant ontstaat een nationale koopovereenkomst, tussen de exporteur en distributeur ontstaat een internationale koopovereenkomst. De export verkoopt zij goederen aan de distributeur, op deze goederen komt een toeslag en verkoopt de distributeur ze aan de klant. Het voordeel voor de exporteur is dat hij alleen te maken heeft met de distributeur. Het nadeel is dat de exporteur niet precies weet wie zijn klanten zijn, bijvoorbeeld met marketing. De overeenkomst mag niet in strijd komen met de mededingingswet, bijvoorbeeld prijsafspraken mogen niet afwijken. Het Weens koopverdrag en het EVO verdrag zijn hier van toepassing. 3. Export via persoon in loondienst (arbeidsovereenkomst) Je hebt hier te maken met een arbeidsovereenkomst art. 7:610 BW. Je hebt hier te maken met een Exporteur (werkgever) Werknemer (Nederlandse of buitenlandse). Bij een buitenlandse werknemer is het beter voor buitenlandse recht te kiezen, maar je kunt ook het Nederlandse recht kiezen (7:610). Het is beter om voor buitenlands recht te kiezen i.v.m. ontslagrecht. De werknemer is
ondergeschikt aan de werkgever. Als werkgever neem je een geheimshoudingsbeding op en een concurrentie/relatie beding op in de arbeidsovereenkomst t.o.v. de buitenlandse werknemer. 4. Export via Franchise overeenkomst De partijen waar je mee te maken hebt: Exporteur (franchisegever) Franchisenemer (in het buitenland) Klant. Je hebt te maken met een internationale franchise overeenkomst tussen de franchise gever en nemer. Tussen de nemer en klant heb je te maken met een nationale overeenkomst. De franchisegever levert veel verplichtingen op aan de franchisenemer, op het gebeid van marketing, logo, boekhouding, uitstraling etc. Het Weens koopverdrag en het EVO verdrag zijn hier van toepassing. Europees recht - EU verdrag (4311), toetreding van een nieuwe lidstaat - EU werkingsverdrag (4231)
Week 2 EU heeft zich ontwikkeld tot een grote macht door 4 sporen: 1. Uitbreidingen van lidstaten (omvang) (van 6 naar 27) 2. Aantal verdragen uitgebreid (EGKS, kolen en staal) (EEG, Europese economische gemeenschap) (EG verdrag, totale economie), Univerdrag, Kernverdrag, Buitenlandse zaken, veiligheid, politie en justitie. Eerst heette ze EEG, daarna E van economisch weg want het werd meer dan economie. Toen de EU. Dus steeds meer beleidsterreinen worden door EU bepaald waardoor EU dus ook machtiger wordt. 3. Jurisprudentie: (cost NL = voorrangbeginsel en van Gend en Kos directe werking Dit leidt tot supranationaliteit) 4. Wetgeving en verordening :Eu mag op steeds meer terreinen, wetten maken en de EU moet zich eraan houden. Twee verdragen VEU en VWEU Wie is de baas in europa Uitgangspunt: Art. 13 EU verdragen (VEU), 1. Europees parlement ( gekozen burgers van lidstaten) 2. Europese raad ( Staatshoofden, regeringsleider (RUTTE), en VOORZITTER VAN EUROPESE COMISSIE) (die zijn de baas) 3. De raad: Vakministers: als het gaat om landbouw: Gaan alle ministers van landbouw van de EU landen daar naartoe 4. De commissie: zitten eurocommissarissen 5. Hof van justitie = rechter van EU, je hebt heel veel soorten rechters 6. Rekenkamer: Budgetten controleren van de EU, ze houden in de gaten wat binnen komt, lidstaten moeten bijvoorbeeld geld betalen om lid te blijven 7. Europese centrale bank = Houdt koers in de gaten, zonder winstoogmerk maar wordt wel geld in gestopt. Doel: Economie van eu bevorderen.
1. Europees parlement: Waar geregeld:art 14 VEU Wie:Gekozen burgers (vertegenwoordigers) Vertegenwoordigt:De burgers Wat doen ze: Stellen begrotingen op/vast samen met de raad (niet Europese) obv evenredigheid wetgever van eu 2. De Europese raad: Waar geregeld: art 15 VEU Wie: Staatshoofden, regeringsleiders (Rutte, merkel) en voorzitter Europese Commissie (Die zijn de baas in EU) Vertegenwoordigen: De EU zelf Wat doen ze? Ze bepalen de richting die ze opmoeten 3. De raad: Waar geregeld: art 16 VEU Wie?: Vakministers (minster van landbouw, ministers van milieu) Vertegenwoordigt: De regering van de lidstaten Wat doen ze?: wetten en begrotingen maken samen met europees parlement 4. De commissie Waar geregeld: Art 17 VEU Wie: Eurocommissarissen van elk één lidstaat Vertegenwoordigt: De EU Wat doen ze?: Ze houden toezicht van nakoming verdragen. Als ze iets constateren naar het hof van justitie. Maken ook wetsvoorstellen om te vooromen dat het europees parlement en de raad te machtig worden. (trias politicas) 5. Hof van justitie Waar geregeld: art 19 VEU Wie: Rechters op alle gebieden waarmee mensen te maken hebben met recht Wie vertegenwoordigen?: art 19 lid 3 sub A: iedereen Wat doen ze?: Pre juridiciele: voordat Nederlandse rechter uitspraak doet eerst vragen of ze europees recht goed hebben uitgelegd. 6.Rekenkamer Waar: art 285 VWEU Wat doen ze: Budgetten controleren van de EU, ze houden in de gaten wat binnen komt, lidstaten moeten bijvoorbeeld geld betalen om lid te blijven 7. ECB: Waar: Art 282 VWEU Wat doen ze: Houdt koers in de gaten, zonder winstoogmerk maar wordt wel geld in gestopt. Doel: Economie van EU bevorderen. Vertegenwoordigt: EU
Week 3 Mogelijke tentamenvraag Wat is (bijvoorbeeld) het verschil tussen art. 214 lid 1 en 4 EUW en art. 91 lid 1 EUW? Humanitaire hulp (art. 214 lid 1/4 EUW) en bijzondere aspecten van vervoeren (art. 91) Onbeperkt bevoegd, t.a.v. beleidsterreinen. 3 uitgangspunten : - Art. 4 en 5 EU - Art. 3-6 EUW - Rechtsbasisbeginsel, het moet in het recht/wet staan. Art. 4 EU: blz 4311 lid 1: verhouding unie en lidstaten. Wat de lidstaten niet hebben weggegeven, daar mag de unie ook niet aan komen. lid 2: de Unie eerbiedigt de gelijkheid tussen staten, niet alle staten zijn gelijk. lid 3: loyale samenwerking respecteren de Unie en de lidstaten, elkaar aanvullen. Art. 5 EU: blz 4312 lid 3: subsidiariteitsbeginsel lid 4: evenredigheidsbeginsel, als je hetzelfde resultaat kunt behalen met een kleiner bedrag/minder werk moet je dit doen. Art. 3 EUW blz 4231 (Grote bevoegdheid) De Unie is exclusief bevoegd (=alleen bepalen), in het artikel staat over werken onderdelen. Art. 4 EUW blz 4231 (Minder grote bevoegdheid) lid 1: gedeelde bevoegdheid EU + lidstaten (minder grote bevoegdheid) lid 2: staat alles wat gezamenlijk wordt gedaan. Art. 5 EUW blz 4232 (Nog minder bevoegdheid) lid 1: een van de instellingen (Raad) van Europese Unie stelt maatregelen en de lidstaten coördineren. (deze bevoegdheid is kleiner voor de EU) Art. 6 EUW blz 4232 De unie ondersteunt, coördineert en vult aan. (laagste bevoegdheid t.o.v. lidstaten) T.o.v. wie worden deze bevoegdheden afgebakend? De lidstaten. Besluitvorming Drie procedures art. 289 EUW 1. Gewone procedure, lid 1 (Europees parlement + raad op voorstel van Europese commissie besluiten nemen) 2. Speciaal, codecisie, lid 2 (Europees parlement + deelname raad of raad + deelname parlement, er kunnen twee verschillende partijen de leiding nemen) 3. Overige, lid 4 (initiatief lidstaten op Europees parlement + aanbeveling Europese centrale bank + verzoek Europese justitie of Europese investeringsbank)
Gemeenschappelijkheden - Altijd voorstel Cie = Europese commissie - Alleen de Raad of de Raad en Parlement kunnen van een voorstel een rechtsgeldig besluit, een ‘wet’, maken - art 4 lid 3 EU, loyaliteitsbeginsel (goede samenwerking tussen Unie en lidstaten) Type besluiten, wetten - Primair, basisverdragen (EUW), primair is alleen de lidstaten - Secundair - Art. 288 EUW 1. Verordening, directe werking in de lidstaten, er staat vastgesteld hoe je iets moet bereiken 2. Richtlijn, zelf de weg bepalen hoe je bij het resultaat komt (geen directe werking) 3. Beschikking, is verbindend 4. Aanbeveling, zijn niet bindend, vragen ze naar om van te leren Richtlijn - 4 elementen, LS, resultaatverplichting en termijn, keuzevrijheid, beperkte rechtstreekse werking - Doel? Harmonisatie - Het is een instructie van de EG aan de LS om hun wetgeving aan te passen - Praktijk, weinig verschil met Verordening Verordening - Omzetting nationale regel is dus niet nodig! Het werkt direct! * Verschil tussen beschikking en aanbeveling weten.
Samenvatting Fiscaal Recht Week 1 Voorbeeldonderneming
Het voordeel hiervan is risicospreiding, je kunt vermogens spreiden. Als het bijvoorbeeld failliet gaat en de winsten zijn al uitgekeerd gebeurt er niks met deze bedragen. Een andere redenen is dat bedrijven hun winst liever in het bedrijf houden, stel ze nemen het direct op dan moeten ze meteen belasting betalen. Als ze de winst in het bouwbedrijf houden hoeven ze nog geen belasting te betalen. BOX 1, inkomen uit werken en woning max 52% BOX 2, inkomen uit aanmerkelijk belang, meer als 5% aandelen. Er wordt 25% belasting betaald. BOX 3, inkomen uit sparen en beleggen Bepalen van de winst in de Inkomstenbelasting (IB) Eindvermogen volgens balans Beginvermogen volgens balans Stortingen + Onttrekkingen (huishoudgeld enz.) + Beperkt en niet-aftrekbare kosten Vrijstellingen (landbouw enz.) (art. 3.11 IB) Ondernemingsfaciliteiten (investeringsaftrek art. 3.41 IB) MKB-winstvrijstelling (art. 3.79a IB) = Belastbare winst uit onderneming voor Box 1 In de vennootschapsbelasting (Vpb) ongeveer dezelfde berekening ! Schakelbepaling wet IB - Schakelbepaling van artikel 8 lid 1 Wet Vpb -Naast vermogensvergelijking (vorige dia) ook mogelijk om belastbaar bedrag te berekenen met als uitgangspunt de commerciele winst ! In dit artikel staat dat de artikelen die genoemd zijn gelden voor een BV.
Bepalen van belastbaar bedrag in de VPB (vermogensvergelijking) (subjectief) Eindvermogen volgens balans (EV) ………… Beginvermogen volgens balans (EV) ………… -/+ Onttrekkingen ………… +/+ + Kapitaalterugbetalingen ………… +/+ Kapitaalstortingen ………… -/VERMOGENSMUTATIE ………… Objectieve vrijstellingen (landbouw enz.) ………….. + Niet of beperkt aftrekbare kosten ………….. + Giften ………….. Investeringsaftrek ………….. +/Fiscale reserves ………….. Correctie deelnemingsvrijstelling ………….. -/FISCALE WINST …………. Aftrekbaar deel van de giften …………. -/BELASTBARE WINST …………. Te verrekenen verliezen …………. -/BELASTBAAR BEDRAG …………. Wie van de personen / vennootschappen moeten aangifte doen? Voor welke belastingsoort? Het bouwbedrijf, Vennootschapsbelasting, BTW Jan en Paul, inkomstenbelasting Holdings BV (Jan&Paul), Vennootschapsbelasting Vennootschapbelasting 1. Subjectief belastingplicht, wie moet belasting betalen 2. Objectieve belastingplicht, wat wordt belast Subjectief belastingplicht - Binnenlands belastingplicht (art. 2 VPB, bij case vooral sub a of b) - Buitenlands belastingplicht (art. 3 VPB, sub a of b bij case, c en d bij MC) Tarief (art. 22 VPB) Stel: Bouwbedrijf Konings B.V. heeft een belastbaar bedrag van € 100.000. Hoeveel Vpb is Bouwbedrijf Konings B.V. verschuldigd? 20%, 100.000 x 0,2 = 20.000 (ARTIKEL BIJNOEMEN OP TENTAMEN) Stel: Bouwbedrijf Konings B.V. heeft een belastbaar bedrag van € 230.000. Hoeveel Vpb is Bouwbedrijf Konings B.V. verschuldigd? 200.000 x 0,2 = 40.000 30.000 x 0,25 = 7.500
Bepalen van belastbaar bedrag in VPB (objectief) Eindvermogen volgens balans Beginvermogen volgens balans + Onttrekkingen + Kapitaalterugbetalingen Kapitaalstortingen VERMOGENSMUTATIE Objectieve vrijstellingen (landbouw enz.) + Niet of beperkt aftrekbare kosten + Giften Investeringsaftrek +/Fiscale reserves Correctie deelnemingsvrijstelling FISCALE WINST Aftrekbaar deel van de giften BELASTBARE WINST Te verrekenen verliezen BELASTBAAR BEDRAG
………… ………… -/………… +/+ ………… +/+ ………… -/………… ………….. ………….. ………….. ………….. ………….. ………….. -/…………. …………. -/…………. …………. -/………….
Onttrekkingen (eenmanszaak) Je ontrekt iets zakelijks naar privé. Bijvoorbeeld als ondernemer 100 euro uit kassa halen omdat je geld nodig hebt, dat is een onttrekking. Kapitaalstortingen (eenmanszaak) Iets wat je vanuit privé in het bedrijf stopt. Bijvoorbeeld een computer van 1000 euro ga je zakelijk gebruiken. Onttrekkingen (rechtspersoon) - Winstuitdelingen(waarbij geen arbeid is verricht = winstbonus)/(verkapte)dividenduitkeringen Kapitaalstortingen (rechtspersoon) 3 vormen: - Nominaal gestort kapitaal - Agio - Informeel kapitaal Informeel kapitaal / verkapt dividend Bij een willekeurige derde had de vennootschap/aandeelhouder nooit op deze manier gehandeld Verkapt dividend: Aandeelhouder(AH) bevoordeeld door BV, i.p.v. dividend op andere manier geld gegeven. (onttrekking) Informeel kapitaal: BV wordt bevoordeeld door AH (kapitaalstorting) Voorbeeld 1 Bouwbedrijf Konings B.V. verstrekt aan Paul Konings Holding B.V. een geldlening van € 200.000 met een rentepercentage van 3%, terwijl een zakelijke rente op dat moment 4% zou zijn. Informele kapitaalstorting of verkapt dividend? Verkapt dividend, want de aandeelhouder heeft hier een voordeel namelijk 0,01 x 200.000 = 2.000 Voorbeeld 2 Paul Konings Holding B.V. verstrekt aan Bouwbedrijf Konings B.V. een geldlening van € 200.000 met een rentepercentage van 4%, terwijl een zakelijke rente op dat moment 3% zou zijn. Informele kapitaalstorting of verkapt dividend? Verkapt dividend, de aandeelhouder heeft hier een voordeel. Normaal krijgt hij 3% en nu krijgt die 4%, een voordeel van 1% van 200.000 is 2.000.
Voorbeeld 3 Paul Konings Holding B.V. verkoopt haar pand aan Bouwbedrijf Konings B.V. voor een bedrag van € 100.000, terwijl de werkelijke waarde van het pand € 150.000 bedraagt. Informele kapitaalstorting of verkapt dividend? Informele kapitaalstorting, het bouwbedrijf BV heeft hier een voordeel van 50.000. Aftrekbare bedragen - Winstuitdelingen (tantième) Artikel 9 lid 1 onderdeel a Wet Vpb, hier is arbeid voor verricht - Oprichtingskosten vennootschap Artikel 9 lid 1 onderdeel d Wet Vpb - Kosten van wijziging van kapitaal (emmissie- en notariskosten) Artikel 9 lid 1 onderdeel d Wet Vpb Met deze bedragen moet je niks mee doen, ze zijn er terecht vanaf gegaan. Niet-aftrekbare bedragen Niet-aftrekbaar, o.a.: - Rentevergoedingen op bepaalde leningen (principe kennen!) - Fictief loon, tenzij redelijk tarief - Bronheffingen, zoals dividend en kansspelbelasting Beperkt aftrekbaar, o.a.: - Giften (drempel € 227 en maximaal 10% van de winst) – 2012 anders!! Artikel 16 Wet Vpb * Algemene nu beogende instellingen (rode kruis)
- Commissarissenbeloning Artikel 11 lid 1 Wet Vpb Fiscale winst = 120.000 Gift = 10.000 Je mag ten hoogste 50% van de winst aftrekken, dat is 60.000 hier maar je hebt maar 10.000. Fiscale winst = 500.000 Gift = 110.000 Je mag hier tot het maximum 100.000 aftrekken. Verliesverrekening (art. 20 lid 2 VPB) Negatieve winst = verlies - Carry Back: Verrekening met belastbare winst van voorafgaand jaar (was 3 jaar) - Carry Forward: Verrekening met belastbare winst van 9 opvolgende jaren (was onbeperkt) Oudste verlies wordt eerst verrekend ! Crisismaatregel 2009, 2010 en 2011 zegt het volgende: een belastingplichtige mocht kiezen of het verlies met de winst van 3 jaar terug wordt verrekend of met 6 jaar vooruit. (Geldt alleen als je nog aangifte moet doen over deze jaren) Commissarisbeloning (Art. 11 VPB) * Een commissaris bij een NV is een toezichthouder of een adviesorgaan. Als de beloning meer dan €1815 bedraagt wordt de helft in aftrek gebracht. De aftrek is minimaal 1815 en maximaal 9076. Bij een bedrag van 5000 euro, is volgens art. 11 VPB €2.500 niet aftrekbaar en de andere helft €2.500 euro wel in aftrek. Bij een bedrag van 25.000 euro, is volgens art. 11 VPB €15.924 niet aftrekbaar en €9.076 wel aftrekbaar. *Wat niet aftrekbaar is doe je + op de balans.
Voorbeeld 1 De fiscale resultaten van Bouwbedrijf Konings B.V. luiden als volgt: Hoe werkt de verliescompensatie uit? 2006 Winst van € 200.000, belasting over betalen 2007 Winst van € 100.000, aangifte van 100.000, na verlies – 100.000 = 0 Belasting 2008 Verlies van € 150.000, (art. 20 lid 2 VPB), - 50.000 over 2009 Winst van € 110.000 110.000 – 50.000 = 60.000 (verlies verrekend) – 60.000 = 0 (B) 2010 Verlies van € 60.000 Verlies verrekend hierboven. Voorbeeld 2 De fiscale resultaten van Paul Konings Holding B.V. luiden als volgt: Hoe werkt de verliescompensatie uit? 2006 Verlies van € 200.000 (art. 20 lid 1 VPB) 2007 Winst van € 100.000 100.000 – 100.000 = 0, 100.000 verlies over 2008 Winst van € 150.000 150.000 – 100.000 = 50.000 aangifte belasting over betalen 2009 Winst van € 110.000 110.000 belasting over betalen – 60.000 = 50.000 aangifte 2010 Verlies van € 60.000 Geen verlies Voorbeeld HUISWERK Met betrekking tot het resultaat van Bouwbedrijf Konings B.V. zijn de volgende gegevens over 2012 bekend: - Begin- en eindvermogen: zie balans - Commerciële winst: € 77.000 - tantième directie: € 5.000 (Aftrekbare kosten) - Dividenduitkering: € 12.000 (onttrekking) - Giften € 1.000 - Nominaal kapitaal is uitgebreid met: € 10.000 (kapitaalstorting) - Emissiekosten bij kapitaalsuitbreiding € 2.000 (Aftrekbare kosten) - Te verrekenen verlies uit 2008 € 6.000 Hoe hoog is het belastbare bedrag ? Voer dit uit volgens de Vermogensverlijking! Eindvermogen volgens balans Beginvermogen volgens balans + Onttrekkingen + Kapitaalterugbetalingen Kapitaalstortingen VERMOGENSMUTATIE Objectieve vrijstellingen (landbouw enz.) + Niet of beperkt aftrekbare kosten + Giften Investeringsaftrek +/Fiscale reserves Correctie deelnemingsvrijstelling (volgende week) FISCALE WINST Aftrekbaar deel van de giften BELASTBARE WINST Te verrekenen verliezen BELASTBAAR BEDRAG
468.000 400.000 -/12.000 +/+ ………… +/+ 10.000 -/70.000 ………….. ………….. 1.000+ …………. ………….. ………….. -/71.000 1.000 -/- (Art. 16 VPB) 70.000 6.000 -/64.000
Tantièmes zijn aftrekbaar, Art. 9 lid 1 sub a VPB Emissiekosten zijn aftrekbaar, Art. 9 lid 1 sub d VPB Kosten die aftrekbaar zijn , zijn al van de balans afgehaald en dit is terecht geweest. * De belastbare winst ga je verdelen in schijven (ART. 22 VPB)
Week 2 Deelnemingsvrijstelling (Art. 13 VPB) Dezelfde winst niet 2 x belast / hetzelfde verlies niet 2 x aftrekbaar = Deelnemingsvrijstelling (als er sprake is van een deelneming!) artikel 13 lid 1 Wet Vpb Winst belast bij vennootschap die winst maakt! Verlies aftrekbaar bij vennootschap die verlies lijdt! Artikel 13 lid 2 Wet Vpb: geldt voor ‘deelnemingen’(moet gaan tussen twee bedrijven) - Binnenlandse deelneming * minimaal 5% van nominaal gestort aandelenkapitaal (5% of meer = aanmerkelijk belang) - Extra voorwaarden buitenlandse deelneming: (WETEN, NIET TOEPASSEN) * Aandelen worden niet ter belegging gehouden * Vennootschap moet winstbelasting betalen in buitenland dus geen belastingparadijs ! Liquidatieverlies Zelfde winst / verlies niet 2 x belast / aftrekbaar Deelnemingsvrijstelling (artikel 13 lid 1 Wet Vpb) Uitzondering: Liquidatieverlies indien B.V. wordt opgeheven Toch aftrekbaar Artikel 13d lid 1 Wet Vpb Verschuldigde VPB (met art. 13 lid 1 Wet VPB) Stel, Bouwbedrijf Konings B.V. maakt in 2009 een winst van € 100.000. Hoe wordt Vpb berekend? Winst Bouwbedrijf Konings Vpb (20%) Naar Konings Beheer B.V.
€ 100.000 € 20.000 € 80.000
Naar Paul Konings Holding B.V. € 40.000 Vpb (correctie deeln.vrijstelling) € 0 Resteert € 40.000 Naar Paul Konings Holding B.V. € 40.000 Vpb (correctie deeln.vrijstelling) € 0 Resteert € 40.000 Totale Vpb
€ 20.000
Tenslotte nog 25% IB bij uitkering aan Paul en Jan! Volgens de deelneming zijn Paul & Jan het moederbedrijf, het moederbedrijf bezit de aandelen. Het bouwbedrijf is de deelneming.
Verschuldigde VPB met extra BV Bouwbedrijf Konings heeft een verlies van € 200.000 en Konings Beheer B.V. heeft een winst van € 200.000. Hoe wordt Vpb berekend? Winst Konings Beheer B.V. Vpb (20%)
€
€ 200.000 40.000
Verlies Bouwbedrijf Konings B.V. € 200.000 Verlies verrekenbaar met andere jaren Je gaat hier een fiscale eenheid creëren. Fiscale eenheid VPB Artikel 15 lid 1 Wet Vpb: Vanaf ingangsdatum wordt de belasting van de moedermaatschappij geheven alsof de werkzaamheden en het vermogen van de dochtermaatschappij onderdeel uitmaken van de werkzaamheden en vermogen van de moedermaatschappij Alsof moeder- en dochtermaatschappij één belastingplichtige zijn geconsolideerde jaarrekening De moedermaatschappij moet minstens 95% van de aandelen van een dochtermaatschappij in bezit hebben voor een fiscale eenheid te vormen. Voorwaarden: - moeder bezit minimaal 95% aandelen in dochter - zowel juridische als economische eigendom - ook middellijk bezit telt mee (art. 15 lid 2 VPB) - op verzoek beide belastingplichtigen (max. 3 maanden terug) (art. 15 lid 5 VPB) - boekjaren moeder / dochter zijn gelijk - winstbepalingen moeder / dochter zijn gelijk (art. 15 lid 3 VPB) - moeder en dochter in Nederland gevestigd Art. 15 lid 2 VPB. Onmiddellijk en middelijk bezit. Een BV bestaat uit BVa en BVb, er is hier sprake van een onmiddellijk bezit, stel onder BVb valt nog een BVc is er sprake van een middellijk bezit van de hoofdelijk BV. Omdat er een tussenpersoon tussenzit. Voor- en nadelen Voordelen - slechts één aangifte Vpb , bespaart kosten - onderling wegstrepen winsten/verliezen - interne levering onzichtbaar en dus onbelast - herstructureren kan belastingvrij
Nadelen - elke vennootschap aansprakelijk voor volledige belastingschuld - 1 x tariefopstapje (20%) - lagere investeringsaftrek
Binnen de fiscale eenheid kan de winst/verlies verrekend worden. Bij het voorbeeld bovenaan, met een fiscale eenheid is de winst 0. Art. 15 lid 6 VPB, de fiscale eenheid eindigt. - Als niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden - Op verzoek van beide belastingplichtigen - 1 dochter uittreden is mogelijk
Voorbeeld Uitgangspunten: - Resultaat M 25.000 (winst) - Resultaat D 75.000 (winst) - Resultaat KD 100.000 (verlies) Wat zijn de gevolgen voor de heffing van Vpb? Indien fiscale eenheid: winsten worden verrekend met verliezen: Belastbaar bedrag is 0 (75.000 + 25.000 – 100.000) Soorten belastingrecht Nationaal belastingrecht: Nationale regelgeving Ieder land kent eigen regels. Zoals inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting Internationaal belastingrecht : Afspraken tussen verschillende landen Europees belastingrecht: Afspraken tussen Europese landen Internationaal belastingrecht: Bilaterale belastingverdragen Tussen twee landen Zoals: Belastingvedrag Nederland-Belgie Eenzijdige regelingen ter voorkoming van dubbele belasting Ieder land heeft eigen regels. Europees belastingrecht - Europese regelgeving. Zoals: Europese richtlijn voor de omzetbelasting Verdrag van de Europese Gemeenschappen 6 verdragsvrijheden: - Vrij verkeer van burgers van de Unie (art. 18 EG-verdrag) - Vrij verkeer van goederen (art. 23 t/m a31 EG-verdrag) - Vrij verkeer van personen (art. 39 t/m 48 EG-verdrag) - Vrij verkeer van diensten (art. 49 t/m 55 EG-verdrag) - Vrij verkeer van kapitaal (art. 56 t/m 59 EG-verdrag) - Vrij verkeer van betalingen (art. 56 t/m 59 EG-verdrag)
Week 3 Omzetbelasting algemeen - Algemene verbruiksbelasting * Verbruik wordt belast * Belasting drukt niet op specifiek goed - Belasting over de Toegevoegde Waarde (sinds 1969) - Indirecte belasting * Belasting wordt afgedragen door ondernemer i.p.v. verbruiker (tussenpersoon draagt het af) - Gebaseerd op Richtlijn van de EU - Aangiftebelasting , artikel 14 Wet OB, zelf aangifte doen van belasting Tarief - Algemene tarief: 21% Artikel 9 lid 1 Wet OB - Verlaagd tarief: 6% (tabel I) Artikel 9 lid 2 onderdeel a Wet OB - Nultarief: 0% (tabel II) Artikel 9 lid 2 onderdeel b Wet OB
Verlaagd tarief - 6% - tabel I (te vinden na artikel 55 OB) - Voedingsmiddelen - Uitgaven ivm menselijk leed - Toegang tot sportfaciliteiten - Landbouw Nultarief – 0% - tabel II - Nog niet ingevoerde goederen - Uitvoer van goederen - Levering van goederen naar andere lidstaten als daar voor die goederen ICV geldt - Diensten mbt in- en uitvoer van goederen - Vervoer van ingevoerde goederen - Personenvervoer Omzetbelasting Normaal gesproken: - Een ondernemer houdt omzetbelasting in en draagt dit af aan de overheid. - De ondernemer mag de voorbelasting (de betaalde omzetbelasting) in aftrek brengen Uitzondering: Vrijgestelde ondernemers hoeven geen omzetbelasting in te houden en af te dragen, maar mogen de betaalde omzetbelasting ook niet in aftrek brengen! (geen aftrek van voorbelasting) Geen omzetbelasting op factuur. Geen recht op aftrek van omzetbelasting die door en vrijgestelde ondernemer wordt betaald! Wie? Gaat om ondernemers waarbij de overheid niet wil dat de kostprijs wordt verhoogd door BTW (medische diensten, onderwijs, sportactiviteiten, musea, enz). Let op verschil vrijgestelde ondernemer en heffing van 0%! Vrijstellingen - Levering van onroerende zaken (art. 11, 1, a wet OB) - Verhuur van onroerende zaken (art. 11, 1, b wet OB) - Medische diensten (BIG) (art. 11, 1, g wet OB) - Kredietverlening (art. 11, 1, j wet OB) - Verzekeringen (art. 11, 1, k wet OB) - Post (art. 11, 1, m wet OB) - Niet-commercieel onderwijs (art. 11, 1, o wet OB) - Levering roerende zaak gebruikt voor vrijgestelde prestaties (art. 11, 1, r wet OB) Voorbeeld: Algemeen Stel, er geldt een tarief voor de omzetbelasting van 6% Een boer verkoopt zijn product aan een groothandel voor De groothandel verkoopt het product aan een winkelier voor De winkelier verkoopt het product aan de consument voor Hoe verloopt de heffing van omzetbelasting?
De boer draagt 6% van 100 af aan de Belastingdienst. De groothandel draagt niet 6% van 200 af aan de Belastingdienst, maar verrekent zijn betaalde BTW, dus 6% van 200 – 6% van 100 De winkelier draagt niet 6% van 300 af aan de Belastingdienst, maar verrekent zijn betaalde BTW, dus 6% van 300 – 6% van 200 De Belastingdienst ontvangt per saldo (6% over 300)
100 + BTW 200 + BTW 300 + BTW
6 6 6 18
A
Inkoop
200 (242 inc)
Verkoop
B
Inkoop
350 (423,50 inc)
Verkoop
Consument
Inkoop
500
Verkoop
350 ex btw (423,5 inc) 500 ex btw (605 inc) 605 inc btw 21%
A= 73,50 – 42 = 31,50 moet de ondernemer nog betalen B = 105 – 73,50 = 31,50 moet de ondernemer nog betalen Ondernemerschap Artikel 7 Wet OB: Een ieder die een bedrijf of beroep zelfstandig uitoefent. Een ieder: Zelfstandig: Bedrijf/beroep:
Rechtsvorm irrelevant Niet in dienstbetrekking Economische activiteit / winststreven niet noodzakelijk organisatie van arbeid en kapitaal die optreedt in het economisch verkeer om daarmee duurzaam inkomen te verwerven
Belastbare feiten Artikel 1 Wet OB - Leveringen van goederen (sub a) door ondernemers in Nederland - Verrichten van diensten (sub a) door ondernemers in Nederland - Intracommunautaire verwervingen van goederen (sub b) door ondernemers in Nederland - Intracommunautaire verwervingen van nieuwe vervoermiddelen (sub c) door particulier in Nederland - Invoer van goederen (sub d) uit niet-EU-landen Levering van goederen Artikel 3 Wet OB: Levering van goederen - Overdracht (in juridische zin) lid 1 sub a wet OB - Afgifte van huurkoopgoederen lid 1 sub b wet OB - Oplevering van vervaardigde onroerende zaken lid 1 sub c wet OB *door degene die het goed gemaakt heeft gaat om zaken die nog niet bestonden -Vordering door de overheid tegen vergoeding lid 1 sub d wet OB -Aanbrengen van een goed aan een ander goed lid 1 sub f wet OB montage/installatie Goederen: - Alle lichamelijke, stoffelijke objecten - Ook: electriciteit, gas, warmte, e.d. (zie artikel 3 lid 7 Wet OB) Levering van diensten Artikel 4 Wet OB: Levering van diensten Begrip: alle prestaties met uitzondering van levering van goederen, die tegen vergoeding worden verricht Vergoeding: niet gratis en geen symbolische vergoeding
Kleine ondernemersregeling De Kleine-Ondernemingsregeling (KOR) Artikel 25 lid 1 Wet OB - Voor ‘kleine’ ondernemers (door hoge kosten voor administratie) - Geldt voor natuurlijke personen (waaronder maatschap, v.o.f. , CV en andere samenwerkingsverbanden) - De KOR geldt per ondernemER (niet ondernemING) - Verminderen 2,5 x (1.883 -/- per saldo te betalen OB) - Vermindering maximaal het bedrag van OB Bij minder dan € 1.345 helemaal geen belasting meer afdragen (OB)! 1500 – 2,5 X (1883-1500) =957,50. 1500 – 957,50 = 542,50 afdragen. (1500 is voorbeeld bedrag) Voorbeeld De buurvrouw van Jan Konings heeft een eenmanszaak en verkoopt schoenen. De volgende gegevens zijn bekend met betrekking tot de eenmanszaak van de buurvrouw van Jan Konings: Jaar 1: OB over omzet is € 2.000 / Voorbelasting is € 400 Jaar 2: OB over omzet is € 1.800 / Voorbelasting is € 300 Jaar 3: OB over omzet is € 1.000 / Voorbelasting is € 300 Hoe verloopt heffing van omzetbelasting?
Samenvatting interculturele communicatie Week 1 - Cultuur Cultuur volgens Hofstede Hofstede: collective programming of the mind: ‘de collectieve mentale programmering die de leden van 1 groep of categorie mensen onderscheidt van die van andere’ (Hofstede, 1991) Oftewel: ‘datgene wat de ene groep mensen van de andere onderscheidt (Hofstede e.a.,2006) Ui-diagram van Hofstede Vertaal in Nederland
Cultuur, zichtbaar en onzichtbaar (uitleg lagen) 1. Zichtbare/Tastbare zaken (buitenste laag) Wat valt de buitenlander op als hij in Nederland rondkijkt……? - Fietspaden, gordijnen open, gebruiken (brood+melk bij lunch), lange mensen, merken !! met : - Symbolen: woorden/gebaren/objecten (tulp) - Helden: Mandela, Michael Jordan, Cruijff - Rituelen: wijze van groeten, respect tonen, sport 2. Onzichtbare zaken: Normen en waarden a. norm: wat is normaal/ abnormaal, hoe ver ga je in het ding wat je belangrijk vindt. b. waarde: wat is goed/ juist, wat vind jij belangrijk? - Standaarden voor ‘correct en gewenst gedrag’ (handen schudden of buigen?) - Gewoonte om enkele min. te vroeg, precies op tijd of iets te laat in de klas te komen? Te laat: 3 min. net acceptabel of 10 min.? - Ook te maken met levensovertuiging/ godsdienst 3. Basiswaarden (diepste laag), deze waarden kun je eigenlijk niet meer veranderen - Abstract en onzichtbaar, geleerd voordat je 7 jaar bent, niet ervan bewust - Basiswaarden van de eigen cultuur - Vormen het hart van de cultuur!
Cultuurconcept Wat belangrijk is in cultuur is omgeving, bijvoorbeeld in Nederland is alles dichtbij daarom zijn er veel fietspaden. In Amerika is alles ver weg dus fietspaden zijn nutteloos zijn. Tijd is ook belangrijk, omdat tijdstippen een belangrijke rol spelen. Bijvoorbeeld dinsdagochtend op school of vrijdagmiddag. Gedrag daar straal je je cultuur mee uit. Samengevat: kenmerken van cultuur - cultuur is gedeeld - cultuur is geleerd (niet geërfd) en is blijvend - cultuur aanleren verloopt via opvoeding en scholing en via socialisatie (apenvoorbeeld) - cultuur heeft een sterke invloed op de manier waarop we denken, voelen en ons gedragen - cultuur vormt onze waarneming en (ver)vormt ons oordeel over anderen - cultuur is systematisch en georganiseerd - cultuur is voor het grootste deel onzichtbaar
Week 2 Cultuurconcept Cultuurconcept bestaat uit 6 kenmerken uitgebeeld in cirkels. Cultuur in het midden, overlap tussen kenmerken en samen is het de conceptcultuur. Aan de hand van deze 6 kenmerken het concept cultuur uitleggen. Waarden en overtuigingen bepaalt de manier van denken en voelen. Dat uit zich in gedrag. Gedrag krijgt alleen een betekenis in een groep mensen. In welke tijdsgeest leef je. Bijvoorbeeld technologische ontwikkelen beïnvloeden ons heel sterk. De omgeving bijvoorbeeld bergachtig land, of op school. UITGEBREID UITLEGGEN OP HET TENTAMEN!! Samengevat kun je n.a.v. dit concept cultuur benoemen als ‘een manier van denken en voelen, gebaseerd op overtuigingen, die leidt tot bepaald gedrag in een groep mensen op een bepaalde tijd en plaats’ Van Nispen: Cultuur is een gelaagd concept Begint onderaan. 4 niveaus waar je cultuur kan beschrijven. Onderste niveau ben jezelf, bijvoorbeeld je gezin. Ballen staan voor schakelen tussen culturen, dus gedragen in nieuwe situatie. Tweede niveau, bijvoorbeeld tutorgroep, communicatie is belangrijk. Derde niveau staat voor hiërarchie, bijvoorbeeld op je werk, de individu speelt minder mee. Hoogste niveau staat voor landen niveau, alle landen op eigen manier. (nationalisme) Op alle vier niveaus: zoeken naar identiteit en zekerheid. Hoe hoger je gaat wordt je identiteit minder en zekerheid staat voor regels zo dat je weet of je goed bezig bent.
Normen en waarden Waarden: fundamentele oriëntaties over goed en fout; gevoelsmatige overtuigingen (onbewust) Overtuigingen die je al vanaf je jeugd al meekrijgt. Bijvoorbeeld respect voor ouderen. Normen: dagelijkse toepassing van waarden (bewuster. De regel. Bijvoorbeeld uit respect sta je op en geef je, je plaats aan een oudere persoon. Waarden zijn af te leiden uit gedrag en communicatie. Mensen verwerven waarden in hun ‘pre-adult years’ ; daarna weinig verandering meer Waarden werken jaren door (in generaties; langer dan mensenlevens) Waarden die kinderen moeten leren in Europa
Nationale verschillen van Hofstede = 5 dimensies – elke land kun je op die dimensie verplaatsen. 1. Machtsafstand (klein – groot) In hoeverre worden maatschappelijke ongelijkheid en hiërarchie geaccepteerd en gewaardeerd? Grote machtsafstand is het niet erg dat er ongelijkheid is, en dat mensen over jou bepalen. 2. Collectivisme - Individualisme Collectivisme: mensen behoren tot groepen (families, clans of organisaties) die voor elkaar zorgen in ruil voor loyaliteit, zijn meer hiërarchischer dus hebben een groter machtafstand. Individualisme: mensen zorgen alleen voor zichzelf en naaste familie,meer egoïstische ingesteld, eigen ontwikkeling. 3. Masculiniteit - Femininiteit Masculiniteit: overheersende waarden in een samenleving zijn ‘prestatie en succes’. Werk is belangrijkste (status). Bijvoorbeeld belangrijk dat je hoge cijfers op school haalt. Femininiteit: overheersende waarden in een samenleving zijn ‘zorgen voor anderen’ en ‘kwaliteit van het leven’. Meer gericht op samenwerken, solidariteit. 4. Onzekerheidsvermijding (hoog – laag) Mate waarin mensen zich bedreigd voelen door onzekerheid en dubbelzinnigheid en proberen deze situaties te vermijden. Hoe ga je om met onzekerheid. Sommige landen vinden het lastig dus gaan ze veel regels opstellen. Cultuur waar dat minder een rol speelt, staan de regels wat minder vast. Kans op toeval en onzekerheid verkleinen. 5. Lange termijngericht – Korte termijngericht Waarden die zich richten op beloning in de toekomst (sparen, doorzetten, traditie) of juist op korte termijn (innovatie). Mate waarin maatschappij zich richt op toekomst.
Week 3 Cultuur en communicatie zijn met elkaar verbonden, omdat er in een andere cultuur op een andere manier met elkaar gecommuniceerd wordt. Culturele diversiteit managen Diversiteit: verschillen tussen mensen bijv. leeftijd, ras, geslacht, gewicht, kennis, ervaring, achtergrond, etc. Hoe te managen? Door een omgeving te creëren die alle mensen in staat stelt hun mogelijkheden te benutten om samen de klus te klaren. Problemen bij culturele diversiteit - Communicatiestijl, je begrijpt elkaar anders met dezelfde woorden - Non verbale communicatie, gebaren betekenen in verschillende landen iets anders - Vertrouwen, er is geen communicatie bij wantrouwen - Accenten/dialect - Stereotypering/vooroordelen - Gebrek met gezamenlijke ervaring, Nederland heeft bijvoorbeeld als herinnering WK2010 - Andere normen en waarden Cultuur en communicatie Cultuur en communicatie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden . Communicatie is het middel om cultuur over te dragen en in stand te houden, maar communicatie zelf maakt ook deel uit van die cultuur Driedeling: woorden – toon – lichaamstaal Driedeling is de invloed op cultuur en communicatie, het is een manier om het te categoriseren. Woorden hebben voor 7% invloed, de toon 38% en de lichaamstaal 55% op cultuur en communicatie. Interculturele Communicatie in organisaties volgens Mole De cultuur driehoek bestaat uit 3 elementen: leiderschap, communicatie & organisatie. Het model is bedoeld voor organisaties. Bij leiderschap moet je denken aan, wie neemt de beslissingen, wie heeft feitelijk de macht. Organisatie gaat over, hoe organiseer je het werk. Maak je plannen? Plan je vooruit? Ga je evalueren. (Gaat het systematisch of vrij flexibel) Communicatie Taal is de eerste barrière die je moet overwinnen Bodylanguage, kleding, manieren en gedrag horen ook bij zakelijke communicatie Humor: kan helpen spanning weg te nemen maar let op: In de VS, UK en NL is humor prima, maar in Duitsland, Turkije, Bulgarije en Roemenië wordt humor gezien als frivool of cynisch Bij voorkeur mondeling (Z-EU, O-EU), op schrift (VS, Dld, Scandinavië), of visueel (grafieken en schema’s, ook VS) communiceren? Begroeting: UK/W-EU/VS: elkaar aankijken en ferme handdruk. Z-EU: handdruk en kneepje in de arm met de andere hand!
Belang van persoonlijke relaties. Persoonlijke relaties bij het zaken doen is in het Oosten erg van belang. In het westen zijn we meer zakelijker en is de persoonlijke relatie niet zo van belang. Omkopen tijdens het zaken doen kan het oosten beter dan in het westen. Communicatie in hoge contextculturen Je vindt deze culturen in Azië en de Arabische landen waar het essentieel is om gezichtsverlies te voorkomen. Harmonieuze relaties zijn belangrijker dan oprechtheid of directheid. Negatieve berichten zijn onduidelijk omdat er angst bestaat voor gezichtsverlies Voorbeeld: je vraagt iemand in Bangkok de weg naar een belangrijk monument. Hij weet de weg niet en stuurt je de verkeerde kant op. Toegeven dat hij het niet weet zou tot gezichtsverlies leiden. Communicatie in lage contextculturen Je vindt deze culturen in de Westerse wereld. Communicatie is direct en duidelijk; weinig ruimte voor interpretatie. Grote verschillen tussen VS en EU vanwege de ‘sue’cultuur: informatie in VS moet overduidelijk zijn! Zie hiernaast een karton dat je voor je autoruit plaatst tegen de hitte van de zon. In de USA staat hier op: REMOVE BEFORE DRIVING!! Een Europeaan zou zich belachelijk gemaakt voelen met zo’n opmerking. Dat snapt hij ook wel! Cultureel competent, wanneer ben je dat? Als je kennis hebt van cultuur en van de basisprincipes van crossculturele contacten (wat is cultuur? Hoe verschillen culturen? Wat voor invloed heeft cultuur op gedrag?) Als je respect toont (‘practicing mindfulness’) en de bekwaamheid om op een reflectieve en creatieve manier aandacht te besteden aan de kenmerken (‘cues’) van de crossculturele situaties die je tegenkomt. Als je het gewenste gedrag in een interculturele ontmoeting kunt kiezen
Aandachtspunten bij interculturele communicatie - Ontwikkel sensitiviteit voor status zodat je daarmee geen fouten maakt - Ken je eigen cultuur - Houd rekening met wat je geleerd hebt over culturen van de ander, zoek desnoods van tevoren op (Gehoorzaamheid versus initiatiefrijk? Collectiviteit versus eigen verantwoordelijkheid?) - Let op mentaliteit, achtergrond, ontwikkeling van de ander - Taal, kun je (woord)grappen maken ja of nee? - Houd rekening met de manier van overbrengen van informatie: de vorm, inhoud, interactief, variatie? - Geef de ander reactietijd en een opening - Wees niet te snel tevreden met jezelf maar vraag je telkens af of je het goed doet
Samenvatting Internationale Marketing Week 1 Exportmarketingplan
*Tussen SWOT-analyse en strategieën zit confrontatiematrix (BELANGRIJK) 1. Executive summary - Een samenvatting voor het management, wat staat er in het verslag - 1 à 2 pagina’s - Belangrijkste doelstellingen en aanbevelingen, voorbeelden: * Opbouw van relatie met importeur *Verhoging reclame-inspanning * Nieuwe vormen van service * Nieuw product * Adhv dit stuk dient een manager een beslissing te kunnen nemen, dus wat kost het, wat gaat het opleveren en wat zijn de risico’s 2. Inhoudsopgave - Verplicht onderdeel - Kapstok van je plan - Voorbeeld heb je zojuist gekregen - Vooraf maken creëert invuloefening - Maak niet per persoon zomaar willekeurig een hoofdstuk, het gaat juist om het verband tussen de hoofdstukken. 3. Inleiding & achtergrond - Ondernemingsmissie en -visie, ondernemingsdoelstellingen, exportdoelstellingen - Marktdefinitie * geografische afbakening * thuisverbruikersmarkt en/of uitmarkt - Product/merkachtergrond van United Coffee - Resultatenanalyse
- Probleemdefinitie, wat is het probleem?
4. Externe analyse Marketingomgeving (Macro)
Externe analyse (2) - Gericht op de Meso en de Macro omgeving - Onderzoekt TOEKOMSTIGE trends/ontwikkelingen die buiten de onderneming liggen. - Brengt kansen en bedreigingen van een bedrijf in kaart
- Je gebruikt woorden die een verandering aangeven zoals groter/kleiner, minder/meer, hoger/lager, strenger/losser, beter/slechter, groei/krimpen, etc. - Er staan geen dingen in die gaan over de situatie zoals die er op dit moment is of in het verleden zijn geweest. (bv er is/was hevige concurrentie) - De naam van jouw bedrijf komt hier niet voor, het gaat hier om algemene ontwikkelingen. (gelden dus ook voor je concurrent) Meso - De meso-omgeving van een onderneming kan ook worden aangeduid als de MARKT waarin de onderneming actief is. - Beschrijf algemene kenmerken zoals grootte van de markt, groei, winstgevendheid, trends - Beschrijf bedrijfskolom en bedrijfstak -Beschrijf de invloed van andere schakels (CONCURRENTIE) middels het vijfkrachten model van Porter * belangrijkste concurrenten * en hun strategie * prijsstelling * distributie, importeurs * winkels, winkelketens Bedrijfskolom: Dit zijn de bedrijven die verticaal met elkaar samenwerken, van oerproducent fabriek groothandel winkel klant. Bij elke pijl zit een markt. Bedrijfstak: wie er op jou niveau de concurrenten zijn. Bijvoorbeeld bij de fabriek heb je DE, ILLY en NESCAFE.
Porter (vijfkrachten model)
Met dit model kun je de concurrentie intensiteit bepalen en kun je kijken naar de marktaantrekkelijkheid. Macro = de omgeving van de markt en dus van invloed op ALLE partijen binnen de bedrijfstak
Rapportage De externe Analyse kan worden samengevat in een overzicht met kansen en bedreigingen. - Kans= ontwikkeling binnen de markt die in de toekomst (nieuwe) mogelijkheden biedt - Bedreiging = ontwikkeling binnen de markt die in de toekomst voor belemmeringen/nadelige effecten zorgt.
Week 2 Interne analyse - Gericht op Micro omgeving - Onderzoekt de situatie binnen het eigen bedrijf - Brengt sterkten en zwakten van een bedrijf in kaart Vergelijk jouw bedrijf met de concurrent: 1. wat vinden de klanten, of 2. wat vind je zelf van: – De kwaliteit en service van jouw product – Jouw nieuwe producten – Jouw (kost)prijs – Jouw vestigingsplaats – De wijze waarop jij de logistiek is geregeld – De wijze waarop jouw onderneming aandacht trekt – De marketingcommunicatie van jouw bedrijf
Stappen interne analyse
De Interne Analyse kan worden samengevat in een overzicht met sterkten en zwakten. - Sterkte= op dit aspect is het bedrijf beter is dan haar concurrenten. - Zwakte = op dit aspect is het bedrijf slechter is dan haar concurrenten *Deze analyse maak je zelf, het is vrij subjectief. SWOT-analyse Overzicht van de interne en externe analyse Interne analyse Sterkten en zwakten (Strenght/ Weakness) Externe analyse Kansen en bedreigingen (Oppertunities/ Threats) Voorbeeld
Van belang bij de SWOT - Inzicht in de situatie van de onderneming en de omgeving waarin zij acteert - Vanuit perspectief van de klant - In vergelijking met de concurrentie - SWOT is basis nieuwe doelstellingen, strategische keuzes en acties
Confrontatie matrix
Bij deze matrix ga je milieudoelstellingen met de linker kolom confronteren. Daarna doe je de moderne goedkopere techniek met de linker kolom etc. (boven naar beneden) Vier kwadranten van de matrix (strategieën)
* Consolideren = beschermen
SFA MATRIX Maximaal 3 issues toetsen via SFA, 3 5jes uit de confrontatie matrix (3 belangrijkste) - Suitable , Past het? binnen (strategisch) beleid , bijvoorbeeld je wil alleen binnen Nederland blijven maar een issue zegt dat je naar Engeland moet gaan, dan valt deze issue af. - Feasible, Kan het? * Financieel * Economisch * Sociaal * Ecologisch
* Organisatorisch * Technologisch * Juridisch
-Acceptable , Wordt het geaccepteerd? Gedragen en borgen door interne en externe partners
Stappen van de Matrix 1. Analyseren - via Intern naar S en W - via Extern naar O en T 2. Confronteren - van buiten naar binnen (verticaal) - Waarderen (1, 3, 5) 3. Combineren - 3 issues - SFA analyse 4. Strategie 1. Passend in kwadrant 1. Groei 2. Consolidatie 3. Versterken 4. Terugtrekken 1. Generieke concurrentie (Treacy & Wiersema) 1. Operatiojnal Excellence (proces) 2. Product Leadership (product) 3. Customer Intimacy (klant) 2. Waarde (Porter) 1. Costleadership (lage kosten + brede doelgroep) 2. Differentiatie (uniek + brede doelgroep) 3. Focus (kosten of dienstverlening + smalle doelgroep) 3. Groei (Ansoff) 1. Penetratie (verdieping, verbreding) 2. Marktontwikkeling (nieuwe markt) 3. Productontwikkeling (nieuw product) 4. Diversificatie (nieuw product + nieuwe markt
7 Doelen en strategieën Ondernemersdoelstelling: In 2012 een rendement op geïnvesteerd vermogen behalen van 10% Marketingdoelstelling: In 2012 het marktaandeel van 20% naar 25% Marketingcommunicatiedoelstelling: In 2012 heeft 10% van de doelgroep een probeeraankoop gedaan
Marketingdoelen altijd in termen van: Omzet Afzet Marktaandeel Aantal klanten Segmenteren 6 stappen 1. Branche a. drank 2. Markt a. koffie 3. Segment a. Thuis gebruikers 4. Algemeen a. demografisch 5. Domein a. gebruiksfrequentie 6. Merk a. Merkgetrouw
8 Marketingactieplan
Product o De producten en diensten o Merk/merknaam o Design o Welke smaak of smaken Packaging o Transportverpakking o Commerciele verpakking met of zonder vertaling o Verplichte vermeldingen op de verpakking Prijs o Prijs te berekenen aan de importeur per gewichtseenheid o Prijs voor de consument Plaats o Direct of indirect Direct: eigen verkoper, eigen verkoopkantoor, verkoopkantoor samen met derde Indirect: via importeur/agent o Op welke verkooppunten / winkels kunnen de consumenten het product gaan kopen? o Hoe wil je de logistiek organiseren Promotie o Doelstellingen o Doelgroep o Segmentatie o Propositie o Boodschap o Positionering o Concept o Middelen o Implementatie Personeel o Hoeveel heb ik nodig? o Taken
9 Organisatie en budget
Activiteitenplanning op korte termijn o Wie o Wat o Wanneer o Hoe o Kosten
10 Evaluatie en control
Vergelijking van geprognotiseerd budget en feitelijke realisatie Analyse van de verschillen Wie is verantwoordelijk Bijstelling van het plan of van de uitvoering
11 Bijlagen
Samenvatting Landenanalyse Week 1 Bij een krappe arbeidsmarkt is er minder aanbod van arbeidskrachten maar steeds meer vraag. Bij een ruime arbeidsmarkt is er veel aanbod van arbeidskrachten en minder vraag. Afweging risico en rendement Deze afweging moet je gaan maken als je gaat exporteren, bijvoorbeeld als je naar Brazilië gaat exporteren omdat je daar veel geld kunt verdienen kun je er veel rendement uit halen. Het risico is dat je helemaal naar Brazilië gaat. Je streeft naar veel rendement en zo weinig mogelijke risico. Landen met een hoge economische groei kun je veel meer rendement halen, omdat je dan niet veel hoeft te concurreren, je krijgt toch steeds nieuwe klanten. Bij een lage economische groei heb je juist veel concurrentie en is het moeilijk om te groeien. Landen zijn onderling veel meer gaan importeren en exporteren (handelen), omdat je dan lagere transportkosten hebt en versnelde IT-ontwikkelingen A= Verenigde Staten B = China/India C = West-Europa D = Afrika Maatschappelijke consensus = stabiliteit tussen groepen in de samenleving (veilig om te handelen) Welke risico’s en problemen zijn er verbonden aan het exporteren naar het buitenland? - Importbelemmeringen (als bijvoorbeeld de handelsbalans een groot tekort vertoont) - Oorlog en armoede - Kans op valutacrisis en deviezentekort (bv. door hoge buitenlandse schuld en overgewaardeerde munt) - Corruptie, bureaucratie - Intensiteit concurrentie in de bedrijfstak in het land van export is hoog - Politieke crisis (als gevolg van een eco. crisis?) - Gebrek aan urbanisatie (klanten moeilijk te bereiken) - Cultuurverschillen, waardoor product niet wordt gewaardeerd - Betalingsmoraal slecht - Slecht juridisch systeem (eigendomsrechten niet gewaarborgd), imitatieproducten - Valutarisico (munt kan in waarde gaan dalen door bijvoorbeeld een hoge inflatie. Hierdoor levert de export minder op.) - Een groot tekort op de handelsbalans kan ertoe leiden dat de overheid bestedingsbeperkende maatregelen neemt. Landenrisico Het risico dat handelspartners in het buitenland door overheidsmaatregelen hun betalingsverplichtingen niet kunnen nakomen. Hiervoor zijn twee redenen: 1. Geen dollars of euro’s aanwezig (deviezen is buitenlandsgeld, dus dollars in Nederland.) * Je komt aan deviezen door te exporteren * Je komt aan deviezen door geld te lenen van een buitenlandse belegger Als er geen deviezen aanwezig zijn, dan exporteert het land weinig of weinig beleggingsactiviteiten.
Door Export stromen deviezen binnen (vaak dollars). Door import stromen deviezen naar buiten (vaak dollars) 2. Banken zijn niet bereid om het geld om te wisselen Deviezen is buitenlandsgeld, dus dollars in Nederland. Deviezen generend vermogen
Externe positie
Internationale reserves Invoerdekking internationale reserves/ import Hoeveel maanden kan een land importeren met de aanwezige deviezen? De omvang van de reserves zegt alleen iets over de betaalcapaciteit als tegelijkertijd de deviezenbehoefte in de analyse wordt meegenomen. Invoerdekking: in hoeverre is huidige niveau van reserves voldoende om importen te betalen? (invoerdekking van min. 3 maanden aanhouden). Omvang buitenlandse schuld - Debt/ export ratio; - Debt-service ratio belangrijk!!, hoeveel schuld heeft een land in verhouding met de export. Er moet rente en aflossing betaald worden. - Structuur van de buitenlandse schuld (looptijden) Hoeveel % van de deviezen die de export oplevert, zijn nodig om rente te betalen en af te lossen. Hoe hoger het percentage, hoe meer risico. Verhouding tussen schuld en export = debt-export ratio. Debt-service = verhouding tussen deviezen uitstroom en instroom. welk deel van de met export verdiende deviezen vloeit naar het buitenland in de vorm van schuldendienst? Structuur buitenlandse schuld hoe korter gemiddelde looptijd, des te sneller komen aflossingsverplichtingen. Behoefte aan deviezen is dan hoog.
Betalingsbalans Deviezengenerend vermogen: door veel export of door kapitaalimport (buitenlandse investeerders) stabiliteit en samenstelling exportpakket (hoeveel afnemers? hoeveel exportproducten?) Op de lopende rekening komt het geld binnen door export en op de kapitale rekening komt het geld binnen door lening. Uit deze twee onderdelen bestaat de betalingsbalans. Je kunt hier zien hoeveel deviezen er binnen komen en weggaan. Als je er meer binnenkomen dan weggaan is het een gunstig land. Waarom is het niet verstandig om naar een land te exporteren met een hardnekkig tekort op de lopende rekening? (import > export) 1. Deviezen raken op. 2. Overheid devalueert de eigen munt (of muntwaarde daalt) 3. Overheid voert importbelemmeringen in. 4. Overheid treft bestedingsbeperkende maatregelen, import daal door minder besteding 5. Rente kan gaan oplopen, renteniveau gaat omhoog en gaan mensen sparen en minder besteden Classificatie naar regio - Ontwikkelingslanden (Afrika, deel van Azie & Zuid-Amerika) - Emerging markets (Brazilië, Rusland, India en China) - Triade (Europa, VS & Japan) De begrippen ‘poverty trap’ en de onmogelijkheid van een ‘take-off’ horen typisch bij ontwikkelingslanden. Leg uit! Om tot ontwikkeling te komen moet er geïnvesteerd worden. Dit kan alleen maar als er genoeg binnenlandse bestedingen zijn. Echter, door de lage lonen, wordt er niet gespaard en komt een land moeilijk van de grond (door poverty-trap geen take-off mogelijk!) Economische ontwikkeling/groei verloopt in 3 fasen: 1. Factorgedreven (Afrikaanse) groei, de groei komt vooral voort uit grondstoffen. (Productiefactoren) 2. Investeringsgedreven (China) groei, vooral groeien door middel van machines. Een combinatie van techniek en goedkope arbeid. 3. Innovatiegedreven (VS) groei, je hebt goede scholing nodig om te groeien. (Techniek en kwaliteit)
Week 2 Macro analyse Politiek: - Politieke structuur en stabiliteit - Internationale betrekkingen
- Kwaliteit van overheid (corruptie) - Handelspolitiek
Dreigen er op korte termijn interne of externe conflicten? Staatsvorm, internationale betrekkingen, politieke structuur en stabiliteit, lidmaatschap int. organisaties (WTO, IMF). Overheid corrupt, bureaucratisch functioneren, eigen ondernemingen bevoordelen, importbelemmeringen.
Demografisch: - Omvang en groei van bevolking - Urbanisatiegraad
- Samenstelling bevolking - Opleidingsniveau
Vergrijzing door afname bevolkingsgroei (minder jongeren) en betere medische zorg. In Japan is de vergrijzing nog veel groter dan in Europa. Vergrijzing kan leiden tot spanningen op de arbeidsmarkt. Voordelen urbanisatie (meer kans op gezondheidszorg en scholing). Nadelen urbanisatie: armoede, vervuiling e.d. Bedrijven kunnen door urbanisatie hun klanten beter bereiken. Cultureel: - Taal en religie - Hiërarchische verhoudingen
- Omgangsvormen - Handelsethiek en betalingsmoraal
*Gewoontes onderzoeken, beslissingen in een familie. Economisch: - Economisch systeem (plannen economie OV en vrije markt economie, als NLD zitten we er tussen) - Omvang en verdeling BBP Interne economische situatie: - Belangrijkste sectoren - Economische groei
- Inflatie - Economische politiek
Externe economische situatie: - Wisselkoers - Buitenlandse schuld
- Betalingsbalans - Internationale reserves