Oefeningen Fiscaal recht (2015-2016) 1.
Duid de correcte stelling aan A. Met zetel van fortuin wordt de plaats bedoeld waar het vermogen van een persoon zich bevindt. B. Een persoon die in België in het bevolkingsregister is ingeschreven, is altijd aan de Belgische personenbelasting onderworpen. C. Bij gehuwden die gemeenschappelijk worden belast, geldt een weerlegbaar vermoeden dat de fiscale woonplaats daar is waar het gezin woont. D. Christophe heeft de Belgische nationaliteit maar woonde tot eind 2014 in Frankrijk. Vanaf 1 januari 2015 verhuist hij naar België omwille van zijn nieuwe job als chauffeur van de Franse ambassade in België. Christophe is voor inkomstenjaar 2015 niet onderworpen aan de Belgische personenbelasting.
à A: FOUT, waar uw fortuin wordt beheerd en niet “waar het vermogen van een persoon zich bevindt”. à B: FOUT, er is een vermeden. Als een persoon in de Belgische bevolkingsregister is ingeschreven is er een vermoeden dat hij aan de Belgische personenbelasting is onderworpen maar dat is weerlegbaar. à C: FOUT, onweerlegbaar vermoeden i.p.v. “weerlegbaar vermoeden”. à D: JUIST, dan zit je in Art. 4 WIB. In dat artikel zijn een aantal bijzondere regels die zeggen “die mensen zijn geen Belgisch rijksinwoner”. Daarnaast Art. 4 ten tweede WIB, daar gaat het over andere leden van buitenlandse diplomatieke zendingen. Geen diplomatiek statuut maar andere leden van buitenlandse diplomatieke zindingen. Dan heb je 2 mogelijkheden: ofwel hebben zij niet de Belgische nationaliteit en dat is hier wel het geval (Christophe heeft wel de Belgische nationaliteit) ofwel niet duurzaam verblijf houden in België (voor job naar hier komen, vooraf woonde men in het buitenland, en hij komt naar België). Dat is hier oké, maar bij die andere leden moet je ook de voorwaarde van wederkerigheid gaan onderzoeken. Dat betekent dat je de omgekeerde situatie moet gaan bekijken. Het gaat hier over de Franse ambassade in België, dan ga je moeten zeggen “oké, de Belgische ambassade in Frankrijk wat zou daar gebeuren?”. Er zou iemand komen werken als chauffeur en die heeft de Franse nationaliteit maar hij komt vanuit het buiten naar Frankrijk toe. Gaat men dan ook in Frankrijk zeggen “dat is voor ons geen verblijfhouder, die persoon gaan we niet onderwerpen aan de Franse personenbelasting”. Als dat zo is, dan doet België hetzelfde.
2.
Bert ontvangt in 2015 een bedrag van 25.000 euro uit de overdracht van auteursrechten. Welke stelling is correct? A. Dit bedrag wordt altijd belast als een roerend inkomen. B. Dit bedrag wordt altijd belast als een beroepsinkomen. C. Dit bedrag kan zowel worden belast als een roerend inkomen dan wel als een beroepsinkomen afhankelijk van de omstandigheden. D. Dit bedrag kan zowel worden belast als een divers inkomen dan wel als een beroepsinkomen afhankelijk van de omstandigheden. à A: JUIST, auteursrechten komt men tegen onder de roerende inkomsten. Art 37 WIB zegt dat kan eventueel beschouwd worden als beroepsinkomen maar slechts in de mate dat het hoger is dan 37.500 ongeïndexeerd bedrag. Als we gaan kijken naar inkomstenjaar 2015 dan is het geïndexeerd bedrag 57.270, dus zolang dat die persoon geen auteursrechten ontvangt hoger dan 57.270 is dat zonder probleem een roerend inkomen. à B: FOUT à C: FOUT à D: FOUT
3.
Een vennootschap koopt een deel van haar eigen aandelen in. De verkoper van de aandelen is een privé belegger. Op welke wijze kan deze verrichting fiscaal worden gekwalificeerd (gezien vanuit het standpunt van de verkoper-aandeelhouder)? A. De aandeelhouder ontvangt vanuit fiscaal oogpunt ofwel een dividend, ofwel een vrijgesteld roerend inkomen afhankelijk van de aard van de inkopende vennootschap. B. De aandeelhouder ontvangt vanuit fiscaal oogpunt ofwel een dividend, ofwel een interest ofwel een vrijgesteld roerend inkomen afhankelijk van de aard van de inkopende vennootschap. C. De aandeelhouder ontvangt vanuit fiscaal oogpunt ofwel een interest ofwel een vrijgesteld roerend inkomen afhankelijk van de aard van de inkopende vennootschap. D. De aandeelhouder ontvangt vanuit fiscaal oogpunt ofwel een dividend, ofwel een interest afhankelijk van de aard van de inkopende vennootschap. à A: FOUT à B: JUIST, inkoop van eigen aandelen dan gaat de aard van de vennootschap belangrijk zijn. Als het een gewone vennootschap is die inkoopt, dan is het een dividend. Dat is al een mogelijkheid. En dan hebben we ook gezien in Art. 21 ten tweede WIB wanneer een beleggingsvennootschap aandelen inkoopt dat dan vrijgesteld is. Dat is ook een mogelijkheid. Maar in dat Art. 21 ten tweede WIB staat wel “onverminderd de toepassing van Art. 19 §1, 1ste lid ten vierde WIB en onverminderd de toepassing van Art. 19bis WIB”. Men zegt “oké, vrijgesteld maar opgelet, Art. 19 WIB als je dat leest dan zal je zien, wanneer beleggingsvennootschap vooraf verbintenissen heeft aangegaan om dat aandeel tegen een bepaald bedrag in te kopen dan is het een interest. Art. 19bis WIB, wanneer de beleggingsvennootschap haar vermogen besteed heeft aan de aankoop van schuldvorderingen, als daar meer dan 25% van haar vermogen belegd is in schuldvorderingen en ze gaat dan aandelen inkopen dan is ook een interest. Dividend, interest of vrijgesteld roerend vermogen of inkomen. à C: FOUT à D: FOUT
4.
Geef bij elke stelling aan of ze fout of correct is. A. Met monetaire meerwaarde wordt inkomen bedoeld dat belastbaar is als roerend inkomen. B. Een onderneming boekt een waardevermindering op een handelsvordering omdat het onzeker is of de klant zal betalen. De waardevermindering vormt voor de onderneming een aftrekbare beroepskost op basis van Art. 49 WIB. C. In de loop van 2015 ontvangt een handelaar een bedrag van € 10.000 dat hij overeenkomstig de boekhoudregels gedeeltelijk (ten belope van € 2.500) op de overlopende rekening “over te dragen opbrengsten” boekt. Bij het vaststellen van zijn belastbare winst voor het inkomstenjaar 2015 moet rekening worden gehouden met het volledige bedrag van € 10.000. D. Een onderneming heeft in het verleden € 125.000 geleend. In 2015 betaalt zij € 12.000 kapitaal terug en € 3.750 interesten (deze interesten werden berekend tegen de normale marktrente). Ten gevolge van deze betalingen heeft de onderneming in 2015 een fiscaal aftrekbare beroepskost van € 15.750. à A: FOUT, het is een vrijgesteld beroepsinkomen. Monetaire meerwaarde, stukje van je meerwaarde wordt vrijgesteld. à B: FOUT, als je Art. 49 WIB toepast moet uw verlies op je vordering zeker en vaststaand zijn en hier is het nog onzeker. Het is mogelijk dus het is een reserve die eventueel vrijgesteld kan zijn. Maar niet dat artikel. à C: FOUT, primauteit van het boekhoudrecht, 2.500 op de overlopende rekeningen zetten betekent dat het eigen vermogen maar gaat toenemen met 7.500. Wat is je belastbare winst? We kijken naar de toename van het eigen vermogen en daar zit maar 7.500 in. Dus je actief, daar komt 10.000 bij en op je passief eigen vermogen van 7.500 en overlopende rekeningen 2.500. à D: FOUT, enkel de interesten zijn aftrekbare kost. Je hebt geleend, je hebt een bedrag binnengekregen op het ogenblik dat je dat bedrag hebt binnengekregen heb je daar geen belastingen op betaald als je dat terug moet geven dan ook geen aftrekbare kost voor. Dus je hebt Art. 25 ten vierde WIB die zegt “sommen, om geleende kapitalen terug te betalen behoren tot uw belastbare winst”.
5.
Een belastingplichtige heeft 20 jaar geleden een bedrijfsgebouw aangekocht voor € 1.000.000. Ondertussen zijn hierop € 800.000 afschrijvingen geboekt en bedraagt de boekwaarde € 200.000. Het gebouw wordt verkocht voor € 500.000. In welk geval kan de meerwaarde genieten van een gespreide taxatie? A. Wanneer € 300.000 wordt wederbelegd door de aankoop van een grond. B. Wanneer € 300.000 wordt wederbelegd door de aankoop van een machine. C. Wanneer € 500.000 wordt wederbelegd door de aankoop van een grond. D. Wanneer € 500.000 wordt wederbelegd door de aankoop van een machine. Je boekwaarde 200.000 wordt verkocht, op je actief komt 500.000 in de plaats en dat betekent dat uw meerwaarde dat je realiseert gelijk is aan 300.000. We gaan wederbeleggen en wat moeten we den om correct te wederbeleggen zodanig dat we gespreide taxatie hebben. à A: FOUT à B: FOUT à C: FOUT à D: JUIST, je moet uw volledige bedrag wederbeleggen. Niet alleen het bedrag van de meerwaarde. 300.000 wederbeleggen is niet voldoende, dus je moet volledige 500.000 wederbeleggen en je moet dat ook doen in een afschrijfbaar actief. Want je moet gespreid gaan belasten volgens het ritme van de afschrijvingen op wat dat je gekocht hebt.
6.
Een handelaar kocht in 1995 een gebouw aan voor € 400.000 dat lineair wordt afgeschreven over 20 jaar. Eind 2014 was de aanschaffingsprijs van het gebouw volledig afgeschreven. De handelaar besluit om eind 2014 het gebouw te herwaarderen met 200.000 en opnieuw af te schrijven over 20 jaar. Eind 2014 wordt een eerste afschrijving van 10.000 geboekt zodat de boekwaarde gelijk is aan 190.000. In de loop van 2015 wordt het gebouw verkocht voor € 500.000. Hoe gebeurt de belasting m.b.t. het gebouw? A. De handelaar wordt voor het inkomstenjaar 2014 belast op 200.000 en voor inkomstenjaar 2015 op 310.000. B. De handelaar wordt voor het inkomstenjaar 2014 belast op 190.000 en voor inkomstenjaar 2015 op 310.000. C. De handelaar wordt voor het inkomstenjaar 2014 niet belast en voor inkomstenjaar 2015 op 310.000. D. De handelaar wordt voor het inkomstenjaar 2014 niet belast en voor inkomstenjaar 2015 op 500.000. Een gebouw aangekocht aan 400.000. Eind 2014 was aanschaffingsprijs van het gebouw volledig afgeschreven. Dan zijn we 20 jaar verder. 400.000-400.000 = 0 boekwaarde. Op het actief wordt er daar 200.000 bijgezet. Die herwaarderingsmeerwaarde, die gaan we ook weer beginnen afschrijven. Dus over 20 jaar staat er en we gaan hier een eerste afschrijving boeken van 10.000. 200.000-10.000 = 190.000 boekwaarde. Afsluiten van boekjaar 2014. Dan het volgende boekjaar, in de loop van 2015, wordt het gebouw verkocht voor 500.000. 190.000 was uw boekwaarde en zal hier verdwijnen en vervangen worden door 500.000 geld dus dat betekent dat je een meerwaarde hebt van 310.000. à A: FOUT à B: FOUT à C: FOUT à D: JUIST, de handelaar wordt voor inkomstenjaar 2014 niet belast. Hij gaat in 2014 herwaarderen uitgedrukte, niet-verwezenlijkte meerwaarde (op zo’n gebouw is niet belastbaar). Art. 44 WIB. Hier gaat hij verkopen voor 500.000. Die uitgedrukte, niet-verwezenlijkte meerwaarde van 200.000 is niet definitief vrijgesteld. Op het ogenblik dat hij de meerwaarde realiseert, dan moeten we alles gaan belasten. Hij moet wel degelijk belasting betalen op 500.000. Waar te vinden? Art. 43 WIB. Dat artikel zegt op welke manier dat je de belastbare meerwaarde berekent. Je moet het verschil maken tussen de ontvangen vergoeding (500.000)-de aanschaffingswaarde (dat is wat dat je ooit betaald hebt, hoe dat in je boekhouding is terecht gekomen 400.000) verminderd met de aangenomen afschrijvingen daarop 0). Uw belastbare meerwaarde is 500.000.
7.
Maarten ontvangt in 2015 voor de maanden februari, maart en april 2015 een werkloosheidsuitkering. Hoe wordt deze werkloosheidsuitkering in de personenbelasting belast ? A. Volledig tegen de progressieve tarieven maar verminderd met een belastingvermindering. B. Volledig tegen de progressieve tarieven zonder belastingvermindering. C. Tegen een afzonderlijke aanslagvoet verminderd met een belastingvermindering. D. Tegen een afzonderlijke aanslagvoet zonder belastingvermindering. Onder welke categorie is dat belastbaar, een werkloosheidsuitkering. Beroepsinkomsten maar je hebt verschillende soorten inkomsten. 5 soorten, hier bezoldigingen. Vervanging van bezoldigingen/gewoon loon, dat blijft belastbaar als bezoldiging. Hoe wordt deze werkloosheidsuitkering in de personenbelasting belast? à A: JUIST, het is progressief belast maar men gaat de belastingdruk een beetje naar beneden doen door een belastingvermindering te geven. à B: FOUT à C: FOUT, kan sowieso niet! Een afzonderlijke aanslagvoet, daarop kan je GEEN belastingvermindering toepassen. Het is enkel op stuk dat je progressief berekend hebt van je personenbelasting dat je achteraf belastingvermindering mag van aftrekken. à D: FOUT
8.
Geef bij elke stelling aan of ze fout of correct is. A. Indien Karen voor haar inkomsten als assistent in de Faculteit Rechtsgeleerdheid de aftrek van forfaitaire beroepskosten wenst, zijn ook voor haar inkomsten als advocaat enkel forfaitaire beroepskosten aftrekbaar. B. Karen kan voor haar inkomsten als advocaat kiezen voor de werkelijke beroepskosten en voor haar inkomsten als assistente in de faculteit Rechtsgeleerdheid voor de forfaitaire beroepskosten. C. Indien Karen voor haar inkomsten als praktijkassistent in de Faculteit Rechtsgeleerdheid de aftrek van werkelijke beroepskosten wenst, zijn ook voor haar inkomsten als ambtenaar bij de FOD Financiën enkel werkelijke beroepskosten aftrekbaar. Als assistent een bezoldiging vs als advocaat een baat. à A: FOUT, je hebt bezoldigingen en baten. Je hebt hier te maken met twee verschillende soorten beroepsinkomsten en dan kan je voor elke soort kiezen. Combinatie forfait en werkelijke beroepskosten mogelijk. Karen kan zeggen “als advocaat kies ik voor werkelijke beroepskosten” dat is mogelijk. à B: JUIST, dat hebben we ook hierboven reeds uitgelegd. Het zijn twee verschillende soorten dus je kunt een combinatie maken. à C: JUIST, ambtenaar bij FOD Financiën, dat is ook een bezoldiging. Zij heeft als assistent een bezoldiging als werknemer maar ook als ambtenaar een bezoldiging. Dezelfde categorie, dan moet men hetzelfde nemen voor de twee.
9. Hypothese 1 Bram is pas afgestudeerd en start zijn professionele carrière op 1 oktober 2015 (als werknemer). Hij ontvangt voor oktober tot en met december 2015 een nettoloon van € 6.511,51 (€ 10.700 – € 1.398,49 sociale zekerheidsbijdragen werknemer - € 90 bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid - € 2.700 bedrijfsvoorheffing). Hij volgt in opdracht van zijn werkgever een cursus managementtechnieken waarvoor hij in 2015 € 1.900 betaalt. Bram werkt in 2015 gedurende 55 dagen. Hij woont 30 km. van zijn werk. Hij heeft echter geen verplaatsingskosten aangezien hij gratis mag meerijden met een collega (carpooling). à Hij gaat dus bezoldigingen krijgen als werknemer. Je ziet hierboven hoe die 6.511,51 tot stand is gekomen, dat is 10.700 (dat is zijn bruto loon en daarvan heeft de werkgever bepaalde dingen afgehouden. Van die 10.700 is 1.398,49 sociale zekerheidsbijdragen afgehouden en doorgestort naar de RSZ. Daar is ook 90 bijzondere bijdrage afgehouden en 2.700 bedrijfsvoorheffing afgehouden en doorgestort naar de fiscus). Dan moeten we kijken hoeveel het belastbaar inkomen van Bram voor inkomstenjaar 2015 bedraagt. Hij heeft alleen maar een beroepsinkomen. Op welk bedrag gaan de progressieve tarieven uiteindelijk worden toegepast? Daar staat er ook bij dat je de berekening moet toepassen die voor Bram het meest gunstig is. à Als je daar begint, dan begin je met dat bruto loon van 10.700. En dan ga je kijken “wat is fiscaal allemaal aftrekbaar”. Je gaat niet kijken naar wat op zijn rekening staat. Die 6.511,51 is niet het bedrag waarop hij belasting moet betalen. Dus je vertrekt van 10.700. En dan zie je sociale zekerheidsbijdragen van 1.398,49 (afgehouden & is aftrekbaar). Dus als je gaat kijken in je wetboek Art. 52 ten zevende WIB, dan zie je dat sociale zekerheidsbijdragen een aftrekbare beroepskost zijn. Dan 90 bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid, die bijzondere bijdrage is niet aftrekbaar, Art. 53 ten vierde WIB. 2.700 bedrijfsvoorheffing is niet aftrekbaar. Dat betekent, enkel de gewone sociale zekerheidsbijdragen.
à Als je hier zit, dan ga je moeten beslissen wat is voor mij het interessantste: gewoon forfait nemen als beroepskosten of werkelijke beroepskosten. Dus sociale zekerheid mag er altijd eerst van af. Dat beschouwt men als iets bijzonder dat eerst afgaat, sowieso. En dan moet je beslissen forfaitaire of werkelijke. En we zullen dan kijken wat voor Bram het meest gunstig resultaat oplevert.
à We gaan eerst kijken naar de forfaitaire beroepskosten. In Art. 51 WIB kan je de schijven terugvinden. Dus je moet werken met geïndexeerde schijven, die zijn ook terug te vinden in het wetboek (voor aanslagjaar 2016 dus inkomstenjaar 2015). Dan ga je daar kunnen lezen 29,35% op 5.760 geeft 1.690,56. We moeten tot 9.301,51 gaan, dus op het verschil wat er nog boven zit (3.541,51) aan 10,5% en dat geeft 371,86. Die twee samen bedragen 2.062,42. Dat is uw forfaitaire beroepskost voor dat jaar. Je moet steeds nagaan “zit ik niet boven mijn maximum”, want dat is begrensd. Geïndexeerd bedrag is 4.090, dus je forfait kan NOOIT boven 4.090. à We gaan dan kijken naar de werkelijke beroepskosten. Je moet hier dan Art. 49 WIB toepassen, welke uitgaven die een persoon gedaan heeft om beroepsinkomen te verkrijgen of te behouden. Bram heeft een cursus managementtechnieken gevolgd in opdracht van zijn werkgever (dus het is belangrijk voor zijn huidige job) dat is dus effectief om beroepsinkomsten te verkrijgen of te behouden. Dat gaat aftrekbaar zijn, 1.900. Dan verplaatsingskosten, maar hij heeft die kosten niet aangezien hij gratis mag meerijden met een collega. Welk artikel kan je dan toepassen voor de berekening van de verplaatsingskosten? Je ziet dat er iets berekend is, dus er moet een artikel zijn in het wetboek dat dat toestaat. Art. 66bis WIB zegt “als je je verplaatsingen op een andere manier doet dan in Art. 66 WIB, dan kan je sowieso ook een bedrag in aftrek brengen, ook 0,15/km”. Kilometers, 30 enkel heen en terug x 55 dagen x 0,15/km geeft 495. Dus als je gaat kijken wat kan ik allemaal verzamelen aan werkelijke beroepskosten, 2.395. Dat is meer dan forfait, dat is voor hem interessanter. We gaan toepassing maken van de werkelijke beroepskosten.
We zijn gestopt na sociale zekerheid en dan werkelijke beroepskosten af, en dan blijft 6.09,51 over als netto-belastbaar beroepsinkomen maar dat is meteen ook zijn belastbaar inkomen. dus 6.906,51, als je dan naar de mogelijkheden kijkt, dat was D.
Hoeveel bedraagt het belastbaar inkomen van Bram voor inkomstenjaar 2015 ? Pas de berekening toe die voor Bram het meest gunstig is. A. € 4.116,51 B. € 4.742,04 C. € 6.816,51 D. € 6.906,51 E. € 7.158,54 F. € 7.239,09 à D: JUIST
Hypothese 2 Zelfde gegevens, maar stel dat Bram in 2015 slechts € 1.000 betaalt voor de cursus managementtechnieken.
à In dat geval, werkelijke beroepskosten bedragen 1.000 en die 495 voor zijn verplaatsingskosten = 1.495 i.p.v. 1.900. Dan betekent dat het forfait beter gaat zijn. De vraag hier was “hoeveel beroepskosten kan hij maximaal in aftrek brengen naast de aftrekbare sociale zekerheidsbijdragen?”. Dan zie je dat het 2.062,42 is, dus E.
Hoeveel beroepskosten kan hij maximaal in aftrek brengen naast de aftrekbare sociale zekerheidsbijdragen ? A. € 1.000 B. € 1.495 C. € 1.769,47 D. € 2.052,97 E. € 2.062,42 à E: JUIST
10. Hypothese 1 Eline werd begin 2015 ontslagen. Zij heeft in 2015 als werknemer een nettoloon ontvangen van € 4.414,40 (€ 8.000 – € 1.045,60 sociale zekerheidsbijdragen werknemer - € 40 bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid - € 2.500 bedrijfsvoorheffing) en daarnaast nog een opzegvergoeding van € 14.602,50 (€ 25.000 - € 3.267,50 sociale zekerheidsbijdragen werknemer - € 130 bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid - € 7.000 bedrijfsvoorheffing). Haar werkelijke beroepskosten bedragen in 2015 € 9.000. Eline heeft in 2015 een nettobelastbaar onroerend inkomen van € 13.000. In inkomstenjaar 2014 werkte ze 12 maanden : haar belastbaar inkomen bedroeg toen € 38.500 en de hierop verschuldigde personenbelasting bedroeg € 13.090.
à Een werknemer, zij heeft een loon maar wordt ontslagen en daarom krijgt zij ook een opzegvergoeding van 14.602,50. Dus die loon & opzegvergoeding zijn alle twee bezoldigingen. Zowel op loon als op opzegvergoeding worden sociale zekerheidsbijdragen afgehouden. Daarnaast ook bijzondere sociale bijdrage en bedrijfsvoorheffing. à We moeten ons niets aantrekken van forfaitaire beroepskosten, want de forfaitaire beroepskosten zij begrensd tot 4.090. Als men hier 9.000 zegt, dan gaan we verder met 9.000 werkelijke beroepskosten. à Waarom heeft men dat hier nodig, het gaat over de inkomsten 2015 waarom staat in opgave wat dat ze in 2014 heeft verdiend en hoeveel dat de personenbelasting toen bedroef? Hoe wordt die opzegvergoeding belast? Dat wordt belast in afzonderlijke aanslagvoet. Niet progressief! Men houdt opzegvergoeding apart, een afzonderlijke aanslagvoet gaat men er op toepassen. En om die te kennen gaat men moeten kijken naar de gemiddelde aanslagvoet van het laatste vorige jaar waarin men een normale beroepsactiviteit heeft uitgeoefend. Dus inkomstenjaar 2015, het jaar ervoor, 2014 is een goed jaar als referentiejaar aangezien ze effectief heeft gewerkt. Ze werkte 12 maanden. Dus we gaan moeten kijken wat ze gemiddeld aan personenbelasting toen heeft betaald. Dus 38.500 inkomen, daar heeft ze 13.090 personenbelasting op betaald.
Dus hoeveel is dat op 100? 100 x 13.090/38.500 =? Dat is 34%. We kennen het tarief maar we moeten de grondslag nog berekenen. Dus we gaan eerst kijken naar haar gewone bezoldiging, weer vertrekken van het bruto bedrag van 8.000-de gewone sociale zekerheidsbijdrage (geen bijzondere bijdrage, geen bedrijfsvoorheffing!). à Hetzelfde doe je bij de opzegvergoeding, bruto 25.000-gewone sociale zekerheidsbijdrage (geen bijzondere bijdrage, geen bedrijfsvoorheffing!). Dan moet je kijken wat je doet met de kosten: forfaitair of werkelijke? We weten dat de werkelijke 9.000 bedragen, dus kiezen voor de werkelijke. Dan heb je ook gezien in de cursus dat als je zo verschillende soorten inkomsten hebt (progressief te belasten vs afzonderlijke aanslagvoet), waar ga je uw kosten dan aftrekken? Als je werkelijke beroepskosten gebruikt, dan ga je die eerst gebruiken om je progressieve te verminderen. Dus we gaan onze werkelijke beroepskosten eerst gebruiken. 19.686,90 hou je over als grondslag en dat zal je belasten aan 34%. Hoeveel belasting op de opzegvergoeding verschuldigd? A. € 7.389,05 B. € 6.693,55 C. € 5.070,87 D. € 4.964,85 E. € 4.329,05 à B: JUIST
Hypothese 2 Zelfde gegevens als in hypothese 1, maar Eline kan geen werkelijke beroepskosten bewijzen.
à Dus dat betekent, forfaitaire beroepskosten. We starten weer hetzelfde: gewoon loon-sociale zekerheidsbijdrage vs opzegvergoeding-sociale zekerheidsbijdrage. En nu moeten we de forfaitaire beroepskosten berekenen. We hebben ook progressieve en afzonderlijke maar daar zijn de regels dat je uw schijfjes van je forfaitaire beroepskosten berekent op het totaal. We zeggen “er zijn 28.000 bezoldigingen waarvoor ik de forfaitaire beroepskosten moet berekenen” dan zie je uw schijfjes van daarnet. à Eerste schijf van 5.760, dan tweede schijf aan 10,5%, dan volgende 8%. We moeten gaan tot 28.686,90 aan 3%. Alles optellen, forfaitaire beroepskost 3.200,37. Op een beroepsinkomen van 28.686,90 heb je recht op een aftrek van 3.200,37. Altijd nakijken is het niet hoger dan grensbedrag, hier niet het geval. Dat zijn de forfaitaire beroepskosten. Maar die forfaitaire beroepskosten moeten we nu terug omdelen. Want ene stuk moet progressief belast worden en andere stuk aan 34%.
à28.686,90 is forfait. 3.200,37 x 6.954,40/28686,90 geeft 775,85 die afgetrokken mag worden. à 3.200,37 x 21.732,50/28686,90 geeft 2.424,52 die afgetrokken mag worden.
à Dan is belasting 6.564,71, antwoordt C. Hoeveel belasting op de opzegvergoeding verschuldigd? A. € 7.389,05 B. € 7.344,85 C. € 6.564,71 D. € 6.371,86 E. € 4.964,85 à C: JUIST
11. Wouter heeft in 2015 als werknemer een nettoloon ontvangen van € 25.158,50 (€ 45.500 - € 5.881,50 sociale zekerheidsbijdragen werknemer - € 210 bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid - € 14.250 bedrijfsvoorheffing). In dit bedrag is € 500 begrepen als vergoeding voor zijn woon-werkverplaatsingen. Hij doet zijn woon-werkverplaatsingen met zijn eigen wagen (afstand 65 km enkel). Hij heeft in 2015 gedurende 220 dagen gewerkt. Er is een vergoeding voor woon-werkverplaatsingen begrepen. Hier staat dat erbij, nu krijgt hij dat. Hier met eigen wagen.
à Je hebt hier een vergoeding woon-werkverplaatsingen van 500. Is dat belastbaar of niet belastbaar? Als je zo’n vergoeding krijgt, als hij kiest voor de forfaitaire beroepskosten is dat vrijgesteld. Als hij kiest voor werkelijke beroepskosten is het belast. Dus, wat is voor hem nu het voordeligst. We gaan moeten kijken “wat gebeurt er als ik vrijstel, ik pas forfaitaire toe hoeveel hou ik dan over?” of tweede mogelijkheid “ik laat belasten maar dan kan ik vervolgens mijn werkelijke in aftrek brengen”. Zoals daarnet, je start met bruto loon van 45.500. Dan kijken wat er allemaal af mag. En de eerste mogelijkheid is dat ik zeg “die 500 dat ik daar krijg van mijn werkgever, ik dat laten vrijstellen” dat betekent dat ik dat eruit moet zwieren. Stuk van loon wordt vrijgesteld, dat moet al apart staan. Je moet ook weten welk bedrag wordt vrijgesteld. Hij krijgt 500 maar je moet kijken op welke manier hij zijn verplaatsingen doet. Gemeenschappelijk vervoer? Georganiseerd door de werkgever? Openbaar vervoer? Op een andere wijze? Hier doet hij zijn verplaatsingen met zijn eigen wagen. Dus je zit in de mogelijkheid ‘op een andere wijze’. Dan hebben we gezien dat er 250 wordt vrijgesteld. Maar dat is natuurlijk weer ongeïndexeerd bedrag, dan ga je weer moeten kijken. Wat is dat voor aanslagjaar 2016 die 250 en dat is 380. Dus 380 kunnen we vrijstellen. Dus dat zwieren we eruit. 380 vrijgesteld beroepsinkomen, we moeten verder werken met 45.120. à Sociale zekerheidsbijdragen moeten af, 5.881,50 mag er af. Bijzondere bijdrage en bedrijfsvoorheffing niet! Dan zitten we weer met de kosten, werkelijke of forfaitaire. Maar we hebben hier vrijgesteld, dus forfait. Je moet hier werken met forfait. Ik bereken de forfaitaire beroepskosten op 39.238,50. En ik kom forfaitair 3.516,92 uit. Dan hebben we 35.721,58 als belastbaar beroepsinkomen. Op dat bedrag wordt mijn personenbelasting berekend als ik kies voor vrijstelling.
à Tweede mogelijkheid is dat ik niet kies voor de vrijstelling van de vergoeding. We starten weer met 35.500, nu mag daar niets van uit. Mijn vergoeding blijft daar inzitten, blijft een belastbaar beroepsinkomen. Sociale zekerheidsbijdrage gaat er weer af. En nu zeggen we “werkelijke beroepskosten”. En hij heeft verplaatsingskosten, woon-werkverkeer, met zijn eigen wagen. Dus Art. 66 WIB zeg dan dat je 0,15/km in aftrek mag brengen als werkelijke beroepskost. Dus 65 x 2 x 220 dagen x 0,15 = 4.290 (dat gaar er van af) en we houden 35.328,50. à Met de vrijstelling was het 35.721,58 dus dat is meer. Hier heb ik een lagere belastbare grondslag. Dus dit (tweede berekening) is het laagst mogelijke belastbaar inkomen. Antwoord C. Hij kiest beter om te laten belasten en vervolgens de werkelijke beroepskosten. Dus belastingplichtige moet een beetje nadenken niet zomaar zeggen “vrijstelling”. Wat is het laagst mogelijk belastbaar inkomen dat Wouter kan bekomen? A. € 35.605,18 B. € 35.721,58 C. € 35.328,50 D. € 34.948,50 E. € 34.828,50 à C: JUIST
12. Steven heeft op 1 februari 2012 een appartement gekocht dat hij gebruikt als tweede verblijf. Op 1 juli 2013 heeft hij dit appartement geschonken aan Sarah die het eveneens als vakantieverblijf gebruikt.
à Het gaat hier over de verkoop van een appartement. Als je een woning koopt en verkoopt binnen een bepaalde termijn, dan riskeer je diverse inkomen. Er zijn bijzondere regels wanneer de verkoop betrekking heeft op een woning waarin dat je zelf woont; dan heb je niet zo snel een divers inkomen. Maar die bijzondere regels zijn hier niet van toepassing aangezien Sarah die woning gebruikt als tweede verblijf. Dus we zitten in normale regels. Sarah heeft de woning verkregen via een schenking, je moet dan rekening houden met 2 termijnen. Als je buiten een van die termijn uw verkoop doet, dan heb je geen divers inkomen. Je hebt enerzijds een termijn van 3 jaar vanaf verkrijging door schenking, dat is vanaf 01/07/2013. Als je verkoopt vanaf 01/07/2016 is het oké want je hebt 3 jaar al achter de recht. Anderzijds ga je ook moeten kijken vanaf de datum dat hier de persoon die het gekocht heeft, welke termijnen dan is verlopen daar ga je rekenen met een termijn van 5 jaar. Dus 01/02/2012, 5 jaar later, 01/02/2017 kan je ook belastingvrij verkopen. à Wat was de vraag? Wat is de vroegst mogelijke datum om te kunnen verkopen zonder belasting? Dus vanaf het ogenblik dat ze in het blokje 01/02/2016 zit, maar wel buiten die 3jarige termijn. Dan is het al in orde. Antwoord B is correct (want vroegste datum!). A is te vroeg en de andere zijn te laat J. Wat is de vroegst mogelijke datum vanaf wanneer Sarah de woning kan verkopen zonder dat de meerwaarde belastbaar is als divers inkomen? A. 15 maart 2016 B. 15 juli 2016 C. 15 maart 2017 D. 15 juli 2017 à B: JUIST
13. Ewout en Eveline zijn gehuwd en worden gemeenschappelijk belast. Ewout is bedrijfsleider en ontvangt in 2015 van de vennootschap waarvan hij bestuurder is € 32.000 (€ 50.000 – 18.000 bedrijfsvoorheffing). Hij betaalt in 2015 € 5.300 sociale zekerheidsbijdragen als zelfstandige. Eveline was vroeger zelfstandige (winsten) maar is in de loop van 2014 gestopt met werken. Uit haar vroegere beroepsactiviteit heeft Eveline nog een fiscaal overdraagbaar verlies van € 4.000. à Een bedrijfsleider voor de sociale zekerheid is een zelfstandige, fiscaal zijn dat bezoldigingen van bedrijfsleider.
à We starten met Ewout: bezoldigingen bedrijfsleider bruto bedrag was 50.000, wat mag er af? Bedrijfsvoorheffing niet. Hij betaalt 5.300 sociale zekerheidsbijdrage, dat mag wel af. We zijn weer op dat moment gekomen dat je weer moet kijken wat hij zal doen. Gaat hij zijn werkelijke beroepskosten bewijzen of niet? In opgave staat niets van werkelijke beroepskosten, dus we gaan het moeten doen met forfaitaire beroepskosten. Art. 51 WIB gaan toepassen. Als je te maken hebt met bezoldigingen van bedrijfsleider dan wordt dat berekend tegen 3%. Dus niet zoals bij de werknemers dat je al die schijfjes moet doorlopen. Simpel 3% op alles! Dus op die 44.700 bereken je 3%, maar ook weer een maximum! Uw forfaitaire beroepskosten mogen een bepaald bedrag niet overschrijden en bij een bedrijfsleider is dat ook een ander bedrag. Dus niet 4.090 J, maar lager 2.380. Als je dat dan berekent, 3% op die 44.700 dan heb je 1.341. Dat is lager dan het maximum dus geen probleem. En we zitten dan aan 43.450, dat is zijn nettoberoepsinkomen dat we nu hebben. Nu, wat zie je? Je hebt hier een gemeenschappelijke aanslag en Eveline heeft niets. Beroepsinkomen van Eveline, 0. Dat betekent dat we huwelijksquotiënt zullen toepassen. We hebben gezien dat je dat huwelijksquotiënt moet toepassen, berekenen, op dat netto bedrag van 43.359. Daarop 30% = 13.007,70. Maar we hebben gezien dat stuk dat je mag verplaatsen ongeïndexeerd maximaal 6.700 was. En als we nu weer gaan kijken naar aanslagjaar 2016 dan ga je kunnen lezen dat dat nu gelijk is aan 10.230, uw huwelijksquotiënt mag maximaal zoveel bedragen. Die 13.007,70 is te veel! Dus 10.230 afnemen en bij Eveline zetten. Ewout houdt 33.129 over en dan zo bij Eveline ook een beroepsinkomen. Nu haar verlies van aftrekken. Verlies kan ze nu daarvan aftrekken. à Ewout 33.129 en Eveline 6.230 netto belastbaar beroepsinkomen. Bepaal het netto belastbaar beroepsinkomen in hoofde van Ewout en in hoofde van Eveline voor het inkomstenjaar 2015.
14. Annelies is sinds 5 jaar gescheiden en is een alleenstaande. In 2015 heeft zij een nettobelastbare bezoldiging van € 30.000. Daarnaast ontvangt zij in 2015 voor haar dochter vanwege haar exechtgenoot een maandelijks bedrag van € 300 (jaarlijks € 300 x 12 = € 3.600). Hoeveel bedraagt het belastbaar inkomen van Annelies voor inkomstenjaar 2015 ? à Je moet goed onthouden dat dat onderhoudsgeld een divers inkomen betekent voor het kind. Je mag dat dus niet optellen bij het inkomen van de moeder. Annelies heeft enkel maar een bezoldiging van 30.000. Correcte antwoord is A. à Dat kind een divers inkomen hebben van 3.600, maar je moet dat herleiden tot 80% (20% mag altijd van af). En dan zal je zien dat dat kleiner is dan de belastingvrije som, dus uiteindelijk is er geen belasting in hoofde van het kind. A. € 30.000 B. € 32.880 C. € 33.600 à A: JUIST
Uitleg over het examen Fiscaal recht (2015-2016) 16 punten staan op MC-vragen en 4 punten staan op openvragen. Studeer op dezelfde manier te werk gaan. Je moet de dingen begrijpen. Nooit een heel stuk uit de cursus om dat over te schrijven bij de openvragen. Het zijn altijd concrete vragen. Je moet niet schrijven om te schrijven, je moet de belangrijke ideeën gewoon neerpennen en dat is genoeg. Rekentoestel mag je meebrengen & gebruiken, maar het moet een heel simpele juristenrekentoestel zijn J.
Succes!