Fiscaal Recht Sebastiaan Van Severen
2014 - 2015
Hoofdstuk 1: Algemeen Deel
1
Bevoegdheid om belastingen te heffen
1
Indeling van belastingen
2
Belastingheffende overheid Wijze van heffing Grondslag Directe en indirecte belastingen
Beginselen van fiscaal recht
2 2 2 2
3
Algemene rechtsbeginselen Legaliteitsbeginsel Eenjarigheidsbeginsel Gelijkheidsbeginsel Niet-retroactiviteitsbeginsel Non bis in idem Rechtszekerheidsbeginsel Vertrouwensbeginsel
3 3 6 6 6 7 8 8
Hoofdstuk 2: Personenbelasting
9
Toepassingsgebied van de personenbelasting Woonplaats Zetel van fortuin Bewijslast Overleden rijksinwoner Bijzondere gevallen
Grondslag van de personenbelasting Soorten inkomsten Totaal netto-inkomen en belastbaar inkomen Wereldwijd inkomen
Onroerende inkomsten Belastbare personen Goederen die onroerend inkomen opleveren Opbrengsten uit te sluiten als onroerend inkomen Kadastraal inkomen Bruto-onroerend inkomen Van het bruto-onroerend inkomen aftrekbare kosten
Roerende inkomsten Belastbare roerende inkomsten Opbrengsten uit te sluiten als roerend inkomen Dividenden Interesten Verhuring, verpachting, gebruik en concessie Inkomsten begrepen in lijfrenten of tijdelijke renten Auteursrechten Belastbaar tijdstip Roerende voorheffing Aangifte in de personenbelasting Grondslag in de personenbelasting Aanvullende gemeentebelasting Verrekening en terugbetaling ingehouden roerende voorheffing
9 9 9 9 9 10
10 10 10 10
11 11 11 11 11 12 15
17 17 17 17 20 21 21 22 22 23 23 24 24 24
Beroepsinkomsten Winsten Baten Soorten bezoldigingen Bezoldigingen van werknemers Bezoldigingen van bedrijfsleiders Huwelijksquotiënt
Diverse inkomsten Occasionele winsten of baten Prijzen, subsidies, renten en pensioenen toegekend aan geleerden, schrijvers of kunstenaars Uitkeringen tot onderhoud Diverse inkomsten van roerende aard Meerwaarden op onroerende goederen Meerwaarden op aandelen Vergoedingen voor uitvindingen
25 25 37 39 39 44 45
46 46 47 47 47 49 51 51
Totaal netto-inkomen
52
Aftrekbare bestedingen
52
Toepassen van de belastingtarieven
52
Progressieve tarieven Afzonderlijke aanslagvoeten
52 52
Belastingvermindering voor de belastingvrije som Basisbedrag Verhoging voor kinderen en andere personen ten laste
Belastingvermindering voor buitenlandse inkomsten Dubbelbelastingverdrag Geen dubbelbelastingverdrag
53 53 53
54 54 54
Hoofdstuk 3: Vennootschapsbelasting
55
Toepassingsgebied van vennootschapsbelasting
55
Belastingplichtigen onderworpen aan vennootschapsbelasting Uitgesloten van de vennootschapsbelasting
Grondslag van de vennootschapsbelasting Regels van de winst Belastbare winst Beroepskosten Aftrekken van de netto-winst Tarieven in de vennootschapsbelasting
55 57
58 58 58 62 63 65
SVS
Hoofdstuk 1: Algemeen Deel I. Bevoegdheid om belastingen te heffen • Soevereiniteit van de staat: Recht om belastingen te heffen en vrijheid om belastingstelsel volledig zelf te regelen, zolang soevereiniteit van andere staten niet aangetast wordt. • Territorialiteitsbeginsel: de fiscale rechtsmacht van een staat strekt zich uit tot alle personen en goederen die zich op haar grondgebied bevinden. ‣ Ratio: iedereen die in een staat woont of aanwezig is, kan gebruik maken van de diensten die de overheid verleent. Daarom draagt de inwoner bij in de financiering daarvan. ‣ Aanknopingspunten • Personeel aanknopingspunt: belastingheffing o.b.v. wereldinkomen • Zakelijk aanknopingspunt: belastingheffing o.b.v. inkomen verworven in de staat ‣ België: • Domiciliebeginsel: staat mag belasting heffen op iedereen die op haar grondgebied gevestigd is. • Liggingsbeginsel (of bronstaatbeginsel) wordt gehanteerd voor de belasting van niet-inwoners. Belasting wordt geheven op de plaats waar een goed, een inkomen of een handeling zich bevindt.
• Nationaliteitsbeginsel: een staat heeft fiscale rechtsmacht over onderdanen, ongeacht waar zij zich ook mogen bevinden.
1
SVS
II. Indeling van belastingen A. Belastingheffende overheid • Soorten belasting: ‣ Rijksbelastingen: geheven door de federale staat ‣ Regionale belastingen: gemeenschappen en gewesten ‣ Lokale belastingen: provincies, agglomeraties en gemeenten • Soorten bevoegdheden: ‣ Eigenlijke fiscale bevoegdheden: Gemeenschappen en gewesten kunnen bevoegdheden putten uit art. 170, §2 Gw. ‣ Oneigenlijke fiscale bevoegdheden: bevoegdheden ex Titel III van de Bijzondere financieringswet van 16 januari 1989
B. Wijze van heffing • Vaste belastingen: bedrag is steeds hetzelfde, ongeacht de omvang van het belastbaar feit • Evenredige belastingen: vast percentage op belastbare grondslag • Progressieve belastingen: percentage dat toeneemt naarmate de belastbare grondslag toeneemt.
C. Grondslag • Zakelijke belastingen: objectieve maatstaven, zonder rekening te houden met de persoon. • Persoonlijke belastingen: Er wordt rekening gehouden met de persoonlijke toestand van de belastingplichtige (bv. draagkracht, gezinstoestand,...)
D. Directe en indirecte belastingen 1. Omschrijving ‣ Directe belasting: treft een voortdurende of permanente toestand en wordt periodiek geïnd (Bv. inkomstenbelasting) ‣ Indirecte belasting: • Belasting op handelingen of feiten van toevallige of voorbijgaande aard Bv. btw, registratierechten, successierechten • Niet op een bepaalde periode geheven, maar punctueel opeisbaar, telkens een belastbare handeling wordt gesteld.
2. Opdeling directe belastingen ‣ Resultaatsbelastingen: belastingen die reeks van verrichtingen treffen in hun geheel en over zeker tijdperk beschouwd. De belasting pas opeisbaar als alle verrichtingen gekend zijn. ‣ Directe belastingen op een uit hun aard duurzame toestand: • Toestanden die worden geacht duurzaam te zijn Bv. uitoefenen van economische activiteit, eigenaar of bewoner onroerend goed • Aanslagvoorwaarden vervuld => aan de jaarlijkse belasting onderworpen. 2
SVS
III. Beginselen van fiscaal recht • Formele rechtsbescherming: mogelijkheid zich te wenden tot de rechter wanneer men zich onrechtmatig getroffen acht door een belasting. • Materiële rechtsbescherming: Belastingwetten moeten aan bepaalde principes voldoen.
A. Algemene rechtsbeginselen • Ongeschreven regels met een algemene strekking. Zeer abstract en onderhevig aan maatschappelijke evolutie • Erkend door Cassatie als vernietigingsgronden • Onderscheid tussen algemene rechtsbeginselen met grondwettelijke en wettelijke waarde.
B. Legaliteitsbeginsel 1. Art. 170 van de Grondwet ‣ §1 – Geen belasting ten behoeve van de staat kan worden ingevoerd dan door een wet ‣ §2 – Geen belasting ten behoeve van de gemeenschap of het gewest (...) ‣ §3 – Geen last of belasting kan door de provincie of bovengemeentelijk bestuur (...) ‣ §4 – Geen last of belasting kan door de agglomeratie of gemeente worden ingevoerd (...)
2. Rol van het legaliteitsbeginsel ‣ Veruitwendiging van het principe No taxation without representation => democratische controle op de geldzucht van de uitvoerende macht ‣ Bescherming tegen willekeurige of lichtzinnige inbreuken op het eigendomsrecht
3. Art. 172, tweede lid van de Grondwet ‣ “Geen vrijstelling of vermindering van belasting kan worden ingevoerd dan door een wet” ‣ Bescherming van het gelijkheidsbeginsel
4. Legaliteitsbeginsel geldt voor belastingen ‣ Definitie belastingen (Cassatie): “een door de staat, gemeenten en provincies, verrichte heffing, op de geldmiddelen van de personen die hun grondgebied bewonen, of aldaar belangen bezitten, om te worden aangewend voor de diensten van openbaar nut.” • Geen rechtstreekse tegenprestatie verplicht • Vergoedingsretributie is dus geen belasting ‣ Vergoedingsretributie: “de vergoeding die de overheid van bepaalde belastingplichtigen eist als tegenprestatie voor een bijzondere dienst die zij in hun persoonlijk belang heeft geleverd of voor een rechtstreeks en bijzonder voordeel dat zij hun heeft toegestaan.” • Bedrag van een retributie staat in verhouding met de verleende dienst
• Voorbeeld: geld betaald voor een nieuwe identiteitskaart
3
SVS
‣ Sociale zekerheidsbijdrage: • Bijdragen die uitsluitend bestemd zijn voor de financiering van stelsels van tegemoetkomingen ter vervanging of aanvulling van het inkomen. • Grondwettelijk Hof: sociale zekerheidsbijdragen = belasting
5. Delegatie van essentiële bestanddelen ‣ Principe: geen delegatie van essentiële bestanddelen mogelijk Bv. aanwijzing van belastingplichtigen, materie, grondslag, aanslagvoet, tarief, bedrag,... ‣ Delegatie van niet-essentiële bestanddelen kan wel Bv. wijze van aangifte, aangiftetermijn,... ‣ UITZONDERING: in bepaalde gevallen kan delegatie van essentiële bestanddelen toch. Er moet voldaan zijn aan de volgende vier voorwaarden: 1. Noodzaak 2. Machtiging duidelijk en ondubbelzinnig 3. Bekrachtiging binnen korte termijn door wetgevende macht 4. Zonder bekrachtiging geen uitwerking
6. Delegatie aan de minister van financiën of fiscale ambtenaren ‣ Art. 108 G.W.: delegatie mogelijk omwille van dringende redenen of noodzaak ‣ Delegatie is ook toegelaten voor bepaalde detailkwesties.
7. Wetstoepassing a. De fiscale schuld ontstaat niet uit een overeenkomst ‣ De fiscale administratie en de belastingplichtige kunnen geen overeenkomsten sluiten over rechtskwesties. Over feitelijke elementen kunnen wél overeenkomsten worden gesloten. ‣ Belastingplichtigen kunnen onderling geen overeenkomsten sluiten die wijzigingen aanbrengen in de wettelijke verplichtingen m.b.t. de fiscale schuld.
b. De fiscale administratie mag niet afwijken van de fiscale wet ‣ De fiscus moet zich houden aan de fiscale wetten en mag daar niet van afwijken door welwillende interpretaties. ‣ De administratie maakt gebruik van circulaires: • Indicatieve circulaire: ambtenaren inlichten over nieuwe wetgeving/rechtspraak • Interpretatieve circulaire: duidelijkheid verschaffen over bepaalde wetgeving • Verordenende circulaire: voegt iets toe aan de wet, vult wettelijke lacunes op, versoepelt toepassingsmodaliteiten,...
4
SVS
c. Strikte interpretatie van de wetgeving ‣ In België is alles vrij van belasting, tenzij de wet anders bepaalt. ‣ Verbod op analogische interpretatie: in tegenstelling tot het gemeen recht is het niet toegestaan om op vergelijkbare situaties dezelfde wetgeving toe te passen. De rechter kan zich in het fiscaal recht niet schuldig maken aan rechtsweigering. Teleologische interpretatie is wel soms toegestaan. ‣ In dubio contra fiscum: Als de rechter alle interpretatiemethoden heeft uitgeput, moet de fiscale wet worden uitgelegd in de voor de belastingplichtige meest voordelige zin. ‣ In dubio pro fisco: Het tegengestelde geldt dus ook voor vrijstellingen en belastingsverminderingen. Indien er daarbij onduidelijkheid bestaat, is het de fiscus niet toegestaan deze vrijstellingen of verminderingen ruim te interpreteren.
8. Van belastingontduiking tot wetsontduiking a. Keuze van de minst belaste weg ‣ Enkel de juridische werkelijkheid is van belang, niet de bedoeling van de belastingplichtigen. ‣ Brepolsleer: Akten opstellen, zonder enige wettelijke verplichting te schenden, waarvan partijen alle fiscaal- en civielrechtelijke gevolgen aanvaarden, is toegestaan.
b. Belastingontduiking ‣ Een inbreuk op de belastingwet kan gebeuren door dissimulatie of simulatie • Dissimulatie: de belastingplichtige verbergt de belastbare materie. Bv. geen aangifte doen van bedrijfsinkomsten, verkoop zonder factuur,... • Simulatie: opzettelijke discrepantie tussen de werkelijke en de verklaarde wil. Men kwalificeert een gestelde rechtshandeling bewust verkeerd. ‣ Er is geen algemeen rechtsbeginsel dat stelt dat rekening moet worden gehouden met de bedrijfseconomische werkelijkheid die anders zou zijn dan wat de partijen zonder veinzing overeengekomen zijn.
c. Algemene anti-misbruikbepaling (art. 344, §1 WIB) (22 juli 1993) ‣ Geflopt wetgevend initiatief om belastingontwijking aan te pakken ‣ De juridische kwalificatie van een rechtshandeling is niet-tegenwerpelijk aan de fiscus als die louter dient ter ontwijking van belastingen. ‣ Uiteindelijk kwam het er op neer dat de administratie een rechtshandeling slechts kon herkwalificeren als die dezelfde essentiële elementen en rechtsgevolgen had. => zeldzaam
d. Art. 344, §1 WIB zoals vervangen door wet van 29 maart 2012 ‣ Theorie van de wetsontduiking of fraus legis in het Belgisch fiscaal recht ingevoerd. ‣ Fiscale wetsontduiking: de belastingplichtige creëert met ontduikingsopzet een rechtstoestand die de door de wet belastbaar gestelde toestand zo benadert dat doel en strekking van de fiscale wet worden miskend.
‣ Deze methode kan enkel worden toegepast wanneer de gewone interpretatiemethodes en andere mechanismen in de wet geen hulp bieden.
5
SVS
‣ Analyse: • Objectief element: de belastingplichtige kiest een rechtshandeling die hem in een met de wet strijdige toestand plaatst. [Fiscus moet dit element bewijzen] • Subjectief element: het wezenlijke doel is het verkrijgen van belastingvoordeel. ➡ Fiscus moet dit element niet bewijzen, het wordt vermoed ➡ Belastingplichtige kan tegendeel bewijzen ‣ Legaliteitsbeginsel: niet geschonden volgens Grondwettelijk Hof
C. Eenjarigheidsbeginsel • Ratio: macht bij wetgever houden => bescherming van de burger door volksvertegenwoordigers • Art. 171 G.W.: ‣ De belastingen worden jaarlijks gestemd ‣ De regelen die ze invoeren zijn slechts voor een jaar van kracht indien niet vernieuwd. ‣ Wetgever heeft exclusieve bevoegdheid om belastingen in te voeren. De wetgevende macht moet jaarlijks de bevoegdheid van de uitvoerende macht om de belastingen in te vorderen bevestigen. • Art. 174 G.W.: De wetgever is verplicht om jaarlijks een begroting goed te keuren die alle staatsontvangsten en -uitgaven bevat.
D. Gelijkheidsbeginsel • De bevoegdheid om belastingen in te voeren of vrijstellingen en verminderingen te verlenen is de exclusieve bevoegdheid van de wetgever. ‣ Algemene rechtsgrond: Art. 10 G.W. ‣ Specifiek fiscaal: Art. 172 G.W. • Inhoud van het gelijkheidsbeginsel: iedereen betaalt naar draagkracht ‣ Gelijkheid = geen ongerechtvaardigd onderscheid, noch in de norm, noch in de toepassing. Art. 172 G.W. staat vrijstellingen toe, maar verbiedt privileges. ‣ Het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel. • Toetsing aan grondwettelijke bepalingen: steeds marginale toetsing
E. Niet-retroactiviteitsbeginsel 1. Beperking van de fiscale autonomie ‣ Art. 2 B.W.= wet beschikt alleen over het toekomende; zij heeft geen terugwerkende kracht. ‣ Grondwettelijk Hof: “principe met grondwettelijke waarde” ‣ Hof van Cassatie: “principe zonder grondwettelijke waarde”
6
SVS
2. Onmiddellijke inwerkingtreding en juridische retroactiviteit ‣ Het is mogelijk feiten, toestanden en handelingen te belasten die zich situeren na de inwerkingtreding van de norm, maar ook de gevolgen van de vóór de nieuwe norm te situeren feiten, toestanden en handelingen ‣ Onderscheid: • Belastbaar feit met onmiddellijke voltrekking Bv. BTW, registratierechten, successierechten, roerende voorheffing,... • Belastbaar feit dat zich na een periode voltrekt => resultaatsbelastingen Bv. inkomstenbelastingen ➡ Voor resultaatsbelastingen wordt de materiële belastingschuld bepaald aan de hand van de fiscale wetgeving zoals die bestaat op het ogenblik dat de referentieperiode wordt afgesloten.
3. Aanvullende gemeentebelastingen ‣ Art. 468, vierde lid WIB: Het percentage van de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting wordt vastgesteld door een belastingreglement dat van toepassing is vanaf een welbepaald aanslagjaar en dat uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, in werking treedt.
F. Non bis in idem • Geen fiscaal algemeen rechtsbeginsel, maar slechts een richtlijn voor de wetgevende macht, een principe van redelijkheid en gezond verstand. • Constitutieve elementen: ‣ Dezelfde belastbare materie bv. belasting op huisvuilzakken én jaarlijkse forfaitaire huisvuilbelasting ‣ Dezelfde persoon ‣ Hetzelfde jaar ‣ Dezelfde overheid
‣ Dezelfde belasting bv. hoekwoning die twee maal belast wordt voor rioleringswerken in de twee straten
7
SVS
G. Rechtszekerheidsbeginsel 1. Inhoud ‣ De inhoud van het recht moet voorzienbaar en toegankelijk zijn. ‣ Rechtssubjecten kunnen vertrouwen op een zekere standvastigheid van het bestuur ‣ Vertrouwensbeginsel: de door de overheid opgewekte gerechtvaardigde verwachtingen contra legem moeten worden gehonoreerd. (komt soms in conflict met Rechtszekerheid)
2. Objectief rechtszekerheidsbeginsel ‣ Een belastingplichtige moet met minimale voorzienbaarheid de gevolgen van zijn handelingen kunnen voorzien. ‣ Van de belastingplichtige wordt wel verwacht dat hij nauwgezet tewerk gaat en contractueel de nodige voorwaarden opneemt en de nodige controle uitoefent op de handelingen van een derde.
H. Vertrouwensbeginsel • Omschrijving: het recht op rechtszekerheid waarvan het vertrouwensbeginsel een aspect vormt. • Voorwaarden: ‣ (1) Vaste gedragslijn van de fiscale administratie ‣ (2) De belastingplichtige moet zich gedragen hebben overeenkomstig deze gedragslijn van de fiscale administratie. ‣ (3) Later blijkt dat de gedragslijn van de fiscus niet in overeenstemming is met de correcte toepassing van de fiscale wet. • Rechtspraak Hof van Cassatie: ‣ 27 maart 1992: Het recht op zekerheid houdt in dat de burger moet kunnen vertrouwen op wat door hem niet anders kan worden opgevat dan als een vaste gedrags- of beleidsregel van de overheid. ‣ Latere rechtspraak: • Afwijking van dit principe. Als de burger moet weten dat een overheid handelingen in principe niet mag stellen => geen schending van rechtszekerheidsbeginsel zijn. • De administratie kan enkel afwijken van de wet als zij een discretionaire bevoegdheid heeft in de materie. • Rechtspraak Hof van Justitie: ‣ Het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel maken deel uit van de communautaire rechtsorde. ‣ Het vertrouwensbeginsel kan contra legem werken als de voorzichtige en bezonnen marktdeelnemer een redelijk vertrouwen heeft in de handelingen van de administratie.
8
SVS
Hoofdstuk 2: Personenbelasting I. Toepassingsgebied van de personenbelasting • Art. 2, §1, 1°, eerste lid, a) WIB: definitie van Belgische rijksinwoners => onderworpen aan PB • Hoedanigheid van Belgisch rijksinwoner is niet afhankelijk van de nationaliteit
A. Woonplaats • Woonplaats = de plaats waar de belastingplichtige werkelijk woont, gekenmerkt door een zekere bestendigheid en continuïteit. • Fiscale woonplaats = plaats waar een persoon effectief en duurzaam verblijft, waar zijn gezin gehuisvest is en waar hij zijn wezenlijke contacten met zijn medemensen onderhoudt. • Niet-rijksinwoner in België = iemand wiens verblijf in het buitenland gekenmerkt wordt door een zeker bestendigheid of continuïteit.
B. Zetel van fortuin • Zetel van fortuin = plaats van waaruit een persoon zijn fortuin beheert of van waaruit hij toezicht houdt op het beheer van zijn fortuin. • Woonplaats en zetel van fortuin zijn twee verschillende begrippen. ‣ Iemand met een woonplaats in het buitenland kan alsnog Belgisch Rijksinwoner zijn. ‣ Voorrang wordt gegeven aan de plaats waar het gezin woont.
C. Bewijslast • De fiscale administratie moet het bewijs leveren dat een persoon onderworpen is aan PB • Weerlegbaar vermoeden voor in het Rijksregister ingeschreven natuurlijke personen. • Onweerlegbaar vermoeden: voor gehuwden is de fiscale woonplaats bepaald door de plaats waar het gezin is gevestigd.
D. Overleden rijksinwoner • Bezoldigingen die door een werknemer zijn verkregen zijn belastbaar in de personenbelasting, ook na het overlijden.
• Na het overlijden wordt de aanslag gevestigd op naam van de overleden belastingplichtige maar voorafgegaan door het woord “nalatenschap”.
9
SVS
E. Bijzondere gevallen ‣ Geacht Belgisch rijksinwoner te zijn: • Belgische diplomatieke en consulaire beroepsambtenaren + gezinsleden • Andere leden van Belgische diplomatieke zendingen en consulaire posten • Alle ambtenaren, vertegenwoordigers, en afgevaardigden van de Belgische staat (...) die de Belgische nationaliteit bezitten en hun werkzaamheden in het buitenland uitoefenen. ‣ Geacht NIET Belgisch rijksinwoner te zijn: • Buitenlandse diplomatieke en consulaire beroepsambtenaren in België + gezin • Andere leden van buitenlandse diplomatieke zendingen en consulaire posten in België + gezinsleden • Ambtenaren, vertegenwoordigers of afgevaardigden van vreemde Staten, (...) ‣ Ambtenaren van internationale organisaties genieten exceptie van fiscale woonplaats bv. EU, NAVO, IMS, SHAPE
II. Grondslag van de personenbelasting A. Soorten inkomsten • Onroerende inkomsten: inkomsten uit onroerende goederen • Roerende inkomsten: inkomsten van roerende goederen en kapitalen • Beroepsinkomsten: winsten, baten, bezoldigingen, pensioenen • Diverse inkomsten: occasionele prestaties, speculatiewinsten, ontvangen onderhoudsgelden, meerwaarden op onroerende goederen
B. Totaal netto-inkomen en belastbaar inkomen • De inkomsten worden geglobaliseerd. Belastingen worden immers geheven op het totaal van de vier bovenstaande categorieën. Hierbij bekomt men het totale netto-inkomen. • Nadat van het netto-inkomen de aftrekbare bestedingen zijn afgetrokken, bekomt men het belastbaar inkomen. (Onroerende ink. + roerende ink. + beroepsink. + diverse) – aftrekbare best. = Belastbaar inkomen
C. Wereldwijd inkomen • De personenbelasting wordt geheven op het totaal inkomen van de rijksinwoner, ongeacht de plaats waar de inkomsten genoten of verkregen worden. • Non bis in idem: Er bestaan verdragen ter voorkoming van dubbele belasting
10
SVS
III. Onroerende inkomsten A. Belastbare personen • Art. 11 WIB: De eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker van onroerende goederen is personenbelasting verschuldigd op de inkomsten die deze goederen opleveren. ‣ Eigenaar = persoon die het goed in volle eigendom bezit ‣ Bezitter = houder van het goed die opbrengst geniet • Art. 9 Erfpachtwet: Personenbelasting wordt geheven in hoofde van de erfpachter • Art. 608 B.W.: Vruchtgebruiker is gehouden alle jaarlijkse lasten van het erf te dragen
B. Goederen die onroerend inkomen opleveren • Gebouwde en ongebouwde onroerende goederen • Materieel en outillage die onroerend zijn uit hun aard of door bestemming
C. Opbrengsten uit te sluiten als onroerend inkomen • Meerwaarden: de opbrengst van de verkoop van een onroerend goed is geen onroerend inkomen. • Onroerende inkomsten met beroepskarakter: Wanneer een onroerend goed dat tot het beroepsvermogen behoort, wordt verhuurd, vormen de ontvangen huurgelden een beroepsinkomen.
D. Kadastraal inkomen 1. Vaststelling ‣ Art. 471, §1 WIB: Forfaitair vastgesteld onroerend inkomen => geschatte gemiddelde normale netto-inkomen gedurende een jaar van ene in België gelegen perceel. • Netto-inkomen: kosten voor onderhoud en herstelling worden forfaitair vastgesteld op 40% voor gebouwde onroerende goederen en op 10% voor ongebouwde. • Bepaald door Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie ‣ Vanaf 1 januari 1991: jaarlijkse indexatie in plaats van ‘algemene perequatie’
2. Schatting, herschatting, herziening ‣ Schatting en herschatting: • Art. 494, §1, 1° WIB: Nieuw opgerichte gebouwen en materieel of outillage • Art. 494, §1, 2° WIB: Herschatting vergrote, herbouwde of aanzienlijk gewijzigde onroerende goederen. Hiervan moet aangifte gedaan worden (art. 473 WIB) ‣ Buitengewone en speciale herziening: • Art. 488 WIB: Bij belangrijke schommelingen in huurwaarde van onroerende goederen, kan men overgaan tot herziening.
• Art. 419 WIB: Bij verhoging of verlaging van ten minste 15% in waarde (...)
11
SVS
E. Bruto-onroerend inkomen 1. Niet verhuurd ‣ Art. 7, §1, 1° WIB: onroerende goederen gelegen in België • Ongebouwde onroerende goederen:
geïndexeerd KI
• Eigen woning:
geïndexeerd KI
• Andere gebouwde onroerende goederen:
geïndexeerd KI + 40%
‣ Art. 7, §1, 2° WIB: onroerende goederen gelegen in het buitenland • Onroerend goed dat niet wordt verhuurd:
Huurwaarde van het goed
2. Verhuurd a. Onroerende goederen in België ‣ (1) Verhuurd aan een natuurlijke persoon voor privégebruik: • Ongebouwd onroerend goed:
geïndexeerd KI
• Gebouwd onroerend goed:
geïndexeerd KI + 40%
‣ (2) Verhuurd cf. pachtwetgeving voor land- of tuinbouw: geïndexeerd KI ‣ (3) Verhuurd aan een rechtspersoon voor bewoning:
geïndexeerd KI + 40%
‣ (4) Verhuurd in andere omstandigheden: • Ongebouwd onroerend goed:
geïndexeerd KI
• Gebouwd onroerend goed:
geïndexeerd KI + 40%
‣ (5) Combinatie van privé- en beroepsmatig gebruik door huurder • Huurprijs en huurlasten worden opgenomen in geschreven huurcontract • Huurcontract wordt geregistreerd ‣ (6) Verhuur en onderverhuur • Er wordt steeds gekeken naar de huurder en niet naar de onderhuurder. • Er kan wel sprake zijn van simulatie (bv. onderverhuren aan vennootschap). In dat geval wordt dan geherkwalificeerd. ‣ (7) Herkwalificatie in bezoldigingen van bedrijfsleiders • Wanneer een bestuurder een gebouw verhuurt aan zijn vennootschap, dan worden de huurprijs en huurvoordelen slechts als onroerend inkomen aangemerkt in zover ze niet meer bedragen dan 5/3 van het (ongeïndexeerde) KI, gerevaloriseerd met een coëfficiënt 4,23 (jaar 2015) • Gedeelte dat die grens overschrijdt wordt geherkwalificeerd als beroepsinkomen.
b. Onroerende goederen gelegen in het buitenland ‣ Bruto-onroerend inkomen wordt bepaald door de huurprijs en de huurvoordelen ‣ (art. 7, §1, 2°, d) WIB)
3. Combinatie van onroerende en roerende verhuur ‣ Wanneer niets anders bepaald: 60% van de huurprijs = onroerend, 40% = roerend
12
SVS
4. Vestiging of overdracht van erfpacht, opstal of gelijkaardige rechten ‣ Toepassingsgebied • Art. 7, §1, 3° WIB: bedragen die de belastingplichtige verkrijgt wanneer hij bepaalde zakelijke rechten op een onroerend goed verleent of overdraagt. • Ook onroerende leasing valt onder deze regeling. • Art. 10, §2 WIB: geen onroerend inkomen bij deze voorwaarden: ➡ Gebruiksrechten verleend ter uitvoering van niet-opzegbare overeenkomst van erfpacht of van opstal of een gelijkaardig onroerend recht. ➡ Overeengekomen vergoedingen maken het eigenaar mogelijk om het in het gebouw belegde kapitaal of de verkoopwaarde ervan weer samen te stellen, alsmede de rentelast en de andere kosten van de verrichting te dekken. ➡ Eigendom van gebouw gaat bij het einde van de overeenkomst van rechtswege over op de gebruiker of de overeenkomst bevat voor hem een aankoopoptie (bv. leasing) • Art. 19, §1, 1°: leasingovereenkomst kan aanleiding geven tot roerend inkomen. ‣ Vergoedingen en voordelen • Bruto-onroerend inkomen = erfpacht- of opstalvergoedingen en alle voordelen die de overdrager bij de vestiging of overdracht van het recht worden betaald. • Voor de personenbelasting hebben de voordelen dezelfde waarde als die van de registratierechten
5. Bijzonderheden bij het vaststellen van het bruto onroerend inkomen ‣ Art. 494, §5 WIB: Een nieuw KI bestaat vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de gebeurtenis die de belastingplichtige moet aangeven. ‣ Wanneer een onroerend goed in de loop van een belastbaar tijdperk wordt verkocht, moet het belastbaar onroerend inkomen in hoofde van de opeenvolgende eigenaars vanaf aanslagjaar 2015 worden vastgesteld in verhouding tot het aantal dagen dat zij eigenaar waren. ‣ Wanneer de bestemming van een goed gewijzigd wordt in de loop van het belastbaar tijdperk, moet rekening gehouden worden met elke functie in verhouding tot de werkelijke duur van beide bestemmingen uitgedrukt in dagen.
6. Vrijstellingen en verminderingen a. Eigen woning ‣ Art. 12, §3 WIB: het inkomen van de eigen woning wordt vrijgesteld ‣ Het vrijgesteld inkomen bestaat uit: • Het geïndexeerd kadastraal inkomen
(woning in België)
• Huurwaarde van de woning
(woning in het buitenland)
‣ De vrijstelling geldt niet voor het deel van de woning dat wordt gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de belastingplichtige. ‣ Of een woning een eigen woning is, wordt van dag tot dag beoordeeld. Wanneer de belastingplichtige verhuist, blijft de oude woning de eigen woning tot hij de nieuwe betrekt.
‣ Meerdere woonplaatsen => fiscale woonplaats = eigen woning
13
SVS
b. Onroerende goederen bestemd voor bepaalde doeleinden ‣ Art. 12, §1 WIB: Vrijstelling voor • Openbaar uitoefenen van een eredienst of van de vrijzinnige morele dienstverlening • Onderwijs • Vestiging van hospitalen, klinieken, dispensaria, rusthuizen, vakantiehuizen voor kinderen of gepensioneerden, of soortgelijke weldadigheidsinstellingen ‣ Voorwaarden: • Afwezigheid van winstbejag • Rechtstreeks of onrechtstreeks bijdrage leveren aan het doel • Soortgelijke weldadigheidsinstellingen
c. Verhuur onder loopbaanpacht ‣ Art. 12, §2 WIB: vrijstellingen voor inkomsten uit onroerend goed gelegen in een lidstaat van de EER dat bij loopbaanpacht of bij een gelijkaardige pachtovereenkomst wordt verhuurd. ‣ In België gelegen onroerende goederen blijven onderworpen aan onroerende voorheffing.
d. Onproductieve en vernielde onroerende goederen ‣ Art. 15, §1 WIB: Het KI wordt proportioneel verminderd overeenkomstig de duur en de grootte van de onproductiviteit • Niet-gemeubileerd gebouw dat niet gebruikt wordt • Wanneer een onroerend goed geheel of voor een gedeelte (25%+) is vernietigd ‣ Niet-gemeubileerd gebouw: In de loop van het jaar gedurende ten minste 90 dagen volstrekt niet in gebruik genomen en volstrekt geen inkomen opgeleverd. • Buiten de wil van de belastingplichtige ➡ ‘Te Koop’ zonder ‘Te huur’: voor de periode waarin een gebouw te koop wordt aangeboden zonder huuraanbod wordt in principe geen vermindering van het KI toegestaan. De rechtspraak is hierin mild. ➡ Afbraak- of verbouwingswerken geven geen recht op vermindering. Vermindering kan wel wanneer de werken nodig zijn om de bewoning en verhuring objectief mogelijk te maken. • Volstrekt niet in gebruik • Volstrekt geen inkomen opgeleverd • 90 dagen ‣ Vernielde onroerende goederen: • Alle onroerende goederen ongeacht hun aard • Zowel voor leegstaand als gemeubeld gebouw, als voor een ongebouwd goed • Een ongebouwd onroerend goed is vernield als de bodem is aangetast buiten de wil van de eigenaar door een buitengewone gebeurtenis.
14
SVS
F. Van het bruto-onroerend inkomen aftrekbare kosten 1. Onderhouds- en herstellingskosten ‣ Brutobedrag = werkelijke huurprijs en huurvoordelen of de huurwaarde ‣ Forfaitair: brutobedrag verminderd met... • 40% voor gebouwde onroerende goederen • 10% voor ongebouwde onroerende goederen ‣ De forfaitaire aftrek mag niet meer bedragen dan 2/3 van het ongeïndexeerde kadastraal inkomen, gerevaloriseerd met de coëfficiënt 4,23 (art. 1 KB/WIB)
2. Interestaftrek ‣ Van het bruto-onroerend inkomen worden afgetrokken de interesten van leningen die specifiek zijn aangegaan om onroerende goederen te verwerven of te behouden. ‣ Het onroerend goed waarvoor de lening is aangegaan moet aanleiding geven tot een belastbaar bruto-onroerend inkomen.
a. Verwerven of behouden ‣ Verwerven = Zowel aankoop als nieuwbouw ‣ Behouden = waarde van het goed verhogen of op hetzelfde peil houden.
b. Lening voor een woning ‣ Eigen woning op het ogenblik van de betaling • Aanslagjaar 2015: gewesten exclusief bevoegd voor het verlenen van fiscale voordelen voor de uitgaven voor het verwerven of het behouden van de eigen woning • Gewesten kunnen geen fiscale voordelen verlenen onder de vorm van aftrekken van de belastbare grondslag ➡ Wanneer bevoegd moeten ze fiscale voordelen verlenen in de vorm van belastingverminderingen of belastingkredieten de eigen woning op ogenblik van de betaling ‣ Niet de eigen woning op ogenblik van betaling • Federale overheid bevoegd voor het verlenen van het fiscaal voordeel • Wanneer de lening werd aangegaan voor een woning moet worden nagegaan of de lening al dan niet voldoet aan de (strengere) voorwaarden van de federale belastingvermindering voor de woonbonus • Federale belastingvermindering voor de woonbonus wordt slechts in een overgangsregeling toegepast voor leningen die uiterlijk op 31-12-2013 werden aangegaan en op basis van destijds geldende fiscale regels zijn ingestapt in het stelsel van de woonbonus
c. Belastbaar onroerend inkomen ‣ Het onroerend goed waarvoor de lening is aangegaan, moet aanleiding geven tot een belastbaar bruto-onroerend inkomen.
‣ Niet aftrekbaar zijn de interesten van een lening aangegaan om de blote eigendom van een onroerend goed te verkrijgen of voor een nieuwbouw waarvoor nog geen onroerend inkomen moet worden aangegeven 15
SVS
‣ Wanneer onroerend goed slechts gedurende een gedeelte van het belastbaar tijdperk aanleiding geeft tot een belastbaar bruto-OI: enkel interesten aftrekbaar die zijn betaald in het gedeelte van het belastbaar tijdperk waarin het onroerend goed aanleiding geeft tot een belastbaar bruto-OI
d. Aftrekbaar van totaal bruto-onroerend inkomen ‣ Interesten m.b.t. een lening aangegaan voor een bepaald onroerend goed worden afgetrokken van het totaalbedrag van de belastbare OI ‣ Aftrek blijft dus niet beperkt tot de inkomsten voortgebracht door het onroerend goed waarvoor de lening werd aangegaan ‣ Interesten worden evenredig afgetrokken van de inkomsten van de verschillende onroerende goederen ‣ Totale bedrag van de aftrekbare interesten is beperkt tot het bedrag van het bruto-OI ‣ Interestaftrek kan niet tot een negatief onroerend inkomen leiden
e. Privé-interesten ‣ Interesten die worden betaald voor een onroerend goed dat de belastingplichtige beroepsmatig gebruikt worden niet in aftrek gebracht van het OI ‣ Komen wel in aanmerking bij het bepalen van de aftrekbare beroepskosten
3. Aftrek door erfpachter of opstalhouder ‣ De termijnen en de waarde van ermee gelijkgestelde lasten m.b.t. de aanschaffing van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten die in het belastbare tijdperk zijn betaald of gedragen, zijn aftrekbaar van de onroerende inkomsten • Voorwaarde: inkomen van deze onroerende goederen na toepassing van art. 12 WIB is begrepen in de belastbare onroerende inkomsten • Aftrek geldt niet bij een onroerende leasing die in hoofde van de leasinggever geen aanleiding geeft tot een onroerend inkomen ‣ Aftrek wordt eveneens evenredig aangerekend op onroerend inkomen van de verschillende onroerende goederen en kan geen aanleiding geven tot een negatief onroerend inkomen ‣ Goederen worden beroepsmatig gebruikt: vergoedingen die hierop betrekking hebben kunnen niet in aftrek worden gebracht van het onroerend inkomen
16
SVS
IV. Roerende inkomsten A. Belastbare roerende inkomsten • Dividenden • Interesten • Inkomsten van verhuring (...) van goederen • Inkomsten uit lijfrenten of tijdelijke renten • Inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van auteursrechten (...)
B. Opbrengsten uit te sluiten als roerend inkomen 1. Meerwaarden ‣ Meerwaarden zijn in beginsel geen roerend inkomen. Daarom maken belastingplichtigen vaak constructies teneinde hun inkomsten te verwerven onder vorm van meerwaarden. ‣ Hiertegen treedt de wetgever op door middel van ficties
2. Roerende inkomsten met beroepskarakter ‣ Art. 37, eerste lid WIB: Inkomsten uit roerende goederen worden als beroepsinkomst aangemerkt wanneer ze gebruikt worden voor uitoefening van een beroepswerkzaamheid. ‣ Uitzondering: inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van auteursrechten en naburige rechten, wettelijke en verplichte licenties. Enkel het bedrag dat hoger is dan €37.500 vorm belastbaar beroepsinkomen
C. Dividenden 1. Belastbare dividenden a. Eigenlijke inkomsten ‣ Art. 18 WIB: • Eigenlijke inkomsten: alle voordelen die een vennootschap toekent aan aandelen en winstbewijzen, vormen een belastbaar dividend. • De schuldenaar van het inkomen is een vennootschap. ‣ Stockdividenden: Beslist de vennootschap om een bepaald bedrag aan dividenden uit te keren, dan kunnen aandeelhouders ervoor opteren het bedrag van de dividenden niet effectief te laten uitkeren, maar aan te wenden tot verhoging van het maatschappelijk kapitaal. ‣ Bonusaandelen: geen belastbaar inkomen. De waarde van aandelen is over meer aandelen verdeeld. De aandeelhouder is niet verrijkt. ‣ Dividenden in natura: belastbaar = verkoopwaarde van goederen
‣ Inschrijvingsrechten: geen belastbaar inkomen
17
SVS
b. Terugbetaling van maatschappelijk kapitaal ‣ Art. 18, eerste lid, 2° WIB: de terugbetaling van het maatschappelijk kapitaal van een vennootschap vormt in principe een belastbaar dividend. ‣ Niet belastbaar: de terugbetalingen van gestort kapitaal op voorwaarde dat de terugbetaling gebeurt ingevolge een regelmatige beslissing van de algemene vergadering tot kapitaalvermindering overeenkomstig de voorschriften van de vennootschappenwet. ‣ Gestort kapitaal: het gedeelte van het maatschappelijk kapitaal dat gevormd is door de werkelijk gestorte inbrengen. ‣ Wanneer een vennootschap haar maatschappelijk vermogen verdeelt is niet langer het gunsttarief van 10% van toepassing, maar wel het gewone tarief van 25% roerende voorheffing.
c. Aflossing van maatschappelijk kapitaal ‣ Art. 615 W. Venn.: vennootschappen kunnen in hun statuten opnemen dat een gedeelte van de winst zal worden besteed aan de aflossing van het maatschappelijk kapitaal door terugbetaling a pari van door het lot aan te wijzen aandelen, zonder vermindering van het in de statuten vastgestelde kapitaal. ‣ Terugbetaling wordt gekwalificeerd als het uitkeren van belastbare dividenden ‣ De terugbetaalde aandelen worden vervangen door winstbewijzen.
d. Terugbetaling van uitgiftepremies ‣ De uitgiftepremies moeten op het passief van de balans worden vermeld onder het eigen vermogen, op een rekening die de waarborg voor derden vormt en alleen kan worden verminderd ter uitvoering van een regelmatige beslissing van de algemene vergadering. ‣ Terugbetaling van uitgiftepremies gebeurt belastingvrij op voorwaarde dat een regelmatige beslissing van de algemene vergadering wordt genomen.
e. Verdeling van een vennootschap of verkrijging van eigen aandelen ‣ Wanneer? => bij de vereffening van een vennootschap (art. 209 WIB) ‣ Vroeger: • Aanvankelijk geen belastbaar roerend inkomen • Daarna belastbaar geworden aan een tarief van 10% => verhoogd nar 25% (2014) ‣ Vanaf 1 januari 2015 • Nieuwe bijkomende vrijstelling als roerende inkomsten: wanneer voor de toekenning of betaalbaarstelling de liquidatiereserve wordt aangesproken. • Liquidatiereserve: afzonderlijke reserve aangelegd op basis van art. 184quater WIB
18
SVS
f. Interesten van voorschotten ‣ (1) Geldlening • Interesten van rentegevende voorschotten worden geherkwalificeerd tot dividenden • “Voorschotten”: alle al dan niet door effecten vertegenwoordigde geldleningen ‣ (2) Berekening • Art. 18, eerste lid, 4° WIB: Herkwalificatie onder voorwaarden: ➡ De interest is hoger dan de geldende marktrente ➡ Totaalbedrag van de rentegevende voorschotten is hoger dan de belaste reserves bij het begin van het belastbare tijdperk, verhoogd met het gestorte kapitaal bij het einde van dit tijdperk ‣ (3) Hoedanigheid van de verstrekker (Art. 18, tweede lid WIB) • De herkwalificatie vindt plaats voor voorschotten die werden verstrekt door... ➡ Natuurlijke persoon die aandelen bezit ➡ Persoon die in de vennootschap bestuurder, zaakvoerder,... is ➡ Echtgenoot of partner van deze personen ‣ (4) Hoedanigheid van de vennootschap • Enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting of instelling die regelmatig is opgericht • Uitdrukkelijk uitgesloten (art. 18, tweede lid WIB) ➡ Obligaties uitgegeven door een openbaar beroep op het spaarwezen ➡ Geldleningen aan coöperatieve vennootschappen die door de Nationale Raad van de Coöperatie zijn erkend.
2. Vrijstellingen • Niet aan te merken als dividenden: ‣ Art. 21, 2° WIB: Inkomsten van aandelen bij verdeling maatschappelijk vermogen ‣ Art. 21, 6° WIB: de eerste schijf van €125 dividenden van erkende coöperatieven ‣ Art. 21, 10° WIB: de eerste schijf van €125 dividenden van erkende vennootschappen met een sociaal oogmerk in bepaalde sectoren ‣ Art. 21, 11° WIB: uitkering van de liquidatiereserve bij verdeling vennootschap
3. Roerende voorheffing ‣ Principe: 25% (art. 269, §1, 1° WIB) ‣ Uitzonderingstarieven: art. 269, §2 WIB => 20% of 15% • Voorwaarden: ➡ Kleine vennootschap (art. 15 W. Venn.) ➡ Nieuwe aandelen op naam ➡ Aandelen verworven n.a.v. nieuwe inbrengen in geld ➡ Kapitaalverhoging volledig gestort ➡ Geen preferente aandelen gecreëerd ➡ Aandelen ononderbroken in volle eigendom
• Latere kapitaalvermindering prioritair afgehouden van nieuw ingebrachte kapitalen 19
SVS
‣ Tarief van 15%: dividenden toegekend door een vastgoedbevak of een gereglementeerde vastgoedvennootschap ‣ Tarief van 15% of 5%: belastbare dividenden uitgekeerd waarvoor de liquidatiereserve wordt aangesproken. ‣ Vrijstellingen: • Vennootschap verkrijgt eigen beursgenoteerde aandelen. • Bij gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen of bij het verkrijgen van eigen aandelen door een erkende coöperatieve vennootschap.
D. Interesten 1. Leningen, gelddeposito’s en elke andere schuldvordering a. Belastbare interesten ‣ Art. 19, §1, eerste lid, 1° WIB: interesten, premies en alle andere opbrengsten van leningen, gelddeposito’s en andere schuldvorderingen ‣ Vastrentende effecten: • Kapitalisatie- en zerobons: beiden genereren ze in feite louter meerwaarden (want geen periodieke uitbetaling), maar door wettelijke fictie toch belastbaar • Betaling vóór de vervaldag door de emittent: wettelijke fictie om meerwaarden te belasten. • Overdracht aan een derde ‣ Gelddeposito’s: • Vorm van geldlening waarbij de geldsommen op de rekening het belastbaar roerend inkomen vormen. • Art. 19, §3 WIB: opbrengsten uit gelddeposito’s gedefinieerd als belastbaar roerend inkomen.
b. Vrijstellingen ‣ Art. 21, 10° WIB: Eerste schijf van €125 interesten betaald door erkende vennootschap met sociaal oogmerk ‣ Art. 21, 5° WIB: Eerste schijf van €1.250 interesten uit zogenaamde gewone spaardeposito’s geplaatst bij kredietinstellingen in de Europese Economische Ruimte
2. Kapitalen uit individuele levensverzekeringscontracten ‣ Belastbare kapitalen: • Contracten die een gewaarborgd rendement bepalen • Art. 19, §1, eerste lid, 3°, b) WIB: Contracten die verbonden zijn aan één of verschillende beleggingsfondsen (...) ‣ Vrijgestelde kapitalen (art. 21, 9° WIB => cumulatieve voorwaarden): • Belastingplichtige heeft alleen zichzelf verzekerd • Bij leven zijn de voordelen van het contract bedongen ten eigen gunste • Bij overlijden voorziet het contract in het betalen van een kapitaal gelijk aan ten minste 130% van het totaal van de gestorte premies 20
SVS
‣ Belastbaar bedrag = verschil tussen: • Betaalde kapitalen of afkoopwaarden met uitsluiting vrijgestelde winstdeelnamen • Totaal van de gestorte premies
3. Instellingen voor collectieve belegging ‣ Art. 19bis WIB ‣ Art. 19, §1, eerste lid, 4° WIB
4. Roerende voorheffing ‣ Principe: tarief van 25% (art. 269, §1, 1° WIB) ‣ Uitzondering: • Interesten uit spaardeposito’s: 15% • Interesten uit kasbonnen en staatsbons: 15%
E. Verhuring, verpachting, gebruik en concessie 1. Belastbare inkomsten ‣ Royalty’s = inkomsten uit verhuring, verpachting,... van roerende goederen ‣ Voorbeelden: • Verhuring van meubels • Verhuring van een handelsfonds • Licentieovereenkomsten • Concessie voor eetstandje op festivalweide
2. Belastbaar bedrag ‣ Brutobedrag verminderd met de uitgaven en lasten gedaan om de betrokken inkomsten te verkrijgen of behouden: ‣ Principe: forfaitair 15% van het brutobedrag ‣ 50% bij verhuring van toneeldecors en -kostuums ‣ 85% bij verhuur van orkestmateriaal, etc.
3. Roerende voorheffing ‣ Art. 269, §1, 1° WIB: 25%
F. Inkomsten begrepen in lijfrenten of tijdelijke renten 1. Belastbare inkomsten ‣ De schuldenaar van de lijfrente moet een rechtspersoon of een onderneming zijn.
‣ De verkoop van een woning op lijfrente aan een particulier geeft dus geen aanleiding tot een belastbaar roerend inkomen. 21
SVS
2. Belastbaar bedrag ‣ Rente aangelegd zonder prijsgave van het kapitaal (kapitaal moet worden terugbetaald): volledig bedrag van de rente is belastbaar als roerend inkomen. ‣ Renten ontvangen ter uitvoering van een levensverzekeringscontract: prijsgegeven kapitaal gelijk aan het bedrag van de gestorte premies op het ogenblik dat de rente ingaat.
3. Roerende voorheffing ‣ Art. 269, §1, 1° WIB: 25%
G. Auteursrechten 1. Belastbare inkomsten ‣ Art. 17, §1, 5° WIB: Inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van... • Auteursrechten en naburige rechten • Wettelijke en verplichte licenties ‣ Wet van 30 juni 1994: Computerprogramma’s ‣ Enkel het bedrag dat hoger is dan €37.500 is belastbaar inkomen
2. Belastbaar bedrag ‣ Brutobedrag mag verminderd worden met uitgaven en lasten die werden gedaan om de betrokken inkomsten te verkrijgen of te behouden. ‣ Dit is ofwel te staven met bewijsstukken, ofwel forfaitair: • 50% op eerste schijf van €10.000 • 25% op schijf van €10.000 - €20.000
3. Roerende voorheffing ‣ Inhouding van roerende voorheffing gebeurt ook in schijven: • Eerste schijf van €37.500: 15% • Alles daarboven: 25% ‣ Wanneer de inkomsten die meer bedragen dan €37.500 een roerend inkomen vormen, worden zij in de personenbelasting eveneens belast aan 15% ‣ De ingehouden 25% wordt dan gedeeltelijk terugbetaald.
H. Belastbaar tijdstip • Inkomsten uit roerende goederen en kapitaal zijn belastbaar in het jaar waarin ze worden toegekend of betaalbaar worden gesteld. Het ogenblik waarop ze ontvangen worden is niet belangrijk. • Bij aandelen is de roerende voorheffing verschuldigd vanaf de betaalbaarstelling • Art. 267 WIB: ‣ Inkomen ingeschreven op rekening van genieter, zelfs indien onbeschikbaar => belastbaar ‣ Inkomsten van gelddeposito’s belastbaar op laatste dag van tijdperk waarop ze betrekking hebben, zelfs wanneer ze pas na het verloop van dat tijdperk in rekening worden gebracht. 22
SVS
I. Roerende voorheffing 1. Schuldenaar ‣ Art. 261, eerste lid, 1° WIB: De roerende voorheffing op roerende inkomsten is in principe verschuldigd door de schuldenaar van de inkomsten. ‣ Art. 261, eerste lid, 2° WIB: Inkomsten op buitenlandse goederen => roerend voorheffing verschuldigd door tussenpersoon bij de betaling.
2. Inhouding ‣ Het bedrag van verschuldigde roerende voorheffing wordt ingehouden door de schuldenaar. ‣ Inkomsten toegekend in natura => schuldenaar doet zich het bedrag van de RV overhandigen, op welke manier ook.
3. Grondslag ‣ RV wordt berekend op toegekend of betaalbaar gesteld bedrag • Vóór aftrek van de betaalde innings- en bewaringskosten • Na aftrek van de in het buitenland afgehouden belastingen • Eventueel verhoogd met de door de schuldenaar van de inkomsten gedragen voorheffing (art. 268 WIB) ‣ Art. 22, §3 WIB: Kosten ter verkrijging/behouden van inkomen, mogen worden afgetrokken.
4. Betalingstermijn ‣ Art. 412, eerste lid, 1° WIB: ‣ Binnen de vijftien dagen na de toekenning of de betaalbaarstelling.
5. Vrijstelling of verzaking ‣ Art. 264-265 WIB: vrijstellingen voor inning van roerende voorheffing. ‣ Art. 266 WIB: Dit zijn de verzakingen van de roerende voorheffing
J. Aangifte in de personenbelasting 1. Roerende inkomsten waarvoor roerende voorheffing is ingehouden ‣ Bevrijdende roerende voorheffing: • De belastingplichtige is niet verplicht om zijn belastbare roerende inkomsten in zijn aangifte te vermelden, wanneer voor deze inkomsten roerende voorheffing werd ingehouden. • Inkomsten uit auteursrechten moeten daarentegen altijd worden aangegeven, ook wanneer voldoende roerende voorheffing werd ingehouden. ‣ Roerende inkomsten toch aangeven? => belast tegen afzonderlijke tarieven. Als de toepassing van progressieve tarieven voordeliger uitvalt, worden deze tarieven toegepast. ‣ De roerende inkomsten worden in de PB enkel progressief belast wanneer de globalisatie van alle inkomsten voordeliger is voor de belastingplichtige.
‣ Aangiftevrijstelling geldt enkel voor roerende inkomsten. 23
SVS
2. Roerende inkomsten waarvoor geen roerende voorheffing ingehouden ‣ Voor deze inkomsten moet de belastingplichtige steeds aangifte doen. bv. inning van dividenden of interesten rechtstreeks in het buitenland ‣ Sommige roerende inkomsten zijn wettelijk vrijgesteld van roerende voorheffing: • Inkomsten verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen • Inkomsten begrepen in lijfrenten of tijdelijke renten • Inkomsten uit gewone spaardeposito’s in mate dat zij meer bedragen dan €1.250 en voor zover de roerende voorheffing op dat hogere gedeelte niet is geheven. • Dividenden van coöperatieve vennootschappen boven de €125 • Dividenden en interesten uitbetaald door vennootschappen met een sociaal doel
K. Grondslag in de personenbelasting 1. Bruto roerend inkomen ‣ Het bruto roerend inkomen bestaat uit het toegekende of betaalbaar gestelde bedrag: • Vóór aftrek van betaalde innings- en bewaringskosten en soortgelijke kosten. • Na aftrek van de in het buitenland afgehouden belastingen • Eventueel verhoogd met de door de schuldenaar van de inkomsten ter ontlasting van de genieter gedragen roerende voorheffing (art. 268 WIB)
2. Van het bruto roerend inkomen aftrekbare kosten ‣ Innings- en bewaringskosten • Voorwaarden: de aangegeven belastbare roerende inkomsten worden onderworpen aan progressieve aanslagvoeten. • De aftrek is niet van toepassing wanneer het roerend inkomen werkelijk belast wordt tegen een afzonderlijke aanslagvoet ‣ Interesten: afgeschaft ‣ Verhuring, verpachting, gebruik, concessie (...) • Brutobedrag mag verminderd worden met kosten gedaan om deze inkomsten te verkrijgen of te behouden. • Geen bewijskrachtige gegevens: uitgaven en lasten forfaitair bepaald
L. Aanvullende gemeentebelasting M. Verrekening en terugbetaling ingehouden roerende voorheffing
24
SVS
V. Beroepsinkomsten A. Winsten 1. Belastbare personen ‣ Art. 24, eerste lid WIB: de inkomsten van nijverheids-, handels- of landbouwondernemingen worden gekwalificeerd als winsten. ‣ Handelsonderneming: activiteit bestaat uit het stellen van daden van koophandel. ‣ Nijverheidsonderneming: stoffen delven, fabriceren omvormen en conditioneren. ‣ Landbouwonderneming: ondernemingen die het land bewerken of aan veeteelt doen.
2. Winstbegrip ‣ Netto-actiefbenadering: manier van de wetgever om “winst” te bepalen • “Toename van het netto-actief gedurende het belastbaar tijdperk, met uitsluiting van nieuwe kapitaalinbrengen.” • Verschil tussen totaal van de activa en het vreemd vermogen. • Vergelijking tussen twee opeenvolgende jaarbalansen ➡ Niet elke verhoging van het actief leidt tot stijging in resultatenrekening bv. meerwaarde op materieel of financieel vast actief ➡ Niet elke daling van het actief staat gelijk met een kost bv. wanneer de herwaarderingsmeerwaarde niet meer bestaat, wordt de waardedaling rechtstreeks afgeboekt van de passiefrekening “herwaarderingsmeerwaarden” • Opbrengsten hoger dan kosten = winst Kosten hoger dan opbrengsten = verlies ‣ Verhouding met het boekhoudrecht: • Primauteit: boekhoudrecht wordt t.a.v. fiscaal recht beschouwd als gemeen recht • De fiscale wet kan wel uitdrukkelijk afwijken van de boekhoudrechtelijke wet. ‣ Boekhoudverplichtingen van de natuurlijke persoon: • Art. III.82 WER: elke onderneming voert een voor de aard en de omvang van haar bedrijf passende boekhouding. • De natuurlijke persoon die koopman is, wordt ook beschouwd als onderneming. ➡ Zij mogen een vereenvoudigde boekhouding voeren, voor zover hun omzet €500.000 niet overschrijdt.
➡ Deze natuurlijke persoon is ook gehouden tot een jaarlijkse inventaris.
25
SVS
3. Belastbare winst a. Algemeen ‣ Omschrijving • Geen definitie van winst • Enkel een opsomming van essentiële bestanddelen (art. 24 WIB) ➡ Exploitatiewinst ➡ Inkomsten uit waardevermeerdering van beroepsactiva ➡ Inkomsten uit meerwaarden op financiële vaste activa of andere effecten ➡ Inkomsten uit onderwaarderingen van activa of overwaardering van passiva ‣ Ogenblik van belastbaarheid • Voorzichtigheidsprincipe => winsten pas in de boekhouding als ze gerealiseerd zijn. • Winsten zijn belastbaar zodra een schuldvordering tot stand is gekomen. ➡ De schuldvordering is zeker en vaststaand ➡ Er bestaat geen ernstige twijfel en/of het bedrag is gekend ‣ Opschortende voorwaarde • Een vordering die onderworpen is aan een opschortende voorwaarde wordt pas zeker en vaststaand zodra die voorwaarde in vervulling is gegaan. • Retroactiviteit: als de voorwaarde in een ander belastbaar tijdperk in vervulling is gegaan => vordering aangerekend op het jaar waarin overeenkomst werd gesloten ‣ Ontbindende voorwaarde: een vordering onderworpen aan een ontbindende voorwaarde heeft onmiddellijke uitwerking en is onmiddellijk belastbaar. ‣ Voorschotten: • Slechts na levering of uitvoering van de prestatie is het zeker dat de klant effectief moet betalen => voorschotten worden niet opgenomen in de winst. • Voorschotten worden boekhoudkundig opgenomen op een aparte rekening. ‣ Overlopende rekeningen: • Art. 33, tweede lid KB/W. Venn. toekomstige opbrengsten die zullen worden geïnd, maar die betrekking hebben op het verstreken boekjaar, worden via de debitering van de overlopende actiefrekening ‘verworven opbrengsten’ proportioneel in het resultaat van het verstreken boekjaar opgenomen. • Reeds ontvangen opbrengsten die gedeeltelijk betrekking hebben op later boekjaar worden door creditering van de overlopende passiefrekening ‘over te dragen opbrengsten’ proportioneel verschoven naar het resultaat van het later boekjaar. ‣ Disconto in vorderingen • (1) boekhoudkundig: vorderingen worden geboekt tegen hun nominale waarde. • (2) fiscaal: (art. 363, eerste lid WIB) vorderingen zonder rente die pas eisbaar zijn na een termijn van ten minste één jaar, worden bij hun ontstaan slechts in aanmerking genomen onder aftrek van het geboekte disconto. ‣ Subsidies • (1) boekhoudkundig: geboekt op het ogenblik waarop het recht op subsidie komt vast te staan voor de onderneming. • (2) fiscaal: belastbaarheid vanaf het moment dat het recht op subsidie zeker en vaststaand is. 26
SVS
‣ Verkrijging van activa om niet • Art. 35 KB/W. Ven: elk actiefbestanddeel gewaardeerd tegen aanschaffingswaarde. • Activa verkregen om niet => ook geboekt tegen historische kostprijs.
b. Niet-gerealiseerde winsten ‣ In principe wordt alleen gerealiseerde winst belast ‣ Uitzondering: abnormale en goedgunstige voordelen (zie vennootschapsbelasting)
c. Exploitatiewinst ‣ (1) Algemeen • Art. 24, eerste lid, 1° WIB: inkomen uit alle verrichtingen gedaan door de inrichtingen van de onderneming of door toedoen ervan. • Ook subsidies, toelagen of premies • Art. 25 WIB: opsomming bestanddelen exploitatiewinst ‣ (2) Het loon van de ondernemer • Art. 25, 1° WIB: vergoeding die de ondernemer aan zichzelf toekent en dus onttrekt aan het bedrijfsvermogen, moet in het belastbaar resultaat opgenomen worden. • Art. 30, 1° WIB: ook de bezoldiging van de echtgenoot • Uitzondering: maxi-statuut ➡ Meewerkende echtgenoten die sociale zekerheidsbijdragen als zelfstandigen ➡ Zij genieten dezelfde bescherming als zelfstandigen. ➡ Wanneer? - Zelfstandige echtgenoot daadwerkelijk helpen - Geen eigen beroepsactiviteit uitoefenen boven de 3.000€ • De bezoldiging die wordt toegekend aan meewerkende echtgenoot = beroepskost ‣ (3) Voordelen van alle aard • Art. 25, 2° WIB: voordelen die de ondernemer behaalt uit hoofde van zijn beroepswerkzaamheid, zowel in natura als in geld. • Het gaat om alle soorten voordelen die geen bezoldigingen zijn. • Vermindering van beroepskosten: ➡ Wanneer het voordeel de beroepskosten vermindert => bedrag integraal toevoegen aan berekening bruto beroepsinkomen. ➡ Duurzaam gebruiksgoed als voordeel => waarde van het goed bij de winst rekenen met de aftrek van een normale afschrijving. • Voordeel aan zichzelf: ➡ Uitgaven die een privé-karakter hebben laten dragen door de onderneming bv; huur, verwarming, verlichting,... ➡ Niet aftrekbaar als beroepskost (art. 53, 1° WIB) ‣ (4) Inkomsten uit speculatie: wanneer deze speculaties betrekking hebben op goederen die tot het beroepsvermogen behoren, zijn de inkomsten belastbaar als winst.
‣ (5) Terugbetaling van ontleende kapitalen: art. 25, 4° WIB => sommen gebruikt om geleende kapitalen geheel of gedeeltelijk terug te betalen maken deel uit van de belastbare winst.
27
SVS
‣ (6) Sommen gebruikt voor de uitbreiding van de onderneming of om de waarde van de activa te verhogen: • Boekhoudkundig: Nagaan of de uitgave een investering of een kost vormt ➡ Investering => daling van het actief gecompenseerd door opname van het verworven goed tegen aanschaffingswaarde. ➡ Kost => bedrag wordt onmiddellijk volledig ten laste genomen van resultaat dat onderneming realiseert voor de periode waarin de uitgave wordt gedaan. • Fiscaal: Art. 25, 4° WIB => belastbare winst, dus kwalificatie als investering waardoor de uitgave aanleiding geeft tot de boeking van een nieuw actief. Dit kan fiscaal gezien geen kost zijn. ‣ (7) Reserves voorzorgfondsen of voorzieningen • Reserves: bedragen die opzij worden gezet om algemene risico’s op te vangen. Deze zijn terug te vinden in het eigen vermogen. Ze vormen een deel van de belastbare winst. • Voorzorgfonds of voorziening: bedragen die opzij worden gezet voor een welbepaald risico. Hoewel dit boekhoudkundig een kost is, wordt de voorziening fiscaal als een deel van de belastbare reserve beschouwd. ➡ Als de kosten in een later boekjaar zeker zijn, mogen de bedragen voor de voorzieningen in kwestie wel in aftrek worden gebracht. ➡ Voor bepaalde soorten reserves zijn vrijstellingen voorzien. (Voorwaarden hiervan: art. 24-26 KB/WIB) Bv. waarborgverplichtingen, voorziening voor constructiefouten, werkloosheid met bedrijfstoeslag, ontslagen • Waardevermindering op vorderingen: fiscaal aftrekbare beroepskost (art. 49 WIB) ➡ Zeker en vaststaand verlies => art. 49 WIB ➡ Verlies niet zeker en vaststaand: - Art. 48, eerste lid WIB: vrijstelling voor scherp omschreven verliezen die volgens de feitelijke gebeurtenissen waarschijnlijk zijn. - Art. 48, tweede lid WIB: vrijstelling voor schuldvorderingen op medecontractanten die in reorganisatieprocedure verkeren ‣ (8) Compensatievergoedingen voor vermindering van de werkzaamheid • Art. 25, 6°, a) WIB: vergoedingen voor handelingen waaruit een vermindering van de activiteit of van de winst kan voortvloeien. Het gaat om handelingen die men zelf stelt, voortvloeiend uit een overeenkomst. bv. afzien van alleenverkooprecht voor een periode, huurovereenkomst beëindigen • Taxatieregime: art. 171, 1°, c) en 4°, b) WIB ➡ 33% voor zover de vergoedingen niet meer bedragen dan de belastbare nettowinst van de vorige vier jaar uitoefening van die activiteit ➡ 16,5% naar aanleiding van een handeling verricht vanaf de leeftijd van 60 jaar, of ingevolge overlijden of naar aanleiding van en gedwongen handeling. ➡ Meer dan deze grens? => progressieve tarieven van de personenbelasting ‣ (9) Compensatievergoedingen voor tijdelijke winstderving • Art. 25, 6°, b) WIB • Voorbeelden: vergoedingen ontvangen van mutualiteiten, verzekeringsmaatschappijen, aansprakelijke derden,... • Taxatieregime: vervangingsinkomsten => progressieve tarieven personenbelasting 28
SVS
d. Waardevermeerderingen activa en waardeverminderingen passiva ‣ Art. 24, 2° WIB: toename van het eigen vermogen door middel van waardevermeerdering of waardevermindering van resp. activa en passiva is belastbaar. ‣ Waardevermeerdering van bedrijfsactiva: • “Bedrijfsactiva” => art. 41 WIB ➡ Vaste activa van de beroepswerkzaamheid ➡ Vaste activa waarvoor fiscaal afschrijvingen of waardeverminderingen zijn aangenomen ➡ Immateriële activa die tijdens de beroepswerkzaamheid tot stand zijn gekomen, ongeacht of zij als activabestanddeel zijn geboekt. ➡ Desaffectatie: een goed dat een uitsluitend privatieve bestemming krijgt, is geen beroepsinkomen meer • Verwezenlijkte of uitgedrukte meerwaarde ➡ Actief verlaat vermogen en wordt vervangen ➡ Bedrag van de meerwaarde: - Verkoopwaarde - kosten van vervreemding - Aanschaffingswaarde - fiscaal aanvaarde afschrijvingen ➡ Personenwagens: slechts voor 75% belastbaar • Uitgedrukte niet-verwezenlijkte meerwaarden: boekwaarde van een voorafbestaand bedrijfsactief wordt verhoogd. ‣ Vrijgestelde waardevermeerderingen van bedrijfsactiva • Art. 44, §1, 1° WIB: uitgedrukte niet-verwezenlijkte meerwaarden • Monetaire meerwaarden • Land- en tuinbouwgronden • Bedrijfsvoertuigen • Binnenschepen ‣ Uitgestelde en gespreide taxatie • Art. 47 WIB: bijzonder taxatieregime voor vaste activa die niet zijn vrijgesteld. Dit regime is een mogelijkheid, maar geen verplichting. • Wanneer het bedrag van de verkregen schadevergoeding of de verkoopwaarde wordt wederbelegd, wordt de gerealiseerde meerwaarde gespreid volgens het ritme van de afschrijvingen. • Bij gespreide taxatie wordt de belasting berekend tegen de progressieve tarieven. • Wederbeleggingstermijn van drie jaar (vijf jaar voor gebouwen, schepen, vliegtuigen) ‣ Afzonderlijke aanslagvoet van 16,5% • Art. 1717, 4° WIB • Voordelig tarief voor meerwaarden gerealiseerd op materiële vaste activa die op het ogenblik van hun vervreemding sedert meer dan vijf jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt. ‣ Waardevermindering van passiva • De waardevermindering van het passivum moet het eigen vermogen vergroten.
• Als een boeking gebeurt op het credit van een overlopende rekening => louter uitgedrukte waardevermindering. 29
SVS
e. Onderwaarderingen van activa en overwaarderingen van passiva ‣ Omschrijving: er kan geen belastbare onderschatting van activa, noch overschatting van passiva aanwezig zijn indien de boekhoudrechtelijke waarderingsvoorschriften strikt worden nageleefd. ‣ Onderwaardering van activa ‣ Overwaardering van passiva ‣ Bijzondere aanslagtermijn van art. 361 WIB
f. Reconstitutiemeerwaarden ‣ Er wordt vaak nagelaten om de boekwaarde van effecten opnieuw te verhogen, nadat ze voordien verminderd zijn. ‣ De belasting van de meerwaarde moet de vroegere aftrek van de waardeverminderingen compenseren.
g. Winst homologatie reorganisatieplan en vaststelling minnelijk akkoord ‣ Art. 48/1 WIB: de winst die voortvloeit uit een reorganisatieprocedure is vrijgesteld ‣ Voorbeelden: soepele betalingstermijnen, kwijtscheldingen van schuld,...
4. Aftrekbare beroepskosten a. Algemeen ‣ Nadat de belastbare brutowinst bepaald is, moeten hiervan de beroepskosten afgetrokken worden om te komen tot de netto belastbare winst ‣ Voorwaarden van aftrekbaarheid (art. 49 WIB) • Beroepskarakter ➡ Noodzakelijk verband met beroepsactiviteit ➡ Ook onvrijwillig opgelopen kosten ➡ Geen privé-uitgaven (art. 51, 1° WIB) • Binnen het belastbaar tijdperk ➡ Ofwel werkelijk betaald of gedragen ➡ Ofwel zeker en vaststaande schuld • Bewezen ➡ Facturen, ontvangstbewijzen, etc. (alle wettelijke bewijsmiddelen) ➡ Individueel akkoord met fiscus is ook mogelijk ➡ Bijzondere bewijsregelen: - Art. 57, 1° WIB: bezoldigingen en pensioenen betaald aan personeel - Art. 57, 3° WIB: vaste kostenvergoedingen aan personeel - Erelonen, vergoedingen, voordelen van alle aard ‣ Kosten na stopzetting verliezen niet hun karakter van aftrekbare beroepskost
30
SVS
b. Kosten uit waardering ‣ Kosten die voortvloeien uit waarderingen zoals waardeverminderingen, voorraadwijzigingen en afschrijvingen. ‣ (1) Waardeverminderingen: correcties op aanschaffingswaarde van niet-afschrijfbare activa • Immateriële en vaste activa met onbeperkte levensduur: waardevermindering bij duurzame ontwaarding. • Financiële vaste activa: Waardevermindering bij duurzame ontwaarding • Voorraden: Vervaardigingsprijs + de nog te maken kosten > de netto-verkoopprijs. • Bestellingen in uitvoering: Vervaardigingsprijs + kosten hoger dan overeengekomen prijs ‣ (2) Voorraadwijzigingen ‣ (3) Afschrijvingen
c. Kosten met betrekking tot onroerende goederen ‣ Belastingplichtige maakt voor zijn beroepsactiviteit gebruik van een onroerend goed waarvan hij de eigenaar is. ‣ Aftrekbare beroepskosten • Afschrijvingen • Onroerende voorheffing, in zoverre de voorheffing betrekking heeft op het beroepsmatig aangewend gedeelte van het onroerend goed. • Kosten eigen aan het gebruik van het onroerend goed bv. onderhoud, verwarming, verlichting, verzekering,... ‣ Een betaalde huurwaarborg is geen beroepskost
d. Interesten van leningen ‣ Art. 52, 2° WIB: interesten van aan derden ontleende en in de onderneming aangewende kapitalen zijn in beginsel aftrekbare beroepskosten. ‣ Art. 55 WIB: enkel aftrek ten belope van de marktrente ‣ Art. 54 WIB: Interesten betaald aan buitenlandse inrichtingen die niet aan inkomstenbelasting zijn onderworpen, of aan een veel gunstiger regime, zijn slechts als beroepskost aftrekbaar indien de belastingplichtige bewijst dat ze verband houden met de werkelijke verrichtingen en dat zij de normale grenzen niet overschrijden.
e. Lasten, renten en soortgelijke uitkeringen ‣ Art. 52, 2° WIB: diverse bedrijfskosten ‣ Voorbeelden: premies van verzekeringen; reclame- en publiciteitskosten; erelonen, vergoedingen, voordelen van alle aard die voor verkrijgers beroepsinkomsten zijn.
f. Persoonlijke sociale zekerheidsbijdragen ‣ Art. 52, 7° WIB
‣ Voor een ondernemer-zelfstandige: zowel verplichte als vrijwillige bijdragen in het kader van het pensioen fiscaal aftrekbaar.
31
SVS
g. Bijdragen verzekering arbeidsongeschiktheid ‣ Art. 52, 10° WIB ‣ Noodzakelijk dat de verzekering tot doel heeft het inkomensverlies te verzekeren
h. Bezoldigingen van het personeel ‣ (1) Bezoldigingen van het personeel zijn fiscaal aftrekbaar • Maaltijdcheques ten belope van €1 • Bezoldigingen toegekend aan echtgenoot geen aftrekbare kost, tenzij de echtgenoot onderworpen is aan het maxistatuut (art. 30, 3° WIB) ‣ (2) Kosten die verband houden met de bezoldigingen • Wettelijk verschuldigde sociale lasten • Werkgeversbijdragen (aanvullend pensioen, uitkering bij overlijden,...) • Bijdragen inzake sociale verzekering of voorzorg die verschuldigd zijn krachtens contractuele verplichtingen en die niet genoemd zijn in art. 52, 3°, b) WIB
5. Beroepskosten waarvan de aftrek wordt beperkt a. Verplaatsingskosten ‣ (1) Aftrek beperkt tot 75% • Art. 66, §1 WIB • Welke kosten? bv. afschrijvingen, huurprijs, brandstofkosten, onderhouds- en herstellingskosten, verzekeringen, belasting op inverkeerstelling,... • Minderwaarden op de onder de beperking vallende voertuigen worden ook slechts voor 75% in aanmerking genomen. • Uitgesloten voertuigen: ➡ Taxidiensten ➡ Autorijscholen ➡ Voertuigen die uitsluitend aan derden worden verhuurd ‣ (2) Forfaitaire berekening van €0,15/km • Woon-werkverkeer met personenwagen (...) ➡ Alle rechtstreekse en onrechtstreekse kosten ➡ Normale route van en naar werk (niet al te strikt interpreteren) ➡ Voertuig moet ofwel eigendom zijn van belastingplichtige, ofwel op zijn naam ingeschreven zijn, ofwel gewoonlijk ter zijner beschikking gesteld zijn. • Woon-werkverkeer op andere wijze dan met personenwagen (...) ➡ Keuze tussen - Werkelijke kosten bewijzen - Werkelijke kosten forfaitair bepalen op €0,15/km (€0,145 voor fiets)
b. Restaurantkosten ‣ Art. 53, 8°bis WIB: aftrekbaar ten belope van 69% van de kosten ‣ Volledig aftrekbaar (uitz.): vertegenwoordigers van voedingssector, restaurantkosten voor Sinterklaas, Kerstmis, Nieuwjaar of patroonsfeest, sociale maaltijden 32
SVS
c. Receptiekosten ‣ Art. 53, 8° WIB: aftrekbaar ten belope van 50% van de kosten ‣ Publiciteits- en demonstratiekosten zijn in tegenstelling tot receptiekosten niet onderworpen aan de 50%-beperking. (Restrictieve interpretatie door de fiscus!) ‣ Ook uitgezonderd van beperking: personeelsfeesten ter gelegenheid van Sinterklaas, Kerstmis, Nieuwjaar of patroonsfeest, overhandiging eervolle onderscheiding, pensionering
d. Relatiegeschenken ‣ Art. 53, 8° WIB: aftrekbaar ten belope van 50% van de kosten ‣ Welke kosten? => voorwerpen van zekere waarden die periodiek of toevallig worden aangeboden in het kader van een beroepsrelatie. ‣ Uitzondering: reclameartikelen die opvallend en blijvend de benaming van de schenkend onderneming dragen => geen aftrekbeperking. Hieraan zijn wel voorwaarden verbonden: • Bestemd voor zeer grote verspreiding (geen beperkte categorie goede klanten) • Geringe waarde voor wie ze ontvangt • Opvallend en blijvend de benaming van de schenkende onderneming dragen
6. Beroepskosten aftrekbaar voor 120% a. Gemeenschappelijk vervoer van werknemers ‣ Art. 64ter WIB: Kosten van minibus, autobus, autocar,... aftrekbaar voor 120% ‣ Niet: chauffeurskosten en financiering ‣ Wel: alle andere kosten (bv. onderhoud, verkeersbelasting, verzekering, brandstof,...)
b. Kosten van beveiliging ‣ Art. 64ter, eerste lid, 2° WIB • Abonnementskosten voor de aansluiting op een vergunde alarmcentrale • Kosten bewakingsonderneming voor vervoer van geld • Kosten bewakingsonderneming voor bewaking roerende en onroerende goederen
c. Kosten ter bevordering van het fietsgebruik ‣ Art. 64ter, eerste lid, 3° WIB • Verwerving onroerend goed voor stalling van fietsen • Douches of kleedruimtes voor personeelsleden
• Fietsen en hun toebehoren zelf + onderhouds- en herstellingskosten
33
SVS
7. Niet-aftrekbare beroepskosten a. Kledijkosten ‣ Art. 53, 7° WIB: Niet specifieke beroepskledij in de regel niet aftrekbaar ‣ Uitzonderingen: • Reglementair opgelegde werkkledij bv. helmen, overalls, handschoenen, brandvrije of zuurwerend pakken • Andere bijzondere beroepskledij bv. uniformen, ziekenhuiskledij, werkvest slagers en bakkers, advocatentoga,... • Motorkledij voor woon-werkverkeer
b. Maaltijdcheques, sport- en cultuurcheques en eco-cheques ‣ Art. 53, 14° WIB ‣ Uitzondering: 1€ per maaltijdcheque
c. Sociale voordelen toegekend aan het personeel ‣ Art. 53, 14° WIB ‣ Sociale voordelen: • Collectieve voordelen (bv. sportaccomodatie, kinderopvang, extra verzekeringen,...) • Voordelen die geen bezoldiging zijn (bv. verstrekken van drank en voedsel) • Voordelen die niet rechtstreeks in verband staan met de beroepswerkzaamheid ‣ Uitzondering: kosten voor kinderopvang ten belope van €5.250
d. Kosten m.b.t. jacht, visvangst, yachten en lusthuizen ‣ Niet als beroepskosten aftrekbaar ‣ Uitzondering: belastingplichtige bewijst dat deze kosten noodzakelijk zijn voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid
e. Kosten die op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen ‣ Art. 53, 10° WIB: Overdadige kosten zijn geen fiscaal aftrekbare beroepskost ‣ Bewijslast ligt bij de fiscus.
f. Omkoping ‣ Art. 53, 24° WIB ‣ Strafrechtelijk beteugeld: art. 246 Sw.
g. Boeten ‣ Art. 53, 6° WIB: alle geldboeten, verbeurdverklaringen en straffen van alle aard ‣ Vraagstuk: ook voor administratieve geldboeten? => neen
h. Belastingen ‣ Niet-aftrekbaar: personenbelasting, voorheffingen en voorafbetalingen, roerende voorheffing ‣ Aftrekbaar: onroerende voorheffing beroepsmatige onroerende goederen, niet-aftrekbare btw, verkeersbelasting, lokale en regionale belastingen, accijnzen en douanerechten,... 34
SVS
8. Aftrekken van de netto-winst ‣ Nadat de belastbare bruto-winst is verminderd met de aftrekbare beroepskosten, kan het resultaat positief zijn = fiscale winst ‣ Deze aftrekken zijn enkel mogelijk ten belope van die fiscale winst
a. Bijkomend personeel ‣ Art. 67 WIB: vrijstelling €10.000 voor aanwerving van personeelslid integrale kwaliteitszorg ‣ Art. 67ter WIB: • Maximum 10 werknemers op einde van eerste jaar exploitatie • €3.720 per aangeworven personeelslid • Bruto dag- of uurloon max. €90,32 of €11,88
b. Stagebonus ‣ Art. 67bis WIB: 40% van de bezoldigingen die worden betaald aan de werknemers waarvoor de werkgever de stagebonus verkrijgt.
c. Sociaal passief ingevolge het eenheidsstatuut ‣ Art. 67quater WIB: • 5 dienstjaren na 1 januari 2014 • Vanaf dienstjaar 6: 3 weken bezoldiging per begonnen dienstjaar • Vanaf dienstjaar 21: 1 week bezoldiging per begonnen dienstjaar ‣ Vertrek: opname in de winst
d. Investeringsaftrek ‣ Art. 68 WIB: Nieuwe materiële en immateriële vaste activa die in België voor de beroepsactiviteit worden gebruikt. ‣ Art. 75, 4° WIB: De vaste activa moeten afschrijfbaar zijn en de afschrijvingen dienen over ten minste drie belastbare tijdperken te worden gespreid. => Dus geen gronden (niet afschrijfbaar) • Materiële en immateriële vaste activa • Uitsluitend voor beroepsdoeleinden gebruikt • Categorieën van investeringen ➡ Octrooien ➡ Investeringen voor onderzoek en ontwikkeling ➡ Energiebesparende investeringen ➡ Rookafzuigsystemen voor horeca ➡ ... ‣ Berekening van investeringsaftrek • Grondslag = aanschaffingswaarde • Basispercentage in 2015: 3,5% ➡ Verschillende verhogingen in art. 69, §1, tweede lid WIB ‣ Gespreide aftrek: art. 70 WIB
‣ Overdracht van investeringsaftrek: art. 72 WIB 35
SVS
9. Bepalen van belastbaar netto-beroepsinkomen ‣ Wanneer de belastingplichtige meerdere beroepsactiviteiten uitoefent, wordt het belastbaar netto-beroepsinkomen in de volgende bewerkingen vastgesteld ‣ (1) art. 23, §2, 1° WIB: per beroepswerkzaamheid wordt netto-beroepsinkomen bepaald ‣ (2) art. 23, §2, 2° WIB: fiscale verliezen van enige beroepswerkzaamheid aftrekken van de inkomsten van de andere beroepswerkzaamheden ‣ (3) art. 23, §2, 3° WIB: fiscale beroepsverliezen van de vorige belastbare tijdperken afgetrokken van positief resultaat van vorige twee bewerkingen. ‣ (4) vierde bewerking: de nog niet aangewende fiscale verliezen van de echtgenoot in aftrek gebracht van het beroepsinkomen van de andere echtgenoot.
36
SVS
B. Baten 1. Belastbare personen ‣ Art. 27 WIB ‣ Baten: beroepsinkomsten verkregen door beoefenaars vrije beroepen, ambten, of posten. • Vrije beroepen: advocaten, notarissen, bedrijfsrevisoren, artsen, architecten,... ➡ Worden geacht niet louter winst na te streven, maar diensten te verstrekken ➡ Definitie beoefenaar vrij beroep: art. I.1, 35° WER • Ambten of posten: notarissen, gerechtsdeurwaarders, volksvertegenwoordigers,... • Winstgevende bezigheid: beoefenen van een sport, verhuring met doorlopende prestaties van bemeubelde villa’s, inkomsten van zelfstandige onthaalouders,...
2. Belastbare baten a. Algemeen ‣ (1) Omschrijving • Art. 27, tweede alinea WIB: opsomming bestanddelen bv. ontvangsten, voordelen van alle aard, verwezenlijkte meerwaarden op activa,... • NIET: onderwaarderingen van activa en overwaarderingen van passiva ‣ (2) Ogenblik van belastbaarheid • Op het ogenblik van de inning van de vergoeding of het ereloon • Meerwaarden => ogenblik dat men een zeker en vaststaande vordering bezit
b. Ontvangsten ‣ (1) Belastbare baten: ontvangsten die verband houden met gewone beroepswerkzaamheid ‣ (2) Vrijgestelde baten: • Vrijstelling waardevermindering op vorderingen bestaat niet in het kader van baten. • Forfaitaire vergoedingen toegekend door dienst Voogdij van FOD Justitie >> eerste vijf voogdijopdrachten • Forfaitaire onkostenvergoedingen toegekend aan kunstenaars (max. €2.000) ‣ (3) Taxatieregime: • Progressieve aanslagvoeten, tenzij er een afzonderlijke aanslagvoet wordt voorzien. • Afzonderlijke aanslagvoeten voor... (art. 171 WIB) ➡ Achterstallige erelonen die door toedoen van de overheid niet betaald zijn ➡ Premie van het impulsfonds voor huisartsgeneeskunde ➡ Baten toegekend aan sportbeoefenaars, scheidsrechters, trainers,... • Een afzonderlijke aanslagvoet wordt enkel toegepast indien dit voor de belastingplichtige voordeliger is dan de toepassing van de progressieve aanslagvoeten.
c. Voordelen van alle aard ‣ Oorzakelijk verband tussen verkrijging van het voordeel en de beroepsactiviteit
‣ Art. 36 WIB: Werkelijke waarde in hoofde van de verkrijger 37
SVS
d. Verwezenlijkte meerwaarden op bedrijfsactiva ‣ Enkel de gerealiseerde meerwaarden op bedrijfsactiva zijn belastbaar. ‣ Art. 43 WIB: Zelfde berekeningswijze als in het kader van winsten. ‣ Art. 47 WIB: uitgestelde en gespreide taxatie ‣ Art. 171, 4°, a) WIB: aparte aanslagvoet (16,5%) voormeerwaarden op aandelen die meer dan vijf jaar in het beroepsvermogen verbleven.
e. Compensatievergoedingen voor een vermindering van werkzaamheid ‣ Taxatieregime: art. 171, 1°, c) en 4°, b) WIB
f. Compensatievergoedingen voor een tijdelijke derving van baten ‣ Idem supra
g. Vergoeding van parlementaire mandatarissen ‣ Art. 27, tweede lid, 5° WIB: expliciete aanmerking als baten
h. Vergoeding van provincieraadsleden ‣ Art. 27, eerste lid, 6° WIB
3. Aftrekbare beroepskosten a. Algemeen ‣ Keuze tussen werkelijke beroepskosten of forfaitaire beroepskosten ‣ Werkelijke beroepskosten • Art. 49-66bis WIB (beroepskosten) • De bedragen die partijleden doorstorten naar hun partij zijn geen beroepskosten ‣ Forfaitaire beroepskosten: • Forfait wordt geacht alle kosten te dekken. • Uitzondering: sociale zekerheidsbijdragen ex art. 52, 7° en 8° WIB • Art. 51, tweede lid, 4° WIB: ➡ 28,7% voor de eerste schijf van €3.750
(5.710 geïndexeerd)
➡ 10% voor de schijf van €3.750 - €7.450
(€11.340 geïndexeerd)
➡ 5% voor de schijf van €7.450 - €12.400
(€18.880 geïndexeerd)
➡ 3% voor de schijf boven €12.400
(€3.950 geïndexeerd)
b. Meerdere beroepsactiviteiten ‣ Binnen een zelfde beroepscategorie kan geen combinatie worden gemaakt van werkelijke en forfaitaire beroepskosten ‣ Voor verschillende inkomstencategorieën kan je verschillende soorten kostenaftrek hanteren. ‣ Bij echtgenoten en wettelijk samenwonenden: • Aftrekbare beroepskosten bij elk afzonderlijk vastgesteld • Beiden kunnen elk kiezen voor forfaitaire dan wel werkelijke kosten 38
SVS
4. Aftrekken van de netto-baten ‣ Als de belastbare bruto-baten verminderd met de aftrekbare beroepskosten een positief resultaat geven, kunnen nog enkele aftrekken gedaan worden ten belope van dat resultaat. ‣ Art. 67 WIB is niet van toepassing (aanwerving bijkomend personeel) ‣ Volgende aftrekken zijn wel mogelijk: • Bijkomend personeel o.b.v. art. 67ter WIB • Stagebonus • Sociaal passief ingevolge eenheidsstatuut • Investeringsaftrek
C. Soorten bezoldigingen • Art. 30 WIB • Onderverdeling: ‣ Bezoldigingen van werknemers ‣ Bezoldigingen van bedrijfsleiders ‣ Bezoldigingen van Meewerkende echtgenoten
D. Bezoldigingen van werknemers 1. Belastbare personen a. Dienstbetrekkingen ‣ Werknemers die werken in een dienstbetrekking via overeenkomst of buiten overeenkomst ‣ Dienstbetrekking binnen overeenkomst: • Arbeidsovereenkomsten • Opleidingsovereenkomsten ‣ Dienstbetrekkingen buiten overeenkomst: • Werknemers wiens toestand statutair geregeld is • Tewerkstelling van een wettelijke verplichting bv. tewerkgestelde werklozen • Tewerkstelling op grond van feitelijke situatie bv. nietigheid van arbeidsovereenkomst
b. Onder gezag ‣ Gezag is het criterium om te bepalen of iemand werknemer dan wel zelfstandige is.
‣ Kunstenaars: er moet geen gezagsband aangetoond worden om te genieten van sociaal werknemersstatuut.
39
SVS
c. Opbrengst van arbeid ‣ Art. 31 WIB: bezoldigingen = alle beloningen die voor de werknemer de opbrengst zijn van zijn arbeid in dienst van een werkgever. ‣ Er moet een oorzakelijk verband zijn tussen het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid en de verkregen beloning. ‣ Onkostenvergoedingen zijn niet te beschouwen als opbrengst => niet belastbaar
2. Belastbare bezoldigingen a. Algemeen ‣ Art. 31, tweede lid WIB: opsomming van bestanddelen bv. wedden, lonen, commissies, gratificaties, premies, vergoedingen, voordelen van alle aard, vervangingsinkomens, bezoldigingen na stopzetting,... ‣ Ogenblik van belastbaarheid: jaar waarin ze aan de belastingplichtige worden betaald
b. Eigenlijke bezoldigingen ‣ (1) Belastbare bezoldigingen: jaarlijks vakantiegeld, gewaarborgd week- en maandloon in geval van ziekte van de werknemer, vakbondspremies,... ‣ (2) Vrijgestelde bezoldigingen: • Kosten eigen aan de werkgever ➡ Wettelijk vermoeden dat alle sommen die betaald worden als ‘terugbetaling van kosten eigen aan de werknemer’ dat ook daadwerkelijk zijn. ➡ De bewijslast ligt bij de fiscus. ➡ Forfaitaire vergoedingen - Verplaatsingskosten - Dienstreizen - Rulings • Kunstenaars: maximumbedrag van €2.000 forfaitaire onkosten • Niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen (= bonussen) ➡ Na verwezenlijking duidelijk aflijnbare, meetbare doelstellingen ➡ Plafondbedrag van €3.100 ➡ Bijzondere sociale zekerheidsbijdrage 33% + solidariteitsbijdrage 13,07% • Eenmalige innovatiepremies: vrijstelling voor nieuwigheid die een daadwerkelijke meerwaarde betekent voor de normale activiteiten van de werkgever • Werknemersparticipaties: deel van de winst van de vennootschap besteed aan de uitgifte van aandelen die vervolgens aan werknemers worden toegekend. ‣ (3) Taxatieregime • Progressieve aanslagvoeten, tenzij er afzonderlijke aanslagvoeten voorzien zijn • Afzonderlijke aanslagvoeten worden enkel toegepast indien deze voordelig zijn • De bijzondere aanslagvoeten zijn terug te vinden in art. 171 WIB
40
SVS
c. Voordelen van alle aard ‣ Algemeen: • Om belastbaar te zijn, moet er een oorzakelijk verband bestaan tussen het voordeel en de beroepsactiviteit. • Voordelen van alle aard kunnen bestaan uit: ➡ Voordelen in natura ➡ Vergoedingen in geld waarbij eigen beroeps- of privé-kosten van de werknemer ten laste worden genomen. • Voordelen die niet in geld worden verkregen zijn belastbaar ten belope van de werkelijke waarde in hoofde van de genieter (art. 36 WIB) • Verplaatsingskosten vormen een voordeel van alle aard, maar vrijstelling is mogelijk. ‣ Werkelijke waarde: • Het bedrag dat de werkgever heeft besteed is van geen belang bij de waardering. • Waardering wordt gesubjectiveerd: “Wat is verkrijger bereid te betalen?” • Bovengrens = marktwaarde ➡ Voordelen op eigen initiatief => eerder de marktwaarde benaderen ➡ Verplichtingen => waardering lager dan marktwaarde ‣ Forfaitaire waardering • Moet verplicht worden toegepast wanneer voorzien. • (1) Goedkope of renteloze leningen: verschil tussen... ➡ De referentievoet ➡ De rentevoet die de werkgever aanrekent • (2) Beschikking over onroerende goederen (of gedeelten) (art. 18.2 KB/WIB) ➡ Principe: 100/60 (gebouwd goed), 100/90 (ongebouwd goed) ➡ Wanneer de verkrijger bijdraagt in het voordeel, wordt deze bijdrage in aftrek gebracht van het belastbaar voordeel. ➡ Geldt ook voor de huurprijs van een onroerend goed die gedragen wordt door de werkgever van de verkrijger. ➡ Geldt ook voor de huurprijs van een onroerend goed die gedragen wordt door de werkgever van de verkrijger. • (3) Verstrekking van verwarming en elektriciteit ➡ Leidinggevend personeel: - Personen belast met dagelijks beheer van de onderneming - €1.245 per jaar (verwarming) en €620 (andere doeleinden) ➡ Andere personeelsleden: €560 (verwarming), €280 (andere) • (4) Beschikking voor dienstboden, huispersoneel, hoveniers, chauffeurs,... • (5) Gebruik van een voertuig voor persoonlijke behoeften ➡ Persoonlijk gebruik: voor privé-verplaatsingen en/of woon-werkverkeer ➡ Cataloguswaarde: prijs van het voertuig in nieuwe staat bij verkoper ➡ Ouderdom van het voertuig (zie cursus p. 197)
➡ Andere factoren: CO2-percentage, minimaal voordeel, beperking pro rata temporis, persoonlijke bijdrage,... 41
SVS
• (6) Gebruik van een PC voor persoonlijke behoeften • (7) Aandelenopties ➡ Recht om aandelen te kopen tegen een vastgestelde prijs ➡ Belastbaar tijdstip: bij het toekennen van de optie ➡ Waarde: - Beursgenoteerd: laatste slotkoers van de optie die voorafgaat aan de dag van het aanbod - Niet beursgenoteerd: 18% van de gemiddelde slotkoers of de laatste slotkoers die voorafgaat aan de dag van het aanbod. ‣ Vrijgestelde voordelen: • (1) Vergoeding voor woon-werkverplaatsingen • (2) Privé-PC • (3) Sociale voordelen (art. 38, §1, eerste lid, 11° WIB) ➡ Voordelen waarvan het bedrag niet vast te stellen is ➡ Voordelen die niet de aard van werkelijke bezoldiging hebben ➡ Geringe voordelen of gelegenheidsgeschenken. Bv. huwelijkspremie, anciënniteitspremie, jubileum van de onderneming, aankoop tegen gunstprijs • (4) Maaltijdcheques, sport-/cultuur- of ecocheques • (5) Verwerven van aandelen ➡ Inschrijven op nieuwe aandelen ➡ Kopen van bestaande aandelen
d. Vergoedingen verkregen bij het stopzetten van de arbeid of het beëindigen van de arbeidsovereenkomst ‣ Belastbare vergoedingen: Naast de eigenlijke opzeggingsvergoeding zijn er nog... • Bezoldigingen die de ex-werkgever betaalt tijdens de opzeggingsperiode • Schadevergoeding bij onrechtmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst • Vergoeding voor het naleven van een niet-concurrentiebeding ‣ Vrijgestelde vergoedingen: • (1) Morele schadevergoeding: men moet aantonen welke morele schade de werknemer heeft geleden. • (2) Ontslagcompensatievergoeding: art. 38, §1, eerste lid, 27° WIB • (3) Ontslaguitkering: art. 38, §1, eerste lid, 26° WIB ‣ Taxatieregime: art. 171, 5°, a) WIB: Vergoedingen verkregen bij het stopzetten van de arbeid worden afzonderlijk belast tegen het gemiddelde tarief van het laatste jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad.
42
SVS
e. Compensatievergoeding voor tijdelijke bezoldigingsderving ‣ Omschrijving: • Art. 31, tweede lid, 4° WIB: inkomsten ontvangen ter vervanging van loon wegens ziekte, invaliditeit, werkloosheid, ongeval,... zijn belastbaar • Schadevergoedingen of paramedische kosten zijn niet belastbaar ‣ Taxatieregime: Fiscaal regime van vervangingsinkomsten. Progressief tarief van de personenbelasting, maar met bepaalde belastingsverminderingen (art. 146 WIB)
f. Bezoldigingen verkregen na stopzetting ‣ Art. 31, tweede lid, 5° WIB: • Bezoldigingen die aan de belastingplichtige zelf zijn betaald nadat hij volledig en definitief de uitoefening heeft stopgezet van de beroepsbekwaamheid waarop die bezoldigingen betrekking hebben. • Bezoldigingen die na het overlijden van de belastingplichtige aan de rechtverkrijgende zijn betaald. ‣ Taxatieregime: regime dat zou gelden wanneer de bezoldigingen door de belastingplichtige zouden zijn verkregen tijdens de beroepswerkzaamheid.
3. Aftrekbare beroepskosten ‣ Algemeen: nadat het brutobedrag van de bezoldigingen is bepaald, moeten hiervan de beroepskosten worden afgetrokken. ‣ Werkelijke beroepskosten: art. 49-66bis WIB ook van toepassing op bezoldigingen ‣ Forfaitaire beroepskosten: • Gewone forfaitaire beroepskosten ➡ 29,35% voor de eerste schijf van €3.775 ➡ 10,50% voor de schijf van €3.775 - €7.450 ➡ 8% voor de schijf van €7.450 - €12.700 ➡ 3% voor de schijf boven €12.700 • Art. 52, vierde lid WIB: Aanvullend kostenforfait lange woon-werkverplaatsingen
• Bijzonder kostenforfait voor burgemeesters, schepenen en OCMW-voorzitters
43
SVS
E. Bezoldigingen van bedrijfsleiders 1. Belastbare personen ‣ Bedrijfsleider: “de natuurlijke persoon die een opdracht uitoefent als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of gelijksoortige functies uitoefent.” ‣ Bestuursorgaan = orgaan van de vennootschap met de meest uitgebreide bevoegdheid ‣ Attractiebeginsel: • Wanneer de bestuurder zijn mandaat combineert met een arbeidsovereenkomst in dezelfde vennootschap, worden de inkomsten uit deze overeenkomsten eveneens belast als bedrijfsleidersbezoldigingen. • Speelt niet wanneer het bestuurdersmandaat onbezoldigd is.
2. Belastbare bezoldigingen ‣ Algemeen (art. 32, tweede lid WIB) ‣ Ogenblik van belastbaarheid: art. 204, 3°, b KB/WIB: jaar waarin toegekend ‣ Tantièmes en andere bezoldigingen • Deel van de winst van de vennootschap, afgenomen van de te bestemmen winst. • Voor bedrijfsleiders: geen vrijgestelde forfaitaire onkostenvergoeding voor kunstenaars, niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen, éénmalige innovatiepremies en werknemerparticipaties. ‣ Voordelen van alle aard • Sommige vrijstellingen van werknemers gelden niet voor bedrijfsleiders Bv. vergoedingen woon-werkverplaatsingen, privé-pc, inschrijven op aandelen • De bedrijfsleider kan wel genieten van de volgende vrijstellingen: ➡ Kilometervergoeding voor woon-werkverplaatsingen met de fiets ➡ Sociale voordelen ➡ Maaltijdcheques, sport-/cultuur- of ecocheques ➡ Kopen van bestaande aandelen onder de voorwaarden dat de waarde van het voordeel wordt vastgesteld op 100/120. ‣ Vergoedingen verkregen bij het stopzetten van de arbeid ‣ Compensatievergoedingen voor een tijdelijke derving van bezoldigingen ‣ Bezoldigingen verkregen na stopzetting: art. 32, tweede lid, 2° + art. 31, tweede lid 5° WIB ‣ Geherkwalificeerde huur: art. 32, al. 2, 3° WIB
44
SVS
3. Aftrekbare beroepskosten a. Algemeen: ‣ Nadat het belastbaar brutobedrag van de bezoldigingen van bedrijfsleiders is bepaald moeten hiervan vervolgens de beroepskosten in aftrek worden gebracht. ‣ Er zijn werkelijke beroepskosten en forfaitaire beroepskosten.
b. Werkelijke beroepskosten ‣ Art. 49-66bis WIB gelden ook voor bedrijfsleiders ‣ Art. 53, 2° WIB: vennootschappen moeten bedrijfsvoorheffing inhouden op de bezoldigingen van bedrijfsleiders, ook al zijn deze zelfstandig. Dit zijn geen aftrekbare kosten. ‣ Specifiek voor bedrijfsleiders: • Interesten van leningen (art. 51, 11° WIB) ➡ Schuld moet aangegaan zijn bij derden ➡ Schuld moet aangegaan zijn om aandelen te verkrijgen ➡ Vennootschap waarvan de aandelen worden verworven, moet een binnenlandse vennootschap zijn ➡ Bedrijfsleider moet van de vennootschap periodiek bezoldigingen ontvangen • Dragen van verliezen geleden door de vennootschap (art. 53, 16° WIB) ➡ Onherroepelijke en onvoorwaardelijke betaling van een som geld ➡ Met het oog op het behoud van beroepsinkomsten die de bedrijfsleider periodiek uit de vennootschap verkrijgt. ➡ Volledig gebruikt voor de aanzuivering van haar verliezen ‣ Forfaitaire beroepskosten: Art. 51 WIB • 3% van de beroepskosten • Totaal bedrag niet hoger dan €1.555,50 (geïndexeerd voor 2015 => €2.370)
F. Huwelijksquotiënt • Gemeenschappelijke aanslag >> volledige decumul (aparte vaststelling belastbaar inkomen) ‣ 1 belastingplichtige heeft beroepsinkomen ‣ 2 beroepsinkomens, maar 1 zeer laag inkomen • Berekening (art. 88-89 WIB) ‣ 30% op netto-beroepsinkomen, max. €6.700 ‣ Progressief belastbaar beroepsinkomen ‣ Tot en met 3de bewerking
• Behoud oorspronkelijke kwalificatie: toegekende gedeelte wordt als persoonlijk beroepsinkomen beschouwd, maar blijft oorspronkelijke kwalificatie behouden (winst, baat, bezoldiging,...)
45
SVS
VI. Diverse inkomsten A. Occasionele winsten of baten 1. Omschrijving ‣ Art. 90, 1° WIB: Diverse inkomsten = winsten of baten die voortkomen uit enige prestatie, verrichting, speculatie of dienst buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid. ‣ NIET: inkomsten uit normale verrichtingen van beheer van een privé-vermogen ‣ Bestanddelen • Buiten de beroepswerkzaamheid: niet regelmatig • Enige prestatie, verrichting of dienst: actieve tussenkomst belastingplichtige • Normaal beheer van privé-vermogen: ➡ Verrichtingen met betrekking tot onroerende goederen, portefeuillewaarden en roerende voorwerpen. ➡ Niet: meerwaarden op aandelen van het privé-vermogen (art. 90, 9° WIB) ‣ Typedwang: Art. 90, 1° WIB stelt dat deze inkomsten niet als diverse inkomsten mogen worden aangeduid: • Inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie roerende goederen • Inkomsten uit het verhuren van onroerende goederen.
2. Ogenblik van belastbaarheid ‣ Art. 204, 4°, a) KB/WIB: belastbaar in het tijdperk waarin ze worden vastgesteld of vermoed ‣ Inkomsten zijn belastbaar op het moment van werkelijke ontvangsten.
3. Belastbaar nettobedrag ‣ Art. 97, §1 WIB: brutobedrag verminderd met de werkelijke uitgaven of lasten
4. Overdracht van verliezen ‣ Als de diverse inkomsten een negatief saldo opleveren, mag dit verlies niet worden aangerekend op de andere inkomstencategorieën. ‣ Verlies mag enkel afgetrokken worden van winsten of baten die tijdens de volgende vijf belastbare tijdperken worden behaald uit prestaties ex art. 90, 1° WIB (diverse inkomsten)
5. Taxatieregime ‣ Aanslagvoet van 33%, tenzij progressieve aanslagvoeten voordeliger zijn.
46
SVS
B. Prijzen, subsidies, renten en pensioenen toegekend aan geleerden, schrijvers of kunstenaars ‣ Omschrijving • Art. 90, 2°, eerste lid WIB • Prijzen zijn slechts belastbaar voor zover ze meer bedragen dan €2.500 ‣ Ogenblik van belastbaarheid: tijdperk waarin ze worden betaald of toegekend ‣ Taxatieregime: 16,5% (tenzij progressieve aanslagvoet voordeliger is) (art. 171, 4°, c) WIB)
C. Uitkeringen tot onderhoud 1. Omschrijving ‣ Art. 90, 3° WIB: drie voorwaarden om als diverse inkomsten beschouwd te worden: • (1) uitkering op grond van verplichting ex B.W. of Ger. W. • (2) Regelmatig betaalde onderhoudsgelden of vervangend kapitaal • (3) Genieter maakt geen deel uit van het gezin van de schuldenaar ‣ Onderhoudsgelden die een ouder ontvangt voor een kind zijn geen diverse inkomsten voor de ouder, maar van het kind zelf.
2. Ogenblik van belastbaarheid ‣ Art. 204, 4°, b) KB/WIB ‣ Belastbaar in het tijdperk waarin ze worden betaald of toegekend
3. Belastbaar nettobedrag ‣ Art. 99 WIB: 80% van betaalde/toegekende bedrag mag in aanmerking genomen worden.
4. Taxatieregime ‣ Art. 90, 3° WIB: Indien het belastbaar inkomen de belastingvrije som niet overschrijdt, is er geen belasting verschuldigd ‣ Art. 90, 4° WIB: Afzonderlijk regime voor uitkeringen die retroactief worden toegekend.
D. Diverse inkomsten van roerende aard 1. Omschrijving ‣ Art. 90, 5° WIB: opsomming • Onderverhuring of overdracht van huur van onroerende goederen • Inkomsten uit plakbrieven of andere reclamedragers op eigen onroerend goed ‣ Art. 90, 6° WIB: Loten van effecten van leningen
‣ Art. 90, 7° WIB: opbrengsten van verhuur jacht-, vis- en vogelvangstrechten
47
SVS
2. Onderverhuur of overdracht van huur ‣ Belastbare inkomsten: • Zowel op bebouwde als op onbebouwde onroerende goederen van toepassing • Gebouw gemeubileerd in huur genomen: volledige inkomen = divers inkomen • Gebouw door huurder gemeubileerd: ➡ 60% Divers inkomen ➡ 40% Roerend inkomen ‣ Belastbaarheid: art. 204, 4°, b) KB/WIB ‣ Belastbaar nettobedrag (Art. 100, eerste lid, 1° WIB) => Brutoinkomsten — kosten ‣ Roerende voorheffing: 25% ‣ Taxatieregime: Art. 171, 3° WIB => 25%, tenzij progressieve aanslagvoeten voordeliger zijn
3. Concessie voor plakbrieven of andere reclamedragers ‣ Belastbare inkomsten: inkomsten door plaatsing van reclame op een muur, een gevel een dak,... of een perceel grond. ‣ Ogenblik van belastbaarheid: art. 204, 4°, b) KB/WIB ‣ Belastbaar nettobedrag (Art. 100, eerste lid, 2° WIB) => Brutoinkomsten — kosten ‣ Roerende voorheffing: 25% ‣ Taxatieregime: Art. 171, 3° WIB => 25%, tenzij progressieve aanslagvoeten voordeliger zijn
4. Loten van effecten van leningen ‣ Art. 90, 6° WIB ‣ Ogenblik van belastbaarheid: art. 204, 4°, b) KB/WIB ‣ Belastbaar nettobedrag: terugbetalingswaarde van de door loting uitgetrokken effecten ‣ Roerende voorheffing: 25% ‣ Taxatieregime: Art. 171, 3° WIB => 25%, tenzij progressieve aanslagvoeten voordeliger zijn
5. Opbrengsten van verhuring van jacht-, vis- en vogelvangstrechten ‣ Art. 90, 7° WIB ‣ Ogenblik van belastbaarheid: art. 204, 4°, b) KB/WIB ‣ Belastbaar nettobedrag: verkregen bedrag ‣ Roerende voorheffing: 25% ‣ Taxatieregime: Art. 171, 3° WIB => 25%, tenzij progressieve aanslagvoeten voordeliger zijn
48
SVS
E. Meerwaarden op onroerende goederen 1. Meerwaarden op ongebouwde onroerende goederen a. Belastbare inkomsten: ‣ Meerwaarden naar aanleiding van overdracht onder bezwarende titel van ongebouwde onroerende goederen: • Wanneer die onroerende binnen acht jaar na verkrijging onder bezwarende titel vervreemd worden. • Wanneer die goederen bij schenking onder levenden werden verkregen en zijn vervreemd binnen drie jaar na de schenking én binnen acht jaar na de datum van de authentieke akte van verkrijging onder bezwarende titel door de schenker. ‣ Bepaalde gebouwen worden gelijkgesteld met ongebouwde onroerende goederen. Dit is het geval als de verkoopwaarde van het gebouw lager is dan 30% van het geheel (grond + gebouw)
b. Ogenblik van belastbaarheid ‣ Art. 204, 4°, c) KB/WIB
c. Belastbaar nettobedrag ‣ Art. 101, §1 WIB: verschil tussen: • Prijs waartegen het goed werd overgedragen • Verkrijgingsprijs of verkrijgingswaarde ‣ De kosten van verkrijging en overgang mogen forfaitair op 25% vastgesteld worden
d. Overdracht van verliezen ‣ Art. 90, 8° WIB: als deze verrichtingen verliezen opleveren, mag dit verlies niet worden aangerekend op de andere diverse inkomsten van dat belastbaar tijdperk. ‣ De verliezen mogen enkel in aftrek worden gebracht van de diverse inkomsten ex art. 90, 8° WIB die tijdens de volgende vijf belastbare tijdperken worden verwezenlijkt.
e. Taxatieregime ‣ Art. 171, 1°, b) WIB: 33% wanneer het onroerend goed wordt ontvreemd binnen de vijf jaar na verkrijging onder bezwarende titel.
‣ Art. 171, 4°, d) WIB: 16,5% wanneer het onroerend goed wordt ontvreemd meer dan vijf jaar na de verkrijging onder bezwarende titel.
49
SVS
2. Meerwaarden op gebouwde onroerende goederen a. Belastbare inkomsten ‣ Meerwaarden naar aanleiding van overdracht onder bezwarende titel van gebouwde onroerende goederen: • Wanneer die onroerende goederen vervreemd worden binnen vijf jaar na verkrijging • Wanneer die onroerende goederen bij schenking onder levenden werden verkregen en zijn vervreemd binnen de drie jaar na de schenking én binnen de vijf jaar na de datum van verkrijging door de schenker. • Wanneer de belastingplichtige het gebouw zelf heeft opgetrokken binnen de vijf jaar na de verkrijging van de grond en het geheel wordt vervreemd binnen de vijf jaar na de datum van de eerste ingebruikneming van het gebouw. ‣ Art. 90, 10° WIB is ook van toepassing bij meerwaarden op de overdracht van andere zakelijke genotsrechten zoals erfpacht, opstal en vruchtgebruik. ‣ Om belastbaar te zijn als divers inkomen, mogen de onroerende goederen niet voor beroepswerkzaamheden gebruikt worden.
b. Vrijstelling voor de eigen woning ‣ Art. 93bis WIB: vrijstelling wanneer meerwaarden worden behaald op de overdracht van de eigen woning. • Overdracht ten bezwarende titel • Gedurende een ononderbroken periode van ten minste 12 maanden eigen woning geweest van de belastingplichtige ‣ Tussen de periode van 12 maanden en de vervreemding mag maximaal 6 maanden liggen.
c. Ogenblik van de belastbaarheid ‣ Art. 204, 4°, d) KB/WIB
d. Belastbaar bedrag ‣ Idem ongebouwde onroerende goederen
e. Overdracht van verliezen ‣ Idem ongebouwde onroerende goederen
f. Taxatieregime ‣ Aanslagvoet van 16,5% (art. 171, 4°, e) WIB) ‣ Tenzij toepassing van de progressieve aanslagvoeten voordeliger is
50
SVS
F. Meerwaarden op aandelen 1. Abnormaal beheer van privé-vermogen / speculatie ‣ Ratio: optreden tegen zogenaamde interne meerwaarden ‣ Aandeelhouders richten een tweede vennootschap op en verkopen de aandelen van de eerste vennootschap hieraan. De meerwaarden hierop zijn interne meerwaarden. ‣ Afzonderlijke aanslagvoet van 33%, tenzij progressieve aanslagvoeten voordeliger zijn.
2. Belangrijke deelneming ‣ Aandelen in een buiten de EER gevestigde rechtspersoon ‣ Belangrijke deelneming = meer dan 25% van de aandelen van de vennootschap in bezit ‣ Belastbare meerwaarde = (art. 102 WIB) verschil tussen ontvangen prijs en de prijs waarvoor de aandelen werden verkregen
G. Vergoedingen voor uitvindingen • Art. 90, 12° WIB: persoonlijke vergoedingen uit exploitatie van een uitvinding, betaald door universiteiten, hogescholen het Federaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek,... • Art. 102bis WIB: forfaitaire kostenaftrek van 20%
• Aanslagvoet van 33%, tenzij toepassing van de progressieve aanslagvoeten voordeliger is.
51
SVS
VII. Totaal netto-inkomen • Optelsom: ‣ Netto-onroerende inkomsten ‣ Netto-roerende inkomsten ‣ Netto-beroepsinkomsten ‣ Netto-diverse inkomsten • De roerend inkomsten behoren niet tot het totale netto-inkomen wanneer een beroep wordt gedaan op de bevrijdende roerende voorheffing (zie supra) • Gemeenschappelijke aanslag: ‣ Art. 127 WIB ‣ Volledige decumul: afzonderlijk netto-inkomen vastgesteld per partner
VIII.Aftrekbare bestedingen • Art. 104 WIB: Uitgaven die aftrekbaar zijn • De enige die de facto nog overblijft is de betaling van onderhoudsgelden ‣ Deze bestedingen zijn slechts ten belope van 80% fiscaal aftrekbaar ‣ Onderhoudsgelden die door beide belastingplichtigen samen verschuldigd zijn, worden evenredig in aftrek gebracht op de totale netto-inkomens van beide belastingplichtigen. • Belastbaar inkomen = netto-inkomen — aftrekbare bestedingen
IX. Toepassen van de belastingtarieven A. Progressieve tarieven • Vijf inkomstenschijven • Geïndexeerd voor 2015: ‣ 25% voor de schijf van €0,01 - €8.680 ‣ 30% voor de schijf van €8.680 - €12.360 ‣ 40% voor de schijf van €12.360 - €20.600 ‣ 45% voor de schijf van €20.600 - €37.750 ‣ 50% voor de schijf vanaf €37.750
B. Afzonderlijke aanslagvoeten Voor sommige inkomsten is een aparte aanslagvoet voorzien in art. 171 WIB
52
SVS
X. Belastingvermindering voor de belastingvrije som A. Basisbedrag • Iedere belastingplichtige heeft een belastingvrije som van €4.095 • Geïndexeerd voor 2015 => €7.070 • Het basisbedrag kan opgetrokken worden voor belastingplichtigen met een laag of middelgroot belastbaar inkomen: ‣ Inkomen < €15.220 => belastingvrije som = €4.260 ‣ Inkomen tussen €15.220 en €15.385 => belastingvrije som = €4.260 – verschil tussen belastbaar inkomen en €15.220
B. Verhoging voor kinderen en andere personen ten laste 1. Algemeen ‣ Voor bepaalde categorieën van personen kan de belastingvrije som verhoogd worden ‣ Kinderen, zijverwanten, persoenen met wie men samenwoont,...
2. Bedrag van de verhoging ‣ Per kind • 1 kind: €870 • 2 kinderen: €2.240 • 3 kinderen: €5.020 • 4 kinderen: €8.120 ‣ Gehandicapte kinderen tellen voor twee
‣ Andere personen: €870 p.p.
53
SVS
XI. Belastingvermindering voor buitenlandse inkomsten • De personenbelasting wordt geheven op het totaal inkomen, dus in principe ook op het inkomen van buitenlandse oorsprong. • Er bestaan verdragen ter voorkoming van dubbele belasting • Nadat de om te slane belasting is verminderd met de belastingvermindering voor buitenlandse inkomsten wordt de hoofdsom verkregen.
A. Dubbelbelastingverdrag • Progressievoorbehoud => personenbelasting berekend op alle in België progressief te belasten inkomsten, verhoogd met het bedrag van de in België vrijgesteld buitenlandse inkomsten. • Art. 155, eerste lid WIB: De belastingvermindering wordt toegekend aan het gedeelte dat op de vrijgestelde buitenlandse inkomsten betrekking heeft
B. Geen dubbelbelastingverdrag • Vermindering met de helft van de buitenlandse inkomsten • Toepassingsgevallen: ‣ Inkomsten uit buitenlandse onroerende goederen (art. 156, eerste lid, 1° WIB) ‣ In het buitenland behaalde en belaste beroepsinkomsten (art. 156, eerste lid, 2° WIB) ‣ In het buitenland behaalde en belaste winsten of baten (art. 156, eerste lid, 3° a) WIB) ‣ Prijzen, subsidies, renten of pensioenen (art. 156, eerste lid, 3°, b) WIB) ‣ Onderhoudsuitkeringen ten laste van niet-rijksinwoners (art. 156, eerste lid, 3°, c) WIB)
54
SVS
Hoofdstuk 3: Vennootschapsbelasting I. Toepassingsgebied van vennootschapsbelasting • Principiële methode: art. 179 WIB j.° 182 WIB • Negatieve enumeratiemethode: uitzonderingen ex art. 180 en 181 WIB
A. Belastingplichtigen onderworpen aan vennootschapsbelasting • Art. 179 WIB: Binnenlandse vennootschappen zijn onderworpen aan vennootschapsbelasting. • Art. 2, §1, 5°, a) WIB: Definitie binnenlandse vennootschappen ‣ Regelmatig opgericht zijn ‣ Rechtspersoonlijkheid bezitten ‣ Onderneming exploiteren of zich bezighouden met winstgevende verrichtingen ‣ In België gevestigd zijn
1. Regelmatig opgericht zijn ‣ Art. 29, §2, 1° WIB: onregelmatig opgerichte handelsvennootschappen => VZW’s ‣ Vennootschappen die het voorwerp zijn van andere onregelmatigheden blijven aan de vennootschapsbelasting onderworpen.
2. Rechtspersoonlijkheid ‣ Omschrijving • Geen onderscheid tussen privaat- en publiekrechtelijke rechtspersonen. • Handelsvennootschappen verkrijgen rechtspersoonlijkheid vanaf de dag van neerlegging van de oprichtingsakte ter griffie van de Rechtbank van Koophandel. • Geen rechtspersoonlijkheid: ➡ De maatschap ➡ Tijdelijke handelsvennootschap ➡ Stille handelsvennootschap ‣ Geen fiscale consolidatie: • Elke rechtspersoon wordt afzonderlijk belast. Er wordt dus geen rekening gehouden met verbondenheid tussen bepaalde rechtspersonen.
• Op die manier wordt de discussie over gehanteerde prijzen bij transacties tussen verbonden ondernemingen vermeden (transfer pricing)
55
SVS
3. Onderneming exploiteren of winstgevende verrichtingen uitvoeren ‣ Omschrijving • Niet noodzakelijk nastreven van winst. Het volstaat dat de vennootschap zich met een bestendige beroepswerkzaamheid bezighoudt die in feite winsten oplevert. • “Verrichtingen van winstgevende aard”: activiteiten die bij natuurlijke personen belastbaar zijn als baten • Ook rechtspersonen zonder winstoogmerk in principe onderworpen. Bepaalde rechtspersonen worden automatisch onderworpen aan vennootschapsbelasting. ‣ Uitgesloten rechtspersonen zonder winstoogmerk: • Art. 182 WIB - handelingen geacht niet met winstoogmerk gesteld te zijn: ➡ Alleenstaande of uitzonderlijke verrichtingen bv. sporadisch organiseren van tombola’s, galabal, fuif,... ➡ Beleggen van fondsen ingezameld in het kader van statutaire opdracht (= roerende of onroerende beleggingsverrichtingen in het kader van de maatschappelijke werkzaamheid van de rechtspersoon) ➡ Bedrijvigheid die slechts bijkomstig wordt uitgevoerd - Lucratieve handels- of nijverheidsactiviteiten door vzw’s. - Bijkomstig ≠ aanvullend => de niet-economische activiteiten zijn belangrijker dan de economische activiteiten - De opbrengsten moeten aangewend worden voor de realisatie van het ideële oogmerk van de vzw. • Een lichaam zonder winstoogmerk wordt aan de vennootschapsbelasting onderworpen wanneer het voor zijn hoofdbezigheid werkt met een economisch doel. ➡ Beoordeling aan de hand van factoren: - Aangewende verkoop- en distributiemethoden - Ingezet personeel - Wijze waarop de verrichtingen worden gefinancierd. ➡ Test: “Is deze rechtspersoon concurrentieel” => Zo ja => Venn. Belasting.
4. In België gevestigd zijn ‣ Maatschappelijke zetel of voornaamste inrichting in België ‣ In ons recht: Maatschappelijke zetel = statutaire zetel ‣ Als de maatschappelijke zetel feitelijk verschilt met de statutaire zetel, bepaalt de ligging van de voornaamste inrichting al dan niet of de vennootschap onderworpen wordt aan Venn. B. = Leer van de werkelijke zetel
56
SVS
B. Uitgesloten van de vennootschapsbelasting 1. Publieke rechtspersonen ‣ Art. 180 WIB sluit van de vennootschapsbelasting uit: • Verenigingen opgericht tot exploitatie van de havens • Nationale Delcrederedienst • Belgische Maatschappij voor de Financiering van de nNijverheid • Participatiefondsen • ...
2. Bevoorrechte activiteiten ‣ Verenigingen zonder winstoogmerk en andere rechtspersonen die geen winstoogmerk nastreven en die in de domeinen opgesomd in art. 181 WIB actief zijn: uitgesloten ‣ Opsomming: • Beroepsverenigingen • Professionele of interprofessionele secretariaten • Sociale verzekeringskassen • Onderwijsinrichtingen • Handelsbeurzen of tentoonstellingen • Dienst voor gezins- en bejaardenhulp
• (...)
57
SVS
II. Grondslag van de vennootschapsbelasting A. Regels van de winst • Art. 1, §1, 2° WIB: inkomen = alles wat een zaak periodiek aan vruchten voortbrengt, zonder haar wezen te veranderen of haar substantie aan te tasten. • Art. 183 WIB: de inkomsten die onderworpen zijn aan Venn. B zijn in principe dezelfde als die voor personenbelasting. • Vennootschapsbelasting: enkel beroepsinkomsten, geen (on)roerende en diverse inkomsten
B. Belastbare winst 1. Inkomsten uit onroerende goederen a. Algemeen ‣ Art. 7-15 WIB: Niet van toepassing (K.I. en huurwaarde komen niet aan bod) ‣ Onroerende goederen niet verhuurd: opbrengsten = belastbare winst ‣ Onroerende goederen wel verhuurd: huurgelden en huurvoordelen toegevoegd aan de andere belastbare winst.
2. Inkomsten uit roerende goederen a. [Niet kennen] b. Verkregen dividenden ‣ Definitief belast inkomen (DBI) • Situering ➡ Winstuitkeringen tussen twee vennootschappen loopt het risico twee of meer keer belast te worden (zowel in hoofde van de aandeelhoudende vennootschap, als in hoofde van de vennootschap die winst uitkeert). ➡ DBI-aftrek - Art. 202 WIB: 95% van het belastbaar bedrag mag geweerd worden uit de winst van de ontvangende vennootschap-aandeelhouder. • Voorwaarden: ➡ Participatievoorwaarde: de ontvangende vennootschap moet een deelneming bezitten van ten minste 10% of met een aanschaffingswaarde van ten minste €2.500.000 ➡ Permanentievoorwaarde: de inkomsten moeten betrekking hebben op aandelen die gedurende een periode van minstens 1 jaar werden behouden. ➡ Taxatievoorwaarde: de DBI-aftrek is enkel bedoeld voor vennootschappen die effectief onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting. De DBI-aftrek geldt niet voor de volgende gevallen: - Een vennootschap die niet aan vennootschapsbelasting onderworpen is. - Een vennootschap die niet aan een buitenlandse belasting van gelijke aard is onderworpen. - Een vennootschap die gevestigd is in een land waar de belastingsregels aanzienlijk gunstiger zijn dan in België. (Art. 203, §1, tweede lid WIB) 58
SVS
• Andere uitsluitingen van DBI-aftrek: ➡ Financieringsvennootschappen: dienstverrichtingen van financiële aard ten voordele van andere vennootschappen waarmee zij geen band hebben ➡ Thesaurievennootschappen: verrichtingen van geldbeleggingen ➡ Beleggingsvennootschappen bv. SICAV, BEVEK, BEVAK,... ‣ Uitoefening van de DBI-aftrek • Aftrek ten belope van het fiscaal resultaat ➡ Dividenden + eventueel ingehouden roerende voorheffing = fiscaal resultaat ➡ 95% van fiscaal resultaat = aftrekbaar bedrag • Overdracht van DBI-overschotten: ➡ Wanneer? => Als het fiscaal resultaat kleiner is dan de DBI-aftrek ➡ Art. 205, §3 WIB: De overschot van de DBI-aftrek mag overgedragen worden naar volgende belastbare tijdperken. ➡ Dit geldt ook voor de meeste landen waarmee België een dubbelbelastingverdrag heeft afgesloten. ➡ Dividenden van vennootschappen buiten de EER of zonder dubbelbelastingverdrag komen meestal niet in aanmerking voor de overdracht. ‣ Verzaking roerende voorheffing op verkregen dividenden • Er wordt in principe 25% roerende voorheffing ingehouden op dividenden. • Art. 106, §1 KB/WIB: niet op dividenden van een buitenlandse vennootschap. • Art. 106, §6 KB/WIB: niet op dividenden uit dochtervennootschappen.
c. Verwezenlijkte meerwaarden op aandelen ‣ Vrijgestelde meerwaarden: • Art. 192, §1, eerste lid WIB: meerwaarden op aandelen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen voor DBI-aftrek. • Meerwaarden moeten worden gerealiseerd: uitgedrukte niet-verwezenlijkte meerwaarden op aandelen komen niet in aanmerking voor de vrijstelling van art. 192, §1, eerste lid WIB. • De vrijstelling geldt niet: ➡ Voor aandelen waarop eerst waardeverminderingen zijn geboekt ➡ Meerwaarden op aandelen naar aanleiding van de gehele of gedeeltelijke verdeling van het vermogen van de vennootschap of de verkrijging van eigen aandelen door de vennootschap. ‣ Voorwaarden voor de vrijstelling: • Permanentievoorwaarde: één jaar volle eigendom • Kleine vennootschap: art. 15 W. Venn. bepaalt welke vennootschappen klein zijn.
d. Uitgedrukte niet-verwezenlijkte meerwaarden op aandelen ‣ Art. 44, §1, 1° WIB: vrijstelling van uitgedrukte maar niet-verwezenlijkte meerwaarden
‣ Onaantastbaarheidsvoorwaarde: de meerwaarde is en blijft geboekt op één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief en dient niet tot grondslag voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve of van enige beloning of toekenning (art. 190, tweede lid WIB) 59
SVS
e. Octrooi-inkomsten ‣ Situering: • Octrooien kunnen in licentie gegeven worden of zelf geëxploiteerd worden. • Om België aantrekkelijker te maken voor technologische vennootschappen, heeft de wetgever de aftrek voor octrooi-inkomsten ingevoerd. (art. 205 WIB) ‣ Ontwikkelde of verbeterde octrooien: • Octrooien of aanvullende beschermingscertificaten die door de vennootschap werden ontwikkeld in onderzoekscentra die een bedrijfsafdeling vormen. • Octrooien die verworven werden, op voorwaarde dat de producten in kwestie door de vennootschap werden verbeterd in eigen onderzoekscentra. ‣ Berekening van de octrooiaftrek: • Winst van belastbaar tijdperk wordt verminderd met 80% van het octrooi-inkomen. • Octrooi-inkomen: ➡ Vergoedingen voor licenties die door de vennootschap werden verleend. ➡ Vergoedingen die aan de vennootschap zouden verschuldigd zijn, mochten de octrooien waarvan zij gebruik maken van een derde zijn. • Vermindering met vergoedingen of afschrijvingen verbonden aan de octrooien. ‣ Uitoefening van de octrooiaftrek: • De aftrek kan slechts gebeuren ten belope van het positief fiscaal resultaat waarover de vennootschap beschikt. • Er kan niet onder nul gegaan worden
3. Abnormale of goedgunstige voordelen a. Situering ‣ Bij multinationale groepen bestaat het gevaar van artificiële winstverschuivingen. Ze lokaliseren de winst op de plaats waar het belastingsregime het gunstigst is. ‣ Werkwijze: • Kunstmatig opdrijven van kosten of afzien van potentiële winst • Verrekenprijzen die groepsvennootschappen elkaar aanrekenen voor diensten ‣ Art. 26 WIB: wanneer een in België gevestigde onderneming abnormale of goedgunstige voordelen verleent, worden deze bij haar eigen winst gevoegd. • ...tenzij die voordelen in aanmerking komen voor het bepalen van de belastbare inkomsten van de verkrijger. • Art. 49 WIB (beroepskosten) en 54 WIB (interest) blijven werkzaam
b. Begrip ‘abnormale of goedgunstige voordelen’ ‣ Definitie: een verrijking van de genieter zonder gelijkwaardige tegenprestatie ten voordele van de verstrekker. ‣ Hof van Cassatie: ‘abnormaal’ = wanneer het, gelet op economische omstandigheden van het ogenblik, indruist tegen de gewone gang van zaken, gevestigde regels of gebruiken. ‣ Arm’s length principe: abnormale voordelen zijn handelingen die volstrekt onafhankelijke vennootschappen niet tegenover elkaar zouden stellen. 60
SVS
c. In aanmerking komen voor het bepalen van de belastbare inkomsten ‣ Art. 26 WIB is niet van toepassing wanneer de voordelen in hoofde van de verkrijger in aanmerking komen voor het bepalen van zijn belastbaar inkomen. • Het gaat niet om voordelen verleend aan Belgische vennootschappen. • Voordelen worden dan immers steeds in aanmerking genomen bij het bepalen van de belastbare winst. ‣ Wanneer wordt art. 26 WIB dan wél toegepast? • In België gevestigde ondernemingen die een afhankelijkheidsband hebben met een buitenlandse belastingplichtige onderneming • Voordelen verleend aan buitenlandse ondernemingen die in eigen land niet aan inkomstenbelasting onderworpen zijn of een gunstiger belastingsregime kennen. • Voordelen verleend aan buitenlandse ondernemingen die belangen gemeen hebben met de vorige twee categorieën.
d. Verhouding met art. 49 WIB ‣ Art. 49 WIB laat op zich niet geen aftrek van abnormale voordelen toe als beroepskost. ‣ De aftrek van abnormale kosten mag op basis van art. 49 WIB verworpen worden, ook al wordt de verkrijger erop belast. Er is geen schending van het gelijkheidsbeginsel (Gw. H.)
4. Meerwaarden a. Uitgestelde en gespreide taxatie ‣ Art. 47 WIB: bijzonder taxatieregime voor meerwaarden op (im)materiële vaste activa Uitzonderingen (zie infra) ‣ Betekenis: Wanneer het bedrag van een verkregen vergoeding/verkoopwaarde wordt wederbelegd, wordt de gerealiseerde meerwaarde gespreid belast in verhouding met de afschrijvingen op de verworven goederen. ‣ Art. 190, vierde lid WIB: De voorlopig niet belaste meerwaarde wordt als winst van dat belastbaar tijdperk beschouwd.
b. Vrijgestelde meerwaarden ‣ Vrijstellingen • Art. 44, §1, 2° WIB: monetaire meerwaarden • Art. 44, §2 WIB: land- en tuinbouwondernemingen • Art. 44bis WIB: bedrijfsvoertuigen • Art. 44ter WIB: binnenschepen
‣ Bijkomende voorwaarde: de vennootschap moet ten belope van het bedrag van de meerwaarde aan de onaantastbaarheidsvoorwaarde voldoen.
61
SVS
5. Subsidies ‣ Subsidies behoren tot de belastbare winst ‣ Kapitaalsubsidies worden gespreid op basis van art. 362 WIB ‣ Gewestelijke kapitaal- en interestsubsidies: • Vrijgesteld in de vennootschapsbelasting: subsidies die in het kader van economische expansiewetgeving worden toegekend aan vennootschappen om materiële en immateriële vaste activa aan te schaffen. • Indien de gesubsidieerde activa worden vervreemd gedurende de eerste drie jaren van de investering, wordt het bedrag van de voorheen vrijgestelde winst geacht een winst te zijn. ‣ Tewerkstellingspremies en beroepsoverstappremies: • Alle financiële tussenkomsten die worden toegekend ten voordele van de aanwerving van achtergestelde werknemers.
C. Beroepskosten • Inkomsten van een vennootschap zijn altijd beroepsinkomsten • Kosten van een vennootschap zijn niet altijd beroepskosten. • Art. 49-66bis WIB zijn eveneens van toepassing, maar er zijn verschillen met de personenbelasting
1. Aftrekbare beroepskosten ‣ Waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen • NIET aftrekbaar als beroepskost • Uitzondering: minderwaarden op aandelen na gehele verdeling van vennootschap ‣ Afschrijvingen • Bij fiscale aftrek van het eerste jaar wordt een volledige jaarafschrijving enkel aanvaard als het gaat om een kleine vennootschap (ex art. 15 W. Venn.) • Voor andere vennootschappen wordt in het boekjaar waarin het actief is verkregen slechts een pro rata temporis afschrijving aanvaard. • Bijkomende aanschaffingskosten en onrechtstreekse productiekosten (art. 62 WIB) kunnen enkel door kleine vennootschappen afgeschreven worden (196, §2 WIB) ‣ Interesten van leningen • Art. 185, §14 WIB: Vennootschappen zijn belastbaar op het totale bedrag van de winst, uitgekeerde dividenden inbegrepen. • Wanneer de geldlening verstrekt is door een binnenlandse vennootschap bepaalt art. 18, tweede lid WIB dat de interesten geen aanleiding geven tot herkwalificatie. ‣ Bezoldigingen van het personeel • Art. 52, 3° WIB: bezoldigingen van personeelsleden en ermee verband houdende kosten zijn aftrekbaar als beroepskosten. • Art. 195, §1, eerste lid WIB: Bedrijfsleiders worden inzake beroepskosten met werknemers gelijkgesteld.
62
SVS
2. Beroepskosten waarvan de aftrek wordt beperkt ‣ Autokosten ‣ In de vennootschapsbelasting wordt het percentage van 75% vervangen door een percentage afhankelijk van de CO2-uitstoot van het voertuig. ‣ Kosten m.b.t. een elektrisch voertuig => 120% aftrekbaar (zie hieronder)
3. Beroepskosten aftrekbaar voor 120% (art. 64ter, eerste lid WIB) ‣ Gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden ‣ Beveiligingsuitgaven ‣ Kosten die gedaan zijn om personeelsleden aan te moedigen de fiets te gebruiken ‣ Kosten m.b.t. een elektrisch voertuig
4. Niet-aftrekbare beroepskosten (belastingen) ‣ Zie artikel 198 WIB
D. Aftrekken van de netto-winst • Nadat het fiscaal resultaat is berekend, kunnen van eventuele winst nog bepaalde zaken afgetrokken worden om winst vrij te stellen van belasting. ‣ Bepaalde roerende inkomsten ‣ DBI-aftrek ‣ Aftrek voor octrooi-inkomsten ‣ Aftrek voor risicokapitaal (“notionele interestaftrek”) ‣ Vorige fiscale verliezen ‣ Investeringsaftrek • Aftrek voor risicokapitaal ‣ Fictieve rente die wordt berekend op basis van het vermogen van ondernemingen onderworpen aan de Belgische vennootschapsbelasting. ‣ Art. 205quater, §1 WIB: Een vast percentage (2,63% voor 2015) wordt toegepast op het eigen vermogen van de vennootschap. Dit wordt afgetrokken van het belastbaar inkomen. • Investeringsaftrek ‣ Voordeel van de investeringsaftrek is afhankelijk van de aard van de activa waarin wordt geïnvesteerd ‣ Onderscheid tussen de eenmalige investeringsaftrek en de gespreide investeringsaftrek: Voor de gespreide investeringsaftrek: enkel de ondernemingen die op de eerste dag van het belastbaar tijdperk waarin de activa zijn aangeschaft of tot stand gebracht minder dan 20 werknemers tewerkstellen. ‣ Overige vaste activa • Investeringsaftrek voor deze overige vaste activa werd in de VB op 0 gezet: zowel voor de zogenaamde KMO vennootschappen als voor de andere vennootschappen
• KMO-vennootschappen: binnenlandse vennootschappen waarvan de aandelen voor meer dan de helft toebehoren aan één of meer natuurlijke personen die de meerderheid van het stemrecht vertegenwoordigen 63
SVS
• De aandelen moeten maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen. De investeringsaftrek voor de overige vaste activa wordt tijdelijk heringevoerd voor vennootschappen die klein zijn ➡ Investeringsaftrek geldt voor de vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht in de jaren 2014 en 2015. ➡ Bedraagt 4% ➡ Toegepast indien vennootschap onherroepelijk verzaakt aan de aftrek voor risicokapitaal ‣ Octrooien, O&O, energiebesparende investeringen, rookafzuig- of verluchtingssysteem: • Basispercentage van de investeringsaftrek met 10 percentpunten verhoogd • Investeringsaftrek m.b.t. deze categorieën geldt in VB voor alle vennootschappen • Er kan zowel een eenmalige als gespreide investeringsaftrek worden toegepast ‣ Beveiliging • Basispercentage van de investeringsaftrek verhoogd met 17 percentpunten. • Enkel voor KMO-vennootschappen en voor vennootschappen die klein zijn • Zowel de eenmalige investeringsaftrek als de gespreide investeringsaftrek mogelijk ‣ Recyclage van verpakkingen • IA van 3% voor alle vennootschappen • Bestaat enkel als een eenmalige investeringsaftrek ‣ Overdracht van de investeringsaftrek • Indien een belastbaar tijdperk geen of onvoldoende winst oplevert om de IA te kunnen verrichten, wordt het saldo overgedragen: ➡ Op de winst van het volgende belastbaar tijdperk wanneer het gaat om een IA voor de ‘overige vaste activa’ voor investeringen gedaan in 2014 en 2015 ➡ Op de winst van de volgende belastbare tijdperken in de andere gevallen - Aftrek niet meer dan €620.000 per belastbaar tijdperk - Vorige belastbaar tijdperk > €2.480.000, 25% van dat totaalbedrag
64
SVS
E. Tarieven in de vennootschapsbelasting 1. Gewoon tarief ‣ Gewoon tarief = 33,99% • Art. 215, eerste lid WIB: 33% • Art. 463bis WIB: aanvullende crisisbijdrage: 3% van basistarief
2. Verlaag opklimmend tarief a. Percentages ‣ Voor alle belastbare inkomens lager dan €322.500: • €0 - 25.000:
24,25%
• €25.000 - 90.000:
31%
• €90.000 - 322.500:
34,50%
‣ Ook hier geldt de 3% crisisbijdrage (=> 24,98%, 31,93%, 35,54%) ‣ De verschillende bedragen worden niet geïndexeerd
b. Uitsluitingen ‣ Financiële vennootschappen ‣ Dochtervennootschappen ‣ Vennootschappen die meer dan 13% dividenden uitkeren ‣ Vennootschappen die minder dan €36.000 uitkeren als bedrijfsleidersbezoldiging
3. Bijzondere tarieven voor meerwaarden op aandelen ‣ Art. 217, 2° en 3° WIB: Wanneer verwezenlijkte meerwaarden op aandelen niet zijn vrijgesteld, kunnen zij eventueel worden belast tegen een tarief van 0,4% of 25% ‣ Deze tarieven moeten worden verhoogd met een aanvullende crisisbijdragen van 3%
4. Afzonderlijke aanslag bij aanleg van een liquidatiereserve ‣ Niet langer gunsttarief van 10%, maar gewoon tarief van 25% ‣ 2015: permanente regeling ingevoerd waardoor het mogelijk is om de door de aandeelhouders te dragen belastingdruk te beperken tot 10% • Enkel van toepassing op kleine vennootschappen • Liquidatiereserve aanleggen: afzonderlijke aanslag van 10% verschuldigd ‣ Liquidatiereserve: moet op één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief worden geboekt en blijven en mag niet tot grondslag dienen voor enige beloning of toekenning. ‣ Wanneer liquidatiereserve wordt uitgekeerd bij de vereffening van de vennootschap vormt het fiscale dividend geen belastbaar roerend inkomen in hoofde van natuurlijke personen ‣ Wanneer liquidatiereserve tijdens de gewone exploitatie van de vennootschap wordt aangesproken om dividenden uit te keren: RV van: • 5% wanneer aangetaste gedeelte van liquidatiereserve ten minste 5j behouden is
• 15% wanneer aangetaste gedeelte van liquidatiereserve minder dan 5j behouden is. 65