Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 7-9
FISCAAL RECHT Inkomstenbelasting Belgisch Recht
p. 7-9 W.I.B. 1992 Art. 2 volledig vervangen
Art. 2. }1[§ 1]1}2[Voor de toepassing van dit wetboek, van de bijzondere wetsbepalingen op het stuk van de inkomstenbelastingen en van de tot uitvoering ervan genomen besluiten hebben de volgende termen de betekenis die is bepaald in dit artikel. 1° Rijksinwoners Onder rijksinwoners worden verstaan: a) de natuurlijke personen die in België hun woonplaats of de zetel van hun fortuin hebben gevestigd; b) de Belgische diplomatieke ambtenaren en consulaire beroepsambtenaren die in het buitenland zijn geaccrediteerd, alsmede hun inwonende gezinsleden; }3 [b)bis Intra-Europese vennootschap: iedere vennootschap van een Lid-Staat van de Europese Unie: – die geen binnenlandse vennootschap is; – die een rechtsvorm heeft genoemd in de bijlage bij de Richtlijn 90/434/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende Lid-Staten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een Lid-Staat naar een andere Lid-Staat, gewijzigd bij de Richtlijn 2005/19/EG van de Raad van 17 februari 2005; – die volgens de fiscale wetgeving van een Lid-Staat van de Europese Unie, andere dan België, wordt geacht fiscaal in die Staat te zijn gevestigd zonder volgens een met een derde Staat gesloten verdrag inzake dubbele belastingheffing te worden geacht fiscaal buiten de Europese Unie te zijn gevestigd; en – die, zonder mogelijkheid van keuze en zonder ervan te zijn vrijgesteld, is onderworpen aan een van de belastingen gelijkaardig aan de vennootschapsbelasting opgesomd in artikel 3, c), van de voormelde richtlijn;]3 c) de andere leden van Belgische diplomatieke zendingen en consulaire posten in het buitenland, alsmede hun inwonende gezinsleden, daaronder niet begrepen consulaire ereambtenaren; d) de andere ambtenaren, vertegenwoordigers en afgevaardigden van de Belgische Staat, van de Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten en gemeenten, of van een Belgisch publiekrechtelijk lichaam, die de Belgische nationaliteit bezitten en hun werkzaamheden buitenslands uitoefenen in een land waar zij niet duurzaam verblijf houden.
De vestiging van de woonplaats of van de zetel van het fortuin in België wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Evenwel worden, behoudens tegenbewijs, geacht hun woonplaats of de zetel van hun fortuin in België te hebben gevestigd de natuurlijke personen die in het Rijksregister van de natuurlijke personen zijn ingeschreven. Voor gehuwden die zich niet in één van de in artikel 126, § 2, eerste lid, vermelde gevallen bevinden, wordt de belastingwoonplaats bepaald door de plaats waar het gezin is gevestigd. 2° Gehuwden en echtgenoten – wettelijk samenwonenden De wettelijk samenwonenden worden gelijkgesteld met gehuwden, en een wettelijk samenwonende wordt gelijkgesteld met een echtgenoot. 3° Gemeenschappelijke aanslag Onder gemeenschappelijke aanslag wordt verstaan de vestiging van één aanslag ten name van de beide echtgenoten of de beide wettelijk samenwonenden. 4° Kinderen Onder kinderen wordt verstaan de afstammelingen van de belastingplichtige en die van zijn echtgenoot, alsmede de kinderen die hij volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft. 5° Vennootschappen Er wordt verstaan onder: a) vennootschap: enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting of instelling die, regelmatig is opgericht, rechtspersoonlijkheid bezit en een onderneming exploiteert of zich bezighoudt met verrichtingen van winstgevende aard. Lichamen met rechtspersoonlijkheid die naar Belgisch recht zijn opgericht en voor de toepassing van de inkomstenbelastingen worden geacht geen rechtspersoonlijkheid te bezitten, worden niet als vennootschappen aangemerkt; b) binnenlandse vennootschap: enigerlei vennootschap die in België haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer heeft en niet van de vennootschapsbelasting is uitgesloten; c) buitenlandse vennootschap: enigerlei vennootschap die in België geen maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer heeft; d) financieringsvennootschap: enigerlei vennootschap die zich uitsluitend of hoofdzakelijk bezighoudt met dienstverrichtingen van financiële aard ten voordele van vennootschappen die met de dienstverrichtende vennootschap noch rechtstreeks noch onrechtstreeks een groep vormen; e) thesaurievennootschap: enigerlei vennootschap waarvan de werkzaamheid uitsluitend of hoofdzakelijk bestaat in het verrichten van geldbeleggingen;
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
1
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 7-9 — W.I.B. 1992
f) beleggingsvennootschap: enigerlei vennootschap die het gemeenschappelijk beleggen van kapitaal tot doel heeft. }4 [5°bis Gemeenschappelijk beleggingsfonds Onder gemeenschappelijk beleggingsfonds wordt verstaan, het onverdeeld vermogen dat een beheersvennootschap van instellingen voor collectieve belegging beheert voor rekening van de deelnemers overeenkomstig de bepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles of overeenkomstig analoge bepalingen van buitenlands recht.]4 6° Gestort kapitaal Onder gestort kapitaal wordt verstaan het werkelijk gestorte maatschappelijk kapitaal zoals het geldt ter zake van de vennootschapsbelasting. 7° Gerevaloriseerde waarde Onder gerevaloriseerde waarde wordt verstaan de waarde van de goederen die worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid en van het gestorte kapitaal, na herwaardering van de aanschaffings- of beleggingswaarde van die goederen of van het kapitaal met toepassing van de hierna vermelde coëfficiënten volgens het jaar waarin, naar het geval, in die goederen is belegd of het kapitaal is gestort, verminderd of terugbetaald: Jaren Toepasselijke coëfficiënten 1918 en vorige 1919 1920 1921 1922 1923 1924 1925 1926 1927 tot 1934 inbegrepen 1935 1936 tot 1943 inbegrepen 1944 tot 1948 inbegrepen 1949 1950 en volgende
16,33 11,49 6,15 6,30 6,43 4,37 3,89 4,02 2,72 2,35 1,86 1,70 1,14 1,10 1,0.
8° Vastrentende effecten Onder vastrentende effecten worden verstaan de obligaties, kasbons en andere soortgelijke effecten, met inbegrip van effecten waarvan de inkomsten worden gekapitaliseerd of van effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van inkomsten en zijn uitgegeven met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest. Als vastrentende effecten worden eveneens aangemerkt, de contracten met betrekking tot kapitalisatieverrichtingen waarbij als tegenprestatie voor éénmalige of periodieke stortingen, verbintenissen worden aangegaan los van onzekere gebeurtenissen uit het menselijk leven, en waarvan de duur en het bedrag vervat zijn in de bedingen van het contract.
2
9° De uitdrukkingen «immateriële, materiële of financiële vaste activa», «oprichtingskosten» en «voorraden en bestellingen in uitvoering» hebben de betekenis die daaraan wordt toegekend door de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen.]2 }5 [10° Woonstaatheffing: onder woonstaatheffing wordt verstaan de heffing die wordt geheven ingevolge de toepassing van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling of ingevolge de toepassing van een door de Europese Unie afgesloten overeenkomst die voorziet in de uitwisseling van gegevens op verzoek, in de zin van de op 18 april 2002 gepubliceerde modelovereenkomst van de OESO betreffende de uitwisseling van belastinggegevens met betrekking tot rentebetalingen als omschreven in de voornoemde richtlijn die door een op hun respectieve grondgebieden gevestigde uitbetalende instantie worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die hun woonplaats hebben op het grondgebied dat door deze richtlijn wordt bestreken, naast de gelijktijdige heffing, door diezelfde landen, van bronbelasting op de genoemde rentebetalingen tegen het tarief dat is vastgesteld voor de overeenkomstige perioden bedoeld in artikel 11, lid 1, van dezelfde richtlijn.]5 }6 [11° Financiële instrumenten: onder financiële instrumenten wordt verstaan de financiële instrumenten vermeld in artikel 3, 1°, van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomst en en len in gen m et be tre kk ing t ot fin anc iële instrumenten.]6 }6 [12° Zakelijke-zekerheidsovereenkomsten met betrekking tot financiële instrumenten. Onder zakelijke-zekerheidsovereenkomsten met betrekking tot financiële instrumenten wordt verstaan: a) de in artikel 3, 3°, van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten vermelde pandovereenkomsten en overeenkomsten die leiden tot eigendomsoverdracht ten titel van zekerheid, inclusief cessie-retrocessieovereenkomsten («repo's»); b) binnen het kader van de in a bedoelde overeenkomsten, de marge-opvragingen bedoeld in artikel 3, 9°, van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, en de substituties, in de loop van de overeenkomst, van de oorspronkelijk als zekerheid gegeven activa door nieuwe financiële instrumenten; c) de soortgelijke overeenkomsten als bedoeld in a en b die, krachtens de bepalingen naar buitenlands recht, leiden of, terzake van de overeenkomsten van pandgeving, kunnen leiden tot een eigendomsoverdracht.]6 }7 [§ 2. Voor de toepassing van de bepalingen van dit Wetboek, van de bijzondere wettelijke bepalingen op het stuk van de inkomstenbelastingen en van de tot uitvoering ervan genomen besluiten in hun hoofde, worden de overdrager, de pandgever en de leninggever die handelen in het kader van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van een lening met betrekking tot financiële instrumenten
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 16
geacht eigenaar te blijven van de betrokken financiële instrumenten gedurende de hele looptijd van het contract. In afwijking van het eerste lid, worden de inkomsten van kapitalen en roerende waarden uit financiële instrumenten die zijn overgedragen, in pand zijn gegeven of zijn uitgeleend in het kader van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van een lening niet geacht te zijn ontvangen door de overdrager, de pandgever of de leninggever.]7 }1. – Genummerd bij art. 33, 1°, wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op de zakelijke zekerheidsovereenkomsten en op de leningen betreffende financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 3) }2. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 2 wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 5) }3. – § 1, 5°, b)bis, ingevoegd bij art. 3 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }4. – § 1, 5°bis, ingevoegd bij art. 313 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346) }5. – Toegevoegd bij art. 8 wet 17 mei 2004, B.S., 27 mei 2004, van toepassing op de betaalde of toegekende interesten verlopen vanaf 1 juli 2005 (art. 1 K.B. 27 juni 2005, B.S., 29 juni 2005) }6. – Toegevoegd bij art. 33, 1°, wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op de zakelijke zekerheidsovereenkomsten en op de leningen betreffende financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 3) }7. – Toegevoegd bij art. 33, 2°, wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op de zakelijke zekerheidsovereenkomsten en op de leningen betreffende financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 3)
p. 12 W.I.B. 1992 Art. 17 volledig vervangen
Art. 17. § 1. }1[Inkomsten uit roerende goederen en kapitalen zijn alle opbrengsten van roerend vermogen aangewend uit welken hoofde ook, namelijk: 1° dividenden; 2° interest; 3° inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen; 4° inkomsten die begrepen zijn in lijfrenten of tijdelijke renten die geen pensioenen zijn en na 1 januari 1962 onder bezwarende titel zijn aangelegd ten laste van enige rechtspersoon of onderneming.]1 }2[De lijfrenten die zijn aangelegd tegen storting met afstand van een kapitaal dat is }3[gevormd, ofwel, met bijdragen of premies als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, ofwel, in het kader van een aanvullend pensioen voor zelfstandigen als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°bis,]3 zijn geen pensioenen;]2 }4[5° de inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van de wettelijke en verplichte licenties, bedoeld in de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige
rechten of in overeenkomstige bepalingen in het buitenlands recht.]4 § 2. Wanneer het bedrag van de inkomsten in vreemde valuta is bepaald, wordt het }5[in euro]5 omgezet naar de wisselkoers bij de betaling of de toekenning van die inkomsten. }1. – § 1 vervangen bij art. 2 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: met ingang van aj. 1992 (art. 80, § 1) }2. – § 1, 4°, aangevuld bij art. 72 wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }3. – § 1, 4°, gewijzigd bij art. 162 wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing op lijfrenten en pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 190, lid 2, 1°) }4. – § 1, 5°, ingevoegd bij art. 2 wet 16 juli 2008, B.S., 30 juli 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 7) }5. – § 2 gewijzigd bij art. 4, 1°, K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1)
p. 16 W.I.B. 1992 Art. 22 volledig vervangen
Art. 22. § 1. Onder netto-inkomen van roerende goederen en kapitalen wordt het bedrag verstaan dat in enige vorm is geïnd of verkregen, vóór aftrek van de innings- en bewaringskosten en van andere soortgelijke kosten, en verhoogd met de roerende voorheffing }1[met de fictieve roerende voorheffing en, in voorkomend geval, met de woonstaatheffing]1. Behalve indien dat inkomen }2 [ingevolge artikel 171, }2 [2°, f) en]2 2°bis tot 3°bis]2, afzonderlijk wordt belast, wordt het verminderd met de desbetreffende innings- en bewaringskosten en andere soortgelijke kosten. § 2. Interest van schulden aangegaan om inkomsten van roerende goederen en kapitalen te verkrijgen of te behouden is niet aftrekbaar. § 3. Onverminderd de toepassing van het bepaalde in § 2, wordt onder netto-inkomen van verhuring, verpachting, gebruik }3[en concessie van roerende goederen en auteursrechten bedoeld in artikel 17, § 1, 5°,]3 het brutobedrag verstaan, verminderd met de kosten die zijn gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden; bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens worden die kosten forfaitair geraamd volgens percentages die de Koning bepaalt. }1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 9 wet 17 mei 2004, B.S., 27 mei 2004, van toepassing op de betaalde of toegekende interesten verlopen vanaf 1 juli 2005 (art. 1 K.B. 27 juni 2005, B.S., 29 juni 2005) }2. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 29 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1995; bij art. 2 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995; gewijzigd bij art. 4 wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002 (art. 32, § 1, lid 1) }3. – § 3 gewijzigd bij art. 3 wet 16 juli 2008, B.S., 30 juli 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 7)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
3
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 20-21 — W.I.B. 1992
p. 20-21 W.I.B. 1992 Art. 34 volledig vervangen
Art. 34. § 1. Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen omvatten, ongeacht de schuldenaar, de verkrijger of de benaming ervan en de wijze waarop ze worden vastgesteld en toegekend: 1° }1[pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten, alsmede als zodanig geldende toelagen, die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid;]1 }2[1°bis pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten, alsmede als zodanig geldende toelagen, die het gehele of gedeeltelijke herstel van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten uitmaken;]2 2° }3 [kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen, aanvullende pensioenen en renten, die geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van: a) persoonlijke bijdragen van aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood met het oog op het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden, of werkgeversbijdragen. Wat de in artikel 32, eerste lid, bedoelde bedrijfsleiders betreft die zijn tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst, moet de notie «werkgeversbijdragen» voor de toepassing van deze bepaling worden vervangen door de notie «bijdragen van de onderneming»; b) bijdragen en premies voor de vorming van een aanvullend pensioen als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, daarin begrepen de aanvullende pensioenen die worden toegekend in uitvoering van een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de genoemde wet en de pensioenen die zijn gevormd door middel van bijdragen en premies als bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 18° en 19°; c) bijdragen en premies voor de vorming van een aanvullend pensioen als bedoeld in de onder b) vermelde wet wanneer die bijdragen zijn gedaan in het kader van een individuele voortzetting van een pensioentoezegging als bedoeld in artikel 33 van dezelfde wet; d) }4[bijdragen als vermeld in de artikelen 104, 9°, en 1451, 2°.]4 Onder aanvullend pensioen als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid wordt verstaan het rust- en/of overlevingspensioen bij overlijden van de aangeslotene vóór of na pensionering, of de ermee overeenstemmende kapitaalswaarde, die op basis van de in een pensioenreglement of een pensioenovereenkomst bepaalde verplichte stortingen worden toegekend ter aanvulling van een krachtens een wettelijke sociale zekerheidsregeling vastgesteld pensioen;]3 }5 [2°bis aanvullende pensioenen voor zelfstandigen als bedoeld in titel II, hoofdstuk I, afdeling 4, van de programmawet van 24 december 2002;]5
4
3 ° i n k o m st e n u i t p e n s i o e n s p a r e n i n ge v o l g e [art. 1458]6. § 2. Tot de inkomsten uit pensioensparen behoren: 1° spaargelden op een collectieve of individuele spaarrekening; 2° pensioenen, renten, kapitalen en afkoopwaarden van een spaarverzekering; 3° de volgende overdrachten: – gedeeltelijke overdrachten van tegoeden van spaarrekeningen of van technische reserves van spaarverzekeringen; – volledige overdrachten van tegoeden van een individuele of collectieve spaarrekening naar een spaarverzekering; – volledige overdrachten van technische reserves betreffende een spaarverzekering naar een individuele of collectieve spaarrekening. § 3. }7[Het belastbare bedrag van de in § 2, 1°, vermelde spaartegoeden is gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met de kapitalisatie, tegen een rentevoet van 4,75 pct. per jaar, van het totale bedrag van de op de spaarrekening ingeschreven nettosommen die als belastingvermindering in aanmerking zijn genomen.]7 De Koning kan die rentevoet aanpassen ten gevolge van de wijziging van de technische voet van 4,75 pct., bepaald in artikel 28, 1°, a, van het koninklijk besluit van 5 juli 1985 betreffende de levensverzekeringsactiviteit. }8[§ 4. De kapitalen die voortkomen uit een individueel levensverzekeringscontract of een spaarverzekeringscontract dat heeft gediend voor het wedersamenstellen of waarborgen van een door de verzekerde gesloten lening voor een onroerend goed, en die worden vereffend ingevolge zijn overlijden, zijn belastbaar: 1° tot het bedrag dat dient voor het wedersamenstellen of waarborgen van die lening: – in hoofde van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van het onroerend goed verwerven waarvoor de lening is gesloten en waarvan de verzekerde op het tijdstip van overlijden volle eigenaar was; – in hoofde van de erfgenamen van de verzekerde in alle andere gevallen; 2° voor het eventuele saldo, in hoofde van de in het contract vermelde begunstigde.]8 }6
}1. – § 1, 1°, vervangen bij art. 2, A), wet 19 juli 2000, B.S., 4 augustus 2000, van toepassing vanaf aj. 1999 (art. 4, § 1) }2. – § 1, 1°bis, ingevoegd bij art. 2, B), wet 19 juli 2000, B.S., 4 augustus 2000, van toepassing vanaf aj. 1999 (art. 4, § 1) }3. – § 1, 2°, na wijzigingen, vervangen bij art. 75, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }4. – § 1, 2°, al. 1, d), vervangen bij art. 391 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing op de hypothecaire leningen die vanaf 1 januari 2005 zijn gesloten voor het verwerven of behouden van de woning die is bedoeld in artikel 104, 9°, W.I.B. 1992, zoals het door artikel 394 van de programmawet is gewijzigd, en de levensverzekeringscontracten die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening (art. 413) }5. – § 1, 2°bis, ingevoegd bij art. 75, 2°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 23, § 3, A, 7°, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }6. – § 1, 3°, gewijzigd bij art. 75, 2° wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 22-24 }7. – § 3, lid 1, vervangen bij art. 75, 3° wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }8. – § 4 toegevoegd bij art. 113 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 134, lid 9)
p. 21 W.I.B. 1992 Art. 37 volledig vervangen
Art. 37. Onverminderd de toepassing van de voorheffingen, worden inkomsten van onroerende goederen en van roerende goederen en kapitalen als beroepsinkomsten aangemerkt wanneer die goederen en kapitalen worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger van de inkomsten. }1 [In afwijking daarvan behouden de inkomsten bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, hun hoedanigheid van roerende inkomsten, behalve indien en in zover zij hoger liggen dan 37.500 euro.]1 De netto-inkomsten van die roerende goederen en kapitalen omvatten de werkelijke of fictieve roerende voorheffing, alsmede het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting }2[en, in voorkomend geval, de woonstaatheffing]2. }1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 4 wet 16 juli 2008, B.S., 30 juli 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 7) }2. – Lid 3 aangevuld bij art. 10 wet 17 mei 2004, B.S., 27 mei 2004, van toepassing op de betaalde of toegekende interesten verlopen vanaf 1 juli 2005 (art. 1 K.B. 27 juni 2005, B.S., 29 juni 2005)
p. 22-24 W.I.B. 1992 Art. 38 volledig vervangen
Art. 38. }1[§ 1.]1 Vrijgesteld zijn: 1° }2[wettelijke kinderbijslagen, kraamgelden en adoptiepremies;]2 2° pensioenen of renten ten laste van de Schatkist toegekend aan militaire en burgerlijke slachtoffers van de twee oorlogen of aan hun rechtverkrijgenden, met uitzondering van militaire anciënniteitspensioenen; 3° de dotatie die op basis van de wet van 21 juni 1960 is toegekend aan de militairen die tijdens de oorlog 19401945 in de Belgische Strijdkrachten in Groot-Brittannië hebben gediend; 4° tegemoetkomingen die krachtens de desbetreffende wetgeving aan mindervaliden of gehandicapten worden toegekend ten laste van de Schatkist; 5° toelagen voor geneeskundige verzorging en voor begrafeniskosten, toegekend krachtens de wetgeving betreffende de verzekering tegen ziekte en invaliditeit, betreffende de schadevergoedingen voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg van en naar het werk en betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten; 6° toelagen voor geneeskundige verzorging en voor begrafeniskosten, in het kader van de vrije ziekenfondsverzekering toegekend door de ziekenfondsen en de landsbon-
den van ziekenfondsen die goedgekeurd zijn overeenkomstig de wet van 6 augustus 1990; 7° vergoeding voor begrafeniskosten door de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten toegekend aan de rechtverkrijgenden van zijn personeelsleden of zijn oudpersoneelsleden; 8° vergoedingen verkregen ter uitvoering van een individueel verzekeringscontract tegen lichamelijke ongevallen; 9° }3[voor de werknemer wiens beroepskosten overeenkomstig artikel 51 forfaitair worden bepaald, de vergoedingen door de werkgever toegekend als terugbetaling of betaling van reiskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling voor zover de werknemer die verplaatsing maakt: a) met het openbaar gemeenschappelijk vervoer: voor het volledige bedrag van de vergoeding; b) met een gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden dat door de werkgever of door een groep van werkgevers wordt georganiseerd: voor een bedrag dat maximaal gelijk is aan de prijs van een treinabonnement eerste klasse voor die afstand; c) met een ander dan in a of b vermeld vervoermiddel: voor een maximum bedrag van 125 EUR per jaar;]3 10° renten toegekend aan invaliden uit vredestijd of aan hun rechtverkrijgenden, in zover zij meer bedragen dan hetgeen overeenstemt met het rust- of overlevingspensioen waarop de betrokkenen normaal aanspraak hadden kunnen maken; 11° }4[de volgende sociale voordelen verkregen door de personen die in artikel 30 vermelde bezoldigingen ontvangen of hebben ontvangen, alsmede hun rechtverkrijgenden:]4 a) voordelen waarvoor het wegens de wijze van toekenning niet mogelijk is het door iedere verkrijger werkelijk verkregen bedrag vast te stellen; b) voordelen die, alhoewel individualiseerbaar, niet de aard van een werkelijke bezoldiging hebben; c) geringe voordelen of gelegenheidsgeschenken verkregen uit hoofde of naar aanleiding van gebeurtenissen die niet rechtstreeks in verband staan met de beroepswerkzaamheid; }5[12° }5[de vergoedingen van de vrijwilligers van de openbare brandweerkorpsen en de vrijwilligers van de Civiele Bescherming ten belope van 2.850 EUR;]5]5 }6 [13° }6[het inkomen verkregen voor prestaties geleverd in het kader van een PWA-arbeidsovereenkomst zoals bepaald in artikel 3 van de wet van 7 april 1999 betreffende de PWA-arbeidsovereenkomst tot }6[4,10 EUR]6 per gepresteerd uur;]6]6 }7 [14° de kilometervergoeding toegekend voor verplaatsingen met de fiets tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling, voor een bedrag van maximum }7 [0,15 EUR]7 per kilometer;]7 }8 [15° de deelnames in het kapitaal of in de winst toegekend overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen evenals de deelnames in het kader van een investeringsspaarplan en onderhevig aan de belasting op de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen;]8
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
5
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 22-24 — W.I.B. 1992 }9 [16° voordelen die ten name van de verkrijger voortvloeien uit de rechtstreekse betaling door het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering van bijdragen of premies aan een pensioeninstelling voor overeenkomsten in uitvoering van de regeling van sociale voordelen voorzien in artikel 54 van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;]9 }10 [1 7° in zover zij nie t meer be dragen dan 1.250,00 EUR per aanbod, de tussenkomsten van de werkgever ten beloop van maximum 60 % van de aankoopprijs (exclusief BTW) die door de werknemers wordt betaald voor de aankoop van een geheel van pc, randapparatuur en printer, internetaansluiting en internetabonnement, alsook de voor de bedrijfsvoering dienstige software in het kader van een door de werkgever georganiseerd plan, zonder dat die werkgever op enig ogenblik zelf eigenaar van de voormelde elementen mag zijn. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad de voorwaarden waaraan die vrijstelling moet voldoen;]10 }11 [18° de voordelen die voor de werknemers die in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen verkrijgen, voortvloeien uit de betaling van werkgeversbijdragen en -premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b), op voorwaarde, wanneer het een individuele toezegging betreft, dat }12[bij de werkgever]12 ook een collectieve toezegging bestaat die voor de werknemers of een bijzondere categorie ervan op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk is;]11 }13 [19° }14[de voordelen die voor de bedrijfsleiders die in artikel 30, 2°, bedoelde bezoldigingen verkrijgen, voortvloeien uit de op de onderneming of op de in artikel 220 of 227, 3°, bedoelde rechtspersoon rustende betaling van bijdragen en premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b, die betrekking hebben op bezoldigingen die regelmatig en tenminste om de maand worden betaald of toegekend vóór het einde van het belastbare tijdperk waarin de ertoe aanleiding gevende bezoldigde werkzaamheden zijn verricht en mits zij op de resultaten van dat tijdperk worden aangerekend;]14]13 }15 [20° de voordelen die voor de verkrijgers van bezoldigingen als bedoeld in artikel 30, 1° en 2°, voortvloeien uit het ten laste nemen, door de persoon die de bezoldigingen verschuldigd is, van de bijdragen of premies betreffende collectieve of individuele toezeggingen als bedoeld in § 2, en de uitkeringen gedaan ter uitvoering van die toezeggingen, voorzover die toezeggingen niet tot doel hebben een inkomensverlies te vergoeden;]15 }16 [21° de forfaitaire vergoedingen verkregen door voogden die door de dienst Voogdij van de Federale Overheidsdienst Justitie zijn aangewezen teneinde de vertegenwoordiging van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen te verzekeren, en die, tijdens het belastbaar tijdperk, niet meer dan twee voogdijopdrachten hebben uitgeoefend;]16 }17 [22° de tegemoetkomingen van het Schadeloosstellingsfonds voor asbestslachtoffers;]17 }18 [23° de forfaitaire onkostenvergoedingen toegekend wegens het leveren van artistieke prestaties en/of het produceren van artistieke werken voor rekening van een opdrachtgever, voor een maximumbedrag van 2.000 EUR per kalenderjaar en voorzover de in § 4 gestelde voorwaarden worden nageleefd;]18
6
}19 [24° }20[ten belope van een maximumbedrag van 2200 euro per kalenderjaar, de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen betaald of toegekend met toepassing van hoofdstuk II van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008, en van Titel XIII, Enig Hoofdstuk «Invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven» van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) en die daadwerkelijk onderworpen zijn aan de bijzondere bijdrage bepaald in artikel 38, § 3novies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.]20]19 }21 [De vrijstelling zoals bedoeld in het eerste lid, 9°, kan voor dezelfde verplaatsing of voor een deel hiervan niet worden gecumuleerd met de vrijstelling zoals bedoeld in het eerste lid, 14°.]21 }22[§ 2. De vrijstelling waarin § 1, eerste lid, 20°, voorziet, is eveneens toepasselijk op de bijdragen en premies die door de werkgever of de onderneming ten laste worden genomen ten gunste van werknemers of bedrijfsleiders met loopbaanonderbreking of tijdskrediet, met brugpensioen of gepensioneerd of werknemers of bedrijfsleiders die naar een andere werkgever of naar een andere onderneming zijn overgestapt. De in § 1, eerste lid, 20°, bedoelde collectieve of individuele toezeggingen zijn: 1° toezeggingen die uitsluitend tot doel hebben medische kosten te vergoeden die verband houden met hospitalisatie, dagverpleging, ernstige aandoeningen en palliatieve thuiszorg van de werknemer of bedrijfsleider en in voorkomend geval van alle inwonende gezinsleden; 2° toezeggingen die uitsluitend tot doel hebben specifieke kosten te vergoeden, veroorzaakt door de afhankelijkheid van de werknemer of bedrijfsleider; 3° toezeggingen die uitsluitend voorzien in de uitkering van een rente ingeval de werknemer of bedrijfsleider het slachtoffer is van een ernstige aandoening; 4° andere persoonsverzekeringen of gelijkaardige toezeggingen dan die welke hiervoor en in § 1, eerste lid, 18° en 19°, zijn bedoeld, voor zover deze verzekeringen of toezeggingen gelijktijdig aan de volgende voorwaarden voldoen: a) de verzekeringscontracten of de toezeggingen kunnen worden beschouwd als een aanvulling van de voordelen toegekend in het kader van de wetgeving inzake de sociale zekerheid; b) de contracten en toezeggingen mogen uitsluitend voorzien in uitkeringen tijdens het dienstverband van de voornoemde personen. Periodes van schorsing van het dienstverband worden ook in aanmerking genomen. Voor de in artikel 30, 1°, bedoelde werknemers en de in 30, 2°, bedoelde bedrijfsleiders die overeenkomstig de bepalingen van artikel 195, § 1, tweede lid, niet regelmatig worden bezoldigd, komt een in het vorige lid bedoelde individuele toezegging slechts voor de vrijstelling als voordeel van alle aard in aanmerking op voorwaarde dat in de onderneming ook een collectieve toezegging bestaat die op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk is voor de genoemde werknemers en bedrijfsleiders of een bijzondere categorie ervan. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, 20°, hebben de volgende termen de hiernavolgende betekenis:
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 22-24
– hospitalisatie: elk medisch noodzakelijk verblijf van ten minste één nacht in een instelling die wettelijk als ziekenhuisinstelling wordt aangezien; – dagverpleging: het medisch noodzakelijk verblijf zonder overnachting in een instelling die wettelijk als ziekenhuisinstelling wordt aangezien; – ernstige aandoeningen: aandoeningen die als zodanig door de Minister bevoegd voor Sociale Zaken erkend zijn; – palliatieve thuiszorg: de behandeling thuis van terminale patiënten die gericht is op de fysische en psychische noden van de patiënt en bijdragen tot het bewaren van een zekere kwaliteit van het leven; – afhankelijkheid: de medisch vaststaande nood aan hulp voor het vervullen van gewone en instrumentele activiteiten van het dagelijkse leven.]22 }23 [§ 3. Wanneer de in § 1, eerste lid, 18° tot 20°, bedoelde voordelen en uitkeringen worden toegezegd in het kader van een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid of in het kader van een plan met twee of meer toezeggingen, zijn de in § 1, eerste lid, 18° tot 20°, beoogde vrijstellingen slechts van toepassing voor zover die solidariteitstoezegging of dat plan }24[door de verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen]24 op een gedifferentieerde wijze wordt beheerd zodat te allen tijde voor elke belastingplichtige of belastingschuldige de toepassing van het specifieke regime inzake inkomstenbelastingen en met het zegel gelijkgestelde taksen kan worden gewaarborgd zowel inzake de behandeling van de bijdragen of premies als van de uitkeringen.]23 }25[§ 4. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, 23°, moet worden verstaan onder: – «het leveren van artistieke prestaties en/of het produceren artistieke werken»: de creatie en/of uitvoering of interpretatie van artistieke werken in de audiovisuele en de beeldende kunsten, in de muziek, de literatuur, het spektakel, het theater en de choreografie; – «opdrachtgever»: diegene die opdracht geeft aan een belastingplichtige tot het leveren van een artistieke prestatie of het produceren van een artistiek werk in de zin van het voorgaande streepje. Wordt ook als opdrachtgever beschouwd, de persoon bij wie de belastingplichtige ter beschikking wordt gesteld. Om de in § 1, eerste lid, 23°, bedoelde vrijstelling te bekomen moeten de volgende voorwaarden worden nageleefd: 1° de belastingplichtige moet in het bezit zijn van een behoorlijk ingevulde kunstenaarskaart; 2° de forfaitaire onkostenvergoeding mag per opdrachtgever niet hoger zijn dan 100 EUR per dag. Indien de opdrachtgever een hoger bedrag uitbetaalt, komt de volledige vergoeding niet in aanmerking voor de vrijstelling; 3° de belastingplichtige mag op het ogenblik van het leveren van een artistieke prestatie en/of het produceren van een artistiek werk niet gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst, een aannemingsovereenkomst of een statutaire aanstelling met dezelfde opdrachtgever, tenzij hij en de opdrachtgever bewijzen dat de prestaties van de verschillende activiteiten van verschillende aard zijn.]25
}1. – § 1 genummerd bij art. 76, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 4°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003); op de andere bijdragen en premies die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 3°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }2. – § 1, lid 1, 1°, vervangen bij art. 7 wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1994 (art. 91, lid 7) }3. – § 1, lid 1, 9°, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 6 wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 65, lid 1) }4. – § 1, lid 1, 11°, inleidende zin, vervangen bij art. 7 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf aj. 1998; elke wijziging die vanaf 17 december 1996 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van art. 7 (art. 49, lid 1) }5. – § 1, lid 1, 12°, toegevoegd bij art. 1 wet 6 augustus 1993, B.S., 31 augustus 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 368 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 369) }6. – § 1, lid 1, 13°, toegevoegd bij art. 92 wet 21 december 1994, B.S., 23 december 1994, err., B.S., 30 juni 1995, err., B.S., 26 september 1995, van toepassing vanaf aj. 1995; vervangen bij art. 29 wet 7 april 1999, B.S., 20 april 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 1, eerste streepje, K.B. 22 september 1999, B.S., 1 oktober 1999); gewijzigd bij art. 1 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, van toepassing vanaf aj. 2002 (art. 45, § 2, lid 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 281 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004, van toepassing op de vanaf 1 maart 2003 verkregen vergoedingen (art. 282) }7. – § 1, lid 1, 14°, toegevoegd bij art. 2, 2°, wet 8 augustus 1997, B.S., 5 november 1997, err., B.S., 24 juni 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 3); gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1) }8. – § 1, lid 1, 15°, ingevoegd bij art. 25 wet 22 mei 2001, B.S., 9 juni 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 2 K.B. 19 december 2001, B.S., 29 december 2001) }9. – § 1, lid 1, 16°, ingevoegd bij art. 73 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2005 (art. 82, lid 2) }10. – § 1, lid 1, 17°, ingevoegd bij art. 396 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 3 K.B. 25 maart 2003, B.S., 4 april 2003) }11. – § 1, lid 1, 18°, ingevoegd bij art. 76, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 4°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003); op de andere bijdragen en premies die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 3°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }12. – § 1, lid 1, 18°, gewijzigd bij art. 164, 1°, wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing zijn op de premies en bijdragen die vanaf 1 januari 2006 worden betaald (art. 190, lid 2, 2°) }13. – § 1, lid 1, 19°, ingevoegd bij art. 76, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 4°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003); op de andere bijdragen en premies die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 3°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }14. – § 1, lid 1, 19°, vervangen bij art. 164, 2°, wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing zijn op de premies en bijdragen die vanaf 1 januari 2006 worden betaald (art. 190, lid 2, 2°) }15. – § 1, lid 1, 20°, ingevoegd bij art. 76, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 6°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
7
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 27-28 — W.I.B. 1992 }16. – § 1, lid 1, 21°, ingevoegd bij art. 362 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 363) }17. – § 1, lid 1, 22°, ingevoegd bij art. 131 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, inwerkingtreding: 1 april 2007 (art. 133, lid 1) }18. – § 1, lid 1, 23°, ingevoegd bij art. 2, 1°, wet 25 april 2007, B.S., 10 mei 2007, van toepassing op de forfaitaire onkostenvergoedingen die zijn toegekend vanaf 1 januari 2007 (art. 5) }19. – § 1, lid 1, 24°, ingevoegd bij art. 17 wet 21 december 2007, B.S., 31 december 2007, err., B.S., 26 februari 2008, van toepassing op de voordelen die vanaf 1 januari 2008 worden betaald of toegekend op basis van dit hoofdstuk en in overeenstemming met de procedure, de modaliteiten en de voorwaarden die zijn vastgelegd bij collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad (art. 20) }20. – § 1, lid 1, 24°, laatst vervangen bij art. 132 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de voordelen betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 8) }21. – § 1, lid 2, toegevoegd bij art. 2, 3°, wet 8 augustus 1997, B.S., 5 november 1997, err., B.S., 24 juni 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 3) }22. – § 2 toegevoegd bij art. 76, 2°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 6°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }23. – § 3 toegevoegd bij art. 76, 3°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 6°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }24. – § 3 gewijzigd bij art. 347 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 358) }25. – § 4 toegevoegd bij art. 2, 2°, wet 25 april 2007, B.S., 10 mei 2007, van toepassing op de forfaitaire onkostenvergoedingen die zijn toegekend vanaf 1 januari 2007 (art. 5)
p. 27-28 W.I.B. 1992 Art. 45 - 46 volledig vervangen
Art. 45. }1[§ 1.]1 }2[Vrijgesteld zijn eveneens de meerwaarden op aandelen in binnenlandse vennootschappen of in intra-Europese vennootschappen: 1° wanneer die meerwaarden zijn verkregen of vastgesteld naar aanleiding van een fusie door overneming, een fusie door oprichting van een nieuwe vennootschap, een splitsing door overneming, een splitsing door oprichting van nieuwe vennootschappen, een gemengde splitsing, een met splitsing gelijkgestelde verrichting of het aannemen van een andere rechtsvorm, tot stand gebracht met toepassing van hetzij de artikelen 211, § 1 of 214, § 1, hetzij van bepalingen van gelijke aard in de andere Lid-Staat van de Europese Unie, voor zover de verrichting wordt vergoed met nieuwe aandelen die daartoe worden uitgegeven; 2° die worden gerealiseerd naar aanleiding van de inbreng van deze aandelen in een binnenlandse vennootschap of een intra-Europese vennootschap in ruil voor nieuwe aandelen uitgegeven door de inbrengverkrijgende vennootschap, waardoor de inbrengverkrijgende vennootschap in het totaal meer dan 50 pct. van de stemrechten verwerft in de vennootschap waarvan de aandelen worden ingebracht, of waardoor zij, indien zij reeds over een meerderheid van de stemrechten beschikt, haar deelneming
8
vergroot, en dit indien geen opleg in geld plaatsvindt die meer bedraagt dan 10 pct. van de nominale waarde, of bij gebreke aan nominale waarde, van de fractiewaarde van de nieuwe uitgegeven aandelen. In deze gevallen worden meerwaarden of minderwaarden op de in ruil ontvangen aandelen bepaald met inachtneming van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de omgeruilde aandelen, eventueel verhoogd met de belaste meerwaarden of verminderd met de aangenomen minderwaarden, zowel vóór als na de ruil. Voor de toepassing van artikel 44, § 1, 2°, worden de in ruil ontvangen aandelen geacht te zijn verkregen op de datum waarop de geruilde aandelen zijn verkregen. In geval van een splitsing is de fiscale nettowaarde van de aandelen ontvangen vanwege elk van de verkrijgende vennootschappen proportioneel aan de werkelijke waarde van de inbrengen verkregen door de verkrijgende vennootschappen ten opzichte van de werkelijke waarde van de gesplitste vennootschap. In geval van een met splitsing gelijkgestelde verrichting is het totaal van de fiscale nettowaarde van de aandelen van de gesplitste vennootschap, en van de ontvangen aandelen gelijk aan de fiscale nettowaarde van de aandelen van de gesplitste vennootschap onmiddellijk vóór de met splitsing gelijkgestelde verrichting. De fiscale nettowaarde van de in ruil ontvangen aandelen is evenredig met de werkelijke waarde van de inbreng in verhouding tot de totale werkelijke waarde van de gesplitste vennootschap voor de verrichting. Dienaangaande wordt de verrichting inzake een met splitsing gelijkgestelde verrichting, ten name van de aandeelhouder, gelijkgesteld met de omruiling van aandelen ingevolge splitsing. De in het eerste lid bepaalde vrijstelling is slechts van toepassing voor zover de verrichting beantwoordt aan het bepaalde in artikel 183bis.]2 }3 [§ 2. }4[}5[Zijn eveneens vrijgesteld de meerwaarden die betrekking hebben op rechten van deelneming van gemeenschappelijke beleggingsfondsen van de Europese Unie, wanneer zij zijn verkregen of vastgesteld naar aanleiding van de omvorming van zulke fondsen in beleggingsvennootschappen van de Europese Unie of in een van hun afdelingen. In dat geval, worden de meer- of minderwaarden met betrekking tot de in ruil ontvangen aandelen van de beleggingsvennootschap bepaald met inachtneming van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de omgeruilde rechten van deelneming van gemeenschappelijke beleggingsfondsen, eventueel verhoogd met de belaste meerwaarden of verminderd met de aangenomen minderwaarden zowel vóór als na de ruil. Voor de toepassing van artikel 44, § 1, 2°, worden de in ruil ontvangen aandelen geacht te zijn verworven op de datum van aanschaffing van de geruilde rechten van deelneming.]5]4]3 }1. – § 1 genummerd bij art. 46 wet 26 maart 1999, B.S., 1 april 1999, van toepassing op de vanaf 1 januari 1999 betaalde of toegekende inkomsten (art. 66) }2. – § 1, na wijzigingen, vervangen bij art. 4 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }3. – § 2 toegevoegd bij art. 46 wet 26 maart 1999, B.S., 1 april 1999, van toepassing op de vanaf 1 januari 1999 betaalde of toegekende inkomsten (art. 66) }4. – § 2 opgeheven bij art. 37 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 2)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 27-28 }5. – § 2 opnieuw ingevoegd bij art. 317 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346) Art. 46. § 1. }1[Stopzettingsmeerwaarden als omschreven in artikel 28, eerste lid, 1°, }2[hierin begrepen de meer-
waarden die zijn verkregen of vastgesteld uit hoofde of naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid,]2 worden volledig maar tijdelijk vrijgesteld: 1° wanneer ofwel de onderneming, ofwel de beroepswerkzaamheid, ofwel één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid worden voortgezet door de echtgenoot of door één of meer erfgenamen of erfgerechtigden in de rechte lijn van de persoon die de onderneming, de beroepswerkzaamheid, de bedrijfsafdeling of de tak van werkzaamheid heeft gestaakt; 2° wanneer zij zijn verkregen of vastgesteld, ter gelegenheid van de inbreng van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid of van de algemeenheid van goederen in een vennootschap, tegen verkrijging van aandelen die het maatschappelijk kapitaal van die vennootschap vertegenwoordigen; 3° wanneer zij zijn verkregen of vastgesteld naar aanleiding van een inbreng in een landbouwvennootschap die geacht wordt geen rechtspersoonlijkheid te bezitten voor het belastbare tijdperk waarin de inbreng heeft plaatsgehad. }3 [Het eerste lid, 2°, is niet van toepassing wanneer de verkrijger van de inbreng een door de }3[Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen]3 erkende vennootschap is met vast kapitaal voor belegging in onroerende goederen of in niet genoteerde aandelen.]3 }4 [Het eerste lid, 2°, is slechts van toepassing voor zover: 1° de vennootschap die de inbreng ontvangt een binnenlandse vennootschap of een intra-Europese vennootschap is; 2° de verrichting wordt verwezenlijkt overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen terzake en, desgevallend, conform vennootschapsrechtelijke bepalingen van gelijke aard van een andere Lid-Staat van de Europese Unie die van toepassing zijn op de inbrengende of verkrijgende intra-Europese vennootschap; 3° de verrichting beantwoordt aan het bepaalde in artikel 183bis.]4 }5[Wanneer de verkrijger van de inbreng een intra-Europese vennootschap is, geldt de in het eerste lid bedoelde vrijstelling slechts voor de ingebrachte goederen die ten gevolge van de inbreng aangewend en behouden worden binnen een in artikel 229, § 1, bedoelde Belgische inrichting waarover de inbrengverkrijgende vennootschap in België, al dan niet ten gevolge van deze inbreng, beschikt, en die bijdragen tot de totstandkoming van de resultaten van deze inrichting die in toepassing van artikel 233 in aanmerking worden genomen voor de belastinggrondslag.]5 De toepassing van het eerste lid, 1° en 3°, laat evenwel onverlet de eventuele belastingheffing van de verwezenlijkte meerwaarden op ongebouwde onroerende goederen
van land- of tuinbouwondernemingen ingevolge artikel 90, 8°. Financiële vaste activa en andere effecten in portefeuille zijn geen bedrijfsafdeling of tak van werkzaamheid, zij worden slechts beschouwd als tot een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid te behoren indien zij normaal in de onderneming van die bedrijfsafdeling of tak van werkzaamheid zijn opgenomen zonder het hoofdbestanddeel daarvan te vormen.]1 }6 6 [...] § 2. De ten name van de nieuwe belastingplichtige in aanmerking te nemen afschrijvingen, investeringsaftrekken, }7[belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling,]7 minderwaarden of meerwaarden op de door de vroegere belastingplichtige afgestane activa worden bepaald alsof deze laatste niet van eigenaar waren veranderd, behoudens in de gevallen waarin toepassing is gemaakt van artikel 90, 8°. Het bepaalde }8[in de artikelen 44, 44bis, 44ter, 45, 47, 48 en 361 tot 363]8 blijft van toepassing op de bij de vroegere belastingplichtige bestaande meerwaarden, waardeverminderingen, voorzieningen, onderwaarderingen, overwaarderingen, subsidies en vorderingen in zover die bestanddelen worden teruggevonden bij de nieuwe belastingplichtige. In de gevallen }9[vermeld in de artikelen 44bis, 44ter en 47]9, kan de voortzetting of inbreng van werkzaamheid niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke herbeleggingstermijn wordt verlengd. Voor de toepassing van deze paragraaf op de in § 1, eerste lid, 3°, vermelde landbouwvennootschappen omvat de uitdrukking «de nieuwe belastingplichtige» alle vennoten van zulke vennootschappen, met inbegrip van de tot de vennootschap toegelaten rechtverkrijgenden van overleden vennoten. § 3. Niettegenstaande de uit § 2 voortvloeiende overdracht van belastingheffing wordt ter bepaling van de meerwaarden of minderwaarden op aandelen die ter vergoeding van een in § 1, eerste lid, 2° en 3°, bepaalde inbreng zijn verkregen, aan de aandelen een waarde toegekend gelijk aan de waarde die de ingebrachte activa, uit fiscaal oogpunt, bij de vroegere belastingplichtige hadden. Ingeval de aandelen worden vervreemd, worden ze bij het bepalen van de krachtens artikel 44, § 1, 2°, eventueel vrijgestelde meerwaarde geacht voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid te zijn gebruikt vanaf de datum waarop de ingebrachte activa daartoe werden gebruikt en wordt de gemiddelde gerevaloriseerde waarde van elk aandeel bepaald naar rata van de totale gerevaloriseerde waarde van die activa. }1. – § 1 vervangen bij art. 7 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de inbrengen van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid of van de algemeenheid van goederen gedaan met ingang van 27 maart 1992; § 1, lid 3, 2° treedt in werking op op 1 januari 1993 (art. 2 K.B. 9 november 1992, B.S., 25 november 1992) }2. – § 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 5, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }3. – § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 99 wet 21 december 1994, B.S., 23 december 1994, err., B.S., 30 juni 1995, err., B.S., 26 september 1995; vervangen bij art. 2 wet 16 april 1997, B.S., 23 mei 1997; gewijzigd bij art. 375 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005 }4. – § 1, lid 3, vervangen bij art. 5, b), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
9
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 30-31 — W.I.B. 1992 }5. – § 1, lid 4, vervangen bij art. 5, c), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }6. – § 1, lid 7, ingevoegd bij art. 2 wet 30 januari 1996, B.S., 30 maart 1996, van toepassing op de inbrengverrichtingen vanaf 30 maart 1996 (art. 11, lid 3); opgeheven bij art. 7 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999 }7. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 5, d), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 35, lid 2) }8. – § 2, lid 2, laatst gewijzigd bij art. 109, 1°, wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 1 januari 2007 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2008 verbonden is (art. 2 K.B. 11 mei 2007, B.S., 24 mei 2007) }9. – § 2, lid 3, laatst gewijzigd bij art. 109, 2°, wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 1 januari 2007 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2008 verbonden is (art. 2 K.B. 11 mei 2007, B.S., 24 mei 2007)
p. 30-31 W.I.B. 1992 Art. 52 volledig vervangen
Art. 52. Onder voorbehoud van het bepaalde }1[in de artikelen 53 tot 66bis]1 worden inzonderheid als beroepskosten aangemerkt: 1° de huur en de huurlasten}2[, evenals de onroerende voorheffing met inbegrip van de opcentiemen]2 betreffende onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt en alle kosten wegens het onderhouden, verwarmen, verlichten daarvan, enz.; 2° interest van aan derden ontleende en in de onderneming gebruikte kapitalen alsmede alle lasten, renten en soortgelijke uitkeringen betreffende die onderneming; 3° }3[de bezoldigingen van de personeelsleden en de volgende ermee verband houdende kosten: a) de wettelijk verschuldigde sociale lasten; b) de werkgeversbijdragen en -premies, gestort ter uitvoering van: – een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of overlijden; – een collectieve of individuele aanvullende pensioentoezegging inzake een rust- en/of overlevingspensioen, met het oog op de vorming van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden; – een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid; – een collectieve of individuele toezegging die moet worden beschouwd als een aanvulling van de wettelijke uitkeringen bij overlijden of arbeidsongeschiktheid door arbeidsongeval of ongeval ofwel beroepsziekte of ziekte; c) de bijdragen inzake sociale verzekering of voorzorg die in b) niet worden genoemd en die verschuldigd zijn krachtens contractuele verplichtingen;]3 }4[d) de bijzondere bijdrage die verschuldigd is krachtens artikel 38, § 3novies , van de wet van 29 juni 1981
10
houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers;]4 4° de bezoldigingen van de gezinsleden van de belastingplichtige die met hem samenwerken }5[...]5; 5° pensioenen, lijfrenten of tijdelijke renten en als zodanig geldende toelagen die ter uitvoering van een contractuele verbintenis worden toegekend aan gewezen personeelsleden of hun rechtverkrijgenden; 6° afschrijvingen die betrekking hebben op oprichtingskosten en op immateriële en materiële vaste activa waarvan de gebruiksduur beperkt is; 7° de persoonlijke bijdragen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een wettelijk of reglementair statuut dat de betrokkenen van het toepassingsgebied van de sociale wetgeving uitsluit; }6[7°bis tot de in 7° bedoelde bijdragen behoren inzonderheid de bijdragen als vermeld in artikel 45 van de programmawet van 24 december 2002, met uitzondering van de premies of bijdragen die door het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering rechtstreeks aan een pensioeninstelling worden betaald voor overeenkomsten in uitvoering van de regeling van sociale voordelen voorzien in artikel 54 van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen en die ten name van de verkrijger zijn vrijgesteld ingevolge artikel 38, eerste lid, 16°;]6 8° }7[de sommen die de belastingplichtige voor zichzelf, voor zijn echtgenoot en voor de gezinsleden te zijnen laste aan een bij koninklijk besluit erkend ziekenfonds bijdraagt in het kader van een aanvullende verzekering voor het verkrijgen van een tegemoetkoming in de kosten van geneeskundige verstrekkingen die terugbetaalbaar zijn ingevolge de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, doch niet onder de toepassing vallen van het koninklijk besluit van 30 juli 1964 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van diezelfde gecoördineerde wet tot de zelfstandigen wordt verruimd, tot het bedrag van de tegemoetkoming die ingevolge de voornoemde gecoördineerde wet kan worden verstrekt;]7 9° }8[de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen die worden betaald of toegekend met toepassing van hoofdstuk II van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008 en van titel XIII, enig hoofdstuk «Invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven» van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) en die daadwerkelijk onderworpen zijn aan de bijzondere bijdrage die bepaald is in artikel 38, § 3novies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers;]8 10° de bijdragen ter verkrijging van een vergoeding bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekten en invaliditeit; 11° de door }9[bedrijfsleiders]9 werkelijk betaalde interest van schulden aangegaan bij derden voor }9[...]9 het verkrijgen van aandelen die een fractie van het maatschappelijk kapitaal van een binnenlandse vennootschap vertegenwoordigen waarvan zij in het belastbare tijdperk periodiek bezoldigingen ontvangen; behalve met betrekking tot instellingen als vermeld in artikel 56, worden niet als een derde aangemerkt, de voormelde vennootschap zelf, zomede elke onderneming ten aanzien waarvan die ven-
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 36
nootschap zich rechtstreeks of onrechtstreeks in een band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt. }1. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 8 wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 65, lid 1) }2. – 1° gewijzigd bij art. 4 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995 }3. – 3° vervangen bij art. 79 wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 4°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003); op de andere bijdragen en premies die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 3°, eerste streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }4. – 3°, d), ingevoegd bij art. 18 wet 21 december 2007, B.S., 31 december 2007, err., B.S., 26 februari 2008, van toepassing op de voordelen die vanaf 1 januari 2008 worden betaald of toegekend op basis van dit hoofdstuk en in overeenstemming met de procedure, de modaliteiten en de voorwaarden die zijn vastgelegd bij collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad (art. 20) }5. – 4° gewijzigd bij art. 19 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 37, § 1) }6. – 7°bis ingevoegd bij art. 75 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2005 (art. 82, lid 2) }7. – 8° vervangen bij art. 9 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999 }8. – 9°, na wijzigingen, vervangen bij art. 170 wet (I) 24 juli 2008, B.S., 7 augustus 2008, van toepassing op de voordelen die vanaf 1 januari 2008 worden betaald of toegekend op basis van onderhavig hoofdstuk en in overeenstemming met de procedure, de nadere regels en de voorwaarden die zijn vastgelegd bij het koninklijk besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad bedoeld in artikel 160 (art. 171) }9. – 11° gewijzigd bij art. 3 wet 20 december 1995, B.S., 23 december 1995, van toepassing op de vanaf 17 oktober 1995 aangegane schulden; gewijzigd bij art. 10 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf aj. 1998; elke wijziging die vanaf 17 december 1996 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van art. 10 (art. 49, lid 1)
p. 36 W.I.B. 1992 Art. 64ter en historiek invoegen }1[Art.
64ter. Zijn ten belope van 120 pct. aftrekbaar: 1° de kosten die zijn gedaan of gedragen wanneer een werkgever of een groep van werkgevers het gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling heeft ingericht; 2° de volgende kosten die zijn gedaan of gedragen inzake beveiliging: a) de abonnementskosten voor de aansluiting op een vergunde alarmcentrale voor het beheer van alarmen afkomstig van systemen geïnstalleerd in onroerende goederen teneinde misdrijven tegen personen of goederen te voorkomen of tegen te gaan; b) de kosten met betrekking tot het beroep doen op een vergunde bewakingsonderneming voor het verrichten van beveiligd vervoer als bedoeld in artikel 8, § 1, 2°, van het koninklijk besluit van 7 april 2003 houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer; c) de kosten met betrekking tot het gezamenlijk beroep doen door een groep van ondernemingen op een vergunde bewakingsonderneming voor de uitvoering van be-
wakingsopdrachten met betrekking tot het toezicht op en bescherming van roerende en onroerende goederen. Wat de in het eerste lid, 1°, bedoelde kosten betreft, is de verhoogde aftrek enkel van toepassing in de mate dat de kosten rechtstreeks betrekking hebben op minibussen, autobussen en autocars, zoals deze voertuigen zijn omschreven in de reglementering van de inschrijving van motorvoertuigen of dat ze betrekking hebben op het bezoldigde vervoer van personen met dergelijke voertuigen. Wanneer de in het eerste lid, 1°, bedoelde kosten bestaan uit afschrijvingen van de in het tweede lid, bedoelde voertuigen, wordt het aftrekbare bedrag per belastbaar tijdperk bekomen door het normale bedrag van de afschrijvingen van dat tijdperk met 20 pct. te verhogen. Artikel 66, § 1, is niet van toepassing op de in het tweede lid vermelde kosten die betrekking hebben op minibussen. De afschrijvingen die overeenkomstig het derde lid worden aanvaard boven de aanschaffings- of beleggingswaarde van de in het tweede lid bedoelde voertuigen, komen niet in aanmerking voor het bepalen van de latere meerwaarden of minderwaarden van die voertuigen.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 54 Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, van toepassing op de uitgaven die zijn gedaan of gedragen vanaf 1 januari 2009 (art. 60, lid 1)
W.I.B. 1992 Art. 66 volledig vervangen
Art. 66. § 1. }1[Met uitzondering van de kosten van brandstof zijn beroepskosten met betrekking tot het gebruik van de in artikel 65 bedoelde voertuigen, slechts tot 75 % aftrekbaar. De in het eerste lid bedoelde beroepskosten omvatten ook de op die voertuigen geleden minderwaarden.]1 § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing: 1° op voertuigen die uitsluitend gebruikt worden voor een taxidienst of voor verhuring met bestuurder en op grond daarvan van de verkeersbelasting op de autovoertuigen vrijgesteld zijn; 2° op voertuigen die in erkende autorijscholen uitsluitend worden gebruikt voor praktisch onderricht en daartoe speciaal zijn uitgerust; 3° op voertuigen die uitsluitend aan derden worden verhuurd. § 3. De in § 1 vermelde beroepskosten omvatten de kosten die zijn gedaan met betrekking tot de in § 2, 1° en 3°, vermelde voertuigen die toebehoren aan derden, zomede het bedrag van de in dit artikel vermelde kosten die aan derden worden terugbetaald. § 4. In afwijking van § 1 worden de beroepskosten met betrekking tot de verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling met een in die bepaling vermeld voertuig forfaitair op }2[0,15 EUR]2 per afgelegde kilometer bepaald. Deze afwijking geldt niet voor voertuigen die, overeenkomstig artikel 5, § 1, 3°, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, van de verkeersbelasting zijn vrijgesteld. § 5. Het in § 4 vermelde forfaitair bedrag mag uitsluitend worden toegekend aan de belastingplichtige indien het betrokken voertuig:
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
11
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 36-37 — W.I.B. 1992
1° hetzij zijn eigendom is; 2° hetzij op zijn naam is ingeschreven bij de Directie voor de Inschrijving van de Voertuigen; 3° hetzij door een huur- of leasingovereenkomst bestendig of gewoonlijk te zijner beschikking is; 4° hetzij aan zijn werkgever of vennootschap toebehoort en het eventueel voordeel voortspruitend uit het gebruik van dat voertuig op zijn naam wordt belast. In de gevallen vermeld in het eerste lid, 1° tot 3°, mag dat forfait worden toegekend aan de echtgenoot of aan een kind van de belastingplichtige indien die echtgenoot of dat kind het voertuig gebruikt voor de in § 4 vermelde verplaatsing, met dien verstande evenwel dat het forfait slechts aan één enkele belastingplichtige mag worden toegekend voor het gezamenlijk afgelegde traject.]3 }1. – § 1 laatst vervangen bij art. 118 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de vanaf 1 januari 2008 geleden minderwaarden (art. 134, lid 3) }2. – § 4 gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1) }3. – Na wijziging, vervangen bij art. 13 wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1993 (art. 91, lid 4)
p. 36-37 W.I.B. 1992 1° Uitvoer – Integrale kwaliteitszorg - 1°ter Bijkomend personeel (art. 66bis - 67ter) volledig vervangen
1° }1[Uitvoer – Integrale kwaliteitszorg]1 }1. Opschrift, na wijziging, vervangen bij art. 2 wet (I) 24 juli 2008, B.S., 7 augustus 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 10, lid 3)
}1[Art. 66bis. De beroepskosten met betrekking tot de
verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling die anders dan met een in artikel 66, § 5, vermeld voertuig wordt gedaan, worden, bij gebrek aan bewijzen, forfaitair bepaald op 0,15 EUR per afgelegde kilometer zonder dat de in aanmerking genomen afstand tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling hoger dan 25 kilometer mag zijn. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, de grens van 25 kilometer verhogen.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 9 wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 65, lid 1) Art. 67. }1[§ 1. Winst wordt vrijgesteld tot een bedrag }2 2
van [10.000 EUR] per bijkomende aangeworven personeelseenheid die in België voltijds in een onderneming wordt tewerkgesteld voor: 1° }3[...]3 2° }4[...]4 3° een betrekking van diensthoofd voor de uitvoer; 4° een betrekking van diensthoofd van de afdeling Integrale kwaliteitszorg. § 2. Winst wordt eveneens vrijgesteld tot een bedrag van }5[10.000 EUR]5 in geval van tewerkstelling voor een in § 1, 3° en 4°, vermelde betrekking van een personeelslid dat reeds voltijds de betrekking van diensthoofd in de onderneming uitoefende, op voorwaarde dat die onderneming zich ertoe verplicht uiterlijk binnen dertig dagen die volgen op de nieuwe tewerkstelling van het personeelslid,
12
een nieuwe voltijdse werknemer aan te werven om de vrijgekomen betrekking in te nemen. § 3. }6[...]6 § 4. Wanneer een personeelslid niet meer voor het in § 1 bepaalde doel wordt tewerkgesteld, wordt het totale bedrag van de voorheen vrijgestelde winst verminderd ten belope van het vrijgestelde bedrag waarop deze persoon oorspronkelijk recht heeft gegeven. In dat geval wordt de winst of het verlies van het belastbare tijdperk waarin het personeel niet meer wordt tewerkgesteld, naar gelang van het geval, vermeerderd of verminderd met dat bedrag. § 5. }7[De Koning regelt de wijze van uitvoering van dit artikel.]7 § 6. Wanneer de economische omstandigheden zulks rechtvaardigen kan de Koning }8[de in §§ 1 en 2 vermelde bedragen]8 verhogen.]1 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 3 wet 27 oktober 1997, B.S., 2 december 1997, van toepassing vanaf aj. 1997 (art. 7) }2. – § 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }3. – § 1, 1°, opgeheven bij art. 28, 1°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 32, lid 1). Elke wijziging die vanaf 17 oktober 2006 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking op de toepassing van de in het eerste lid vermelde bepalingen (art. 32, lid 2) }4. – § 1, 2°, opgeheven bij art. 3 wet (I) 24 juli 2008, B.S., 7 augustus 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 10, lid 3) }5. – § 2 gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }6. – § 3, na wijzigingen, opgeheven bij art. 28, 1°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 32, lid 1). Elke wijziging die vanaf 17 oktober 2006 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking op de toepassing van de in het eerste lid vermelde bepalingen (art. 32, lid 2) }7. – § 5 vervangen bij art. 28, 2°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 32, lid 1). Elke wijziging die vanaf 17 oktober 2006 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking op de toepassing van de in het eerste lid vermelde bepalingen (art. 32, lid 2) }8. – § 6 gewijzigd bij art. 28, 3°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 32, lid 1). Elke wijziging die vanaf 17 oktober 2006 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking op de toepassing van de in het eerste lid vermelde bepalingen (art. 32, lid 2) }1[1°bis Stage in de onderneming]1
}1. Opschrift ingevoegd bij art. 92 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kosten die worden gedragen vanaf 1 januari 2006 (art. 93)
}1[Art.
67bis. De winst en baten worden vrijgesteld ten belope van 20 pct. van de bezoldigingen die krachtens artikel 52, 3°, als beroepskosten worden afgetrokken en die worden betaald of toegekend aan de werknemers waarvoor de werkgever, die de genoemde kosten draagt,
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 40-41
een stagebonus verkrijgt als bedoeld in artikel 58 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.]1
ven de bepalingen van dit artikel van toepassing alsof die verrichtingen niet hadden plaatsgevonden.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 61 Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 63 )
}1. – Ingevoegd bij art. 92 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kosten die worden gedragen vanaf 1 januari 2006 (art. 93)
p. 40-41
}1[1°ter Bijkomend personeel]1
W.I.B. 1992 Art. 90 volledig vervangen
}1. Opschrift ingevoegd bij art. 61 Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 63 ) }1
[Art. 67ter. § 1. Winst en baten van belastingplichtigen die op 31 december 1997 of aan het einde van het jaar waarin de uitoefening van hun beroep is aangevangen, als die op een latere datum is begonnen, minder dan elf werknemers, in de zin van artikel 30, 1°, tewerkstellen, worden vrijgesteld tot een bedrag gelijk aan 3.720 EUR per in België bijkomend tewerkgestelde personeelseenheid, waarvan het bruto dag- of uurloon niet hoger is dan 90,32 of 11,88 EUR. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, dit bedrag van het bruto dag- of uurloon verhogen tot 100 of 13 EUR. § 2. Het aantal in België bijkomend tewerkgestelde personeelseenheden wordt vastgesteld door het gemiddeld personeelsbestand van de belastingplichtige tijdens het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, te vergelijken met dat van het voorgaande kalenderjaar of, voor natuurlijke personen die niet per kalenderjaar boekhouden en hun boekjaar vóór 31 december afsluiten, door het gemiddeld personeelsbestand van de belastingplichtige van het voorlaatste kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, te vergelijken met dat van het voorgaande kalenderjaar. Er wordt evenwel geen rekening gehouden met de personeelsaangroei die het gevolg is van een overname van werknemers welke reeds vóór 1 januari 1998 waren aangeworven, ofwel door een onderneming waarmede de belastingplichtige zich rechtstreeks in enigerlei band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt, ofwel door een belastingplichtige waarvan hij de beroepswerkzaamheid geheel of gedeeltelijk voortzet ingevolge een gebeurtenis die niet bedoeld is in § 5. § 3. Indien het gemiddeld personeelsbestand tijdens het jaar volgend op de vrijstelling is verminderd ten opzichte van het jaar van vrijstelling, wordt het totaal bedrag van de voordien krachtens § 1 vrijgestelde winst of baten echter verminderd met 3.720 EUR per afgevloeid personeelslid; de voordien vrijgestelde winst of baten worden in dat geval als winst of baten van het volgende belastbare tijdperk beschouwd. Het eerste lid vindt geen toepassing indien en in de mate dat de betrokkene aantoont dat de bijkomende tewerkstelling het erop volgende jaar behouden is gebleven bij de werkgever die zijn personeel heeft overgenomen in omstandigheden bedoeld in § 2, tweede lid. § 4. Dit artikel is niet van toepassing wanneer de belastingplichtige voor dezelfde bijkomende personeelseenheden de toepassing heeft gevraagd van artikel 67. § 5. Ten aanzien van de belastingplichtigen betrokken bij verrichtingen als bedoeld in de artikelen 46 en 211, blij-
Art. 90. Diverse inkomsten zijn:
1° }1[onverminderd het bepaalde in 8°}2[...]2 en 10°,]1 winst of baten, hoe ook genaamd, die zelfs occasioneel of toevallig, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, voortkomen uit enige prestatie, verrichting of speculatie of uit diensten bewezen aan derden, daaronder niet begrepen normale verrichtingen van beheer van een privé-vermogen bestaande uit onroerende goederen, portefeuillewaarden en roerende voorwerpen; 2° prijzen en gedurende twee jaar ontvangen subsidies, voor de schijf boven }3[2.500 EUR]3, en andere subsidies, renten of pensioenen die door Belgische of vreemde openbare machten of openbare instellingen zonder winstoogmerken zijn toegekend aan geleerden, schrijvers of kunstenaars, met uitzondering van de sommen die zijn betaald of toegekend als bezoldiging van bewezen diensten en beroepsinkomsten zijn. De Koning stelt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, de prijzen en subsidies vrij die zijn toegekend door de instellingen die Hij erkent; 3° }4[onderhoudsuitkeringen die aan de belastingplichtige regelmatig zijn toegekend door personen van wier gezin hij geen deel uitmaakt, wanneer ze worden toegekend ter uitvoering van een verplichting op grond van het Burgerlijk of het Gerechtelijk Wetboek of van de wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning, zomede kapitalen die zulke uitkeringen vervangen;]4 4° uitkeringen of aanvullende uitkeringen als vermeld onder 3° die, ter uitvoering van een gerechtelijke beslissing waarbij het bedrag ervan met terugwerkende kracht wordt vastgesteld of verhoogd, aan de belastingplichtige zijn betaald na het belastbare tijdperk waarop ze betrekking hebben; 5° inkomsten verkregen, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, uit de onderverhuring of de overdracht van huur van al dan niet gemeubileerde onroerende goederen of uit de concessie van het recht om een plaats die van nature onroerend is en niet is gelegen binnen de omheining van een sportinrichting te gebruiken om er plakbrieven of andere reclamedragers te plaatsen; 6° loten van effecten van leningen, met uitzondering van de loten die van elke Belgische zakelijke en personele belasting of van elke belasting zijn vrijgesteld; 7° opbrengsten uit de verhuring van jacht-, vis- en vogelvangstrecht; 8° meerwaarden op in België gelegen ongebouwde onroerende goederen of op andere zakelijke rechten dan een recht van erfpacht of van opstal of dan een gelijkaardig onroerend recht met betrekking tot zulke onroerende goede-
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
13
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 40-41 — W.I.B. 1992
ren die naar aanleiding van een overdracht onder bezwarende titel zijn verwezenlijkt, ingeval: a) die goederen onder bezwarende titel zijn verkregen en zijn vervreemd binnen acht jaar na de datum van de authentieke akte waarbij de verkrijging is vastgesteld of, bij gebrek aan authentieke akte, na de datum waarop enigerlei andere akte of geschrift waarbij de verkrijging is vastgesteld, aan de registratieformaliteit is onderworpen; b) die goederen bij schenking onder levenden zijn verkregen en zijn vervreemd binnen drie jaar na de akte van schenking en binnen acht jaar na de datum van de authentieke akte van verkrijging onder bezwarende titel door de schenker of, bij gebrek aan authentieke akte, na de datum waarop enigerlei andere akte of geschrift waarbij de verkrijging onder bezwarende titel door de schenker is vastgesteld, aan de registratieformaliteit is onderworpen; 9° }5[meerwaarden op aandelen die: – ofwel, zijn verwezenlijkt naar aanleiding van de overdracht onder bezwarende titel van die aandelen buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, daaronder niet begrepen normale verrichtingen van beheer van een privévermogen; – ofwel, rechten in een binnenlandse vennootschap vertegenwoordigen en die naar aanleiding van de overdracht onder bezwarende titel van die aandelen aan een in artikel 227, 2° of 3°, vermelde rechtspersoon waarvan de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer niet in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte is gevestigd, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid zijn verwezenlijkt, indien de overdrager, of zijn rechtsvoorganger ingeval de aandelen niet onder bezwarende titel zijn verkregen, op enig tijdstip in de loop van vijf jaar vóór de overdracht, alleen of samen met zijn echtgenoot of zijn afstammelingen, zijn ascendenten, zijn zijverwanten tot en met de tweede graad en die van zijn echtgenoot, middellijk of onmiddellijk meer dan 25 pct. heeft bezeten van de rechten in de vennootschap waarvan de aandelen worden overgedragen;]5 }6 [10° meerwaarden die naar aanleiding van een overdracht onder bezwarende titel zijn verwezenlijkt op in België gelegen gebouwde onroerende goederen of op zakelijke rechten met betrekking tot zulke goederen, met uitzondering van het recht van erfpacht, het recht van opstal of een gelijkaardig onroerend goed, ingeval:
a) die gebouwde onroerende goederen onder bezwarende titel zijn verkregen en binnen vijf jaar na de datum van verkrijging zijn vervreemd; b) die gebouwde onroerende goederen zijn verkregen bij schenking onder levenden en zijn vervreemd binnen drie jaar na de akte van schenking en binnen vijf jaar na de datum van verkrijging onder bezwarende titel door de schenker; c) de belastingplichtige een gebouw heeft opgetrokken op een ongebouwd onroerend goed dat hij onder bezwarende titel of bij schenking onder levenden heeft verkregen, voor zover de bouwwerken een aanvang hebben genomen binnen de vijf jaar na de verkrijging van de grond onder bezwarende titel door de belastingplichtige of door de schenker en het geheel binnen de vijf jaar na de datum
14
van de eerste ingebruikname of verhuring van het gebouw werd vervreemd. Onder datum van verkrijging of vervreemding moet worden verstaan: – de datum van de authentieke akte van verkrijging of van vervreemding; – of, bij gebrek aan authentieke akte, de datum waarop enigerlei andere akte of geschrift waarbij de verkrijging of de vervreemding is vastgesteld, aan de registratieformaliteit is onderworpen;]6 }7[11° de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreffende financiële instrumenten die het voorwerp uitmaken van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van een lening;]7 }8 [12° persoonlijke vergoedingen uit de exploitatie van een uitvinding die door een universiteit, een hogeschool, }9 [het «Federaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – Fonds fédéral de la Recherche scientifique - FFWO/ FFRS», het «Fonds voor Wetenschappelijk OnderzoekVlaanderen – FWO», het «Fonds de la Recherche scientifique – FNRS – FRS-FNRS»] 9 of een overeenkomstig artikel 2753, § 1, tweede lid, erkende wetenschappelijke instelling op grond van een door die universiteit, hogeschool of wetenschappelijke instelling uitgevaardigd valorisatiereglement, worden betaald of toegekend aan onderzoekers. Onder «onderzoeker» wordt verstaan iedere onderzoeker die wordt bedoeld in artikel 2753, § 1, eerste en tweede lid, en die – alleen of binnen een ploeg – onderzoek verricht in een universiteit, hogeschool of erkende wetenschappelijke instelling, alsmede de docenten. Onder «uitvindingen» wordt verstaan octrooieerbare uitvindingen, kweekproducten, tekeningen en modellen, topografieën van halfgeleiderproducten, computerprogramma's en databanken, die voor commerciële doeleinden kunnen worden aangewend.]8 }1. – 1° gewijzigd bij art. 13, 1°, K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf 1 januari 1997 (art. 49, lid 4) }2. – 1° gewijzigd bij art. 6, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }3. – 2° gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }4. – 3° vervangen bij art. 167 wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 190, lid 2, inleidende zin) }5. – 9°, na wijziging, vervangen bij art. 6, b), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }6. – 10° toegevoegd bij art. 13, 2°, K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf 1 januari 1997 (art. 49, lid 4) }7. – 11° toegevoegd bij art. 39 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 4) }8. – 12° toegevoegd bij art. 132 wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 139, lid 1) }9. – 12° gewijzigd bij art. 4, b), wet (I) 24 juli 2008, B.S., 7 augustus 2008
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 43
p. 42 W.I.B. 1992 Art. 94 - 96 volledig vervangen
Art. 94. }1[Wanneer in het tijdvak van 12 maanden die voorafgaan aan de verwerving van de aandelen door een in artikel 227, 2° of 3°, vermelde rechtspersoon waarvan de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer niet in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte is gevestigd of die volgens de fiscale wetgeving van een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte, niet wordt geacht fiscaal in die Staat te zijn gevestigd zonder volgens een met een derde staat gesloten verdrag inzake dubbele belastingheffing te worden geacht fiscaal buiten de Europese Economische Ruimte te zijn gevestigd, één of meer overdrachten tussen andere belastingplichtigen hebben plaatsgevonden, zijn de in artikel 90, 9°, tweede streepje, bedoelde meerwaarden die bij iedere overdracht in dat tijdvak zijn verwezenlijkt, belastbaar indien bij de eerste overdrager was voldaan aan de voorwaarde met betrekking tot de belangrijkheid van de maatschappelijke rechten in de vennootschap waarvan de aandelen vervreemd zijn geweest.]1 }1. – Vervangen bij art. 7 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1)
Art. 95. }1[Niettegenstaande het bepaalde in artikel 90, 9°, worden de meerwaarden op aandelen in binnenlandse vennootschappen of in intra-Europese vennootschappen, in de mate dat ze worden gerealiseerd naar aanleiding van een fusie, een splitsing, een met fusie of splitsing gelijkgestelde verrichting, een aanneming van een andere rechtsvorm of de inbreng van deze aandelen in een binnenlandse vennootschap of een intra-Europese vennootschap, tijdelijk vrijgesteld, op voorwaarde dat: – de aandelen worden geruild voor nieuwe aandelen uitgegeven door de inbrengverkrijgende vennootschap met eventueel een opleg in geld die niet meer bedraagt dan 10 pct. van de nominale waarde, of bij gebreke aan nominale waarde, van de fractiewaarde van de nieuw uitgegeven aandelen; – en dat de inbrengverkrijgende vennootschap in het totaal meer dan 50 pct. van de stemmen verwerft in de vennootschap waarvan de aandelen worden ingebracht, of dat deze, indien zij reeds over een meerderheid van de stemmen beschikt, haar deelneming vergroot. De vrijstelling is slechts van toepassing indien de verrichting aan het bepaalde in artikel 183bis beantwoordt. Het behoud van de vrijstelling is afhankelijk van de voorwaarde dat de belastingplichtige tot staving van zijn aangiften in de personenbelasting, volgend op deze waarin de verrichting heeft plaatsgevonden, het bewijs levert dat hij de ontvangen aandelen nog in zijn bezit heeft en dat ze niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een gehele of gedeeltelijke terugbetaling. De gerealiseerde meerwaarde of minderwaarde is gelijk aan het verschil tussen de werkelijke waarde van de ontvangen aandelen en de aanschaffingswaarde van de oorspronkelijk gehouden aandelen. Ze wordt beschouwd als
een belastbaar inkomen voor het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk de voorwaarde van bezit niet langer vervuld is.]1 }1. – Vervangen bij art. 8 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1)
Art. 96. }1[Voor zover de in artikel 95 bedoelde tijdelijke vrijstelling van toepassing is, worden de artikelen 90, 9°, 94 en 95 toegepast op aandelen die naar aanleiding van een fusie, een splitsing, een met fusie of splitsing gelijkgestelde verrichting of een aanneming van een andere rechtsvorm, in ruil zijn ontvangen, alsof de ruiling niet had plaatsgevonden. In dit geval worden meerwaarden of minderwaarden op de in ruil ontvangen aandelen bepaald met inachtneming van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de omgeruilde aandelen, eventueel verhoogd met de belaste meerwaarden of verminderd met de aangenomen minderwaarden, zowel vóór als na de ruil. Voor de toepassing van artikel 90, 9°, worden de in ruil ontvangen aandelen geacht te zijn verkregen op de datum waarop de geruilde aandelen zijn verkregen. In geval van een splitsing is de fiscale nettowaarde van de aandelen ontvangen vanwege elk van de verkrijgende vennootschappen proportioneel aan de werkelijke waarde van de inbrengen verkregen door de verkrijgende vennootschappen ten opzichte van de werkelijke waarde van de gesplitste vennootschap. In geval van een met splitsing gelijkgestelde verrichting is het totaal van de fiscale nettowaarde van de aandelen van de gesplitste vennootschap, en van de ontvangen aandelen gelijk aan de fiscale nettowaarde van de aandelen van de gesplitste vennootschap onmiddellijk vóór de gedeeltelijke splitsing. De fiscale nettowaarde van de in ruil ontvangen aandelen is evenredig met de werkelijke waarde van de inbreng in verhouding tot de totale werkelijke waarde van de gesplitste vennootschap voor de verrichting. Dienaangaande wordt de verrichting inzake een met splitsing gelijkgestelde verrichting, ten name van de aandeelhouder, gelijkgesteld met de omruiling van aandelen ingevolge splitsing.]1 }1. – Vervangen bij art. 9 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1)
p. 43 W.I.B. 1992 Art. 102bis volledig vervangen }1[Art.
102bis. }2[De in artikel 90, 12°, vermelde inkomsten worden in aanmerking genomen naar het aan de verkrijger werkelijk betaalde of toegekende bedrag, in voorkomend geval verhoogd met de bedrijfsvoorheffing en verminderd met 10 % forfaitaire kosten.]2]1 }1. – Toegevoegd bij art. 133 wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 139, lid 1) }2. – Vervangen bij art. 159 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 175, lid 4)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
15
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 44-46 — W.I.B. 1992
p. 44-46 W.I.B. 1992 Art. 104 - 105 volledig vervangen
Art. 104. Binnen de grenzen en onder de voorwaarden bepaald in de }1[artikelen 107 tot 116]1, worden van het totale netto-inkomen de volgende bestedingen afgetrokken, in zover zij in het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald: 1° }2[80 pct. van de onderhoudsuitkeringen die de belastingplichtige regelmatig heeft betaald aan personen die niet deel uitmaken van zijn gezin, wanneer ze zijn betaald ter uitvoering van een verplichting op grond van het Burgerlijk of het Gerechtelijk Wetboek of van de wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning, zomede 80 pct. van de kapitalen die zulke uitkeringen vervangen. }3[...]3;]2 2° 80 pct. van de uitkeringen of de aanvullende uitkeringen die de belastingplichtige verschuldigd is volgens de voorwaarden bepaald in 1°, doch die na het belastbare tijdperk waarop zij betrekken hebben betaald worden ter uitvoering van een gerechtelijk beslissing waarbij het bedrag ervan met terugwerkende kracht wordt vastgesteld of verhoogd. }4[Evenwel zijn de uitkeringen betaald voor de kinderen voor welke voor een vorig aanslagjaar }5[artikel 132bis werd toegepast]5, niet aftrekbaar]4; 3° giften in geld: a) }6[aan de instellingen die binnen het toepassingsgebied vallen van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, of van het decreet van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden van de Franse Gemeenschap of aan de erkende universitaire ziekenhuizen;]6 b) aan koninklijke academiën, }7[aan het «Federaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – Fonds fédéral de la Recherche scientifique - FFWO/FFRS», aan het «Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen – FWO», aan het «Fonds de la Recherche scientifique – FNRS – FRS-FNRS»,]7 zomede aan instellingen voor wetenschappelijk onderzoek die erkend zijn door de Minister van Financiën en door de Minister tot wiens bevoegdheid het beleid en de programmatie inzake wetenschap behoren }8[, uitgezonderd de instellingen die rechtstreeks verbonden zijn met een politieke partij of lijst]8; c) aan openbare centra voor maatschappelijk welzijn. }9[...]9; d) }10[aan door de Koning erkende culturele instellingen die ofwel in België zijn gevestigd en waarvan het invloedsgebied één van de gemeenschappen of het gehele land bestrijkt, ofwel in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn en waarvan het invloedsgebied een deelstaat of een gewest van de betrokken Staat of het gehele land bestrijkt;]10 e) aan instellingen die de oorlogsslachtoffers, de minder-validen, de bejaarden, de beschermde minderjarigen of de behoeftigen bijstaan en die, na advies van de raadgevende instellingen van de Staat of van de Gemeenschappen tot wiens bevoegdheid die bijstand behoort, worden erkend door de bevoegde organen van de Staat of van de Gemeenschap waaronder die instellingen ressorteren en,
16
voor de toepassing van de belastingwet, door de Minister van Financiën; f) }11 [aan het Rode Kruis van België, aan de Koning Boudewijnstichting, aan het Europees Centrum voor Vermiste en Seksueel Uitgebuite Kinderen – België – Stichting naar Belgisch recht en aan het Paleis voor Schone Kunsten;]11 g) aan de Nationale Kas voor Rampenschade ten bate van het Nationaal Fonds voor Algemene Rampen of van het Nationaal Fonds voor Landbouwrampen, aan de provinciale rampenfondsen, evenals aan instellingen voor hulpverlening aan slachtoffers van rampen die de toepassing rechtvaardigen van de wet betreffende het herstel van schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen, en die hiertoe zijn erkend door de Minister van Financiën; h) aan beschutte werkplaatsen die, ter uitvoering van de wetgeving betreffende de sociale reclassering van de minder-validen, opgericht of erkend zijn door de }12[gewestregering]12 of door de bevoegde instelling; i) }13[aan instellingen die zich bezighouden met het natuurbehoud of de bescherming van het leefmilieu en die als dusdanig erkend zijn door de Minister van Financiën en de Minister tot wiens bevoegdheid het leefmilieu behoort]13; }14[j) aan instellingen die het behoud of de zorg voor monumenten en landschappen ten doel hebben, waarvan het invloedsgebied het gehele land, één van de gewesten of de Duitstalige Gemeenschap bestrijkt en die door de Koning erkend zijn;]14 }15 }15 [ [k)]15 aan VZW's waarvan het doel erin bestaat dierenasielen te beheren, die de erkenning hebben gekregen bedoeld in artikel 5 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren en die voldoen aan de voorwaarden door de Koning vastgesteld op voorstel van de Minister van Financiën;]15 }16 [l) aan instellingen die zich bezig houden met duurzame ontwikkeling in de zin van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling en die als dusdanig erkend zijn door de Minister van Financiën en de Minister tot wiens bevoegdheid de Duurzame Ontwikkeling behoort;]16 4° giften in geld aan instellingen voor hulpverlening aan ontwikkelingslanden die als dusdanig erkend zijn door de Minister van Financiën en door de Minister tot wiens bevoegdheid de ontwikkelingssamenwerking behoort; }17[4°bis giften in geld aan door de Minister van Financiën en door de Minister van Buitenlandse Zaken erkende verenigingen en instellingen die hulp verlenen aan slachtoffers van zeer grote industriële ongevallen;]17 }18 [4°ter giften voorzien in artikel 10, 1°, van de wet van 3 december 1999 betreffende steunmaatregelen ten gunste van landbouwbedrijven getroffen door de dioxinecrisis;]18 5° giften aan Rijksmusea en, op voorwaarde dat de giften voor hun musea worden bestemd, giften aan Gemeenschappen en Gewesten, provincies, gemeenten en de }19[...]19 openbare centra voor maatschappelijk welzijn: a) ofwel in geld; b) }20[ofwel in de vorm van kunstwerken waarvan de Minister van Financiën overeenkomstig artikel 111 erkent
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 44-46
dat zij behoren tot het roerend cultureel erfgoed van het land of dat zij internationale faam genieten;]20 6° 50 pct. van de bezoldigingen betaald of toegekend aan een huisbediende met inbegrip van de op die bezoldigingen verschuldigde wettelijke sociale bijdragen; 7° }21[uitgaven voor de oppas van één of meer kinderen: – ofwel ten laste van de belastingplichtige; – ofwel voor wie aan de belastingplichtige bij toepassing van artikel 132bis de helft van de toeslagen op de belastingvrije som bedoeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 5°, wordt toegekend;]21 8° de helft tot ten hoogste }22[25.000 EUR]22 van het niet door subsidies gedekte gedeelte van de uitgaven die de eigenaar van niet verhuurde gebouwde onroerende goederen, delen van gebouwde onroerende goederen of landschappen die zijn beschermd overeenkomstig de wetgeving op het behoud van Monumenten en Landschappen, heeft gedaan voor het onderhoud en de restauratie ervan, voor zover die onroerende goederen, delen van onroerende goederen of landschappen, voor het publiek toegankelijk zijn; de Koning bepaalt de wijze van uitvoering van deze bepaling en inzonderheid wat, voor de toepassing van de belastingwet, wordt verstaan onder «voor het publiek toegankelijk zijn»; 9° }23[interesten en betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van een hypothecaire lening }24[die specifiek is]24 gesloten om een in artikel 12, § 3, bedoelde enige woning te verwerven of te behouden, en bijdragen van een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood die de belastingplichtige tot uitvoering van een individueel gesloten levensverzekeringscontract definitief heeft betaald voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden en dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening.]23 10° }25[...]25 11° }26[...]26 }27[...]27 }1. – Lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 81 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }2. – Na wijziging, vervangen bij art. 169, 1°, wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 190, lid 2, inleidende zin) }3. – Lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 277, 1°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 289, lid 7) }4. – Lid 1, 2°, aangevuld bij art. 2, 2°, wet 4 mei 1999, B.S., 4 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 2000 (art. 8) }5. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 277, 2°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 289, lid 7) }6. – Lid 1, 3°, a), na wijziging, vervangen bij art. 5, a), wet (I) 24 juli 2008, B.S., 7 augustus 2008, van toepassing op de giften die zijn gestort vanaf 1 januari 2008 (art. 10, lid 2) }7. – Lid 1, 3°, b), gewijzigd bij art. 5, b), wet (I) 24 juli 2008, B.S., 7 augustus 2008, van toepassing op de giften die zijn gestort vanaf 1 januari 2008 (art. 10, lid 2) }8. – Lid 1, 3°, b), aangevuld bij art. 2 wet 12 juni 1998, B.S., 26 september 1998, van toepassing vanaf aj. 1999 (art. 3); gewijzigd bij art. 11, 1°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: 1 januari 1995 (art. 80, § 10) }9. – Lid 1, 3°, c), gewijzigd bij art. 16, 2°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994 }10. – Lid 1, 3°, d), na wijziging, vervangen bij art. 119 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de giften die werkelijk zijn betaald vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 4)
}11. – Laatst vervangen bij art. 95 Programmawet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 20 maart 2006, van toepassing op de giften die vanaf 1 januari 2006 worden gedaan (art. 96) }12. – Lid 1, 3°, h), gewijzigd bij art. 277, 4°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007 }13. – Lid 1, 3°, i), opgeheven bij art. 18 wet 18 juni 1993, B.S., 7 augustus 1993, van toepassing vanaf 1 januari 1993; opnieuw ingevoegd bij art. 2 wet 2 april 1996, B.S., 4 juni 1996 }14. – Lid 1, 3°, j), ingevoegd bij art. 11, 3°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 80, § 11) }15. – Lid 1, 3°, k), ingevoegd bij art. 2 wet 21 april 1999, B.S., 11 mei 1999, van toepassing op giften gestort vanaf 1 januari 2000 (art. 3); oud j) (2° maal) hernummerd bij art. 283 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004, inwerkingtreding: 31 december 2003 (art. 287) }16. – Lid 1, 3°, l), ingevoegd bij art. 2 wet 16 november 2004, B.S., 30 november 2004, van toepassing op de giften gestort vanaf 1 januari 2005 (art. 6) }17. – Lid 1, 4°bis, ingevoegd bij art. 1 wet 22 februari 1995, B.S., 31 maart 1995 }18. – Lid 1, 4°ter, ingevoegd bij art. 11 wet 3 december 1999, B.S., 11 december 1999, inwerkingtreding: 11 december 1999 (art. 21) }19. – Lid 1, 5°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 16, 3°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994 }20. – Lid 1, 5°, b), vervangen bij art. 4 wet 21 juni 2001, B.S., 5 juli 2001, inwerkingtreding: 10 september 2003 (art. 32 K.B. 26 augustus 2003, B.S., 10 september 2003) }21. – Lid 1, 7°, na wijziging, vervangen bij art. 277, 5°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 289, lid 7) }22. – Lid 1, 8°, gewijzigd bij art. 2 wet 4 juni 1997, B.S., 30 juli 1997, van toepassing met ingang vanaf aj. 1998 (art. 48, § 12, wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999); gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }23. – Lid 1, 9°, vervangen bij art. 394 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing op de hypothecaire leningen die vanaf 1 januari 2005 zijn gesloten voor het verwerven of behouden van de woning die is bedoeld in artikel 104, 9°, W.I.B. 1992, zoals het door artikel 394 van de programmawet is gewijzigd, en de levensverzekeringscontracten die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening (art. 413) }24. – Lid 1, 9°, gewijzigd bij art. 169, 2°, wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing vanaf 1 januari 2005 (art. 190, lid 2, 3°) }25. – Lid 1, 10°, opgeheven bij art. 81 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }26. – Lid 1, 11°, opgeheven bij art. 16, 4°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1995 }27. – Lid 2 opgeheven bij art. 16, 4°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1995 Art. 105. }1[Wanneer een gemeenschappelijke aanslag
wordt gevestigd, worden de aftrekken bedoeld in artikel 104 als volgt aangerekend: 1° eerst wordt bij elke belastingplichtige de aftrek waarop hij overeenkomstig artikel 104, 9°, recht heeft, aangerekend op zijn netto-inkomen. Wanneer echter beide belastingplichtigen bestedingen hebben gedaan die recht geven op de voormelde aftrek, wordt die aftrek aangerekend volgens de verdeling die de belastingplichtigen kiezen binnen de in artikel 115, § 1, eerste lid, 6°, en 116 bedoelde begrenzingen; 2° vervolgens worden de in artikel 104, 3° tot 8°, bedoelde aftrekken evenredig aangerekend op de totale netto-inkomens van beide belastingplichtigen; 3° ten slotte worden de in artikel 104, 1° en 2°, bedoelde aftrekken bij voorrang aangerekend op het totale netto-inkomen van de belastingplichtige die de uitgaven verschul-
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
17
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 47 — W.I.B. 1992
digd is en het eventuele saldo wordt op het totale netto-inkomen van de andere belastingplichtige aangerekend.]1 }1. – Na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 2 wet 24 december 2008, B.S., 31 december 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 3)
p. 47 W.I.B. 1992 Art. 113 volledig vervangen
Art. 113. § 1. De in artikel 104, }1[...]1, 7°, vermelde uitgaven voor kinderoppas zijn aftrekbaar onder de volgende voorwaarden: 1° }2[de uitgaven hebben betrekking op het vergoeden van kinderoppas }3[in de Europese Economische Ruimte]3 buiten de normale lesuren tijdens dewelke het kind onderwijs volgt en moeten gedaan zijn voor kinderen die de leeftijd van twaalf jaar niet hebben bereikt;]2 2° de belastingplichtige verkrijgt beroepsinkomsten; 3° }4[de uitgaven zijn betaald: a) ofwel aan instellingen of opvangvoorzieningen die worden erkend, gesubsidieerd of gecontroleerd: – door Kind en Gezin, door het «Office de la Naissance et de l'Enfance» of door de }5[regering]5 van de Duitstalige Gemeenschap; – of door de lokale openbare besturen of openbare besturen van de gemeenschappen, andere dan de in het eerste streepje vermelde besturen, of van de gewesten; }6 [– of door buitenlandse openbare instellingen gevestigd in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte;]6 b) ofwel aan kinderdagverblijven of zelfstandige opvanggezinnen die onder toezicht staan van }7[de in a, eerste of derde streepje, vermelde instellingen]7; c) ofwel aan }8[scholen gevestigd in de Europese Economische Ruimte]8 of aan instellingen of opvangvoorzieningen die verbonden zijn met de school of de inrichtende macht;]4 4° }9[de belastingplichtige houdt de bewijsstukken ter beschikking van de administratie die de vaststelling mogelijk maken van: a) de echtheid en het bedrag van de uitgaven; b) de volledige identiteit of benaming van de personen, scholen, instellingen en openbare besturen als bedoeld in 3°; c) de naleving van de in dit artikel beoogde voorwaarden.]9 § 2. De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit het hoogst aftrekbare bedrag per oppasdag en per kind bepalen, welk bedrag niet lager dan }10[4 EUR]10 mag zijn. }1. – § 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 85 wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1995 (art. 91, lid 9) }2. – § 1, 1°, laatst vervangen bij art. 170, 1°, wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 190, lid 2, inleidende zin) }3. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 120, a), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de uitgaven voor kinderopvang die vanaf 1 januari 2008 worden gedaan (art. 134, lid 5) }4. – § 1, 3°, laatst vervangen bij art. 170, 2°, wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 190, lid 2, inleidende zin)
18
}5. – § 1, 3°, a), eerste streepje, gewijzigd bij art. 133 wet (III) 1 maart 2007, B.S., 14 maart 2007 }6. – § 1, 3°, a), derde streepje, ingevoegd bij art. 120, b), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de uitgaven voor kinderopvang die vanaf 1 januari 2008 worden gedaan (art. 134, lid 5) }7. – § 1, 3°, b), gewijzigd bij art. 120, c), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de uitgaven voor kinderopvang die vanaf 1 januari 2008 worden gedaan (art. 134, lid 5) }8. – § 1, 3°, c), gewijzigd bij art. 120, d), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de uitgaven voor kinderopvang die vanaf 1 januari 2008 worden gedaan (art. 134, lid 5) }9. – § 1, 4°, vervangen bij art. 120, e), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de uitgaven voor kinderopvang die vanaf 1 januari 2008 worden gedaan (art. 134, lid 5) }10. – § 2 gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002
p. 47-48 W.I.B. 1992 Art. 115 volledig vervangen
Art. 115. }1[§ 1.]1}2[De in artikel 104, 9°, vermelde bestedingen zijn aftrekbaar onder de volgende voorwaarden: 1° de bestedingen moeten zijn gedaan voor de woning die op 31 december van het jaar waarin het leningcontract is afgesloten, de enige woning van de belastingplichtige is }3[en die hij op diezelfde datum zelf betrekt]3; 2° de hypothecaire lening en het levensverzekeringscontract die zijn bedoeld in artikel 104, 9°, zijn door de belastingplichtige aangegaan bij een instelling die in de Europese Economische Ruimte is gevestigd om }4[in een LidStaat van de Europese Economische Ruimte] 4 zijn in artikel 12, § 3, bedoelde woning te verwerven of te behouden; 3° de hypothecaire lening heeft een looptijd van ten minste 10 jaar; 4° het levensverzekeringscontract is aangegaan: a) door de belastingplichtige die daarbij alleen zichzelf heeft verzekerd; b) vóór de leeftijd van 65 jaar; contracten die tot na de oorspronkelijk bepaalde termijn worden verlengd, opnieuw van kracht gemaakt, gewijzigd of verhoogd wanneer de verzekerde de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, worden geacht niet vóór die leeftijd te zijn aangegaan; c) voor een minimumlooptijd van 10 jaar wanneer het in voordelen bij leven voorziet; 5° de voordelen van het in 4° bedoelde contract zijn bedongen: a) bij leven, ten gunste van de belastingplichtige vanaf de leeftijd van 65 jaar; b) bij overlijden, ten gunste van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van die woning verwerven; 6° het totaal aftrekbaar bedrag mag per belastingplichtige en per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 1.500 EUR.
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 50 }5 [Om te bepalen of de woning van de belastingplichtige, op 31 december van het jaar waarin het leningcontract is afgesloten, zijn enige woning is die hij zelf betrekt, wordt geen rekening gehouden met: 1° andere woningen waarvan hij, ingevolge erfenis, mede-eigenaar, naakte eigenaar of vruchtgebruiker is; 2° een andere woning die op die datum op de vastgoedmarkt te koop is aangeboden en die uiterlijk op 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin het leningcontract is afgesloten, ook daadwerkelijk is verkocht; 3° het feit dat de belastingplichtige de woning niet zelf betrekt omwille van: – wettelijke of contractuele belemmeringen die het de belastingplichtige onmogelijk maken de woning op die datum zelf te betrekken; – de stand van de bouwwerkzaamheden of van de verbouwingswerkzaamheden die het de belastingplichtige nog niet toelaten de woning daadwerkelijk op diezelfde datum te betrekken. De aftrek wordt niet meer toegestaan: 1° vanaf het jaar volgend op het jaar waarin het leningcontract is afgesloten, indien op 31 december van dat jaar de in het vorige lid, 2°, bedoelde andere woning niet daadwerkelijk is verkocht; 2° vanaf het tweede jaar volgend op het jaar waarin het leningcontract is afgesloten, indien de belastinplichtige de in artikel 104, 9°, bedoelde woning op 31 december van dat jaar niet zelf betrekt.]5]2 }6 [Wanneer de aftrek bij toepassing van het vorige lid, 2°, gedurende één of meer belastbare tijdperken niet is toegestaan en de belastingplichtige de in artikel 104, 9°, bedoelde woning zelf betrekt op 31 december van het belastbaar tijdperk waarin de in het tweede lid, 3°, bedoelde belemmeringen zijn weggevallen, wordt de aftrek opnieuw toegestaan vanaf dit belastbaar tijdperk.]6 }7[§ 2. De in artikel 104, 9°, vermelde leningen zijn specifiek gesloten om een woning te verwerven of te behouden wanneer ze zijn aangegaan om: 1. een onroerend goed aan te kopen; 2. een onroerend goed te bouwen; 3. een onroerend goed volledig of gedeeltelijk te vernieuwen; 4. de successierechten met betrekking tot de in artikel 104, 9°, bedoelde woning te betalen met uitzondering van nalatigheidsinteresten verschuldigd bij laattijdige betaling. Wat de in het eerste lid, 3, bedoelde vernieuwing betreft, zijn de daarop betrekking hebbende dienstverrichtingen deze vermeld in rubriek XXXI van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven.]7 }7 [§ 3. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de in artikel 104, 9°, bedoelde aftrek.]7 }1. – § 1 genummerd bij art. 171, a), wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 190, lid 2, 3°) }2. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 396 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing op de hypothecaire leningen die vanaf 1 januari 2005 zijn gesloten voor het verwerven of behouden van de woning die is bedoeld in artikel 104, 9°,
W.I.B. 1992, zoals het door artikel 394 van de programmawet is gewijzigd, en de levensverzekeringscontracten die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening (art. 413) }3. – § 1, lid 1, 1°, aangevuld bij art. 171, a), wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 190, lid 2, 3°) }4. – § 1, lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 3 wet 25 april 2007, B.S., 10 mei 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 7) }5. – Vervangen bij art. 171, b), wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 190, lid 2, 3°) }6. – § 1, lid 4, ingevoegd bij art. 2 wet 24 december 2008, B.S., 31 december 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 3) }7. – Toegevoegd bij art. 171, c), wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 190, lid 2, 3°)
p. 49 W.I.B. 1992 Art. 131 volledig vervangen
Art. 131. }1[ }2 [Voor de berekening van de belasting wordt het volgende basisbedrag vrijgesteld van belasting: 1° wanneer het belastbare inkomen van de belastingplichtige niet meer bedraagt dan 15.220 EUR: 4.260 EUR; 2° wanneer het belastbare inkomen van de belastingplichtige begrepen is tussen 15.220 EUR en 15.220 EUR verhoogd met het verschil tussen het bedrag vermeld in 1° en het bedrag vermeld in 3°: het in 1° vermelde bedrag verminderd met het verschil tussen het belastbare inkomen en 15.220 EUR; 3° in de andere gevallen: 4.095 EUR.]2 Dit bedrag wordt verhoogd met 870 EUR indien de belastingplichtige gehandicapt is.]1 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 23, B, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 5) }2. – Lid 1 vervangen bij art. 64 Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 67)
p. 50 W.I.B. 1992 Art. 133 volledig vervangen
Art. 133. }1[Het bedrag dat krachtens artikel 131 wordt vrijgesteld, wordt bovendien met de volgende toeslagen verhoogd: }2[1° 870 EUR voor een belastingplichtige die alleen wordt belast en: – die één of meer kinderen ten laste heeft; – aan wie bij toepassing van artikel 132bis de helft van de toeslagen op de belastingvrije som bedoeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, wordt toegekend;]2 2° 870 EUR wanneer voor het jaar van huwelijk of verklaring van de wettelijke samenwoning een aanslag per belastingplichtige wordt gevestigd en voor zover de echtgenoot tijdens het jaar geen bestaansmiddelen heeft gehad die meer dan }3[1.800 EUR]3 netto bedragen.]1
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
19
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 51 — W.I.B. 1992 }4 [Het eerste lid, 1°, is niet van toepassing op de gevallen bedoeld in artikel 126, § 2, eerste lid, 4°.]4 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 25, C, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 5) }2. – Lid 1, 1°, vervangen bij art. 280 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 289, lid 7) }3. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 21 juni 2002, B.S., 20 juli 2002, van toepassing vanaf aj. 2005 }4. – Lid 2 toegevoegd bij art. 160 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 175, lid 3)
p. 51 W.I.B. 1992 Art. 138 volledig vervangen
Art. 138. Een in het belastbare tijdperk overleden kind wordt geacht deel uit te maken van het gezin van de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar, op voorwaarde dat het reeds voor het vorige aanslagjaar te zijnen laste was of het tijdens het belastbare tijdperk geboren en overleden is. }1 [Een doodgeboren kind of een kind verloren bij een miskraam na ten minste 180 dagen zwangerschap wordt eveneens geacht op 1 januari van het aanslagjaar deel uit te maken van het gezin van de belastingplichtige op voorwaarde dat de gebeurtenis zich gedurende het belastbaar tijdperk heeft voorgedaan.]1 }2[Een in de loop van het belastbaar tijdperk vermist of ontvoerd kind dat op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt, wordt geacht op die datum deel uit te maken van het gezin van de belastingplichtige, op voorwaarde dat het reeds voor het vorige aanslagjaar te zijnen laste was }3[of het tijdens het belastbare tijdperk geboren is en werd vermist of is ontvoerd]3 en op voorwaarde dat de belastingplichtige aantoont dat hij de verdwijning of ontvoering uiterlijk op 31 december van het belastbaar tijdperk heeft aangegeven bij de politie of ter zake een klacht heeft ingediend bij het parket of bij de Belgische overheden die bevoegd zijn inzake ontvoeringen van kinderen.]2 }1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 2 wet 6 juli 2004, B.S., 5 augustus 2004, err., B.S., 23 augustus 2004, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 3) }2. – Lid 3 toegevoegd bij art. 281 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 289, lid 7) }3. – Lid 3 gewijzigd bij art. 121 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 134, lid 9)
p. 52 W.I.B. 1992 Art. 143 volledig vervangen
Art. 143. Voor het vaststellen van het nettobedrag van de bestaansmiddelen komen niet in aanmerking:
20
1° }1[wettelijke kinderbijslagen, kraamgelden en adoptiepremies, evenals studiebeurzen en premies voor het voorhuwelijkssparen;]1 2° }2[inkomsten verkregen door een persoon met een handicap die in beginsel recht heeft op de tegemoetkomingen bedoeld in de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, ten belope van het maximumbedrag waarop die persoon in uitvoering van die wet recht kan hebben;]2 3° }3[pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen als bedoeld in artikel 34 die zijn verkregen door in artikel 132, eerste lid, 7°, bedoelde personen, tot beloop van 14.500 EUR per jaar;]3 4° bezoldigingen verkregen door in artikel 135, bedoelde gehandicapten ingevolge tewerkstelling in een erkende beschutte werkplaats; 5° uitkeringen of aanvullende uitkeringen tot onderhoud die ter uitvoering van een gerechtelijke beslissing, waarbij het bedrag ervan met terugwerkende kracht wordt vastgesteld of verhoogd, aan de belastingplichtige zijn betaald na het belastbare tijdperk waarop ze betrekking hebben; }4[6° de uitkeringen vermeld in artikel 90, 3°, die zijn toegekend aan kinderen tot beloop van 1.800 EUR per jaar;]4 }5[7° bezoldigingen ontvangen door studenten zoals bedoeld in titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten tot een bedrag van 1.500 EUR per jaar.]5 }1. – 1° vervangen bij art. 19 wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1994 (art. 91, lid 7) }2. – 2° vervangen bij art. 6, a), wet (I) 24 juli 2008, B.S., 7 augustus 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 10, lid 3) }3. – 3° opgeheven bij art. 15 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: met ingang van aj. 1997 (art. 80, § 14); opnieuw ingevoegd bij art. 3 wet 6 juli 2004, B.S., 5 augustus 2004, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 4) }4. – 6° toegevoegd bij art. 29 wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 65, lid 1) }5. – 7° toegevoegd bij art. 39 Programmawet 11 juli 2005, B.S., 12 juli 2005, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 40)
p. 53-54 W.I.B. 1992 Art. 1454 volledig vervangen }1[Art. 1454. De in artikel 1451, 2°, vermelde bijdragen komen voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat: 1° het levensverzekeringscontract is aangegaan: a) door de belastingplichtige die daarbij alleen zichzelf heeft verzekerd; b) vóór de leeftijd van 65 jaar }2[...]2; contracten die tot na de oorspronkelijk bepaalde termijn verlengd, opnieuw van kracht gemaakt, gewijzigd of verhoogd worden wanneer de verzekerde de leeftijd van 65 }2[...]2 jaar heeft bereikt, worden geacht niet vóór die leeftijd te zijn aangegaan; c) voor een minimumlooptijd van 10 jaar wanneer het in voordelen bij leven voorziet;
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 62
2° de voordelen van het contract bedongen zijn: a) bij leven, ten gunste van de belastingplichtige vanaf de leeftijd van 65 jaar }3[...]3; b) }4[bij overlijden: 1) wanneer het levensverzekeringscontract dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een lening om een onroerend goed te verwerven of te behouden: – ten belope van het verzekerde kapitaal dat dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van de lening, ten gunste van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van dat onroerend goed verkrijgen; – ten belope van het verzekerde kapitaal dat niet dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van de lening, ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige; 2) in alle andere gevallen, ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige;]4]1 }5[3° die bijdragen niet geheel of gedeeltelijk in aanmerking kunnen komen voor de toepassing van artikel 52, 7°bis.]5 }1. – Ingevoegd bij art. 86 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993 }2. – 1°, b), gewijzigd bij art. 31, 1°, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 65, lid 1) }3. – 2°, a), gewijzigd bij art. 31, 2°, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 65, lid 3) }4. – 2°, b), laatst vervangen bij art. 114 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de levensverzekerings- en spaarverzekeringscontracten afgesloten vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 2) }5. – 3° toegevoegd bij art. 77 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2005 (art. 82, lid 2)
p. 55 W.I.B. 1992 Art. 1459 volledig vervangen }1 [Art. 1459. De betalingen komen slechts voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat: 1° de collectieve spaarrekening of de individuele spaarrekening is geopend of de spaarverzekering is aangegaan: a) door een rijksinwoner }2[of een inwoner van een LidStaat van de Europese Economische Ruimte]2 vanaf de leeftijd van 18 jaar en vóór de leeftijd van 65 jaar; b) voor een looptijd van ten minste 10 jaar; 2° de voordelen bij het aangaan van het contract bedongen zijn: a) bij leven, ten bate van de belastingplichtige zelf; b) }3[bij overlijden: 1) wanneer het spaarverzekeringscontract dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een lening om een onroerend goed te verwerven of te behouden: – ten belope van het verzekerde kapitaal dat dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van de lening, ten gunste van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van dat onroerend goed verkrijgen;
– ten belope van het verzekerde kapitaal dat niet dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van de lening, ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige; 2) in alle andere gevallen, ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige;]3 3° de belastingplichtige tot staving van zijn aangifte een attest voorlegt waarvan de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde het model vastlegt. De vermindering wordt niet meer verleend met ingang van het belastbare tijdperk waarin de spaartegoeden, kapitalen of afkoopwaarden zijn uitgekeerd die afzonderlijk belastbaar zijn ingevolge artikel 171, 2°, e, behoudens indien de uitkering het gevolg is van het overlijden van de belastingplichtige, of waarin de belastingplichtige de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 86 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993 }2. – Lid 1, 1°, a), gewijzigd bij art. 351 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 358) }3. – Lid 1, 2°, b), laatst vervangen bij art. 115 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de levensverzekerings- en spaarverzekeringscontracten afgesloten vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 2)
p. 62 W.I.B. 1992 Onderafd. 2terdecies (art. 145/32) volledig vervangen
}1
[Onderafdeling 2terdecies Vermindering voor uitgaven voor een ontwikkelingsfonds - terugname van de vermindering]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 4 wet 1 juni 2008, B.S., 4 juli 2008, err., B.S., 25 september 2008, inwerkingtreding: 4 juli 2008 (art. 5)
}1
[Art. 145/32. § 1. In geval van inschrijving op aandelen op naam van ontwikkelingsfondsen wordt een belastingvermindering verleend voor de sommen die tijdens het belastbare tijdperk zijn gestort voor de verwerving ervan. De belastingvermindering wordt verleend onder de volgende voorwaarden en modaliteiten: 1° de aandelen zijn uitgegeven door een erkend ontwikkelingsfonds zoals bedoeld in de wet van 1 juni 2008 houdende de invoering van een belastingvermindering voor aandelen in ontwikkelingsfondsen voor microfinanciering in ontwikkelingslanden en houdende de vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning als ontwikkelingsfonds; 2° de gestorte sommen bedragen minimaal 250 euro; 3° de aandelen moeten, behalve bij overlijden, gedurende ten minste 60 maanden ononderbroken in het bezit blijven van de inschrijver; 4° bij vervreemding heeft de nieuwe bezitter geen recht op de belastingvermindering; 5° bij overlijden van de inschrijver blijft de voorheen verkregen belastingvermindering behouden; 6° de inschrijver legt tot staving van zijn aangifte in de personenbelasting het in § 3 vermelde document over.
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
21
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 62-63 — W.I.B. 1992
De belastingvermindering is gelijk aan 5 % van de werkelijk gedane betalingen. Elke echtgenoot heeft recht op de vermindering, indien de aandelen op zijn/haar persoonlijke naam zijn uitgegeven. § 2. Wanneer de in § 1, tweede lid, 3°, gestelde voorwaarde niet is nageleefd in een van de jaren volgend op het jaar van storting, omdat de inschrijver de aandelen heeft vervreemd binnen 60 maanden na de verwerving ervan, wordt de belasting met betrekking tot de inkomsten van dat jaar vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één zestigste van de overeenkomstig § 1 werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven tot het einde van de periode van 60 maanden. § 3. Elk erkend ontwikkelingsfonds stelt jaarlijks, vóór 31 maart van het aanslagjaar, volgende documenten op: a) voor het jaar van verwerving: 1° een betalingsattest, bestemd voor de belastingplichtige, die in het belastbaar tijdperk een aandeel heeft verworven dat in aanmerking komt voor een belastingvermindering en dat hij nog altijd in zijn bezit heeft op 31 december van het belastbaar tijdperk. De belastingplichtige voegt dit betalingsattest bij zijn belastingsaangifte. De minimaal te vermelden gegevens op dit betalingsattest zijn: – de naam en het adres van de belastingplichtige; – de datum van verwerving van het aandeel; – het gestorte bedrag dat in aanmerking komt voor een belastingvermindering; – het bedrag van de belastingvermindering. De Koning werkt deze regeling verder uit en stelt hiervoor een modelformulier op; 2° een lijst met vermelding van de belastingplichtigen die een aandeel hebben verworven dat recht geeft op een belastingvermindering in het belastbaar tijdperk, bestemd voor de belastingdienst. De minimaal te vermelden gegevens op deze lijst zijn: – de naam en het adres van de belastingplichtige; – de datum van verwerving van het aandeel; – het gestorte bedrag dat in aanmerking komt voor een belastingvermindering; – het bedrag van de belastingvermindering. De Koning werkt deze regeling verder uit en stelt hiervoor een modelformulier op; b) elk aanslagjaar: 1° een lijst in papieren of elektronische vorm met de belastingplichtigen die in het belastbaar tijdperk een aandeel hebben vervreemd dat recht gaf op een belastingvermindering, binnen de vijf jaar na verwerving ervan, bestemd voor de belastingdienst. De minimaal te vermelden gegevens op deze lijst zijn: – de naam en het adres van de belastingplichtige; – de datum van verwerving van het aandeel; – de datum van vervreemding van het aandeel; – het aantal maanden dat in aanmerking komt voor de terugname van de belastingvermindering;
22
– het bedrag dat in aanmerking komt voor de terugname van de belastingvermindering. De Koning werkt deze regeling verder uit en stelt hiervoor een modelformulier op.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 4 wet 1 juni 2008, B.S., 4 juli 2008, err., B.S., 25 september 2008, inwerkingtreding: 4 juli 2008 (art. 5)
p. 62-63 W.I.B. 1992 Art. 146 volledig vervangen
Art. 146. Voor de toepassing van deze onderafdeling gelden de volgende begripsomschrijvingen: 1° pensioenen: pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen als vermeld in artikel 34 }1[...]1; 2° }2[...]2 }3 [2°bis }4[...]4]3 3° werkloosheidsuitkeringen: wettelijke en extra-wettelijke uitkeringen van alle aard verkregen als volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen ten gevolge van volledige of gedeeltelijke onvrijwillige werkloosheid } 5 [doch met uitsluiting van de in artikel 31bis, derde lid, 1°, bedoelde uitkeringen,]5 }6[...]6 }6 [alsmede het inkomen verkregen voor prestaties geleverd in het kader van een PWA-arbeidsovereenkomst, }6 [voor het saldo dat overblijft na toepassing van artikel 38, § 1, eerste lid, 13°]6]6; 4° wettelijke ziekte- en invaliditeits-uitkeringen: uitkeringen krachtens de wetgeving betreffende de verzekering tegen ziekte of invaliditeit; 5° andere vervangingsinkomsten: vergoedingen van alle aard verkregen als volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winst, baten of bezoldigingen met uitzondering van de }7[sub 3° en]7 4° vermelde vervangingsinkomsten }8[en, bij gebrek aan werkhervatting bij een andere werkgever of bij gebrek aan werkhervatting als zelfstandige, van de in artikel 31bis, eerste lid, 2°, vermelde aanvullende vergoedingen]8. }1. – 1° laatst gewijzigd bij art. 36, a), wet 17 mei 2007, B.S., 19 juni 2007, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 39) }2. – 2°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 36, b), wet 17 mei 2007, B.S., 19 juni 2007, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 39) }3. – 2°bis ingevoegd bij art. 34, 2°, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 5) }4. – 2°bis opgeheven bij art. 95, A, 2°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 100, lid 1; zoals vervangen bij art. 50 wet 20 juli 2006, B.S., 28 juli 2006) }5. – 3° gewijzigd bij art. 122 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 134, lid 9) }6. – 3° aangevuld bij art. 10 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995; gewijzigd bij art. 95 wet 21 december 1994, B.S., 23 december 1994, err., B.S., 30 juni 1995, err., B.S., 26 september 1995, van toepassing vanaf aj. 1995; aangevuld bij art. 31 wet 7 april 1999, B.S., 20 april 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 1, eerste streepje, K.B. 22 september 1999, B.S., 1 oktober 1999); gewijzigd bij art. 84 wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 2°, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 64-65 }7. – 5° gewijzigd bij art. 43, 3°, wet 20 juli 2006, B.S., 28 juli 2006, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 46, lid 2) }8. – 5° aangevuld bij art. 282, 2°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing op de aanvullende vergoedingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 289, lid 5); zoals ingevoegd bij art. 34, 2°, wet 17 mei 2007, B.S., 19 juni 2007
p. 64 W.I.B. 1992 Art. 152bis en historiek invoegen }1[Art.
152bis. Van de overeenkomstig de artikelen 147 tot 152 berekende vermindering wordt een bedrag afgetrokken dat gelijk is aan 25 pct. van het verschil tussen het overeenkomstig artikel 131, eerste lid, 1° of 2°, toegepaste bedrag van de belastingvrije som en het in artikel 131, eerste lid, 3°, vermelde bedrag, wanneer het belastbaar inkomen van de belastingplichtige uitsluitend bestaat uit: – ofwel pensioenen of andere vervangingsinkomsten; – ofwel werkloosheidsuitkeringen; – ofwel wettelijke ziekte- en invaliditeitsvergoedingen. In de andere gevallen wordt van de overeenkomstig de artikelen 147 tot 152 berekende verminderingen een bedrag afgetrokken dat gelijk is aan 25 pct. van het in het vorige lid vermelde verschil, vermenigvuldigd met de verhouding tussen respectievelijk het bedrag van de pensioenen of andere vervangingsinkomsten, van de werkloosheidsuitkeringen of van de wettelijke ziekte- en invaliditeitsvergoedingen en het belastbaar inkomen van de belastingplichtige.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 65 Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 67)
p. 64-65 W.I.B. 1992 Art. 154 volledig vervangen
Art. 154. }1[§ 1. Een bijkomende vermindering wordt verleend wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit pensioenen of vervangingsinkomsten. De bijkomende vermindering wordt berekend volgens de in de volgende paragrafen bepaalde regels. § 2. De bijkomende vermindering is gelijk aan de belasting die overblijft na toepassing van }2[de artikelen 147 tot 153]2 wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit: 1° pensioenen of vervangingsinkomsten en het totale bedrag van die inkomsten niet hoger is dan het maximumbedrag van de wettelijke werkloosheidsuitkering, de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen niet inbegrepen; 2° werkloosheidsuitkeringen en het bedrag van die uitkeringen niet hoger is dan het maximumbedrag van de wettelijke werkloosheidsuitkering, in voorkomend geval met inbegrip van de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen, indien de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt;
3° wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en het bedrag van die inkomsten niet hoger is dan tien negenden van het maximumbedrag van de wettelijke werkloosheidsuitkering, de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen niet inbegrepen. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden de totale netto-inkomens van de beide echtgenoten samengeteld voor de toepassing van het eerste lid. § 3. In de andere dan in § 2 bedoelde gevallen is de bijkomende vermindering gelijk aan het positieve verschil tussen: 1° het bedrag van de belasting die nog overblijft na toepassing van }3[de artikelen 147 tot 153]3; en 2° het verschil tussen: – wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit pensioenen of vervangingsinkomsten, die pensioenen of vervangingsinkomsten en het maximumbedrag dat overeenkomstig § 2, 1 °, van toepassing is; – wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit werkloosheidsuitkeringen, die werkloosheidsuitkeringen en het maximumbedrag dat overeenkomstig § 2, 2°, van toepassing is; – wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, die wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en het maximumbedrag dat overeenkomstig § 2, 3°, van toepassing is. In het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, eerste streepje, wordt de bijkomende vermindering in voorkomend geval verdeeld naar de verhouding van het gedeelte van de belasting dat nog overblijft na toepassing van }4 [de artikelen 147 tot 153]4 en dat respectievelijk betrekking heeft op pensioenen of andere vervangingsinkomsten, op werkloosheidsuitkeringen of op wettelijke ziekte- en invaliditeitsvergoedingen en het totaal van de belasting dat nog overblijft na toepassing van }4[de artikelen 147 tot 153]4. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden zowel de totale netto-inkomens als het bedrag van de overblijvende belasting van de beide echtgenoten samengeteld voor de toepassing van het eerste lid. De aldus berekende bijkomende vermindering wordt verdeeld in verhouding tot het bedrag van de belasting van elke echtgenoot die nog overblijft na toepassing van }5[de artikelen 147 tot 153]5. }6[...]6]1 }1. – Na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 38 wet 17 mei 2007, B.S., 19 juni 2007, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 39) }2. – § 2, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 123, 1°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 134, lid 1) }3. – § 3, lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 123, 1°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 134, lid 1) }4. – § 3, lid 2, gewijzigd bij art. 123, 1°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 134, lid 1) }5. – § 3, lid 4, gewijzigd bij art. 123, 1°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 134, lid 1) }6. – § 3, lid 5, na wijziging, opgeheven bij art. 123, 2°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 134, lid 1)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
23
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 66 — W.I.B. 1992
p. 66 W.I.B. 1992 Onderafd. IVbis (art. 156bis) en historiek invoegen }1
[Onderafdeling IVbis Omzetting van verminderingen in een terugbetaalbaar belastingkrediet]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 70 Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 72) }1[Art. 156bis. Het deel van de in de artikelen 1451 tot
156 bedoelde verminderingen dat niet is aangerekend, wordt, in de mate dat het betrekking heeft op de uitgaven gedaan voor prestaties betaald met dienstencheques als bedoeld in de artikelen 14521 tot 14523, omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet. Voor de bepaling van het in het eerste lid bedoelde deel van de in de artikelen 1451 tot 156 bedoelde verminderingen dat niet is aangerekend, wordt evenwel geen rekening gehouden met de artikelen 153 en 154. In afwijking van de vorige leden wordt, wanneer artikel 154 is toegepast, het belastingkrediet als volgt berekend: – in geval van toepassing van artikel 154, § 2: het belastingkrediet is gelijk aan de vermindering voor de uitgaven gedaan voor prestaties betaald met dienstencheques als bedoeld in de artikelen 14521 tot 14523; – in geval van toepassing van artikel 154, § 3: het belastingkrediet is gelijk aan het positieve verschil tussen de vermindering voor de uitgaven gedaan voor prestaties betaald met dienstencheques als bedoeld in de artikelen 14521 tot 14523 en de belasting die overblijft na toepassing van de genoemde § 3. Dit artikel is niet van toepassing van zodra het belastbare inkomen van de belastingplichtige het in artikel 131, eerste lid, 1°, bedoelde bedrag overschrijdt. Dit artikel is evenmin van toepassing op een belastingplichtige die beroepsinkomsten heeft die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 70 Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 72)
p. 67 W.I.B. 1992 Art. 169 volledig vervangen
Art. 169. § 1. Kapitalen die worden vereffend bij het normaal verstrijken van het contract of bij het overlijden van de verzekerde en afkoopwaarden die worden vereffend in een der vijf jaren die aan het normaal verstrijken van het contract voorafgaan, en voor zover die kapitalen en afkoopwaarden worden uitgekeerd uit hoofde ofwel }1[van levensverzekeringscontracten } 1 [als vermeld in artikel 1451, 2°]1 en tot het bedrag dat dient voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening, }1[ofwel van levensverzekeringscontracten als vermeld in artikel 104, 9°,]1]1, of van aanvullende pensioenen
24
overeenkomstig artikel 52bis van het Koninklijk Besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, }1 [zoals het van kracht was voordat het door artikel 70 van de programmawet van 24 december 2002, werd vervangen, of van aanvullende pensioenen als bedoeld in titel II, hoofdstuk I, afdeling 4, van de programmawet van 24 december 2002,]1 alsmede kapitalen die de aard hebben van een vergoeding tot geheel of gedeeltelijk herstel van een bestendige derving van beroepsinkomsten, worden voor de vaststelling van de belastbare grondslag slechts in aanmerking genomen tot het bedrag van de lijfrente die zou voortvloeien uit de omzetting van die kapitalen en afkoopwaarden volgens door de Koning bij in ministerraad overlegd besluit vastgestelde coëfficiënten die niet meer dan 5 % mogen bedragen. }2 [Hetzelfde omzettingsstelsel is van toepassing op de eerste schijf van 50.000 EUR van het kapitaal of van de afkoopwaarde van een aanvullend pensioen als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a) tot c), waarop voorschotten op prestaties zijn opgenomen of dat heeft gediend voor het waarborgen van een lening of het weder samenstellen van een hypothecair krediet, in zover die voorschotten verleend of die leningen gesloten zijn voor het bouwen, het verwerven, het verbouwen, het verbeteren of het herstellen van de }3[in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte]3 gelegen enige woning die uitsluitend bestemd is voor het persoonlijk gebruik van de leningnemer en zijn gezinsleden.]2 }4 [In afwijking van het eerste lid, worden kapitalen van aanvullende pensioenen toegekend overeenkomstig artikel 52bis van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, zoals het van kracht was voordat het door artikel 70 van de programmawet van 24 december 2002, werd vervangen of van aanvullende pensioenen als bedoeld in titel II, hoofdstuk I, afdeling 4, van de programmawet van 24 december 2002, voor de vaststelling van de belastbare grondslag, slechts in aanmerking genomen tot het bedrag van de lijfrente die zou voortvloeien uit de omzetting van 80 pct. van die kapitalen volgens de in het eerste lid bedoelde coëfficiënten }5[in zover ze bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of in zover ze worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven]5.]4 }6[}7[In afwijking van het tweede lid, wordt de eerste schijf waarop het omzettingsstelsel van toepassing is, slechts ten belope van 80 % in aanmerking genomen wanneer de in dat lid bedoelde kapitalen bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of wanneer ze worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven. ]7]6 § 2. }8[De omzettingsrente wordt voor elk belastbaar tijdperk gezamenlijk met de andere inkomsten belast vanaf de dag waarop het kapitaal of de afkoopwaarde is betaald of toegekend: a) wanneer de omzettingsrente overeenkomstig de bepalingen van § 1, 5 pct. bedraagt, gedurende 10 opeenvol-
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 68-70
gende belastbare tijdperken of tot het belastbare tijdperk waarin de verkrijger is overleden wanneer die gebeurtenis plaatsvindt vóór het verstrijken van die periode van 10 belastbare tijdperken; b) wanneer die omzettingsrente overeenkomstig dezelfde bepalingen minder dan 5 pct. bedraagt, gedurende 13 opeenvolgende belastbare tijdperken of tot het belastbare tijdperk waarin de verkrijger is overleden wanneer die gebeurtenis plaatsvindt vóór het verstrijken van die periode van 13 belastbare tijdperken.]8 }1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 14, 1°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden vereffend met ingang van 1 augustus 1992 (art. 47, § 13); gewijzigd bij art. 88, 1°, wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993; gewijzigd bij art. 7 wet 17 mei 2000, B.S., 16 juni 2000, err., B.S., 12 augustus 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 11); gewijzigd bij art. 78 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2005 (art. 82, lid 2); gewijzigd bij art. 401 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing op de hypothecaire leningen die vanaf 1 januari 2005 zijn gesloten voor het verwerven of behouden van de woning die is bedoeld in artikel 104, 9°, W.I.B. 1992, zoals het door artikel 394 van de programmawet is gewijzigd, en de levensverzekeringscontracten die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening (art. 413) }2. – § 1, lid 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 85 wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }3. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 352 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 358) }4. – Ingevoegd bij art. 101 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }5. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 124, 1°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }6. – Ingevoegd bij art. 101 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }7. – § 1, lid 4, vervangen bij art. 124, 2°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }8. – § 2 vervangen bij art. 14, 2°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 (art. 47, § 2)
p. 68-70 W.I.B. 1992 Art. 171 volledig vervangen
Art. 171. In afwijking van de artikelen 130 tot 168, zijn afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting betreffende de andere inkomsten, meer bedraagt dan die welke zou voortvloeien uit de toepassing van de bovenvermelde artikelen op het geheel van de belastbare inkomsten: 1° tegen een aanslagvoet van 33 pct.: a) de in artikel 90, 1° }1[, 9°, eerste streepje,]1 }2 [en 12°]2, vermelde diverse inkomsten; b) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, ingeval de desbetreffende goederen worden vervreemd binnen 5 jaar na de verkrijging ervan;
}3 [c) onverminderd de toepassing van 4°, b, stopzettingsmeerwaarden op immateriële vaste activa als vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, en de in de artikelen 25, 6°, a en 27, tweede lid, 4°, a, vermelde vergoedingen verkregen als compensatie van een vermindering van de werkzaamheid, in zover zij niet meer bedragen dan de belastbare nettowinst of -baten die }3[in de vier jaren voorafgaand aan het jaar van de stopzetting]3 of de vermindering van de werkzaamheid uit de niet meer uitgeoefende werkzaamheid zijn verkregen. Onder belastbare netto-winst of -baten van elk in het vorige lid vermelde jaar wordt verstaan het overeenkomstig artikel 23, § 2, 1°, vastgestelde inkomen, maar met uitzondering van de ingevolge deze onderafdeling afzonderlijk belaste inkomsten;]3 }4[d) }4[kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f), in zover zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en niet worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in 4°, f);]4]4 }5[e) }5[...]5]5 }6 [f) afkoopwaarden als vermeld in 2°, d, indien anders vereffend;]6 }7 [g) spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 2°, e, indien anders uitgekeerd;]7 }8[h) de in 4°, g), bedoelde kapitalen geldend als pensioen wanneer die kapitalen in omstandigheden als bedoeld in 4°, g), door de werkgever of de onderneming worden uitgekeerd aan een andere begunstigde dan degene die is bedoeld in 4°, g), zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]8 }9 [i) de beroepsinkomsten die worden betaald of toegekend aan: – sportbeoefenaars, uit hoofde van hun sportieve activiteiten en voor zover zij op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt; – scheidsrechters, uit hoofde van hun activiteiten als scheidsrechter tijdens sportwedstrijden; – opleiders, trainers en begeleiders, uit hoofde van hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars; op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal brutobelastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal brutobelastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen uit hun voornoemde activiteit ais sportbeoefenaar, scheidsrechter, opleider, trainer of begeleider;]9 [2° tegen een aanslagvoet van 10 pct.: a) }10[...]10 }11 [b) }12[kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover: – zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in 4°, f; – }13[het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;– het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en ten vroegste bij het bereiken van de
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
25
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 68-70 — W.I.B. 1992
wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven;]13]12]11 c) }14[...]14 d) }15[kapitalen en afkoopwaarden van de levensverzekeringscontracten }16[bedoeld in de artikelen 104, 9°, en 1451, 2°,]16 indien die kapitalen worden vereffend bij overlijden van de verzekerde of bij het normale verstrijken van het contract, of indien die afkoopwaarden worden vereffend in één van de 5 jaren die aan het normale verstrijken van het contract voorafgaan, voor zover die kapitalen en afkoopwaarden niet dienen voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening. Hierin zijn eveneens begrepen de kapitalen en afkoopwaarden die worden toegekend aan een werknemer of aan een niet in artikel 195, § 1, bedoelde bedrijfsleider en die voortvloeien uit een individuele aanvullende pensioentoezegging wanneer: – voor die werknemer gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat of heeft bestaan; – die bedrijfsleider gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging tijdens geen enkel belastbaar tijdperk regelmatig bezoldigd is;]15 }17 [e) de in het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 145 1 , 5°, gevormde spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden, wanneer zij aan de rechthebbenden worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan, naar aanleiding van zijn brugpensionering of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is;]17] }18 [f) de in artikel 18, eerste lid, 2°ter, vermelde dividenden;]18 }19 [2°bis tegen een aanslagvoet van }19[15 pct.]19: a) de inkomsten van roerende goederen en kapitalen die geen dividenden zijn en de in artikel 90, 5° tot 7°, vermelde diverse inkomsten; b) de }20 [in artikel 269, tweede lid, 2°, derde lid en }21[twaalfde lid]21]20, vermelde dividenden]19; 3° }22[tegen en aanslagvoet van 25 pct., de dividenden, met uitzondering van die vermeld in artikel 269, tweede en derde lid]22; }23[3°bis tegen een aanslagvoet van 20 pct., de in artikel 269, tweede lid, 1°, vermelde dividenden;]23 }24 [3°ter}25 [tegen een aanslagvoet van 10, 15, 20 of 25 %, de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben;]25]24 }26 [3°quater tegen een aanslagvoet van 25 pct., de in artikel 19ter bedoelde interest;]26 4° tegen een aanslagvoet van 16,5 pct.: a) verwezenlijkte meerwaarden op materiële en financiële vaste activa die op het ogenblik van hun vervreemding sedert meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt }27 [en waarvoor niet voor de in artikel 47 vermelde gespreide belasting is geopteerd]27, en op andere aandelen die sedert meer dan 5 jaar zijn verworven.
26
De in het vorige lid gestelde voorwaarde van de vijfjarige belegging is niet vereist wanneer de meerwaarden worden verwezenlijkt naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de beroepswerkzaamheid of van één of meer takken daarvan; }28 [b) de in 1°, c, vermelde stopzettingsmeerwaarden die worden verkregen of vastgesteld naar aanleiding van de stopzetting van de werkzaamheid vanaf de leeftijd van 60 jaar of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen definitieve stopzetting en de in 1°, c, vermelde vergoedingen die worden verkregen naar aanleiding van een handeling verricht vanaf dezelfde leeftijd of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen handeling. Onder gedwongen definitieve stopzetting of gedwongen handeling wordt verstaan de definitieve stopzetting of de handeling die voortvloeit uit een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom, of een andere gelijkaardige gebeurtenis. Als gedwongen definitieve stopzetting wordt eveneens beschouwd de definitieve stopzetting die het gevolg is van een handicap als vermeld in artikel 135, eerste lid, 1°;]28 c) de in artikel 90, 2°, vermelde prijzen, subsidies, renten en pensioenen; d) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, wanneer de goederen waarop zij betrekking hebben meer dan 5 jaar na de verkrijging ervan zijn vervreemd; e) de }29[in artikel 90, 9°}30 [, tweede streepje,]30 en 10°]29, vermelde meerwaarden; f) }31[kapitalen en afkoopwaarden die inkomsten vormen zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a) tot c), wanneer ze niet belastbaar zijn overeenkomstig artikel 169, § 1, en ze aan de begunstigde worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering of vanaf de leeftijd van 60 jaar, of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, met uitzondering van: – kapitalen of afkoopwaarden die gevormd zijn door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°; – kapitalen en afkoopwaarden die krachtens een individuele aanvullende pensioentoezegging, als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, worden toegekend ofwel aan een werknemer als bedoeld in artikel 31 wanneer er gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat die beantwoordt aan de voorwaarden van de voornoemde wet, ofwel aan een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32 die, gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging, geen bezoldigingen heeft gekregen die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 195, § 1, tweede lid;]31 }32[– }33[kapitalen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en die bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;]33]32 fbis) }34[...]34
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 68-70
g) }35[kapitalen geldend als pensioenen wanneer die kapitalen door de onderneming worden uitgekeerd aan de in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die het statuut van zelfstandige heeft en die is bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, ten vroegste naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan }36[of wanneer die kapitalen naar aanleiding van zijn overlijden worden uitgekeerd aan de persoon die zijn rechtverkrijgende is,]36 zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]35 h) de afkoop van de gekapitaliseerde waarde van een deel van het wettelijk rust- of overlevingspensioen; i) }37[de premies en vergoedingen ingesteld door de Europese Gemeenschappen als steunregeling voor de landbouwsector;]37 }38 [j) de bezoldigingen voor een maximumbedrag van 12.300 euro per belastbaar tijdperk, betaald of toegekend aan sportbeoefenaars voor een als zodanig verrichte werkzaamheid, voorzover zij de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar op 1 januari }39[van het aanslagjaar]39;]38 5° tegen de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad: a) vergoedingen van meer dan }40[615 EUR]40 bruto, die al of niet contractueel betaald zijn ten gevolge van stopzetting van arbeid of beëindiging van een arbeidsovereenkomst; b) bezoldigingen, pensioenen, renten of toelagen als vermeld in de artikelen 31 en 34, waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben; c) winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid als }41[vermeld in artikel 28, eerste lid, 2° en 3°, a]41; }42 [d) vergoedingen die door het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;]42 }43 [e) de EGKS-vergoedingen die door toedoen van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening ten gevolge van de herstructurering of sluiting van een onderneming worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;]43 }44 [f) de inschakelingsvergoedingen bedoeld in Titel IV, Hoofdstuk 5, Afdeling 3, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact;]44 6° tegen de aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten: – }45[het vakantiegeld dat, tijdens het jaar dat de werknemer }45[of de bedrijfsleider die is tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst,]45 zijn werkgever verlaat, is opgebouwd en aan hem wordt betaald;]45 – de in artikel 23, § 1, 2°, vermelde baten die betrekking hebben op gedurende een periode van meer dan 12 maanden geleverde diensten en die door toedoen van de overheid niet betaald zijn in het jaar van de prestaties maar in eenmaal worden vergoed, en zulks uitsluitend voor het
evenredige deel dat een vergoeding van 12 maanden prestaties overtreft; – de in artikel 90, 4°, vermelde uitkeringen; }46[– de in artikel 31, tweede lid, 1°, bedoelde bezoldigingen van de maand december die, ingevolge een beslissing van een openbare overheid om de bezoldigingen van de maand december voortaan in de maand december te betalen of toe te kennen in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar, door die openbare overheid zijn betaald of toegekend voor het eerst tijdens die maand december in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar;]46 }47[7° tegen een aanslagvoet van 10,38 pct.: de gewestelijke weerwerkpremie die, krachtens een voor 1 januari 2006 afgekondigd decreet of ordonnantie of een voor dezelfde datum getroffen besluit, gedurende de periode en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in dat decreet, ordonnantie of besluit, wordt betaald of toegekend aan een oudere werknemer die ontslagen is uit een onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en die na een periode van werkloosheid terug wordt tewerkgesteld door een nieuwe werkgever, voor zover die premie bruto niet meer bedraagt dan 120 EUR per maand. De begrippen «oudere werknemer», «onderneming in moeilijkheden of in herstructurering» en «nieuwe werknemer» hebben voor de toepassing van deze bepaling dezelfde betekenis als in het desbetreffende decreet, ordonnantie of besluit.]47 }1. – 1°, a), gewijzigd bij art. 10, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }2. – 1°, a), gewijzigd bij art. 135 wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 139, lid 1) }3. – 1°, c), ingevoegd bij art. 15, 1°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen van dezelfde datum; gewijzigd bij art. 4 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1992 }4. – 1°, d), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 86, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }5. – 1°, e), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij art. 86, 2°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }6. – 1°, f), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }7. – 1°, g), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }8. – 1°, h), ingevoegd bij art. 86, 3°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }9. – 1°, i), ingevoegd bij art. 2, a), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }10. – 2°, a), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; opgeheven bij art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1995; opnieuw ingevoegd bij art. 207 wet 25 januari 1999, B.S., 6 februari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
27
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 68-70 — W.I.B. 1992 (art. 208); opgeheven bij art. 30 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 37, § 1) }11. – 2°, b), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994 }12. – 2°, b), laatst vervangen bij art. 102, 1°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }13. – 2°, b), tweede streepje, laatst vervangen bij art. 125, a), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }14. – 2°, c), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij art. 86, 5°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }15. – 2°, d), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; vervangen bij art. 86, 6°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van een individuele aanvullende pensioentoezegging (art. 23, § 3, A, 6°, tweede streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }16. – 2°, d), inleidende zin, gewijzigd bij art. 402 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing op de hypothecaire leningen die vanaf 1 januari 2005 zijn gesloten voor het verwerven of behouden van de woning die is bedoeld in artikel 104, 9°, W.I.B. 1992, zoals het door artikel 394 van de programmawet is gewijzigd, en de levensverzekeringscontracten die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening (art. 413) }17. – 2°, e), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993 }18. – 2°, f), ingevoegd bij art. 5 wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002 (art. 32, § 1, lid 1) }19. – 2°bis vervangen bij art. 13 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995; gewijzigd bij art. 9 wet 20 december 1995, B.S., 23 december 1995, inwerkingtreding: aj. 1997 }20. – 2°bis, b), gewijzigd bij art. 35 Programmawet 9 juli 2004, B.S., 15 juli 2004, van toepassing op de dividenden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2004 (art. 38) }21. – 2°bis, b), gewijzigd bij art. 147 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 150) }22. – 3° vervangen bij art. 13 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995 }23. – 3°bis ingevoegd bij art. 13 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995 }24. – 3°ter ingevoegd bij art. 47 wet 10 maart 1999, B.S., 14 april 1999 }25. – 3°ter vervangen bij art. 41 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 74, lid 5) }26. – 3°quater ingevoegd bij art. 318 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346) }27. – 4°, a), gewijzigd bij art. 24, 1°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2) }28. – 4°, b), vervangen bij art. 15, 2°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen
28
vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen vanaf dezelfde datum }29. – 4°, e), gewijzigd bij art. 19 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf 1 januari 1997 (art. 49, lid 4) }30. – 4°, e), gewijzigd bij art. 10, b), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }31. – 4°, f), na wijziging, vervangen bij art. 86, 7°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }32. – 4°, f), derde streepje, ingevoegd bij art. 102, 2°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }33. – 4°, f), derde streepje, vervangen bij art. 125, b), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }34. – 4°, fbis), ingevoegd bij art. 15, 3°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden vereffend met ingang van 1 augustus 1992; opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }35. – 4°, g), laatst vervangen bij art. 86, 8°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }36. – 4°, g), gewijzigd bij art. 176 wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing op lijfrenten en pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 190, lid 2, 1°) }37. – 4°, i), opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993; ingevoegd bij art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 11 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 2000 (art. 1 K.B. 7 mei 2000, B.S., 17 mei 2000) }38. – 4°, j), ingevoegd bij art. 2, b), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }39. – 4°, j), gewijzigd bij art. 125, c), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6) }40. – 5°, a), gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }41. – 5°, c), gewijzigd bij art. 24, 3°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2) }42. – 5°, d), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3) }43. – 5°, e), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3) }44. – 5°, f), ingevoegd bij art. 114 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008 }45. – 6°, eerste streepje, vervangen bij art. 123 Programmawet 8 april 2003, B.S., 17 april 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 124); gewijzigd bij art. 17 Programmawet 5 augustus 2003, B.S., 7 augustus 2003, err., B.S., 9 september 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 18) }46. – 6°, vierde streepje, ingevoegd bij art. 125, d), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6) }47. – 7° toegevoegd bij art. 2 wet 10 juni 2006, B.S., 27 juni 2006, van toepassing op de gewestelijke weerwerkpremies die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2005 (art. 3)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 72-73
p. 71-72 W.I.B. 1992 Art. 178 volledig vervangen
Art. 178. § 1. De bedragen die in deze titel en in de desbetreffende bijzondere wetsbepalingen zijn uitgedrukt }1 [in euro]1, worden met betrekking tot inkomstengrenzen en -schijven, vrijstellingen, verminderingen, aftrekken en beperkingen of begrenzingen ervan, jaarlijks en gelijktijdig aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast }1[onverminderd de toepassing van de bepalingen van § 3.]1 § 2. De aanpassing gebeurt met behulp van de coëfficiënt die wordt verkregen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar dat het jaar van de inkomsten voorafgaat te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1988. Bij de berekening van de coëfficiënt worden de volgende afrondingen toegepast: 1° het gemiddelde van de indexcijfers wordt afgerond tot het hogere of lagere honderdste van een punt naargelang het cijfer van de duizendsten van een punt al dan niet 5 bereikt; 2° de coëfficiënt wordt afgerond tot het hogere of lagere tienduizendste naargelang het cijfer van de honderdduizendsten al of niet 5 bereikt. }2[Na toepassing van de coëfficiënt worden de bedragen, met uitzondering van die vermeld in artikel 147, afgerond tot het hogere of lagere veelvoud van 10 euro naargelang het cijfer van de eenheden al dan niet 5 bereikt. De bedragen vermeld in artikel 147 worden afgerond tot de hogere of lagere eurocent naargelang het cijfer van de duizendsten al dan niet 5 bereikt.]2 }3 [§ 3. In afwijking van § 2, eerste lid, wordt, behoudens wat de in de artikelen 131 tot 134 }4[...]4 vermelde belastingvrije sommen, eventueel verhoogd, en de grenzen van de in de artikelen 136 en 140 tot 142 vermelde bestaansmiddelen betreft, de aanpassing verwezenlijkt: 1° voor de }5[aanslagjaren 1994 tot 1999]5 met de coëfficiënt die wordt verkregen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1991 te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1988; 2° voor de }6[aanslagjaren 2000 en volgende]6 met de coëfficiënt die wordt verkregen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar dat het jaar van de inkomsten voorafgaat, te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1988 vermenigvuldigd met de verhouding tussen de gemiddelden van de indexcijfers van }6 [de jaren 1997 en 1991]6.]3 § 4. }7 [}8 [In afwijking van § 2, eerste lid, zijn de in artikel 38, § 1, eerste lid, 23° en § 4, en artikel 97, § 2, vermelde bedragen gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer van de maand september 2003 (112,47). Op 1 januari van elk jaar worden de bedragen aangepast overeenkomstig de volgende formule: het basisbedrag wordt vermenigvuldigd met het gezondheidsindexcijfer van de maand september van het jaar voorafgaand aan het jaar tijdens welk het nieuwe bedrag van toepassing zal zijn en gedeeld door het gezondheidsindexcijfer van de maand september 2003.
Uiterlijk in de loop van de maand december van elk jaar worden de bedragen toepasselijk tijdens het volgende kalenderjaar in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. De Federale Overheidsdienst Financiën vermeldt die inlichting eveneens op zijn webstek.]8]7 }9 [§ 5. In afwijking van paragraaf 1, worden de bedragen van het brutodag- of uurloon bedoeld in artikel 67ter, § 1, niet geïndexeerd.]9 }10 [§ 6. In afwijking van § 2, eerste lid, wordt het bedrag opgenomen in artikel 38, § 1, eerste lid, 24°, gekoppeld aan de gezondheidsindex van de maand september 2007 (105,71). Dit bedrag wordt op 1 januari van elk jaar aangepast overeenkomstig de volgende formule: het basisbedrag wordt vermenigvuldigd met de gezondheidsindex van de maand september van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het nieuwe bedrag van toepassing zal zijn, en gedeeld door de gezondheidindex van de maand september 2007. Het aldus bekomen bedrag wordt op de hogere euro afgerond.]10 }1. – § 1 aangevuld bij art. 5 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992; gewijzigd bij art. 4 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 45, § 2, lid 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }2. – § 2, lid 3, laatst vervangen bij art. 4, 5°, K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1) }3. – § 3 ingevoegd bij art. 5 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992 }4. – § 3, inleidende zin, gewijzigd bij art. 14 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995; gewijzigd bij art. 6 wet 21 juni 2002, B.S., 20 juli 2002, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 2002 (art. 7) }5. – § 3, 1°, gewijzigd bij art. 20, 1°, K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997 }6. – § 3, 2°, gewijzigd bij art. 20, 2°, K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997 }7. – § 4, na wijzigingen, opgeheven bij art. 403 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 413) }8. – § 4 opnieuw ingevoegd bij art. 4 wet 25 april 2007, B.S., 10 mei 2007, van toepassing op de forfaitaire onkostenvergoedingen die zijn toegekend vanaf 1 januari 2007 (art. 5) }9. – § 5 toegevoegd bij art. 62 Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 63 ) }10. – § 6 toegevoegd bij art. 133 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de voordelen betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 8)
p. 72-73 W.I.B. 1992 Art. 180 volledig vervangen
Art. 180. Aan de vennootschapsbelasting zijn niet onderworpen: 1° intercommunales beheerst door de wet van 22 december 1986; 2° }1 [de NV Waterwegen en Zeekanaal, de NV De Scheepvaart, de CVBA Autonome Haven «du Centre et de l'Ouest», de Maatschappij der Brugse Zeevaartinrichtingen, de Haven van Brussel, de gemeentelijke autonome havenbedrijven van Antwerpen, Oostende en Gent en de autonome havens van Luik, Charleroi en Namen;]1 3° de Nationale Delcrederedienst;
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
29
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 73 — W.I.B. 1992
4° de Belgische Maatschappij voor de Financiering van de Nijverheid; 5° }2[...]2 }3 [5°bis het Participatiefonds;]3 6° de Waalse Regionale Maatschappij voor Openbaar Personenvervoer en de exploitatiemaatschappijen die eraan zijn verbonden; 7° de Vlaamse Vervoermaatschappij en de autonome exploitatie-entiteiten binnen de Maatschappij; 8° de Maatschappij voor het Intercommunaal vervoer te Brussel; 9° waterzuiveringsmaatschappijen beheerst door de wet van 26 maart 1971; }4 [10° }4[...]4]4 }5 [11° de vennootschap van publiek recht met sociaal oogmerk Belgische Technische Coöperatie;]5 }6 [12° de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel;]6 }7 [13° de vennootschap van publiek recht met sociaal oogmerk APETRA;]7 }8 [13° }9[...]9]8 }1. – 2° laatst vervangen bij art. 285 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 289, lid 1) }2. – 5° opgeheven bij art. 45 wet 19 april 2002, B.S., 4 mei 2002, inwerkingtreding: op dezelfde datum als het koninklijk besluit waarbij de eerste statuten van de Nationale Loterij worden vastgesteld (art. 51, lid 1) }3. – 5°bis ingevoegd bij art. 82 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op 1 januari 1993 ingevolge K.B. 22 december 1992, B.S., 12 januari 1993 }4. – 10° toegevoegd bij art. 7 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1992; opgeheven bij art. 31, b), wet 12 augustus 2000, B.S., 7 september 2000, inwerkingtreding: vanaf aj. 2000 (art. 33, lid 2) }5. – 11° toegevoegd bij art. 32, § 1, wet 21 december 1998, B.S., 30 december 1998, inwerkingtreding: 24 februari 1999 (art. 1 K.B. 10 februari 1999, B.S., 24 februari 1999) }6. – 12° toegevoegd bij art. 204, zoals ingevoegd bij art. 5 K.B. 14 juni 2004, B.S., 24 juni 2004, err., B.S., 24 september 2004, err., B.S., 18 oktober 2004, inwerkingtreding: 24 juni 2004 (art. 20), bekrachtigd met uitwerking op de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 312 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005 }7. – 13° toegevoegd bij art. 40 wet 26 januari 2006, B.S., 13 februari 2006, err., B.S., 24 februari 2006, inwerkingtreding: 18 mei 2006 (art. 1, 1°, K.B. 8 mei 2006, B.S., 18 mei 2006) }8. – 13° (2° maal) toegevoegd bij art. 5 K.B. 10 november 2006, B.S., 7 december 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 7, lid 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007 (art. 287); wijziging bij K.B. 10 november 2006 opgeheven bij art. 22 K.B. 28 september 2008, B.S., 2 oktober 2008, add., B.S., 10 oktober 2008, inwerkingtreding: op de datum van de omzetting van het Fonds voorzien in de authentieke akte bedoeld in artikel 12 (art. 25, lid 1, 4°; zoals gewijzigd bij art. 1, 1°, K.B. 19 december 2008, B.S., 24 december 2008 en zoals gewijzigd bij art. 2 K.B. 19 december 2008, B.S., 24 december 2008, add., B.S., 19 januari 2009). De datum van de omzetting voorzien in de akte bedoeld in het eerste lid, 4°, maakt het voorwerp uit van een bericht dat door toedoen van de Minister bevoegd voor financiën in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt (art. 25, lid 2; zoals gewijzigd bij art. 1, 2°, K.B. 19 december 2008, B.S., 24 december 2008) }9. – 13° (2° maal) opgeheven bij art. 18 K.B. 28 september 2008, B.S., 2 oktober 2008, add., B.S., 10 oktober 2008, inwerkingtreding: op de datum van de omzetting van het Fonds voorzien in de authentieke akte bedoeld in artikel 12 (art. 25, lid 1, 4°; zoals gewijzigd bij art. 1, 1°, K.B. 19 december 2008, B.S., 24 december 2008 en zoals gewijzigd bij art. 2 K.B. 19 december 2008, B.S., 24 december 2008, add., B.S., 19 januari 2009). De datum van de omzetting maakt het voorwerp uit van een bericht dat door toedoen van de Minister bevoegd voor financiën in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt (art. 25, lid 2; zoals gewijzigd bij art. 1, 2°, K.B. 19 december 2008, B.S., 24 december 2008)
30
p. 73 W.I.B. 1992 Art. 183bis en historiek invoegen }1[Art.
183bis. Voor de toepassing van de artikelen 45, § 1, eerste lid, 46, § 1, eerste lid, 2°, 95, eerste lid, 211, § 1, eerste lid, en 231, § 2, eerste lid, mag de verrichting niet als hoofddoel of een der hoofddoelen belastingfraude of -ontwijking hebben. Wanneer de verrichting niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen, zoals herstructurering of rationalisering van de activiteiten van de bij de verrichting betrokken vennootschappen, kan dit doen vermoeden, behalve het bewijs van het tegendeel, dat die verrichting als hoofddoel of een van de hoofddoelen belastingfraude of belastingontwijking heeft.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 11 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1)
p. 73-74 W.I.B. 1992 Art. 184 volledig vervangen
Art. 184. }1[Het gestorte kapitaal is het statutaire kapitaal voorzover dat gevormd wordt door werkelijk gestorte inbrengen en voorzover er geen vermindering heeft plaatsgevonden.]1 }2[Uitgiftepremies en bedragen waarop ingeschreven wordt ter gelegenheid van de uitgifte van winstbewijzen worden gelijkgesteld met het kapitaal, op voorwaarde dat ze op het passief van de balans worden vermeld onder het eigen vermogen, op een rekening die, zoals het maatschappelijk kapitaal, de waarborg voor derden vormt en alleen kan worden verminderd ter uitvoering van een regelmatige beslissing van de algemene vergadering, getroffen met inachtneming van de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen die van toepassing zijn op statutenwijzigingen.]2 }3 }4 [ [In geval van een inbreng van aandelen waarvoor de meerwaarden zijn vrijgesteld krachtens artikel 45, § 1, eerste lid, 2°, en niet vallen onder de vrijstelling van meerwaarden op aandelen bepaald in artikel 192, is het gestort kapitaal naar aanleiding van ruil van nieuwe aandelen uitgegeven door de inbrengverkrijgende vennootschap gelijk aan de aanschaffingswaarde van de ingebrachte aandelen in hoofde van de inbrenger. Bij gebrek hieraan, wordt het gestort kapitaal geacht overeen te stemmen met de waarde van het gestort kapitaal dat door de ingebrachte aandelen wordt vertegenwoordigd, in het totaal gestort kapitaal van de vennootschap waarvan ze de vertegenwoordiging zijn. Voor het overige wordt deze inbreng als een belaste reserve aangemerkt.]4]3 }5[}6[In de andere gevallen dan het in het vorige lid bedoelde geval, wordt het gestort kapitaal geacht overeen te stemmen met de werkelijke waarde van de ingebrachte aandelen in de mate dat de inbreng wordt vergoed in aandelen.]6]5
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 74 }7 }8
[ [...]8]7 [ [...]10]9
}9 }10
}1. – Lid 1, na wijziging, vervangen bij art. 3 wet 31 januari 2006, B.S., 22 februari 2006, inwerkingtreding: 22 februari 2006 (art. 4, lid 2). In de mate dat de bepalingen betrekking hebben op winstbewijzen zijn de bepalingen van deze wet van toepassing op winstbewijzen uitgegeven vanaf 1 januari 2005 (art. 4, lid 1) }2. – Lid 2 laatst vervangen bij art. 3 wet 31 januari 2006, B.S., 22 februari 2006, inwerkingtreding: 22 februari 2006 (art. 4, lid 2). In de mate dat de bepalingen betrekking hebben op winstbewijzen zijn de bepalingen van deze wet van toepassing op winstbewijzen uitgegeven vanaf 1 januari 2005 (art. 4, lid 1) }3. – Lid 3 toegevoegd bij art. 19, 2°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, van toepassing op de inbrengverichtingen die plaatsvinden vanaf 30 maart 1996 (art. 80, § 16) }4. – Lid 3 vervangen bij art. 12, 1°, wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }5. – Lid 4 toegevoegd bij art. 19, 2°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, van toepassing op de inbrengverichtingen die plaatsvinden vanaf 30 maart 1996 (art. 80, § 16) }6. – Lid 4 vervangen bij art. 12, 1°, wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }7. – Lid 5 toegevoegd bij art. 19, 3°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: 1 juli 1996 (art. 80, § 29) }8. – Lid 5 opgeheven bij art. 12, 2°, wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }9. – Lid 6 toegevoegd bij art. 12 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, inwerkingtreding: 1 januari 1999 (art. 48, § 6) }10. – Lid 6 opgeheven bij art. 12, 2°, wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1)
p. 74 W.I.B. 1992 Art. 184bis - 184ter en historiek invoegen }1[Art. 184bis. § 1. Wanneer een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid of een algemeenheid van goederen wordt ingebracht en de door de inbrenger gerealiseerde meerwaarde wordt vrijgesteld krachtens artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, is het door die inbreng gestorte kapitaal gelijk aan de fiscale nettowaarde die de inbreng had bij de inbrenger. Ingeval deze verrichting niet valt onder artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, met als enige reden dat er aan de in artikel 46, § 1, derde lid, 3°, bedoelde voorwaarde niet is voldaan, dan: – wordt het gestorte kapitaal dat in hoofde van de inbrengverkrijgende vennootschap voortkomt uit de inbreng, geacht overeen te stemmen met de werkelijke waarde van de in deze vennootschap verrichte inbreng; – wordt de aanschaffingswaarde van de ingebrachte bestanddelen geacht overeen te stemmen met de werkelijke waarde die deze hadden bij de inbrengende vennootschap op de datum waarop de verrichting plaatsvond. § 2. Wanneer een Belgische inrichting in een binnenlandse vennootschap wordt ingebracht onder de voorwaarden voor toepassing van artikel 231, §§ 2 en 3, is het door die inbreng gestorte kapitaal gelijk aan de fiscale nettowaarde die, op het ogenblik van de inbreng, de inrichting had bij de inbrenger, na aftrek van: 1° de belaste reserves;
2° de vrijgestelde reserves. § 3. Ingeval een binnenlandse vennootschap vanwege een buitenlandse vennootschap een buitenlandse inrichting of in het buitenland gelegen bestanddelen verkrijgt ten gevolge van een inbreng van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid of van een algemeenheid van goederen tegen de uitgifte van aandelen die het maatschappelijk kapitaal van deze binnenlandse vennootschap vertegenwoordigen, die in het buitenland al dan niet is vrijgesteld met toepassing van bepalingen gelijkaardig aan artikel 46, dan vormt de naar aanleiding van deze verrichting verkregen netto-boekwaarde van deze verkregen inrichting of bestanddelen, gestort kapitaal ten name van deze binnenlandse vennootschap. Deze netto-boekwaarde is gelijk aan de boekwaarde van de activa van de inrichting of van de bestanddelen verminderd met de boekwaarde van de eraan verbonden schulden. § 4. Ingeval een binnenlandse vennootschap een intraEuropese vennootschap geheel of gedeeltelijk overneemt naar aanleiding of ten gevolge van een fusie, splitsing of gelijkgestelde verrichting, stemt het ten gevolge van deze verrichting in hoofde van de binnenlandse vennootschap gestorte kapitaal overeen met het statutaire kapitaal, de uitgiftepremies en de bedragen waarop is ingeschreven ter gelegenheid van de uitgifte van winstbewijzen in de mate en binnen de grenzen bedoeld in artikel 184, eerste en tweede lid, en in geval van een splitsing of een met een splitsing gelijkgestelde verrichting met toepassing van de verhouding bedoeld in artikel 213. De andere bestanddelen van het eigen vermogen worden als belaste reserves aangemerkt, met uitzondering van de vrijgestelde reserves verbonden aan een Belgische inrichting van de overgenomen of gesplitste vennootschap. In de in deze paragraaf bedoelde gevallen wordt het bedrag aan gestort kapitaal en van de voorheen gereserveerde winst van de overgenomen of gesplitste vennootschap ten name van de overnemende of verkrijgende vennootschap verminderd ten belope van het gedeelte van de inbreng dat niet wordt vergoed met nieuwe aandelen die naar aanleiding van de verrichting worden uitgegeven. Deze vermindering wordt eerst aangerekend op de belaste reserves, daarna, indien die reserves ontoereikend zijn, op de vrijgestelde reserves en ten slotte op het gestort kapitaal. In de mate echter de inbrengen niet worden vergoed omdat de overnemende of verkrijgende vennootschappen in het bezit zijn van aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap, wordt de vermindering verhoudingsgewijs aangerekend op het gestorte kapitaal en de reserves, waarbij de vermindering van de reserves bij voorrang op de belaste reserves wordt aangerekend. Geen enkele vermindering wordt aangerekend op de meerwaarden en kapitaalsubsidies, noch, indien de inbrengen niet worden vergoed omdat de overnemende of verkrijgende vennootschappen in het bezit zijn van aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap, op de vrijgestelde reserves verbonden aan de Belgische inrichting, noch daarenboven op de vrijgestelde waardeverminderingen en provisies, die als dusdanig voorkomen in de boekhouding van de overnemende of verkrijgende vennootschappen. § 5. Ingeval een buitenlandse vennootschap haar maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer naar België overbrengt en ten gevolge van
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
31
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 74 — W.I.B. 1992
deze overbrenging onderworpen wordt aan de Belgische vennootschapsbelasting, dan wordt ten name van de ten gevolge van deze overbrenging ontstane binnenlandse vennootschap, het bedrag van het gestorte kapitaal geacht overeen te stemmen met het statutaire kapitaal, de uitgiftepremies en de bedragen waarop ingeschreven is ter gelegenheid van de uitgifte van winstbewijzen, in de mate en binnen de grenzen bedoeld in artikel 184, eerste en tweede lid. De andere bestanddelen van het eigen vermogen worden als belaste reserves aangemerkt, met uitzondering van de vrijgestelde reserves verbonden aan een Belgische inrichting waarover die buitenlandse vennootschap beschikte vóór de overbrenging. In afwijking van het tweede lid worden de andere uit het buitenland overgebrachte bestanddelen van het eigen vermogen als vrijgestelde reserves aangemerkt indien de overbrenging gebeurt vanuit een vennootschap als bedoeld in artikel 203, § 1, eerste lid, 1°, behalve wanneer die vennootschap gevestigd is in een Lid-Staat van de Europese Unie en daar aan de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen is onderworpen. De in het derde lid vermelde vrijstelling is en blijft van toepassing in zoverre dat gedeelte op één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief geboekt is en blijft en niet tot grondslag dient voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve of van enige beloning of toekenning.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 13 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1), uitgezonderd § 1, lid 2: van toepassing op de vanaf 6 februari 2001 plaatsgevonden verrichtingen (art. 35, lid 3)
}1 [Art. 184ter. § 1. Wordt evenwel, onverminderd de toepassing van artikel 214, § 1, niet als gestort kapitaal aangemerkt, het netto-actief vermeld in artikel 26sexies van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, dat het maatschappelijk kapitaal uitmaakt van een vennootschap met een sociaal oogmerk of dat op een onbeschikbare reserverekening van die vennootschap wordt geboekt. Dat maatschappelijk kapitaal en die reserverekening worden slechts vrijgesteld voor zover is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 190. Wordt evenwel, onverminderd de toepassing van artikel 210, § 1, 3°, niet als gestort kapitaal aangemerkt, het netto actief bedoeld in hoofdstuk Vquinquies van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, dat het maatschappelijk kapitaal van een handelsvennootschap uitmaakt of dat op een onbeschikbare reserverekening van die vennootschap wordt geboekt. Dat maatschappelijk kapitaal en die reserverekening worden slechts vrijgesteld voor zover voldaan is aan de voorwaarden bedoeld in artikel 190. § 2. In geval van verkrijging door fusie, splitsing of gelijkgestelde verrichting, door een binnenlandse vennootschap van een buitenlandse inrichting of in het buitenland gelegen bestanddelen, worden de later gerealiseerde meerwaarden en minderwaarden wat deze activa betreft, vastgesteld uitgaande van de boekwaarde die zij hebben op het ogenblik van de verrichting. In geval van de overbrenging naar België van haar maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel
32
van bestuur of beheer door een buitenlandse vennootschap worden voor wat betreft de bestanddelen verbonden aan de buitenlandse inrichtingen of de in het buitenland gelegen bestanddelen waarover deze vennootschap beschikt, de later gerealiseerde meerwaarden en minderwaarden wat deze activa betreft, vastgesteld uitgaande van de boekwaarde die zij hebben op het ogenblik van de verrichting. Het tweede lid is niet van toepassing indien de overbrenging gebeurt vanuit een vennootschap als bedoeld in artikel 203, § 1, eerste lid, 1°, behalve wanneer die vennootschap gevestigd is in een Lid-Staat van de Europese Unie en daar aan de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen is onderworpen. In de in het tweede lid bedoelde gevallen blijven wat de in dat lid geviseerde inrichting en bestanddelen betreft, de bepalingen van dit Wetboek op de wijze en onder de voorwaarden als daarin zijn gesteld, van toepassing op de waardeverminderingen, voorzieningen, onder- en overwaarderingen, kapitaalsubsidies, vorderingen, meerwaarden en reserves met betrekking tot de Belgische inrichting of de in België gelegen bestanddelen van de vennootschap voorafgaand aan de verplaatsing van haar zetel naar België. De overbrenging mag niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke termijn voor herbelegging van de aan die voorwaarden onderworpen meerwaarden wordt verlengd. Voor zover, wat betreft in België geaffecteerde of gelegen bestanddelen, meerwaarden worden uitgedrukt naar aanleiding van een in het tweede lid bedoelde overbrenging, worden deze gelijkgesteld met de in artikel 44, § 1, 1°, bedoelde uitgedrukte, niet verwezenlijkte meerwaarden. In de gevallen bedoeld in het eerste en het tweede lid, worden de minderwaarden, waardeverminderingen of afschrijvingen met betrekking tot de op het moment van de verrichting of de zetelverplaatsing in het buitenland gelegen bestanddelen evenwel slechts in aanmerking genomen voor zover deze leiden tot een fiscale nettowaarde die lager is dan de boekwaarde van deze bestanddelen op het ogenblik van de verrichting of de verplaatsing verminderd met het bedrag van de herwaarderingen van deze bestanddelen verricht vóór de zetelverplaatsing dat in het land van vestiging van de vennootschap vóór de zetelverplaatsing niet daadwerkelijk aan belasting werden onderworpen. § 3. De fiscale nettowaarde van een bestanddeel is de boekwaarde van dit bestanddeel, gecorrigeerd voor: – de uitgedrukte, niet belaste meerwaarden van welke aard ook, tenzij in de mate het bedrag van deze meerwaarde teruggevonden wordt tussen de belaste reserves wegens de verwerping als beroepskost van afschrijvingen op deze uitgedrukte meerwaarde, en met uitzondering van de in artikel 511, § 2, vermelde meerwaarden uit de herschatting van bepaalde activa; – de niet als beroepskosten aanvaarde afschrijvingen en, tenzij voor wat betreft aandelen andere dan de eigen aandelen van de vennootschap, de niet in aftrek aanvaarde waardeverminderingen; – de fiscaal in aanmerking genomen onderschattingen van voorraad of van activa, en overschattingen van passiva. De totale fiscale nettowaarde van de in het eerste lid bedoelde bestanddelen overgenomen door een vennootschap, een inrichting of een inbreng, vastgesteld naar aan-
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 74-75
leiding van een inbreng van een bedrijfsafdeling, een tak van werkzaamheid of van een algemeenheid van goederen, een fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting, is bepaald onder aftrek van alle eraan verbonden schulden ten aanzien van derden, en is gelijk aan het verschil tussen de fiscale waarde van de ingebrachte activa en de fiscale waarde van de ingebrachte schulden, verminderd met de vrijgestelde waardeverminderingen voor waarschijnlijke verliezen en de vrijgestelde voorzieningen voor risico's en kosten als bedoeld in artikel 48, doch met uitsluiting van de voorziening voor sociaal passief, voor zover ze terug te vinden zijn in de boekhouding van de overnemende of verkrijgende vennootschappen. Deze totale fiscale nettowaarde kan niet lager zijn dan nul.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 14 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1)
p. 74-75 W.I.B. 1992 Art. 185 - 185bis volledig vervangen
Art. 185. }1[§ 1.]1 Vennootschappen zijn belastbaar op het totale bedrag van de winst, uitgekeerde dividenden inbegrepen. }2 [§ 2. Onverminderd het tweede lid, voor twee vennootschappen die deel uitmaken van een multinationale groep van verbonden vennootschappen en met betrekking tot hun grensoverschrijdende onderlinge relaties: a) indien tussen de twee vennootschappen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen, voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke vennootschappen, mag winst die één van de vennootschappen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de winst van die vennootschap; b) indien in de winst van een vennootschap winst is opgenomen die eveneens is opgenomen in de winst van een andere vennootschap, en de aldus opgenomen winst bestaat uit winst die deze andere vennootschap zou hebben behaald indien tussen de twee vennootschappen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als tussen onafhankelijke vennootschappen zouden zijn overeengekomen, wordt de winst van de eerstbedoelde vennootschap op passende wijze herzien. Het eerste lid vindt toepassing bij voorafgaande beslissing onverminderd de toepassing van het Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen (90/436) van 23 juli 1990 en de internationale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting.]2 }3[§ 3. Het bedrag van de beroepsverliezen geleden binnen buitenlandse inrichtingen of met betrekking tot in het buitenland gelegen activa waarover de vennootschap beschikt en die gelegen zijn in een Staat waarmee België een overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, blijft buiten aanmerking voor het vaststellen van de belastbare basis, tenzij voor wat betreft het proportioneel gedeelte van deze verliezen waarvoor de vennoot-
schap aantoont dat dit niet is afgetrokken van belastbare winsten van deze inrichting in de Staat waar deze gevestigd is, en niet verrekend is met in België vrijgestelde winsten van andere buitenlandse inrichtingen van de vennootschap.]3 }1. – § 1 genummerd bij art. 2 wet 21 juni 2004, B.S., 9 juli 2004 }2. – § 2 toegevoegd bij art. 2 wet 21 juni 2004, B.S., 9 juli 2004 }3. – § 3 toegevoegd bij art. 15 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1)
}1 [Art. 185bis. § 1. In afwijking van artikel 185 zijn de beleggingsvennootschappen bedoeld in de artikelen 14, 19, 24, 99, }2[102,]2 106 en 119 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, alsmede de organismen voor de financiering van pensioenen bedoeld in artikel 8 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, slechts belastbaar op het totaal van de ontvangen abnormale of goedgunstige voordelen en van de niet als beroepskosten aftrekbare uitgaven en kosten andere dan waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen, onverminderd evenwel het feit dat zij de in artikel 219 bedoelde bijzondere bijdrage verschuldigd zijn. § 2. Wat de in § 1 bedoelde vennootschappen en organismen betreft, zijn de bepalingen van de artikelen 202 tot 205 en 285 tot 289 en van artikel 123 van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, niet van toepassing. § 3. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing voor het belastbaar tijdperk waarin een private privak bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004, de volgende bepalingen niet naleeft: 1° de in het artikel 192, § 3, bedoelde bepaling; 2° een of meer statutaire regels die volgen uit het specifiek karakter van deze vennootschap als instelling voor collectieve belegging. Voor de toepassing van het eerste lid worden de onder het in de §§ 1 en 2 bedoelde regime voordien gevormde reserves beschouwd als: 1° belaste reserves in de mate dat de private privak bewijst dat zij voortkomen van gerealiseerde meerwaarden of ontvangen dividenden van beleggingen bedoeld in artikel 192, § 3, 1° en 2°; 2° vrijgestelde reserves voor het saldo en in zoverre het bedrag van die reserves op een of meer afzonderlijke rekeningen van het passief geboekt is en blijft en niet tot grondslag dient voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve of van enige beloning of toekenning; 3° winst van dat belastbare tijdperk indien en in zoverre de voorwaarden van het 2° niet langer worden nageleefd. De reserves bedoeld in het tweede lid, 2°, worden bovendien beschouwd als winst van het belastbaar tijdperk waarin de vennootschappen bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004 worden geschrapt van de lijst van de private privaks bedoeld in artikel 123, § 1, van deze wet, onverminderd de toepassing van artikel 210, § 1, 5°. De FOD Financiën kan de vennootschap schrappen van de lijst van de private privaks bedoeld in artikel 123, § 1, van de wet van 20 juli 2004 in de gevallen bepaald door de Koning of in geval van overtreding van statutaire regels bepaald door de Koning. De FOD Financiën deelt de schrapping mee door middel van een aangetekende brief ge-
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
33
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 75 — W.I.B. 1992
adresseerd aan de zetel van de vennootschap. Een beroep tegen een beslissing tot schrapping is mogelijk volgens de gemeenrechtelijke procedure van beroep in administratieve zaken.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 320 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346) }2. – § 1 gewijzigd bij art. 196 Programmawet 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 14 januari 2009, inwerkingtreding: 29 december 2008 (art. 197)
p. 75 W.I.B. 1992 Art. 185quater en historiek invoegen }1[Art. 185quater. Artikel 64ter is evenwel, wat het eerste lid, 2°, betreft, slechts van toepassing met betrekking tot de in artikel 201, eerste lid, 1°, vermelde binnenlandse vennootschappen en de binnenlandse vennootschappen die op grond van de in artikel 15, § 1, van het Wetboek van vennootschappen bepaalde criteria als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbaar tijdperk waarin de kosten zijn gedaan of gedragen.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 56 Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, van toepassing op de uitgaven die zijn gedaan of gedragen vanaf 1 januari 2009 (art. 60, lid 1)
p. 76 W.I.B. 1992 Art. 190bis en historiek invoegen }1[Art.
190bis. D e a f t r e k v a n 2 0 p c t . v a n d e i n artikel 64ter bedoelde kosten, dat werd aanvaard boven het bedrag van de werkelijk gedane of gedragen kosten en het behoud ervan zijn onderworpen aan de in artikel 190, tweede lid, bedoelde voorwaarde.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 57 Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, van toepassing op de uitgaven die zijn gedaan of gedragen vanaf 1 januari 2009 (art. 60, lid 1)
W.I.B. 1992 Art. 192 volledig vervangen
Art. 192. }1[§ 1.]1 }2[Volledig vrijgesteld zijn eveneens de }2[niet in }2[}3[artikel 45, § 1, eerste lid, 1°,]3}4[...]4]2, bedoelde]2 meerwaarden verwezenlijkt op aandelen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de }2[artikelen 202, § 1, en 203]2, van de winst te worden afgetrokken.]2
34
De vrijstelling is slechts van toepassing in zover het belastbare bedrag van de meerwaarden hoger is dan het totaal van de vroeger op de overgedragen aandelen aangenomen waardeverminderingen, verminderd met het totaal van de meerwaarden die overeenkomstig artikel 24, eerste lid, 3° werden belast. }5 [In afwijking van het eerste lid wordt voor de meerwaarden gerealiseerd op aandelen of delen verkregen in ruil ten gevolge van een verrichting die is vrijgesteld met toepassing van artikel 45, § 1, eerste lid, 2°, wordt het met toepassing van dit artikel vrijgestelde bedrag beperkt tot het verschil tussen de vervreemdingsprijs en de werkelijke waarde van de aandelen of delen op het ogenblik van de inbrengverrichting.]5 }6 [§ 2. Wanneer met betrekking tot verrichtingen als vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, de herbelegging als bedoeld in artikel 47 deel uitmaakt van de inbreng of, in voorkomend geval, wanneer de inbrengverkrijgende vennootschap zich onherroepelijk verbonden heeft die herbelegging te verwezenlijken, wordt het op het ogenblik van de verrichting voorlopig niet belaste gedeelte van de meerwaarde als vermeld in artikel 47, ten name van de vroegere belastingplichtige volledig vrijgesteld, onverminderd de toepassing betreffende die meerwaarde, van de bepalingen van artikel 190 ten name van de inbrengverkrijgende vennootschap. Het boekhoudkundig uitdrukken van die meerwaarde ten name van de inbrengverkrijgende vennootschap blijft zonder invloed op de vaststelling van het resultaat van het belastbaar tijdperk.]6 }7[§ 3. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, wordt de voorwaarde verbonden aan de eventuele inkomsten van aandelen van private privaks bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, geacht vervuld te zijn wanneer deze het geheel van hun activa beleggen: 1° in aandelen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de artikelen 202, § 1, en 203 integraal van de winst te worden afgetrokken; of 2° in aandelen van in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004 bedoelde private privaks; of 3° in bijkomende of tijdelijke termijnbeleggingen van maximaal 6 maanden of liquiditeiten voorzover deze beleggingen per kalenderdag niet meer dan 10 pct. overschrijden van het balanstotaal op de eerste dag van het belastbaar tijdperk, zoals blijkt uit de toepassing van de gemeenrechtelijke boekhoudregels, vermeerderd of verminderd met de tot die kalenderdag geboekte toenames of afnamen van gestort kapitaal, gerealiseerde meerwaarden of minderwaarden of uitgekeerde dividenden, en dit voor een periode die, per belastbaar tijdperk, ten minste gelijk is aan dat belastbaar tijdperk verminderd met zes maanden. Voor de toepassing van deze paragraaf, worden beleggingsvennootschappen die in een Lid-Staat van de Europese Unie beantwoorden aan de kenmerken van een instelling voor collectieve belegging als bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004, waarvan de effecten volgens de in die Lid-Staat overeenkomstige bepalingen met betrekking tot het openbaar beroep op het spaarwezen privaat worden aangehouden, gelijkgesteld met de private privaks bedoeld in artikel 119 van deze wet.]7 }1. – § 1 (oud lid 1) genummerd bij art. 22, 2°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, van toepassing op de belastingvrije inbrengen verricht vanaf 15 januari 1999 (art. 80, § 17)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 77-80 }2. – § 1, lid 1, vervangen bij art. 8 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; elke wijziging die vanaf 4 augustus 1992 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van artikel 8 (art. 30, § 10, wet 28 december 1992); gewijzigd bij art. 21 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 49, lid 1); gewijzigd bij art. 22, 1°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, van toepassing op de verrichtingen van fusie, splitsing, aannemen van een andere rechtsvorm of inbreng die vanaf 1 oktober 1993 hebben plaatsgevonden (art. 80, § 5); gewijzigd bij art. 48 wet 10 maart 1999, B.S., 14 april 1999 }3. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 16, 1°, wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }4. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 42 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 2) }5. – § 1, lid 3, toegevoegd bij art. 16, 2°, wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }6. – § 2 toegevoegd bij art. 22, 2°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, van toepassing op de belastingvrije inbrengen verricht vanaf 15 januari 1999 (art. 80, § 17) }7. – § 3 toegevoegd bij art. 321 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346)
p. 77-80 W.I.B. 1992 Art. 194ter volledig vervangen }1 [Art. 194ter. }1[§ 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: 1° binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken: – de vennootschap die als voornaamste doel de ontwikkeling en de productie van audiovisuele werken heeft; – niet zijnde een televisieomroep of een onderneming die verbonden is met Belgische of buitenlandse televisieomroepen; 2° raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk: de basisovereenkomst gesloten, naargelang het geval, tussen een binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken, enerzijds, en één of meerdere binnenlandse vennootschappen en/of één of meerdere belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, anderzijds, voor de financiering van de productie van een erkend Belgisch audiovisueel werk met vrijstelling van de belastbare winst; 3° erkend Belgisch audiovisueel werk: – een langspeelfilm, een documentaire of een animatiefilm bestemd om in de bioscoop te worden vertoond, }2[lange fictiefilm voor televisie]2, een animatieserie}3 [, kinder- en jeugdreeksen, zijnde fictiereeksen met een educatieve, culturele en informatieve inhoud voor een doelgroep van 0 tot 16-jarigen]3 of een documentaire voor televisie en die door de bevoegde diensten van de betrokken gemeenschap zijn erkend als Europees werk zoals bedoeld in de richtlijn «Televisie zonder grenzen» van 3 oktober
1989 (89/552/EEG), gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van 30 juni 1997 en bekrachtigd door de Franse Gemeenschap op 4 januari 1999, door de Vlaamse Gemeenschap op 25 januari 1995 en door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op 30 maart 1995; – waarvoor de productie- en exploitatiekosten die in België werden gedaan binnen een periode van ten hoogste 18 maanden vanaf de datum van afsluiting van de raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk, ten minste 150 pct. belopen van de totale sommen, die, anders dan in de vorm van leningen, in beginsel zijn aangewend voor de uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst overeenkomstig § 2; 4° de productie- en exploitatiekosten die in België werden gedaan: de exploitatiekosten en de financiële kosten waaruit beroepsinkomsten voortvloeien welke, ten name van de begunstigde, belastbaar zijn in de personenbelasting, in de vennootschapsbelasting of in de belasting van niet-inwoners, met uitzondering van de kosten vermeld in artikel 57 die niet worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave, van de kosten vermeld in artikel 53, 9° en 10°, alsmede alle andere kosten die niet werden gedaan voor de productie of de exploitatie van het erkend werk. In afwijking van het vorige lid, worden, wanneer de kosten, voor de begunstigde, de vergoeding van dienstverrichtingen vertegenwoordigen en wanneer de begunstigde een beroep doet op één of meerdere onderaannemers voor de verwezenlijking van deze dienstverrichtingen, deze kosten slechts als in België gedane kosten aangemerkt indien de vergoeding van de dienstverrichtingen van de onderaannemer of onderaannemers 10 pct. van de kosten niet overschrijdt. Deze voorwaarde wordt geacht te zijn vervuld wanneer de begunstigde zich hiertoe schriftelijk heeft verbonden, zowel ten aanzien van de vennootschap voor de productie als ten aanzien van de federale overheid. Voor de berekening van het percentage bepaald in het vorige lid, wordt er geen rekening gehouden met de vergoedingen van de onderaannemers welke hadden kunnen worden beschouwd als in België gedane kosten indien deze onderaannemers rechtstreeks een contract zouden hebben aangegaan met de vennootschap voor de productie. § 2. }4[Ten name van de vennootschap, niet zijnde een binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken of een televisieomroep, die in België een raamovereenkomst sluit voor de productie van een erkend Belgisch audiovisueel werk, wordt de belastbare winst binnen de grenzen en onder de hierna gestelde voorwaarden vrijgesteld ten belope van 150 pct., hetzij van de sommen die werkelijk door die vennootschap betaald zijn ter uitvoering van de raamovereenkomst, hetzij van de sommen waarvoor de vennootschap zich heeft verbonden deze te storten ter uitvoering van de raamovereenkomst. De in het eerste lid bedoelde sommen kunnen worden aangewend voor de uitvoering van de raamovereenkomst, hetzij door de toekenning van leningen, voor zover de vennootschap geen kredietinstelling is, hetzij door het verwerven van rechten verbonden aan de productie en de exploitatie van het audiovisueel werk.]4 § 3. Per belastbaar tijdperk wordt de vrijstelling als bedoeld in § 2 verleend ten belope van een bedrag beperkt tot 50 pct., met een maximum van 750.000 EUR, van de
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
35
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 77-80 — W.I.B. 1992
belastbare gereserveerde winst van het belastbaar tijdperk vastgesteld vóór de samenstelling van de vrijgestelde reserve bedoeld in § 4. Indien een belastbaar tijdperk geen of onvoldoende winst oplevert om de sommen ter uitvoering van de raamovereenkomst te kunnen aanwenden, wordt de voor dat belastbaar tijdperk niet verleende vrijstelling achtereenvolgens overgedragen op de winst van de volgende belastbare tijdperken, waarbij de vrijstelling per belastbaar tijdperk nooit hoger mag zijn dan de in het vorige lid gestelde grenzen. }5 [De vrijstelling waarop aanspraak gemaakt wordt uit hoofde van de sommen die met toepassing van § 2, eerste lid, werkelijk betaald zijn en van de in het tweede lid bedoelde overdracht wordt uiterlijk toegekend voor het aanslagjaar dat verband houdt met het belastbaar tijdperk dat het belastbaar tijdperk voorafgaat tijdens hetwelk het laatste van de in § 4, eerste lid, 7° en 7°bis, bedoelde attesten wordt ontvangen.]5 § 4. De vrijstelling wordt slechts verleend en behouden wanneer: 1° de vrijgestelde winst op een afzonderlijke rekening van het passief van de balans geboekt is en blijft }6[tot op de datum waarop het laatste van de in 7° en 7°bis bedoelde attesten wordt ontvangen]6; 2° de vrijgestelde winst niet tot grondslag dient voor de berekening van enige beloning of toekenning }7[tot op de datum waarop het laatste van de in 7° en 7°bis bedoelde attesten wordt ontvangen]7; 3° de schuldvorderingen en de eigendomsrechten die werden verkregen bij het afsluiten of de uitvoering van de raamovereenkomst blijven behouden, zonder terugbetaling of retrocessie, in volle eigendom door de oorspronkelijke houder van deze rechten tot de verwezenlijking van het gereed product welke het afgewerkte audiovisueel werk is; de maximale duur van de onoverdraagbaarheid van de rechten welke voortvloeit uit hetgeen voorafgaat is evenwel beperkt tot een periode van 18 maanden vanaf de datum van het afsluiten van de raamovereenkomst bestemd voor de productie van een audiovisueel werk; 4° het totaal van de door het geheel van de binnenlandse vennootschappen of de Belgische inrichtingen van de belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, die de overeenkomst hebben afgesloten daadwerkelijk gestorte sommen in uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst overeenkomstig § 2, niet meer bedraagt dan 50 pct. van het totale budget van de kosten voor het erkend Belgisch audiovisueel werk en het daadwerkelijk voor de uitvoering van dat budget werd aangewend; 5° het totaal van de sommen die ter uitvoering van de raamovereenkomst, in de vorm van leningen, zijn aangewend door het geheel van de binnenlandse vennootschappen of Belgische inrichtingen van de belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, die de overeenkomst hebben gesloten, niet meer bedraagt dan 40 pct. van de sommen die ter uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst overeenkomstig § 2 zijn aangewend; 6° }8[de vennootschap die aanspraak maakt op de vrijstelling een afschrift van de raamovereenkomst, alsmede een document waarin de betrokken Gemeenschap bevestigt dat het werk beantwoordt aan de definitie van een erkend Belgisch audiovisueel werk als bedoeld in het eerste streepje van § 1, eerste lid, 3°, overlegt binnen de termijn
36
die bepaald is voor het indienen van de aangifte in de inkomstenbelasting voor het belastbaar tijdperk, en deze documenten bij de aangifte voegt;]8 7° }9[de vennootschap die aanspraak maakt op het behoud van de vrijstelling een document overlegt waarin de controle waarvan de binnenlandse vennootschap voor de productie van het erkend Belgisch audiovisueel werk afhangt uiterlijk binnen vier jaar na het sluiten van de raamovereenkomst enerzijds verklaart dat de voorwaarden inzake de kosten in België overeenkomstig § 1, 3° en 4°, voor de in de raamovereenkomst bepaalde doeleinden door de binnenlandse vennootschap voor de productie van een audiovisueel werk, alsmede de in 4° en 5° bepaalde voorwaarden en grenzen zijn nageleefd en, anderzijds, dat de vennootschap die aanspraak maakt op de toekenning en het behoud van de vrijstelling de in § 2, eerste lid, bedoelde sommen werkelijk heeft betaald aan de binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken binnen een termijn van achttien maanden die aanvangt op de datum waarop de raamovereenkomst is gesloten;]9 }10 [7°bis de vennootschap die aanspraak maakt op het behoud van de vrijstelling een document overlegt waarin de betrokken Gemeenschap uiterlijk binnen vier jaar na het sluiten van de raamovereenkomst bevestigt dat de productie van het werk is voltooid en dat de globale financiering van het werk overeenkomstig dit artikel met naleving van de in 4° bepaalde voorwaarden en grenzen is uitgevoerd;]10 8° de binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken geen achterstallen heeft bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid op het moment van het afsluiten van de raamovereenkomst; 9° de in 1° tot 5° van deze paragraaf bedoelde voorwaarden op een ononderbroken wijze worden nageleefd. }11[Ingeval een of andere van deze voorwaarden gedurende enig belastbaar tijdperk niet langer wordt nageleefd of ontbreekt, wordt de voorheen vrijgestelde winst aangemerkt als winst van dat belastbare tijdperk. Ingeval de onder 7° en 7°bis vermelde attesten niet binnen vier jaar na het sluiten van de raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk worden verkregen door de vennootschap die aanspraak maakt op de vrijstelling, wordt de voorheen vrijgestelde winst aangemerkt als winst van het belastbare tijdperk tijdens hetwelk de termijn van vier jaar verstrijkt.]11 }12 [§ 4bis. In afwijking van § 4 en voor zover de in § 4, eerste lid, 7° en 7°bis, vermelde attesten worden ontvangen binnen de in § 4, eerste lid, 7° en 7°bis, vermelde periode van vier jaar, worden de sommen die overeenkomstig de §§ 2 tot 4 tijdelijk zijn vrijgesteld, definitief vrijgesteld vanaf het aanslagjaar dat verband houdt met het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk het laatste van deze attesten wordt ontvangen.]12 § 5. De raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk bevat de volgende verplichte vermeldingen: 1° de benaming en het maatschappelijk doel van de binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken; 2° de benaming en het maatschappelijk doel van de binnenlandse vennootschappen of de Belgische inrichtingen van belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, die de
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 82-83
raamovereenkomst hebben gesloten met de in 1° bedoelde vennootschap; 3° het totaal van de met toepassing van § 2 aangewende sommen evenals de juridische vorm, met een gedetailleerde opgave per bedrag, van die aangewende sommen ten name van elke deelnemende vennootschap vermeld onder 2°; 4° de identificatie en de beschrijving van het erkend audiovisueel werk dat het voorwerp uitmaakt van de raamovereenkomst; 5° het budget van de uitgaven die nodig zijn voor het audiovisueel werk in kwestie, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen het gedeelte dat ten laste wordt genomen door de binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken en het gedeelte dat gefinancierd wordt door elke binnenlandse vennootschap of Belgische inrichting van een belastingplichtige bedoeld in artikel 227, 2°, die aanspraak maakt op de vrijstelling bedoeld in § 2; 6° de overeengekomen wijze waarop de bedragen worden vergoed die, naar gelang van hun aard, worden aangewend bij de uitvoering van de raamovereenkomst; 7° }13 [de waarborg dat elke binnenlandse vennootschap of Belgische inrichting van een in artikel 227, 2°, bedoelde belastingplichtige die overeenkomstig 2° geïdentificeerd is noch een binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken, noch een televisieomroep is, evenals dat de geldschieters geen kredietinstellingen zijn;]13 8° de verbintenis van de binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken: – overeenkomstig § 1 in België uitgaven te doen ten belope van 150 pct. van het geïnvesteerde bedrag anders dan in de vorm van leningen; – het definitieve bedrag dat in beginsel wordt aangewend tot uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst te beperken tot ten hoogste 50 pct. van het budget van de totale uitgaven van het erkend Belgisch audiovisueel werk voor alle betrokken binnenlandse vennootschappen en Belgische inrichtingen van belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, en om alle overeenkomstig § 2 gestorte bedragen daadwerkelijk aan te wenden voor de uitvoering van dit budget; – het totaal van de sommen die in de vorm van leningen zullen worden aangewend voor de uitvoering van de raamovereenkomst te beperken tot ten hoogste 40 pct. van de sommen die in beginsel zijn bestemd voor de uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van de winst voor alle betrokken binnenlandse vennootschappen en Belgische inrichtingen van belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°. § 6. De voorgaande bepalingen laten onverlet het recht van de vennootschap aanspraak te maken op de eventuele aftrek als beroepskosten van andere bedragen dan die vermeld in § 2 die eveneens besteed werden aan de productie van audiovisuele werken en dat binnen de voorwaarden vermeld in de artikelen 49 en volgende. In afwijking van de artikelen 23, 48, 49 en 61, zijn kosten en verliezen, en ook waardeverminderingen, voorzieningen en afschrijvingen met betrekking tot, naargelang van het geval, de schuldvorderingen en de eigendoms- en exploitatierechten op het audiovisueel werk, die voort-
vloeien uit leningen of verrichtingen vermeld in § 2, niet aftrekbaar als beroepskosten of -verliezen, noch vrijgesteld.]1]1 }1. – Ingevoegd bij art. 128 wet 2 augustus 2002, B.S., 29 augustus 2002, err., B.S., 4 oktober 2002, err., B.S., 13 november 2002, err., B.S., 7 april 2003, err., B.S., 3 juni 2004, inwerkingtreding: met ingang van aj. 2004 (art. 1 K.B. 3 mei 2003, B.S., 9 mei 2003); vervangen bij art. 291 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004, van toepassing vanaf aj. 2004 (art. 293) }2. – § 1, lid 1, 3°, eerste streepje, gewijzigd bij art. 2, 1°, a), wet 17 mei 2004, B.S., 4 juni 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2006. De Koning kan nochtans, bij besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, bepalen dat dit artikel op een vroegere datum in werking treedt (art. 4, lid 2) }3. – § 1, lid 1, 3°, eerste streepje, gewijzigd bij art. 2 wet 3 december 2006, B.S., 27 december 2006, inwerkingtreding: 16 juli 2007 (art. 1 K.B. 14 november 2008, B.S., 19 november 2008) }4. – § 2 vervangen bij art. 2, 2°, wet 17 mei 2004, B.S., 4 juni 2004, van toepassing met ingang van aj. 2004 (art. 4, lid 1) }5. – § 3, lid 3, ingevoegd bij art. 2, 3°, wet 17 mei 2004, B.S., 4 juni 2004, van toepassing met ingang van aj. 2004 (art. 4, lid 1) }6. – § 4, lid 1, 1°, aangevuld bij art. 2, 4°, wet 17 mei 2004, B.S., 4 juni 2004, van toepassing met ingang van aj. 2004 (art. 4, lid 1) }7. – § 4, lid 1, 2°, aangevuld bij art. 2, 4°, wet 17 mei 2004, B.S., 4 juni 2004, van toepassing met ingang van aj. 2004 (art. 4, lid 1) }8. – § 4, lid 1, 6°, vervangen bij art. 2, 5°, wet 17 mei 2004, B.S., 4 juni 2004, van toepassing met ingang van aj. 2004 (art. 4, lid 1) }9. – § 4, lid 1, 7°, vervangen bij art. 2, 6°, wet 17 mei 2004, B.S., 4 juni 2004, van toepassing met ingang van aj. 2004 (art. 4, lid 1) }10. – § 4, lid 1, 7°bis, ingevoegd bij art. 2, 7°, wet 17 mei 2004, B.S., 4 juni 2004, van toepassing met ingang van aj. 2004 (art. 4, lid 1) }11. – § 4, lid 2, vervangen bij art. 2, 8°, wet 17 mei 2004, B.S., 4 juni 2004, van toepassing met ingang van aj. 2004 (art. 4, lid 1) }12. – § 4bis ingevoegd bij art. 2, 9°, wet 17 mei 2004, B.S., 4 juni 2004, van toepassing met ingang van aj. 2004 (art. 4, lid 1) }13. – § 5, 7°, vervangen bij art. 2, 10°, wet 17 mei 2004, B.S., 4 juni 2004, van toepassing met ingang van aj. 2004 (art. 4, lid 1)
p. 82-83 W.I.B. 1992 Art. 198bis volledig vervangen }1
[Art. 198bis. Het in artikel 66, § 1, vermelde percentage, wordt: 1° wat het tarief van aftrekbaarheid betreft, naargelang het geval, gebracht op of verminderd tot: a) voor de voertuigen met een dieselmotor: – 90 pct. indien ze een uitstoot hebben van minder dan 105 gram CO2 per kilometer; – 80 pct. indien ze een uitstoot hebben van 105 gram CO2 per kilometer tot maximaal 115 gram CO2 per kilometer; – 75 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 115 gram CO2 per kilometer tot maximaal 145 gram CO2 per kilometer; – 70 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 145 gram CO2 per kilometer tot maximaal 175 gram CO2 per kilometer; – 60 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 175 gram CO2 per kilometer }2[of indien geen gegevens met betrekking tot de CO2-uitstootgehaltes beschikbaar zijn bij de dienst voor inschrijving van de voertuigen]2; b) voor de voertuigen met een benzinemotor: – 90 pct. indien ze een uitstoot hebben van minder dan 120 gram CO2 per kilometer;
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
37
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 84 — W.I.B. 1992
– 80 pct. indien ze een uitstoot hebben van 120 gram CO2 per kilometer tot maximaal 130 gram CO2 per kilometer; – 75 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 130 gram CO2 per kilometer tot maximaal 160 gram CO2 per kilometer; – 70 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 160 gram CO2 per kilometer tot maximaal 190 gram CO2 per kilometer; – 60 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 190 gram CO2 per kilometer }3[of indien geen gegevens met betrekking tot de CO2-uitstootgehaltes beschikbaar zijn bij de dienst voor inschrijving van de voertuigen]3; 2° wat het in aanmerking te nemen tarief voor de minderwaarden betreft, bepaald op het percentage dat gelijk is aan het percentage dat de som van de vóór de verkoop fiscaal aangenomen afschrijvingen vertegenwoordigt in de som van de geboekte afschrijvingen voor de overeenstemmende belastbare tijdperken. Gedurende de periode vanaf 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008 is het eerste lid slechts van toepassing op de vaste activa aangeschaft of vervaardigd gedurende deze periode.]1 }1. – Toegevoegd bij art. 84 Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 april 2007 (art. 85) }2. – Lid 1, 1°, a), vijfde streepje, aangevuld bij art. 143 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 146, lid 1). Elke wijziging die vanaf 7 november 2008 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking (art. 146, lid 2) }3. – Lid 1, 1°, b), vijfde streepje, aangevuld bij art. 143 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 146, lid 1). Elke wijziging die vanaf 7 november 2008 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking (art. 146, lid 2)
p. 84 W.I.B. 1992 Art. 202 volledig vervangen
Art. 202. }1[§ 1.]1 Van de winst van het belastbare tijdperk worden mede afgetrokken, in zover zij erin voorkomen: 1° dividenden met uitzondering }2[...]2 van inkomsten die zijn verkregen naar aanleiding van de afstand aan een vennootschap van haar eigen aandelen of naar aanleiding van de gehele of gedeeltelijke verdeling van het vermogen van een vennootschap; 2° in zover het een dividend betreft waarop de artikelen 186, 187 of 209 of gelijkaardige bepalingen naar buitenlands recht zijn toegepast, het positieve verschil tussen de verkregen sommen of de waarde van de ontvangen bestanddelen en de aanschaffings- of beleggingsprijs van de aandelen die worden verkregen, terugbetaald of geruild door de vennootschap die ze had uitgegeven, eventueel verhoogd met de desbetreffende voorheen uitgedrukte en niet vrijgestelde meerwaarden; 3° inkomsten uit preferente aandelen van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen; 4° inkomsten uit Belgische overheidsfondsen of leningen van voormalig Belgisch-Kongo die zijn uitgegeven met
38
vrijstelling van Belgische zakelijke en personele belastingen of van elke belasting; 5° inkomsten uit effecten van leningen tot herfinanciering van de leningen gesloten door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting en de Nationale Landmaatschappij of door het Amortisatiefonds van de leningen voor de sociale huisvesting.}3[Deze bepaling geldt slechts voor de leningen toegestaan bij de koninklijke besluiten van 25 november 1986, 5 december 1986, 9 maart 1987, 27 april 1987 en 18 juni 1987.]3 }4 [§ 2. }4[De in § 1, 1° en 2°, vermelde inkomsten}5[, behalve voor zover deze voortkomen uit de toepassing van artikel 211, § 2, derde lid, of van bepalingen met een gelijkaardig effect in een andere Lid-Staat van de Europese Unie,]5 zijn slechts aftrekbaar in zoverre: 1° op de datum van toekenning of betaalbaarstelling van deze inkomsten, de vennootschap die de inkomsten verkrijgt in het kapitaal van de vennootschap die ze uitkeert, een deelneming bezit van ten minste 10 pct. of met een aanschaffingswaarde van ten minste 1.200.000 EUR; 2° deze inkomsten betrekking hebben op aandelen die de aard van financiële vaste activa hebben en gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom worden of werden behouden. De Koning bepaalt, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, de aandelen die de aard van financiële vaste activa hebben voor de toepassing van het eerste lid, 2°, ten name van de kredietinstellingen vermeld in artikel 56, § 1, de verzekeringsondernemingen vermeld in artikel 56, § 2, 2°, h), en de beursvennootschappen vermeld in artikel 47 van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en de beleggingsadviseurs. De omruiling van aandelen ingevolge verrichtingen als vermeld in artikel 45 of de vervreemding of verkrijging van aandelen ingevolge belastingneutrale verrichtingen als vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, 211, 214, § 1 en 231, §§ 2 en 3, worden geacht niet te hebben plaatsgegrepen voor de toepassing van het eerste lid, 2°. De voorwaarden vermeld in het eerste lid zijn evenwel niet van toepassing op de inkomsten: 1° die worden verkregen door beleggingsvennootschappen; 2° die worden verleend of toegekend door intercommunales beheerst door de wet van 22 december 1986; 3° die worden verleend of toegekend door beleggingsvennootschappen. De voorwaarden vermeld in het eerste lid, 1°, zijn evenwel niet van toepassing op de inkomsten: 1° die worden verkregen door kredietinstellingen vermeld in artikel 56, § 1; 2° die worden verkregen door verzekeringsondernemingen vermeld in artikel 56, § 2, 2°, h); 3° die worden verkregen door beursvennootschappen vermeld in artikel 47 van de voornoemde wet van 6 april 1995. }6[De in artikel 2, § 2, bedoelde fictie van niet overdracht van eigendom, is niet van toepassing voor de vaststelling of aan de in het eerste lid, 1°, bedoelde voorwaarde is voldaan.]6]4]4 }7[De in § 1, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde inkomsten verkregen uit hoofde van aandelen die verworven zijn krach-
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 86-87
tens een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten zijn bovendien niet aftrekbaar.]7 }1. – § 1 hernummerd bij art. 25 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 49, lid 2) }2. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 19 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de vanaf 27 maart 1992 betaalde of toegekende interest }3. – § 1, 5°, aangevuld bij art. 3 wet 22 maart 1995, B.S., 26 april 1995, van toepassing vanaf 1 januari 1995 }4. – § 2 toegevoegd bij art. 25 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 49, lid 2); na wijzigingen, vervangen bij art. 9 wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, inwerkingtreding: met ingang van aj. 2004 (art. 32, § 1, lid 2) }5. – § 2, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 17 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }6. – § 2, lid 6, vervangen bij art. 44, 1°, wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op de zakelijke zekerheidsovereenkomsten en op de leningen betreffende financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 3) }7. – § 2, lid 7, toegevoegd bij art. 44, 2°, wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 4)
p. 86-87 W.I.B. 1992 Art. 204 - 205 volledig vervangen
Art. 204. }1[De ingevolge artikel 202, § 1, 1°, 3° en 4°, aftrekbare inkomsten worden geacht in de winst van het belastbare tijdperk voor te komen tot 95 pct. van het geïnde of verkregen bedrag eventueel vermeerderd met de roerende voorheffing of de fictieve roerende voorheffing of, met betrekking tot in artikel 202, § 1, 4° en 5°, vermelde inkomsten verminderd met de aan de verkoper toegekende interest ingeval de effecten in het belastbare tijdperk zijn verworven. Het in artikel 202, § 1, 2°, vermelde bedrag wordt geacht in de winst van het belastbare tijdperk voor te komen tot 95 pct. van dat bedrag }2[, behalve voor zover dit bedrag voortkomt uit de toepassing van artikel 211, § 2, derde lid, of van bepalingen met een gelijkaardig effect in een andere Lid-Staat van de Europese Unie]2.]1 }1. – Vervangen bij art. 27 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 49, lid 2) }2. – Lid 2 aangevuld bij art. 18 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1)
Art. 205. § 1. Geen aftrek ingevolge artikel 202 wordt verleend ter zake van inkomsten uit activa die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt in inrichtingen waarover de belastingplichtige in het buitenland beschikt en waarvan de winst krachtens internationale overeenkomsten tot het vermijden van dubbele belasting is vrijgesteld. § 2. }1[De aftrek ingevolge artikel 202 wordt beperkt tot het bedrag van de winst van het belastbare tijdperk dat overblijft na toepassing van artikel 199, verminderd met:
1° de niet als beroepskosten aftrekbare giften, met uitzondering van de giften die in toepassing van de artikelen 199 en 200 van de winst worden afgetrokken; 2° }2[de in artikel 53, 6° tot 11°, 14° en }3[21° tot 24°]3, vermelde kosten;]2 3° de interesten, retributies en bezoldigingen als bedoeld in artikel 54; 4° de niet-aftrekbare interesten als bedoeld in artikel 55; 5° }4[de bijdragen en premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b), en de ermee gelijkgestelde premies van bepaalde levensverzekeringen, voor zover die bijdragen en premies niet voldoen aan de voorwaarden en de begrenzingen gesteld in de artikelen 59 en 195, alsmede de pensioenen, aanvullende pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen voor zover die sommen niet voldoen aan de voorwaarden en de grens gesteld in artikel 60;]4 6° }5[het niet aftrekbaar gedeelte]5 van de kosten en de minderwaarden met betrekking tot het gebruik van in artikel 66 vermelde personenauto's, auto's voor dubbel gebruik en minibussen, met uitzondering van de brandstofkosten; 7° de als winst aan te merken restorno's zoals bedoeld in artikel 189, § 1; 8° de taksen als bedoeld in artikel 198, eerste lid, 4°, 8° en 9°.]1 }6[De in het eerste lid opgesomde verminderingen zijn niet van toepassing op in artikel 202, § 1, 1° en 3°, vermelde inkomsten, verleend of toegekend door een dochteronderneming gevestigd in een Lid-Staat van de Europese Unie.]6 }6[Voor de toepassing van het vorige lid verstaat men onder dochteronderneming, de dochteronderneming zoals ze is omgeschreven in de richtlijn van 23 juli 1990 (90/435/EEG) betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappij en dochterondernemingen uit verschillende Lid-Staten]6. }1. – § 2 laatst vervangen bij art. 28 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 49, lid 2) }2. – § 2, lid 1, 2°, vervangen bij art. 88, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing: — op de andere dan in art. 23, § 3, A, 4°, K.B. 14 november 2003 bedoelde bijdragen en premies die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 3°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003); — op de bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen die zijn gesloten vanaf 1 januari 2004, voor zover § 2, 2°, verwijst naar art. 53, 21° en 22°, W.I.B. 1992 (art. 23, § 3, A, 4°, vierde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003); — op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in art. 23, § 3, A, 6°, K.B. 14 november 2003 bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004, voor zover § 2, 2°, verwijst naar art. 53, 23°, W.I.B. 1992 (art. 23, § 3, A, 5°, vierde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }3. – § 2, lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 10 wet 11 mei 2007, B.S., 8 juni 2007, inwerkingtreding: 8 juni 2007 (art. 20) }4. – § 2, lid 1, 5°, vervangen bij art. 88, 2°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de andere dan in art. 23, § 3, A, 4°, K.B. 14 november 2003 bedoelde bijdragen en premies die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 3°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }5. – § 2, lid 1, 6°, gewijzigd bij art. 144 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 146, lid 1). Elke wijziging die vanaf 7 november 2008 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking (art. 146, lid 2) }6. – Toegevoegd bij art. 2 wet 2 mei 2005, B.S., 31 mei 2005, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 3)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
39
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 90 — W.I.B. 1992
p. 90 W.I.B. 1992 Art. 206 volledig vervangen
Art. 206. § 1. }1[Vorige beroepsverliezen worden achtereenvolgens van de winst van elk volgende belastbare tijdperk afgetrokken. }2[}3[De verrekening op Belgische winsten van beroepsverliezen geleden binnen een buitenlandse inrichting waarover de vennootschap beschikt en die is gelegen in een Staat waarmee België een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting heeft gesloten, vindt slechts plaats op voorwaarde dat de vennootschap aantoont dat deze niet in aftrek zijn gekomen van de winsten van deze buitenlandse inrichting. Tevens wordt het bedrag van dergelijke beroepsverliezen dat door de vennootschap met betrekking tot enig belastbaar tijdperk is verrekend op haar Belgische winsten, voor het proportioneel gedeelte van deze verliezen waarvoor de vennootschap met betrekking tot het belastbaar tijdperk niet langer aantoont dat dit niet in aftrek is genomen van de winsten van deze buitenlandse inrichting, of indien in het belastbaar tijdperk de betreffende buitenlandse inrichting wordt overgedragen in het kader van een inbreng, een fusie, een splitsing of een gelijkgestelde verrichting, toegevoegd aan het belastbaar inkomen van dat tijdperk.]3]2]1 § 2. }4[Wanneer een vennootschap de inbreng van een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid of van een algemeenheid van goederen heeft verkregen of een andere vennootschap }5[door fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting]5 geheel of gedeeltelijk heeft overgenomen }6[met toepassing van artikel 46, § 1, eerste lid, 2° en derde lid,]6 of van artikel 211, § 1, zijn de beroepsverliezen die de overnemende of verkrijgende vennootschap vóór die inbreng of die overneming heeft geleden slechts definitief aftrekbaar naar verhouding tot het evenredige aandeel van de fiscale nettowaarde van de overnemende of verkrijgende vennootschap vóór de verrichting in het totaal van de fiscale nettowaarden van die vennootschap en van de ingebrachte of overgenomen bestanddelen, eveneens vóór de verrichting. }7[Geen vorig beroepsverlies kan worden verrekend indien de fiscale nettowaarde van de overnemende of verkrijgende vennootschap vóór de verrichting gelijk is aan nul.]7 In geval van fusie met toepassing van artikel 211, § 1, zijn de beroepsverliezen die een overgenomen vennootschap vóór die fusie heeft geleden bij de overnemende vennootschap bij voortduur aftrekbaar naar verhouding tot het evenredige aandeel van de fiscale nettowaarde van de overgenomen bestanddelen van de eerstgenoemde vennootschap vóór de fusie in het totaal van de fiscale nettowaarden, eveneens vóór de fusie, van de overnemende vennootschap en van de overgenomen bestanddelen. In geval van splitsing met toepassing van artikel 211, § 1, geldt de vorenstaande regel op het gedeelte van het bedoelde beroepsverlies dat is bepaald naar verhouding van de fiscale nettowaarde van de overgenomen bestanddelen in de totale fiscale nettowaarde van de overgenomen vennootschap.]4 }8 [Het tweede lid is niet van toepassing indien de fiscale nettowaarde van de inbrengen gelijk is aan nul.]8
40
}9 [Het eerste lid is eveneens van toepassing in geval van fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting of van inbreng van een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid of een algemeenheid van goederen indien de overgenomen, gesplitste of inbrengende vennootschap een intraEuropese vennootschap is en de verrichting fiscaal neutraal is.]9 }10 [In geval van een verrichting als bedoeld in artikel 231, § 2 of § 3, zijn de beroepsverliezen die de overnemende of verkrijgende vennootschap vóór deze verrichting heeft geleden slechts definitief aftrekbaar naar verhouding tot het evenredig aandeel van de fiscale nettowaarde van de overnemende of verkrijgende vennootschap vóór de verrichting in het totaal van de fiscale nettowaarden eveneens vóór de verrichting, van deze vennootschap en van de vóór de verrichting in België aanwezige Belgische inrichting en andere in België gelegen ingebrachte elementen van de overgenomen, gesplitste of inbrengende vennootschap.]10 }11 [In geval van een verrichting als bedoeld in artikel 231, § 2 of § 3, is het tweede lid enkel van toepassing voor wat betreft de beroepsverliezen door de overgenomen, gesplitste of inbrengende vennootschap geleden vóór de verrichting binnen haar Belgische inrichting en wordt de in het tweede lid bedoelde verhouding vastgesteld enkel uitgaande van de fiscale nettowaarde van de Belgische inrichting vóór de verrichting in het totaal van de fiscale nettowaarden, eveneens vóór de verrichting, van de overnemende of verkrijgende binnenlandse vennootschap en die overgenomen of verkregen Belgische inrichting.]11 }12[§ 3. }13 [Ingeval een buitenlandse vennootschap haar maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer naar België overbrengt, geldt het bepaalde in § 1, eerste lid, voor wat betreft beroepsverliezen door deze vennootschap geleden binnen een Belgische inrichting waarover deze vennootschap vóór deze overbrenging beschikte.]13]12 }1. – § 1 vervangen bij art. 1 wet 6 augustus 1993, B.S., 31 augustus 1993, van toepassing op de verrichtingen die plaatsvinden vanaf de datum van inwerkingtreding van de wet }2. – § 1, lid 2, opgeheven bij art. 4 wet 4 april 1995, B.S., 23 mei 1995, err., B.S., 1 juli 1995, van toepassing vanaf aj. 1998 }3. – § 1, lid 2, opnieuw ingevoegd bij art. 19, 1°, wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }4. – § 2 vervangen bij art. 1 wet 6 augustus 1993, B.S., 31 augustus 1993, van toepassing op de verrichtingen die plaatsvinden vanaf de datum van inwerkingtreding van de wet van 29 juni 1993 tot wijziging, wat de fusies en splitsingen van vennootschappen betreft, van de wetten op de handelsvennootschappen, gecoördineerd op 30 november 1935 (nl. 1 oktober 1993) }5. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 19, 2°, wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }6. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 26 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: 2 januari 1995 (art. 80, § 20) }7. – § 2, lid 1, aangevuld bij art. 19, 3°, wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 respectievelijk voor de verrichtingen gerealiseerd vanaf 1 januari 1990 en vanaf 1 oktober 1993 (art. 35, lid 4) }8. – § 2, lid 3, ingevoegd bij art. 19, 4°, wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 respectievelijk voor de verrichtingen gerealiseerd vanaf 1 januari 1990 en vanaf 1 oktober 1993 (art. 35, lid 4) }9. – § 2, lid 4, ingevoegd bij art. 19, 5°, wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 91-92 }10. – § 2, lid 5, ingevoegd bij art. 19, 5°, wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }11. – § 2, lid 6, ingevoegd bij art. 19, 5°, wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }12. – § 3 toegevoegd bij art. 4, 2°, wet 4 april 1995, B.S., 23 mei 1995, err., B.S., 1 juli 1995, van toepassing vanaf aj. 1996; vernietigd bij arrest Arbitragehof nr. 70/96, 11 december 1996, B.S., 19 december 1996 }13. – § 3 opnieuw toegevoegd bij art. 19, 6°, wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1)
p. 91-92 W.I.B. 1992 Art. 211 - 213 volledig vervangen
Art. 211. }1[§ 1. In geval van fusie, splitsing of met fusie door overneming gelijkgestelde verrichting als bedoeld in artikel 210, § 1, 1°, en in geval van met splitsing gelijkgestelde verrichting als bedoeld in artikel 210, § 1, 1°bis: 1° komen de meerwaarden bedoeld in de artikelen 44, § 1, 1°, en 47, die op het ogenblik van de verrichting zijn vrijgesteld, de kapitaalsubsidies bedoeld in artikel 362, die op het ogenblik van de verrichting nog niet als winst worden aangemerkt, alsmede de meerwaarden die naar aanleiding van die verrichting worden verwezenlijkt of vastgesteld, niet in aanmerking voor belastingheffing ingevolge artikel 208, tweede lid, of artikel 209; 2° blijft belastingheffing ingevolge artikel 209 voor het overige achterwege in de mate dat de inbrengen worden vergoed met nieuwe aandelen die daartoe worden uitgegeven, of in de mate dat, in de in § 2, derde lid, bedoelde gevallen, de overnemende of verkrijgende vennootschap de vóór de verrichting bij de overgenomen of gesplitste vennootschap aanwezige vrijgestelde reserves, die niet zijn verbonden aan een buitenlandse inrichting van deze vennootschap gelegen in een Staat waarmee België een overeenkomst ter vermijding van de dubbele belasting heeft ondertekend, overneemt. In geval van splitsing of met splitsing gelijkgestelde verrichting wordt de in het eerste lid, 2°, bedoelde overname van vrijgestelde reserves beperkt tot het gedeelte van de bij de gesplitste vennootschap aanwezige vrijgestelde reserves dat evenredig is met het gedeelte van de totale fiscale nettowaarde van de gesplitste vennootschap dat is overgegaan naar de overnemende of verkrijgende vennootschap. Indien de fiscale nettowaarde van de gesplitste vennootschap nul is, is de in het eerste lid, 2°, bedoelde overneming, in afwijking van het vorige lid, beperkt tot het gedeelte van de vrijgestelde reserves van de gesplitste vennootschap dat evenredig is met de fiscale nettowaarde van de actiefbestanddelen van de gesplitste vennootschap die zijn overgegaan naar de overnemende of verkrijgende vennootschap. Het eerste lid is slechts van toepassing op voorwaarde dat: 1° de overnemende of verkrijgende vennootschap een binnenlandse vennootschap of een intra-Europese vennootschap is; 2° de verrichting wordt verwezenlijkt overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen en,
desgevallend, conform vennootschapsrechtelijke bepalingen van gelijke aard die van toepassing zijn op de overnemende of verkrijgende intra-Europese vennootschap; 3° de verrichting beantwoordt aan het bepaalde in artikel 183bis. Ingeval de overnemende of verkrijgende vennootschap een intra-Europese vennootschap is, is het eerste lid van toepassing voor wat betreft: – de ten gevolge van de verrichting verkregen bestanddelen die worden aangewend en behouden binnen een in artikel 229, § 1, bedoelde Belgische inrichting waarover de overnemende of verkrijgende vennootschap in België, al dan niet ten gevolge van deze verrichting, beschikt, en die bijdragen tot de totstandkoming van de resultaten van deze inrichting die in toepassing van artikel 233 in aanmerking worden genomen voor de belastinggrondslag; – en de vrijgestelde reserves van de overgenomen of gesplitste vennootschappen, andere dan de vrijgestelde reserves verbonden aan een buitenlandse inrichting, die worden teruggevonden binnen het eigen vermogen van de voormelde Belgische inrichting. Het eerste lid is evenmin van toepassing op verrichtingen waaraan deelnemen een door de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen erkende vennootschap met vast kapitaal voor belegging in onroerende goederen of in niet genoteerde aandelen of een bij de FOD Financiën op de lijst van de private privaks ingeschreven vennootschap. § 2. Indien de inbreng anders wordt vergoed dan met nieuw uitgegeven aandelen van de overnemende of verkrijgende vennootschap, wordt het bedrag van het gestorte kapitaal en van de gereserveerde winst van de overgenomen of gesplitste vennootschap, ten name van de overnemende of verkrijgende vennootschap, verminderd met het gedeelte van de inbreng dat niet wordt vergoed met nieuwe aandelen die naar aanleiding van de verrichting worden uitgegeven. De vermindering wordt eerst aangerekend op de belaste reserves, daarna, indien die reserves ontoereikend zijn, op de vrijgestelde reserves en ten slotte op het gestort kapitaal. Indien de inbrengen niet worden vergoed omdat de overnemende of verkrijgende vennootschappen in het bezit zijn van aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap wordt, in afwijking van het tweede lid, de vermindering verhoudingsgewijs aangerekend op het gestorte kapitaal en de reserves, waarbij de vermindering van de reserves bij voorrang op de belaste reserves wordt aangerekend. Geen vermindering wordt aangerekend op de meerwaarden en kapitaalsubsidies als bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, noch op de vrijgestelde reserves bedoeld in § 1, eerste lid, 2° of op de waardeverminderingen en vrijgestelde provisies die als dusdanig voorkomen in de boekhouding van de overnemende of verkrijgende vennootschappen of van de Belgische inrichting bedoeld in § 1, vijfde lid. De vermindering van het gestorte kapitaal wordt geacht te zijn gedaan op de datum van de in § 1, eerste lid, bedoelde verrichting. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is eveneens van toepassing voor zover, in geval van overneming of verkrijging door een intra-Europese vennootschap, de ten gevolge van de verrichting overgenomen of verkregen be-
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
41
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 93 — W.I.B. 1992
standdelen niet aangewend worden binnen een in artikel 229, § 1, bedoelde Belgische inrichting waarover de overnemende of verkrijgende vennootschap in België, al dan niet ten gevolge van deze verrichting, beschikt, of niet bijdragen tot de totstandkoming van de resultaten van deze inrichting die in toepassing van artikel 233 in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van de belastinggrondslag.]1 }1. – Na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 20 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1)
Art. 212. }1[In gevallen als vermeld in artikel 211 worden de afschrijvingen, investeringsaftrekken, }2[belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling, aftrekken voor risicokapitaal, ]2}3[kapitaalsubsidies,]3 minderwaarden of meerwaarden die bij de overnemende, verkrijgende vennootschappen met betrekking tot de bij hen ingebrachte bestanddelen in aanmerking worden genomen en het gestorte kapitaal bepaald alsof de fusie of de splitsing niet had plaatsgevonden. In dezelfde gevallen blijven de bepalingen van dit Wetboek op de wijze en onder de voorwaarden als daarin zijn gesteld, van toepassing op de waardeverminderingen, voorzieningen, onder- en overwaarderingen, }4[kapitaalsubsidies]4, vorderingen, meerwaarden en reserves die bij de overgenomen of gesplitste vennootschappen bestonden, in zover die bestanddelen worden teruggevonden in de activa van de overnemende of verkrijgende vennootschappen; de fusie of splitsing mag niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke termijn voor herbelegging van de aan die voorwaarden onderworpen meerwaarden wordt verlengd.]1 }5 [Voor de toepassing van dit Wetboek worden de in artikel 211, § 1, eerste lid, 1°, bedoelde meerwaarden die naar aanleiding van die verrichting worden verwezenlijkt of vastgesteld, geacht niet te zijn verwezenlijkt.]5 }6[Voor zover deze meerwaarden worden uitgedrukt, worden deze gelijkgesteld met de in artikel 44, § 1, 1°, bedoelde uitgedrukte, niet verwezenlijkte meerwaarden.]6 }1. – Vervangen bij art. 4 wet 6 augustus 1993, B.S., 31 augustus 1993, van toepassing op de verrichtingen die plaatsvinden vanaf de datum van inwerkingtreding van de wet van 29 juni 1993 tot wijziging, wat de fusies en splitsingen van vennootschappen betreft, van de wetten op de handelsvennootschappen, gecoördineerd op 30 november 1935 (nl. 1 oktober 1993) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 21, 1°, wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 35, lid 2) }3. – Lid 1 gewijzigd bij art. 29, 1°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, van toepassing op de verrichtingen van fusie of splitsing die vanaf 15 januari 1999 plaatsvonden (art. 80, § 21) }4. – Lid 2 gewijzigd bij art. 29, 2°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, van toepassing op de verrichtingen van fusie of splitsing die vanaf 15 januari 1999 plaatsvonden (art. 80, § 21) }5. – Lid 3 toegevoegd bij art. 29, 3°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, van toepassing op de verrichtingen van fusie of splitsing die vanaf 1 oktober 1993 plaatsvonden (art. 80, § 6, lid 1) }6. – Lid 3 aangevuld bij art. 21, 2°, wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing op fusies, splitsingen en gelijkgestelde verrichtingen die plaatsvonden vanaf 1 oktober 1993, en dit vanaf aj. 2009 (art. 35, lid 5)
Art. 213. }1[Bij het bepalen van het gestort kapitaal en van de voorheen gereserveerde winst die in geval van splitsing bij elk van de overnemende of verkrijgende vennootschappen in aanmerking worden genomen, en bij het be-
42
palen van de in artikel 211, § 2, vermelde vermindering, worden die vennootschappen geacht het gestorte kapitaal, de belaste reserves en de vrijgestelde reserves van de gesplitste vennootschap evenredig met de fiscale nettowaarde van de door deze laatste aan elk van hen gedane inbreng te hebben overgenomen of verkregen.]1 }2 [Indien de fiscale nettowaarde van de gesplitste vennootschap gelijk is aan nul, is het eerste lid van toepassing rekening houdende met de fiscale nettowaarde van de actiefbestanddelen overgedragen door deze vennootschap naar ieder van de overnemende of verkrijgende vennootschappen.]2 }3 [In geval van met splitsing gelijkgestelde verrichting bedoeld in artikel 211, § 1, wordt voor de toepassing van dit wetboek, de overdragende vennootschap, al naargelang van het geval, aangemerkt hetzij als gesplitste vennootschap, hetzij als overnemende of verkrijgende vennootschap.]3 }1. – Lid 1 vervangen bij art. 5 wet 6 augustus 1993, B.S., 31 augustus 1993, van toepassing op de verrichtingen die plaatsvinden vanaf de datum van inwerkingtreding van de wet van 29 juni 1993, tot wijziging, wat de fusies en splitsingen van vennootschappen betreft, van de wetten op de handelsvennootschappen, gecoördineerd op 30 november 1935 (nl. 1 oktober 1993) }2. – Lid 2 ingevoegd bij art. 22 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }3. – Lid 3 toegevoegd bij art. 14 wet 16 juli 2001, B.S., 20 juli 2001, van toepassing op de verrichtingen die vanaf 6 februari 2001 hebben plaatsgevonden (art. 16, lid 1)
p. 93 W.I.B. 1992 Art. 214bis en historiek invoegen }1 [Art. 214bis. Niettegenstaande artikel 210, § 1, 4°, in geval van overbrenging van de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer door een Europese vennootschap of een Europese coöperatieve vennootschap naar een andere Lid-Staat van de Europese Unie, vindt geen belastingheffing ingevolge artikel 208, tweede lid, of artikel 209 plaats:
– voor wat betreft de bestanddelen die blijvend worden aangewend binnen een in artikel 229, § 1, bedoelde Belgische inrichting waarover de vennootschap in België, al dan niet ten gevolge van deze verrichting, beschikt, en die bijdragen tot de totstandkoming van de resultaten van deze inrichting die in toepassing van artikel 233 in aanmerking worden genomen voor de bepaling van de belastinggrondslag; – in de mate dat de vrijgestelde reserves van de Europese vennootschap of van de Europese coöperatieve vennootschap vóór deze overbrenging, die niet verbonden zijn aan een buitenlandse inrichting, als dusdanig teruggevonden worden binnen het eigen vermogen van de Belgische inrichting van deze vennootschap.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 23 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 96-97
p. 95-96 W.I.B. 1992 Art. 222 volledig vervangen
Art. 222. De in artikel 220, 3° vermelde rechtspersonen zijn eveneens belastbaar ter zake van: 1° de inkomsten van hun in het buitenland gelegen onroerende goederen, behalve indien het onroerende goederen betreft waarvan het kadastraal inkomen zou vrijgesteld zijn van onroerende voorheffing indien die goederen in België gelegen waren; het belastbare bedrag van die inkomsten wordt vastgesteld overeenkomstig de artikelen 7 tot 11 en 13; 2° het deel van het nettobedrag van de huurprijs en de huurvoordelen van in België gelegen onroerende goederen dat meer bedraagt dan het kadastraal inkomen van die goederen, behoudens indien het betreft: – goederen verhuurd aan een natuurlijke persoon die die goederen noch geheel noch gedeeltelijk gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid; – goederen verhuurd overeenkomstig de pachtwetgeving en die door de huurder voor land- en tuinbouw worden gebruikt; – andere goederen mits de huurder geen winstoogmerken nastreeft en die goederen worden gebruikt voor een van de bestemmingen vermeld in artikel 12, § 1; het belastbare bedrag van die inkomsten wordt eveneens vastgesteld overeenkomstig de artikelen 7 tot 11 en 13; 3° de bedragen verkregen bij vestiging of overdracht van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten betreffende in België of in het buitenland gelegen onroerend goed, behoudens de uitzonderingen vermeld in 2°; het belastbare bedrag van die sommen wordt eveneens vastgesteld overeenkomstig de artikelen 7 tot 11 en 13; 4° de meerwaarden op in België gelegen ongebouwde onroerende goederen of zakelijke rechten met betrekking tot zulke onroerende goederen die naar aanleiding van een overdracht onder bezwarende titel als vermeld in artikel 90, 8°, worden verwezenlijkt; het belastbare bedrag van die meerwaarden wordt vastgesteld overeenkomstig de artikelen 101 en 103, § 2; 5° de meerwaarden op belangrijke deelnemingen die naar aanleiding van een overdracht onder bezwarende titel vermeld in }1[artikel 90, 9°, tweede streepje]1, worden verwezenlijkt; het belastbare bedrag van de meerwaarden wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 102; }2 [6° de meerwaarden op in België gelegen gebouwde onroerende goederen of op zakelijke rechten met betrekking tot zulke onroerende goederen die naar aanleiding van een in artikel 90, 10°, vermelde overdracht onder bezwarende titel worden verwezenlijkt; het belastbaar bedrag van die meerwaarden wordt overeenkomstig de artikelen 101, §§ 2 en 3, en 103, § 3, vastgesteld.]2 {3
}1. – 5° gewijzigd bij art. 24 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }2. – 6° toegevoegd bij art. 23 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 1998 (art. 48, § 1) }3. – Art. zoals van toepassing alvorens het werd vervangen bij art. 31 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, ingevolge de vernietiging van voormelde art. bij arrest arbitragehof nr. 136/98 van 16 december 1998, B.S., 6 januari 1999; art. 31 K.B. 20 december 1996 en art. 2, 1°, wet 13 juni 1997 werden vervolgens ingetrokken bij art. 45, § 3, wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999
p. 96-97 W.I.B. 1992 Art. 225 volledig vervangen
Art. 225. De belasting met betrekking tot in artikel 221 vermelde inkomsten is gelijk aan de onroerende en roerende voorheffing. De belasting wordt berekend: 1° tegen het tarief van 20 pct. op inkomsten vermeld in artikel 222, 1° tot 3°; 2° tegen het tarief van 33 pct. of van 16,5 pct. op in artikel 222, 4°, vermelde meerwaarden, volgens het onderscheid in artikel 171, 1°, b en 4°, d; 3° tegen het tarief van 16,5 pct. }1[op in artikel 222, 5° en 6°]1, vermelde meerwaarden; 4° }2[tegen het tarief van 300 % op in artikel 223, eerste lid, 1°, vermelde niet verantwoorde kosten en voordelen van alle aard en op in artikel 223, eerste lid, 3°, vermelde financiële voordelen of voordelen van alle aard;]2 5° }3[tegen het tarief vermeld in artikel 215, eerste lid, op in artikel 223, eerste lid, 2°, vermelde bijdragen, premies, pensioenen, renten en toelagen en op in artikel 223, eerste lid, 3°, vermelde financiële voordelen of voordelen van alle aard;]3 6° tegen het tarief van 15 pct. op in artikel 224 vermelde dividenden. {4 }1. – Lid 2, 3°, gewijzigd bij art. 24 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 1998 (art. 48, § 1) }2. – Lid 2, 4°, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 137 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, inwerkingtreding: 8 juni 2007 (art. 142, inleidende zin), uitgezonderd: wat de verwijzingen naar de art. 223, eerste lid, en 234, eerste lid, W.I.B. 1992 betreft: van toepassing vanaf 1 januari 2006 (art. 142, 1°); wat de invoeging van de niet verantwoorde voordelen van alle aard betreft: van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 142, 2°) }3. – Lid 2, 5°, laatst vervangen bij art. 137 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, inwerkingtreding: 8 juni 2007 (art. 142, inleidende zin), uitgezonderd: wat de verwijzingen naar de art. 223, eerste lid, en 234, eerste lid, W.I.B. 1992 betreft: van toepassing vanaf 1 januari 2006 (art. 142, 1°); wat de invoeging van de niet verantwoorde voordelen van alle aard betreft: van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 142, 2°) }4. – Art. zoals van toepassing alvorens het werd vervangen bij art. 33 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, ingevolge de vernietiging van voormelde art. bij arrest arbitragehof nr. 136/98 van 16 december 1998, B.S., 6 januari 1999; art. 33 K.B. 20 december 1996 en art. 2, 1°, wet 13 juni 1997 werden vervolgens ingetrokken bij art. 45, § 3, wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
43
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 97-99 — W.I.B. 1992
p. 97-99 W.I.B. 1992 Art. 228 - 229 volledig vervangen
Art. 228. § 1. De belasting wordt uitsluitend geheven van in België }1[behaalde of]1 verkregen inkomsten die aan de belasting zijn onderworpen. § 2. In die inkomsten zijn begrepen: 1° de inkomsten van in België gelegen onroerende goederen; 2° }2[wanneer ze zijn behaald of verkregen in België, de inkomsten uit kapitalen en roerende goederen waarvan de schuldenaar onderworpen is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet-inwoners;]2 3° winst opgebracht door bemiddeling van Belgische inrichtingen als vermeld in artikel 229 }3[met inbegrip van de vastgestelde of verwezenlijkte meerwaarden op zulke inrichtingen of op hun activabestanddelen]3 , alsmede winst die zelfs zonder bemiddeling van zulke inrichtingen voortkomt: a) uit de vervreemding of de verhuring van in België gelegen onroerende goederen of uit de vestiging }4 [of de overdracht]4 van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten; b) uit in België gedane verrichtingen van buitenlandse verzekeraars die er gewoonlijk andere contracten dan herverzekeringscontracten inzamelen; c) }5[...]5 d) }6 [uit werkzaamheden uitgeoefend door een in artikel 227, 2°, vermelde niet-inwoner in een inrichting waarover een andere in artikel 227, 2°, vermelde niet-inwoner in België beschikt, of uit de uitoefening door die niet-inwoner van een opdracht of van functies in de zin van artikel 32, eerste lid, 1°, in een binnenlandse vennootschap]6; e) }7 [uit de hoedanigheid van vennoot in vennootschappen, samenwerkingsverbanden of verenigingen die krachtens artikel 29, § 2, worden geacht verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid te zijn;]7 }8[3°bis de volgende winst opgebracht door bemiddeling van een Belgische inrichting als bedoeld in artikel 229 : – de afnamen of verminderingen om welke reden ook van het bedrag van de binnen de Belgische inrichting aanwezige vrijgestelde reserves, evenals het bedrag van de vrijgestelde reserves voor zover deze naar aanleiding van de zetelverplaatsing van een buitenlandse vennootschap naar België niet worden overgenomen door de ten gevolge van de zetelverplaatsing binnenlands geworden vennootschap; – ten titel van gerealiseerde meerwaarde of minderwaarde, elke meerwaarde of minderwaarde vastgesteld naar aanleiding van de onttrekking door de maatschappelijke zetel uit het vermogen van de inrichting van bestanddelen die niet binnen de inrichting behouden blijven;]8 4° de baten als vermeld in artikel 23, § 1, 2° die voortkomen uit een in België uitgeoefende werkzaamheid; 5° winst en baten die betrekking hebben op een vorige zelfstandige beroepswerkzaamheid die in België werd uit-
44
geoefend door de verkrijger of door de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is; 6° de in artikel 23, § 1, 4° en 5°, vermelde bezoldigingen, pensioenen, renten en toelagen, ten laste: a) van een rijksinwoner; b) van een binnenlandse vennootschap of van een vereniging, instelling of lichaam met maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in België; c) van de Belgische Staat, Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten en gemeenten; d) van een inrichting waarover een in artikel 227 bedoelde niet-inwoner in België beschikt; 7° bezoldigingen als vermeld in artikel 23, § 1, 4°, ten laste van een in artikel 227 bedoelde niet-inwoner uit hoofde van een in België uitgeoefende werkzaamheid door een verkrijger }9[die er voor die werkzaamheid tijdens enig tijdperk van 12 maanden gedurende meer dan 183 dagen verblijft;]9 }10 [8° inkomsten van welke aard ook, uit een in België door een podiumkunstenaar of een sportbeoefenaar persoonlijk en als zodanig verrichte werkzaamheid, zelfs indien de inkomsten niet worden toegekend aan de podiumkunstenaar of aan de sportbeoefenaar zelf, maar aan een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon;]10 }11 [9°] 11}12 [diverse inkomsten als vermeld in }13[artikel 90, 1° tot 12°]13, ingeval het betreft]12: a) in België behaalde of verkregen winst of baten; b) prijzen, subsidies, renten of pensioenen ten laste van Belgische openbare machten of openbare instellingen; c) onderhoudsuitkeringen ten laste van rijksinwoners; d) inkomsten uit in België gelegen onroerende goederen of plaatsen; e) loten betreffende in België uitgegeven effecten van leningen; f) opbrengsten uit de verhuring in België van het jacht, vis- of vogelvangstrecht; g) meerwaarde verwezenlijkt op in België gelegen ongebouwde onroerende goederen of op zakelijke rechten met betrekking tot zulke onroerende goederen; h) meerwaarden verwezenlijkt op aandelen in binnenlandse vennootschappen, behalve in zover de meerwaarden niet belastbaar zijn ingevolge art. 95; }14 [i) meerwaarden verwezenlijkt op in België gelegen gebouwde onroerende goederen of op zakelijke rechten met betrekking tot zulke onroerende goederen;]14 }15[j) }16[vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot verkregen in uitvoering van een zakelijke zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten, wanneer ze zijn behaald of verkregen in België, en waarvan de schuldenaar een leningnemer, een cessionaris of een pandnemer is die is onderworpen aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet-inwoners;]16]15 }17[k) persoonlijke vergoedingen uit de exploitatie van een uitvinding die door een Belgische universiteit of hogeschool, het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, het Fonds voor Wetenschappelijk OnderzoekVlaanderen het «Fonds de la Recherche Scientifique – FNRS» of een overeenkomstig artikel 2753, § 1, tweede lid, erkende onderzoeksinstelling op grond van een door
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 97-99
die universiteit, hogeschool of onderzoeksinstelling uitgevaardigd valorisatiereglement, worden betaald of toegekend aan onderzoekers. Onder «onderzoeker» wordt verstaan ie dere onderzoe ke r die wordt bedo eld in artikel 2753, § 1, eerste en tweede lid, en die – alleen of binnen een ploeg – onderzoek verricht in een universiteit, hogeschool of erkende onderzoeksinstelling, alsmede de docenten. Onder «uitvindingen» wordt verstaan potentieel octrooieerbare uitvindingen, kweekproducten, tekeningen en modellen, topografieën van halfgeleiderproducten, computerprogramma's en databanken, die voor commerciële doeleinden kunnen worden aangewend.]17 }1. – § 1 gewijzigd bij art. 3, 1°, wet 25 april 2006, B.S., 28 april 2006, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 1) }2. – § 2, 2°, vervangen bij art. 3, 2°, wet 25 april 2006, B.S., 28 april 2006, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 1) }3. – § 2, 3° inleidende zin, gewijzigd bij art. 23 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }4. – § 2, 3°, a), gewijzigd bij art. 23 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }5. – § 2, 3°, c), opgeheven bij art. 23 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }6. – § 2, 3°, d), na wijziging, vervangen bij art. 36, 1°, K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 49, lid 2) }7. – § 2, 3°, e), na wijziging, laatst vervangen bij art. 34 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, met uitwerking op de verenigingen van medeëigenaars die vanaf 1 augustus 1995 rechtspersoonlijkheid bezitten (art. 80, § 4) }8. – § 2, 3°bis, ingevoegd bij art. 25 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }9. – § 2, 7°, gewijzigd bij art. 161 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden behaald of verkregen (art. 175, lid 5) }10. – § 2, 8°, ingevoegd bij art. 23 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }11. – § 2, 9°, hernummerd bij art. 23 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }12. – § 2, 9°, inleidende zin, vervangen bij art. 36, 2°, K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf 1 januari 1997 (art. 49, lid 4) }13. – § 2, 9°, inleidende zin, laatst gewijzigd bij art. 136, 1°, wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 139, lid 1) }14. – § 2, 9°, i), toegevoegd bij art. 36, 3°, K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf 1 januari 1997 (art. 49, lid 4) }15. – § 2, 9°, j), toegevoegd bij art. 49, 2°, wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 4) }16. – § 2, 9°, j), vervangen bij art. 3, 3°, wet 25 april 2006, B.S., 28 april 2006, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 1) }17. – § 2, 9°, k), toegevoegd bij art. 136, 2°, wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 139, lid 1)
Art. 229. § 1. Voor de toepassing van artikel 228, § 2, 3°, betekent de uitdrukking «Belgische inrichting» elke vaste inrichting met behulp waarvan de beroepswerkzaamheden van een buitenlandse onderneming geheel of gedeeltelijk in België worden uitgeoefend. Een vaste inrichting vormt in het bijzonder: 1° een plaats waar leiding wordt gegeven;
2° een filiaal; 3° een kantoor; 4° een fabriek; 5° een werkplaats; 6° een agentuur; 7° een mijn, een steengroeve of enige andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen; 8° een bouw- of constructiewerk waarvan de duur een ononderbroken periode van 30 dagen overschrijdt; 9° een opslagplaats; 10° een goederenvoorraad. § 2. Een Belgische inrichting is eveneens de vertegenwoordiger, niet zijnde een onafhankelijke tussenhandelaar optredend in het normale kader van zijn activiteit, die in België werkzaam is voor een niet-inwoner als bedoeld in artikel 227, zelfs wanneer de vertegenwoordiger geen machtiging bezit om namens die niet-inwoner overeenkomsten te sluiten. § 3. }1[Iedere vennoot of ieder lid van een burgerlijke vennootschap of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid die haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer in België heeft of die in de zin van artikel 228, § 2, 3° of 4°, in België inkomsten behaalt of verkrijgt, wordt geacht, volgens het geval, voor de toepassing van artikel 228, § 2, 3°, over een Belgische inrichting te beschikken of, voor de toepassing van artikel 228, § 2, 4°, persoonlijk in België werkzaamheden uit te oefenen.]1 }2 [§ 4. Wat de in artikel 227, 2°, bedoelde belastingplichtigen betreft bestaat het eigen vermogen van een Belgische inrichting uit: – de vrijgestelde reserves; – de belaste reserves; – de door de buitenlandse vennootschap aan de inrichting ter beschikking gestelde kapitaalsdotatie. Het eigen vermogen van een Belgische inrichting wordt verminderd met het bedrag aan ten name van de maatschappelijke zetel ontleende middelen met betrekking tot dewelke de interesten ten laste van het belastbaar resultaat van de Belgische inrichting worden gelegd. Wanneer een bedrijfsafdeling, een tak van werkzaamheid of een algemeenheid van goederen wordt ingebracht in een intra-Europese vennootschap onder de voorwaarden voor de toepassing van de in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde vrijstelling, of, in geval van een inbreng verricht door een intra-Europese vennootschap, onder de voorwaarden van artikel 231, § 2, of van een gelijkaardige vrijstelling van toepassing in de Lid-Staat waar de intra-Europese vennootschap is gevestigd, is het door deze inbreng ontstane bedrag aan kapitaalsdotatie gelijk aan de fiscale nettowaarde die de in België aangehouden bestanddelen van deze inbreng hadden bij de inbrenger. In geval van fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting wordt ten name van de verkrijgende Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende intra-Europese vennootschap: – de kapitaalsdotatie geacht overeen te stemmen met het positieve verschil tussen de werkelijke waarde van de activa en van de passiva binnen deze inrichting in België aangewend, weerhouden voor de vaststelling van de belasting verschuldigd ten gevolge van de verrichting en dit in de mate deze inbrengen worden vergoed door hiertoe nieuw uitgegeven aandelen;
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
45
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 100-101 — W.I.B. 1992
– de aanschaffingswaarde van de ingebrachte bestanddelen geacht overeen te stemmen met de werkelijke waarde die zij hadden bij de overgenomen of gesplitste vennootschap op de datum waarop de verrichting heeft plaatsgevonden. In afwijking van het vierde lid, worden in geval van fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting, bedoeld in artikel 211 waarbij een intra-Europese vennootschap als overnemende of verkrijgende vennootschap is betrokken, de vóór de verrichting binnen de overgenomen of gesplitste binnenlandse vennootschap aanwezige vrijgestelde en belaste reserves, binnen de inrichting na de verrichting, en in de mate de verrichting leidt tot de vorming of de toename van de totale fiscale nettowaarde van de inrichting, in aanmerking genomen als respectievelijk vrijgestelde en belaste reserves van de inrichting, en worden tevens de afschrijvingen, investeringsaftrekken, kapitaalsubsidies, minderwaarden of meerwaarden die bij de overnemende of verkrijgende vennootschappen met betrekking tot de binnen een inrichting verkregen bestanddelen in aanmerking worden genomen, bepaald alsof de fusie, splitsing of de ermee gelijkgestelde verrichting niet had plaatsgevonden. In het in het vijfde lid bedoelde geval wordt het bedrag van de gereserveerde winst van de overgenomen vennootschap dat ten name van de Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende vennootschap in aanmerking wordt genomen, verminderd: – in de mate de inbrengen anders worden vergoed dan met nieuwe aandelen van de overnemende of verkrijgende vennootschap die naar aanleiding van de verrichting worden uitgegeven. Deze vermindering wordt eerst aangerekend op de belaste reserves, en vervolgens op de vrijgestelde reserves die binnen de Belgische inrichting worden overgenomen; – indien de inbrengen niet worden vergoed omdat de overnemende of verkrijgende vennootschappen in het bezit zijn van aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap. In dit geval wordt de vermindering proportioneel aangerekend op de reserves van de Belgische inrichting die worden overgenomen, waarbij de aanrekening in de eerste plaats geschiedt op de belaste reserves, en op het bedrag aan kapitaalsdotatie dat wordt vastgesteld als het saldo tussen de nettowaarde van de ontvangen bestanddelen en het bedrag van de overgenomen reserves. Geen vermindering wordt aangerekend op de meerwaarden en kapitaalsubsidies bedoeld in artikel 211, § 1, eerste lid, 1°, noch op de vrijgestelde reserves bedoeld in § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde artikel, noch op de waardeverminderingen en vrijgestelde provisies die als dusdanig voorkomen in de boekhouding van de overnemende of verkrijgende vennootschappen of van de Belgische inrichting bedoeld in § 1, vijfde lid, van hetzelfde artikel. Het bepaalde in het vijfde en zesde lid is eveneens van toepassing ingeval een intra-Europese vennootschap binnen een Belgische inrichting bestanddelen verwerft vanwege een andere intra-Europese vennootschap naar aanleiding van een verrichting voor zover de in artikel 231, § 2, eerste lid, bedoelde vrijstelling wordt toegepast in hoofde van de overdragende vennootschap. Hierbij leidt het bedrag dat aan vrijgestelde en belaste reserves, en aan kapitaalsdotatie aanwezig was binnen een overgedragen Belgische inrichting, tot respectievelijk vrijgestelde en belaste reserves, en kapitaalsdotatie binnen de Belgische in-
46
richting van de overnemende vennootschap, die onderworpen worden aan het bepaalde in het zesde lid. In dezelfde gevallen bedoeld in het vijfde en zevende lid blijven de bepalingen van dit Wetboek op de wijze en onder de voorwaarden als daarin zijn gesteld, van toepassing op de waardeverminderingen, voorzieningen, onderen overwaarderingen, kapitaalsubsidies, vorderingen, meerwaarden en reserves die bij de Belgische inrichtingen van de overgenomen of gesplitste vennootschappen bestonden, in zover die bestanddelen worden teruggevonden in de activa van de Belgische inrichtingen van de overnemende of verkrijgende vennootschappen; de fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting mag niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke termijn voor herbelegging van de aan die voorwaarden onderworpen meerwaarden wordt verlengd. In geval van de toepassing van de artikelen 211 en 231, §§ 2 en 3, worden de meerwaarden die naar aanleiding van die verrichting worden verwezenlijkt of vastgesteld, beschouwd als niet gerealiseerde meerwaarden. In de mate deze meerwaarden worden uitgedrukt, worden zij gelijkgesteld met de in artikel 44, § 1, 1°, bedoelde uitgedrukte, niet verwezenlijkte meerwaarden. Het bepaalde in het vijfde lid is eveneens van toepassing voor wat betreft de bestanddelen en het eigen vermogen die in geval van de overbrenging van de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer door een Europese vennootschap of een Europese coöperatieve vennootschap naar een andere Lid-Staat van de Europese Unie met toepassing van het bepaalde in artikel 214bis blijvend aangewend worden binnen een Belgische inrichting waarover deze vennootschap na de overbrenging beschikt.]2 }1. – Vervangen bij art. 24 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 (art. 47, § 2) }2. – § 4 toegevoegd bij art. 26 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1)
p. 100-101 W.I.B. 1992 Art. 231 volledig vervangen
Art. 231. }1[§ 1]1. Op voorwaarde van wederkerigheid zijn vrijgesteld: 1° inkomsten van onroerende goederen die een vreemde Staat heeft bestemd voor de huisvesting van zijn diplomatieke of consulaire zendingen of van culturele instellingen die zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden; 2° bezoldigingen die ten laste van in België geaccrediteerde buitenlandse diplomatieke en consulaire zendingen of van de hoofden van die zendingen worden verkregen door hun personeelsleden die de Belgische nationaliteit niet bezitten, en bezoldigingen die ten laste van een vreemde staat of van een staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan of van een buitenlands publiekrechtelijk lichaam worden verkregen door personen als bedoeld in artikel 4, 3°; 3° winst die een niet in artikel 228, § 2, 3°, b, vermelde buitenlandse onderneming in België verkrijgt uit verrich-
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 100-101
tingen door bemiddeling van een vertegenwoordiger die er enkel de bestellingen van de cliënteel inzamelt en ze aan de onderneming doet toekomen zonder deze te verbinden, of uit de exploitatie van schepen of vliegtuigen waarvan zij eigenares of bevrachtster is en die België aandoen. }2 [§ 2. }3[Wanneer een Belgische inrichting of in België gelegen bestanddelen behoren tot de goederen die door een binnenlandse vennootschap of door een intra-Europese vennootschap vanwege een intra-Europese vennootschap worden verworven, naar aanleiding van een fusie, een splitsing of een ermee gelijkgestelde verrichting, of een inbreng van één of meer bedrijfstakken of takken van werkzaamheid of van de algemeenheid van goederen die plaatsvindt met toepassing in de Staat van vestiging van de overgenomen, gesplitste of inbrengende intra-Europese vennootschap van de belastingvrijstelling bepaald door de Richtlijn 90/434/EEG van de Raad van 23 juli 1990 als bedoeld in artikel 2, § 1, 5°, b)bis, dan: 1° komen de meerwaarden bedoeld in de artikelen 44, § 1, 1°, en 47, die op het ogenblik van de verrichting zijn vrijgesteld, de kapitaalsubsidies bedoeld in artikel 362, die op het ogenblik van de verrichting nog niet als winst worden aangemerkt, alsmede de meerwaarden die naar aanleiding van de verrichting zijn verwezenlijkt of vastgesteld, niet in aanmerking voor belastingheffing; 2° blijft belastingheffing voor het overige achterwege voor zover de inbrengen worden vergoed met nieuwe aandelen, of voor zover, in geval van fusie, splitsing of gelijkgestelde verrichting, de overnemende of verkrijgende vennootschap binnen een Belgische inrichting de vóór de verrichting binnen de Belgische inrichting van de overgenomen of gesplitste vennootschap aanwezige vrijgestelde reserves overneemt.]3 }4[Het eerste lid is slechts van toepassing voor wat betreft de ten gevolge van de verrichting overgenomen of verkregen bestanddelen die aangewend worden binnen een Belgische inrichting en die bijdragen tot de totstandkoming van de resultaten van deze inrichting die in toepassing van artikel 233 in aanmerking worden genomen voor de belastinggrondslag, of voor wat betreft de in België gelegen bestanddelen die in België behouden blijven en onder de toepassing van artikel 233 vallen.]4 }5[Het eerste lid is daarenboven slechts van toepassing op voorwaarde dat: 1° de verrichting wordt verwezenlijkt overeenkomstig de van toepassing zijnde bepalingen van het Wetboek van vennootschappen en conform de van toepassing zijnde vennootschapsrechtelijke bepalingen van gelijke aard van een andere Lid-Staat van de Europese Unie die van toepassing zijn op de overnemende of verkrijgende intra-Europese vennootschap; 2° de verrichting beantwoordt aan het bepaalde in artikel 183bis.]5 }6 [Het eerste lid is niet van toepassing wanneer een door de }6[Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen]6 erkende vennootschap met vast kapitaal voor belegging in onroerende goederen of in niet genoteerde aandelen heeft deelgenomen aan voormelde verrichting.]6 In het geval als vermeld in het eerste lid, worden bij de Belgische inrichting van de verkrijgende, overnemende of nieuwe vennootschap, de afschrijvingen, investeringsaftrekken, }7[belastingkredieten voor onderzoek en ontwik-
keling, aftrekken voor risicokapitaal,]7 minderwaarden of meerwaarden bepaald alsof die verrichting niet had plaatsgevonden. Volgens de wijze en onder de voorwaarden die daarin zijn gesteld, blijven de bepalingen van dit Wetboek van toepassing op de bij de ingebrachte inrichting bestaande waardeverminderingen, voorzieningen, onderwaarderingen, overwaarderingen, subsidies, vorderingen, meerwaarden en reserves, alsof die inbreng niet had plaatsgevonden. }8 [In de gevallen bedoeld in de artikelen 44bis, 44ter en 47, kan de verrichting niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke herbeleggingstermijn wordt verlengd.]8]2 }9 [§ 3. Vrijgesteld zijn de meerwaarden die worden verwezenlijkt of vastgesteld ter gelegenheid van de inbreng van een Belgische inrichting in een binnenlandse vennootschap, tegen verkrijging van aandelen die het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen. }10 10 [...] Het bedrag van de voorheen bij de Belgische inrichting gereserveerde winst, wordt ten name van de binnenlandse vennootschap bepaald alsof de inbrengverrichting niet had plaatsgevonden. De ten name van de binnenlandse vennootschap in aanmerking te nemen afschrijvingen, investeringsaftrekken, minderwaarden of meerwaarden op de door de Belgische inrichting afgestane activa worden bepaald alsof deze laatste niet van eigenaar waren veranderd. Het bepaalde }11[in de artikelen 44, 44bis, 44ter, 45, 47, 48 en 361 tot 363]11 blijft van toepassing op de bij de Belgische inrichting bestaande meerwaarden, waardeverminderingen, voorzieningen, onderwaarderingen, overwaarderingen, subsidies en vorderingen in zover die bestanddelen als dusdanig worden teruggevonden in de boekhouding van de binnenlandse vennootschap. In de gevallen }12[vermeld in de artikelen 44bis, 44ter en 47]12, kan de inbrengverrichting niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke herbeleggingstermijn wordt verlengd.]9 }1. – § 1 genummerd bij art. 26 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }2. – § 2 toegevoegd bij art. 26 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }3. – § 2, lid 1, vervangen bij art. 27, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }4. – § 2, lid 2, ingevoegd bij art. 27, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }5. – § 2, lid 3, ingevoegd bij art. 27, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }6. – § 2, lid 4, ingevoegd bij art. 104 wet 21 december 1994, B.S., 23 december 1994, err., B.S., 30 juni 1995, err., B.S., 26 september 1995; vervangen bij art. 6 wet 16 april 1997, B.S., 23 mei 1997; gewijzigd bij art. 375 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005 }7. – § 2, lid 5, gewijzigd bij art. 27, b), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 35, lid 2) }8. – § 2, lid 7, na wijziging, vervangen bij art. 27, c), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }9. – § 3 toegevoegd bij art. 3 wet 30 januari 1996, B.S., 30 maart 1996, van toepassing op de inbrengverrichtingen vanaf 30 maart 1996 (art. 11, lid 3) }10. – § 3, lid 2, opgeheven bij art. 35 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
47
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 101 — W.I.B. 1992 }11. – § 3, lid 5, laatst gewijzigd bij art. 112, 2°, wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 1 januari 2007 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2008 verbonden is (art. 2 K.B. 11 mei 2007, B.S., 24 mei 2007) }12. – § 3, lid 6, laatst gewijzigd bij art. 112, 3°, wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 1 januari 2007 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2008 verbonden is (art. 2 K.B. 11 mei 2007, B.S., 24 mei 2007)
p. 101 W.I.B. 1992 Art. 232 volledig vervangen
Art. 232. V o o r b e l a s t i n g p l i c h t i g e n v e r m e l d i n artikel 227, 1°, wordt de belasting gevestigd: 1° op het totale bedrag van hun inkomsten uit in België gelegen onroerende goederen, wanneer die belastingplichtigen inkomsten verkrijgen uit verhuurde onroerende goederen of uit de vestiging of de overdracht van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten; 2° op het totale bedrag van hun }1[inkomsten uit in België gelegen onroerende goederen, wat hun }2[in België behaalde of verkregen beroepsinkomsten]2}3[en van de in artikel 228, § 2, 9°, h, vermelde meerwaarden,]3]1 wanneer zij: a) in België over één of meer inrichtingen beschikken vermeld in artikel 229; b) }4[in België inkomsten behalen of verkrijgen]4 als vermeld in artikel 228, § 2, 3°, a en e, 4°, 5°, 6°, 7° }5[en 9°, h;]5 }6[c) }7[in België persoonlijk een activiteit als sportbeoefenaar uitoefenen gedurende meer dan 30 dagen, te berekenen per tijdperk van 12 opeenvolgende maanden en per schuldenaar van de in artikel 228, § 2, 8°, bedoelde inkomsten. ]7]6 }8[In de gevallen als vermeld in het eerste lid, 1°, wordt de belasting evenwel niet gevestigd wanneer het totale bedrag van de inkomsten van onroerende goederen lager is dan }8[2.500 EUR]8.]8 }9 [In geval van een gemeenschappelijke aanslag is het tweede lid slechts van toepassing op voorwaarde dat: – geen van beide echtgenoten inkomsten heeft behaald of verworven als bedoeld in het eerste lid, 2°, of de in artikel 248, § 2, vermelde keuze heeft gemaakt; en – het totale bedrag van de inkomsten van onroerende goederen van elke echtgenoot lager is dan 2.500 euro.]9 }1. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 27, 1°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 (art. 47, § 2) }2. – Lid 1, 2°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 162, 1°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2008 worden behaald of verkregen (art. 175, lid 1) }3. – Lid 1, 2°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 163, 1°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 175, lid 4) }4. – Lid 1, 2°, b), gewijzigd bij art. 162, 2°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de in-
48
komsten die vanaf 1 januari 2008 worden behaald of verkregen (art. 175, lid 1) }5. – Lid 1, 2°, b), gewijzigd bij art. 163, 2°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 175, lid 4) }6. – Lid 1, 2°, c), ingevoegd bij art. 3 wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }7. – Lid 1, 2°, c), vervangen bij art. 162, 3°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2008 worden betaald of toegekend (art. 175, lid 2) }8. – Lid 2 toegevoegd bij art. 27, 3°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 (art. 47, § 2); gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }9. – Lid 3 toegevoegd bij art. 162, 4°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 175, lid 3)
p. 101-102 W.I.B. 1992 Art. 234 volledig vervangen
Art. 234. V o o r b e l a s t i n g p l i c h t i g e n v e r m e l d i n artikel 227, 3°, wordt de belasting gevestigd: 1° op het deel van het nettobedrag van de huurprijs en de huurvoordelen van in België gelegen onroerende goederen dat meer bedraagt dan in het kadastraal inkomen van die goederen, behoudens indien het betreft: – goederen verhuurd aan een natuurlijke persoon die die goederen noch geheel noch gedeeltelijk gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid; – goederen verhuurd overeenkomstig de pachtwetgeving en die door de huurder voor land- of tuinbouw worden gebruikt; – andere goederen mits de huurder geen winstoogmerken nastreeft en die goederen worden gebruikt voor een van de bestemmingen vermeld in artikel 12, § 1; 2° op de bedragen verkregen bij vestiging of overdracht van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten met betrekking tot een in België gelegen onroerend goed, behoudens de uitzonderingen vermeld in het 1°; 3° }1[op de bijdragen en premies bedoeld in artikel 52, 3°, b, en 195, § 2, in zover zij niet voldoen ofwel aan de grens bedoeld in artikel 53, 22°, ofwel aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59 en, wat de in artikel 195, § 2, bedoelde premies betreft, aan de voorwaarden van regelmatigheid bedoeld in artikel 195, § 1, tweede lid, op de pensioenen, renten en andere als zodanig geldende toelagen bedoeld in artikel 52, 5°, in zover zij niet voldoen aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59 en op de in artikel 53, 23°, bedoelde kapitalen;]1 4° op }2[de kosten als bedoeld in artikel 57 en de voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, die niet worden verantwoord]2 door individuele fiches en een samenvattende opgave }3[}3[...]3]3;
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 102-103 }4 [5° }5[}6[op de in artikel 53, 24°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard.]6]5]4 }7 [De in artikel 32 bedoelde bedrijfsleiders worden voor de toepassing van het eerste lid met werknemers gelijkgesteld.]7 }1. – Lid 1, 3°, laatst vervangen bij art. 179, 1°, wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing op de premies en bijdragen die vanaf 1 januari 2006 worden betaald (art. 190, lid 2, 2°) }2. – Lid 1, 4°, gewijzigd bij art. 24 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 27) }3. – Lid 1, 4°, aangevuld bij art. 16 wet 11 mei 2007, B.S., 8 juni 2007, inwerkingtreding: 8 juni 2007 (art. 20); wijziging bij art. 16 opgeheven bij art. 136 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009 }4. – Lid 1, 5° toegevoegd bij art. 55 wet 10 maart 1999, B.S., 14 april 1999 }5. – Lid 1, 5°, opgeheven bij art. 51 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 2) }6. – Lid 1, 5°, opnieuw ingevoegd bij art. 138 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, inwerkingtreding: 8 juni 2007 (art. 142, inleidende zin)
W.I.B. 1992 Art. 236 volledig vervangen
Art. 236. }1[De artikelen 205bis tot 205novies zijn van toepassing op de in artikel 227, 2°, bedoelde belastingplichtigen voor het risicokapitaal dat bestemd is voor hun Belgische inrichtingen en voor hun in België gelegen onroerende goederen en rechten met betrekking tot dergelijke goederen, volgens de voorwaarden en regels die de Koning bepaalt bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit.]1 }2[Het bedrag aan risicokapitaal van een Belgische inrichting voor de toepassing van de artikelen 205bis tot 205novies, wordt verminderd met het bedrag aan ten name van de hoofdzetel ontleende middelen met betrekking tot dewelke de interesten ten laste van het belastbaar resultaat van de Belgische inrichting worden gelegd.]2 }1. – Na wijziging, opnieuw ingevoegd bij art. 14 wet 22 juni 2005, B.S., 30 juni 2005, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 21, lid 1) }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 29 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1)
}7. – Lid 2 toegevoegd bij art. 179, 2°, wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing op de premies en bijdragen die vanaf 1 januari 2006 worden betaald (art. 190, lid 2, 2°)
p. 102-103 W.I.B. 1992 Art. 240 volledig vervangen
p. 102 W.I.B. 1992 Art. 235 volledig vervangen
Art. 235. Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen }1[236 tot 240bis]1, wordt het nettobedrag van de belastbare inkomsten bepaald volgens de regels die van toepassing zijn: 1° }2[op de personenbelasting voor de belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 1°, zoals deze regels voorkomen in de artikelen 7 tot 103;]2 2° op de vennootschapsbelasting voor de belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 2°, zoals deze regels voorkomen in de artikelen 183, }3[185, § 2, ]3 }4[185ter,]4 }5[185quater en]5 190 tot 208; 3° op de rechtspersonenbelasting voor de belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 3°, zoals deze regels voorkomen in de artikelen 221 tot 224. }1. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 28 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }2. – 1° vervangen bij art. 404 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 413) }3. – 2° gewijzigd bij art. 3 wet 21 juni 2004, B.S., 9 juli 2004 }4. – 2° gewijzigd bij art. 145 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 146, lid 1). Elke wijziging die vanaf 7 november 2008 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking (art. 146, lid 2) }5. – 2° gewijzigd bij art. 58 Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, van toepassing op de uitgaven die zijn gedaan of gedragen vanaf 1 januari 2009 (art. 60, lid 1)
Art. 240. Ten name van vennootschappen, verenigingen, instellingen of lichamen vermeld in artikel 227, 2°, omvat de belastbare winst het totale bedrag van de in België verkregen inkomsten met als enige aftrek uit hoofde van in artikel 195 vermelde beroepskosten, de bezoldigingen en de erop betrekking hebbende sociale lasten, die worden toegerekend op de resultaten van een inrichting waarover die belastingplichtigen in België beschikken, wegens de in die inrichting uitgeoefende werkzaamheden. }1[Ten name van de in het eerste lid vermelde vennootschappen zijn de bepalingen inzake investeringsaftrek }2[en belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling]2 de bepalingen die van toepassing zijn voor de vennootschapsbelasting.]1 }3[Ten name van de in het eerste lid vermelde vennootschappen is het percentage van de investeringsaftrek }3[in de gevallen als vermeld in artikel 69, § 1, eerste lid, 1°,]3 gelijk aan dat vermeld in artikel 201, eerste lid, 2°.]3 }1. – Na wijziging, opnieuw ingevoegd bij art. 122 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 132) }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 151 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 155, lid 1). Elke wijziging die vanaf 7 november 2008 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking (art. 155, lid 2) }3. – Lid 3 toegevoegd bij art. 29 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de vaste activa die vanaf 27 maart 1992 zijn verkregen of tot stand gebracht; art. 47, § 10 van deze wet bepaalt dat elke wijziging die vanaf 27 maart 1992 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, zonder uitwerking is voor de toepassing van die wetsbepaling; gewijzigd bij art. 26 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 1999 (art. 48, § 2, lid 1), ook van toepassing op de vaste activa die verkregen of tot stand gebracht zijn vanaf 1 januari 1993, doch in een aj. vóór het aj. 1999. De daarmee verband houdende investeringsaftrek, wordt in aanmerking genomen voor de aanslagjaren 1999 tot 2002 telkens ten belope van 25 % van het totaal (art. 48, § 2, lid 6)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
49
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 103 — W.I.B. 1992
p. 103
ten minste 75 pct. bedragen van het geheel van zijn binnenlandse en buitenlandse beroepsinkomsten.]1 }3 [§ 2. De in artikel 241 en in § 1 vermelde uitgaven zijn slechts aftrekbaar onder de }3[in artikelen 104 tot 116]3 bepaalde voorwaarden en grenzen.]3
W.I.B. 1992 Art. 240bis en historiek invoegen }1
[Art. 240bis. § 1. De beperkingen inzake overdracht
van beroepsverliezen bedoeld in artikel 206, § 2, zijn van toepassing wat betreft de in de artikelen 229, § 4, vijfde lid, en 231 bedoelde verrichtingen: 1° de beroepsverliezen geleden door de vóór de verrichting aanwezige Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende vennootschap, blijven enkel aftrekbaar na de verrichting naar verhouding tot het evenredige aandeel van de fiscale nettowaarde van deze inrichting vóór de verrichting in het totaal van de fiscale nettowaarde van de inrichting en de fiscale nettowaarde vóór de verrichting van de naar aanleiding van de verrichting binnen de inrichting verkregen of overgenomen en behouden bestanddelen; 2° de beroepsverliezen geleden door de overgenomen of gesplitste binnenlandse vennootschap of geleden door de overgenomen of gesplitste intra-Europese vennootschap binnen een Belgische inrichting waarover deze vennootschap vóór de verrichting beschikte, zijn aftrekbaar na de verrichting binnen de Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende vennootschap naar verhouding tot het evenredige aandeel van de fiscale nettowaarde vóór de verrichting van de naar aanleiding van de verrichting binnen de inrichting verkregen of overgenomen bestanddelen in het totaal van de fiscale nettowaarden, eveneens vóór de verrichting, van de vóór de verrichting aanwezige Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende vennootschap en van de naar aanleiding van de verrichting binnen de inrichting verkregen of overgenomen bestanddelen. § 2. In geval van de overbrenging van de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer door een Europese vennootschap of een Europese coöperatieve vennootschap naar een andere LidStaat van de Europese Unie met toepassing van het bepaalde in artikel 214bis, zijn de beroepsverliezen in België geleden vóór deze overbrenging door de vennootschap enkel aftrekbaar binnen de Belgische inrichting waarover de vennootschap na deze overbrenging beschikt.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 30 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1)
W.I.B. 1992 Art. 242 volledig vervangen
Art. 242. }1[§ 1.]1 }1[In afwijking van artikel 241, doch met uitzondering van de in artikel 104, 1° en 2°, vermelde uitkeringen tot onderhoud, wanneer de verkrijger van de uitkering geen rijksinwoner is, zijn de in titel II, hoofdstuk II, afdeling VI, vermelde uitgaven aftrekbaar: 1° wanneer de belastingplichtige gedurende het gehele belastbare tijdperk in België een tehuis heeft behouden; 2° wanneer de belastingplichtige in België belastbare beroepsinkomsten }2[...]2, heeft behaald of verkregen, die
50
}1. – § 1, na wijziging, vervangen bij art. 6 wet 30 januari 1996, B.S., 30 maart 1996, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 11, lid 2) }2. – § 1, 2°, gewijzigd bij art. 164 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2008 worden behaald of verkregen (art. 175, lid 1) }3. – § 2 toegevoegd bij art. 30 wet 28 juli 1991, B.S., 31 juli 1991, van toepassing vanaf aj. 1993; gewijzigd bij art. 35, 2°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1993 (art. 91, lid 4)
p. 103-104 W.I.B. 1992 Art. 243 - 244bis volledig vervangen
Art. 243. In gevallen vermeld in artikel 232 vinden de bepalingen van de artikelen 86 tot 89 geen toepassing en wordt de belasting berekend volgens de belastingschaal vermeld in artikel 130 }1[...]1. }2 [Op de overeenkomstig het vorige lid berekende belasting worden de verminderingen genoemd in de artikelen 146 tot 154 verleend binnen de perken en onder de voorwaarden bepaald in die artikelen en met inachtneming van het geheel van de binnenlandse en de buitenlandse inkomsten, onder voorbehoud van de volgende afwijkingen: 1° }3[de in artikel 147, 1° en 7°, vermelde]3 bedragen worden vervangen door het bedrag van 2.392,67 EUR; 2° }4[...]4 3° het in artikel 147, 9°, vermelde bedrag wordt vervangen door het bedrag van 2.774,10 EUR.]2 }5 }6 [ [Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd en het inkomen geheel of gedeeltelijk uit werkloosheidsuitkeringen bestaat, wordt de vermindering voor die werkloosheidsuitkeringen, die overeenkomstig het vorige lid zijn berekend, voor beide echtgenoten samen slechts eenmaal verleend.]6]5 }7 [De artikelen 126 tot 129, 1451, 1°, 2° en 5°, 1452 tot 1454, 1456, wat de toepassing van artikel 1451, 2°, betreft, 1458 tot 14516, }8[14521 tot 14532,]8 154bis, }9[156bis tot 169]9 en 171 tot 178 zijn eveneens van toepassing.]7 }10 [Wat de individuele levensverzekering betreft die dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening, is artikel 1451, 2°, slechts van toepassing wanneer de hypothecaire lening is aangegaan voor: – een in België gelegen woning; – een in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning die de belastingplichtige op 31 december van het jaar waarin het leningcontract is gesloten, zelf betrekt en waarvan hij eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is. Om te beoordelen of de belastingplichtige de woning zelf betrekt, gelden dezelfde regels als in artikel 12, § 3.]10 }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 31 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 104-105 }2. – Lid 2, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 45, 1°, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 5) }3. – Lid 2, 1°, gewijzigd bij art. 99, A, 1°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 100, lid 1; zoals vervangen bij art. 50 wet 20 juli 2006, B.S., 28 juli 2006) }4. – Lid 2, 2°, opgeheven bij art. 99, B, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 100, lid 2; zoals vervangen bij art. 50 wet 20 juli 2006, B.S., 28 juli 2006) }5. – Lid 3 ingevoegd bij art. 45, 2°, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 5) }6. – Lid 3 vervangen bij art. 99, A, 2°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 100, lid 1; zoals vervangen bij art. 50 wet 20 juli 2006, B.S., 28 juli 2006) }7. – Lid 4, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 4, 1, wet 25 april 2007, B.S., 10 mei 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 7) }8. – Lid 4 gewijzigd bij art. 165 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 175, lid 3) }9. – Lid 4 gewijzigd bij art. 71 Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 72) }10. – Lid 5 toegevoegd bij art. 4, 2, wet 25 april 2007, B.S., 10 mei 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 7) Art. 244. }1[In afwijking van artikel 243 wordt de belas-
ting berekend volgens de regels bepaald in titel II, hoofdstuk III en met inachtneming van de artikelen 86 tot 89 en 126 tot 129, met dien verstande dat voor de toepassing van de artikelen 86 tot 89 en 146 tot 154, het geheel van de binnenlandse en buitenlandse inkomsten in aanmerking wordt genomen: 1° wanneer de belastingplichtige gedurende het volledige belastbare tijdperk in België een tehuis heeft behouden; 2° wanneer de belastingplichtige in België belastbare beroepsinkomsten }2[...]2 heeft behaald of verkregen, die ten minste 75 pct. bedragen van het geheel van zijn binnenlandse en buitenlandse beroepsinkomen.]1 }3 [In afwijking van het eerste lid zijn de artikelen 1451, 2°, wat de individuele levensverzekeringen betreft die dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening voor een andere dan de in artikel 104, 9°, bedoelde woning, en 1451, 3°, slechts van toepassing wanneer de hypothecaire lening is aangegaan voor: – een in België gelegen woning; – een in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning die de belastingplichtige op 31 december van het jaar waarin het leningcontract is gesloten, zelf betrekt en waarvan hij eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is. Om te beoordelen of de belastingplichtige de woning zelf betrekt, gelden dezelfde regels als in artikel 12, § 3.]3 }1. – Laatst vervangen bij art. 7 wet 30 januari 1996, B.S., 30 maart 1996, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 11, lid 2) }2. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 166 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 175, lid 3) }3. – Lid 2 toegevoegd bij art. 5 wet 25 april 2007, B.S., 10 mei 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 7)
}1[Art. 244bis. Voor de toepassing van de artikelen 243
en 244 }2[is er geen aanleiding tot een gemeenschappelijke aanslag van de echtgenoten]2 wanneer slechts één van de echtgenoten in België aan de belasting onderworpen inkomsten verkrijgt en de andere echtgenoot }2[bin-
nenlandse beroepsinkomsten die bij overeenkomst zijn vrijgesteld of buitenlandse beroepsinkomsten]2 heeft van meer dan }2[6.700 EUR]2. De toeslagen voor personen ten laste die vermeld zijn }3 [in artikel 132,]3 worden slechts verleend wanneer de aan de belasting onderworpen echtgenoot de meeste beroepsinkomen heeft.] 1 }4 [De toeslag vermeld in artikel 133, eerste lid, 1°, wordt niet verleend.]4 }1. – Ingevoegd bij art. 13 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1992 }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 37 wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2); gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 46 wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 5) }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 167, 1°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 175, lid 3) }4. – Lid 2 aangevuld bij art. 167, 2°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 175, lid 3)
p. 104-105 W.I.B. 1992 Art. 247 - 248 volledig vervangen
Art. 247. In gevallen vermeld in artikel 234 wordt de belasting berekend: 1° tegen het tarief van 20 pct. van de inkomsten vermeld in }2[artikel 234, eerste lid, 1° en 2°]2; 2° }3[tegen het tarief vermeld in artikel 215, eerste lid, wat betreft de in }4[artikel 234, eerste lid, 3°]4 }5[...]5, vermelde bijdragen, pensioenen, renten }5[en toelagen]5]3 }6[en de in artikel 234, eerste lid, 5°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard]6; 3° }7[tegen het tarief van 300 % wat de in artikel 234, eerste lid, 4°, vermelde niet-verantwoorde kosten en voordelen van alle aard en de in artikel 234, eerste lid, 5°, vermelde financiële voordelen of voordelen van alle aard betreft.]7. {1 1. – Tekst conform B.S. }2. – 1° gewijzigd bij art. 139, a), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, inwerkingtreding: 8 juni 2007 (art. 142, inleidende zin), uitgezonderd wat de verwijzingen naar de art. 223, eerste lid, en 234, eerste lid, W.I.B. 1992 betreft: van toepassing vanaf 1 januari 2006 (art. 142, 1°) }3. – 2° vervangen bij art. 57 wet 10 maart 1999, B.S., 14 april 1999 }4. – 2° gewijzigd bij art. 139, b), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, inwerkingtreding: 8 juni 2007 (art. 142, inleidende zin), uitgezonderd wat de verwijzingen naar de art. 223, eerste lid, en 234, eerste lid, W.I.B. 1992 betreft: van toepassing vanaf 1 januari 2006 (art. 142, 1°) }5. – 2° gewijzigd bij art. 53 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 2) }6. – 2° aangevuld bij art. 139, c), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 142, 3°) }7. – 3°, na wijzigingen, vervangen bij art. 139, d), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, inwerkingtreding: 8 juni 2007 (art. 142, inleidende zin), uitgezonderd wat de invoeging van de niet verantwoorde voordelen van alle aard betreft: van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 142, 2°)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
51
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 106-107 — W.I.B. 1992
Art. 248. }1[}2[§ 1.]2 De belasting betreffende }3[...]3 de niet in de artikelen 232 tot 234 vermelde inkomsten, is gelijk aan de verschillende voorheffingen en aan de in artikel 301 vermelde bijzondere aanslag, die op die inkomsten betrekking hebben. }4 [Met betrekking tot de belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 1°, is het eerste lid eveneens van toepassing: 1° in afwijking van artikel 232, op de winst of de baten behaald of verkregen door vennoten of leden van een burgerlijke vennootschap of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid als vermeld in artikel 229, § 3; 2° op de inkomsten van onroerende goederen waarop artikel 232, tweede lid, van toepassing is.]4]1 }5[§ 2. Evenwel kunnen de in artikel 227, 1°, vermelde belastingplichtigen die inkomsten verkrijgen als bedoeld in artikel 228, § 2, 8° ,}6[en 9°, k,]6 met uitsluiting van de in artikel 232, eerste lid, 2°, c, vermelde inkomsten, ervoor opteren om § 1, eerste lid, niet toe te passen voor die inkomsten. Deze keuze is definitief, onherroepelijk en bindend voor de belastingplichtige. In dat geval worden de voormelde inkomsten toegevoegd aan de artikel 232, eerste lid, 2°, vermelde inkomsten om het netto- bedrag te bepalen en de belasting te berekenen.]5 }1. – Vervangen bij art. 32 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 (art. 47, § 2) }2. – § 1 genummerd bij art. 168, b), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 175, lid 3) }3. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 4 wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }4. – § 1, lid 2, na wijziging, vervangen bij art. 168, a), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 175, lid 3) }5. – § 2 toegevoegd bij art. 168, b), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 175, lid 3) }6. – § 2 gewijzigd bij art. 169 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 175, lid 4)
p. 106-107 W.I.B. 1992 Art. 261 volledig vervangen
Art. 261. De roerende voorheffing is verschuldigd }1[...]1: 1° }2[door rijksinwoners, binnenlandse vennootschappen, verenigingen, instellingen, inrichtingen en lichamen, en aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersonen die inkomsten van roerende goederen en kapitalen en inkomsten als bedoeld in artikel 90, 6° of 11°, }3[andere dan deze bedoeld in het tweede lid,]3 verschuldigd zijn, zomede door aan de belasting van niet-inwoners onderworpen belastingplichtigen die in België een inrichting hebben, op de resultaten waarvan inkomsten als bedoeld in artikel 17, § 1, 2° tot 4°, en inkomsten als bedoeld in artikel 90, 6° en 11°, worden aangerekend;]2 2° }4[door de in België gevestigde tussenpersonen die op enige wijze tussen beide komen bij de uitbetaling van inkomsten uit kapitalen en roerende goederen van buitenlandse oorsprong, van inkomsten van buitenlandse oor-
52
sprong als bedoeld in artikel 90, 6° en 11°, of van inkomsten als bedoeld in het tweede lid, tenzij: a) hen wordt bewezen dat een vorige tussenpersoon de voorheffing heeft ingehouden; b) ze bewijzen dat die inkomsten zijn betaald aan een in België gevestigde kredietinstelling, beursvennootschap of erkende verrekenings- of vereffeningsinstelling; c) ze de hoedanigheid hebben van een in België gevestigde kredietinstelling, beursvennootschap of erkende verrekenings- of vereffeningsinstelling die de inkomsten uit kapitalen en roerende goederen, andere dan de inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen, alsmede in artikel 90, 6° en 11°, bedoelde inkomsten betaalt aan een in het vierde lid bedoelde in het buitenland gevestigde onderneming;]4 }5 [2°bis in afwijking op het 1° en het 2°, wat betreft de interesten bedoeld in artikel 19bis, door de uitbetalende instantie bedoeld in artikel 3, § 1, 6°, van de wet van 17 mei 2004 tot omzetting in het Belgische recht van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling en tot wijziging van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 inzake de roerende voorheffing;]5 }6 [3° }7[door beheersvennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die zijn erkend door de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen om één of meerdere in artikel 23 of in artikel 105 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles bedoelde gemeenschappelijke fondsen voor belegging in schuldvorderingen te beheren, voor de door deze gemeenschappelijke beleggingsfondsen voor belegging in schuldvorderingen toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten;]7]6 }8 [4° }9[}10[door rijksinwoners, binnenlandse vennootschappen, verenigingen, instellingen, inrichtingen en lichamen, alsook aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersonen en aan de belasting van niet-inwoners onderworpen belastingplichtigen, die inkomsten als bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, verschuldigd zijn;]10]9]8 }11 [De van het eerste lid, 1°, uitgesloten inkomsten, zijn inkomsten uit kapitalen en roerende goederen, andere dan dividenden, zomede de in artikel 228, § 2, 9°, j, bedoelde diverse inkomsten waarvan de schuldenaar onderworpen is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting of de rechtspersonenbelasting, wanneer die inkomsten worden toegerekend op de resultaten van een inrichting waarover de schuldenaar in het buitenland beschikt en wanneer ze door de schuldenaar niet rechtstreeks aan de verkrijger van de inkomsten worden betaald.]11 }12 [Met betrekking tot de interest van leningen van financiële instrumenten en de in artikel 90, 11°, bedoelde inkomsten die worden betaald in uitvoering van een lening betreffende financiële instrumenten, gesloten en integraal vereffend door tussenkomst van een erkend gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten, is, in afwijking van het eerste lid, de schuldenaar van de roerende voorheffing welke deze voorheffing op de belastbare inkomsten moet inhouden niettegenstaande elke andersluidende overeenkomst, de beheerder van het erkend gecentraliseerd systeem. Onder «erkend gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten» wordt verstaan een sys-
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 106-107
teem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten dat tot doel heeft in laatste instantie de afwikkeling van orders tot overdracht van effecten te vergemakkelijken en dat geïntegreerd is in een vereffeningssysteem voor effecten zoals bedoeld in artikel 2, § 1, b, van de wet van 28 april 1999 houdende omzetting van de richtlijn 98/26/ EG van 19 mei 1998 betreffende het definitief karakter van de afwikkeling van de betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen, of in een systeem van een andere Staat waarvan de wetgeving minstens in gelijkwaardige werkingsvoorwaarden voorziet, erkend door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde. De Koning bepaalt de erkenningsvoorwaarden waaraan het systeem moet voldoen en de periode tijdens dewelke de erkenning kan worden verleend.]12 }13 [De in het eerste lid, 2°, c), bedoelde in het buitenland gevestigde ondernemingen zijn: 1° de kredietinstellingen; 2° de financiële tussenpersonen zoals gedefinieerd in artikel 2, 9°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten; 3° de verrekeningsinstellingen zoals gedefinieerd in artikel 2, 16°, van de wet van 2 augustus 2002; 4° de vereffeningsinstellingen zoals gedefinieerd in artikel 2, 17°, van de wet van 2 augustus 2002; 5° de ondernemingen wiens waarvan de voornaamste activiteit bestaat uit het beheer van vermogens, het adviseren bij het beheer van vermogens of uit de bewaarneming en het beheer van financiële instrumenten, alsmede de ondernemingen die uit hoofde van de wetgeving waaraan ze zijn onderworpen, gemachtigd zijn een van die activiteiten uit te oefenen.]13 }14[Behoudens in het geval bedoeld in artikel 268, moeten de in het eerste lid vermelde belastingplichtigen: – de roerende voorheffing inhouden op de belastbare inkomsten die in geld zijn toegekend of betaalbaar gesteld; – zich, op welke manier ook, het bedrag van de verschuldigde roerende voorheffing op die inkomsten doen overhandigen in geval van toekenning of betaalbaarstelling onder de vorm van goederen in natura.]14 }1. – Lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 5, 1°, wet 25 april 2006, B.S., 28 april 2006, van toepassing op roerende inkomsten die anders dan in geld zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 juni 2006 (art. 14, lid 2) }2. – Lid 1, 1°, vervangen bij art. 54, 1°, wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 4) }3. – Lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 5, 2°, wet 25 april 2006, B.S., 28 april 2006, van toepassing: – wat de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreft, op vergoedingen betaald of toegekend in uitvoering van zakelijkezekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 4, eerste streepje); – wat de andere inkomsten dan vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot verkregen in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten betreft, op de inkomsten betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 4, tweede streepje) }4. – Lid 1, 2°, laatst vervangen bij art. 5, 3°, wet 25 april 2006, B.S., 28 april 2006, van toepassing: – wat de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreft, op vergoedingen betaald of toegekend in uitvoering van zakelijkezekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 4, eerste streepje);
– wat de andere inkomsten dan vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot verkregen in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten betreft, op de inkomsten betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 4, tweede streepje) }5. – Lid 1, 2°bis, ingevoegd bij art. 113 Programmawet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 20 maart 2006, van toepassing op inkomsten betaald vanaf 1 januari 2006 (art. 116) }6. – Lid 1, 3°, toegevoegd bij art. 5 wet 4 april 1995, B.S., 23 mei 1995, err., B.S., 1 juli 1995; gewijzigd bij art. 375 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005 }7. – Lid 1, 3°, vervangen bij art. 324 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346) }8. – Lid 1, 4°, ingevoegd bij art. 54, 2°, wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 4) }9. – Lid 1, 4°, opgeheven bij art. 5, 4°, wet 25 april 2006, B.S., 28 april 2006, van toepassing: – wat de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreft, op vergoedingen betaald of toegekend in uitvoering van zakelijkezekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 4, eerste streepje); – wat de andere inkomsten dan vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot verkregen in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten betreft, op de inkomsten betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 4, tweede streepje) }10. – Lid 1, 4°, opnieuw ingevoegd bij art. 5 wet 16 juli 2008, B.S., 30 juli 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 7) }11. – Lid 2 toegevoegd bij art. 16 wet 17 mei 2004, B.S., 27 mei 2004; vervangen bij art. 5, 5° wet 25 april 2006, B.S., 28 april 2006, van toepassing: – wat de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreft, op vergoedingen betaald of toegekend in uitvoering van zakelijkezekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 4, eerste streepje); – wat de andere inkomsten dan vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot verkregen in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten betreft, op de inkomsten betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 4, tweede streepje) }12. – Lid 3 toegevoegd bij art. 54, 3°, wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 4) }13. – Lid 4 toegevoegd bij art. 5, 6°, wet 25 april 2006, B.S., 28 april 2006, van toepassing: – wat de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreft, op vergoedingen betaald of toegekend in uitvoering van zakelijkezekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 4, eerste streepje); – wat de andere inkomsten dan vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot verkregen in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten betreft, op de inkomsten betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 4, tweede streepje) }14. – Lid 5 toegevoegd bij art. 5, 7°, wet 25 april 2006, B.S., 28 april 2006, van toepassing op roerende inkomsten die anders dan in geld zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 juni 2006 (art. 14, lid 2)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
53
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 109-111 — W.I.B. 1992
p. 109-111 W.I.B. 1992 Art. 265 - 266 volledig vervangen
Art. 265. }1[Evenmin is roerende voorheffing verschuldigd op inkomsten die zijn verleend of toegekend: 1° aan de Staat uit hoofde van financiële beheersverrichtingen verwezenlijkt in het algemeen belang van de Schatkist of voortvloeiend uit de vorming van onmiddellijk beschikbare gelden om het hoofd te bieden aan de kastekorten, wegens de onmogelijkheid toegang te verkrijgen tot de geldmarkt door middel van dagelijkse uitgiften van schatkistcertificaten; 2° }2[aan de vennootschappen bedoeld in artikel 261, 3°, met betrekking tot de activa die behoren tot de beleggingsfondsen waarvan zij het beheer verzorgen;]2]1 }3 [3° op de inkomsten bedoeld in artikel 19bis wanneer die worden betaald of toegekend aan gemeenschappelijke beleggingsfondsen en aan belastingplichtigen anderen dan degenen onderworpen aan de personenbelasting;]3 }4 [4° met uitzo ndering van deze ve rmeld in artikel 19bis, door een gemeenschappelijk beleggingsfonds bedoeld in artikel 6, 1° of 2°, van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, aan zijn deelnemers in de mate deze inkomsten voortkomen uit inkomsten als bedoeld in de artikelen 18 en 19, en voor zover de beheersvennootschap van instellingen voor collectieve beleggingen voldaan heeft aan de verplichting van artikel 321bis;]4 }5 [5° bedoeld in artikel 19bis, aan een gemeenschappelijk beleggingsfonds bedoeld in artikel 6 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, waarvan het reglement niet voorziet in de verdeling van netto-opbrengst.]5 }6[De roerende voorheffing is evenmin verschuldigd: 1° op de in artikel 90, 11°, bedoelde inkomsten van buitenlandse oorsprong waarvan de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige onderworpen aan de belasting op de niet-inwoners overeenkomstig artikel 233; 2° op de interesten van leningen van buitenlandse financiële instrumenten of op de inkomsten bedoeld in artikel 90, 11°, die zijn betaald in uitvoering van een lening met betrekking tot die financiële instrumenten, gesloten en integraal vereffend door middel van een in artikel 261, derde lid, bedoeld erkend gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten.]6 }7[3° op de interesten: – }8[die worden verleend of toegekend door een verzekeringsonderneming aan een lokaal bestuur als bedoeld in artikel 161 van de nieuwe gemeentewet, of artikel 7 van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de pensioenen van het benoemd personeel van de plaatselijke besturen, en onderworpen aan de rechtspersonenbelasting;]8 – en die worden voortgebracht door kapitalen die zijn bestemd voor toekomstige pensioenuitkeringen, voorzover: a) in hoofde van de verzekeringsonderneming, het voorwerp van de afgesloten overeenkomst louter bestaat uit het inzamelen, het centraliseren, het kapitaliseren en het verdelen van de fondsen die uitsluitend bestemd zijn
54
voor de dekking van toekomstige lasten inzake wettelijke pensioenen }9[als bedoeld in artikel 161 van de nieuwe gemeentewet, of artikel 7 van de genoemde wet van 6 augustus 1993;]9 b) }10[de kapitalen die door het voornoemd lokaal bestuur zijn geïnvesteerd, bestemd zijn om de lasten te dekken met betrekking tot de wettelijke pensioenen door middel van een storting vanwege de verzekeringsonderneming: 1. ofwel rechtstreeks aan de gewezen werknemers van het betrokken lokaal bestuur of aan hun rechthebbenden; 2. ofwel onrechtstreeks aan een instelling voor sociale zekerheid belast met de betaling van de voormelde wettelijke pensioenen;]10 c) de sommen die aan de gepensioneerden of hun rechthebbenden worden gestort, beroepsinkomsten zijn als bedoeld in artikel 23, § 1, 5°; d) op het tijdstip van de toekenning of de betaalbaarstelling van de interesten, de verzekeringsonderneming in het bezit wordt gesteld van een attest uitgereikt }11[door het lokaal bestuur]11 dat bevestigt dat aan de hierboven vermelde voorwaarden is voldaan, en dat ter beschikking van de administratie wordt gehouden.]7 }1. – Lid 1 vervangen bij art. 7 wet 4 april 1995, B.S., 23 mei 1995, err., B.S., 1 juli 1995 }2. – Lid 1, 2°, vervangen bij art. 25 wet 12 december 1996, B.S., 14 februari 1997 }3. – Lid 1, 3°, ingevoegd bij art. 114 Programmawet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 20 maart 2006, van toepassing op inkomsten betaald vanaf 1 januari 2006 (art. 116) }4. – Lid 1, 4°, ingevoegd bij art. 325 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346) }5. – Lid 1, 5°, ingevoegd bij art. 325 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346) }6. – Lid 2 toegevoegd bij art. 57 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 4); vervangen bij art. 8 wet 25 april 2006, B.S., 28 april 2006, van toepassing: – wat de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreft, op vergoedingen betaald of toegekend in uitvoering van zakelijkezekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 4, eerste streepje); – wat de andere inkomsten dan vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot verkregen in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten betreft, op de inkomsten betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28 april 2006 (art. 14, lid 4, tweede streepje) }7. – Lid 2, 3°, toegevoegd bij art. 159 Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de interesten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2007 (art. 160) }8. – Lid 2, 3°, eerste streepje, vervangen bij art. 7, 1°, wet (I) 24 juli 2008, B.S., 7 augustus 2008, van toepassing op de interesten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2007 (art. 10, lid 1)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 111-113 }9. – Lid 2, 3°, tweede streepje, a), gewijzigd bij art. 7, 2°, wet (I) 24 juli 2008, B.S., 7 augustus 2008, van toepassing op de interesten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2007 (art. 10, lid 1) }10. – Lid 2, 3°, tweede streepje, b), vervangen bij art. 7, 3°, wet (I) 24 juli 2008, B.S., 7 augustus 2008, van toepassing op de interesten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2007 (art. 10, lid 1) }11. – Lid 2, 3°, tweede streepje, d), gewijzigd bij art. 7, 4°, wet (I) 24 juli 2008, B.S., 7 augustus 2008, van toepassing op de interesten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2007 (art. 10, lid 1)
Art. 266. De Koning kan, onder de voorwaarden en binnen de grenzen die Hij bepaalt, geheel of ten dele afzien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten van roerende goederen en kapitalen en van diverse inkomsten, indien het verkrijgers betreft van wie de identiteit kan worden vastgesteld, }1[of door collectieve beleggingsinstellingen naar buitenlands recht die een onverdeeld vermogen zijn dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van deelnemers, wanneer hun aandelen in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld]1 of effecten aan toonder }2[en gedematerialiseerde effecten]2 waarvan de inkomsten begrepen zijn in één van de volgende categorieën: 1° inkomsten van vóór 1 december 1962 uitgegeven effecten die wettelijk van mobiliënbelasting of van zakelijke belastingen zijn vrijgesteld of aan belastingen zijn onderworpen tegen een aanslagvoet van minder dan 15 pct.; 2° inkomsten uit certificaten van Belgische instellingen voor collectieve belegging; 3° uitgiftepremies met betrekking tot obligaties, kasbons of andere effecten van leningen uitgegeven vanaf 1 december 1962. }3 [In geen geval kan hij afzien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten: 1° van door effecten vertegenwoordigde leningen waarvan de interest wordt gekapitaliseerd, behalve indien de schuldenaar en de gerechtigde verbonden vennootschappen zijn die hij definieert; 2° van effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van interest en die worden uitgegeven voor een looptijd van ten minste één jaar met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest, behalve indien de schuldenaar en de gerechtigde verbonden vennootschappen zijn die hij definieert; 3° uit vastgoedcertificaten, voor wat de toekenningen of betaalbaarstellingen van inkomsten betreft die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de verwezenlijking van het onderliggend onroerend goed.]3 }4 [Het tweede lid is niet van toepassing op effecten voortgekomen uit de splitsing van lineaire obligaties uitgegeven door de Belgische Staat.]4 }1. – Lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 8 wet 4 april 1995, B.S., 23 mei 1995, err., B.S., 1 juli 1995 }2. – Lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 1 K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1) }3. – Lid 2 vervangen bij art. 3 wet 4 juli 2004, B.S., 7 september 2004. Lid 2, 1° en 2° zijn van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2004, voorzover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31 december 2003 (art. 5, lid 1). Echter, in de mate dat artikel 266, tweede lid, 2°, van dit Wetboek, zoals vervangen door artikel 3 van deze wet, aan de Koning de bevoegdheid geeft af te zien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten van effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van interest en die worden uitgegeven voor een looptijd van minder dan één jaar met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest, zelfs indien de schuldenaar en de gerechtigde geen verbonden
vennootschappen zijn, is deze bepaling slechts van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf de datum van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad (art. 5, lid 2). Lid 2, 3° is van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 7 september 2004 (art. 5, lid 3) }4. – Lid 3 toegevoegd bij art. 42 wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 juli 1994 (art. 91, lid 8)
p. 111-113 W.I.B. 1992 Art. 269 volledig vervangen
Art. 269. }1[ }2[De aanslagvoet van de roerende voorheffing is vastgesteld: 1° op 15 % voor inkomsten van roerende goederen en kapitalen die geen dividenden zijn, alsmede voor diverse inkomsten als vermeld in artikel 90, 5° tot 7°; 2° op 25 % voor de dividenden }3[andere dan deze vermeld in 2°bis;]3 }4 [2°bis op 10 pct. voor uitkeringen die worden aangemerkt als dividenden in de artikelen 186, 187 en 209 in geval van gehele of gedeeltelijke verdeling van een binnenlandse of buitenlandse vennootschap of van verkrijging van eigen aandelen door een dergelijke vennootschap;]4 3° }5[tegen een aanslagvoet van 10, 15, 20 of 25 pct., de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, 6° bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben;]5]2 }6 [4° op 25 pct. voor de in artikel 19ter vermelde interest.]6 De aanslagvoet van 25 pct. wordt evenwel verlaagd tot: 1° 20 pct. voor dividenden van aandelen die inbrengen in geld vertegenwoordigen die in 1982 of in 1983 zijn gedaan met het oog op verrichtingen als vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 15 van 9 maart 1982 tot aanmoediging van de inschrijving op of de aankoop van aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in Belgische vennootschappen en die zijn verleend of toegekend voor de vijf, de tien of de negen eerste boekjaren waarvoor die inkomsten van personenbelasting zijn vrijgesteld krachtens artikel 3, § 1, van het voormelde koninklijk besluit nr. 15; 2° }7[15 pct.]7 voor dividenden van in 1° vermelde aandelen die genoteerd zijn op een beurs voor roerende waarden wanneer de vennootschap die de inkomsten uitkeert onherroepelijk heeft verzaakt aan de overdracht, op de aan de desbetreffende aandelen uitgekeerde inkomsten: – van de belastingbesparing die uit de terzake voorziene vrijstelling van vennootschapsbelasting voortvloeit; – van het eventueel aanvullend inkomen dat voortvloeit uit de bedoelde vrijstelling die de vennootschappen, in de oprichting of kapitaalverhoging waaraan de desbetreffende vennootschap rechtstreeks of onrechtstreeks heeft deelgenomen, in voorkomend geval hebben verkregen. Voor zover de vennootschap die de inkomsten uitkeert niet onherroepelijk verzaakt aan het voordeel van deze ver-
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
55
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 111-113 — W.I.B. 1992
laging, wordt de aanslagvoet van 25 pct. eveneens verlaagd tot }8[15 pct.]8 voor de volgende dividenden: a) dividenden van aandelen uitgegeven vanaf 1 januari 1994 door het openbaar aantrekken van spaargelden; b) }9[dividenden van aandelen die vanaf hun uitgifte: – het voorwerp hebben uitgemaakt van een inschrijving op naam bij de uitgever, indien het gaat om aandelen op naam; – in België in open bewaargeving zijn gegeven, waarvan de Koning de voorwaarden en de wijze van toepassing bepaalt, bij een bank, een openbare kredietinstelling, een beursvennootschap of een spaarkas die aan de controle van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen is onderworpen, indien het gaat om aandelen aan toonder; – in België op een effectenrekening zijn ingeschreven op naam van de eigenaar of de houder bij een vereffeningsinstelling of erkende rekeninghouder die gemachtigd is dergelijke effecten aan te houden, en waarbij de Koning de voorwaarden en de wijze van toepassing bepaalt, indien het gaat om gedematerialiseerde aandelen; wanneer die aandelen werden uitgegeven vanaf 1 januari 1994 ter vertegenwoordiging van maatschappelijk kapitaal en overeenstemmen met inbrengen in geld;]9 c) dividenden uitgekeerd door beleggingsvennootschappen als bedoeld in de }10[artikelen 14, 19 en 24 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles]10 }11[...]11; }12[d) dividenden van aandelen uitgekeerd door vennootschappen die op een beurs voor roerende waarden genoteerd zijn of waarvan een deel van het kapitaal is ingebracht door een PRIVAK en die de voorwaarden, vermeld in artikel 201, eerste lid, 1°, vervullen: – voor de periode tussen 1 juli 1997 en de datum waarop de eerste toekenning of betaalbaarstelling van de dividenden na die datum plaats heeft, wanneer het gaat om vennootschappen die reeds op een beurs voor roerende waarden waren genoteerd vóór 1 juli 1997; – voor de periode tussen de datum van hun toelating op een beurs voor roerende waarden en de datum van de eerste toekenning of betaalbaarstelling van de dividenden die na die datum plaats heeft, wanneer het gaat om andere vennootschappen;]12 }13 [e) de dividenden toebedeeld door een coöperatieve participatievennootschap in het kader van een participatieplan bedoeld in artikel 2, 7°, van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen, aan de toegetreden werknemers, bedoeld in artikel 2, 19°, van deze wet, in de mate dat de door de coöperatieve participatievennootschap ontvangen dividenden, bij gebrek aan vrijstelling, zouden genoten hebben van de aanslagvoet van 15 %.]13 }14 [Voor de toepassing van het }15[derde lid, b]15, met betrekking tot aandelen aan toonder die in België in open bewaargeving zijn gegeven, blijft de omzetting ervan in gedematerialiseerde aandelen op een effectenrekening bij een vereffeningsinstelling of gemachtigde erkende rekeninghouder zonder gevolgen voor de beoordeling van de voorwaarde van permanentie vanaf de uitgifte.]14 De in het tweede lid, 2°, en in het derde lid, a en b, bedoelde aanslagvoet van }16[15 pct.]16 is slechts van toepassing voor zover de aandelen waarop de dividenden betrek-
56
king hebben geen enkel voorrecht toekennen ten opzichte van de andere door de vennootschap uitgegeven aandelen. Voor de in het derde lid, a) en b), vermelde vennootschappen die na 31 december 1993 hun kapitaal verminderen, worden de kapitaalverhogingen waartoe zij overgaan slechts in aanmerking genomen in de mate dat zij meer bedragen dan die kapitaalverminderingen. Deze kapitaalverhogingen worden evenwel geheel in aanmerking genomen wanneer de kapitaalverminderingen beantwoorden aan rechtmatige financiële of economische behoeften. Worden geacht aan de in het }17[voorafgaande lid]17 vermelde voorwaarde te beantwoorden, de kapitaalverminderingen gebruikt om verliezen boekhoudkundig aan te zuiveren of om onbeschikbare reserves aan te leggen. Ingeval van overdracht door de natuurlijke personen of rechtspersonen door of namens wie de oprichtingsakte is ondertekend, of, in geval van oprichting bij openbare inschrijving, die de ontwerp-oprichtingsakte hebben ondertekend, door de aandeelhouders, bestuurders, zaakvoerders of vennoten van de vennootschap die de overdracht verkrijgt van, hetzij goederen die vóór 1 januari 1994 voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid zijn aangewend, hetzij aandelen die deel hebben uitgemaakt van hun privaat vermogen, hetzij goederen die hebben toegehoord aan een vennootschap waarvan zij vóór 1 januari 1994 aandeelhouders, bestuurders, zaakvoerders of vennoten waren, wordt alleen het bedrag van die inbreng in geld, dat meer bedraagt dan de overdrachtsprijs, in aanmerking genomen voor de toepassing van het derde lid, a) en b). Het }18 [voorafgaande lid]18 is van toepassing op de overdracht gedaan door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die in eigen naam, maar voor rekening van een in dat lid vermelde persoon, handelt.]1 }19[In de mate dat de in het tweede lid, 2°, en in het derde lid, a en b, vermelde aandelen, worden omgeruild tegen aandelen uitgegeven vanaf 1 januari 1994 naar aanleiding van een fusie, een splitsing}20[, een met splitsing gelijkgestelde verrichting]20 of het aannemen van een andere rechtsvorm tot stand gebracht in toepassing van hetzij de artikelen 211, § 1 of 214, § 1, hetzij van bepalingen van gelijke aard van een andere Lid-Staat van de Europese Unie, blijven de bepalingen van dit artikel inzake de omgeruilde aandelen, bij voortduur van toepassing op de in ruil ontvangen aandelen, alsof de verrichting niet had plaatsgevonden.]19 }21 [Dienaangaande wordt de afgifte van aandelen ter gelegenheid van een met splitsing gelijkgestelde verrichting gelijkgesteld met de omruiling van aandelen ingevolge splitsing.]21 }22[}23[Wanneer het aandelen betreft die worden vertegenwoordigd door een mantel met een couponblad waarvan de coupons het recht op dividend vertegenwoordigen en een couponblad «STRIP-VV» of in geval van gedematerialiseerde aandelen met een gedematerialiseerd couponblad waarvan de gedematerialiseerde coupons het recht op dividend vertegenwoordigen en met een gedematerialiseerd couponblad «STRIP-VV», is de aanslagvoet van 15 pct. van toepassing, in afwijking van het tweede lid en het derde lid, a, op voorwaarde dat de dividenden betaald worden:
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 114-115
1° tegen gelijktijdige aanbieding ter inning van een coupon die het recht op dividend vertegenwoordigt, en een coupon «STRIP-VV» met hetzelfde volgnummer of gelijktijdige aanbieding van een gedematerialiseerde coupon die het recht op dividend vertegenwoordigt en een gedematerialiseerde coupon «STRIP-VV» met hetzelfde volgnummer; en 2° in een tijdperk van drie jaar dat aanvangt op 1 januari van het jaar waarin het dividend wordt toegekend.]23]22 }1. – Vervangen bij art. 20 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994 van toepassing op inkomsten die vanaf 1 januari 1994 worden toegekend of betaalbaar gesteld en, voor zover ze verband houden met in artikel 269, tweede lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde inkomsten, betrekking hebben op een boekjaar dat aan het aanslagjaar 1995 of aan een later aanslagjaar is verbonden }2. – Lid 1, na wijziging, vervangen bij art. 58 wet 10 maart 1999, B.S., 14 april 1999 }3. – Lid 1, 2°, aangevuld bij art. 16, 1°, wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002 (art. 32, § 1, lid 1) }4. – Lid 1, 2°bis, ingevoegd bij art. 16, 2°, wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002 (art. 32, § 1, lid 1) }5. – Lid 1, 3°, vervangen bij art. 58 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 4) }6. – Lid 1, 4°, ingevoegd bij art. 326, 1°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346) }7. – Lid 2, 2°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 13 wet 20 december 1995, B.S., 23 december 1995, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 1996 }8. – Lid 3, inleidende zin, gewijzigd bij art. 13 wet 20 december 1995, B.S., 23 december 1995, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 1996 }9. – Lid 3, b), na wijziging, vervangen bij art. 2, 1°, K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1) }10. – Lid 3, c), gewijzigd bij art. 326, 2°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346) }11. – Lid 3, c), gewijzigd bij art. 42 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, van toepassing op de vanaf 1 januari 1994 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 80, § 25) }12. – Lid 3, d), ingevoegd bij art. 33 Programmawet 10 februari 1998, B.S., 21 februari 1998, err., B.S., 2 december 1998, van toepassing op de vanaf 1 juli 1997 toegekende of betaalbaar gestelde dividenden (art. 34) }13. – Lid 3, e), ingevoegd bij art. 29 wet 22 mei 2001, B.S., 9 juni 2001, van toepassing op de dividenden toegekend op betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2002 (art. 3 K.B. 19 december 2001, B.S., 29 december 2001) }14. – Lid 4 ingevoegd bij art. 2, 2°, K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1)
}15. – Lid 4 gewijzigd bij art. 148, 1°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 150) }16. – Lid 5 gewijzigd bij art. 13 wet 20 december 1995, B.S., 23 december 1995, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 1996 }17. – Lid 8 gewijzigd bij art. 148, 2°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 150) }18. – Lid 10 gewijzigd bij art. 148, 3°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 150) }19. – Lid 11 toegevoegd bij art. 24 wet 19 juli 2001, B.S., 28 juli 2001, err., B.S., 15 augustus 2001, err., B.S., 29 september 2001, van toepassing op de dividenden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2001 (art. 25) }20. – Lid 11 gewijzigd bij art. 10, 1°, wet 25 april 2006, B.S., 28 april 2006, van toepassing op de verrichtingen die vanaf 6 februari 2001 hebben plaatsgevonden (art. 14, lid 5) }21. – Lid 11 aangevuld bij art. 10, 2°, wet 25 april 2006, B.S., 28 april 2006, van toepassing op de verrichtingen die vanaf 6 februari 2001 hebben plaatsgevonden (art. 14, lid 5) }22. – Lid 12 toegevoegd bij art. 36 Programmawet 9 juli 2004, B.S., 15 juli 2004, van toepassing op de dividenden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2004 (art. 38) }23. – Lid 12 vervangen bij art. 2, 3°, K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1)
p. 114 W.I.B. 1992 Art. 271 volledig vervangen
Art. 271. De Koning kan, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, de toepassing van artikel 270 uitbreiden tot winst, baten of }1[...]1, alsmede tot }2[in artikel 90, 1° tot 4° en 12°,]2 vermelde diverse inkomsten. }1. – Gewijzigd bij art. 43 wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2); gewijzigd bij art. 48 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf aj. 1998; elke wijziging die vanaf 17 december 1996 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van art. 48 (art. 49, lid 1); gewijzigd bij art. 32 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 37, § 1) }2. – Gewijzigd bij art. 170 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 175, lid 4)
p. 114-115 W.I.B. 1992 Art. 2751 volledig vervangen }1[Art.
2751. De in het tweede lid omschreven werkge-
vers die bezoldigingen betalen of toekennen die betrekking hebben op door de werknemer gepresteerd overwerk, en die krachtens artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op die bezoldigingen, worden ervan vrijgesteld }2[een deel van de bedrijfsvoorheffing die verschuldigd is op de belastbare bezoldigingen waarin de bezoldigingen zijn begrepen die betrekking hebben op door de werknemer gepresteerd overwerk,]2 in de Schatkist te
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
57
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 115-116 — W.I.B. 1992
storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen wordt ingehouden.
p. 115-116
De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op:
W.I.B. 1992 Art. 2753 volledig vervangen
– werkgevers onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités wat de werknemers betreft die zijn onderworpen aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en die vallen onder categorie 1 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002; – de ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van in het eerste streepje bedoelde ondernemingen voorzover de uitzendkrachten worden tewerkgesteld in de functie van een werknemer van categorie 1 en voorzover zij overwerk presteren. De niet te storten bedrijfsvoorheffing bedraagt 24,75 pct. van het bruto bedrag van de bezoldigingen dat als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag. }3[}4[De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het in het derde lid bedoelde percentage verhogen tot maximaal:
– 32,19 pct. voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is; – 41,25 pct. voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is.]4]3 }5 [Hij zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het vorige lid genomen besluiten.]5
De vrijstelling geldt per jaar en per werknemer slechts voor de eerste 65 uren die hij als overwerk presteert. Om de in het eerste lid bedoelde vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de werkgever, ter gelegenheid van zijn aangifte in de bedrijfsvoorheffing, het bewijs leveren dat de werknemers in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd overwerk hebben gepresteerd tijdens de periode waarop die aangifte betrekking heeft. De Koning bepaalt de nadere modaliteiten voor het leveren van dit bewijs.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 25 wet 3 juli 2005, B.S., 19 juli 2005, err., B.S., 7 september 2005, van toepassing op de vanaf 1 juli 2005 betaalde of toegekende ploegen- en nachtpremies en bezoldigingen betreffende uren die als overwerk zijn gepresteerd (art. 27) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 126 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de bezoldigingen die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 7) }3. – Lid 4 ingevoegd bij art. 29 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de vanaf 1 april 2007 betaalde of toegekende bezoldigingen betreffende uren die als overwerk zijn gepresteerd (art. 33) }4. – Lid 4 vervangen bij art. 26, 1°, wet 17 mei 2007, B.S., 19 juni 2007, van toepassing op de vanaf 1 april 2007 betaalde of toegekende bezoldigingen betreffende uren die als overwerk zijn gepresteerd (art. 27) }5. – Lid 5 ingevoegd bij art. 26, 2°, wet 17 mei 2007, B.S., 19 juni 2007, van toepassing op de vanaf 1 april 2007 betaalde of toegekende bezoldigingen betreffende uren die als overwerk zijn gepresteerd (art. 27)
58
}1 [Art. 2753. }2[§ 1.]2 De universiteiten en hogescholen die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan assistentonderzoekers en }3[het Federaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – Fonds fédéral de la Recherche scientifique – FFWO/FFRS]3 die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan postdoctorale onderzoekers en die krachtens artikel 270, 1°, bedrijfsvoorheffing op die bezoldigingen verschuldigd zijn, worden vrijgesteld van het storten aan de Schatkist, van 50 pct. van die bedrijfsvoorheffing, op voorwaarde dat ze op die bezoldigingen 100 pct. van die bedrijfsvoorheffing inhouden. }4 [Eenzelfde vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing ten belope van 65 pct. van die bedrijfsvoorheffing]4 wordt ook toegekend aan de wetenschappelijke instellingen die daartoe worden erkend bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en die bezoldigingen uitbetalen of toekennen ofwel aan assistent-onderzoekers ofwel aan postdoctorale onderzoekers. }5[Dezelfde vrijstelling van storting }6[als in het tweede lid]6 wordt ook toegekend: 1° aan ondernemingen die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan onderzoekers die aan onderzoeksprojecten werken ter uitvoering van samenwerkingsovereenkomsten afgesloten met in het eerste en tweede lid bedoelde universiteiten of hogescholen, gevestigd in de Europese Economische Ruimte, of erkende wetenschappelijke instellingen. Die vrijstelling geldt enkel voor de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen die in het kader van het onderzoeksproject uitbetaald zijn tijdens de duurtijd van dat project voorzover die betrekking hebben op een effectieve tewerkstelling in het onderzoeksproject; 2° aan vennootschappen die onder de definitie van «Young Innovative Company» vallen en die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan wetenschappelijk personeel dat als werknemer door deze vennootschap wordt tewerkgesteld. Onder Young Innovative Company wordt verstaan een vennootschap die onderzoeksprojecten uitvoert en, aan het einde van het belastbare tijdperk, aan de volgende voorwaarden voldoet: a) het gaat om een kleine vennootschap, zoals bedoeld in artikel 15, § 1, van het Wetboek van de vennootschappen; b) ze bestaat sinds minder dan 10 jaar vóór 1 januari van het jaar waarin de vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing wordt toegekend; c) ze is niet opgericht in het kader van een concentratie, een herstructurering, een uitbreiding van een vroegere activiteit of een overname van dergelijke activiteiten; d) ze heeft uitgaven gedaan op het vlak van onderzoek en ontwikkeling die minstens 15 pct. van de totale kosten van het voorgaande belastbaar tijdperk vertegenwoordigen;]5 }7 [3° }8[}9[...]9 aan ondernemingen die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan onderzoekers die zijn tewerkgesteld in onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's en die een in § 2 bedoeld diploma hebben.]8]7
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 115-116 }5 [Wanneer de vennootschap aan het einde van een belastbaar tijdperk niet meer voldoet aan alle voorwaarden om een Young Innovative Company te zijn, mag de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing niet meer worden toegepast op de bezoldigingen betaald of toegekend vanaf de eerstvolgende maand.]5 }10[Het wetenschappelijk personeel als bedoeld in het derde lid, 2°, bestaat uit de onderzoekers, de onderzoekstechnici en de projectbeheerders inzake onderzoek en ontwikkeling, met uitsluiting van het administratief en commercieel personeel.]10 }10 [Om de in de voorgaande leden bedoelde vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de werkgever tot staving van zijn aangifte in de bedrijfsvoorheffing op de door de Koning bepaalde wijze het bewijs leveren dat de werknemers in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd, gedurende de periode waarop die aangifte in de bedrijfsvoorheffing betrekking heeft, effectief werden tewerkgesteld: – ofwel als assistent-onderzoekers of postdoctorale onderzoekers als bedoeld in het eerste en tweede lid; – ofwel als onderzoekers voor de verwezenlijking van de in het derde lid, 1°, beoogde onderzoeksprojecten; – ofwel als wetenschappelijk personeel in een vennootschap die een Young Innovative Company is;]10 }11[– ofwel als onderzoekers voor de verwezenlijking van de in het derde lid, 3°, beoogde onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's.]11 De Koning kan voor de universiteiten of hogescholen, gevestigd in de Europese Economische Ruimte, of voor de erkende wetenschappelijke instellingen als bedoeld in het eerste lid, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het percentage van 50 pct. verhogen tot maximaal 75 pct.]1 }12 }13 13 12 [ [...] ] }14[Eenzelfde bezoldiging of eenzelfde deel ervan kan slechts in aanmerking komen voor één van de in deze paragraaf bedoelde vrijstellingen van doorstorting van bedrijfsvoorheffing.]14 }15 [§ 2. De in § 1, derde lid, 3°, bedoelde diploma's zijn: 1° ofwel, een diploma van doctor in de toegepaste wetenschappen, in de exacte wetenschappen, in de geneeskunde, in de diergeneeskunde of in de farmaceutische wetenschappen, of van burgerlijk ingenieur; 2° ofwel, een diploma van master of een gelijkwaardig diploma in de studiegebieden of combinaties van studiegebieden van: a) voor de Vlaamse gemeenschap: – wetenschappen; – toegepaste wetenschappen; – toegepaste biologische wetenschappen; – geneeskunde; – diergeneeskunde; – farmaceutische wetenschappen; – biomedische wetenschappen; – industriële wetenschappen, technologie en nautische wetenschappen; – biotechniek;
– architectuur; – productontwikkeling; b) voor de Franstalige Gemeenschap: – wetenschappen; – ingenieur; – landbouwkunde en biologisch ingenieur; – geneeskunde; – dierengeneeskunde; – biomedische en farmaceutische wetenschappen; – architectuur en urbanisme; – industriële wetenschappen; – industriële landbouwwetenschappen.]15 }1. – Ingevoegd bij art. 106 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008van toepassing op de bezoldigingen en ploegen- en nachtpremies betaald of toegekend vanaf 1 januari 2006 (art. 113, lid 1) }2. – § 1 genummerd bij art. 30, 1°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 34) }3. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 8, 1°, wet (I) 24 juli 2008, B.S., 7 augustus 2008 }4. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 68, 1°, Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2008 (art. 69) }5. – Vervangen bij art. 109 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008van toepassing op de bezoldigingen betaald of toegekend vanaf 1 juli 2006 (art. 113, lid 2) }6. – § 1, lid 3, inleidende zin, gewijzigd bij art. 68, 2°, Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2008 (art. 69) }7. – § 1, lid 3, 3°, ingevoegd bij art. 110, 1°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008van toepassing op de bezoldigingen betaald of toegekend vanaf 1 januari 2006 (art. 113, lid 3) }8. – § 1, lid 3, 3°, vervangen bij art. 30, 1°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 34) }9. – § 1, lid 3, 3°, gewijzigd bij art. 68, 3°, Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2008 (art. 69) }10. – Ingevoegd bij art. 109 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008van toepassing op de bezoldigingen betaald of toegekend vanaf 1 juli 2006 (art. 113, lid 2) }11. – § 1, lid 6, vierde streepje, ingevoegd bij art. 110, 2°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008van toepassing op de bezoldigingen betaald of toegekend vanaf 1 januari 2006 (art. 113, lid 3) }12. – § 1, lid 8, toegevoegd bij art. 110, 3°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008van toepassing op de bezoldigingen betaald of toegekend vanaf 1 januari 2006 (art 113, lid 3) }13. – § 1, lid 8, opgeheven bij art. 68, 4°, Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2008 (art. 69) }14. – § 1, lid 9, toegevoegd bij art. 30, 2°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 34) }15. – § 2 toegevoegd bij art. 30, 3°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 34)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
59
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 117-118 — W.I.B. 1992
Art.
p. 117-118
p. 118
W.I.B. 1992
W.I.B. 1992 Art. 2758 volledig vervangen
2756 volledig vervangen }1
6
}1
[Art. 2758. }2[...]2]1
[Art. 275 . De schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing bedoeld in artikel 270, 1°, die bezoldigingen betalen of toekennen aan sportbeoefenaars die op 1 januari van het jaar dat volgt op dat waarin de vrijstelling wordt gevraagd, niet de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt, worden ervan vrijgesteld 70 % van die bedrijfsvoorheffing in de Schatkist te storten.
}1. – Ingevoegd bij art. 30 wet 17 mei 2007, B.S., 19 juni 2007, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 31) }2. – Opgeheven bij art. 127 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009
De vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing bedoeld in het eerste lid wordt eveneens toegekend wanneer ze bezoldigingen betalen of toekennen aan niet in het eerste lid bedoelde sportbeoefenaars, op voorwaarde dat uiterlijk op 31 december van het jaar dat volgt op dat waarin de vrijstelling wordt gevraagd, de helft van deze vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing wordt besteed aan de opleiding van jonge sportbeoefenaars die minstens 12 jaar oud zijn en de leeftijd van 23 jaar nog niet hebben bereikt op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de vrijstelling wordt gevraagd.
W.I.B. 1992 Art. 289quater volledig vervangen
Voor de toepassing van het tweede lid wordt verstaan onder bedragen besteed aan de opleiding van jonge sportbeoefenaars, de betaling van lonen aan personen belast met de opleiding, begeleiding of ondersteuning van deze jonge sportbeoefenaars in hun sportbeoefening en de betaling van lonen aan deze jonge sportbeoefenaars. Bij het verstrijken van voormelde termijn, moeten de niet bestede bedragen gestort worden in de Schatkist, verhoogd met nalatigheidsintresten berekend overeenkomstig artikel 414. Om de in het eerste en tweede lid bedoelde vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de schuldenaar het bewijs dat de sportbeoefenaar in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd, beantwoordt aan de voorwaarden tijdens de hele periode waarop de vrijstelling betrekking heeft en dat de bedragen werkelijk overeenkomstig het tweede en derde lid werden besteed, ter beschikking houden van de Federale Overheidsdienst Financiën. De Koning bepaalt de nadere regels voor het leveren van dit bewijs. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het percentage van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing verhogen tot maximum 80 % of het verlagen tot minimum 60 %.]1 }2
[Dit artikel is eveneens van toepassing op de schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing bedoeld in artikel 270, 3°, die bezoldigingen als bedoeld in artikel 232, eerste lid, 2°, c, rechtstreeks betalen of toekennen aan sportbeoefenaars.]2 }1. – Toegevoegd bij art. 5 wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }2. – Lid 7 toegevoegd bij art. 171 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2008 worden betaald of toegekend (art. 175, lid 2)
60
p. 122
}1
[Art. 289quater. Wat de in artikel 69, § 1, eerste lid, 2°, a) en b), vermelde vaste activa betreft, kan een belastingkrediet worden verrekend met de vennootschapsbelasting }2[of met de belasting van niet-inwoners voor de in artikel 227, 2°, vermelde belastingplichtigen]2, dat gelijk is aan het in het tweede lid voorziene tarief op een deel van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de materiële vaste activa die in nieuwe staat zijn verkregen of tot stand gebracht en van de nieuwe immateriële vaste activa, indien die vaste activa in België voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt. Dit belastingkrediet wordt «belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling» genoemd. Het tarief van het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling is gelijk aan het in artikel 215, eerste lid, voorziene tarief, verhoogd met de in artikel 463bis vermelde aanvullende crisisbijdrage. Om het in het eerste lid vermelde belastingkrediet te genieten, dienen de belastingplichtigen voor deze mogelijkheid onherroepelijk te opteren vanaf een bepaald belastbaar tijdperk.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 124 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 132) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 152 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 155, lid 1). Elke wijziging die vanaf 7 november 2008 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking (art. 155, lid 2)
p. 123 W.I.B. 1992 Art. 292bis volledig vervangen }1 [Art. 292bis. § 1. Het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling wordt volledig met de vennootschapsbelasting }2[of met de belasting van niet-inwoners voor de in artikel 227, 2°, vermelde belastingplichtigen]2 verrekend. Indien een aanslagjaar geen of onvoldoende belasting oplevert om het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling te kunnen verrekenen, wordt het voor dat aanslagjaar niet verrekende belastingkrediet voor onderzoek
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 126-127
en ontwikkeling achtereenvolgens overgedragen naar de volgende vier aanslagjaren. De verrekening van het overgedragen belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling met de belasting van elk van de volgende aanslagjaren mag in geen geval per aanslagjaar meer bedragen dan 105.400 EUR of, wanneer het totale bedrag van het overgedragen belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling op het einde van het vorig aanslagjaar 421.600 EUR overtreft, 25 pct. van dat totale bedrag. }3[Deze bedragen worden jaarlijks aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast. Die aanpassing gebeurt met behulp van de in artikel 178, § 3, bepaalde coëfficiënt.]3 Het saldo van overgedragen belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling van het oudste aanslagjaar wordt het eerst verrekend. Indien er voor een bepaald aanslagjaar na verrekening met de belasting van vijf achtervolgende aanslagjaren, een gedeelte van het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling dat verband houdt met dat aanslagjaar niet kan worden verrekend, wordt dit gedeelte terugbetaald. § 2. Indien, in de loop van het belastbare tijdperk, een verwerving van of een wijziging van de controle over een vennootschap plaatsgrijpt die niet beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften, wordt het nog niet verrekende belastingkrediet niet overgedragen op de vennootschapsbelasting met betrekking tot dat belastbare tijdperk, noch tot enig ander later belastbaar tijdperk. § 3. }4[...]4 }1. – Na wijziging, opnieuw ingevoegd bij art. 130 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 132) }2. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 153 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 155, lid 1). Elke wijziging die vanaf 7 november 2008 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking (art. 155, lid 2) }3. – § 1, lid 3, aangevuld bij art. 288 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 289, lid 5) }4. – § 3 opgeheven bij art. 31 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1)
p. 125 W.I.B. 1992 Art. 305 volledig vervangen
Art. 305. Belastingplichtigen die aan de personenbelasting, aan de vennootschapsbelasting of aan de rechtspersonenbelasting zijn onderworpen, zomede belastingplichtigen die ingevolge de artikelen 232 tot 234 }1 [en 248, § 2]1, aan de belasting van niet-inwoners zijn onderworpen, zijn gehouden ieder jaar aan de administratie der directe belastingen een aangifte over te leggen in de vormen en binnen de termijnen omschreven in de artikelen 307 tot 311. Indien de belastingplichtige overleden of wettelijk onbekwaam is, rust de verplichting tot aangifte in het eerste geval op de erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden, in het tweede geval op de wettelijke vertegenwoordiger.
}2 [Bij de zonder vereffening ontbonden vennootschappen in het kader van een fusie, een aan een fusie gelijkgestelde verrichting of een splitsing als bedoeld in de artikelen 671 tot en met 677 van het Wetboek van vennootschappen, of een gelijkaardige vennootschapsrechtelijke verrichting onder buitenlands recht, rust de verplichting tot aangifte naargelang het geval op de overnemende vennootschap of op de verkrijgende vennootschappen. Bij de andere ontbonden vennootschappen rust deze verplichting op de vereffenaars.]2 Belastingplichtigen die niet kunnen lezen, noch ondertekenen, mogen hun aangifte laten invullen door de personeelsleden van de dienst waar zij moeten worden ingeleverd, mits zij de vereiste inlichtingen verstrekken. In dat geval wordt van deze omstandigheid melding gemaakt in de aangifte en wordt deze ondertekend door het personeelslid die ze in ontvangst neemt. De aangiften mogen ook worden overgelegd door een lasthebber, die alsdan van de algemene lastgeving krachtens welke hij optreedt moet doen blijken. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 172 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 175, lid 3) }2. – Lid 3 vervangen bij art. 156 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, inwerkingtreding: 29 december 2008 (art. 158)
p. 126-127 W.I.B. 1992 Art. 308 - 310 volledig vervangen
Art. 308. § 1. De belastingplichtigen voor wie op 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, de gronden van belastbaarheid, inzake personenbelasting of als niet-rijksinwoners inzake belasting van niet-inwoners overeenkomstig de artikelen 243 tot 245 }1 [en 248, § 2,]1 aanwezig zijn, moeten hun aangifte aan de betrokken dienst doen toekomen binnen de op het formulier aangegeven termijn, die niet korter mag zijn dan één maand te rekenen vanaf de verzending ervan. § 2. Indien de in § 1 gestelde termijn niet is verlopen op de datum van overlijden van de belastingplichtige die gehouden is aangifte te doen, bedraagt hij voor de erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden vijf maanden vanaf die datum. § 3. }2[De in § 1 bedoelde belastingplichtigen die geen aangifteformulier hebben ontvangen, moeten bij de aanslagdienst waaronder zij ressorteren uiterlijk op 1 juni van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd een aangifteformulier aanvragen en, zo zulks nodig is, de termijn vermelden waarop zij in voorkomend geval ingevolge § 2 aanspraak kunnen maken. Deze verplichting geldt niet voor: – belastingplichtigen die overeenkomstig artikel 306 van aangifteplicht zijn vrijgesteld; – belastingplichtigen die in de elektronische aangifte bedoeld in artikel 307bis voor het voorgaand aanslagjaar zich ertoe hebben verbonden om het daaropvolgend aanslagjaar eveneens gebruik te maken van de overlegging op elektronische wijze.]2 § 4. }3[...]3
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
61
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 129 — W.I.B. 1992 }1. – § 1 gewijzigd bij art. 173 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 175, lid 3) }2. – § 3 laatst vervangen bij art. 94 Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 95) }3. – § 4 opgeheven bij art. 2, 2°, wet 5 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1994 (art. 7)
Art. 309. Belastingplichtigen waarvoor de gronden van belastbaarheid inzake personenbelasting of als niet-rijksinwoner inzake belasting van niet-inwoners overeenkomstig de artikelen 243 tot 245 }1 [en 248, § 2] 1 , vóór 31 december zijn weggevallen, zijn eveneens gehouden aan de aanslagdienst waaronder zij ressorteren een aangifteformulier te vragen voor het gedeelte van het jaar waarvan die gronden aanwezig waren. Dezelfde verplichting rust op de erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden van overleden belastingplichtigen. In het geval van het eerste lid moeten de aangifte bij de daarop vermelde dienst toekomen binnen drie maanden na de dag waarop de gronden van belastbaarheid zijn weggevallen; in het geval van het tweede lid is de termijn vijf maanden, te rekenen van de dag van het overlijden. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 174 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 175, lid 3)
Art. 310. Voor binnenlandse vennootschappen of aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersonen, zomede voor belastingplichtigen die ingevolge de artikelen 246 en 247 aan de belasting van niet-inwoners zijn onderworpen, mag de termijn binnen welke de aangifte bij de op het formulier vermelde dienst moet toekomen, niet korter zijn dan een maand vanaf de datum waarop hetzij de jaarrekening hetzij de rekening der ontvangsten en uitgaven zijn of is goedgekeurd, noch langer zijn dan zes maanden vanaf de datum waarop het boekjaar is afgesloten. }1 [Bij de zonder vereffening ontbonden vennootschappen ten gevolge van een fusie, een aan een fusie gelijkgestelde verrichting of een splitsing zoals bedoeld in de artikelen 671 tot en met 677 van het Wetboek van vennootschappen, of een gelijkaardige vennootschapsrechtelijke verrichting onder buitenlands recht mag die termijn niet korter zijn dan één maand vanaf de datum van de goedkeuring van deze verrichting door de algemene vergaderingen van alle vennootschappen die tot de fusie, de aan een fusie gelijkgestelde verrichting of een splitsing zoals bedoeld in de artikelen 671 tot en met 677 van het Wetboek van vennootschappen, of een gelijkaardige vennootschapsrechtelijke verrichting onder buitenlands recht hebben, noch langer zijn dan zes maanden vanaf de datum van deze verrichting.]1 }2 [Bij de andere ontbonden vennootschappen mag die termijn niet korter zijn dan één maand vanaf de datum van de goedkeuring van de resultaten van de vereffening, noch langer zijn dan zes maanden vanaf de laatste dag van het tijdperk waarop de resultaten betrekking hebben.]2 }1. – Lid 2 vervangen bij art. 157 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, inwerkingtreding: 29 december 2008 (art. 158) }2. – Lid 3 toegevoegd bij art. 157 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, inwerkingtreding: 29 december 2008 (art. 158)
62
p. 129 W.I.B. 1992 Art. 315 - 315bis volledig vervangen
Art. 315. Eenieder die onderhevig is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet-inwoners is verplicht de administratie, op haar verzoek, zonder verplaatsing, met het oog op het nazien ervan, alle boeken en bescheiden voor te leggen die noodzakelijk zijn om het bedrag van zijn belastbare inkomsten te bepalen. }1[De verplichting tot voorlegging: 1° omvat, voor rijksinwoners, de boeken en bescheiden betreffende de in artikel 307, § 1, tweede lid, vermelde rekeningen; 2° strekt zich uit, voor vennootschappen, tot de registers van de aandelen en obligaties op naam, alsmede tot de presentielijsten van de algemene vergaderingen.]1 Behoudens wanneer zij door het gerecht in beslag genomen zijn, of behoudens afwijking toegestaan door de administratie, moeten de boeken en bescheiden aan de hand waarvan het bedrag van de belastbare inkomsten kan worden vastgesteld, ter beschikking van de administratie worden bewaard in het kantoor, agentschap, bijhuis of elk ander beroeps- of privé-lokaal van de belastingplichtige waar die boeken en bescheiden werden gehouden, opgesteld of toegezonden, tot het verstrijken van het }2 [zevende]2 jaar of boekjaar volgend op het belastbare tijdperk. }1. – Lid 2 vervangen bij art. 40 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing op procedure handelingen met betrekking tot het aj. 1997 e.v. (art. 49, lid 7) }2. – Lid 3 gewijzigd bij art. 186 Programmawet 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 14 januari 2009, inwerkingtreding: 29 december 2008 (art. 193)
}1 [Art. 315bis. De natuurlijke personen en rechtspersonen die een beroep doen op een computersysteem om de boeken en bescheiden waarvan de voorlegging is voorgeschreven door artikel 315, geheel of ten dele, te houden, op te stellen, toe te zenden of te bewaren, zijn eveneens verplicht, op verzoek van de administratie, ter plaatse, de dossiers met betrekking tot de analyses, de programma's en het beheer van het gebruikte systeem, alsook de informatiedragers en alle gegevens die zij bevatten, ter inzage voor te leggen. De op de informatiedragers geplaatste gegevens moeten in een leesbare en verstaanbare vorm ter inzake worden voorgelegd. Wanneer de administratie hen erom verzoekt, zijn de in het eerste lid bedoelde personen verplicht op hun uitrusting en in bijzijn van de ambtenaren van de administratie, kopieën te maken in de door die ambtenaren gewenste vorm van het geheel of een deel van voormelde gegevens, alsook de informaticabewerkingen te verrichten die nodig worden geacht om het bedrag van de belastbare inkomsten te bepalen. De bepalingen van artikel 315, derde lid, zijn van toepassing op de bewaring van de dossiers met betrekking tot de analyses, de programma's en het beheer van het gebruikte systeem, alsook gegevens die zij bevatten. In afwijking van deze bepalingen verstrijkt de bewaartermijn, ten
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 139
aanzien van de gegevens met betrekking tot de analyses, de programma's en het beheer van computer-systemen, op het einde van het }2[zevende]2 jaar of boekjaar volgend op het belastbaar tijdperk waarin het in die gegevens omschreven systeem werd gebruikt.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 53 wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, inwerkingtreding: 16 juli 1994 (art. 91, lid 10) }2. – Lid 4 gewijzigd bij art. 187 Programmawet 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 14 januari 2009, inwerkingtreding: 29 december 2008 (art. 193)
p. 132 W.I.B. 1992 Art. 333 volledig vervangen
Art. 333. Onverminderd de bevoegdheden die haar bij de artikelen 351 tot 354 zijn toegekend, kan de administratie de in dit hoofdstuk bedoelde onderzoekingen verrichten en belastingen of aanvullende aanslagen eventueel vestigen, zelfs wanneer de aangifte van de belastingplichtige reeds werd aangenomen en de desbetreffende belastingen reeds werden betaald. Bedoelde onderzoekingen mogen zonder voorafgaande kennisgeving worden verricht gedurende het belastbaar tijdperk evenals in de termijn bedoeld in artikel 354, eerste lid }1[en in de termijn bedoeld in artikel 354, vierde lid]1. Zij mogen bovendien worden verricht gedurende de in artikel 354, tweede lid, bedoelde aanvullende termijn van }2[vier]2 jaar, op voorwaarde dat de administratie de belastingplichtige vooraf schriftelijk en op nauwkeurige wijze kennis heeft gegeven van de aanwijzingen inzake belastingontduiking die te zijnen aanzien bestaan voor het bedoeld tijdperk. Die voorafgaande kennisgeving is voorgeschreven op straffe van nietigheid van de aanslag.
overeenkomstig de artikelen 233 en 248 wordt gevestigd, de belastingplichtige anders dan per kalenderjaar boekhoudt, wordt de termijn van drie jaar verlengd met eenzelfde tijdperk als dat welke is verlopen tussen 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd en de datum van afsluiting van het boekjaar in de loop van hetzelfde jaar.]1 Deze termijn wordt met }2[vier]2 jaar verlengd in geval van inbreuk op de bepalingen van dit Wetboek of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden. }3[De onroerende voorheffing, de administratieve boete en, voor zover ze niet binnen de in artikel 412 gestelde termijn zijn betaald, de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing mogen eveneens worden gevestigd binnen de termijn bepaald in de twee vorige leden.]3 }4 [Wanneer de belastingplichtige of de echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, }4[binnen de in het eerste lid bedoelde termijn]4, overeenkomstig de artikelen 366 tot 371 een bezwaarschrift heeft ingediend]4, wordt die termijn verlengd met een tijdperk dat gelijk is aan de tijd die is verlopen tussen de datum van het indienen van het bezwaarschrift en die van de beslissing van de directeur of de gedelegeerde ambtenaar, zonder dat die verlenging meer dan }4[zes maanden]4 mag bedragen. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 19, 1°, wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999; aangevuld bij art. 401, 1°, Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: 31 december 2002 (art. 402, lid 4) }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 189 Programmawet 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 14 januari 2009, inwerkingtreding: 29 december 2008 (art. 193) }3. – Lid 3 vervangen bij art. 19, 2°, wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999 }4. – Lid 4 gewijzigd bij art. 19, 3°, wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999; gewijzigd bij art. 401, 2°, Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: 31 december 2002 (art. 402, lid 4)
}1. – Lid 2 aangevuld bij art. 11 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, van toepassing voor zover de procedureregels gewijzigd worden vanaf aj. 1999 (art. 97, lid 1, eerste streepje) }2. – Lid 3 gewijzigd bij art. 188 Programmawet 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 14 januari 2009, inwerkingtreding: 29 december 2008 (art. 193)
p. 138 W.I.B. 1992 Art. 354 volledig vervangen
Art. 354. Bij niet-aangifte, bij laattijdige overlegging van aangifte, of wanneer de verschuldigde belasting hoger is dan de belasting met betrekking tot de belastbare inkomsten en de andere gegevens vermeld in de daartoe bestemde rubrieken van een aangifteformulier dat voldoet aan de vorm- en termijnvereisten, gesteld }1[bij de artikelen 307 tot 311]1, mag de belasting of de aanvullende belasting, in afwijking van artikel 359, worden gevestigd gedurende drie jaar vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd waar voor de belasting is verschuldigd. }1[Wanneer voor de toepassing van de vennootschapsbelasting en van de belasting van niet-inwoners die
p. 139 W.I.B. 1992 Art. 357 volledig vervangen
Art. 357. Voor de toepassing van de artikelen 355 en 356 worden met dezelfde belastingschuldige gelijkgesteld: 1° de erfgenamen van de belastingschuldige; 2° zijn echtgenoot; 3° }1[}2[de overnemende of de verkrijgende vennootschappen, naar gelang het geval;]2]1; 4° de leden van het gezin, }3[de vennootschap]3, de vereniging of de gemeenschap waarvan het hoofd of de directeur oorspronkelijk werd aangeslagen en wederkerig. }1. – 3° opgeheven bij art. 44 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf aj. 1998; elke wijziging die vanaf 17 december 1996 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van art. 44 (art. 49, lid 1) }2. – 3° opnieuw iingevoegd bij art. 32 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) }3. – 4° gewijzigd bij art. 71, 2°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
63
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 141 — W.I.B. 1992
p. 141 W.I.B. 1992 Afd. III (art. 365) en historiek invoegen
Afdeling III }1[}2[Aanslag in hoofde van de overnemende of 21
verkrijgende vennootschap] ]
}1. Opschrift opgeheven bij art. 22 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, van toepassing voor zover de procedureregels gewijzigd worden vanaf aj. 1999 (art. 97, lid 1, eerste streepje) }2. Opschrift opnieuw ingevoegd bij art. 33 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1) Art. 365. }1[}2[Ingeval een vennootschap wordt overge-
nomen of gesplitst in het kader van een fusie, een aan een fusie gelijkgestelde verrichting of een splitsing als bedoeld in de artikelen 671 tot en met 677 van het Wetboek van vennootschappen, of een gelijkaardige vennootschapsrechtelijke verrichting onder buitenlands recht, wordt de aanslag met betrekking tot belastbare inkomsten behaald door de overgenomen of gesplitste vennootschap tot en met de voornoemde verrichting, binnen de termijnen bepaald in dit hoofdstuk, gevestigd ten name van de overnemende vennootschap of de verkrijgende vennootschappen zelfs op een tijdstip waarop de overgenomen of gesplitste vennootschap als rechtspersoon niet langer bestaat.]2]1 }1. – Opgeheven bij art. 22 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, van toepassing voor zover de procedureregels gewijzigd worden vanaf aj. 1999 (art. 97, lid 1, eerste streepje) }2. – Opnieuw ingevoegd bij art. 33 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1)
}1. – Na wijziging, vervangen bij art. 33 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, van toepassing voor zover de procedureregels gewijzigd worden vanaf aj. 1999 (art. 97, lid 1, eerste streepje) – In de mate dat deze wet met de artikelen 24 en 33 een recht van bezwaar of van het ter kennis brengen van overbelastingen, bedoeld in artikel 376 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, toekent aan de feitelijk gescheiden echtgenoot op wiens goederen de aanslag, gevestigd op naam van de andere echtgenoot, wordt ingevorderd, treden deze bepalingen in werking met ingang van de publicatie van de wet (art. 97, lid 2, wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999) }2. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 190 Programmawet 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 14 januari 2009, inwerkingtreding: 29 december 2008 (art. 193) }3. – § 3, 1°, vervangen bij art. 55 wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 65, lid 3)
p. 142 W.I.B. 1992 Art. 376 volledig vervangen
Art. 376. }1[§ 1. De directeur der belastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar verleent ambtshalve ontheffing van de overbelastingen die voortvloeien uit materiële vergissingen, uit dubbele belasting, alsmede van die welke zouden blijken uit afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten waarvan het laattijdig overleggen of inroepen door de belastingschuldige wordt verantwoord door gewettigde redenen en op voorwaarde dat: 1° die overbelastingen door de administratie werden vastgesteld of door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, aan de administratie werden bekendgemaakt binnen }2[vijf jaar]2 vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd; 2° de aanslag niet reeds het voorwerp is geweest van een bezwaarschrift, dat aanleiding heeft gegeven tot een definitieve beslissing nopens de grond. § 2. Als nieuw gegeven wordt niet beschouwd een nieuw rechtsmiddel of een wijziging van jurisprudentie.
64
§ 3. De directeur der belastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar verleent ook ambtshalve ontheffing: 1° }3 [van het overschot van het belastingkrediet, de voorheffingen en de voorafbetalingen als bedoeld in artikel 304, § 2, voor zover dit overschot door de administratie werd vastgesteld of door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, aan de administratie werd bekendgemaakt binnen drie jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waartoe de belasting behoort waarmede dit belastingkrediet, deze voorheffingen en deze voorafbetalingen zijn te verrekenen;]3 2° van de verminderingen voortvloeiend uit de toepassing van de artikelen 88, 131 tot 135, 138, 139, 146 tot 156 en 257 voor zover het tot die verminderingen aanleiding gevend feit door de administratie werd vastgesteld of door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, aan de administratie werd bekendgemaakt binnen drie jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waartoe de belasting behoort waarop die verminderingen moeten worden verleend. § 4. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder en de wijze waarop ambtshalve teruggave wordt verleend van de in de artikelen 157 tot 168 en 175 tot 177 genoemde voorafbetalingen die nog niet met de werkelijk verschuldigde belasting werden verrekend.]1
p. 146 W.I.B. 1992 Art. 399ter en historiek invoegen }1[Art. 399ter. De invordering van de belasting van een met toepassing van de artikelen 673 tot en met 675 van het Wetboek van vennootschappen of van een gelijkaardige vennootschapsrechtelijke verrichting onder buitenlands recht gesplitste vennootschap gevestigd ten name van de verkrijgende vennootschappen wordt, behoudens afwijkende vermeldingen in de akte die de verrichting vaststelt, verricht ten name van de verschillende verkrijgende vennootschappen na rato van de werkelijke waarde van het netto actief dat ze elk ontvangen hebben.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 34 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2008 (art. 35, lid 1)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 147-148
p. 146-147 W.I.B. 1992 Art. 401 volledig vervangen
Art. 401. }1[§ 1. De registratie als aannemer en de schrapping ervan worden verricht onder de voorwaarden, in de gevallen en volgens de modaliteiten die de Koning bepaalt. Daartoe richt de Koning commissies op waarvan Hij de opdracht, de samenstelling en de werking bepaalt. }2 [Bij gebrek aan een beslissing omtrent een aanvraag tot registratie binnen de door de Koning bepaalde termijn, is de aannemer die een aanvraag tot registratie bij de ad hoc Commissie heeft ingediend, automatisch geregistreerd.]2 Bovendien richt de Koning een stuurgroep op waarvan Hij de samenstelling en de werking bepaalt. De stuurgroep heeft als opdracht de eenvormigheid van de door de commissies getroffen beslissingen waarborgen, de goede werking van de secretariaten van de commissies te regelen en de commissies bijstaan in geval van verhaal tegen een beslissing. De commissies behouden niettemin het recht de adviezen van de stuurgroep die betrekking hebben op algemene beginselen, te toetsen aan de feitelijke omstandigheden van elk individueel dossier. Alvorens hun ambt te aanvaarden leggen de leden van de commissie of van de stuurgroep in de handen van de voorzitter de eed af hun opdracht in volle onpartijdigheid te vervullen en de beraadslagingen waaraan zij deelnemen geheim te houden. § 2. De beslissingen van de commissies zijn vanaf de kennisgeving aan de betrokkene bij een ter post aangetekend schrijven, uitvoerbaar bij voorraad. Tegen deze beslissingen kan binnen twintig dagen na de in het eerste lid bedoelde kennisgeving een verhaal worden ingesteld. Dit verhaal wordt ingesteld voor de rechtbank van eerste aanleg overeenkomstig de algemene bevoegdheid welke aan deze rechtbank wordt toegekend door artikel 568 van het Gerechtelijk Wetboek. Alvorens dit verhaal wordt ingesteld, kan de betrokkene, binnen twintig dagen na de in het eerste lid bedoelde kennisgeving, bij een ter post aangetekend schrijven, aan de commissie vragen om te worden gehoord; hij kan zich op de zitting door een raadsman laten bijstaan of vertegenwoordigen. Wanneer de betrokkene of zijn raadsman niet verschijnt na bij een ter post aangetekend schrijven te zijn uitgenodigd om tijdens de zitting van de commissie zijn recht om te worden gehoord, uit te oefenen, wordt hij geacht aan dat recht te verzaken. De commissie bevestigt of herziet haar beslissing en de in het tweede lid vermelde verhaalstermijn van twintig dagen gaat slechts in op de dag waarop de betrokkene kennis is gegeven van die bevestiging of herziening. De beslissingen van de commissies worden definitief indien binnen de in het tweede of het derde lid beoogde termijn, geen verhaal is ingesteld door de betrokkene of door of vanwege de door de Koning aangeduide ministers. }3[De bepalingen van artikel 53bis van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing op de berekening van die termijn.]3 § 3. }4[De beslissingen tot registratie en de beslissingen tot schrapping, met uitzondering van de motivering van
deze laatsten, en het beschikkend gedeelte van de in kracht van gewijsde gegane uitspraken over het in § 2, tweede lid, bedoelde verhaal worden in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. De publicatie van de registratie als aannemer vermeldt de toegekende categorieën van werken en of de aannemer al dan niet de hoedanigheid van werkgever heeft. Onverminderd § 2, eerste lid, hebben de beslissingen tot schrapping van de registratie als aannemer tegenover derden slechts uitwerking met ingang van de tiende dag van de eerste maand volgend op de bekendmaking van die beslissingen in het Belgisch Staatsblad]4]1 }1. – Na wijziging, vervangen bij art. 5 K.B. 26 december 1998, B.S., 31 december 1998, bekrachtigd bij wet 23 maart 1999, B.S., 15 juni 1999, inwerkingtreding: 1 januari 1999 (art. 13, lid 1) }2. – § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 140, 1°, Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }3. – § 2, lid 5, ingevoegd bij art. 140, 2°, Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }4. – § 3 vervangen bij art. 140, 3°, Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 146, lid 1, zoals gewijzigd bij art. 2 wet 21 december 2007, B.S., 31 december 2007); wijziging bij art. 140, 3°, opgeheven bij art. 185 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 186)
p. 147-148 W.I.B. 1992 Art. 403 volledig vervangen
Art. 403. }1 [§ 1. De opdrachtgever die voor de in artikel 400, 1°, vermelde werken, }2[een deel of het geheel van de prijs betaalt aan een aannemer die op het ogenblik van de betaling fiscale schulden heeft,]2 is verplicht bij die betaling 15 pct. van het door hem verschuldigde bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, in te houden en te storten bij de door de Koning aan te wijzen ambtenaar volgens de door Hem te bepalen modaliteiten. § 2. De aannemer die voor de in artikel 400, 1°, vermelde werken, }3[een deel of het geheel van de prijs betaalt aan een onderaannemer die op het ogenblik van de betaling fiscale schulden heeft,]3 is verplicht bij die betaling 15 pct. van het door hem verschuldigde bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, in te houden en te storten bij de door de Koning aan te wijzen ambtenaar volgens de door Hem te bepalen modaliteiten. }4[...]4 § 3. }5[De in dit artikel bedoelde inhoudingen en stortingen worden in voorkomend geval beperkt tot het bedrag van de schulden van de aannemer of onderaannemer op het ogenblik van de betaling.]5]1 }6[§ 4. Wanneer de in §§ 1 en 2 bedoelde inhouding en storting correct zijn uitgevoerd bij elke betaling van een deel of het geheel van de prijs aan een aannemer of onderaannemer die op het ogenblik van de betaling fiscale schulden heeft, wordt de in artikel 402 bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid niet toegepast. Wanneer de in §§ 1 en 2 bedoelde inhouding en storting niet correct zijn uitgevoerd bij elke betaling van een deel of het geheel van de prijs aan een aannemer of onder-
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
65
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 149 — W.I.B. 1992
aannemer die op het ogenblik van de betaling fiscale schulden heeft, worden bij de toepassing van de in artikel 402 bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid de eventueel gestorte bedragen in mindering gebracht van het bedrag waarvoor de opdrachtgever of de aannemer aansprakelijk wordt gesteld.]6 }7 [§ 5. Teneinde het bestaan van fiscale schulden in hoofde van de aannemer of de aannemer te kunnen vaststellen, stelt de Federale Overheidsdienst Financiën een gegevensbank ter beschikking van het publiek die bewijskracht heeft voor de uitvoering van de artikelen 402 en 403. }8[Wanneer de opdrachtgever of de aannemer met behulp van die gegevensbank vaststelt dat hij de in de §§ 1 en 2 vermelde inhoudingen moet doen, en wanneer het bedrag van de factuur die hem is voorgelegd hoger is dan of gelijk aan 7.143 euro, nodigt hij zijn medecontractant uit om hem een attest over te leggen dat het bedrag van de schuld weergeeft. Het bedoelde attest houdt rekening met de schuld op de dag waarop het is opgesteld. De Koning bepaalt de geldigheidstermijn van dit attest. Indien zijn medecontractant bevestigt dat de schulden hoger zijn dan de te verrichten inhoudingen of wanneer hij het bedoelde attest niet binnen de maand na de aanvraag overlegt, is de opdrachtgever of de aannemer ertoe gehouden 15 % van het door hem verschuldigde bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, in te houden en te storten.]8]7 }1. – Vervangen bij art. 7 K.B. 26 december 1998, B.S., 31 december 1998, bekrachtigd bij wet 23 maart 1999, B.S., 15 juni 1999, inwerkingtreding: 1 januari 1999 (art. 13, lid 1); uitgezonderd § 2: inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 13, lid 2) }2. – § 1 gewijzigd bij art. 142, 1°, Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }3. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 142, 2°, a), Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }4. – § 2, lid 2, opgeheven bij art. 142, 2°, b), Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }5. – § 3 vervangen bij art. 142, 3°, Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }6. – § 4 toegevoegd bij art. 142, 4°, Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }7. – § 5 toegevoegd bij art. 142, 4°, Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }8. – § 5, lid 2, vervangen bij art. 183 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 184)
}1. – Lid 3 ingevoegd bij art. 38, 1°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de vanaf 1 juli 1992 betaalde of toegekende inkomsten (art. 47, § 14); gewijzigd bij art. 2, 25, K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }2. – Lid 4 gewijzigd bij art. 2, 25, K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }3. – Lid 5 toegevoegd bij art. 38, 2°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de vanaf 1 juli 1992 betaalde of toegekende inkomsten (art. 47, § 14); gewijzigd bij art. 296 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004
p. 149 W.I.B. 1992 Art. 412 volledig vervangen
}4. – Lid 6 toegevoegd bij art. 40 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999
Art. 412. De roerende voorheffing is betaalbaar binnen de vijftien dagen na de toekenning of de betaalbaarstelling van de belastbare inkomsten. De bedrijfsvoorheffing is betaalbaar binnen de vijftien dagen na het verstrijken van de maand waarin de inkomsten werden betaald of toegekend.
66
}1 [In afwijking van het tweede lid is de bedrijfsvoorheffing betaalbaar binnen 15 dagen na het verstrijken van iedere trimester waarin de inkomsten zijn betaald of toegekend, wanneer de bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van het vorige jaar minder dan }1[25.000 EUR]1 bedroeg; dat bedrag wordt jaarlijks aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast, overeenkomstig artikel 178.]1 In afwijking van het tweede lid is de bedrijfsvoorheffing betreffende de inkomsten die zijn betaald of toegekend gedurende de eerste 15 dagen van december, uiterlijk op 24 december betaalbaar wanneer de schuldenaar van de inkomsten voor het vorige jaar meer dan }2[2.500.000 EUR]2 bedrijfsvoorheffing verschuldigd was. }3 [In het in het derde lid vermelde geval is uiterlijk op 15 december een voorschot op de bedrijfsvoorheffing van het vierde trimester betaalbaar; }3[dat voorschot is gelijk aan de werkelijk verschuldigde bedrijfsvoorheffing voor de maanden oktober en november van het lopende jaar.]3]3 }4[Gedwongen tenuitvoerlegging met betrekking tot de voorheffingen vermeld in het eerste tot vijfde lid moet evenwel worden voorafgegaan door opneming ervan in kohieren overeenkomstig artikel 304.]4 }5 [In afwijking van het eerste lid, wanneer de voorwaarden tot toekenning van het verlaagd tarief bedoeld in artikel 269, }6[twaalfde lid]6, voor dividenden van aandelen die worden vertegenwoordigd door een mantel met een couponblad waarvan de coupons het recht op dividend vertegenwoordigen, en een couponblad «STRIP-VV», niet zijn voldaan, is de roerende voorheffing betaalbaar: 1° ten belope van 15 pct. van het belastbare bedrag van het dividend: binnen de vijftien dagen na de toekenning of de betaalbaarstelling van het dividend; 2° ten belope van 10 pct. van het belastbare bedrag van het dividend: binnen de vijftien dagen na het verstrijken van het tijdperk van drie jaar vermeld in artikel 269, }7[twaalfde lid]7, 2°.]5
}5. – Lid 7 toegevoegd bij art. 37 Programmawet 9 juli 2004, B.S., 15 juli 2004, van toepassing op de dividenden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2004 (art. 38) }6. – Lid 7, inleidende zin, gewijzigd bij art. 149 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 150) }7. – Lid 7, 2°, gewijzigd bij art. 149 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 150)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 154
p. 154 W.I.B. 1992 Art. 433 volledig vervangen
Art. 433. }1[§ 1. De notarissen die gevorderd zijn om een akte op te maken die de vervreemding of de hypothecaire aanwending van een onroerend goed, van een schip of een vaartuig tot voorwerp heeft, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingen en bijbehoren die tot een hypothecaire inschrijving aanleiding kunnen geven, indien zij niet op de hoogte stellen: 1° de dienst die daarvoor aangewezen is door de Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid, en dit door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden; 2° de ontvanger van de belastingen van het ambtsgebied waarin de eigenaar of de vruchtgebruiker van het goed zijn woonplaats of zijn hoofdinrichting heeft en, daarenboven, zo het om een onroerend goed gaat, de ontvanger van de belastingen van het ambtsgebied waarin dat goed gelegen is, wanneer het bericht omwille van overmacht of technische storing niet kan worden meegedeeld overeenkomstig de bepaling onder 1°. In dat geval moet het bericht in tweevoud worden opgemaakt en bij ter post aangetekende brief worden verzonden. § 2. Indien de akte waarvan sprake niet verleden wordt binnen drie maanden te rekenen van de verzending van het bericht, wordt het als niet bestaande beschouwd. Wanneer het bericht meegedeeld is overeenkomstig § 1, 1°, wordt onder de datum van verzending van het bericht verstaan de datum van ontvangstmelding meegedeeld door de dienst die daarvoor door de Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid is aangewezen. § 3. Wanneer eenzelfde bericht achtereenvolgens wordt verstuurd volgens de procedures bepaald respectievelijk in § 1, 1° en 2°, dan zal het bericht opgesteld overeenkomstig § 1, 2°, slechts primeren indien de datum van toezending de verzendingsdatum van het bericht opgesteld overeenkomstig § 1, 1°, voorafgaat. § 4. De Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid bepaalt de voorwaarden en de toepassingsmodaliteiten van dit artikel.]1 }1. – Na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 14 wet (I) 24 juli 2008, B.S., 7 augustus 2008, inwerkingtreding: 1 maart 2007 (art. 22)
W.I.B. 1992 Art. 435 - 436 volledig vervangen
Art. 435. }1[§ 1. Wanneer de in artikel 433 bedoelde akte verleden is, geldt de in artikel 434 bedoelde kennisgeving als beslag onder derden in handen van de notaris op de bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate van de belastingschuldige en geldt als verzet tegen de prijs in de zin van artikel 1642 van het Gerechtelijk Wetboek in de gevallen waarin de notaris gehouden is de bedragen en waarden overeenkomstig de artikelen 1639 tot 1654 van het Gerechtelijk Wetboek te verdelen.
Onverminderd de rechten van derden, is de notaris ertoe gehouden, wanneer de in artikel 433 bedoelde akte verleden is, behoudens toepassing van de artikelen 1639 tot 1654 van het Gerechtelijk Wetboek, de bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate van de belastingschuldige, uiterlijk de achtste werkdag die volgt op het verlijden van de akte, aan de ontvangers der directe belastingen te storten tot beloop van het bedrag van de belastingen en bijbehoren die hem ter uitvoering van artikel 434ter kennis werden gebracht en in zoverre deze belastingen en bijbehoren een zekere en vaststaande schuld in de zin van artikel 410 vormen. Daarenboven, indien de aldus door beslag onder derden getroffen sommen en waarden minder bedragen dan het totaal van de sommen verschuldigd aan de ingeschreven schuldeisers en aan de verzetdoende schuldeisers, hierin begrepen de ontvangers van de directe belastingen, moet de notaris, op straffe van persoonlijke aansprakelijkheid voor het overschot, uiterlijk de eerste werkdag die volgt op het verlijden van de akte hierover inlichtingen verstrekken aan: 1° de dienst die daarvoor aangewezen is door de Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid, en dit door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt; 2° de bovengenoemde ontvangers bij een ter post aangetekende brief, wanneer de notaris omwille van overmacht of een technische storing de inlichtingen niet kan verstrekken overeenkomstig de bepaling onder 1° of wanneer hij voorafgaandelijk het bericht bedoeld in artikel 433 bij ter post aangetekende brief heeft verstuurd. De datum van de inlichting is, naar gelang het geval, de datum van ontvangstmelding meegedeeld door de dienst die daarvoor door de Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid is aangewezen, of de datum van neerlegging ter post van de aangetekende brief. § 2. Wanneer eenzelfde inlichting achtereenvolgens wordt verstuurd volgens de procedures voorzien respectievelijk in § 1, derde lid, 1° en 2°, dan zal het bericht opgesteld overeenkomstig § 1, derde lid, 2°, slechts primeren indien de datum van toezending vroeger is dan de verzendingsdatum van het bericht opgesteld overeenkomstig § 1, derde lid, 1°. § 3. Onverminderd de rechten van derden, kan de overschrijving of de inschrijving van de akte, niet tegen de Staat ingeroepen worden indien de inschrijving van de wettelijke hypotheek geschiedt binnen acht werkdagen van de datum van de inlichting bedoeld in § 1, vierde lid. Zijn zonder uitwerking ten opzichte van de schuldvorderingen inzake belastingen en bijbehoren, welke in uitvoering van artikel 434 werden ter kennis gegeven, alle niet ingeschreven schuldvorderingen waarvoor slechts na het verstrijken van de in § 1, derde lid, bepaalde termijn wordt beslag gelegd of verzet aangetekend. § 4. De Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid bepaalt de voorwaarden en toepassingsmodaliteiten van dit artikel.]1 }1. – Na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 16 wet (I) 24 juli 2008, B.S., 7 augustus 2008, inwerkingtreding: 1 maart 2007 (art. 22)
Art. 436. D e i n s c h r i j v i n g e n g e n o m e n n a d e in artikel 435, }1[§ 3, eerste lid]1, bedoelde termijn, of tot zekerheid van belastingen die niet overeenkomstig artikel 434 werden ter kennis gegeven, kunnen niet wor-
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
67
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 160-161 — W.I.B. 1992
den ingeroepen tegen de hypothecaire schuldeisers, noch tegen de verkrijger die handlichting ervan zal kunnen vorderen. }1. – Gewijzigd bij art. 17 wet (I) 24 juli 2008, B.S., 7 augustus 2008, inwerkingtreding: 1 maart 2007 (art. 22)
p. 160-161 W.I.B. 1992 Art. 468 volledig vervangen
Art. 468. De aanvullende belasting wordt voor alle belastingplichtigen van eenzelfde agglomeratie of gemeente vastgesteld op een eenvormig percentage van de rijksbelasting. Wanneer dat percentage een breukgedeelte omvat, moet dat breukgedeelte tot één decimaal worden beperkt; dat percentage mag niet hoger liggen dan 1 pct. als de belasting wordt geheven door een agglomeratie. Op de aanvullende belasting mag geen vermindering, vrijstelling of uitzondering worden toegepast. }1 [Het percentage van de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting wordt vastgesteld door een belastingreglement dat van toepassing is vanaf een welbepaald aanslagjaar en dat uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, in werking treedt. Bij ontstentenis daarvan, wordt de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting gevestigd op grond van het percentage dat van toepassing was voor het vorige aanslagjaar.]1 }1. – Lid 4 toegevoegd bij art. 3 wet 24 juli 2008, B.S., 8 augustus 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 4)
p. 168-169 W.I.B. 1992 Art. 515bis volledig vervangen }1[Art. 515bis. Artikel 31, derde lid, zoals het bestond alvorens door artikel 74 van de wet van 28 december 1992 te zijn gewijzigd, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde bezoldigingen hun oorsprong vinden in de overdracht van aandelen waarvan het betaalde bedrag voorheen van de beroepsinkomsten is afgetrokken. Artikel 34, § 1, 2°, zoals het bestond alvorens door artikel 75, 1°, van de wet van 28 december 1992 te zijn gewijzigd, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde pensioenen, renten, kapitalen en afkoopwaarden geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van persoonlijke bijdragen van aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood als vermeld in artikel 52, 9°, voordat het door artikel 78 van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven, en in }2 [artikel 81, 1°,] 2 voordat het door artikel 80, van voormelde wet werd opgeheven. Artikel 34, § 1, 3° en § 3, eerste lid, zoals het bestond vóórdat het door artikel 75, 2° en 3°, van de wet van 28 december 1992 werd gewijzigd, blijven van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde inkomsten geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van bedragen als vermeld
68
in de artikelen 104, eerste lid, 10° en 117, voordat deze artikelen respectievelijk door de artikelen 81, 2°, en 85 van de wet van 28 december 1992 zijn opgeheven. Artikel 169, zoals het bestond voordat het door artikel 88 van de wet van 28 december 1992 werd gewijzigd, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde kapitalen en afkoopwaarden geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van persoonlijke bijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood als vermeld in artikel 52, 9°, voordat het door artikel 78 van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven, of in uitvoering van levensverzekeringscontracten als vermeld in }3[artikel 81, 1°,]3 voordat het door artikel 80 van de wet van 28 december werd opgeheven. Artikel 171, zoals het bestond voordat het door artikel 89 van de wet van 28 december 1992 werd gewijzigd, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde kapitalen, afkoopwaarden en spaartegoeden geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van persoonlijke bijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood als vermeld in artikel 52, 9°, voordat het door artikel 78 van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven, of in uitvoering van levensverzekeringscontracten als vermeld in artikel 81, 1°, voordat het door artikel 80 van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven, of betalingen als vermeld in de artikelen 104, eerste lid, 10° en 117, voordat deze artikelen respectievelijk door de artikelen 81, 2°, en 85 van de wet van 28 december 1992 zijn opgeheven. In afwijking van het tweede tot het vijfde lid, zijn vrijgesteld de kapitalen en de afkoopwaarden die worden uitgekeerd uit hoofde van levensverzekeringscontracten gevormd door middel van bijdragen als vermeld in artikel 81, 1° , v oo rd a t h e t d o o r a r t i k e l 8 0 v a n d e w e t v a n 28 december 1992 werd opgeheven of gevormd in het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 104, eerste lid, 10°, voordat het door artikel 81, 2°, van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven, indien en in zoverre zij het voorwerp zijn geweest van een taks op het lange termijnsparen }4[zoals bepaald in Boek II, titel VIII van het Wetboek diverse rechten en taksen]4 of in artikel 119 van de wet van 28 december 1992.]1 }5 }6 [ [Wanneer de kapitalen die geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van persoonlijke bijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood als vermeld in artikel 52, 9°, voordat het door artikel 78 van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven, bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of wanneer ze worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven, moet, in afwijking van het vierde lid, voor de omzetting van de eerste schijf van 50.000 euro van die kapitalen dezelfde berekeningswijze worden gebruikt als bedoeld in artikel 169, § 1, vierde lid.]5 Het bedrag van 50.000 euro wordt jaarlijks en gelijktijdig aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast overeenkomstig artikel 178.]6 }1. – Ingevoegd bij art. 98 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993 }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 9 wet 17 mei 2000, B.S., 16 juni 2000, err., B.S., 12 augustus 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 11)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 169-170 }3. – Lid 4 gewijzigd bij art. 9 wet 17 mei 2000, B.S., 16 juni 2000, err., B.S., 12 augustus 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 11) }4. – Lid 6 gewijzigd bij art. 128, 1°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009 }5. – Lid 7 toegevoegd bij art. 103 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }6. – Lid 7, na wijziging, vervangen bij art. 128, 2°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10)
p. 169-170 W.I.B. 1992 Art. 515quater volledig vervangen }1 [Art. 515quater. § 1. Wat de pensioentoezeggingen betreft, ingesteld door een collectieve arbeidsovereenkomst, een pensioenreglement of een pensioenovereenkomst gesloten vóór de datum van inwerkingtreding van artikel 86 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid of die voortvloeien uit de verlenging van een vóór die datum gesloten collectieve arbeidsovereenkomst zijn, in afwijking van de artikelen 130 tot 168, afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting betreffende de andere inkomsten, meer bedraagt dan die welke zou voortvloeien uit de toepassing van de vermelde artikelen op het geheel van de belastbare inkomsten: a) tegen een aanslagvoet van 33 pct.: kapitalen en afkoopwaarden }2[als vermeld in c]2, in zover zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en niet worden vereffend in omstandigheden }2[als bedoeld in c]2; b) }3[tegen een aanslagvoet van 10 %: kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in c, die worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in c, in zover zij met persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd of in zover het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;]3 c) }4[tegen een aanslagvoet van 16,5 %: niet volgens artikel 169, § 1, belastbare kapitalen en afkoopwaarden als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a tot c, in zover die kapitalen of afkoopwaarden niet zijn gevormd door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, of in zover het geen kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven, en wanneer die kapitalen of die
afkoopwaarden tot uiterlijk 31 december 2009 aan de rechthebbende worden uitgekeerd:]4 1. wat de kapitalen en afkoopwaarden van een verzekeringscontract betreft: – bij het normale verstrijken van het contract; – bij het overlijden van de verzekerde; – naar aanleiding van de pensionering of brugpensionering van de verzekerde; – in een der 5 jaren vóór het normaal verstrijken van het contract; – op de normale leeftijd waarop de verkrijger zijn beroepswerkzaamheid uit hoofde waarvan het kapitaal is gevormd, volledig en definitief stopzet; 2. wat de andere kapitalen en afkoopwaarden betreft: – ten vroegste naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan; – naar aanleiding van zijn brugpensionering; – naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is; – op de normale leeftijd waarop de verkrijger zijn beroepswerkzaamheid uit hoofde waarvan het kapitaal is gevormd, volledig en definitief stopzet. Het vorige lid is tevens van toepassing op de niet volgens artikel 169, § 1, belastbare kapitalen en afkoopwaarden van aanvullende pensioentoezeggingen die vóór de inwerkingtreding van het artikel 86 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid zijn gesloten ten gunste van bedrijfsleiders als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, die bezoldigingen hebben genoten waarop de wetgeving betreffende de sociale zekerheid van de zelfstandigen is toegepast en die daardoor niet onder het toepassingsgebied van de genoemde wet vallen. § 2. }5[In afwijking van § 1 worden voor de pensioentoezeggingen ingesteld door een collectieve arbeidsovereenkomst, een pensioenreglement of een pensioenovereenkomst gesloten gedurende zes maanden vanaf de datum van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, in artikel 171, 4°, f, de woorden «naar aanleiding van zijn pensionering of vanaf de leeftijd van 60 jaar of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is» tot en met 31 december 2009 vervangen door de woorden «naar aanleiding van zijn pensionering of vanaf de leeftijd van 58 jaar of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is».]5]1 }1. – Ingevoegd bij art. 93 wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 2°, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }2. – § 1, lid 1, a), gewijzigd bij art. 180, 1°, wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 190, lid 2, 4°) }3. – § 1, b), laatst vervangen bij art. 129, 1°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }4. – § 1, c), inleidende zin, vervangen bij art. 129, 2°, wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }5. – § 2 vervangen bij art. 180, 2°, wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 190, lid 2, 4°)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
69
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 172 — W.I.B. 1992
p. 172 W.I.B. 1992 Art. 518 volledig vervangen
Art. 518. Voor de toepassing van de artikelen 7 tot 11, 16, }1[zoals dat bestond voordat het door artikel 389 van de programmawet van 27 december 2004 werd opgeheven,]1 221, 1° en }1[222, 2°]1, }2[234, eerste lid, 1°]2, 255 en 277}1[, zoals dat bestond voordat het door artikel 407 van de programmawet van 27 december 2004 werd opgeheven,] 1 wordt onder kadastraal inkomen verstaan het kadastraal inkomen aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk. De aanpassing gebeurt met behulp van de coëfficiënt die verkregen wordt door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar dat het jaar van de inkomsten voorafgaat te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van de jaren 1988 en 1989. }3[In afwijking van artikel 178, § 1, worden de bedragen van 3.000 EUR en 250 EUR die zijn vermeld in artikel 16, § 4, zoals dat bestond voordat het door artikel 389 van de programmawet van 27 december 2004 werd opgeheven, aangepast met behulp van de coëfficiënt vermeld in het vorige lid.]3 De coëfficiënt wordt berekend overeenkomstig artikel 178, § 2, tweede lid. Na toepassing van de coëfficiënt worden de bedragen }4 [afgerond op de hogere of de lagere euro naargelang het cijfer van de centiemen al of niet vijftig bereikt]4. }1. – Lid 1: tekst zoals van toepassing alvorens het werd gewijzigd bij art. 47 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf 1 januari 1997 (art. 49, lid 4); de voormelde art. 47 en 2, 1°, werden vernietigd bij arrest arbitragehof nr. 136/98 van 16 december 1998, B.S., 6 januari 1999; art. 47 K.B. 20 december 1996 en art. 2, 1°, wet 13 juni 1997 werden vervolgens ingetrokken bij art. 45, § 3, wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999; gewijzigd bij art. 410, 1°, Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 413) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 140 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, inwerkingtreding: 8 juni 2007 (art. 142, inleidende zin) }3. – Lid 3, na wijziging, vervangen bij art. 410, 2°, Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 413) }4. – Lid 5 gewijzigd bij art. 4, 10°, K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1)
p. 173-174 W.I.B. 1992 Art. 526 volledig vervangen }1 [Art. 526. }2[§ 1. Deze paragraaf is van toepassing wanneer leningen die zijn gesloten om de eigen woning te verwerven of te behouden, zijn aangegaan: a) voor 1 januari 2005; b) vanaf 1 januari 2005, maar: – ofwel, een herfinanciering betreffen van een in a) bedoelde lening; – ofwel, een lening betreffen die is afgesloten terwijl voor dezelfde woning nog een lening die is bedoeld in a) of
70
in het vorige streepje in aanmerking komt voor de aftrek van interesten. In die gevallen blijven de artikelen 7, 12, 14, 16, 93bis, 178, 235, 256, 277 en 290, zoals die bestonden alvorens te zijn gewijzigd of opgeheven door de artikelen 386 tot 389, 393, § 2, 403, 404 en 406 tot 408 van de programmawet van 27 december 2004, van toepassing op het kadastraal inkomen van de in het eerste lid bedoelde woning. }3 [Voor de toepassing van het in het vorige lid bedoeld artikel 16 worden de huurwaarde, de huurprijs en de huurvoordelen van een in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning, gelijkgesteld met het kadastraal inkomen.]3 § 2. Deze paragraaf is van toepassing wanneer: 1° hypothecaire leningen zijn gesloten om de enige woning te verwerven of te behouden, die zijn aangegaan: a) voor 1 januari 2005; b) vanaf 1 januari 2005, maar: – ofwel, een herfinanciering betreffen van een in a) bedoelde lening; – ofwel, een hypothecaire lening betreffen die is afgesloten terwijl voor dezelfde woning nog een hypothecaire lening die is bedoeld in a) of in het vorige streepje in aanmerking komt voor de aftrek van interesten van hypothecaire leningen of voor het bouwsparen; 2° het levensverzekeringscontracten betreffen die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een in 1° vermelde hypothecaire lening. In die gevallen blijven de artikelen 104, 105, 115, 116, 1451, 1456, 14517 tot 14520, en 243, zoals die bestonden alvorens te zijn gewijzigd of opgeheven door de artikelen 394 tot 397, 399, 400 en 405 van de programmawet van 27 december 2004, van toepassing op de interesten en betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van een in het eerste lid, 1°, bedoelde hypothecaire lening of bijdragen betaald ter uitvoering van een in het eerste lid, 2°, bedoeld verzekeringscontract. Wanneer de belastingplichtige naast de in deze paragraaf vermelde interesten, betalingen en bijdragen, andere bijdragen of betalingen heeft betaald of gedaan die in aanmerking komen voor de in artikel 1451, 2° en 3°, bedoelde vermindering, gelden de regels van het in het vorige lid bedoelde artikel 1456 eveneens voor die andere bijdragen en betalingen. }4[Voor de toepassing van de in de vorige leden bedoelde bepalingen wordt de notie «in België» telkens vervangen door de notie «in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte».]4 }5 [In afwijking van het tweede lid moet in artikel 243, zoals het bestond alvorens te zijn gewijzigd door artikel 405 van de programmawet van 27 december 2004, de verwijzing naar artikel 1451, 1° tot 4°, worden beperkt tot een verwijzing naar de artikelen 1451, 1°, 2° en 5° met dien verstande dat artikel 1451, 2°, wat de individuele levensverzekeringen betreft die dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening voor een woning, slechts van toepassing is wanneer de hypothecaire lening is aangegaan voor: – een in België gelegen woning; – een in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning die de belastingplichtige op 31 december van het jaar waarin het leningcontract is gesloten, zelf betrekt en waarvan hij eigenaar, bezitter, erf-
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht W.I.B. 1992 — p. 175
pachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is. Om te beoordelen of de belastingplichtige de woning zelf betrekt, gelden dezelfde regels als in artikel 12, § 3.]5 § 3. De in de vorige paragrafen vermelde regels worden niet toegepast op de aldaar bedoelde leningen en contracten wanneer de belastingplichtige in zijn aangifte betreffende het belastbare tijdperk waarin een in § 1, eerste lid, b), tweede streepje, en § 2, eerste lid, 1°, b), tweede streepje, bedoelde lening of een levensverzekeringscontract dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een in § 2, eerste lid, 1°, b), tweede streepje, bedoelde hypothecaire lening, is gesloten, vermeldt dat hij voor die na 1 januari 2005 gesloten leningen of contracten opteert voor de toepassing van de in artikel 104, 9°, bedoelde aftrek. Die keuze is definitief, onherroepelijk en bindend voor de belastingplichtige. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, moeten beide belastingplichtigen dezelfde keuze maken. § 4. De in euro uitgedrukte bedragen bedoeld in de artikelen die in de §§ 1 en 2 zijn opgenomen, worden, naargelang het geval, jaarlijks en gelijktijdig aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast overeenkomstig de artikelen 178 of 518.]2]1 }6 [§ 5. Voor de toepassing van § 2, eerste lid, 2°, worden de bijdragen en premies die zijn betaald in het kader van levensverzekeringscontracten die vóór 1 januari 2009 werden afgesloten en die niet voldoen aan de begunstigingsclausule bedoeld in artikel 1454, zoals het is gewijzigd bij artikel 173 van de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen en artikel 114 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (1), in afwijking van die bepaling, toch in aanmerking genomen voor de aldaar bedoelde belastingvermindering voor zover die contracten beantwoorden aan de begunstigingsclausule zoals die in het genoemde artikel bestond alvorens het werd gewijzigd door de hiervoor vermelde wetten.]6 }1. – Toegevoegd bij art. 411 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 413) }2. – Vervangen bij art. 181 wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 190, lid 2, inleidende zin) }3. – § 1, lid 3, ingevoegd bij art. 6, 1, wet 25 april 2007, B.S., 10 mei 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 7) }4. – § 2, lid 4, ingevoegd bij art. 6, 2, wet 25 april 2007, B.S., 10 mei 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 7) }5. – § 2, lid 5, ingevoegd bij art. 6, 2, wet 25 april 2007, B.S., 10 mei 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 7) }6. – § 5 toegevoegd bij art. 116 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, inwerkingtreding: 29 december 2008 (art. 134, lid 11)
p. 174 W.I.B. 1992 Art. 526/1 en historiek invoegen }1[Art.
526/1. Bijdragen en premies die zijn betaald in
uitvoering van verzekeringscontracten die vóór 1 januari 2009 zijn afgesloten en die dienen voor het wedersamenstellen of waarborgen van een lening die is gesloten om een onroerend goed te verwerven of te behouden en die niet voldoen aan de begunstigingsclausule bedoeld in de
artikelen 145 4 en 145 9 zoals ze zijn gewijzigd door de artikelen 114 en 115 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen, worden toch in aanmerking genomen voor de aldaar bedoelde belastingvermindering voor zover die contracten beantwoorden aan de begunstigingsclausule zoals die in de genoemde artikelen bestond alvorens ze werden gewijzigd door de artikelen 173 en 174 van de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen en de artikelen 114 en 115 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (1).]1 }1. – Ingevoegd bij art. 117 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, inwerkingtreding: 29 december 2008 (art. 134, lid 11)
p. 175 W.I.B. 1992 Art. 530 - 531 volledig vervangen }1
[Art. 530. § 1. Wat de belastingplichtigen die aan de vennootschapsbelasting worden onderworpen }2[of de in artikel 227, 2°, vermelde belastingplichtigen die aan de belasting van niet-inwoners worden onderworpen]2 betreft d i e v a n a f e e n b e p a a ld a a n s l ag ja ar v oo r h e t i n artikel 289quater voorziene belastingkrediet hebben geopteerd, wordt van het totaal van de overgedragen investeringsaftrek op het einde van het voorafgaand aanslagjaar het gedeelte van het totaal dat verband houdt met de op grond van de artikelen 69, § 1, eerste lid, 2°, a) en b), en 70, tweede lid, bepaalde investeringsaftrekken, voor de drie voorafgaande aanslagjaren in mindering gebracht. Het gedeelte dat in het eerste lid in mindering wordt gebracht, wordt omgezet in een overgedragen belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling door dit gedeelte te vermenigvuldigen met het in artikel 289quater, tweede lid, vermelde tarief. Dit belastingkrediet wordt geacht verband te houden met het aanslagjaar voorafgaand aan dit waarvoor werd geopteerd voor het belastingkrediet. In afwijking van artikel 292bis, § 1, tweede en vijfde lid, is dit belastingkrediet niet terugbetaalbaar maar het kan zonder beperking in de tijd worden overgedragen. § 2. Wat dezelfde belastingplichtigen betreft, die, in toepassing van artikel 70, tweede lid, hadden gekozen de investeringsaftrek te spreiden voor vaste activa die worden verkregen of tot stand gebracht gedurende de belastbare tijdperken waarvoor niet werd geopteerd voor het belastingkrediet, is het gespreide belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling dat in plaats van de gespreide investeringsaftrek voor deze vaste activa komt, voor elk aanslagjaar dat verband houdt met een nog te lopen belastbaar tijdperk van de afschrijvingsperiode, gelijk aan de afschrijving die voor het belastbaar tijdperk wordt aangenomen, vermenigvuldigd met het in artikel 70, tweede lid, voorziene percentage en met het in artikel 289quater, tweede lid, voorziene tarief.]1 }1. – Toegevoegd bij art. 131 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 132) }2. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 154 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 155, lid 1). Elke wijziging die vanaf 7 november 2008 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking (art. 155, lid 2)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
71
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 175 — W.I.B. 1992 }1
[Art. 531. De bepalingen van artikel 67, § 4, blijven van toepassing op de voorheen vrijgestelde winst bij toepassing van artikel 67, § 1, 1°, en § 3, zoals die bestonden vóór ze werden opgeheven bij de programmawet (I) van 27 december 2006 }2[en van artikel 67, § 1, 2°, zoals dit bestond vóór het werd opgeheven bij de programmawet (I) van 27 december 2006]2.]1 }1. – Toegevoegd bij art. 31 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 32, lid 1). Elke wijziging die vanaf 17 oktober 2006 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking op de toepassing van de in het eerste lid vermelde bepalingen (art. 32, lid 2) }2. – Aangevuld bij art. 9 wet (I) 24 juli 2008, B.S., 7 augustus 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 10, lid 3)
p. 175 W.I.B. 1992 Art. 532 en historiek toevoegen }1 [Art. 532. De bepalingen van de artikelen 58 en 463bis, § 2, 1°, zoals die bestonden vóór ze werden opgeheven bij de wet van 11 mei 2007 tot aanpassing van de wetgeving inzake de bestrijding van omkoping, blijven van toepassing op de geheime commissielonen die tot de dagelijkse praktijk behoren, indien ze werden betaald of toegekend vóór 8 juni 2007.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 141 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, inwerkingtreding: 8 juni 2007 (art. 142, inleidende zin)
p. 177 K.B./W.I.B. 1992 Art. 1 volledig vervangen
Art. 1. De in artikel 13 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde revalorisatiecoëfficiënt voor kadastrale inkomens wordt per aanslagjaar vastgesteld zoals in de volgende tabel is aangegeven: Aanslagjaar Revalorisatiecoëfficiënt 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 }1 [1994]1 }2 [1995]2 }3[1996]3 }4 [1997]4 }5 [1998]5
72
2,25 2,40 2,50 2,50 2,55 2,60 2,70 2,80 2,88 }1 [2,95]1 }2 2 [3] }3[3]3 }4 [3,05]4 }5 [3,10]5
Aanslagjaar }6
[1999]
Revalorisatiecoëfficiënt
6
}6
[3,12]6
}7[2000]7
}7[3,15]7
[2001]8 [2002]9 }10[2003]10 }11 [2004]11 }12 [2005]12 }13[2006]13 }14 [2007]14 }15 [2008]15 }16[2009]16
}8
}8 }9
[3,19]8 [3,26]9 }10[3,35]10 }11 [3,39]11 }12 [3,45]12 }13[3,50]13 }14 [3,59]14 }15 [3,65]15 }16[3,75]16. }9
}1. – Tabel aangevuld bij: — art. 1 K.B. 22 oktober 1993, B.S., 29 oktober 1993, van toepassing vanaf 1994 }2. — art. 1 K.B. 18 februari 1994, B.S., 26 februari 1994, van toepassing vanaf aj. 1995 }3. — art. 1 K.B. 20 maart 1995, B.S., 13 mei 1995, van toepassing vanaf aj. 1996 }4. — art. 1 K.B. 6 maart 1996, B.S., 19 maart 1996, van toepassing vanaf aj. 1997 (art. 5, § 1) }5. — art. 1 K.B. 26 februari 1997, B.S., 13 maart 1997, van toepassing vanaf aj. 1998 (art. 2) }6. — art. 1 K.B. 17 december 1998, B.S., 26 januari 1999, err., B.S., 5 maart 1999, van toepassing vanaf aj. 1999 (art. 2) }7. — art. 1 K.B. 29 oktober 1999, B.S., 7 december 1999, van toepassing vanaf aj. 2000 (art. 2) }8. — art. 1 K.B. 23 november 2000, B.S., 12 december 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 2) }9. — art. 1 K.B. 4 februari 2002, B.S., 13 februari 2002, van toepassing vanaf aj. 2002 (art. 2) }10. — art. 1 K.B. 23 januari 2003, B.S., 6 februari 2003, van toepassing vanaf aj. 2003 (art. 2) }11. — art. 1 K.B. 30 juli 2003, B.S., 29 augustus 2003, van toepassing vanaf aj. 2004 (art. 2) }12. — art. 1 K.B. 16 juni 2004, B.S., 24 juni 2004, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 2) }13. — art. 1 K.B. 13 juni 2005, B.S., 17 juni 2005, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 2) }14. — art. 1 K.B. 19 mei 2006, B.S., 29 mei 2006, van toepassing voor aj. 2007 (art. 2) }15. — art. 1 K.B. 12 februari 2007, B.S., 19 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 2) }16. — art. 1 K.B. 11 maart 2008, B.S., 18 maart 2008, van toepassing voor het aj. 2009 (art. 2)
p. 178-179 K.B./W.I.B. 1992 Art. 2 volledig vervangen
Art. 2. Om voor de toepassing van artikel 21, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 in aanmerking te komen, moeten de in dat artikel vermelde spaardeposito's aan de volgende vereisten voldoen: 1° }1[de spaardeposito's moeten }1[in euro]1 zijn uitgedrukt;]1 2° van de spaardeposito's kunnen, rechtstreeks of via een zichtrekening, slechts opvragingen worden gedaan voor volgende verrichtingen: a) terugbetaling in specie;
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 179
b) transfer of overschrijving, niet krachtens een doorlopende opdracht uitgevoerd, naar een rekening op naam van de titularis van het spaardeposito; c) transfer naar een spaardeposito bij dezelfde instelling, op naam van de echtgeno(o)t(e) of van een familielid tot en met de tweede graad van de titularis van het spaardeposito; d) betaling van sommen, door de titularis van het spaardeposito verschuldigd in kapitaal, interesten of bijhorigheden wegens leningen of kredieten toegekend door dezelfde instelling of door een inrichting die door dezelfde instelling wordt vertegenwoordigd; e) betaling, aan de instelling-depositaris, van verzekeringspremies en kosten betreffende het spaardeposito, van de prijs voor aankoop van of inschrijving op effecten, van de huur voor een safe en van een bewaarloon voor effecten in open bewaargeving; 3° }2[de opvragingsvoorwaarden dienen te voorzien in de mogelijkheid voor de instelling-depositaris de opvragingen afhankelijk te stellen van een opzeggingstermijn van 5 kalenderdagen wanneer zij }2[1.250 EUR]2}2[...]2 overtreffen en ze te beperken tot }2[2.500 EUR]2 }2 [...]2 per halve maand;]2 4° }3[a) de vergoeding van de spaardeposito's bestaat verplicht maar ook uitsluitend uit: – een basisrente; en – een getrouwheidspremie; b) de basisrente en de getrouwheidspremie worden berekend tegen een rentevoet uitgedrukt op jaarbasis. Zij worden eens per jaar in rekening gebracht. De deposito's brengen een basisrente op ten laatste vanaf de kalenderdag die volgt op de kalenderdag van de storting en brengen geen rente meer op vanaf de kalenderdag van de opvraging. Stortingen en opvragingen op dezelfde kalenderdag worden gecompenseerd voor de berekening van de rente. Aan de titularis van een spaardeposito mag geen debetrente worden gevraagd. De getrouwheidspremie wordt toegekend, ofwel voor de bedragen die gedurende twaalf opeenvolgende maanden op dezelfde rekening ingeschreven bleven, ofwel per kalenderjaar, voor de bedragen die gedurende ten minste 11 opeenvolgende maanden van datzelfde kalenderjaar op dezelfde rekening ingeschreven bleven. De getrouwheidspremie begint te lopen ten laatste vanaf de kalenderdag die volgt op de kalenderdag van de storting. Opvragingen worden aangerekend op de sommen waarvoor de premieverwerving het minst ver gelopen is; c) de basisrentevoet die een instelling voor de ontvangen spaardeposito's toekent, mag het hoogste van de volgende twee percentages niet overschrijden: – 3 pct.; – het percentage voor basisherfinancieringstransacties van de Europese Centrale Bank dat van toepassing is op de tiende van de maand die het lopende kalendersemester voorafgaat. De aangeboden rentevoet van de getrouwheidspremie mag, onverminderd het bepaalde onder littera e) hierna; – niet hoger liggen dan 50 % van de maximale basisrentevoet waarvan sprake in het vorige lid. Indien dit percentage niet gelijk is aan een veelvoud van een tiende percent,
wordt de maximale rentevoet van de getrouwheidspremie op het lagere tiende percent afgerond; – niet lager liggen dan 25 % van de aangeboden basisrentevoet. Indien dit percentage niet gelijk is aan een veelvoud van een tiende percent, wordt de minimale rentevoet van de getrouwheidspremie afgerond op het lagere tiende percent; d) per spaardeposito is, op hetzelfde ogenblik, slechts één basisrentevoet van toepassing; e) de getrouwheidspremie die op een bepaald ogenblik wordt toegekend, is dezelfde voor nieuwe stortingen en voor spaartegoeden waarvoor een nieuwe getrouwheidsperiode begint te lopen. De getrouwheidspremie die van toepassing is op het ogenblik van de storting of bij het begin van een nieuwe getrouwheidsperiode blijft van toepassing voor de volledige getrouwheidsperiode;]3 5° in de publiciteit omtrent de vergoedingsvoorwaarden van de spaardeposito's, mogen de bestanddelen van de vergoeding niet worden opgeteld. Tevens moeten zij afzonderlijk worden vermeld en onmiddellijk gevolgd worden door de vermelding dat ze op jaarbasis worden berekend. }1. – 1° vervangen bij art. 1 K.B. 13 oktober 1997, B.S., 30 oktober 1997, van toepassing op spaardeposito's in Ecu geopend vanaf 30 oktober 1997 (art. 3); gewijzigd bij art. 6, § 24, 1°, K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 9, § 2) }2. – 3° vervangen bij art. 2 K.B. 13 oktober 1997, B.S., 30 oktober 1997, van toepassing op spaardeposito's in Ecu geopend vanaf 30 oktober 1997 (art. 3); gewijzigd bij art. 3 en art. 6, § 24, 2°, K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 9, § 2); gewijzigd bij art. 3 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1); gewijzigd bij art. 37, 6°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 39, lid 2) }3. – 4°, na wijzigingen, vervangen bij art. 1 K.B. 7 december 2008, B.S., 22 december 2008, inwerkingtreding: 1 april 2009 (art. 2, lid 1)
p. 179 K.B./W.I.B. 1992 Afd. III (opschrift) en art. 3 - 5 volledig vervangen
Afdeling III }1[Forfaitaire raming van de kosten die aftrekbaar zijn
van het bruto-inkomen uit verhuring, verpachting, gebruik, concessie van roerende goederen en auteursrechten]1 (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, art. 22, § 3) }1. Opschrift vervangen bij art. 6, 1°, wet 16 juli 2008, B.S., 30 juli 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 7)
Art. 3. Om het netto-inkomen uit verhuring, verpachting, gebruik }1[, concessie van roerende goederen en auteursrechten]1 te bepalen, worden de kosten die zijn gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens forfaitair vastgesteld op 15 pct. van het brutobedrag, wanneer de verkrijger: 1° een rijksinwoner is of enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting of instelling die in België haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer heeft, en die goederen niet voor het uit-
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
73
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 181-184 — K.B./W.I.B. 1992
oefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger worden gebruikt;
p. 181-184
2° een niet-inwoner is als vermeld in artikel 227, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, en gezegde goederen door die niet-inwoner niet voor de beroepswerkzaamheid worden gebruikt die hij in een in België gelegen inrichting uitoefent.
K.B./W.I.B. 1992 Art. 18 volledig vervangen
}1. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 6, 2°, wet 16 juli 2008, B.S., 30 juli 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 7)
Art. 4. Het in artikel 3 vermelde forfait wordt gebracht op: }1 [1° 50 % van de eerste schijf van 10.000 euro en 25 % van de schijf van 10.000 euro tot 20.000 euro indien het auteursrechten betreft;]1 }2
[2°]2 50 pct. wanneer het verhuring betreft van:
a) toneeldecors en -kostuums; b) roerende goederen die gemeubileerde woningen, kamers of appartementen stofferen; ingeval een gezamenlijke huurprijs voor de roerende en onroerende goederen is bedongen, wordt het bruto-bedrag van de belastbare inkomsten van de roerende goederen geacht 2/5 van die huurprijs te bedragen; }3[3°]3 85 pct. wanneer het gaat om:
a) verhuring van partituren, libretto's en ander gelijkwaardige voorwerpen die deel uitmaken van orkestmateriaal voor schouwburgvoorstellingen;
Art. 18. § 1. De anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard en vermeld in de §§ 2 en 3, worden forfaitair geraamd volgens de in die paragrafen bepaalde regels. § 2. Voor de voordelen waarvan de waarde wordt vastgesteld door een sociale of economische reglementering, is de in aanmerking te nemen waarde gelijk aan de door die reglementering vastgestelde waarde. § 3. Bij gebrek aan een dergelijke sociale of economische reglementering, wordt met betrekking tot de hierna vermelde voordelen de in aanmerking te nemen waarde als volgt forfaitair vastgesteld: 1. Renteloze lening of lening tegen verminderde rentevoet: a) Het voordeel wordt berekend op basis van het verschil tussen: – eensdeels, de referentierentevoet die hierna per type van lening }1[...]1 is aangegeven; – anderdeels, de rentevoet aan de ontlener aangerekend, de renteverlaging wegens kinderlast buiten beschouwing gelaten. b) Voor hypothecaire leningen geldt de hierna aangegeven referentierentevoet van het jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten }2[...]2: In aanmerking te nemen referentierentevoet
b) concessie van het recht handelsgrammofoonplaten te persen; }4
c) [concessie van het recht om bioscoopfilms en gelijksoortige audiovisuele werken te distribueren of te vertonen en concessie van het recht om radio- en televisieprogramma's uit te zenden of gelijktijdig en onverkort door te geven.]4
Jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten
Leningen waarvan de terugbetaling door een gemengde levensverzekering is gewaarborgd
Andere leningen
pct.
}1. – 1° ingevoegd bij art. 6, 3°, a), wet 16 juli 2008, B.S., 30 juli 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 7)
1950 en 1951 1952 en 1953
5,75
}2. – 2° (oud 1°) hernummerd bij art. 6, 3°, a), wet 16 juli 2008, B.S., 30 juli 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 7)
1954 tot 1956
5,50
1957
5,75
}3. – 3° (oud 2°) hernummerd bij art. 6, 3°, b), wet 16 juli 2008, B.S., 30 juli 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 7)
5,50
1958
6,00
}4. – 3°, c, vervangen bij art. 1 K.B. 12 augustus 1994, B.S., 10 september 1994, van toepassing vanaf aj. 1992
1959 en 1960
5,50
1961 en 1962
5,75
Art. 5. De normaal ten laste van de verkrijger van de in-
1963
5,25
komsten vallende kosten die, al of niet volgens overeenkomst, door de schuldenaar van de inkomsten zijn gedragen, moeten bij de werkelijk verleende of toegekende sommen worden gevoegd om het brutobedrag te bepalen. In het in }1[artikel 4, 3°, c,]1 vermelde geval worden kosten van kopieën, van onderschriften en van nasynchronisatie van films en van voorfilms, kosten voor vervoer van films naar het buitenland, tolgelden, belasting op roerende verhuring en transferkosten op huurgelden, zomede alle andere gelijkaardige kosten, aan het belastbare brutobedrag toegevoegd ingeval zij door de schuldenaar van de inkomsten zijn gedragen. }1. – Lid 2 gewijzigd bij art. 6, 4°, wet 16 juli 2008, B.S., 30 juli 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 7)
74
1964
5,50
1965 en 1966
6,25
1967
6,50
1968
7,25
1969
7,50
1970
8,00
1971
8,75
1972
7,00
1973
6,75
1974
7,50
1975
9,00
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 181-184 In aanmerking te nemen referentierentevoet
Jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten
Leningen waarvan de terugbetaling door een gemengde levensverzekering is gewaarborgd
Andere leningen
pct. 1976 en 1977
8,75
1978 en 1979
8,50
1980
9,50
1981
12,00
1982
13,50
1983
11,50
1984 (tot 31.5.1984)
11,50
1984 (vanaf 1.6.1984)
10,75
11,75 }3
[9,75]3
1985
9,50
1986
7,50
7,50
1987
7,25
7,25
1988
7,25
7,00
1989
7,25
7,00
1990
9,50
9,25
1991
10,25
10,25
}3
[1992]3
}3
[1993]
3
[1994]
3
[1995]
3
[1996]
3
}3
[1997]
3
}3 }3 }3
}3 }3 }3 }3 }3
}3
[9,25]3 }3
}3
}3
[8,25]3
3
}3
[7,65]3
3
}3
[7,10]3
3
}3
[6,75]3
3
}3
[6,50]3
3
}3
[6,00]3
3
}3
[5,75]3
3
}3
[5,50]3
[8]
[7,25] }3
[7]
[6,50] [6,00]
– op 8 pct., wanneer de terugbetaling ervan gewaarborgd is door een gemengde levensverzekering; – op 9 pct. in de andere gevallen; }9 [3° wat de vanaf 1 januari 1995 toegestane hypothecaire leningen betreft waarin overeenkomstig artikel 9 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet een veranderlijke rentevoet is bedongen: op de referteindex die slaat op de oorspronkelijke rentevoet en die in de vestigingsakte van de lening is vermeld; bij elke latere aanpassing van de rentevoet van de lening is de referentierentevoet gelijk aan de referte-index die volgens de bepalingen van voormelde vestigingsakte voor die aanpassing in aanmerking moet worden genomen.]9 }10 [De lijst van de in het vorige lid vermelde referte-indexen, welke maandelijks door toedoen van de Controledienst der Verzekeringen in het Belgisch Staatsblad werd bekendgemaakt, is opgenomen onder afdeling I van bijlage I.]10 c) Voor niet-hypothecaire leningen met vaste looptijd geldt de referentierentevoet van het jaar waarin de leningsovereenkomst gesloten is en wordt die referentierentevoet vastgesteld: 1° wanneer de leningsovereenkomst gesloten is tijdens de jaren 1981 tot 1984 en een looptijd heeft van meer dan 60 maanden: – ofwel op 60 pct. van het maandelijkse lastenpercentage zoals dit percentage, rekening houdend met het bedrag van de lening, voor het betreffende jaar blijkt uit de tabel van bijlage I van dit besluit; – ofwel op 60 pct. van het reële jaarlijkse lastenpercentage voor het betreffende jaar berekend met de in 2°, tweede gedachtestreep, vermelde formule; 2° wanneer de leningsovereenkomst gesloten is na 31 december 1984: – ofwel op basis van het hierna voor het betreffende jaar aangegeven maandelijks lastenpercentage, waarbij door de vanaf 1 januari 1986 gesloten leningen onderscheid wordt gemaakt tussen de leningen gesloten om de aankoop van een wagen te financieren en de andere:
[1998]
3
}3
[1999]
3
}3
[2000]3
}3[5,75]3
}3[6,50]3
}3
[2001]3
}3[5,60]3
}3[6,10]3
}3
[2002]3
}3[5,75]3
}3[5,60]3
}3
[2003]3
}3[4,85]3
}3[4,80]3
1985
0,62
0,62
}4
[2004]4
}4[4,95]4
}4[4,60]4
1986
0,44
0,49
}5
[2005]5
}5[4,89]5
}5[3,90]5
1987
0,40
0,49
}6
[2006]6
}6[4,94]6
}6[4,30]6
1988
0,38
0,46
}7
[2007]7
}7[5,46]7
}7[4,90]7.
1989
0,38
0,46
1990
0,45
0,54
1991
0,55
0,60
}11[1992]11
}11[0,46]11
}11[0,46]11
}11
[1993]11
}11[0,42]11
}11[0,48]11
}11
[1994]11
}11[0,40]11
}11[0,47]11
}11
[1995]11
}11[0,35]11
}11[0,40]11
}11
[1996]11
}11[0,30]11
}11[0,35]11
}11
[1997]11
}11[0,25]11
}11[0,30]11
}11
[1998]11
}11[0,25]11
}11[0,35]11
[5,75] [5,75]
In afwijking van het vorige lid wordt de in aanmerking te nemen referentierentevoet vastgesteld: 1° wat de in 1980, 1981, 1982 en 1983 en in 1984 tot 31 mei 1984 toegestane hypothecaire leningen betreft: op 9 pct., behalve voor de eerste schijf van }8[37.184,03 EUR]8, vrijgesteld krachtens artikel 41, § 3, van de wet van 31 juli 1984; 2° wat de vanaf 1 juni 1984 tot 31 december 1985 toegestane hypothecaire leningen betreft:
Maandelijks lastenpercentage Jaar waarin de leLeningen om de aanningsovereenkomst koop van een wagen te is gesloten financieren
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Andere leningen
75
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 181-184 — K.B./W.I.B. 1992 Maandelijks lastenpercentage Jaar waarin de leLeningen om de aanningsovereenkomst koop van een wagen te is gesloten financieren
Jaar waarin de ontlener over de geleende bedragen heeft beschikt
Andere leningen
In aanmerking te nemen referentierentevoet pct.
}11
[1999]11
}11
[0,23]11
}11
[0,30]11
}16
[2001]16
}16
[8,60]16
}11
[2000]
11
}11
[0,28]
11
}11
[0,33]
11
}16
16
}16
[8,00]16
[2001]
11
}11
[0,26]
11
}11
[0,32]
11
}16
16
}16
[7,40]16
[2002]
11
}11
[0,26]
11
}11
[0,33]
11
}17
17
}17
[7,60]17
[2003]
11
}11
[0,26]
11
}11
[0,33]
11
}18
18
}18
[8,00]18
[2004]
12
}12
[0,23]
12
}12
[0,30]
12
}19
19
}19
[8,20]19
}13
}13
[0,29]
13
}20
20
}20
[10,40]20.
[0,31]
14
}11 }11 }11 }12 }13
[2005]
13
[0,22]
13
}14
[2006]
14
}14
[0,21]
14
}14
}15
[2007]15
}15
[0,24]15
}15
[0,36]15.
– ofwel op basis van het reële jaarlijks lastenpercentage voor het betreffende jaar berekend met de formule:
i=
p × 24 × n n+1
waarin: i = reëel jaarlijks lastenpercentage p = maandelijks lastenpercentage n = terugbetalingstermijn in maanden. d) Voor niet-hypothecaire leningen zonder welbepaalde looptijd geldt de hierna aangegeven referentierentevoet van het jaar waarin de ontlener over de geleende bedragen heeft beschikt: Jaar waarin de ontlener over de geleende bedragen heeft beschikt
In aanmerking te nemen referentierentevoet pct.
76
1981
11
1982
13
1983
13
1984
13
1985
12
1986
9,75
1987
8,75
1988
8,25
1989
9,50
1990
12,75
1991
12,75
}16[1992]16
}16[12]16
}16
[1993]16
}16[10,50]16
}16
[1994]16
}16[9,25]16
}16
[1995]16
}16[8,25]16
}16
[1996]16
}16[7,25]16
}16
[1997]16
}16[7,00]16
}16
[1998]16
}16[7,25]16
}16
[1999]16
}16[6,75]16
}16
[2000]16
}16[7,9]16
[2002] [2003] [2004] [2005] [2006] [2007]
e) De ontlener wordt geacht het voordeel te verkrijgen: 1° wat de hypothecaire leningen en de niet-hypothecaire leningen met vaste looptijd betreft die periodiek worden afgelost: bij elke aflossing; het voordeel wordt dan telkens berekend op het vóór de aflossing nog terug te betalen kapitaal; 2° wat de in 1° vermelde leningen betreft waarvan het kapitaal ineens wordt terugbetaald op het einde van de looptijd van de lening: bij elke rentevervaldag indien de lening tegen verminderde rentevoet is toegestaan en bij het einde van elke kalendermaand indien de lening renteloos is toegestaan; het voordeel wordt in deze gevallen telkens berekend op het aanvangsbedrag van de lening; 3° wat de niet-hypothecaire leningen zonder vaste looptijd betreft: bij het einde van elke kalendermaand waarin de ontlener over de geleende bedragen heeft beschikt; het voordeel wordt dan per maand berekend volgens de gemiddelde stand van de lening. 2. }21[Kosteloze beschikking over onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen Het voordeel wordt forfaitair vastgesteld op 100/60 of 100/90 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed naargelang het een gebouwd of een ongebouwd onroerend goed betreft. In afwijking van het vorige lid wordt, voor gebouwde onroerende goederen of gedeelten daarvan die ter beschikking worden gesteld door rechtspersonen, het voordeel als volgt vastgesteld: a) indien het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed kleiner is dan of gelijk is aan }22[745 EUR]22: 100/60 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed, vermenigvuldigd met 1,25; b) indien het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed groter is dan }23 [745 EUR]23: 100/60 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed, vermenigvuldigd met 2, }23 [waarbij dat voordeel niet lager mag zijn dan de huurwaarde van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed]23. {24 Nochtans, wanneer het betrekken van een goed wordt opgelegd en de belangrijkheid van dat goed duidelijk de persoonlijke behoeften van de betrekker, rekening houdend met zijn maatschappelijke stand en de samenstelling van zijn gezin, te boven gaat, moet bij de vaststelling van het belastbare voordeel slechts rekening worden gehouden met het kadastrale inkomen van een onroerend goed
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 181-184
dat aan de werkelijke behoeften van de betrekker beantwoordt. {25 Wanneer het een gemeubileerde woning betreft, wordt het overeenkomstig de voorgaande leden vastgestelde voordeel met 2/3 verhoogd. Voor de toepassing van de voorgaande leden wordt, behalve voor de beoordeling van de in het tweede lid vermelde grens van }26[745 EUR]26, het kadastrale inkomen in aanmerking genomen nadat het is geïndexeerd overeenkomstig artikel 518 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.]21 3. Kosteloze beschikking over één enkele kamer Het voordeel (huisvesting, verwarming, verlichting) wordt vastgesteld op }27 [0,74 EUR] 27 per dag of }27 [266,40 EUR]27 per jaar. 4. Kosteloze verstrekking van verwarming en van elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming: a) }28[aan leidinggevend personeel }28[en bedrijfsleiders]28: het voordeel wordt geraamd op: – verwarming: }29[1.180 EUR]29; – elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming: }30[590 EUR]30 per jaar.]28 b) aan andere verkrijgers: het in aanmerking te nemen voordeel wordt vastgesteld op: – verwarming: }31[590 EUR]31 per jaar; – elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming: }32[295 EUR]32 per jaar. 5. Kosteloze beschikking over dienstboden, huispersoneel, hoveniers, chauffeurs, enz. Het jaarlijkse voordeel wordt geraamd op }33 [5.950 EUR]33 per werkman, dienstmeisje, werkster, enz., die voltijds tewerkgesteld zijn. 6. Voordelen verkregen door huispersoneel De waarde van de voordelen wordt als volgt vastgesteld: }34 [Aard van de voordelen Per dag Per jaar Eerste maaltijd (ontbijt) Tweede maaltijd (hoofdmaaltijd) Derde maaltijd (avondmaal) Huisvesting, verwarming, verlichting Totaal
0,55 EUR 1,09 EUR
198,00 EUR 392,40 EUR
0,84 EUR
302,40 EUR
0,74 EUR
266,40 EUR
3,22 EUR 1.159,20 EUR]34
De forfaitaire raming van de huisvesting, verwarming, verlichting geldt evenwel slechts voor het huispersoneel dat over één enkele kamer beschikt. Wanneer de belanghebbenden het genot hebben van verscheidene woonvertrekken, wordt het voordeel vastgesteld zoals bepaald sub 2 en 4. 7. Kosteloze verstrekking van voeding aan zeelieden en aan bouwvakarbeiders wegens de verwijdering van de werf Het voordeel wordt forfaitair op }35[2,48 EUR]35 per dag effectieve vaart of per effectieve werkdag geraamd. 8. Kosteloze verstrekking van sociale maaltijden Voor de maaltijden die kosteloos worden verstrekt, dienen de sub 6 vermelde bedragen als grondslag voor de raming van de voordelen. 9. }36[Persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig
Het voordeel is gelijk aan het aantal voor persoonlijk gebruik afgelegde kilometers vermenigvuldigd met het voordeel }37[in euro]37 per afgelegde kilometer dat, rekening houdend met de belastbare kracht van het voertuig inzake verkeersbelasting, aangegeven is in de tabel opgenomen onder afdeling III van bijlage I. Voor de vaststelling van het voordeel mag het aantal kilometers voor een jaar evenwel niet lager zijn dan 5.000.]36 }38 [De basisbedragen vermeld in kolom 2 van de tabel opgenomen onder afdeling III van bijlage I worden gekoppeld aan de spilindex 99,14. De geïndexeerde bedragen zullen van toepassing zijn vanaf 1 januari van het jaar volgend op dat waarin de spilindex is overschreden.]38 }39 [Het geïndexeerde bedrag wordt }39[afgerond tot het hogere of lagere tienduizendste euro naargelang het cijfer van de honderdduizendste euro al of niet 5 bereikt]39.]39 }40 [10. Persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gestelde PC of internetaansluiting Het voordeel wordt forfaitair vastgesteld op: – 180 EUR per jaar voor een kosteloos ter beschikking gestelde PC; – 60 EUR per jaar voor de internetaansluiting en het internetabonnement.]40 § 4. In de gevallen als vermeld in § 3, punten 2 tot }41[10]41, en wanneer het voordeel niet kosteloos wordt toegestaan, is het in aanmerking te nemen voordeel datgene dat overeenkomstig § 3, punten 2 tot }41 [10]41, is vastgesteld verminderd met de bijdrage van de verkrijger van dat voordeel. }1. – § 3, punt 1, a, streepje 1, gewijzigd bij art. 2, 1°, K.B. 6 maart 1996, B.S., 19 maart 1996, van toepassing op de vanaf 1 januari 1995 toegekende voordelen van alle aard (art. 5, § 2) }2. – § 3, punt 1, b, inleidende zin, gewijzigd bij art. 2, 2°, K.B. 6 maart 1996, B.S., 19 maart 1996, van toepassing op de vanaf 1 januari 1995 toegekende voordelen van alle aard (art. 5, § 2) }3. – § 3, punt 1, b), lid 1, tabel, aangevuld bij art. 2, 1°, K.B. 22 oktober 1993, B.S., 29 oktober 1993, van toepassing op de vanaf 1 januari 1992 toegekende voordelen; aangevuld bij art. 2, 1°-2°, K.B. 18 februari 1994, B.S., 26 februari 1994, van toepassing op de vanaf 1 januari 1993 toegekende voordelen van alle aard; aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 7 maart 1995, B.S., 16 maart 1995, van toepassing op de vanaf 1 januari 1994 toegekende voordelen van alle aard; aangevuld bij art. 2, 3°, K.B. 6 maart 1996, B.S., 19 maart 1996, van toepassing op de vanaf 1 januari 1995 toegekende voordelen van alle aard (art. 5, § 2); aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 17 maart 1997, B.S., 27 maart 1997, van toepassing op de vanaf 1 januari 1996 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 2 juni 1998, B.S., 20 juni 1998, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 21 april 1999, B.S., 7 mei 1999, van toepassing op de vanaf 1 januari 1998 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 25 april 2000, B.S., 9 mei 2000, van toepassing op de vanaf 1 januari 1999 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 16 maart 2001, B.S., 10 april 2001, van toepassing op de vanaf 1 januari 2000 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 8 maart 2002, B.S., 19 maart 2002, van toepassing op de vanaf 1 januari 2001 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 21 februari 2003, B.S., 6 maart 2003, van toepassing op de vanaf 1 januari 2002 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 19 februari 2004, B.S., 27 februari 2004, van toepassing op de vanaf 1 januari 2003 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }4. – § 3, punt 1, b), lid 1, tabel, aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 16 februari 2005, B.S., 24 februari 2005, van toepassing op de vanaf 1 januari 2004 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }5. – § 3, punt 1, b), lid 1, tabel, aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 17 maart 2006, B.S., 24 maart 2006, van toepassing op de vanaf 1 januari 2005 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }6. – § 3, punt 1, b), lid 1, tabel, aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 13 februari 2007, B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de vanaf 1 januari 2006 toegekende voordelen van alle aard (art. 3)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
77
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 181-184 — K.B./W.I.B. 1992 }7. – § 3, punt 1, b), lid 1, tabel, aangevuld bij art. 1, 1°, K.B. 25 februari 2008, B.S., 29 februari 2008, van toepassing op de vanaf 1 januari 2007 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }8. – § 3, punt 1, b, lid 2, 1°, gewijzigd bij art. 2 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1) }9. – § 3, punt 1, b, lid 2, 3°, ingevoegd bij art. 2, 4°, K.B. 6 maart 1996, B.S., 19 maart 1996, van toepassing op de vanaf 1 januari 1995 toegekende voordelen van alle aard (art. 5, § 2) }10. – § 3, punt 1, b, lid 3, ingevoegd bij art. 2, 5°, K.B. 6 maart 1996, B.S., 19 maart 1996, van toepassing op de vanaf 1 januari 1995 toegekende voordelen van alle aard (art. 5, § 2) }11. – § 3, punt 1, c), 2°, eerste streepje, tabel, aangevuld bij art. 2, 2°, K.B. 22 oktober 1993, B.S., 29 oktober 1993, van toepassing op de vanaf 1 januari 1992 toegekende voordelen; aangevuld bij art. 2, 3°, K.B. 18 februari 1994, B.S., 26 februari 1994, van toepassing op de vanaf 1 januari 1993 toegekende voordelen van alle aard; aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 7 maart 1995, B.S., 16 maart 1995, van toepassing op de vanaf 1 januari 1994 toegekende voordelen van alle aard; aangevuld bij art. 2, 6°, K.B. 6 maart 1996, B.S., 19 maart 1996, van toepassing op de vanaf 1 januari 1995 toegekende voordelen van alle aard (art. 5, § 2); aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 17 maart 1997, B.S., 27 maart 1997, van toepassing op de vanaf 1 januari 1996 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 2 juni 1998, B.S., 20 juni 1998, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 21 april 1999, B.S., 7 mei 1999, van toepassing op de vanaf 1 januari 1998 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 25 april 2000, B.S., 9 mei 2000, van toepassing op de vanaf 1 januari 1999 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 16 maart 2001, B.S., 10 april 2001, van toepassing op de vanaf 1 januari 2000 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 8 maart 2002, B.S., 19 maart 2002, van toepassing op de vanaf 1 januari 2001 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 21 februari 2003, B.S., 6 maart 2003, van toepassing op de vanaf 1 januari 2002 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 19 februari 2004, B.S., 27 februari 2004, van toepassing op de vanaf 1 januari 2003 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }12. – § 3, punt 1, c), 2°, eerste streepje, tabel, aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 16 februari 2005, B.S., 24 februari 2005, van toepassing op de vanaf 1 januari 2004 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }13. – § 3, punt 1, c), 2°, eerste streepje, tabel, aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 17 maart 2006, B.S., 24 maart 2006, van toepassing op de vanaf 1 januari 2005 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }14. – § 3, punt 1, c), 2°, eerste streepje, tabel, aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 13 februari 2007, B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de vanaf 1 januari 2006 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }15. – § 3, punt 1, c), 2°, eerste streepje, tabel, aangevuld bij art. 1, 2°, K.B. 25 februari 2008, B.S., 29 februari 2008, van toepassing op de vanaf 1 januari 2007 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }16. – § 3, punt 1, d), tabel, aangevuld bij art. 2, 3°, K.B. 22 oktober 1993, B.S., 29 oktober 1993, van toepassing op de vanaf 1 januari 1992 toegekende voordelen; aangevuld bij art. 2, 4°, K.B. 18 februari 1994, B.S., 26 februari 1994, van toepassing op de vanaf 1 januari 1993 toegekende voordelen van alle aard; aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 7 maart 1995, B.S., 16 maart 1995, van toepassing op de vanaf 1 januari 1994 toegekende voordelen van alle aard; aangevuld bij art. 2, 7°, K.B. 6 maart 1996, B.S., 19 maart 1996, van toepassing op de vanaf 1 januari 1995 toegekende voordelen van alle aard (art. 5, § 2); aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 17 maart 1997, B.S., 27 maart 1997, van toepassing op de vanaf 1 januari 1996 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 2 juni 1998, B.S., 20 juni 1998, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 21 april 1999, B.S., 7 mei 1999, van toepassing op de vanaf 1 januari 1998 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 25 april 2000, B.S., 9 mei 2000, van toepassing op de vanaf 1 januari 1999 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 16 maart 2001, B.S., 10 april 2001, van toepassing op de vanaf 1 januari 2000 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 8 maart 2002, B.S., 19 maart 2002, van toepassing op de vanaf 1 januari 2001 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 21 februari 2003, B.S., 6 maart 2003, van toepassing op de vanaf 1 januari 2002 toegekende voordelen van alle aard (art. 3); aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 19 februari 2004, B.S., 27 februari 2004, van toepassing op de vanaf 1 januari 2003 toegekende voordelen van alle aard (art. 3)
78
}17. – § 3, punt 1, d), tabel, aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 16 februari 2005, B.S., 24 februari 2005, van toepassing op de vanaf 1 januari 2004 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }18. – § 3, punt 1, d), tabel, aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 17 maart 2006, B.S., 24 maart 2006, van toepassing op de vanaf 1 januari 2005 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }19. – § 3, punt 1, d), tabel, aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 13 februari 2007, B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de vanaf 1 januari 2006 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }20. – § 3, punt 1, d), tabel, aangevuld bij art. 1, 3°, K.B. 25 februari 2008, B.S., 29 februari 2008, van toepassing op de vanaf 1 januari 2007 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) }21. – § 3, punt 2, vervangen bij art. 2, 5°, K.B. 18 februari 1994, B.S., 26 februari 1994, van toepassing op de vanaf 1 januari 1994 toegekende voordelen van alle aard }22. – § 3, punt 2, lid 2, a), gewijzigd bij art. 1 K.B. 5 april 1995, B.S., 13 mei 1995, van toepassing op de vanaf 1 januari 1994 toegekende voordelen van alle aard; wijziging vernietigd bij arrest R.v.St. nr. 77.164, 24 november 1998, B.S., 11 maart 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1) }23. – § 3, punt 2, lid 2, b), vervangen bij art. 1 K.B. 5 april 1995, B.S., 13 mei 1995, van toepassing op de vanaf 1 januari 1994 toegekende voordelen van alle aard; vervanging vernietigd bij arrest R.v.St. nr. 77.164, 24 november 1998, B.S., 11 maart 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1) }24. – § 3, punt 2, lid 2, b), woorden «waarbij dat voordeel niet lager mag zijn dan de huurwaarde van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed» vernietigd bij arrest R.v.St. nr. 58.169, 16 februari 1996, B.S., 7 mei 1996 }25. – § 3, punt 2, lid 3, gewijzigd bij art. 1 K.B. 5 april 1995, B.S., 13 mei 1995, van toepassing op de vanaf 1 januari 1994 toegekende voordelen van alle aard; wijziging vernietigd bij arrest R.v.St. nr. 77.164, 24 november 1998, B.S., 11 maart 1999 }26. – § 3, punt 2, lid 5, gewijzigd bij art. 2 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1) }27. – § 3, punt 3, gewijzigd bij art. 2 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1) }28. – § 3, punt 4, a), vervangen bij art. 2, 6°, K.B. 18 februari 1994, B.S., 26 februari 1994, van toepassing op de vanaf 1 januari 1993 toegekende voordelen van alle aard; gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 mei 1997, B.S., 10 juni 1997, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende voordelen van alle aard (art. 15, lid 1) }29. – § 3, punt 4, a), eerste streepje, gewijzigd bij art. 2 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1) }30. – § 3, punt 4, a), tweede streepje, gewijzigd bij art. 2 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1) }31. – § 3, punt 4, b), eerste streepje, gewijzigd bij art. 2 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1) }32. – § 3, punt 4, b), tweede streepje, gewijzigd bij art. 2 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1) }33. – § 3, punt 5, gewijzigd bij art. 2 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1) }34. – § 3, punt 6, lid 1, tabel, gewijzigd bij art. 4 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1) }35. – § 3, punt 7, gewijzigd bij art. 2 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1) }36. – § 3, punt 9, na wijzigingen, vervangen bij art. 1 K.B. 7 december 1998, B.S., 23 december 1998, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende voordelen van alle aard (art. 5, lid 1) }37. – § 3, punt 9, lid 1, gewijzigd bij art. 5 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 39, lid 1) }38. – § 3, punt 9, lid 3, ingevoegd bij art. 3 K.B. 7 december 1998, B.S., 23 december 1998, van toepassing op de vanaf 1 januari 1998 toegekende voordelen (art. 5, lid 2)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 189-190 }39. – § 3, punt 9, lid 4, ingevoegd bij art. 3 K.B. 7 december 1998, B.S., 23 december 1998, van toepassing op de vanaf 1 januari 1998 toegekende voordelen (art. 5, lid 2); gewijzigd bij art. 5, 1°, K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 9, § 1) }40. – § 3, punt 10, ingevoegd bij art. 1 K.B. 25 maart 2003, B.S., 4 april 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 3) }41. – § 4 gewijzigd bij art. 1 K.B. 11 december 2006, B.S., 18 december 2006
p. 187 K.B./W.I.B. 1992 Art. 22 volledig vervangen
Art. 22. § 1. Uit de winst van het krachtens artikel 360 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bepaalde belastbare tijdperk worden de bij het verstrijken van dat tijdperk geboekte waardeverminderingen gesloten, }1[...]1 onder de voorwaarden die hierna volgen: 1° de verliezen, ter bestrijding waarvan die waardeverminderingen bestemd zijn, moeten uiteraard als beroepsverliezen aftrekbaar zijn en uitsluitend betrekking hebben op niet in obligaties of andere gelijkaardige effecten op naam of aan toonder }2[of gedematerialiseerde effecten]2 verdeelde vorderingen; 2° die verliezen moeten scherp omschreven zijn en de waarschijnlijkheid ervan moet voor iedere vordering blijken uit bijzondere tijdens het belastbare tijdperk voorgekomen en op het einde daarvan nog bestaande omstandigheden, en niet uit een louter algemeen risico; 3° de waardeverminderingen moeten geboekt zijn bij de afsluiting van de boekhouding van het belastbare tijdperk en hun bedrag moet in één of meer afzonderlijke rekeningen voorkomen; 4° het bij het verstrijken van enig belastbaar tijdperk overblijvend totaal van de vrijgestelde waardeverminderingen, moet per onderwerp verantwoord en uiteengezet worden in een staat waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde wordt vastgesteld; die staat moet worden ingediend binnen de termijn die gesteld is voor het overleggen van de aangifte in de inkomstenbelastingen over het belastbare tijdperk en bij die aangifte worden gevoegd; 5° }3[...]3 6° }4[...]4 § 2. }5[...]5 § 3. }6[...]6 }1. – § 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 december 1995, B.S., 28 december 1995, inwerkingtreding: aj. 1996 }2. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 3 K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1) }3. – § 1, 5°, opgeheven bij art. 1 K.B. 20 december 1995, B.S., 28 december 1995, inwerkingtreding: aj. 1996 }4. – § 1, 6°, opgeheven bij art. 1 K.B. 20 december 1995, B.S., 28 december 1995, inwerkingtreding: aj. 1996 }5. – § 2 opgeheven bij art. 1 K.B. 20 december 1995, B.S., 28 december 1995, inwerkingtreding: aj. 1996 }6. – § 3 opgeheven bij art. 1 K.B. 20 december 1995, B.S., 28 december 1995, inwerkingtreding: aj. 1996
p. 189-190 K.B./W.I.B. 1992 Art. 35 volledig vervangen
Art. 35. § 1. }1[De werkgeversbijdragen en -premies bedoeld in artikel 52, 3°, b, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 mogen als beroepskosten worden afgetrokken onder de volgende voorwaarden: 1° }2[die werkgeversbijdragen en -premies moeten worden gestort aan een verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorziening met maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte of aan een binnen de Europese Economische Ruimte gevestigde inrichting van een dergelijke onderneming of instelling met maatschappelijke zetel of voornaamste inrichting buiten de Europese Economische Ruimte;]2 2° die bijdragen en premies moeten betaald worden ter uitvoering van: – ofwel een reglement van groepsverzekering dat beantwoordt aan de voorwaarden gesteld door de reglementering betreffende de controle van zulke reglementen; – ofwel een verzekeringscontract betreffende de toekenning van extra-wettelijke voordelen aan werknemers bedoeld bij de reglementering inzake het rust- en overlevingspensioen der werknemers; – ofwel het reglement van een pensioenfonds opgericht ten bate van het personeel van de onderneming en ingeschreven op de Controledienst voor de Verzekeringen of erkend bij koninklijk besluit; – ofwel een aanvullende pensioentoezegging die beantwoordt aan de voorwaarden die zijn gesteld door de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid; – ofwel een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid; 3° de persoonlijke bijdragen en premies vermeld in artikel 1451, 1°, van hetzelfde Wetboek, die door de werkgever op de bezoldigingen van de werknemer zijn ingehouden, moeten jaarlijks worden ingeschreven op de individuele loonfiches vermeld }3[in artikel 92, § 1,]3 onder een afzonderlijke rubriek, met vermelding van de naam en het adres van de onderneming of instelling waaraan ze zijn gestort; 4° }4[...]4 5° de overdraagbaarheidscoëfficiënt van de toekenningen waarin de reglementen van groepsverzekering, de verzekeringscontracten, de pensioenreglementen, de aanvullende pensioentoezeggingen en de solidariteitstoezeggingen voorzien ten gunste van de langstlevende echtgenoot, mag niet meer bedragen dan 80 pct.]1 § 2. }5[De werkgeversbijdragen en -premies vermeld in § 1 mogen slechts als beroepskosten worden afgetrokken tijdens de normale duur van de beroepswerkzaamheid van elke werknemer en voor zover per werknemer die bijdragen en premies, verhoogd met de persoonlijke bijdragen
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
79
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 189-190 — K.B./W.I.B. 1992
en premies genoemd in artikel 1451, 1°, van hetzelfde Wetboek: 1° jaarlijks niet hoger zijn dan de bedragen die verschuldigd zijn krachtens het reglement van groepsverzekering, het verzekeringscontract, het pensioenreglement, de aanvullende pensioentoezegging of de solidariteitstoezegging en die, wat de collectieve toezeggingen betreft, op eenzelfde en niet discriminerende wijze voor het gehele personeel van de onderneming of voor een bijzondere categorie van dat personeel toegankelijk zijn; 2° recht geven op toekenningen, winstdeelnemingen inbegrepen, waarvan het bedrag, in jaarlijkse lijfrente of omgezet in jaarlijkse lijfrente, verhoogd met het wettelijk pensioen, niet hoger is dan 80 pct. van de normale jaarlijkse brutobezoldiging van de werknemer tijdens het betreffende jaar, vermenigvuldigd met een breuk met als teller het in de onderneming werkelijk gepresteerde en het er nog te presteren aantal jaren van de normale duur van de beroepswerkzaamheid en als noemer het aantal jaren van de normale duur van de beroepswerkzaamheid.]5 }6[§ 3.]6}7[Voor werknemers die bij de onderneming een onvolledige loopbaan hebben, mag in de teller van de in § 2, 2°, bedoelde breuk rekening gehouden worden met een langere duur van beroepswerkzaamheid dan die welke zij bij de onderneming zullen vervullen, op voorwaarde dat de in § 2, 2°, bedoelde toekenningen slaan op maximaal 10 jaar van een vroeger werkelijk uitgeoefende beroepswerkzaamheid of op maximaal 5 jaar van een tot de normale pensioenleeftijd nog uit te oefenen beroepswerkzaamheid en dat het aldus in aanmerking genomen totaal aantal jaren het aantal jaren van de normale duur van hun beroepswerkzaamheid niet overtreft. In een dergelijk geval moeten de in § 1, 2°, bedoelde reglementen, contracten, aanvullende pensioentoezeggingen en solidariteitstoezeggingen bovendien uitdrukkelijk vermelden onder welke voorwaarden dergelijke bijdragen en premies worden toegekend.]7 Om na te gaan of deze begrenzing in acht genomen is, moeten toekenningen in kapitaal in rente worden omgezet met de gegevens van de volgende tabel, zo nodig aangepast om rekening te houden met de overdraagbaarheid }8 [of de indexering van de uitgestelde rente binnen de grens van 2 pct. per jaar te rekenen vanaf hun aanvang.]8 Tabel die, zonder rekening te houden met overdraagbaarheid of indexering van de rente, voor onderscheiden leeftijden bij aanvang van de rente, het nodig geachte kapitaal vermeldt voor een per twaalfden na vervallen termijn betaalbare rente van 1 euro:
Leeftijd bij de aanvang van de rente 40 jaar en minder 41 jaar 42 jaar 43 jaar 44 jaar 45 jaar 46 jaar 47 jaar
80
Kapitaal in }9[euro]9 nodig voor een jaarrente van 1 }9[euro]9 17,7063 17,5247 17,3371 17,1434 16,9436 16,7376 16,5254 16,3069
Leeftijd bij de aanvang van de rente 48 jaar 49 jaar 50 jaar 51 jaar 52 jaar 53 jaar 54 jaar 55 jaar 56 jaar 57 jaar 58 jaar 59 jaar 60 jaar 61 jaar 62 jaar 63 jaar 64 jaar 65 jaar en meer
Kapitaal in }9[euro]9 nodig voor een jaarrente van 1 }9[euro]9 16,0821 15,8510 15,6137 15,3701 15,1203 14,8644 14,6025 14,3347 14,0612 13,7820 13,4974 13,2077 12,9130 12,6137 12,3100 12,0023 11,6908 11,3761.
}10 [De toekenningen die overeenkomen met de reeds gepresteerde dienstjaren, zoals bepaald in § 2, 2°, kunnen worden gefinancierd onder de vorm van één of meerdere bijdragen of premies. Toekenningen die slaan op maximaal 5 jaar van een tot de normale pensioenleeftijd nog uit te oefenen beroepswerkzaamheid kunnen eveneens worden gefinancierd onder de vorm van één of meerdere bijdragen of premies.]10 }11 [§ 4.]11}11[De in § 2, 2°, bepaalde grens geldt niet voor bijdragen of premies die gestort zijn om een verhoging toe te staan van de lopende renten, zonder dat die verhoging meer bedraagt dan die welke wordt verkregen door de renten te indexeren overeenkomstig de regeling die geldt voor de indexering van de pensioenen van de overheidssector.]11 }12[§ 5. }13[De verzekeringsondernemingen, de voorzorgsinstellingen of de instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen]13 leveren op basis van de door de belastingplichtige meegedeelde gegevens een attest af bij de onderschrijving en bij elke wijziging van de in § 1, 2° vermelde contracten waaruit blijkt dat de wettelijke en extrawettelijke uitkeringen naar aanleiding van de pensionering, uitgedrukt in jaarlijkse renten en berekend naar de normale duur van een beroepswerkzaamheid, overeenkomstig artikel 59 van hetzelfde Wetboek, niet meer bedragen dan 80 pct. van de laatste normale bruto jaarbezoldiging. Verder leveren de in het eerste lid bedoelde ondernemingen en instellingen tevens een attest af telkens wanneer de hiervoor bedoelde begrenzing tot 80 pct. wordt overschreden. Het model van het in het eerste en tweede lid bedoelde attest wordt door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde vastgesteld.]12 }14[§ 6. De werkgever levert uiterlijk op 31 maart van het jaar volgend op het jaar waarin de in § 2, 1°, vermelde
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 195
contracten, reglementen of toezeggingen in werking treden, een informatiefiche af waarvan het model is vastgelegd door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde. Die informatiefiche bevat alle gegevens met betrekking tot de in § 1, 2°, vermelde aanvullende pensioenstelsels die aanleiding geven tot een fiscale aftrek of belastingvermindering in de zin van de artikelen 52, 3°, b, 59, 60, 1451, 1° en 1453 van hetzelfde Wetboek.]14 }1. – § 1 vervangen bij art. 2, 1°, K.B. 1 maart 2005, B.S., 9 maart 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 5) }2. – § 1, 1°, vervangen bij art. 1, 1°, K.B. 7 december 2008, B.S., 12 december 2008, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 2, lid 1) }3. – § 1, 3°, gewijzigd bij art. 1, 2°, K.B. 7 december 2008, B.S., 12 december 2008, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 2, lid 2) }4. – § 1, 4°, opgeheven bij art. 1, 3°, K.B. 7 december 2008, B.S., 12 december 2008, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 2, lid 1) }5. – § 2 vervangen bij art. 2, 2°, K.B. 1 maart 2005, B.S., 9 maart 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 5) }6. – § 3 hernummerd bij art. 2, 2°, inleidende zin, K.B. 1 maart 2005, B.S., 9 maart 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 5) }7. – § 3, lid 1, ingevoegd bij art. 2, 3°, A, K.B. 1 maart 2005, B.S., 9 maart 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 5) }8. – § 3, lid 2, gewijzigd bij art. 2, 3°, B, K.B. 1 maart 2005, B.S., 9 maart 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 5) }9. – § 3, lid 3, tabel, gewijzigd bij art. 5, 2°, K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 9, § 1) }10. – § 3, lid 4, ingevoegd bij art. 2, 3°, C, K.B. 1 maart 2005, B.S., 9 maart 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 5) }11. – § 4 hernummerd en vervangen bij art. 2, 4°, K.B. 1 maart 2005, B.S., 9 maart 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 5) }12. – § 5 toegevoegd bij art. 2, 5°, K.B. 1 maart 2005, B.S., 9 maart 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 5) }13. – § 5, lid 1, gewijzigd bij art. 1, 4°, K.B. 7 december 2008, B.S., 12 december 2008, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 2, lid 1) }14. – § 6 toegevoegd bij art. 2, 5°, K.B. 1 maart 2005, B.S., 9 maart 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 5)
p. 195 K.B./W.I.B. 1992 Art. 491 volledig vervangen
[Art. 491. }2[§ 1. De in artikel 69, § 1, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 bedoelde materiële vaste activa betreffen: 1° materieel dat de toegang tot beroepslokalen door misdadigers verhindert of vertraagt of hun vlucht na het plegen van een strafbaar feit vertraagt, namelijk: a) materieel dat inbraken, inzonderheid met een ramvoertuig, of pogingen daartoe, verhindert of vertraagt; b) materieel en systemen die een toegangscontrole tot het beroepslokaal toelaten; c) materieel dat de toegang of de vlucht van voertuigen uit een parking vertraagt; d) specifiek inbraakwerend glas; e) specifiek inbraakwerende rolluiken; f) beveiligingssystemen voor deuren, ramen, luiken, garagepoorten, lichtkoepels, dakvensters, keldergaten en hekken zoals veiligheidssloten, slotbeveiligingssystemen, grendelbeveilingssystemen en kierstandhouders; g) gepantserde deuren.
}1
Indien het een bouwwerf betreft, moet tevens rekening worden gehouden met hekkens voor werfafsluiting; 2° materieel dat de diefstal van goederen uit de beroepslokalen voorkomt of detecteert, namelijk: a) materieel voor het uitrusten van roerende goederen tegen diefstal; b) materieel voor detectie van diefstal van goederen; c) kluizen met inbraakvertragend slot. Indien het een bouwwerf betreft, moet tevens rekening worden gehouden met het volgende materieel: sloten en andere beveiligingssystemen van het materieel of materiaal aanwezig op de bouwwerf; 3° materieel dat de diefstal van giraal of chartaal geld of waardepapieren waarvoor geen wettelijk verzet mogelijk is in de beroepslokalen vertraagt of voorkomt, namelijk: a) kluizen uitgerust met een inbraakvertragend slot; b) kassa's met beschermkap of anti-diefstal kassa's; c) neutralisatiesystemen van waarden zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 april 2003 houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 22 mei en 6 december 2005; 4° materieel dat de inbraak of geweldsuitoefening in de beroepslokalen detecteert, verifieert of registreert, namelijk: a) alarmsystemen ter beveiliging van goederen of ter bescherming van personen en aan het alarmsysteem verbonden componenten, zoals bedoeld in artikel 1, § 4, van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid in zoverre de alarmopvolging geschiedt door een krachtens dezelfde wet vergunde alarmcentrale; b) camerasystemen uitgerust met registratiesysteem en camerasystemen die zijn uitgerust om beelden door te sturen naar een krachtens de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, vergunde alarmcentrale; c) volgsystemen, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 17 mei 2002 tot regeling van de methodes van bewakingscentrales die volgsystemen gebruiken, in zoverre de opvolging na vermissing geschiedt door een daarvoor krachtens de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, vergunde alarmcentrale. § 2. De dienstverrichtingen betreffende de in § 1 vermelde materiële vaste activa moeten worden uitgevoerd door een persoon die, op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst voor de uit te voeren werken, overeenkomstig artikel 401 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 geregistreerd is als aannemer. Bovendien moeten, wat alarmsystemen en aan het alarmsysteem verbonden componenten betreft, de dienstverrichtingen betreffende de materiële vaste activa vermeld in § 1, 4°, a, worden uitgevoerd door een overeenkomstig de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid erkende beveiligingsonderneming. § 3. De aannemer of onderneming bedoeld in § 2 garandeert de conformiteit van het materieel op basis van de elementen die voorkomen in bijlage IIquater.
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
81
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 208 — K.B./W.I.B. 1992
Ten dien einde moet de door de geregistreerde aannemer of erkende onderneming uitgereikte factuur, of de bijlage ervan: a) het adres vermelden van het beroepslokaal of de werf waar de werken worden uitgevoerd; b) de volgende formule bevatten:
p. 208 K.B./W.I.B. 1992 Afd. XXVsepties (opschrift) volledig vervangen
}1
«Verklaring met toepassing van art. 491 van het K.B./ W.I.B. 92 betreffende de investeringsaftrek bedoeld in artikel 69, § 1, 1ste lid, 3°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992: Ik, ondergetekende ........, bevestig dat: – (per maatregel de vermeldingen overnemen die worden opgelegd door bijlage IIquater van het K.B./W.I.B. 92)
[Afdeling XXVsepties Vermindering voor energiebesparende uitgaven }2[en voor passiefhuizen]2 (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 14524)]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 1 K.B. 20 december 2002, B.S., 28 december 2002, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 2, lid 1) }2. Opschrift aangevuld bij art. 1 K.B. 19 december 2007, B.S., 27 december 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 3)
– ...
p. 209
... (datum) ... (naam)
K.B./W.I.B. 1992 Art. 6311bis en historiek invoegen
... (handtekening).» § 4. De belastingplichtige die de investeringsaftrek bedoeld in artikel 69, § 1, eerste lid, 3°, van het voornoemd Wetboek vraagt, moet ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financiën houden: – de facturen over de investeringen in de materiële vaste activa bedoeld in § 1; – het betalingsbewijs van de bedragen die voorkomen op die facturen. Wat de alarmsystemen en aan het alarmsysteem verbonden componenten bedoeld in § 1, 4°, a, en wat de nadiefstalsystemen bedoeld in § 1, 4°, c, betreft, moet de belastingplichtige, naast de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, het bewijs van schriftelijke overeenkomst met een vergunde alarmcentrale bedoeld in en krachtens de wet van 10 april 1990 op de private en de bijzondere veiligheid ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financiën houden. Wat de camerasystemen bedoeld in § 1, 4°, b, betreft, moet de belastingplichtige naast de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, het origineel of een kopie van het attest dat bewijst dat het systeem werd aangegeven bij de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals bedoeld door de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financiën houden.]2]1
6311bis. § 1 . V o o r d e t o e p a s s i n g v a n artikel 14524, § 2, vierde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden voor }2[de kalenderjaren 2007 en 2008]2 de volgende instellingen erkend: – «VZW Passiefhuis-Platform»; – «Plate-forme Maison Passive ASBL». De «kwaliteitsverklaring passiefhuis» en de «déclaration de qualité de maison passive» die gedurende }3[de kalenderjaren 2007 en 2008]3 worden uitgereikt door de hoger vermelde instellingen, gelden als certificaat bedoeld in artikel 14524, § 2, vierde lid, van hetzelfde Wetboek. § 2. }4[De in § 1, eerste lid, erkende instellingen bezorgen aan de administratie die bevoegd is voor de vestiging van de inkomstenbelastingen binnen de twee maanden na het einde van het kalenderjaar waarin de certificaten als bedoeld in § 1, tweede lid, werden uitgereikt, een afschrift van de voormelde certificaten, evenals een lijst van de namen en adressen van de belastingplichtigen aan wie ze werden uitgereikt.]4]1 }1[Art.
}1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 19 december 2007, B.S., 27 december 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 3) }2. – § 1, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 1, 1°, K.B. 28 november 2008, B.S., 4 december 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 2) }3. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 1, 2°, K.B. 28 november 2008, B.S., 4 december 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 2) }4. – § 2 vervangen bij art. 1, 3°, K.B. 28 november 2008, B.S., 4 december 2008, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 2)
p. 219 K.B./W.I.B. 1992 Art. 77/1 en historiek invoegen
}1. – Ingevoegd bij art. 4 K.B. 12 mei 2003, B.S., 20 mei 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 6) }2. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 1 K.B. 17 augustus 2007, B.S., 30 augustus 2007, err., B.S., 26 oktober 2007, err., B.S., 12 november 2007, van toepassing op de vaste activa die zijn verworven of tot stand gebracht gedurende een belastbaar tijdperk dat verbonden is aan aj. 2008 of een later aj. (art. 2)
82
}1[Art.
77/1. De in de artikelen 2051 tot 2054 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde aftrek voor octrooi-inkomsten wordt, tot het bedrag van de restwinst na toepassing van artikel 77 afgetrokken.]1
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 224 }1. – Ingevoegd bij art. 1 K.B. 11 januari 2009, B.S., 15 januari 2009, van toepassing vanaf aj. 2008 op de octrooi-inkomsten bedoeld in art. 205/2 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, die betrekking hebben op octrooien in de zin van artikel 205/2, § 2, van hetzelfde Wetboek, die niet door de vennootschap, een licentienemer of verbonden ondernemingen zijn gebruikt voor verkopen van goederen of diensten aan onafhankelijke derden vóór 1 januari 2007 (art. 3)
p. 219 K.B./W.I.B. 1992 Art. 77bis volledig vervangen }1[Art. 77bis. De in de artikelen 205bis tot 205septies
van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 omschreven aftrek voor risicokapitaal wordt, tot het bedrag van de restwinst na toepassing van }2[artikel 77/1]2 afgetrokken.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 3 K.B. 17 september 2005, B.S., 3 oktober 2005, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 5, inleidende zin) }2. – Gewijzigd bij art. 2 K.B. 11 januari 2009, B.S., 15 januari 2009, van toepassing vanaf aj. 2008 op de octrooi-inkomsten bedoeld in art. 205/2 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, die betrekking hebben op octrooien in de zin van artikel 205/2, § 2, van hetzelfde Wetboek, die niet door de vennootschap, een licentienemer of verbonden ondernemingen zijn gebruikt voor verkopen van goederen of diensten aan onafhankelijke derden vóór 1 januari 2007 (art. 3)
bedoelde belastingplichtigen ter beschikking houden van de Administratie waarin deze attesteren al dan niet te voldoen aan de voorwaarde voorzien in artikel 171, 1°, i, W.I.B 92.]2 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 5 K.B. 3 juni 2007, B.S., 14 juni 2007, inwerkingtreding: 1° Wat de opmaak van fiches en samenvattende opgaven betreft: a) voor de schuldenaars waarvan het bedrag van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van het vorige jaar meer bedraagt of gelijk is aan 100.000 EUR: vanaf de indiening van de fiches en samenvattende opgaven die betrekking hebben op het inkomstenjaar 2007 (aj. 2008); b) voor alle overige schuldenaars: vanaf de indiening van de fiches en samenvattende opgaven die betrekking hebben op het inkomstenjaar 2008 (aj. 2009); 2° Wat de aangifte in de bedrijfsvoorheffing betreft: a) voor de schuldenaars waarvan het bedrag van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van het vorige jaar meer bedraagt of gelijk is aan 100.000 EUR: vanaf de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing met betrekking tot de belastbare inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 1 januari 2008; b) voor alle overige schuldenaars: vanaf de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing met betrekking tot de belastbare inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 1 januari 2009 (art. 7) }2. – § 3 toegevoegd bij art. 6 K.B. 7 december 2007, B.S., 17 december 2007, err., B.S., 27 december 2007, van toepassing op de vanaf 1 januari 2008 betaalde of toegekende inkomsten (art. 7), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet (I) 24 juli 2008, B.S., 7 augustus 2008
p. 224
p. 223 K.B./W.I.B. 1992 Art. 93 volledig vervangen
Art. 93. }1[§ 1. Tot staving van de overeenkomstig de artikelen 90 en 91 ingediende aangiften moeten de in artikel 270, 1° tot 3° en 6°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde schuldenaars van bedrijfsvoorheffing de fiches en de samenvattende opgave, bedoeld in artikel 92, vóór 1 maart van het jaar na dat waarop die fiches en die opgave betrekking hebben, indienen bij de bevoegde dienst. De in het eerste lid vermelde schuldenaars van bedrijfsvoorheffing moeten vóór 1 maart een afschrift van de fiche, behoorlijk ingevuld, aan iedere verkrijger van inkomsten overhandigen om hem in staat te stellen eventueel zijn aangifte in de personenbelasting of in de belasting van niet-inwoners in te vullen. § 2. De in artikel 270, 4°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing, moeten tot staving van de overeenkomstig artikel 90, § 4, ingediende aangifte, de in artikel 92, § 5, vermelde bijzondere opgave uiterlijk vier maand na het verstrijken van de periode waarop die opgave betrekking heeft, indienen bij de overeenkomstig artikel 297 van hetzelfde Wetboek aangewezen controle «Buitenland».]1 }2[§ 3. De in artikel 270 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing die beroepsinkomsten betalen of toekennen aan in artikel 171, 1°, i, van hetzelfde Wetboek bedoelde belastingplichtigen, moeten een verklaring van de
K.B./W.I.B. 1992 Art. 951 volledig vervangen }1 [Art. 951. }2[In uitvoering van artikel 2751, vierde lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, wordt het in het derde lid van datzelfde artikel vermelde percentage van 24,75 pct. verhoogd tot: – 32,19 pct. voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is; – 41,25 pct. voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is.]2 In uitvoering van }3 [artikel 2753 , § 1, laatste lid]3 , }4 [van hetzelfde Wetboek]4, wordt, voor de in het eerste lid van dat artikel bedoelde universiteiten, hogescholen, het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek en het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen, het percentage van 50 pct. verhoogd tot 65 pct.]1 }5[In uitvoering van artikel 2755, § 1, laatste lid, van hetzelfde Wetboek wordt, voor de in het eerste lid van die paragraaf bedoelde ondernemingen, het percentage van 5,63 pct. verhoogd tot 10,7 pct.]5 }6 [In uitvoering van artikel 2756, laatste lid, van hetzelfde Wetboek, wordt het in het eerste lid van datzelfde artikel vermelde percentage van 70 pct. verhoogd tot 80 pct.]6 }1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 22 augustus 2006, B.S., 28 augustus 2006, van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2006 behalve de bepalingen betreffende de in artikel 275/ 3, derde lid, 3°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 bedoelde Young Innovative Companies die uitwerking hebben vanaf 1 juli 2006 (art. 7) }2. – Lid 1 ingevoegd bij art. 2, 1°, K.B. 3 juni 2007, B.S., 19 juni 2007, van toepassing op de vanaf 1 april 2007 betaalde of toegekende bezoldigingen betreffende uren die als overwerk zijn gepresteerd (art. 3), bekrachtigd
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
83
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 231-233 — K.B./W.I.B. 1992 met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet (I) 24 juli 2008, B.S., 7 augustus 2008 }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 6 K.B. 12 maart 2007, B.S., 20 maart 2007, van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2007 (art. 10) }4. – Lid 2 gewijzigd bij art. 2, 2°, K.B. 3 juni 2007, B.S., 19 juni 2007, van toepassing op de vanaf 1 april 2007 betaalde of toegekende bezoldigingen betreffende uren die als overwerk zijn gepresteerd (art. 3), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet (I) 24 juli 2008, B.S., 7 augustus 2008 }5. – Lid 2 aangevuld bij art. 1 K.B. 21 december 2006, B.S., 29 december 2006, van toepassing op de vanaf 1 april 2007 betaalde of toegekende ploegen- en nachtpremies (art. 6, lid 1) }6. – Lid 3 toegevoegd bij art. 1 K.B. 20 december 2007, B.S., 31 december 2007, van toepassing op de vanaf 1 januari 2008 betaalde of toegekende inkomsten (art. 2)
p. 231-233 K.B./W.I.B. 1992 Art. 107 volledig vervangen
Art. 107. § 1. Met betrekking tot inkomsten hetzij van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, hetzij van schuldvorderingen en leningen, }1[met uitzondering van de inkomsten vermeld in artikel 266, tweede lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 }1[...]1,]1 die worden verleend of toegekend ter uitvoering van vanaf 1 december 1962 gesloten overeenkomsten, wordt van de inning van roerende voorheffing volledig of gedeeltelijk afgezien volgens het in §§ 2 tot 5 gemaakte onderscheid. § 2. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot: 1° uitgiftepremies, ongeacht de verkrijger, van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten uitgegeven ofwel door de Staat, }2[de Gewesten, de Gemeenschappen, de Franse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie,]2 de provincies, de agglomeraties, de gemeenten of andere Belgische openbare inrichtingen of instellingen, ofwel bij openbare intekening door Belgische vennootschappen, verenigingen, instellingen of inrichtingen van privaat recht, voor zover die premies, over de volle duur van de effecten verdeeld, niet ten gevolge hebben het werkelijke jaarlijkse rendement van deze laatste op een bedrag te brengen dat de nominale rentevoet met meer dan 75 centiem overtreft; 2° inkomsten van certificaten van leningen uitgegeven door het Rentefonds; 3° inkomsten van effecten van de speciale conversielening van 1962; 4° interest van dagleningen, ook «callgeld» genoemd; 5° a) }3[inkomsten van schuldvorderingen en leningen die worden verleend of toegekend: – door de in artikel 105, 1°, a, vermelde kredietinstellingen aan in het buitenland gevestigde kredietinstellingen; – door beroepsbeleggers aan kredietinstellingen die in het buitenland zijn gevestigd in een land van de Europese Economische Ruimte of waarmee België een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting heeft gesloten;]3 b) }4[inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten die het voorwerp zijn van een inschrijving op naam bij de uitgever en de inkomsten van niet door effecten vertegenwoordigde schuldvorderingen en leningen
84
die aan spaarders niet-inwoners worden verleend of toegekend door: – de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Franse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de provincies, de agglomeraties en de gemeenten; – de Belgische openbare inrichtingen of instellingen voor zover die schuldvorderingen en leningen door de Staat, de Gewesten of de Gemeenschappen zijn gewaarborgd; – de in artikel 105, 1°, a), vermelde financiële instellingen; – de in artikel 105, 1°, b) of c) vermelde ondernemingen die gedurende de gehele verlopen duur van de overeenkomst ter uitvoering waarvan de inkomsten worden verleend of toegekend, respectievelijk hebben voldaan aan de in artikel 105, 1°, b) of c), bedoelde voorwaarden;]4 c) inkomsten van niet door effecten aan toonder }5[of gedematerialiseerde effecten] 5 vertegenwoordigde schuldvorderingen en leningen die, ter uitvoering van overeenkomsten gesloten vanaf 1 maart 1968 tot en met 31 december 1971 door enige nijverheids-, handels- of landbouwonderneming worden verleend of toegekend aan niet-inwoners die niet belastingplichtig zijn volgens de artikelen 232 en 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in zover: – die schuldvorderingen en leningen, op eensluidend advies van de Minister van Economische Zaken of de Minister van Middenstand, door de Minister van Financiën zijn erkend als bijzonder de financiering te beogen van verrichtingen die beantwoorden aan het algemeen economisch belang en die rechtstreeks bijdragen tot de oprichting, de uitbreiding, de omschakeling of de modernisering van Belgische inrichtingen van de ontlenende ondernemingen; – die ondernemingen de bepalingen van § 4 naleven en werkelijk over de geleende sommen hebben beschikt binnen een termijn van 3 jaar ingaande op de datum van de overeenkomst; d) inkomsten van niet door effecten aan toonder }6[of gedematerialiseerde effecten] 6 vertegenwoordigde schuldvorderingen en leningen die ter uitvoering van overeenkomsten gesloten tijdens het tijdperk gaande van 1 maart 1977 tot en met 31 december 1978, door rechtspersonen naar Belgisch publiek recht, of enige nijverheids, handels- of landbouwonderneming worden verleend of toegekend aan niet-inwoners die niet belastingplichtig zijn volgens de artikelen 232 en 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in zover: – die schuldvorderingen en leningen gebruikt worden tot de financiering van verrichtingen die, op eensluidend advies van de Minister van Economische Zaken of de Minister van Middenstand, door de Minister van Financiën zijn erkend als te zijn gedaan om de productiviteit te verbeteren, de werkloosheid te bestrijden of de economie te rationaliseren; – die ondernemingen de bepalingen van § 5 naleven en werkelijk over de geleende sommen hebben beschikt binnen een termijn van 3 jaar ingaande op de datum van de overeenkomst; e) inkomsten van schuldvorderingen en leningen, niet vertegenwoordigd door effecten aan toonder }7[of gedematerialiseerde effecten]7 of vertegenwoordigd door effec-
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 231-233
ten in de vorm van handelspapier, die ter uitvoering van tijdens het tijdperk van 1 januari 1981 tot en met 31 december 1983 gesloten overeenkomsten aan spaarders niet-inwoners worden verleend of toegekend door rechtspersonen naar Belgisch publiek recht, of door enige nijverheids-, handels- of landbouwonderneming, in zover: – die schuldvorderingen en leningen worden aangewend tot financiering van investeringen die door de Minister van Financiën, en naar het geval, op eensluidend advies van de Minister van Economische Zaken, de Minister van Middenstand, de Minister van de Vlaamse Gemeenschap, de Minister van het Waalse Gewest of de Minister van het Brusselse Gewest zijn erkend als te zijn gedaan om de productiviteit te verbeteren, de werkloosheid te bestrijden of de economie te rationaliseren; – die rechtspersonen of ondernemingen de bepalingen van § 5 naleven en werkelijk over de geleende sommen hebben beschikt binnen een termijn van 3 jaar ingaande op de datum van de overeenkomst; }8 [f) interest van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en van leningen met betrekking tot financiële instrumenten zoals beoogd door het artikel 19, § 1, 1° van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 toegekend of betaalbaar gesteld door een beursvennootschap naar Belgisch recht of door een Belgische inrichting van een beleggingsonderneming naar buitenlands recht die dezelfde categorieën van diensten inzake beleggingen mag verlenen als de beursvennootschappen naar Belgisch recht aan een verkrijger die wordt geïdentificeerd als een spaarder niet-inwoner;]8 6° inkomsten van schuldvorderingen en leningen vertegenwoordigd door effecten in de vorm van handelspapier die worden verleend of toegekend, ofwel door de Staat, }9[de Gewesten, de Gemeenschappen, de Franse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie,]9 de provincies, de agglomeraties, de gemeenten of andere Belgische openbare inrichtingen of instellingen ofwel, ter uitvoering van vóór 1 januari 1967 gesloten overeenkomsten, door Belgische vennootschappen, verenigingen, inrichtingen of instellingen van privaat recht, aan spaarders niet-inwoners; 7° interest van hypothecaire schuldvorderingen op in België gelegen onroerende goederen of op ten kantore der hypotheekbewaring te Antwerpen ingeschreven schepen en boten, met uitzondering van hypothecaire obligatieleningen, eensdeels, en inkomsten als vermeld in artikel 19, § 1, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en begrepen in betalingen voortkomend van overeenkomsten waarbij een recht van gebruik op gebouwde onroerende goederen wordt verleend, anderdeels, die worden verleend of toegekend aan: a) financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen; b) parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen; c) beroepsbeleggers; d) privé-spaarders; 8° niet in 1° tot 3° of in § 3 vermelde inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten waarvan de verkrijgers worden geïdentificeerd als: a) financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen;
b) parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen; 9° niet in 4° tot 7° vermelde inkomsten van schuldvorderingen en leningen }10[welke niet zijn vertegenwoordigd door effecten of zijn vertegenwoordigd door effecten in de vorm van handelspapier]10 waarvan de verkrijgers worden geïdentificeerd als: a) financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen; b) parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen; c) beroepsbeleggers; }11[10° }12[inkomsten van Belgische obligaties die het voorwerp zijn van een inschrijving op naam bij de uitgever die aan spaarders niet-inwoners worden verleend of toegekend door niet in 5°, b, vermelde schuldenaars. De bepalingen van het eerste lid zijn slechts van toepassing indien de verkrijger: – ofwel een in artikel 227, 1° of 3° van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is; – ofwel een in artikel 227, 2° van hetzelfde Wetboek vermelde niet-inwoner is die, in het land waarvan hij inwoner is, onderworpen is aan een inkomstenbelasting waarvan de bepalingen niet aanzienlijk gunstiger zijn dan in België, ofwel waarvan de aandelen niet voor ten minste de helft in het bezit zijn van rijksinwoners; – ofwel een beleggingsvennootschap is die een openbaar beroep heeft gedaan op het spaarwezen;]12]11 }13[11° }13[de inkomsten, andere dan bedoeld in 9°, van leningen aan de Schatkist die niet vertegenwoordigd worden door effecten die toegekend of toegewezen zijn aan rechtspersonen die deel uitmaken van de sector overheid in de zin van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (ESR) voor de toepassing van de Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad van 22 november 1993 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten;]13]13 }14[12° }15[...]15]14 § 3. De roerende voorheffing wordt, ongeacht de verkrijgers van de inkomsten, geheven tegen een tarief van 20 pct. op loten van Belgische oorsprong met betrekking tot obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten die ter uitvoering van vóór 1 maart 1990 gesloten overeenkomsten worden verleend of toegekend. § 4. Nijverheids-, handels- of landbouwondernemingen die de in § 2, 5°, c, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wensen te genieten moeten daartoe een verzoekschrift richten tot de Minister van Financiën ten laatste op de datum van de eerste vervaldag van de interest van de schuldvorderingen en leningen als vermeld in die bepaling. Die verzoekschriften moeten bevatten: a) alle nuttige bijzonderheden in verband met de aard, het bedrag, de rentevoet, de termijn en de uitgifteregels van de lening, zomede met de economische en technische aspecten van de voorgenomen belegging tot financiering waarvoor de lening is bestemd; b) de verbintenis aan de bevoegde diensten van het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Economische Zaken of het Ministerie van Middenstand, alle inlichtingen en stukken te bezorgen welke deze diensten nuttig achten
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
85
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 231-233 — K.B./W.I.B. 1992
om na te gaan of de geplande verrichtingen behoren tot die vermeld in § 2, 5°, c; c) de verbintenis de roerende voorheffing te betalen vanaf het ogenblik dat zou worden vastgesteld dat de lening niet wordt gebruikt tot de in het verzoekschrift omschreven doeleinden. § 5. Rechtspersonen naar Belgisch publiek recht en nijverheids-, handels- of landbouwondernemingen, die de in § 2, 5°, d en e, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wensen te genieten moeten daartoe een verzoekschrift richten tot de Minister van Financiën ten laatste op de datum van de eerste vervaldag van de interest van de schuldvorderingen en leningen als vermeld in die bepaling. Die verzoekschriften moeten bevatten: a) alle nuttige bijzonderheden in verband met de aard, het bedrag, de rentevoet, de termijn en de uitgifteregels van de lening, zomede met de economische en technische aspecten van de voorgenomen verrichtingen tot financiering waarvoor de lening is bestemd; b) de verbintenis aan de bevoegde diensten van het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Economische Zaken of het Ministerie van Middenstand, alle inlichtingen en stukken te bezorgen welke deze diensten nuttig achten om na te gaan of de geplande verrichtingen behoren tot die vermeld in § 2, 5°, d en e; c) de verbintenis de roerende voorheffing te betalen vanaf het ogenblik dat zou worden vastgesteld dat de lening niet wordt gebruikt tot de in het verzoekschrift omschreven doeleinden. }16 [§ 6. Onverminderd de verzakingen bepaald ingevolge de §§ 1 tot 5, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig afgezien met betrekking tot inkomsten hetzij van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, hetzij van schuldvorderingen en leningen, }17[...]17 }17[met uitzondering van de inkomsten uit vastgoedcertificaten, voor wat de toekenningen of betaalbaarstellingen van inkomsten betreft die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de verwezenlijking van het onderliggend onroerend goed,]17 die worden verleend of toegekend ter uitvoering van vanaf 1 december 1962 gesloten overeenkomsten en waarvan de gerechtigde wordt geïdentificeerd als: – een in artikel 105, 6°, a, vermelde vennootschap van een Lid-Staat; – een binnenlandse vennootschap, niet vermeld onder het eerste gedachtestreepje; }18 [op voorwaarde dat de schuldenaar]18 en de gerechtigde verbonden vennootschappen zijn in de zin van artikel 105, 6°, b. Voor de toepassing van het eerste lid, mogen de rechten, schuldvorderingen of leningen uit hoofde waarvan de inkomsten worden betaald, gedurende geen enkel ogenblik van de periode gedurende dewelke deze inkomsten worden voortgebracht, begrepen zijn onder de activa van een inrichting waarover de gerechtigde buiten het grondgebied van de Europese Unie beschikt.]16 }1. – § 1 gewijzigd bij art. 2, 1°, K.B. 16 mei 2003, B.S., 5 juni 2003, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld met ingang van 5 juni 2003 (art. 6); gewijzigd bij art. 3, 1°, K.B. 13 augustus 2004, B.S., 7 september 2004, inwerkingtreding: 7 september 2004 (art. 8, lid 2)
86
}2. – § 2, 1°, gewijzigd bij art. 2, 2°, K.B. 16 mei 2003, B.S., 5 juni 2003, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld met ingang van 5 juni 2003 (art. 6) }3. – § 2, 5°, a), laatst vervangen bij art. 1 K.B. 3 juli 2005, B.S., 14 juli 2005, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 5 juni 2003 (art. 2) }4. – § 2, 5°, b), vervangen bij art. 2, 3°, K.B. 16 mei 2003, B.S., 5 juni 2003, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld met ingang van 5 juni 2003 (art. 6). Met betrekking tot de overeenkomsten gesloten vóór de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, en in afwijking van de artikelen 107, § 2, 5°, b), laatste streepje en 110, 4°, b) en c), K.B./W.I.B. 1992, zoals respectievelijk aangevuld en gewijzigd door dit besluit, moeten de voorwaarden vermeld in artikel 105, 1°, b) of c), zoals gewijzigd door artikel 1 van dit besluit, uiterlijk vervuld zijn op het ogenblik van de eerste toekenning of betaalbaarstelling van de inkomsten verricht met ingang van de dag van deze bekendmaking (art. 7 K.B. 16 mei 2003, B.S., 5 juni 2003) }5. – § 2, 5°, c), inleidende zin, gewijzigd bij art. 4 K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1) }6. – § 2, 5°, d), inleidende zin, gewijzigd bij art. 4 K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1) }7. – § 2, 5°, e), inleidende zin, gewijzigd bij art. 4 K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1) }8. – § 2, 5°, f), ingevoegd bij art. 14, 1°, K.B. 20 januari 2005, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in uitvoering van de zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 21, lid 6) }9. – § 2, 6°, gewijzigd bij art. 2, 4°, K.B. 16 mei 2003, B.S., 5 juni 2003, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld met ingang van 5 juni 2003 (art. 6) }10. – § 2, 9°, gewijzigd bij art. 2, 5°, K.B. 16 mei 2003, B.S., 5 juni 2003, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld met ingang van 5 juni 2003 (art. 6) }11. – § 2, 10°, ingevoegd bij art. 1 K.B. 26 mei 1994, B.S., 9 juni 1994, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld met ingang van 9 juni 1994 }12. – § 2, 10°, vervangen bij art. 14, 2°, K.B. 20 januari 2005, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op inkomsten van Belgische obligaties die het voorwerp uitmaken van een inschrijving op naam bij de emittent uitgegeven vanaf 1 februari 2005 (art. 21, lid 7); Artikel 107, § 2, 10° KB/WIB 92, zoals het bestond alvorens door dit besluit te zijn gewijzigd blijft van toepassing op inkomsten van Belgische obligaties die het voorwerp uitmaken van een inschrijving op naam bij de emittent uitgegeven vóór 1 februari 2005 (art. 22, lid 1) }13. – § 2, 11°, ingevoegd bij art. 1 K.B. 11 december 1996, B.S., 14 december 1996, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 14 december 1996 (art. 6, 1°); na wijziging, vervangen bij art. 1 K.B. 9 januari 2005, van toepassing op de effecten die uitgegeven worden, en de leningen die toegestaan worden, vanaf 20 januari 2005 (art. 3) }14. – § 2, 12°, ingevoegd bij art. 2 K.B. 4 december 2000, B.S., 23 december 2000, van toepassing op inkomsten verleend of toegekend vanaf 28 november 2000 (art. 5) }15. – § 2, 12°, opgeheven bij art. 14, 3° K.B. 20 januari 2005, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in uitvoering van de zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 21, lid 6) }16. – § 6 toegevoegd bij art. 2 K.B. 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2004, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31 december 2003 (art. 7) }17. – § 6, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 3, 2°, a), K.B. 13 augustus 2004, B.S., 7 september 2004, van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2004, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31 december 2003 (art. 8, lid 1); gewijzigd bij art. 3, 2°, b), K.B. 13 augustus 2004, B.S., 7 september 2004, inwerkingtreding: 7 september 2004 (art. 8, lid 2) }18. – § 6, lid 1, al. 2, gewijzigd bij art. 3, 2°, c), K.B. 13 augustus 2004, B.S., 7 september 2004, van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2004, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31 december 2003 (art. 8, lid 1)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 235-236
p. 235-236 K.B./W.I.B. 1992 Art. 113 volledig vervangen
Art. 113. § 1. Met betrekking tot inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, }1[met uitzondering van de inkomsten vermeld in artikel 266, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992]1, die worden verleend of toegekend ter uitvoering van vóór 1 december 1962 gesloten overeenkomsten, zomede tot inkomsten van effecten van het Belgisch-Kongolees fonds voor delging en beheer en van effecten van de gewaarborgde Kongolese schuld in deviezen overgenomen door België, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig of gedeeltelijk afgezien volgens het in §§ 2 tot 6 gemaakte onderscheid. § 2. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot: 1° inkomsten verleend of toegekend aan parastatale instellingen voor sociale zekerheid of aan ermede gelijkgestelde instellingen; 2° }2[a) inkomsten van schuldvorderingen en leningen die worden verleend of toegekend door in artikel 105, 1°, a), vermelde financiële instellingen aan in het buitenland gevestigde banken; b) inkomsten van niet door effecten aan toonder }3[of door gedematerialiseerde effecten]3 vertegenwoordigde schuldvorderingen en leningen die worden verleend of toegekend door in artikel 105, 1°, a), vermelde financiële instellingen, aan spaarders niet-inwoners;]2 3° interest van hypothecaire schuldvorderingen op in België gelegen onroerende goederen of op ten kantore der hypotheekbewaring te Antwerpen ingeschreven schepen en boten, met uitzondering van hypothecaire obligatieleningen, eensdeels, en inkomsten als vermeld in artikel 19, § 1, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en begrepen in betalingen voortkomend van overeenkomsten waarbij een recht van gebruik op gebouwde onroerende goederen wordt verleend, anderdeels, die, zelfs ter uitvoering van een overeenkomst die de last van de mobiliënbelasting op de schuldenaar van die interest of inkomsten legt, worden verleend of toegekend aan: a) financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen; b) parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen; c) beroepsbeleggers; d) privé-spaarders. § 3. Met betrekking ofwel tot inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten die zijn uitgegeven door de Staat, de provincies, de gemeenten of andere Belgische openbare inrichtingen of instellingen of door internationale of supranationale instellingen naar publiek recht waarvan België lid is, die van mobiliënbelasting of van zakelijke belastingen waren vrijgesteld krachtens de samengeordende wetten betreffende de inkomstenbelastingen of krachtens vóór de wet van 20 november 1962
houdende hervorming van de inkomstenbelastingen geldende bijzondere wettelijke bepalingen, ofwel tot inkomsten van effecten van het Belgisch-Kongolees fonds voor delging en beheer ofwel tot inkomsten van effecten van de gewaarborgde Kongolese schuld in deviezen overgenomen door België, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig afgezien op: a) loten en premies, ongeacht de verkrijgers; b) de interest van de lening 3,5 pct. 1965-2005 van het Belgisch-Kongolees Fonds voor delging en beheer, wie ook de verkrijgers zijn; c) de interest van de 2,5 pct. schuld van de Belgische Staat waarvan de verkrijgers spaarders niet-inwoners zijn. § 4. Met betrekking tot inkomsten waarvoor krachtens de voorgaande §§ 2 en 3 niet van de inning van de roerende voorheffing wordt afgezien, wordt de roerende voorheffing geheven tegen een tarief van 12,5 pct. § 5. Met betrekking tot inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten en van schuldvorderingen en leningen, die niet van mobiliënbelasting of van zakelijke belastingen waren vrijgesteld en die worden verleend of toegekend ter uitvoering van overeenkomsten die de last van de mobiliënbelasting op de schuldenaar van de belastbare inkomsten leggen, heeft deze laatste het recht op die inkomsten het overeenkomstig artikel 234 bepaalde gedeelte van de voorheffing in te houden. § 6. De in §§ 2 tot 5 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing is van toepassing op de inkomsten die zijn behaald tot het vervallen van de in de overeenkomst bepaalde vaste termijn of tot het verstrijken van een tijdperk dat, aanvangend op 5 december 1962, gelijk is aan de in het contract van lening bedongen opzeggingstermijn; die termijn of dat tijdperk wordt beoordeeld ongeacht de clausules van na 1 december 1962 verstrijkende overeenkomsten die eventueel stilzwijgend uitstel of verlening ervan bedingen. }4 [§ 7. Onverminderd de verzakingen bepaald ingevolge de §§ 1 tot 6, zijn de bepalingen voorzien in artikel 107, § 6 eveneens van toepassing }4[op de in § 1 vermelde inkomsten,]4 die worden verleend of toegekend ter uitvoering van vóór 1 december 1962 gesloten overeenkomsten.]4 }1. – § 1 gewijzigd bij art. 4, 1°, K.B. 16 mei 2003, B.S., 5 juni 2003, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld met ingang van 5 juni 2003 (art. 6); gewijzigd bij art. 5, 1°, K.B. 13 augustus 2004, B.S., 7 september 2004, inwerkingtreding: 7 september 2004 (art. 8, lid 2) }2. – § 2, 2°, vervangen bij art. 4, 2°, K.B. 16 mei 2003, B.S., 5 juni 2003, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld met ingang van 5 juni 2003 (art. 6) }3. – § 2, 2°, b), gewijzigd bij art. 5 K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1) }4. – § 7 toegevoegd bij art. 4 K.B. 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2004, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31 december 2003 (art. 7); zoals gewijzigd bij art. 7 K.B. 13 augustus 2004, B.S., 7 september 2004, van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2004, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31 december 2003 (art. 8, lid 1); gewijzigd bij art. 5, 2°, K.B. 13 augustus 2004, B.S., 7 september 2004, van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2004, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31 december 2003 (art. 8, lid 1)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
87
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 240-241 — K.B./W.I.B. 1992
p. 240-241 K.B./W.I.B. 1992 Art. 118 volledig vervangen
Art. 118. § 1. Met betrekking tot obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten van Belgische oorsprong, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig afgezien onder de volgende voorwaarden: 1° }1[voor inkomsten vermeld in artikel 107, § 2, 5°, b en 10°]1: – de schuldenaar van de inkomsten moet in het bezit worden gesteld van het in artikel 117, § 6, vermelde attest; – de verkrijger van de inkomsten moet eigenaar of vruchtgebruiker van de rentegevende effecten zijn geweest gedurende het gehele tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben; – de rentegevende effecten moeten gedurende datzelfde gehele tijdperk bij de uitgever op naam zijn ingeschreven; 2° voor inkomsten vermeld in artikel 107, § 2, 8°, a: – de in artikel 117, § 11, vermelde voorwaarden tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten zijn nageleefd; – de verkrijger van de inkomsten moet eigenaar of vruchtgebruiker van de rentegevende effecten zijn geweest gedurende het gehele tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben; – de rentegevende effecten moeten gedurende datzelfde gehele tijdperk bij de uitgever op naam zijn ingeschreven; 3° voor inkomsten vermeld in de artikelen 107, § 2, 8°, b en 113, § 2, 1°: – de in artikel 117, § 11, vermelde voorwaarden tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten zijn nageleefd; – de verkrijger van de inkomsten moet eigenaar of vruchtgebruiker van de rentegevende effecten zijn geweest gedurende het gehele tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben; – }2[de rentegevende effecten moeten gedurende datzelfde gehele tijdperk ofwel: a) bij de uitgever op naam zijn ingeschreven, indien het gaat om effecten op naam; b) in België in open bewaring zijn gegeven bij een bank, een openbare kredietinstelling of een spaarkas die aan de controle van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen is onderworpen, indien het gaat om effecten aan toonder; c) in België op naam van de eigenaar of de houder zijn ingeschreven op een effectenrekening bij een vereffeningsinstelling of erkende rekeninghouder die gemachtigd is dergelijke effecten aan te houden, indien het gaat om gedematerialiseerde effecten. Met betrekking tot effecten aan toonder die in België in open bewaring zijn gegeven, blijft de omzetting ervan in gedematerialiseerde effecten op een effectenrekening bij een vereffeningsinstelling of gemachtigde erkende rekeninghouder zonder gevolgen voor de beoordeling van de voorwaarde van permanentie gedurende het gehele belastbaar tijdperk waarop de inkomsten van deze effecten betrekking hebben;]2
88
4° voor inkomsten vermeld in artikel 115, § 1: – de schuldenaar van de roerende voorheffing moet in het bezit worden gesteld van het in artikel 117, § 7, vermelde attest; – de rentegevende effecten moeten gedurende het gehele tijdperk waarop de inkomsten betrekking hebben in de beleggingen van het }3[pensioenspaarfonds]3 begrepen zijn; – }4[de rentegevende effecten moeten gedurende datzelfde gehele tijdperk ofwel: a) bij de uitgever op naam zijn ingeschreven, indien het gaat om effecten op naam; b) in België in open bewaring zijn gegeven bij een in artikel 14515, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde instelling, onderneming of beursvennootschap, indien het gaat om effecten aan toonder; c) in België op naam van de eigenaar of de houder zijn ingeschreven op een effectenrekening bij een vereffeningsinstelling of erkende rekeninghouder die gemachtigd is dergelijke effecten aan te houden en die bovendien is bedoeld in artikel 14515, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, indien het gaat om gedematerialiseerde effecten. Met betrekking tot effecten aan toonder die in België in open bewaring zijn gegeven, blijft de omzetting ervan in gedematerialiseerde effecten op een effectenrekening bij een vereffeningsinstelling of gemachtigde erkende rekeninghouder zonder gevolgen voor de beoordeling van de voorwaarde van permanentie gedurende het gehele belastbaar tijdperk waarop de inkomsten van deze effecten betrekking hebben;]4 5° voor inkomsten vermeld in artikel 115, § 2: – de schuldenaar van de roerende voorheffing moet in het bezit worden gesteld van het in artikel 117, § 8, vermelde attest; – de rentegevende effecten moeten gedurende het gehele tijdperk waarop de inkomsten betrekking hebben in de activa van dezelfde individuele spaarrekening begrepen zijn; – }5[de rentegevende effecten moeten gedurende datzelfde gehele tijdperk ofwel: a) bij de uitgever op naam zijn ingeschreven, indien het gaat om effecten op naam; b) in België in open bewaring zijn gegeven bij een in artikel 14515, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde instelling, onderneming of beursvennootschap, indien het gaat om effecten aan toonder; c) in België op naam van de eigenaar of de houder zijn ingeschreven op een effectenrekening bij een vereffeningsinstelling of erkende rekeninghouder die gemachtigd is dergelijke effecten aan te houden en die bovendien is bedoeld in artikel 14515, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, indien het gaat om gedematerialiseerde effecten. Met betrekking tot effecten aan toonder die in België in open bewaring zijn gegeven, blijft de omzetting ervan in gedematerialiseerde effecten op een effectenrekening bij een vereffeningsinstelling of gemachtigde erkende rekeninghouder zonder gevolgen voor de beoordeling van de voorwaarde van permanentie gedurende het gehele belastbaar tijdperk waarop de inkomsten van deze effecten betrekking hebben;]5 6° voor inkomsten vermeld in artikel 116:
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 242-243
– de schuldenaar van de roerende voorheffing moet in het bezit worden gesteld van het in artikel 117, § 9, vermelde attest; – de verkrijger van de inkomsten moet eigenaar of vruchtgebruiker van de rentegevende effecten zijn geweest gedurende het gehele tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben; – }6[de rentegevende effecten moeten gedurende datzelfde gehele tijdperk ofwel: a) bij de uitgever op naam zijn ingeschreven, indien het gaat om effecten op naam; b) in België in open bewaring zijn gegeven bij een bank, een openbare kredietinstelling of een spaarkas die aan de controle van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen is onderworpen, indien het gaat om effecten aan toonder; c) in België op naam van de eigenaar of de houder zijn ingeschreven op een effectenrekening bij een vereffeningsinstelling of erkende rekeninghouder die gemachtigd is dergelijke effecten aan te houden, indien het gaat om gedematerialiseerde effecten. Met betrekking tot effecten aan toonder die in België in open bewaring zijn gegeven, blijft de omzetting ervan in gedematerialiseerde effecten op een effectenrekening bij een vereffeningsinstelling of gemachtigde erkende rekeninghouder zonder gevolgen voor de beoordeling van de voorwaarde van permanentie gedurende het gehele belastbaar tijdperk waarop de inkomsten van deze effecten betrekking hebben.]6 }7 [§ 1bis. Met betrekking tot obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig afgezien voor inkomsten vermeld in de artikelen 107, § 6, en 113, § 7, onder de volgende voorwaarden: – de schuldenaar van de inkomsten moet in het bezit worden gesteld van het in artikel 117, § 6bis, vermelde attest; – de verkrijger van de inkomsten moet eigenaar of vruchtgebruiker van de rentegevende effecten zijn geweest gedurende het gehele tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben. Voor de toepassing van het eerste lid, stemt het tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben }8[...]8 }8[voor door effecten vertegenwoordigde leningen waarvan de interest wordt gekapitaliseerd of voor effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van interest en die worden uitgegeven met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van de effecten gekapitaliseerde interest,]8 overeen met de periode die aanvangt op het ogenblik van de uitgifte van de effecten en eindigt op de dag van de toekenning of betaalbaarstelling van de inkomsten.]7 § 2. Met betrekking tot niet in § 1, 3° tot 6°, vermelde effecten aan toonder }9[en gedematerialiseerde effecten]9, kunnen parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen, }10 [pensioenspaarfondsen,]10 houders van een individuele spaarrekening of beleggingsvennootschappen vermeld in }10[de artikelen 114, 118}10[, 119quinquies en 119decies]10]10 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, overeenkomstig artikel 119 teruggave verkrijgen van de bij de bron geïnde roerende voorheffing op de desbetreffende inkomsten.
}1. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 3 K.B. 26 mei 1994, B.S., 9 juni 1994, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 9 juni 1994 }2. – § 1, 3°, derde streepje, na wijziging, vervangen bij art. 6, 1°, K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1) }3. – § 1, 4°, tweede streepje, gewijzigd bij art. 16, 1°, K.B. 1 september 1995, B.S., 5 oktober 1995, err., B.S., 20 oktober 1995, inwerkingtreding: aj. 1993 }4. – § 1, 4°, derde streepje, na wijziging, vervangen bij art. 6, 2°, K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1) }5. – § 1, 5°, derde streepje, na wijziging, vervangen bij art. 6, 2°, K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1) }6. – § 1, 6°, derde streepje, na wijziging, vervangen bij art. 6, 3°, K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1) }7. – § 1bis ingevoegd bij art. 6 K.B. 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2004, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31 december 2003 (art. 7) }8. – § 1bis, lid 2, gewijzigd bij art. 6, 1°-2°, K.B. 13 augustus 2004, B.S., 7 september 2004. Inwerkingtreding art. 6, 1°: van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2004, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31 december 2003 (art. 8, lid 1); inwerkingtreding art. 6, 2°: 7 september 2004 (art. 8, lid 2) }9. – § 2 gewijzigd bij art. 6, 4°, K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1) }10. – § 2 gewijzigd bij art. 11 K.B. 22 oktober 1993, B.S., 31 oktober 1993, van toepassing op de vanaf 1 januari 1993 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten en bij art. 16, 4°, K.B. 1 september 1995, B.S., 5 oktober 1995, err., B.S., 20 oktober 1995, inwerkingtreding: aj. 1993; gewijzigd bij art. 17 K.B. 15 mei 2003, B.S., 12 juni 2003, inwerkingtreding: 12 juni 2003 (art. 20)
p. 242-243 K.B./W.I.B. 1992 Onderafd. 4 (opschrift) en art. 119bis volledig vervangen
}1
[Onderafdeling 4 In België in open bewaring gegeven aandelen }2[of aandelen op een effectenrekening in België,]2 uitgegeven vanaf 1 januari 1994 – Voorwaarden en toepassingswijze voor het verkrijgen van een verlaagd tarief inzake roerende voorheffing (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 269, derde lid, b)]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 1 K.B. 1 september 1995, B.S., 28 september 1995, inwerkingtreding: 28 september 1995 }2. Opschrift gewijzigd bij art. 7 K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1) }1[Art. 119bis. § 1 . } 2 [ V o o r de t o e p as s in g v a n
artikel 269, derde lid, b, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, moeten de aandelen aan toonder of gedematerialiseerde aandelen vanaf hun uitgifte hetzij permanent in België in open bewaring zijn gegeven bij een bank, een openbare kredietinstelling, een beursvennootschap of een spaarkas die aan de controle van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen is onderworpen, hetzij gedematerialiseerd worden aangehouden op naam van de eigenaar of de houder bij een vereffe-
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
89
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 253 — K.B./W.I.B. 1992
ningsinstelling of erkende rekeninghouder die gemachtigd is dergelijke effecten aan te houden. Aan de voorwaarde van permanente open bewaargeving is voldaan indien: 1° de aandelen, met het oog op hun open bewaargeving en vanaf hun materiële uitgifte, door de emitterende vennootschap werden overhandigd aan een in het eerste lid vermelde instelling die door de bewaargever bij de inschrijving op de aandelen werd aangewezen; en 2° de open bewaargeving ononderbroken gehandhaafd is gebleven tot op de datum van toekenning of betaalbaarstelling van het dividend. De omzetting van aandelen aan toonder die vanaf hun uitgifte in open bewaring zijn gegeven bij een in het eerste lid bedoelde bank, openbare instelling, beursvennootschap of spaarkas, in gedematerialiseerde aandelen overeenkomstig de wet van 14 december 2005 houdende afschaffing van de effecten aan toonder blijft zonder gevolgen voor de beoordeling van de voorwaarde van permanente inschrijving in België op naam van de eigenaar of de houder op een effectenrekening ingeschreven bij een vereffeningsinstelling of erkende rekeninghouder die gemachtigd is dergelijke effecten aan te houden. Aan de voorwaarde van permanente inschrijving op een effectenrekening is voldaan indien de aandelen vanaf hun uitgifte erop zijn ingeschreven.]2 § 2. Voor aandelen waarvoor toepassing wordt gemaakt van }3 [artikel 269, derde lid, b, tweede gedachtenstreepje,]3 van voormeld Wetboek }3[heeft]3 de emitterende vennootschap bij de materiële uitgifte ervan die aandelen doen identificeren door middel van een speciaal codenummer dat door het Secretariaat voor Roerende Waarden wordt toegekend. De emitterende vennootschap moet het Secretariaat voor Roerende Waarden in kennis stellen van de datum van toekenning of betaalbaarstelling van het dividend, zomede van het belastbare brutobedrag van de coupon, opdat dit Secretariaat deze informatie zou kunnen mededelen aan de bewaarnemende instellingen die erom vragen. }4 [§ 2bis. Voor aandelen waarvoor toepassing wordt gemaakt van artikel 269, derde lid, b, derde gedachtenstreepje, van voormeld Wetboek moet de emitterende vennootschap bij de uitgifte ervan die aandelen doen identificeren door middel van een speciaal codenummer dat door het Secretariaat voor Roerende Waarden wordt toegekend. De emitterende vennootschap moet het Secretariaat voor Roerende Waarden in kennis stellen van de datum van toekenning of betaalbaarstelling van het dividend, zomede van het belastbare brutobedrag van de coupon, opdat dit Secretariaat deze informatie zou kunnen mededelen aan de rekeninghouders die erom vragen.]4 § 3. Bij de toekenning of betaalbaarstelling van het dividend moeten de in § 1, eerste lid, vermelde instellingen: – per emitterende vennootschap een globaal attest opstellen waarin het aantal aandelen opgegeven wordt dat voldoet aan de hogervermelde voorwaarde van permanente open bewaargeving }5[of permanente inschrijving op een effectenrekening]5; – dit attest bezorgen aan de emitterende vennootschap.
90
De emitterende vennootschap moet de voormelde attesten als bewijs bij haar aangifte in de roerende voorheffing voegen. § 4. }6[In geval de aandelen van bewaarnemende of rekeninghoudende instelling veranderen, wordt voor de toepassing van § 1, tweede lid, 2°, of vierde lid, geacht dat de open bewaargeving of de inschrijving op een effectenrekening niet onderbroken wordt indien deze verrichting gebeurt tussen instellingen als vermeld in § 1 en voor zover: – de verrichting plaats heeft zonder de afgifte van de aandelen aan de bewaargever voor wat de aandelen aan toonder betreft die nog niet gedematerialiseerd worden aangehouden op een effectenrekening; – de eerste instelling aan de nieuwe instelling een attest uitreikt waarin zij bevestigt dat de betrokken aandelen tot op de dag van de voormelde verrichting het voorwerp hebben uitgemaakt van een open bewaargeving of een inschrijving op een effectenrekening als vermeld in § 1.]6]1 }1. – Ingevoegd bij art. 1 K.B. 1 september 1995, B.S., 28 september 1995, inwerkingtreding: 28 september 1995 }2. – § 1, na wijziging, vervangen bij art. 8, 1°, K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1) }3. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 8, 2°, K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1) }4. – § 2bis ingevoegd bij art. 8, 3°, K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1) }5. – § 3, lid 1, eerste streepje, aangevuld bij art. 8, 4°, K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1) }6. – § 4 vervangen bij art. 8, 5°, K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1)
p. 253 K.B./W.I.B. 1992 Afd. XIII (opschrift) en art. 207 - 210 volledig vervangen
Afdeling XIII }1[Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de
belastingschulden van een aannemer (Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, artikelen 403, 404 en 406)]1 }1. Opschrift laatst vervangen bij art. 19 K.B. 27 december 2007, B.S., 31 december 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 43) }1
Art. 207.
[Het krachtens artikel 403, van hetzelfde Wetboek ingehouden bedrag moet worden gestort bij de ontvanger die door de leidinggevende ambtenaar van de administratie bevoegd voor de invordering van de inkomstenbelastingen wordt aangewezen. De betaling van het ingehouden bedrag moet worden verricht op hetzelfde tijdstip als de betaling aan de aannemer en uitsluitend door storting of overschrijving op de postrekening van de aangewezen ontvanger. Op het stortings- of overschrijvingsbewijs moet naast de naam, het adres en het ondernemingsnummer van de in het vorig lid bedoelde aannemer, de vermelding «Art. 403
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 255
W.I.B. 92», voorkomen, zomede de datum en het nummer van de factuur waarop de betaling betrekking heeft.
}1. – Laatst vervangen bij art. 27 K.B. 27 december 2007, B.S., 31 december 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 43)
Gelijktijdig met de vermelde storting of overschrijving, zendt degene die de storting moet verrichten, aan de ontvanger een afschrift van de facturen waarop de betaling betrekking heeft.]1
p. 255
}1. – Laatst vervangen bij art. 20 K.B. 27 december 2007, B.S., 31 december 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 43)
Art. 208. }1[Het in artikel 403, § 5, tweede lid bedoelde attest is geldig gedurende twintig dagen volgend op de uitreiking ervan door de bevoegde ontvanger.]1 }1. – Laatst vervangen bij art. 21 K.B. 27 december 2007, B.S., 31 december 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 43)
Art. 209. }1[§ 1. De persoon op wiens schuldvordering het gestorte bedrag werd ingehouden kan, wanneer zijn achterstallige belastingen volledig zijn aangezuiverd, bij de in artikel 207 bedoelde ontvanger een aanvraag om teruggaaf van het overschot van de gedane stortingen indienen. De aanvraag dient inzonderheid te vermelden de naam, het adres en in voorkomend geval het ondernemingsnummer van degene die de inhouding en de storting heeft gedaan, de datum van die storting, alsmede de datum, het nummer en het bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van de factuur waarop de storting betrekking had. De aanvraag om teruggaaf geschiedt door middel van een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door de leidinggevende ambtenaar van de administratie bevoegd voor de invordering van de inkomstenbelastingen. § 2. Het in § 1 bedoelde overschot wordt ten spoedigste en uiterlijk binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de regelmatig ingediende aanvraag om teruggaaf, door de ontvanger aan de aanvrager overgemaakt. § 3. Wanneer het gestorte bedrag geheel of gedeeltelijk i s a a n g ew en d o vere en koms t i g h et voorn oe md e artikel 406, §§ 1 en 2, geeft de ontvanger daarvan binnen de in § 2 bedoelde termijn kennis aan de aanvrager met vermelding van alle gegevens omtrent de aangezuiverde schulden.]1
K.B./W.I.B. 1992 Art. 216 volledig vervangen
Art. 216. Zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid voor de ontvanger om andere wijzen van waarborgstelling te aanvaarden zijn de aanneembare overheidsfondsen die welke aangenomen worden voor het stellen van borgtochten van aannemers. De lijst en de aannemingsvoet ervan worden bepaald bij de jongste desbetreffende besluiten door de Minister van Financiën genomen en door diens toedoen gepubliceerd. Effecten aan toonder worden gedeponeerd in handen van de Staatskassier of van diens agenten; inschrijvingen op naam worden, zowel in het Grootboek als op het uittreksel, in de rand aangetekend met een vermelding waarbij wordt vastgesteld dat zij niet zonder geschreven toestemming van de ontvanger van de directe belastingen mogen worden vervreemd of te gelde gemaakt. }1 [Gedematerialiseerde effecten ingeschreven op een effectenrekening bij een vereffeningsinstelling of een erkende rekeninghouder die gemachtigd is dergelijke effecten bij te houden worden geblokkeerd door de Staatskassier of door diens agenten; in die rekening wordt een vermelding aangebracht dat deze effecten niet zonder geschreven toestemming van de ontvanger van de directe belastingen mogen worden vervreemd of te gelde gemaakt.]1 }1. – Lid 3 toegevoegd bij art. 9 K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1)
K.B./W.I.B. 1992 Art. 219 volledig vervangen
}1. – Laatst vervangen bij art. 22 K.B. 27 december 2007, B.S., 31 december 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 43)
Art. 210. }1[Wanneer de in artikel 403, van hetzelfde Wetboek opgelegde storting niet is verricht, wordt de in artikel 404 van dat Wetboek bedoelde administratieve boete, voor ten hoogste drie overtredingen, verminderd tot een achtste, een vierde of de helft van die boete naargelang het respectievelijk een eerste, een tweede of een derde overtreding betreft, op voorwaarde dat de degene die de storting niet heeft verricht, een overeenkomst had afgesloten met een aannemer die op het ogenblik van het afsluiten ervan geen fiscale schulden had, en dat die aannemer op het ogenblik van de vaststelling van de overtreding: 1° ofwel, geen fiscale schulden meer heeft; 2° ofwel, nog steeds fiscale schulden heeft en degene die de storting niet heeft verricht, op verzoek van de administratie alsnog de vereiste storting heeft uitgevoerd binnen de door haar opgelegde termijn en het bewijs van storting wordt overgelegd.]1
Art. 219. In de akten wordt de administratie vertegenwoordigd door de ontvanger van de directe belastingen vermeld in de beslissing van de directeur of, bij gebrek aan zulke vermelding, door de ontvanger van de plaats van aanslag. Samen met de nodige inlichtingen en bewijsstukken en binnen de termijn gesteld in artikel 421 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, overhandigt de belastingschuldige aan deze ambtenaar hetzij het ontwerp van akte van hypotheekvestiging, van verpanding van een inschrijving op naam}1[, of een effectenrekening waarop gedematerialiseerde effecten worden aangehouden]1 of van verbintenis van de persoonlijke borg, hetzij het stortingsbewijs of het bewijs van deponering voor borgtochten in geld of in effecten aan toonder. }1. – Lid 2 gewijzigd bij art. 10 K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
91
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 265 — K.B./W.I.B. 1992
p. 265 K.B./W.I.B. 1992 Bijlage I, Afd. III volledig vervangen }1
[Afdeling III Forfaitair geraamd voordeel van alle aard voortvloeiend uit het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig (artikel 18, § 3, punt 9, eerste lid, K.B./W.I.B. 1992)]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 2 K.B. 7 december 1998, B.S., 23 december 1998, van toepassing op de vanaf 1 januari 1997 toegekende voordelen van alle aard (art. 5, lid 1) }1 [Belastbare kracht in PK
(1) 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 en meer
Voordeel in EUR per afgelegde kilometer
Basisbedrag (2) 0,1380 0,1620 0,1790 0,1980 0,2160 0,2350 0,2600 0,2850 0,3020 0,3210 0,3330 0,3470 0,3570 0,3640 0,3730 0,3800
Geïndexeerd bedrag (3) 0,1750 0,2054 0,2270 0,2511 0,2739 0,2980 0,3297 0,3614 0,3830 0,4071 0,4223 0,4401 0,4527 0,4616 0,4730 0,4819.]1
}1. – Afdeling III (Tabel) laatst vervangen bij art. 1 K.B. 20 januari 2009, B.S., 26 januari 2009, van toepassing op de vanaf 1 januari 2009 toegekende voordelen van alle aard (art. 2)
p. 268 K.B./W.I.B. 1992 Bijlage IIquater en historiek invoegen
}1[Bijlage IIquater
Vermeldingen die verplicht moeten voorkomen op de factuur betreffende de materiële vaste activa opgesomd in artikel 69, § 1, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 inzake investeringsaftrek (K.B./W.I.B. 92, artikel 491) }1. – Ingevoegd bij K.B. 17 augustus 2007, B.S., 30 augustus 2007, err., B.S., 26 oktober 2007, err., B.S., 12 november 2007, van toepassing op de vaste activa die zijn verworven of tot stand gebracht gedurende een belastbaar tijdperk dat verbonden is aan aj. 2008 of een later aj. (art. 2)
92
I. Wat het materieel betreft dat de toegang tot beroepslokalen door misdadigers verhindert of vertraagt of hun vlucht na het plegen van een strafbaar feit vertraagt bedoeld in artikel 491, § 1, 1°, K.B./W.I.B. 92, verklaart de geregistreerde aannemer dat: a) het geplaatste materieel inbraken, inzonderheid met een ramvoertuig, of pogingen daartoe beoogt te verhinderen of te vertragen; b) het materieel en de systemen die zijn geplaatst een toegangscontrole tot de beroepslokalen beogen; c) het geplaatste materieel de toegang of de vlucht van voertuigen uit een parking beoogt te vertragen; d) het geplaatste glas minstens een gelaagde kant heeft (geplaatst aan de binnenkant) conform met de klasse P4A van de Europese norm EN 356. Het glas moet worden geplaatst volgens de richtlijnen van de norm NBN S 23-002 (STS 38) of volgens de instructies van de glasfabrikanten; e) het geplaatste materieel een specifiek inbraakwerend rolluik is; f) de geplaatste beveiligingssystemen daadwerkelijk de weerstand verzekeren of versterken van de gevelelementen van het beroepslokaal zodat een minimale weerstand wordt gewaarborgd van drie minuten aan de inbraakpogingen die worden uitgevoerd met behulp van volgende instrumenten: een schroevendraaier, een tang en een wig. Om de weerstand van de geïnstalleerde gevelelementen te waarborgen, kan de geregistreerde aannemer refereren naar de klasse 2 van de Europese voornormen ENV 1627 tot 1630 of elk ander voorgeschreven document dat hetzelfde prestatieniveau waarborgt in termen van inbraakwerendheid in afwachting van de publicatie van de toekomstige Europese normen EN 1627 tot 1630. De geregistreerde aannemer zal naar deze laatste normen kunnen refereren om de weerstand van de geïnstalleerde gevelelementen te waarborgen; g) het geplaatste materieel een gepantserde deur is. Wat de beveiliging van een bouwwerf betreft: de geregistreerde aannemer verklaart dat het geplaatste materieel een hekken voor werfafsluiting is. II. Wat het materieel dat de diefstal van goederen uit de beroepslokalen voorkomt of detecteert betreft, bedoeld in artikel 491, § 1, 2°, K.B./W.I.B. 92, verklaart de geregistreerde aannemer dat: a) het geplaatste materieel het uitrusten van roerende goederen tegen diefstal beoogt; b) het geplaatste materieel de detectie van diefstal van goederen beoogt; c) het geplaatste materieel een kluis is uitgerust met een inbraakvertragend slot. Wat de beveiliging van een bouwwerf betreft: de geregistreerde aannemer verklaart dat het geplaatste materieel een slot of een ander beveiligingssysteem van het op de bouwwerf aanwezige materieel of materiaal is. III. Wat het materieel dat de diefstal van giraal of chartaal geld of waardepapieren waarvoor geen wettelijk verzet mogelijk is in de beroepslokalen vertraagt of voorkomt betreft, bedoeld in artikel 491, § 1, 3°, K.B./W.I.B. 92, verklaart de geregistreerde aannemer dat: a) het geplaatste materieel een kluis is uitgerust met een inbraakvertragend slot; b) het geplaatste materieel een kassa is met beschermkap of een anti-diefstal kassa; c) het geplaatste materieel een neutralisatiesysteem is van waarden zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 april 2003 houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kennerken van de voertuigen voor waardevervoer, zoals gewijzigd door de koninklijke besluiten van 22 mei en 6 december 2005. IV. Wat het materieel dat de inbraak of geweldsuitoefening in de beroepslokalen detecteert, verifieert of registreert betreft, bedoeld in artikel 491, § 1, 4°, K.B./W.I.B. 92, verklaart de erkende beveiligingsonderneming aannemer dat in zoverre het geïnstalleerd materiaal een alarmsysteem of eraan verbonden componenten betreft ter beveiliging van goederen of ter bescherming van personen, het materieel is gecertificeerd volgens het kwaliteitslabel INCERT of volgens een gelijkaardige kwaliteitsnorm voorgesteld door de sector van de beveiligheidsondernemingen, en het alarmsysteem verbonden is met een alarmcentrale. V. Wat het materieel dat de inbraak of geweldsuitoefening in de beroepslokalen detecteert, verifieert of registreert betreft, bedoeld
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 269-296 in artikel 491, § 1, 4°, K.B./W.I.B. 92, verklaart de geregistreerde aannemer dat: a) het geplaatste materieel een camerasysteem is uitgerust met een registratiesysteem of is uitgerust met een systeem om beelden door te sturen naar een vergunde alarmcentrale; b) het geplaatste materieel een volgsysteem is, zoals bedoeld krachtens de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid.]1
p. 269-296 K.B./W.I.B. 1992 Bijlage III - IIIbis volledig vervangen
Bijlage III van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 }1. Na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 2 K.B. 5 december 2008, B.S., 9 december 2008, err., B.S., 18 december 2008, van toepassing op de vanaf 1 januari 2009 betaalde of toegekende inkomsten (art. 3, lid 2)
}1[SCHALEN EN REGELS DIE VAN TOEPASSING
ZIJN OM DE BEDRIJFSVOORHEFFING VAST TE STELLEN BIJ DE BRON VERSCHULDIGD OP INKOMSTEN BETAALD OF TOEGEKEND VANAF 1 JANUARI 2009 (Koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, artikel 88)
TOEPASSINGSREGELS HOOFDSTUK I
VOORAFGAANDE BEGRIPPEN Afdeling 1
Grondslag 1. Aftrekken A. De bedrijfsvoorheffing op beroepsinkomsten (hoofdstukken II tot V) wordt vastgesteld op grondslag van de werkelijk betaalde of toegekende bruto inkomsten, verminderd met de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut. B. De bruto bezoldigingen van werknemers en ermede gelijkgestelde inkomsten (hoofdstukken II en V) worden bovendien verminderd met de buitengewone beroepskosten als vermeld in artikel 89 van dit besluit. C. De bedrijfsvoorheffing op maandelijkse bezoldigingen van bedrijfsleiders (nrs. 47 tot 50, 67 tot 71) die onderworpen zijn aan het sociaal statuut van de zelfstandigen wordt vastgesteld op grondslag van de werkelijk betaalde of toegekende bruto inkomsten, verminderd zoals aangegeven in de onderstaande tabel: Bruto bedrag van de maandelijkse bezol-Vermindering digingen Tot 1005,00 EUR Van 1005,01 EUR tot 4.330,00 EUR Van 4.330,01 EUR tot 6.345,00 EUR Boven 6.345,00 EUR
305,00 EUR 305,00 EUR + 23 pct. op de schijf boven 1.005,00 EUR 1069,75 EUR + 14,50 pct. op de schijf boven 4.330,00 EUR 1.361,93 EUR.
2. Gehuwden en echtgenoten – wettelijk samenwonenden De wettelijk samenwonenden worden gelijkgesteld met gehuwden, en een wettelijk samenwonende wordt gelijkgesteld met een echtgenoot. 3. Voordelen van alle aard A. De waarde van de voordelen van alle aard wordt aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: 1° de voordelen worden door de werkgever of door diens tussenkomst aan de verkrijger toegekend of geacht toegekend te zijn: de waarde van de voordelen wordt: – toegevoegd aan het bedrag van de bezoldigingen wanneer zij gelijktijdig met de betaling of toekenning van bezoldigingen worden toegekend of geacht worden toegekend te zijn; – behandeld als in nr. 19, A, vermelde exceptionele vergoedingen in het andere geval; 2° de voordelen worden, zonder tussenkomst van de werkgever, door een derde persoon aan de verkrijger toegekend of geacht toegekend te zijn: de waarde van de voordelen wordt aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen volgens de regels en het tarief van nr. 27. B. Voordelen wegens leningen tegen gunstvoorwaarden worden voor het jaar waarin de lening begint te lopen, voor het vaststellen van de bedrijfsvoorheffing en zolang de Koning de voor dat jaar in aanmerking te nemen referentierentevoeten niet heeft bepaald, berekend op basis van het verschil tussen de referentierentevoet die geldt voor het laatste vorige jaar en de werkelijk aangerekende rentevoet. 4. Fooien Voor werknemers wier bezoldiging geheel of gedeeltelijk uit fooien bestaat, moet, voor de toepassing van nr. 1, onder bruto inkomsten worden verstaan: a) wanneer de fooien worden berekend op de ontvangsten, ongeacht of die fooien al dan niet begrepen zijn in de door de klanten betaalde prijs: het bedrag van de vaste bezoldiging verhoogd met het aandeel van de werknemer in de fooien (waarbij het totaal van die fooien ten minste gelijk moet zijn aan het product verkregen door vermenigvuldiging van de ontvangsten die aanleiding gaven tot de inning van fooien met het percent dat in de onderneming gewoonlijk wordt toegepast) of, indien dit hoger is, het bedrag van de forfaitaire bezoldigingen die tot grondslag hebben gediend voor de berekening van de bijdragen welke door die werknemers en hun werkgever ter uitvoering van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid verschuldigd zijn; b) in de andere gevallen: het bedrag van de forfaitaire bezoldigingen die tot grondslag hebben gediend voor de berekening van de bijdragen welke die werknemers en hun werkgever ter uitvoering van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid verschuldigd zijn. 5. Cumulatie van bepaalde pensioenen of renten (nrs. 34 tot 38 en 41) A. In geval van cumulatie van pensioenen of renten verleend ter uitvoering van een wettelijk of reglementair statuut ten laste van eenzelfde schuldenaar van bedrijfsvoorheffing, wordt de bedrijfsvoorheffing per verkrijger overeenkomstig de regels van de nrs. 34 tot 38 vastgesteld op het totaalbedrag van de gecumuleerde pensioenen of renten. B. In geval van cumulatie van pensioenen of renten als vermeld in punt A, betaald: – ofwel door de Rijksdienst voor Pensioenen (hierna de Rijksdienst) en de Pensioendienst voor de overheidssector (hierna de Dienst); – ofwel door de Rijksdienst en/of de Dienst en door een andere instelling vermeld in artikel 68, § 1, l, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen; wordt het percentage van de per verkrijger op elk pensioen of rente in te houden bedrijfsvoorheffing vastgesteld en medegedeeld door de Rijksdienst of door de Dienst, naar analogie van de artikelen 68 tot 68quinquies van voormelde wet. In geval van cumulatie van een of meerdere pensioenen of renten verleend ter uitvoering van een wettelijk of reglementair statuut, waarvan tenminste een wordt betaald door de Rijksdienst of door de Dienst, met één of meerdere pensioenen of renten die niet worden verleend ter uitvoering van dergelijk statuut, is het eerste lid eveneens van toepassing voor de vaststelling van het percentage van de per verkrijger op elk pensioen of rente verleend ter uitvoering van een wettelijk of reglementair statuut in te houden bedrijfsvoorheffing.
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
93
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 269-296 — K.B./W.I.B. 1992 Het percentage wordt berekend op grond van het bedrag van de bedrijfsvoorheffing verkregen door toepassing van de nrs. 34 tot 38 op het verschil tussen: – eensdeels, het totale bruto bedrag van de wettelijke pensioenen en aanvullende voordelen als vermeld in artikel 68, § 1, a en c, van voormelde wet van 30 maart 1994, met uitzondering van de in de vorm van kapitaal uitbetaalde voordelen, zoals dat bedrag voor de toepassing van de artikelen 68 tot 68quinquies van dezelfde wet werd medegedeeld; – anderdeels, de verplichte sociale inhoudingen vermeld in nr. 1, A, of een forfait van 5 pct. Dit percentage wordt afgerond tot het hogere of lagere tiende van een punt naargelang het cijfer van de honderdsten van een punt al dan niet 5 bereikt. Bij wijziging van het percentage moet de schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing de nieuwe toestand in aanmerking nemen zodra hij daarover is ingelicht. 6. Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen die aan beide echtgenoten samen worden betaald of toegekend (gezinspensioenen). Voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing worden pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen die aan beide echtgenoten samen worden betaald of toegekend, aangemerkt als inkomsten van de echtgenoot in wiens beroepswerkzaamheid zij voor het geheel of voor het grootste gedeelte hun oorsprong vinden. Afdeling 2 Verminderingen wegens gezinslasten
7. Gezinstoestand Voor de toepassing van de bedrijfsvoorheffing wordt verstaan: 1° onder echtgenoten: de gehuwden die zich niet in een van de in sub 2°, b vermelde gevallen bevinden; 2° onder alleenstaanden: a) de ongehuwde personen; b) de gehuwde personen: – voor het jaar van het huwelijk of van de verklaring van wettelijke samenwoning; – voor het jaar waarin de wettelijk samenwonenden met elkaar in het huwelijk treden, worden zij als gehuwden aangemerkt, tenzij de verklaring van wettelijke samenwoning tijdens hetzelfde jaar is afgelegd; – vanaf het jaar na dat waarin de feitelijke scheiding heeft plaatsgevonden, voor zover die scheiding in het belastbare tijdperk niet ongedaan is gemaakt; – voor het jaar van de ontbinding van het huwelijk of van de scheiding van tafel en bed of van de beëindiging van de wettelijke samenwoning; – die rijksinwoners zijn, indien de echtgenoot beroepsinkomsten heeft van meer dan 9.280 EUR per jaar die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op de andere inkomsten van het gezin; – die niet-inwoners zijn, indien slechts één van de echtgenoten in België aan de belasting onderworpen inkomsten verkrijgt en de andere echtgenoot binnenlandse beroepsinkomsten die bij overeenkomst zijn vrijgesteld of buitenlandse beroepsinkomsten heeft van meer dan 9.280 EUR per jaar. Om de vermindering van de bedrijfsvoorheffing wegens gezinslasten vast te stellen, moet de gezinstoestand van de verkrijger van de inkomsten in aanmerking worden genomen zoals die zich voordoet op 1 januari van het jaar waarin de inkomsten worden betaald of toegekend. De schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing: – mag echter, bij wijziging van de gezinstoestand in de loop van het jaar, de nieuwe toestand in aanmerking nemen zodra hij daarover is ingelicht; – moet evenwel rekening houden met de gezinstoestand die hem door de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit zou zijn medegedeeld en zulks vanaf de eerste betaling of toekenning van inkomsten tijdens de tweede maand die op de mededeling volgt. 8. Gezinslasten A. Wanneer beide echtgenoten beroepsinkomsten verkrijgen, worden de verminderingen wegens gezinslasten, behalve die voor de gehandicapte echtgenoot aan de door hen gekozen echtgenoot toegekend.
94
Die keuze moet worden uitgedrukt door middel van een attest waarvan het model is vastgesteld door de bevoegde administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën. De vermindering voor de gehandicapte echtgenoot, wordt aan de betrokkene zelf toegekend. B. Wanneer een kind ten laste of een in artikel 136, 2° tot 4°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde persoon ten laste overlijdt, wordt de vermindering voor dat kind of die persoon verder toegestaan tot het einde van het jaar van overlijden. C. Met betrekking tot de vermindering bepaald in nr. 12, A, b, 6 en 7, en met betrekking tot de afwijking bepaald in nrs. 12, B, 14, B, 34, B, 36, B, 47, B en 49, B, dienen de grenzen inzake beroepsinkomsten van respectievelijk 195 EUR, 390 EUR en 117 EUR NETTO per maand als volgt te worden vastgesteld: – de bruto beroepsinkomsten verminderen met de verplichte inhoudingen of bijdragen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut; – vervolgens het verschil verminderen met 20 pct. 9. Gehandicapten A. Gehandicapt kind Onder «gehandicapt kind» wordt verstaan: – het kind dat tot ten minste 66 pct. is getroffen door ontoereikende of verminderde lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen; – het kind van wie, ongeacht de leeftijd, is vastgesteld dat ingevolge feiten overkomen en vastgesteld vóór de leeftijd van 65 jaar: a) ofwel zijn lichamelijke of geestelijke toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd tot één derde of minder van wat een valide persoon door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen; b) ofwel zijn gezondheidstoestand een volledig gebrek aan, of een vermindering van zelfredzaamheid van ten minste 9 punten tot gevolg heeft, gemeten volgens de handleiding en de medischsociale schaal van toepassing in het kader van de wetgeving met betrekking tot de tegemoetkomingen aan gehandicapten; c) ofwel, na de periode van primaire ongeschiktheid bepaald in artikel 87 van de gecoördineerde wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, zijn verdienvermogen is verminderd tot een derde of minder, zoals bepaald in artikel 100 van dezelfde gecoördineerde wet; d) ofwel hij, ingevolge een administratieve of gerechtelijke beslissing, tot ten minste 66 pct. blijvend lichamelijk of geestelijk gehandicapt of arbeidsongeschikt is verklaard. B. Gehandicapte andere persoon Onder «gehandicapte andere persoon» wordt verstaan: – diegene van wie vóór 1 januari 1989 is vastgesteld dat hij tot ten minste 66 pct. is getroffen door ontoereikende of verminderde lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen; – diegene van wie, ongeacht de leeftijd, is vastgesteld dat ingevolge feiten overkomen en vastgesteld vóór de leeftijd van 65 jaar: a) ofwel zijn lichamelijke of geestelijke toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd tot één derde of minder van wat een valide persoon door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen; b) ofwel zijn gezondheidstoestand een volledig gebrek aan of een vermindering van zelfredzaamheid van ten minste 9 punten tot gevolg heeft, gemeten volgens de handleiding en de medischsociale schaal van toepassing in het kader van de wetgeving met betrekking tot de tegemoetkomingen aan gehandicapten; c) ofwel, na de periode van primaire ongeschiktheid bepaald in artikel 87 van de gecoördineerde wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, zijn verdienvermogen is verminderd tot een derde of minder, zoals bepaald in artikel 100 van dezelfde gecoördineerde wet; d) ofwel hij, ingevolge een administratieve of gerechtelijke beslissing, tot ten minste 66 pct. blijvend lichamelijk of geestelijk gehandicapt of arbeidsongeschikt is verklaard. Afdeling 3
Afronding 10. Het bedrag van de bedrijfsvoorheffing wordt steeds op de lagere cent afgerond.
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 269-296 HOOFDSTUK II
Grond van de vermindering
BEZOLDIGINGEN VAN WERKNEMERS EN ERMEDE GELIJKGESTELDE INKOMSTEN 11. Dit hoofdstuk is van toepassing op: A. Rijksinwoners B. Niet-inwoners die gedurende het volledige belastbare tijdperk in België een tehuis hebben behouden C. Niet-inwoners die niet gedurende het volledige belastbare tijdperk in België een tehuis hebben behouden maar die bezoldigingen verkrijgen: – voor in België geleverde arbeidsprestaties; – ingevolge één of meerdere arbeidsovereenkomsten die het volledige kalenderjaar bestrijken; – en voor zover die arbeidsprestaties ten minste 75 pct. van de wettelijk voorziene arbeidsduur per overeenkomst bedragen.
Maandelijkse bruto bezoldigingen tot 7.500 EUR 12. De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten (schaal I) A. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal I. Van de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens die schaal mogen vervolgens nog de volgende verminderingen worden afgetrokken: a) Vermindering voor kinderen ten laste Vermindering
1 2 3 4 5 6 7 8 meer dan 8
31,00 EUR 84,00 EUR 224,00 EUR 410,00 EUR 605,00 EUR 801,00 EUR 996,00 EUR 1.206,00 EUR 1.206,00 EUR verhoogd met 217,00 EUR per kind ten laste boven het achtste. (1) het gehandicapte kind ten laste wordt voor twee gerekend.
b) Verminderingen voor andere gezinslasten Grond van de vermindering 1.
2.
3. 4.
5.
De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande (behalve wanneer zijn inkomsten uit PENSIOENEN of BRUGPENSIOENEN bestaan: De verkrijger van de inkomsten is een niet hertrouwde weduwnaar (weduwe) of een ongehuwde vader(moeder), met één of meer kinderen ten laste: De verkrijger van de inkomsten is zelf gehandicapt: De verkrijger van de inkomsten heeft in artikel 136, 2° en 3°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde personen ten laste die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt, per persoon (2): De verkrijger van de inkomsten heeft in artikel 136, 2° tot 4°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde personen, andere dan diegenen vermeld onder punt 4 hiervoor, ten laste, per persoon (2):
6.
De echtgenoot van de verkrijger van 97,50 EUR de inkomsten heeft persoonlijke beroepsinkomsten, andere dan pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten, die niet meer bedragen dan 195,00 EUR NETTO per maand (3): 7. De echtgenoot van de verkrijger van 195,00 EUR; de inkomsten heeft persoonlijke beroepsinkomsten die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten en die niet meer bedragen dan 390,00 EUR NETTO per maand (3): (1) alle verminderingen mogen worden samengevoegd (2) de gehandicapte persoon ten laste wordt voor twee gerekend (3) de nettoberoepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 8, C
Afdeling 1
Aantal kinderen ten laste (1)
Vermindering (1)
Vermindering (1) 22,00 EUR
31,00 EUR
31,00 EUR 63,00 EUR
31,00 EUR
c) Vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood Na toekenning van de onder sub a en b vermelde verminderingen wordt de bedrijfsvoorheffing nog verminderd met 30 pct. van: – de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een groepsverzekeringscontract; – de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een extrawettelijke voorzorgsregeling van verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood; – de inhoudingen die betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging overeenkomstig artikel 1453, derde lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. d) Vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag. Deze vermindering is van toepassing op werknemers: – die onderworpen zijn aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en die tewerkgesteld zijn door een werkgever onderworpen aan de wet van 5 december 1968 aangaande de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités; – en die overwerk hebben gepresteerd dat, overeenkomstig artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, recht geeft op een overwerktoeslag. Deze vermindering is slechts van toepassing op de berekeningsgrondslag voor de overwerktoeslag betreffende de eerste 65 uren die de werknemer als overwerk heeft gepresteerd. De vermindering wordt toegepast na de onder sub a, b en c vermelde verminderingen en bedraagt: – voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is: 57,75 pct.; – voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is: 66,81 pct.; van het «sociale bruto bedrag» van de bezoldigingen (dit is vóór aftrek van de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut), dat als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag. e) Vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van werknemers met een laag of gemiddeld inkomen die recht hebben op de verhoogde belastingvrije som. Deze vermindering is van toepassing wanneer de belastbare bezoldiging in hoofde van de betrokken werknemer maximum 2.038,70 EUR bedraagt. De vermindering wordt toegepast na de onder a tot d vermelde verminderingen en bedraagt 5,79 EUR. B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 13 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 117 EUR NETTO per maand. De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 8, C.
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
95
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 269-296 — K.B./W.I.B. 1992 13. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten (schaal II) Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal II. Van de bedrijfsvoorheffing volgens die schaal mogen vervolgens de volgende verminderingen worden afgetrokken: a) Vermindering voor kinderen ten laste Aantal kinderen ten laste (1) Vermindering 1 2 3 4 5 6 7 8 meer dan 8
31,00 EUR 84,00 EUR 224,00 EUR 410,00 EUR 605,00 EUR 801,00 EUR 996,00 EUR 1.206,00 EUR 1.206,00 EUR verhoogd met 217,00 EUR per kind ten laste boven het achtste; (1) het gehandicapte kind ten laste wordt voor twee gerekend
b) Verminderingen voor andere gezinslasten Grond van de vermindering
Vermindering (1)
1. De verkrijger van de inkomsten is zelf 31,00 EUR gehandicapt: 2. De echtgenoot van de verkrijger van 31,00 EUR de inkomsten is gehandicapt: 3. De verkrijger van de inkomsten heeft 63,00 EUR in artikel 136, 2° en 3°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde personen die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt, ten laste, per persoon (2): 4. De verkrijger van de inkomsten heeft 31,00 EUR; in artikel 136, 2° tot 4°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde personen, andere dan diegenen vermeld onder punt 3 hiervoor, ten laste, per persoon (2): (1) Alle verminderingen mogen worden samengevoegd (2) De gehandicapte persoon ten laste wordt voor twee gerekend
c) Vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood Na toekenning van de onder sub a en b vermelde verminderingen wordt de bedrijfsvoorheffing nog verminderd met 30 pct. van: – de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een groepsverzekeringscontract; – de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een extrawettelijke voorzorgsregeling van verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood; – de inhoudingen die betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging overeenkomstig artikel 1453, 3de lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. d) Vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag. Deze vermindering is van toepassing op werknemers: – die onderworpen zijn aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en die tewerkgesteld zijn door een werkgever onderworpen aan de wet van 5 december 1968 aangaande de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités; – en die overwerk hebben gepresteerd dat, overeenkomstig artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, recht geeft op een overwerktoeslag.
96
Deze vermindering is slechts van toepassing op de berekeningsgrondslag voor de overwerktoeslag betreffende de eerste 65 uren die de werknemer als overwerk heeft gepresteerd. De vermindering wordt toegepast na de onder sub a, b en c vermelde verminderingen en bedraagt: – voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is: 57,75 pct.; – voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is: 66,81 pct., van het «sociale bruto bedrag» van de bezoldigingen (dit is vóór aftrek van de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut), dat als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag. e) Vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van werknemers met een laag of gemiddeld inkomen die recht hebben op de verhoogde belastingvrije som Deze vermindering is van toepassing wanneer de belastbare bezoldiging in hoofde van de betrokken werknemer maximum 2.038,70 EUR bedraagt. De vermindering wordt toegepast na de onder a tot d vermelde verminderingen en bedraagt 5,79 EUR. Afdeling 2 Maandelijkse bruto bezoldigingen boven 7.500 EUR
14. De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten A. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse bruto bezoldigingen afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.382,76 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR; c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig b mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 12, A, a tot d. B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 15 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 117 EUR NETTO per maand. De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 8, C. 15. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse bruto bezoldiging afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.060,11 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR; c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig punt b mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 13, a tot d. Afdeling 3 Bijzondere regels
16. Betalingen per veertien dagen Voor de per veertien dagen betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing de helft van de voorheffing die volgens de regels van nrs. 12 tot 15 per maand verschuldigd is op tweemaal de bezoldiging per veertien dagen. 17. Betalingen per week Voor de per week betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing het vierde van de voorheffing die volgens de regels van nrs. 12 tot 15 per maand verschuldigd is op viermaal de bezoldiging per week. 18. Betalingen per werkdag Voor de per werkdag betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing het twintigste van de voorheffing die volgens de
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 269-296 regels van nrs. 12 tot 15 per maand verschuldigd is op twintigmaal de bezoldiging per werkdag. 19. Exceptionele vergoedingen A. Voor andere exceptionele vergoedingen en toelagen dan opzeggingsvergoedingen die een werkgever, buiten de normale bezoldigingen aan leden van zijn personeel betaalt (toevallige commissielonen op een geheel van verrichtingen, bijzondere en exceptionele vergoedingen, vakantiegeld, enz.), wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens het in punt a vermelde tarief, gelet op het jaarbedrag van de normale bruto bezoldigingen van de verkrijger van de inkomsten. Wanneer echter het jaarbedrag van de normale bruto bezoldiging niet meer bedraagt dan het grensbedrag dat volgens het aantal kinderen ten laste vermeld is in tabel b, wordt de exceptionele vergoeding vrijgesteld ten belope van het verschil tussen het voornoemde grensbedrag en het jaarbedrag van de normale bruto bezoldiging. Wanneer de verkrijger van een exceptionele vergoeding niet meer dan vijf kinderen ten laste heeft en het jaarbedrag van zijn normale bruto bezoldiging niet hoger is dan het bedrag dat – volgens het aantal kinderen ten laste – in kolom 3 van tabel c vermeld is, wordt een vermindering toegekend op de bedrijfsvoorheffing die volgens de twee vorige leden op de exceptionele vergoeding is verschuldigd; die vermindering wordt volgens het aantal kinderen ten laste berekend met het percent vermeld in kolom 2 van tabel c. a) Tarief Jaarbedrag van de normale bruto bezol- Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigingen digd op Vakantiegeld Andere vergoedingen en toelagen 1 tot 6.460,00 EUR van 6.460,01 EUR tot 8.015,00 EUR van 8.015,01 EUR tot 9.970,00 EUR van 9.970,01 EUR tot 11.830,00 EUR van 11.830,01 EUR tot 13.765,00 EUR van 13.765,01 EUR tot 15.725,00 EUR van 15.725,01 EUR tot 19.570,00 EUR van 19.570,01 EUR tot 21.505,00 EUR van 21.505,01 EUR tot 29.300,00 EUR van 29.300,01 EUR tot 39.035,00 EUR boven 39.035,00 EUR
2 0 19,17 21,20 26,25 31,30 34,33 36,34 39,37 42,39 47,44
3 0 23,22 25,23 30,28 35,33 38,36 40,38 43,41 46,44 51,48
1 2 3 1 7,5 19.480,00 EUR 2 20 19.480,00 EUR 3 35 21.425,00 EUR 4 55 25.320,00 EUR 5 75 27.270,00 EUR. (1) het gehandicapte kind ten laste wordt voor twee gerekend
B. In afwijking van punt A: a) wordt de bedrijfsvoorheffing eenvormig op 16,15 pct. (zonder vrijstelling) vastgesteld voor de eindejaarspremies die in één keer worden uitbetaald en afhankelijk zijn van prestaties die per stuk of taak worden bezoldigd; b) is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd wanneer het twaalfde van het totaal van het jaarbedrag van de normale bruto bezoldigingen en de exceptionele vergoedingen en toelagen volgens de regels van nr. 12 (schaal I) of nr. 13 (schaal II) inzake per maand betaalde bezoldigingen geen aanleiding geeft tot bedrijfsvoorheffing. 20. Achterstallen A. Voor achterstallige bezoldigingen (onder meer bezoldigingen waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben) wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens het in punt a vermelde tarief, gelet op de referentiebezoldiging, d.w.z. het jaarbedrag van de normale bruto bezoldiging die onmiddellijk vóór het jaar waarop de achterstallen betrekking hebben aan de verkrijger van de inkomsten is betaald. In afwijking van hetgeen voorafgaat, is de referentiebezoldiging gelijk aan de normale bruto bezoldigingen van het laatste jaar van normale activiteit dat het jaar van de betaling van de achterstallen voorafgaat, mits de verkrijger hiervan het bewijs levert. Wanneer echter de referentiebezoldiging niet meer bedraagt dan het grensbedrag dat volgens het aantal kinderen ten laste vermeld is in tabel b, worden de achterstallige bezoldigingen vrijgesteld ten belope van het verschil tussen het voornoemde grensbedrag en de referentiebezoldiging. a) Tarief Referentiebezoldiging
Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd op achterstallen
tot 7.980,00 EUR van 7.980,01 EUR tot 9.585,00 EUR van 9.585,01 EUR tot 10.640,00 EUR van 10.640,01 EUR tot 12.775,00 EUR van 12.775,01 EUR tot 13.845,00 EUR van 13.845,01 EUR tot 15.435,00 EUR van 15.435,01 EUR tot 18.095,00 EUR van 18.095,01 EUR tot 23.415,00 EUR van 23.415,01 EUR tot 28.735,00 EUR van 28.735,01 EUR tot 37.255,00 EUR van 37.255,01 EUR tot 42.040,00 EUR van 42.040,01 EUR tot 47.895,00 EUR van 47.895,01 EUR tot 55.875,00 EUR van 55.875,01 EUR tot 67.055,00 EUR van 67.055,01 EUR tot 84.080,00 EUR van 84.080,01 EUR tot 96.855,00 EUR van 96.855,01 EUR tot 113.880,00 EUR boven 113.880,00 EUR
0,00 2,68 6,57 10,77 13,55 16,55 19,17 24,92 29,93 31,30 36,90 38,96 40,93 42,92 44,99 46,47 47,48 48,00;
53,50;
b) Vrijstelling wegens kinderlast Aantal kinderen ten laste (1)
c) Vermindering wegens kinderlast Aantal kinderen ten laste Percent van de verminde- Jaarbedrag van de norma(1) ring le bruto bezoldigingen waarboven geen vermindering wordt verleend
Grensbedrag
1 2 1 8.467,00 EUR 2 10.828,00 EUR 3 15.428,00 EUR 4 20.485,00 EUR 5 25.505,00 EUR 6 30.526,00 EUR 7 35.546,00 EUR 8 40.567,00 EUR 9 45.588,00 EUR 10 50.608,00 EUR 11 55.629,00 EUR 12 60.650,00 EUR. (1) het gehandicapte kind ten laste wordt voor twee gerekend
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
97
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 269-296 — K.B./W.I.B. 1992 b) Vrijstelling wegens kinderlast Aantal kinderen ten laste (1)
Grensbedrag
1 8.467,00 EUR 2 10.828,00 EUR 3 15.428,00 EUR 4 20.485,00 EUR 5 25.505,00 EUR 6 30.526,00 EUR 7 35.546,00 EUR 8 40.567,00 EUR 9 45.588,00 EUR 10 50.608,00 EUR 11 55.629,00 EUR 12 60.650,00 EUR. (1) het gehandicapte kind ten laste wordt voor twee gerekend
B. In afwijking van punt A is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd wanneer het twaalfde van de referentiebezoldiging volgens de regels van nr. 12 (schaal I) of nr. 13 (schaal II) inzake per maand betaalde bezoldigingen geen aanleiding geeft tot bedrijfsvoorheffing. 21. A) Opzeggingsvergoedingen Opzeggingsvergoedingen worden als volgt aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen: a) wanneer zij bruto niet meer dan 850 EUR bedragen, de opzeggingsvergoedingen als een maandbezoldiging beschouwen en de bedrijfsvoorheffing vaststellen volgens de regels van nr. 12 (schaal I) of nr. 13 (schaal II); b) wanneer zij bruto meer dan 850 EUR bedragen, de bedrijfsvoorheffing vaststellen volgens de regels van nr. 20, A, met dien verstande dat voor het bepalen van het tarief van de bedrijfsvoorheffing de in aanmerking te nemen referentiebezoldiging die is welke tot grondslag diende voor het vaststellen van de vergoeding of, bij gebreke daaraan, de bezoldiging die de verkrijger heeft ontvangen tijdens de laatste periode van normale activiteit in dienst van de werkgever die de vergoeding uitbetaalt. In afwijking van punt b, is de referentiebezoldiging gelijk aan de normale bruto bezoldigingen van het laatste jaar van normale activiteit dat het jaar van de betaling van de opzeggingsvergoedingen voorafgaat, mits de verkrijger hiervan het bewijs levert. B) Inschakelingsvergoedingen De bedrijfsvoorheffing op inschakelingsvergoedingen bedoeld in Titel IV, Hoofdstuk 5, Afdeling 3, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, wordt vastgesteld volgens de regels van nr. 20, A, met dien verstande dat voor het bepalen van het tarief van de bedrijfsvoorheffing de in aanmerking te nemen referentiebezoldiging die is welke tot grondslag diende voor het vaststellen van de vergoeding of, bij gebreke daaraan, de bezoldiging die de verkrijger heeft ontvangen tijdens de laatste periode van normale activiteit in dienst van de werkgever die de vergoeding uitbetaalt. In afwijking van hetgeen voorafgaat, is de referentiebezoldiging gelijk aan de normale bruto bezoldigingen van het laatste jaar van normale activiteit dat het jaar van de betaling van de inschakelingsvergoedingen voorafgaat, mits de verkrijger hiervan het bewijs levert. 22. Schadeloosstelling van tijdelijke derving van bezoldigingen, winst of baten A. Wettelijke of extrawettelijke vergoedingen betaald of toegekend als schadeloosstelling van een tijdelijke derving van bezoldiging bijvoorbeeld ingevolge ongeval, ziekte, invaliditeit of andere soortgelijke gebeurtenissen, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: 1° wanneer de vergoedingen door de werkgever of door diens tussenkomst: a) samen met de normale bezoldigingen van éénzelfde periode aan de verkrijger worden betaald of toegekend: volgens de regels van nrs. 12 tot 18 op het totaalbedrag van de normale bezoldigingen en de vergoedingen in kwestie; b) niet samen met de normale bezoldigingen van éénzelfde periode aan de verkrijger worden betaald of toegekend: – volgens de regels van nr. 19, A, gelet op de referentiebezoldiging, d.w.z. de normale jaarbezoldiging die tot grondslag voor het berekenen van de schadeloosstelling heeft gediend;
98
– bij gebreke aan voormelde referentiebezoldiging bedraagt de bedrijfsvoorheffing 26,75 pct. (zonder vermindering); 2° wanneer die vergoedingen, zonder tussenkomst van de werkgever, door een verzekeringsinstelling of door een andere instelling of een andere tussenpersoon aan de verkrijger worden betaald: tegen het tarief van 11,11 pct. of 22,20 pct. (zonder vermindering) naargelang het gaat om wettelijke of om extrawettelijke vergoedingen. B. In afwijking van punt A wordt, in de hiernavolgende gevallen, de bedrijfsvoorheffing respectievelijk overeenkomstig de volgende regels vastgesteld: 1. Primaire ongeschiktheid a) Wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen betaald of toegekend gedurende de periode van primaire arbeidsongeschiktheid bepaald in artikel 87 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover die periode van primaire ongeschiktheid aanvangt na 31 december 2003. b) De overeenkomstig sub a berekende bedrijfsvoorheffing mag er evenwel niet toe leiden dat het bedrag van de uiteindelijk verschuldigde uitkering minder bedraagt dan het bedrag van de minimuminvaliditeitsuitkering vermeld in artikel 93bis van voormelde gecoördineerde wet, behalve wanneer die uitkering wordt gecumuleerd met inkomsten als vermeld in artikel 104 van dezelfde wet of wanneer prestaties worden geweigerd of verminderd krachtens artikel 136, § 2, van dezelfde wet. c)– Wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen betaald of toegekend gedurende de eerste 6 maanden van de periode van primaire arbeidsongeschiktheid bepaald in artikel 87, derde lid, van dezelfde wet en die aansluit op een periode van volledige of gedeeltelijke werkloosheid als vermeld in nr. 23, A, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 10,09 pct. (zonder vermindering). – Er moet evenwel geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden op wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen betaald of toegekend gedurende de eerste 6 maanden van de hiervoor bedoelde periode van primaire arbeidsongeschiktheid, aan volledig werkloze werknemers als vermeld in nr. 23, B. – Vanaf de 1ste dag van de 7de maand van diezelfde periode van primaire arbeidsongeschiktheid, zijn de onder het eerste en tweede streepje vermelde uitkeringen aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering). 2. Wachtgeld ingevolge disponibiliteit wegens ziekte Wachtgelden die krachtens artikel 66 van afdeling 3 van hoofdstuk IX van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, worden betaald of toegekend aan ambtenaren in disponibiliteit wegens ziekte, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de periode van disponibiliteit aanvangt na 31 december 2003. 3. Zeelieden Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 88 van het koninklijk besluit van 24 oktober 1936 houdende wijziging en samenordening van de statuten der Hulp- en Voorzorgskas voor Zeevarenden, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de werkongeschiktheidsperiode aanvangt na 31 december 2003. 4. Overzeese sociale zekerheid Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 35, § 1, van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de periode van primaire arbeidsongeschiktheid aanvangt na 31 december 2003. 5. Moederschapsbescherming Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 113 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de periode van moederschapsbescherming aanvangt na 31 december 2003. 6. Borstvoedingspauze Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 116bis van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct.
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 269-296 (zonder vermindering), voor zover de borstvoedingspauze aanvangt na 31 december 2003. 7. Vaderschapsverlof Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 30, § 2, 3de lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de periode van vaderschapsverlof aanvangt na 31 december 2003. 8. Adoptieverlof Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 30, § 3, 3de lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), zover de periode van adoptieverlof aanvangt na 31 december 2003. 9. Wettelijke onderbrekingsuitkeringen a) Wettelijke onderbrekingsuitkeringen betaald of toegekend aan werknemers die voltijds hun beroepsloopbaan onderbreken, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 10,13 pct. (zonder vermindering). b) Wettelijke onderbrekingsuitkeringen betaald of toegekend aan werknemers die deeltijds hun beroepsloopbaan onderbreken, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 17,15 pct. (zonder vermindering). Evenwel wordt dit percentage verhoogd tot 35 pct. in geval van een 1/5de loopbaanvermindering die aanvangt vanaf 1 juni 2007, in toepassing van de artikelen 5 en 6 van het koninklijk besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, behalve voor de werknemers in 1/5de loopbaanvermindering die uitsluitend samenwonen met één of meerdere kinderen die zij ten laste hebben. 10. Halftijdse vervroegde uittreding Wettelijke premies toegekend aan de personeelsleden van overheidsdiensten ter gelegenheid van hun halftijdse vervroegde uittreding, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 17,15 pct. (zonder vermindering). C. Zelfstandigen en meewerkende echtgenoten 1. Primaire ongeschiktheid a) Wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen betaald of toegekend gedurende het tijdvak van primaire ongeschiktheid bepaald in artikel 7 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover die periode van primaire ongeschiktheid aanvangt na 31 december 2003. b) De overeenkomstig sub a berekende bedrijfsvoorheffing mag er evenwel niet toe leiden dat het bedrag van de uiteindelijk verschuldigde primaire ongeschiktheidsuitkering minder bedraagt dan het bedrag van de minimuminvaliditeitsuitkering vermeld in artikel 93bis van de gecoördineerde wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, behalve wanneer die uitkering wordt geweigerd of verminderd krachtens artikel 28 of artikel 29, § 1, 1° tot 4°, van voormeld koninklijk besluit. 2. Moederschapsverzekering Moederschapsuitkeringen betaald of toegekend overeenkomstig artikel 94 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover het tijdvak van moederschapsrust aanvangt na 31 december 2003. D. Wettelijke of extrawettelijke vergoedingen betaald of toegekend als schadeloosstelling van een tijdelijke derving van winst of baten, zelfs indien ze op een vorige beroepswerkzaamheid betrekking hebben, en die door een verzekeringsinstelling of door een andere instelling of een andere tussenpersoon aan de verkrijger worden betaald, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. of 22,20 pct. (zonder vermindering) naargelang het gaat om wettelijke of om extrawettelijke vergoedingen. E. Evenwel moet geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden wanneer de vergoeding is verkregen door een werknemer die bewijst dat het twaalfde van het jaarbedrag van de bezoldiging die tot grondslag diende voor het berekenen van de vergoeding volgens
de regels van nrs. 12 tot 15, inzake per maand betaalde bezoldigingen, geen aanleiding geeft tot bedrijfsvoorheffing. F. Ook is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op andere wettelijke vergoedingen dan die vermeld onder punt B, toegekend krachtens de wetgeving betreffende de verzekering tegen ziekte en invaliditeit. 23. Werkloosheidsuitkeringen A. Wettelijke en extrawettelijke uitkeringen van alle aard, wachtuitkeringen inbegrepen, verkregen als volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen ten gevolge van volledige of gedeeltelijke werkloosheid en niet vermeld in de nrs. 25 en 26, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 10,09 pct. (zonder vermindering). B. In afwijking van punt A moet geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden op de wettelijke werkloosheids- of wachtuitkeringen van volledig werkloze werknemers die generlei inkomen uit beroepswerkzaamheid verkrijgen en die in de zin van de reglementering inzake werkloosheid de hoedanigheid hebben: – ofwel van samenwonende met recht op een toeslag voor het verlies van een enig inkomen; – ofwel van samenwonende die noch recht heeft op een toeslag voor het verlies van een enig inkomen noch op een aanpassingstoeslag, en, indien de werknemer samenwoont met een echtgenoot, op voorwaarde dat de beroepsinkomsten van die echtgenoot uitsluitend uit vervangingsinkomsten bestaan; – ofwel van samenwonende die slechts over werkloosheidsuitkeringen beschikt, bestaande uit het al of niet verhoogde wettelijk forfait; – ofwel van alleenwonende; – ofwel van werknemer die recht heeft op een wachtuitkering; – ofwel van werknemer die een vrijstelling geniet wegens sociale en familiale redenen. 24. Brugpensioenen Vergoedingen, in het kader of naar aanleiding van een brugpensioenregeling aan ontslagen of op rust gestelde werknemers betaald of toegekend, zijn van de bedrijfsvoorheffing vrijgesteld in zover hun totaalbedrag het maximumbedrag inzake werkloosheidsuitkering niet te boven gaat. Voor het gedeelte van het totaalbedrag van die vergoedingen dat het hierboven vermelde maximumbedrag inzake werkloosheidsuitkeringen te boven gaat, moeten de schuldenaars van dat gedeelte bedrijfsvoorheffing inhouden en storten. Die bedrijfsvoorheffing wordt volgens de regels van de nrs. 34 tot 38 berekend op het totaalbedrag van de vergoedingen. Van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig het vorige lid mag vervolgens de vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood vermeld in nr. 12, A, c, worden afgetrokken. Brugpensioenen bestaan uit de volgende componenten: 1° een werkloosheidsuitkering; 2° een aanvullende vergoeding als bedoeld in artikel 4, § 3, tweede streepje, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, alsmede de vergoeding bedoeld in een collectieve arbeidsovereenkomst die is gesloten overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomst en de paritaire comités en die voorziet in voordelen die op zijn minst gelijkwaardig zijn aan de voordelen die in de voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 zijn vastgesteld. 25. Aanvullende vergoedingen bovenop brugpensioenen buiten de brugpensioenregeling A. De gewezen werknemer heeft de leeftijd van 50 jaar bereikt: De aanvullende vergoedingen bovenop brugpensioen die de voormelde werknemer heeft verkregen tijdens een periode van inactiviteit, van werkhervatting bij een andere werkgever of van werkhervatting als zelfstandige zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: – de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting is opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding: Bedrijfsvoorheffing: 10,09 pct. (zonder vermindering); – de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting is niet opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele overeen-
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
99
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 269-296 — K.B./W.I.B. 1992 komst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding: Bedrijfsvoorheffing: 26,75 pct. (zonder vermindering). B. De gewezen werknemer heeft de leeftijd van 50 jaar niet bereikt: De aanvullende vergoedingen bovenop brugpensioen die de voormelde werknemer heeft verkregen tijdens een periode van inactiviteit, van werkhervatting bij een andere werkgever of van werkhervatting als zelfstandige zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen volgens de toepassingsregel nr. 22, A, 1°, b, 2de streepje (schadeloosstelling van tijdelijke derving van bezoldigingen). 26. Pseudo-brugpensioen bovenop werkloosheidsuitkeringen A. De gewezen werknemer heeft de leeftijd van 50 jaar bereikt en de desbetreffende overeenkomst is een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst die is afgesloten vanaf 30 september 2005 of een onderbroken verlenging van een overeenkomst van voor die datum. De aanvullende vergoedingen die een in de titel vermelde werknemer die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en die werkloosheidsuitkeringen als volledige werkloze verkrijgt of zou kunnen verkrijgen indien hij het werk niet had hervat, rechtstreeks of onrechtstreeks heeft verkregen zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: – de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting is opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding: Bedrijfsvoorheffing: 10,09 pct. (zonder vermindering); – de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting is niet opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding: Bedrijfsvoorheffing: 26,75 pct. (zonder vermindering). B. De gewezen werknemer heeft de leeftijd van 50 jaar niet bereikt en de desbetreffende overeenkomst is een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst die is afgesloten voor 30 september 2005 of een sectorale overeenkomst die een dergelijke overeenkomst zonder onderbreking verlengt: De aanvullende vergoedingen bovenop werkloosheidsuitkering na ontslag die de gewezen werknemer in één van deze gevallen heeft verkregen tijdens een periode van inactiviteit, van werkhervatting bij een andere werkgever of van werkhervatting als zelfstandige zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen volgens de toepassingsregel nr. 23 (werkloosheidsuitkeringen). 27. Toevallig of periodiek en bijkomstig betaalde vergoedingen en toelagen A. Niet in de nrs. 19 tot 26 vermelde vergoedingen en toelagen die een schuldenaar van bedrijfsvoorheffing uitbetaalt aan personen die slechts toevallig of periodiek en bijkomstig door hem of door zijn tussenkomst worden bezoldigd (toevallige commissielonen, vergoedingen, presentiegelden, enz.) zijn volgens onderstaand tarief (zonder verminderingen) aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen: Bedrag van de vergoedingen en toela- Percent als bedrijfsvoorheffing verschulgen digd op het totaalbedrag van de vergoedingen en toelagen 1 tot 500,00 EUR van 500,01 EUR tot 650,00 EUR boven 650,00 EUR
2 27,25 32,30 37,35.
B. In afwijking van punt A is op de gewestelijke weerwerkpremie, die krachtens artikel 171, 7°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, afzonderlijk in de personenbelasting wordt belast, een bedrijfsvoorheffing verschuldigd van 11,11 pct. (zonder vermindering). 28. Schuldvorderingen die de hoedanigheid van bezoldigingen hebben en vermeld zijn in artikel 270, 6°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 Voor de schuldvorderingen met de hoedanigheid van bezoldigingen als bedoeld in artikel 30, 1° en 2°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 die worden gehonoreerd door curatoren in faillissementen, vereffenaars van gerechtelijke akkoorden, vereffenaars van vennootschappen of personen die gelijkaardige functies uitoefenen, wordt de bedrijfsvoorheffing eenvormig (zonder vermindering) vastgesteld op 26,75 pct. 29. Bezoldigingen voor stukwerk
100
De bedrijfsvoorheffing op bezoldigingen toegekend aan werklieden die stukwerk verrichten en van wie de onregelmatige en door de werkgever niet gecontroleerde prestaties niet worden uitgedrukt in dagen, weken, veertien dagen of maanden arbeid, wordt berekend volgens de regels van nrs. 12 tot 18, met inachtneming van de duur van het tijdperk waarop de bezoldigingen betrekking hebben. De bedrijfsvoorheffing mag in deze gevallen echter nooit minder bedragen dan 11,11 pct. van de bezoldigingen. 30. a) Artiesten en musici De bedrijfsvoorheffing wordt eenvormig (zonder vermindering) bepaald op 11,11 pct. voor de bezoldigingen die door ondernemingen voor vertoningen en vermakelijkheden worden betaald aan artiesten en musici die niet tot het vast personeel van de onderneming behoren en niet kunnen worden beschouwd als zijnde door de onderneming bijkomstig bezoldigd; b) Personen behorend tot bijzondere categorieën bepaald door de ambtenaar belast met de algemene leiding van de Administratie der directe belastingen (sector taxatie). De bedrijfsvoorheffing wordt eenvormig (zonder vermindering) bepaald op 11,11 pct. voor de bezoldigingen betaald aan personen die behoren tot de categorieën bepaald door de ambtenaar belast met de algemene leiding van de Administratie der directe belastingen (sector taxatie) en die, gelet op de omstandigheden waarin zij hun beroepswerkzaamheid uitoefenen, volgens bijzondere regels worden bezoldigd. 31. Vakantiegeld betaald door verlofkassen De vakantiegelden die zonder tussenkomst van de werkgever door de kassen voor jaarlijks verlof worden betaald of toegekend, zijn volgens het onderstaande tarief (zonder vermindering) aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen: Bedrag van het vakantiegeld
Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd op het totale bedrag van het vakantiegeld
Tot 1.170,00 EUR Boven 1.170,00 EUR
17,16 23,22.
32. Studenten In afwijking van de vorige regels is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op: – de bezoldigingen betaald of toegekend aan studenten wier tewerkstelling, in het kader van een schriftelijke arbeidsovereenkomst, tijdens de maanden juli, augustus en september geen drieëntwintig arbeidsdagen overschrijdt; – de bezoldigingen betaald of toegekend aan studenten wier tewerkstelling, in het kader van een schriftelijke arbeidsovereenkomst, tijdens de periodes van niet verplichte aanwezigheid in de onderwijsinstellingen, met uitzondering van de maanden juli, augustus en september, geen drieëntwintig arbeidsdagen overschrijdt; en op voorwaarde dat voor die bezoldigingen geen bijdragen ter uitvoering van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid, met uitzondering van de solidariteitsbijdrage, verschuldigd zijn. 33. Jonge werknemers In afwijking van de vorige regels is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op de bezoldigingen betaald of toegekend tijdens de maanden oktober, november of december aan jonge werknemers die voldoen aan de in artikel 36, § 1, eerste lid, 1° tot 3°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering gestelde voorwaarden en wier tewerkstelling in het kader van een arbeidsovereenkomst aanvangt tijdens voornoemde maanden oktober, november of december, op voorwaarde dat het bedrag van die bezoldigingen 2.350 EUR bruto per maand niet overschrijdt. HOOFDSTUK III
PENSIOENEN, RENTEN, KAPITALEN, AFKOOPWAARDEN EN ERMEDE GELIJKGESTELDE INKOMSTEN Afdeling 1 Maandelijkse pensioenen of renten tot 7.500 EUR
34. De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten (schaal I)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 269-296 A. Wanneer de maandelijkse pensioenen of renten niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal I. Van de bedrijfsvoorheffing volgens die schaal mogen vervolgens worden afgetrokken: a) de vermindering voor kinderen ten laste vermeld in nr. 12, A, tabel a; b) de verminderingen voor andere gezinslasten vermeld in nr. 12, A, tabel b, behalve de vermindering voor alleenstaanden (vermeld in nr. 12, A, tabel b, punt 1). B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 35 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 117 EUR NETTO per maand. De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 8, C. 35. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten (schaal II) Wanneer de maandelijkse pensioenen of renten niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal II. Van de bedrijfsvoorheffing volgens die schaal mogen vervolgens de verminderingen voor kinderen ten laste en voor andere gezinslasten worden afgetrokken; die verminderingen zijn vermeld in de tabellen a en b van nr. 13. Afdeling 2 Maandelijkse pensioenen of renten boven 7.500 EUR
36. De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten A. Wanneer de maandelijkse pensioenen of renten hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse pensioenen of renten afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.475,18 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse pensioenen of renten boven 7.500 EUR; c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig punt b, mogen vervolgens de volgende verminderingen worden afgetrokken: 1° de vermindering voor kinderen ten laste vermeld in nr. 12, A, tabel a; 2° de verminderingen voor andere gezinslasten vermeld in nr. 12, A, tabel b, behalve de vermindering voor alleenstaanden (vermeld in nr. 12, A, tabel b, punt 1). B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 37 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 117 EUR NETTO per maand. De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 8, c. 37. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten Wanneer de maandelijkse pensioenen of renten hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse pensioenen of renten afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.152,53 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse pensioenen of renten boven 7.500 EUR; c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig punt b, mogen vervolgens de verminderingen voor kinderen ten laste en voor andere gezinslasten worden afgetrokken; die verminderingen zijn vermeld in de tabellen a en b van nr. 13. Afdeling 3 Bijzondere regels
38. Betalingen anders dan per maand Voor anders dan per maand betaalde pensioenen of renten, bedraagt de bedrijfsvoorheffing het dertigste van het product verkre-
gen door vermenigvuldiging van het bedrag van de bedrijfsvoorheffing dat zou verschuldigd zijn op het overeenstemmende maandelijks pensioen of rente, met het aantal dagen van het tijdperk waarop het pensioen of de rente betrekking heeft. 39. Achterstallen Pensioen- of renteachterstallen (d.w.z. pensioenen of renten waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben) zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen volgens de regels van nr. 20, A, met dien verstande dat het toe te passen tarief mutatis mutandis bepaald wordt volgens het jaarbedrag van de normale bruto pensioenen of -renten die onmiddellijk vóór het jaar waarop de achterstallen betrekking hebben aan de verkrijger zijn betaald of, bij gebreke daarvan, volgens het jaarbedrag van de normale bruto bezoldigingen, verhoogd met de eventuele pensioen- of rentevoorschotten, die de verkrijger tijdens zijn laatste jaar van normale activiteit heeft ontvangen. 40. Vakantiegeld De bedrijfsvoorheffing op vakantiegeld toegekend aan personen die een rust- of overlevingspensioen verkrijgen ten laste van het pensioenstelsel voor loontrekkers, wordt vastgesteld volgens het in de tabel hierna vermelde tarief, gelet op het totaal van het belastbare maandbedrag van de pensioenen van de verkrijger van de inkomsten. Belastbare maandbedrag van het pen- Percent als bedrijfsvoorheffing verschulsioen digd op het bedrag van het vakantiegeld tot 1.049,99 EUR van 1.050,00 EUR tot 1.149,99 EUR van 1.150,00 EUR tot 1.349,99 EUR van 1.350,00 EUR tot 1.599,99 EUR van 1.600,00 EUR tot 1.849,99 EUR van 1.850,00 EUR tot 2.149,99 EUR van 2.150,00 EUR tot 2.599,99 EUR van 2.600,00 EUR tot 3.149,99 EUR van 3.150,00 EUR tot 3.449,99 EUR van 3.450,00 EUR tot 3.649,99 EUR van 3.650,00 EUR tot 3.899,99 EUR boven 3.900,00 EUR
0 2 5 10 15 20 25 30 35 37 38 39.
41. Pensioenen en renten niet verleend in het kader van het pensioensparen, noch ter uitvoering van een wettelijk of reglementair statuut A. Rust- en overlevingspensioenen of -renten die niet worden verleend in het kader van het pensioensparen, noch ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een wettelijk of reglementair statuut dat de betrokkenen uit het toepassingsgebied van de sociale wetgeving sluit, eensdeels, en ouderdoms- en weduwrenten die verzekeringsinstellingen verlenen als tegenwaarde van stortingen die vrij zijn verricht in het kader van de wetgeving betreffende het bediendepensioen, anderdeels, zijn volgens het onderstaande tarief (zonder vermindering) aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen: Jaarbedrag van het pensioen of de rente Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd op het totaalbedrag van het pensioen of de rente tot 1.790,00 EUR van 1.790,01 EUR tot 2.990,00 EUR van 2.990,01 EUR tot 8.900,00 EUR van 8.900,01 EUR tot 14.820,00 EUR van 14.820,01 EUR tot 29.640,00 EUR van 29.640,01 EUR tot 44.460,00 EUR boven 44.460,00 EUR
0 11,11 16,15 21,20 27,25 32,30 37,35.
B. In afwijking van punt A moet geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden: a) op de pensioenen en renten indien en in zoverre die pensioenen of renten zijn verleend ter uitvoering van contracten die het voorwerp zijn geweest van een taks op het lange termijnsparen als
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
101
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 269-296 — K.B./W.I.B. 1992 bepaald in Boek II, titel VIII van het Wetboek diverse rechten en taksen; b) wanneer de verkrijger van de pensioenen of renten aantoont dat het twaalfde van het totale jaarbedrag van zijn wettelijk en zijn aanvullend pensioen volgens de nrs. 34 tot 37 geen aanleiding geeft tot bedrijfsvoorheffing. 42. Toelagen of renten verleend naar aanleiding van een ongeval, een ziekte of een invaliditeit Toelagen of renten die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een in artikel 23, § 1, 1°, 2° en 4°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde beroepswerkzaamheid of die het herstel van een bestendige derving van bezoldigingen, winst of baten uitmaken en die worden verleend naar aanleiding van een ongeval, een ziekte, een invaliditeit of andere soortgelijke gebeurtenissen, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: 1° wanneer die toelagen of renten door de werkgever of door diens tussenkomst aan de verkrijger worden betaald: volgens de regels van nr. 19, A, met dien verstande dat het toe te passen tarief bepaald wordt volgens het jaarbedrag van de normale bruto bezoldigingen die tot grondslag dienden voor het berekenen van die toelagen of renten; 2° wanneer die toelagen of renten zonder tussenkomst van de werkgever, door een verzekeringsinstelling of door een andere instelling of een tussenpersoon aan de verkrijger worden betaald: tegen het tarief van 11,11 pct. of van 22,20 pct. (zonder vermindering) naargelang het gaat om wettelijke of extrawettelijke toelagen of renten. In dit geval moet echter geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden wanneer de verkrijger van de renten of toelagen aantoont dat het twaalfde van de jaarbezoldiging die tot grondslag diende voor de berekening van de schadeloosstelling volgens de regels van de nrs. 34 tot 37 geen aanleiding geeft tot bedrijfsvoorheffing. 43. Kapitalen en afkoopwaarden niet verleend in het kader van het pensioensparen A. Kapitalen en afkoopwaarden, of de schijven daarvan, die krachtens artikel 169, § 1, of 515bis, vierde en zevende lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 volgens het omzettingsstelsel in de personenbelasting worden belast, worden voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing slechts in aanmerking genomen tot het bedrag van de lijfrente die voortvloeit uit hun omzetting volgens de in artikel 73 van dit besluit bepaalde coëfficiënten. De rente wordt tegen 11,11 pct. (zonder vermindering) aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen. B. Op kapitalen en afkoopwaarden die krachtens artikel 171, 2°, b en d, of 515quater, § 1, b, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 afzonderlijk in de personenbelasting worden belast, is een bedrijfsvoorheffing verschuldigd van 10,09 pct. (zonder vermindering). C. Op kapitalen en afkoopwaarden, op kapitalen geldend als renten of pensioenen en op de afkoop van de gekapitaliseerde waarde van een deel van het wettelijk rust- of overlevingspensioen die krachtens artikel 171, 4°, f tot h; 515bis, 5e lid; 515quater, § 1, c, of 515octies, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 of krachtens artikel 104, 2e lid, van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen afzonderlijk in de personenbelasting worden belast, is een bedrijfsvoorheffing verschuldigd van 16,66 pct. (zonder vermindering). D. Een bedrijfsvoorheffing van 33,31 pct. (zonder vermindering) is verschuldigd op: 1° kapitalen en afkoopwaarden die krachtens artikel 171, 1°, d, f, of h of 515quater, § 1, a, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 afzonderlijk in de personenbelasting worden belast; 2° kapitalen, afkoopwaarden en op kapitalen geldend als renten of pensioenen, of op de schijven daarvan, die niet worden bedoeld onder de punten A tot D, 1°, hiervoor. E. In afwijking van de punten B tot D hiervoor moet geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden indien en in zoverre de kapitalen, afkoopwaarden en de kapitalen geldend als renten of pensioenen zijn verleend ter uitvoering van contracten die het voorwerp zijn geweest van een taks op het lange termijnsparen als bepaald in Boek II, titel VIII van het Wetboek diverse rechten en taksen of in artikel 119, 1°, van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen. 44. Pensioensparen
102
A. Pensioenen en renten van een spaarverzekering worden volgens het onderstaande tarief (zonder vermindering) aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen: Jaarbedrag van het pensioen of de rente Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd op het totaalbedrag van het pensioen of de rente tot 1.500,00 EUR van 1.500,01 EUR tot 2.500,00 EUR boven 2.500,00 EUR
11,11 16,15 21,20.
B. Spaartegoeden van spaarrekeningen en kapitalen en afkoopwaarden van spaarverzekeringen die krachtens de artikelen 171, 2°, e, 174 en 515ter van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 en krachtens artikel 105 van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen afzonderlijk in de personenbelasting worden belast, worden aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 10,09 pct. (zonder vermindering), met dien verstande dat voor spaartegoeden het belastbare bedrag moet worden bepaald overeenkomstig de artikelen 34, § 3, en 515bis, derde lid, van hetzelfde Wetboek. C. Spaartegoeden van spaarrekeningen en kapitalen en afkoopwaarden van spaarverzekeringen die krachtens de artikelen 515bis, vijfde lid, en 515ter van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 en krachtens artikel 104, tweede lid, van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen afzonderlijk in de personenbelasting worden belast, worden aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 16,66 pct. (zonder vermindering), met dien verstande dat voor spaartegoeden het belastbare bedrag moet worden bepaald overeenkomstig de artikelen 34, § 3, en 515bis, derde lid, van hetzelfde Wetboek. Het vorige lid is eveneens van toepassing op spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in artikel 9, § 4, van het koninklijk besluit van 22 december 1986 tot invoering van een stelsel van derdeleeftijds- of pensioensparen. D. Een bedrijfsvoorheffing van 33,31 pct. (zonder vermindering) is verschuldigd op: 1° spaartegoeden van spaarrekeningen en op kapitalen en afkoopwaarden van spaarverzekeringen die krachtens artikel 171, 1°, g, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 afzonderlijk in de personenbelasting worden belast, met dien verstande dat voor spaartegoeden het belastbare bedrag moet worden bepaald overeenkomstig de artikelen 34, § 3, en 515bis, derde lid, van hetzelfde Wetboek; 2° spaartegoeden van spaarrekeningen en op kapitalen en afkoopwaarden van spaarverzekeringen die niet bedoeld zijn onder de punten B tot D, 1°, hiervoor. Bovendien moet voor spaartegoeden het belastbare bedrag worden bepaald overeenkomstig artikel 515bis, derde lid, van hetzelfde Wetboek. Het vorige lid is eveneens van toepassing op de overdrachten als vermeld in artikel 34, § 2, 3°, van hetzelfde Wetboek. E. In afwijking van de punten B tot D hiervoor moet geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden indien en in zoverre de spaartegoeden van spaarrekeningen en de kapitalen en afkoopwaarden van spaarverzekeringen zijn verleend ter uitvoering van contracten die het voorwerp zijn geweest van een taks op het lange termijnsparen als bepaald in Boek II, titel VIII van het Wetboek diverse rechten en taksen of in artikel 119 van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen. HOOFDSTUK IV
BEZOLDIGINGEN VAN BEDRIJFSLEIDERS 45. Dit hoofdstuk is van toepassing op: A. Rijksinwoners B. Niet-inwoners die gedurende het volledige belastbare tijdperk in België een tehuis hebben behouden C. Niet-inwoners die niet gedurende het volledige belastbare tijdperk in België een tehuis hebben behouden maar die bezoldigingen genieten: – voor in België geleverde arbeidsprestaties; – ingevolge één of meerdere arbeidsovereenkomsten die het volledige kalenderjaar bestrijken; – en voor zover die arbeidsprestaties ten minste 75 pct. van de wettelijk voorziene arbeidsduur per overeenkomst bedragen.
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 269-296 46. Herkwalificatie van huurinkomsten Bezoldigingen voortvloeiend uit de in artikel 32, tweede lid, 3°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde herkwalificatie van onroerende inkomsten, worden voor het vaststellen van de bedrijfsvoorheffing en zolang de Koning de voor dat jaar in aanmerking te nemen revalorisatiecoëfficiënt niet heeft bepaald, berekend op basis van de revalorisatiecoëfficiënt die geldt voor het laatste vorige jaar. Afdeling 1 Maandelijkse bruto bezoldigingen tot 7.500 EUR
47. De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten (schaal I) A. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal I. Van de bedrijfsvoorheffing volgens die schaal mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 12, A, a tot c. Na deze verminderingen mag nog de vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van bedrijfsleiders met een laag of gemiddeld inkomen die recht hebben op de verhoogde belastingvrije som, worden toegepast. Deze vermindering bedraagt 5,79 EUR en is van toepassing wanneer de belastbare bezoldiging in hoofde van de betrokken bedrijfsleider maximum 1.948,14 EUR bedraagt. B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 48 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 117 EUR NETTO per maand. De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 8, C. 48. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten (schaal II) Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal II. Van de bedrijfsvoorheffing volgens die schaal mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 13, a tot c. Na deze verminderingen mag nog de vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van bedrijfsleiders met een laag of gemiddeld inkomen die recht hebben op de verhoogde belastingvrije som, worden toegepast. Deze vermindering bedraagt 5,79 EUR en is van toepassing wanneer de belastbare bezoldiging in hoofde van de betrokken bedrijfsleider maximum 1.948,14 EUR bedraagt.
Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse bruto bezoldiging afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.060,11 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR; c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig b mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 13, a tot c. Afdeling 3 Bijzondere regels
51. Periodieke betalingen anders dan per maand Voor periodieke bezoldigingen die anders dan per maand worden betaald, bedraagt de bedrijfsvoorheffing het twintigste van het product, verkregen door vermenigvuldiging van het bedrag van de bedrijfsvoorheffing die volgens de regels van de nrs. 47 tot 50 verschuldigd is op de overeenstemmende maandbezoldiging, met het aantal werkdagen van het tijdperk waarop de bezoldiging betrekking heeft. 52. Niet-periodieke bezoldigingen De bedrijfsvoorheffing op niet-periodieke bezoldigingen is gelijk aan twaalf maal het verschil tussen: – eensdeels, de voorheffing die volgens de regels van de nrs. 47 tot 50 verschuldigd is op een inkomen gelijk aan de periodieke bezoldigingen van de maand waarin de niet-periodieke bezoldiging wordt betaald of toegekend, verhoogd met een twaalfde van de niet-periodieke bezoldiging; – anderdeels, de voorheffing die volgens dezelfde regels verschuldigd is op de periodieke bezoldigingen van de maand waarin de niet-periodieke bezoldiging wordt betaald of toegekend. HOOFDSTUK V
BEZOLDIGINGEN EN BRUGPENSIOENEN BETAALD OF TOEGEKEND AAN ANDERE NIET-INWONERS DAN DIEGENEN VERMELD IN DE NRS. 11, B EN C EN 45, B EN C Afdeling 1 Bezoldigingen van werknemers en ermede gelijkgestelde inkomsten
53. In afwijking van de nrs. 12 tot 21 en 29 wordt de bedrijfsvoorheffing op bezoldigingen van werknemers betaald of toegekend aan andere niet-inwoners dan diegenen vermeld in de nrs. 11, B en C, vastgesteld overeenkomstig de hierna volgende regels. Onderafdeling 1 Maandelijkse bruto bezoldigingen tot 7.500 EUR
Afdeling 2 Maandelijkse bruto bezoldigingen boven 7.500 EUR
49. De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten A. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse bruto bezoldiging afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.382,76 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR; c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig b mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 12, A, a tot c. B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 50 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 117 EUR NETTO per maand. De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 8, C. 50. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten
54. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal III. 55. Van de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens die schaal mogen vervolgens de volgende verminderingen worden afgetrokken: a) Vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood De bedrijfsvoorheffing wordt verminderd met 30 pct. van: – de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een groepsverzekeringscontract; – de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een extrawettelijke voorzorgsregeling van verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood; – de inhoudingen die betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging overeenkomstig artikel 1453, 3de lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. b) Vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag Deze vermindering is van toepassing op werknemers: – die onderworpen zijn aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en die tewerkgesteld zijn door een werkgever onderworpen aan de
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
103
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 269-296 — K.B./W.I.B. 1992 wet van 5 december 1968 aangaande de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités; – en die overwerk hebben gepresteerd dat, overeenkomstig artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, recht geeft op een overwerktoeslag. Deze vermindering is slechts van toepassing op de berekeningsgrondslag voor de overwerktoeslag betreffende de eerste 65 uren die de werknemer als overwerk heeft gepresteerd. De vermindering wordt toegepast na de onder sub a vermelde vermindering en bedraagt: – voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is: 57,75 pct.; – voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is: 66,81 pct.; van het «sociale bruto bedrag» van de bezoldigingen (dit is vóór aftrek van de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut), dat als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag. Onderafdeling 2 Maandelijkse bruto bezoldigingen boven 7.500 EUR
56. A. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse bruto bezoldiging afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.504,69 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR. B. Van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig punt A mogen vervolgens de vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood en de vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag worden afgetrokken; die verminderingen zijn vermeld in nr. 55. Onderafdeling 3 Bijzondere regels
57. Betalingen per veertien dagen Voor de per veertien dagen betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing de helft van de voorheffing die volgens de regel van nr. 54 of 56 per maand verschuldigd is op tweemaal de bezoldiging per veertien dagen. 58. Betalingen per week Voor de per week betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing het vierde van de voorheffing die volgens de regel van nr. 54 of 56 per maand verschuldigd is op viermaal de bezoldiging per week. 59. Betalingen per werkdag Voor de per werkdag betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing het twintigste van de voorheffing die volgens de regel van nr. 54 of 56 per maand verschuldigd is op twintigmaal de bezoldiging per werkdag. 60. Exceptionele vergoedingen Voor de exceptionele vergoedingen (commissielonen, vakantiegeld, eindejaarspremies, enz.) die een werkgever, buiten de normale bezoldigingen aan leden van zijn personeel betaalt, wordt de bedrijfsvoorheffing (zonder vermindering) vastgesteld volgens het onderstaande tarief, gelet op het jaarbedrag van de normale in België betaalde of toegekende bruto bezoldigingen van de verkrijger van de inkomsten. Jaarbedrag van de normale bruto bezol- Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigingen digd 1 van 0,01 EUR tot 10.800,00 EUR van 10.800,01 EUR tot 14.190,00 EUR van 14.190,01 EUR tot 19.880,00 EUR van 19.880,01 EUR tot 41.870,00 EUR boven 41.870,00 EUR
104
2 26,75 32,10 42,80 48,15 53,50.
61. Achterstallen en opzeggingsvergoedingen Voor achterstallige bezoldigingen (onder meer bezoldigingen waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben) en voor de opzeggingsvergoedingen, wordt de bedrijfsvoorheffing (zonder vermindering) vastgesteld volgens het onderstaande tarief, gelet op de referentiebezoldiging, d.w.z.: – ofwel het jaarbedrag van de normale in België betaalde of toegekende bruto bezoldiging die onmiddellijk vóór de herziening die tot de uitbetaling van de achterstallen aanleiding gaf aan de verkrijger van de inkomsten werd betaald; – ofwel de bezoldiging die tot grondslag diende voor het vaststellen van de opzeggingsvergoeding of, bij gebreke daaraan, de bezoldiging die de verkrijger heeft ontvangen tijdens de laatste periode van normale activiteit in dienst van de werkgever die de vergoeding uitbetaalt. Referentiebezoldiging
Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd
1 van 0,01 EUR tot 9.645,00 EUR van 9.645,01 EUR tot 12.670,00 EUR van 12.670,01 EUR tot 17.735,00 EUR
2 26,75 32,10 42,80
van 17.735,01 EUR tot 37.115,00 EUR boven 37.115,00 EUR
48,15 53,50.
62. Bezoldigingen voor stukwerk De bedrijfsvoorheffing op bezoldigingen toegekend aan werklieden die stukwerk verrichten en van wie de onregelmatige en door de werkgever niet gecontroleerde prestaties niet worden uitgedrukt in dagen, weken, veertien dagen of maanden arbeid, wordt berekend volgens de regels van de nrs. 54 tot 59, met inachtneming van de duur van het tijdperk waarop de bezoldigingen betrekking hebben. Afdeling 2 Brugpensioenen
63. In afwijking van nr. 24 wordt de bedrijfsvoorheffing op brugpensioenen van werknemers betaald of toegekend aan andere niet-inwoners dan diegenen vermeld in de nrs. 11, B en C, vastgesteld overeenkomstig de hierna volgende regels. 64. Brugpensioenen Vergoedingen, in het kader of naar aanleiding van een brugpensioenregeling aan ontslagen of op rust gestelde werknemers betaald of toegekend, zijn van de bedrijfsvoorheffing vrijgesteld in zover hun totaalbedrag het maximumbedrag inzake werkloosheidsuitkering niet te boven gaat. Voor het gedeelte van het totaalbedrag van die vergoedingen dat het hierboven vermelde maximumbedrag inzake werkloosheidsuitkering te boven gaat, moeten de schuldenaars van dat gedeelte bedrijfsvoorheffing inhouden en storten. Die bedrijfsvoorheffing wordt volgens de regels van de nrs. 65 en 66 berekend op het totaalbedrag van de vergoedingen. 65. Maandelijkse brugpensioenen A. Wanneer het totaalbedrag van deze maandelijkse vergoedingen niet hoger is dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal III. B. Wanneer het totaalbedrag van deze maandelijkse vergoedingen hoger is dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) het maandelijkse totaalbedrag afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.559,20 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van het maandelijkse totaalbedrag boven 7.500 EUR. 66. Anders dan per maand betaalde brugpensioenen Voor de anders dan per maand betaalde brugpensioenen bedraagt de bedrijfsvoorheffing het dertigste van het product verkregen door vermenigvuldiging van het bedrag van de bedrijfsvoorheffing dat zou verschuldigd zijn op het overeenstemmende maandelijkse totaalbedrag van het brugpensioen, met het aantal dagen van het tijdperk waarop het brugpensioen betrekking heeft.
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 269-296 Afdeling 3 Bezoldigingen van bedrijfsleiders
67. In afwijking van de nrs. 47 tot 52 wordt de bedrijfsvoorheffing op bezoldigingen van bedrijfsleiders, betaald of toegekend aan andere niet-inwoners dan diegenen vermeld in de nrs. 45, B en C, vastgesteld overeenkomstig de hierna volgende regels. Onderafdeling 1 Maandelijkse bruto bezoldigingen tot 7.500 EUR
68. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal III. 69. De bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens die schaal wordt verminderd met 30 pct. van: – de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een groepsverzekeringscontract; – de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een extrawettelijke voorzorgsregeling van verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood; – de inhoudingen die betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging overeenkomstig artikel 1453, 3de lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. Onderafdeling 2 Maandelijkse bruto bezoldigingen boven 7.500 EUR
70. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse bruto bezoldiging afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.504,69 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR. 71. Van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig nr. 70 mag nog de vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood worden afgetrokken; die vermindering is vermeld onder nr. 69. Onderafdeling 3 Bijzondere regels
72. Periodieke betalingen anders dan per maand Voor periodieke bezoldigingen die anders dan per maand worden betaald, bedraagt de bedrijfsvoorheffing het twintigste van het product, verkregen door vermenigvuldiging van het bedrag van de bedrijfsvoorheffing, dat volgens de regel van nr. 68 of 70 verschuldigd is op de overeenstemmende maandbezoldiging, met het aantal werkdagen van het tijdperk waarop de bezoldiging betrekking heeft. 73. Niet-periodieke bezoldigingen De bedrijfsvoorheffing op niet-periodieke bezoldigingen is gelijk aan twaalf maal het verschil tussen: – eensdeels, de voorheffing die volgens de regels van de nrs. 68 tot 72 verschuldigd is op een inkomen gelijk aan de periodieke bezoldigingen van de maand waarin de niet-periodieke bezoldiging wordt betaald of toegekend, verhoogd met een twaalfde van de niet-periodieke bezoldiging; – anderdeels, de voorheffing die volgens dezelfde regels verschuldigd is op de periodieke bezoldigingen van de maand waarin de niet-periodieke bezoldiging wordt betaald of toegekend. HOOFDSTUK VI
PRESENTIEGELDEN 74. Presentiegelden die baten zijn als vermeld in artikel 23, § 1, 2°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 Presentiegelden betaald of toegekend aan personen voor wie die presentiegelden baten zijn als vermeld in artikel 23, § 1, 2°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (leden van provincie- en gemeenteraden, van agglomeratieraden, van raden voor maatschappelijk welzijn, van beheerscomités van openbare instellingen of lichamen, enz.) zijn voor hun bruto bedrag aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het in nr. 25 vermelde tarief.
HOOFDSTUK VII
PRIJZEN, SUBSIDIES, RENTEN OF PENSIOENEN VERMELD IN ARTIKEL 90, 2°, VAN HET WETBOEK VAN DE INKOMSTENBELASTINGEN 1992 75. Grondslag en tarief De bedrijfsvoorheffing bedraagt 18,17 pct. van het bruto bedrag voor de prijzen, subsidies, renten of pensioenen die Belgische of buitenlandse openbare machten of openbare instellingen zonder winstoogmerken in België betalen of toekennen aan geleerden, schrijvers of kunstenaars, met uitzondering van de sommen die zijn betaald of toegekend als bezoldiging van bewezen diensten en beroepsinkomsten zijn. Evenwel bedraagt de bedrijfsvoorheffing 26,75 pct. van het bruto bedrag voor de prijzen, subsidies, renten of pensioenen die Belgische openbare machten of openbare instellingen betalen of toekennen aan geleerden, schrijvers of kunstenaars die niet-inwoner zijn, met uitzondering van de sommen die betaald of toegekend zijn als bezoldiging van bewezen diensten en beroepsinkomsten zijn. 76. Vrijstelling Met betrekking tot de prijzen en de gedurende twee jaar betaalde of toegekende subsidies is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op de eerste schijf van 3.460 EUR. Bovendien zijn de prijzen en subsidies niet aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen, indien zij overeenkomstig artikel 53 van dit besluit zijn vrijgesteld. HOOFDSTUK VIII
ONDERHOUDSUITKERINGEN EN KAPITALEN VERMELD IN ARTIKEL 90, 3° EN 4°, VAN HET WETBOEK VAN DE INKOMSTENBELASTINGEN 1992, DIE AAN NIETRIJKSINWONERS WORDEN BETAALD 77. Uitkeringen Op het bedrag van de in artikel 90, 3° en 4°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 vermelde uitkeringen die rijksinwoners aan niet-rijksinwoners betalen, is een bedrijfsvoorheffing verschuldigd van 26,75 pct. op 80 pct. van het bedrag van die uitkeringen. 78. Kapitalen A. Wanneer in nr. 77 vermelde uitkeringen worden vervangen door een kapitaal dat wordt betaald aan een niet-inwoner die gedurende het volledige belastbare tijdperk in België een tehuis heeft behouden, bedraagt de bedrijfsvoorheffing 26,75 pct. van 80 pct. van het jaarbedrag van die uitkeringen. Het jaarbedrag van de uitkeringen wordt vastgesteld door op het kapitaal artikel 71 van dit besluit toe te passen. B. Wanneer nochtans in nr. 77 vermelde uitkeringen worden vervangen door een kapitaal dat wordt betaald aan een niet-inwoner die niet gedurende het volledige belastbare tijdperk een tehuis in België heeft behouden, bedraagt de bedrijfsvoorheffing 26,75 pct. van 80 pct. van dat kapitaal. HOOFDSTUK IX
IN ARTIKEL 87, 5°, a TOT c EN e, VAN DIT BESLUIT VERMELDE INKOMSTEN, BETAALD OF TOEGEKEND AAN NIET-INWONERS VERMELD IN DIE BEPALING 79. Grondslag en tarief Voor de inkomsten vermeld in artikel 87, 5°, a tot c en e, van dit besluit, betaald of toegekend aan aldaar vermelde niet-inwoners, moet de bedrijfsvoorheffing onderscheidenlijk als volgt worden berekend: a) 30,28 pct. van het bruto bedrag voor de winst en baten vermeld in artikel 87, 5°, a; b) volgens de regels en het tarief van nr. 25 voor de inkomsten vermeld in artikel 87, 5°, b; c) 3,40 pct. van het bruto bedrag van de premies betreffende de in België gedane verrichtingen voor de winst vermeld in artikel 87, 5°, c; d) 32,29 pct. van het bruto bedrag voor de winst vermeld in artikel 87, 5°, e.
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
105
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 269-296 — K.B./W.I.B. 1992 HOOFDSTUK X
HOOFDSTUK XII
IN ARTIKEL 87, 8°, VAN DIT BESLUIT VERMELDE MEERWAARDEN, VERWEZENLIJKT DOOR NIETINWONERS IN HET KADER VAN HUN BEROEPSWERKZAAMHEID
INKOMSTEN VAN PODIUMKUNSTENAARS EN SPORTBEOEFENAARS DIE NIET-INWONERS ZIJN 80. Grondslag en tarief In afwijking van de bepalingen van de hoofdstukken II en V en van nr. 79, a en b, wordt de bedrijfsvoorheffing eenvormig vastgesteld op 18 pct. van het bruto bedrag van de inkomsten vermeld in artikel 228, § 2, 8°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, verminderd met een forfaitair bedrag voor kosten opgenomen in onderstaande tabel: Aard van de kosten
Bedrag
1. verplaatsingskosten: 2. voeding en andere kleine uitgaven: 3. logementskosten: Totaal:
300,00 EUR 37,50 EUR 62,50 EUR 400,00 EUR.
Het forfait wordt per schuldenaar van bedrijfsvoorheffing vastgesteld naargelang van de in België door de sportbeoefenaar of podiumkunstenaar gepresteerde dagen waarvoor hij wordt vergoed. Het aantal gepresteerde dagen dient evenwel per schuldenaar van bedrijfsvoorheffing voor elke sportbeoefenaar of podiumkunstenaar te worden beperkt tot 10 dagen per kalenderjaar. Volgende bedragen mogen in aanmerking genomen worden: – 400 EUR voor de eerste dag; – 100 EUR voor elke volgende gepresteerde dag. Wat de inkomsten betreft van sportbeoefenaars die in België tijdens het belastbaar tijdperk persoonlijk beroepsinkomsten als sportbeoefenaar verkrijgen gedurende een periode van meer dan 30 dagen te berekenen per schuldenaar van de inkomsten, wordt de bedrijfsvoorheffing overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk XIII berekend. HOOFDSTUK XI
WINST EN BATEN VAN NIET-INWONENDE VENNOTEN OF LEDEN VAN BURGERLIJKE VENNOOTSCHAPPEN OF VAN VERENIGINGEN ZONDER RECHTSPERSOONLIJKHEID, VERMELD IN ARTIKEL 229, § 3, VAN HET WETBOEK VAN DE INKOMSTENBELASTINGEN 1992 81. Grondslag en tarief De in artikel 87, 7°, van dit besluit vermelde inkomsten van iedere vennoot of ieder lid zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: A. Inkomsten die worden geacht te zijn toegekend aan nietrijksinwoners vermeld in artikel 227, 1°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992: de bedrijfsvoorheffing wordt vastgesteld volgens het onderstaande tarief (zonder vermindering): Totaalbedrag van de winst of de baten Verschuldigde bedrijfsvoorheffing van elke vennoot of elk lid Van 0,01 EUR tot 7.900,00 EUR 26,75 pct. Van 7.900,01 EUR tot 10.740,00 EUR 2.113,25EUR + 32,10 pct. op de schijf boven 7.900,00 EUR Van 10.740,01 EUR tot 15.560,00 EUR 3.024,89 EUR + 42,80 pct. op de schijf boven 10.740,00 EUR Van 15.560,01 EUR tot 34.360,00 EUR 5.087,85 EUR + 48,15 pct. op de schijf boven 15.560,00 EUR boven 34.360,00 EUR 14.140,05 EUR + 53,50 pct. op de schijf boven 34.360,00 EUR.
B. Inkomsten die worden geacht te zijn toegekend aan niet-inwoners vermeld in artikel 227, 2°, van voormeld Wetboek: de bedrijfsvoorheffing wordt éénvormig vastgesteld op 33,99 pct.
106
82. De in artikel 87, 8°, van dit besluit vermelde meerwaarden, vastgesteld krachtens artikel 235, 1° of 2°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: A. Meerwaarden verwezenlijkt door niet-rijksinwoners vermeld in artikel 227, 1°, van voormeld Wetboek, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het in nr. 81, A, vermelde tarief (zonder vermindering). In afwijking van vorig lid worden meerwaarden verwezenlijkt op onroerende goederen die op het ogenblik van hun vervreemding sedert meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt, aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 17,66 pct. (zonder vermindering). B. Meerwaarden verwezenlijkt door niet-inwoners vermeld in artikel 227, 2°, van voormeld Wetboek: de bedrijfsvoorheffing wordt éénvormig vastgesteld op 33,99 pct. HOOFDSTUK XIII
INKOMSTEN VAN SPORTBEOEFENAARS In afwijking van de bepalingen van de hoofdstukken II en V zijn de rijksinwoners en niet-inwoners bedoeld in nr. 80, vierde lid, aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: 83. Bezoldigingen van sportbeoefenaars voor een als zodanig verrichte werkzaamheid, voorzover zij de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar op 1 januari 2009 De bedrijfsvoorheffing wordt als volgt vastgesteld: A. Het maandelijks inkomen bedraagt maximum 1.420 EUR: de bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 16,66 pct. van dat bedrag (zonder vermindering); B. Het maandelijks inkomen bedraagt meer dan 1.420 EUR: a. De bedrijfsvoorheffing op de eerste schijf van 1.420 EUR is gelijk aan 236,57 EUR; b. Op het verschil tussen het maandelijks inkomen en 1.420 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing toegepast die verschillend is naargelang de aard van de inkomsten: 1. Bezoldigingen van rijksinwoners en niet-inwoners gelijkgestelden (nr. 11 B en C): Het verschil tussen het maandelijks inkomen en 1.420 EUR afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR en hierop de bedrijfsvoorheffing berekenen volgens de gewone schalen. Op de aldus berekende BV mogen nog de volgende verminderingen worden toegepast: – voor kinderen ten laste; – voor andere gezinslasten; – voor groepsverzekering en voor extra-wettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood; – voor bezoldigingen van werknemers met een laag of gemiddeld inkomen die recht hebben op de verhoogde belastingvrije som. 2. Bezoldigingen van de andere niet-inwoners: Het verschil tussen het maandelijks inkomen en 1.420 EUR wordt afgerond op het lagere veelvoud van 15 EUR en hierop wordt de bedrijfsvoorheffing berekend volgens schaal III; c. De verschuldigde bedrijfsvoorheffing is gelijk aan a + b. 84. Een bedrijfsvoorheffing van 33,31 pct. (zonder vermindering) is verschuldigd op de beroepsinkomsten die worden betaald of toegekend aan: – sportbeoefenaars, uit hoofde van hun sportieve activiteiten en voor zover zij op 1 januari 2009 de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt; – scheidsrechters, uit hoofde van hun activiteiten als scheidsrechter tijdens sportwedstrijden; – opleiders, trainers en begeleiders, uit hoofde van hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars; op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal bruto belastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal bruto belastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen uit hun voornoemde activiteit
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 269-296 als sportbeoefenaar, scheidsrechter, opleider, trainer of begeleider, zoals bepaald in artikel 171, 1°, i, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. 85. Andere inkomsten van niet-inwoners, niet bedoeld in de nrs. 83 en 84: Voor de inkomsten vermeld in artikel 87, 5°, a en b) van dit besluit, betaald of toegekend aan aldaar vermelde niet-inwoners, moet de bedrijfsvoorheffing als volgt worden berekend: a) 30,28 pct. van het bruto bedrag voor de winst en baten vermeld in artikel 87, 5°, a; b) volgens de regels en het tarief van nr. 25 voor de inkomsten vermeld in artikel 87, 5°, b. HOOFDSTUK XIV
AANVULLENDE INHOUDINGEN 86. Algemeen A. Ten laatste vanaf de eerste betaling tijdens de tweede maand na de datum van de schriftelijke aanvraag die de verkrijger van de inkomsten daartoe tot de schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing richt, MOET deze laatste, boven de inhoudingen volgens de nrs. 1 tot 79, aanvullende inhoudingen van bedrijfsvoorheffing doen. Deze aanvullende inhoudingen moeten bij elke betaling of toekenning van inkomsten gebeuren volgens een vast bedrag dat door de verkrijger zelf in zijn aanvraag wordt voorgesteld. De verkrijger van de inkomsten is door zijn aanvraag gebonden tot hij ze herroept. De herroeping heeft slechts uitwerking vanaf de eerste betaling tijdens de derde maand die op de herroeping volgt. B. Buiten de regeling van punt A mogen de schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing op de inkomsten die zij betalen of toekennen en op aanvraag van de verkrijgers daarvan, hogere bedragen inhouden dan die welke volgen uit de toepassing van de nrs. 1 tot 85. 87. Bedrijfsvoorheffing vermeld in artikel 158 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 Om als bedrijfsvoorheffing voor de toepassing van artikel 158 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 in aanmerking te kunnen komen, moeten de in nr. 86 vermelde aanvullende inhoudingen op bezoldigingen vermeld in de nrs. 45 tot 52: a) gedaan worden op alle vaste en veranderlijke bezoldigingen die de werkgever in de loop van het jaar aan de verkrijgers betaalt of toekent; b) binnen de gestelde termijn bij de ontvanger van de belastingen worden gestort; c) bovendien, wanneer het aanvullende inhoudingen betreft als vermeld in nr. 86, B: – ofwel een eenvormig gedeelte vertegenwoordigen van de bedrijfsvoorheffing berekend volgens de nrs. 45 tot 52; – ofwel het verschil vertegenwoordigen tussen het bedrag dat voor het hele jaar wordt berekend tegen een forfaitair percent en de bedrijfsvoorheffing berekend volgens de nrs. 45 tot 52.
SCHAAL I Deze schaal is van toepassing: – ofwel wanneer de verkrijger van de inkomsten een alleenstaande is; – ofwel wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten eveneens persoonlijke beroepsinkomsten heeft. *** Bedrijfsvoorheffing voor: – bezoldigingen van werknemers: kolom (2) – bezoldigingen van bedrijfsleiders kolom (3) – pensioenen en renten: kolom (4) die vanaf 1 januari 2009 per maand worden betaald of toegekend. *** De bedragen vermeld in kolom (1) vertegenwoordigen brutoinkomsten, d.w.z. na aftrek van de inhoudingen en lasten waarvan sprake is in nr. 1 van de toepassingsregels. Over een inkomen begrepen tussen twee inkomstenbedragen van kolom (1) is de bedrijfsvoorheffing verschuldigd die tegenover het laagste van die twee bedragen voorkomt. ***
Van de bedrijfsvoorheffing afgelezen in de schaal mogen nog de verminderingen bedoeld in de nrs. 12a, 34a en 47a van de toepassingsregels worden afgetrokken. (1)
(2)
(3)
(4)
495,00 510,00 525,00 540,00 555,00 570,00 585,00 600,00 615,00 630,00 645,00 660,00 675,00 690,00 705,00 720,00 735,00 750,00 765,00 780,00 795,00 810,00 825,00 840,00 855,00 870,00 885,00 900,00 915,00 930,00 945,00 960,00 975,00 990,00 1005,00 1020,00 1035,00 1050,00 1065,00 1080,00 1095,00 1110,00 1125,00 1140,00 1155,00 1170,00 1185,00 1200,00 1215,00 1230,00 1245,00 1260,00 1275,00 1290,00 1305,00 1320,00
1,51 5,12 8,73 12,34 15,96 19,57 23,18 26,79 30,40 34,01 37,62 41,23 44,85 48,46 52,07 55,98 60,32 64,65 68,98 73,48 78,05 82,63 87,20 91,77 96,35 100,92 105,50 110,07 114,65 119,22 123,79 128,37 133,88 139,98 146,08 152,18 158,27 164,37 170,47 176,57 182,67 188,77 194,87 200,97 207,07 213,17 219,26 225,36 231,46 237,56
3,85 7,66 11,48 15,29 19,10 22,91 26,72 30,53 34,35 38,16 41,97 45,78 49,59 53,41 57,83 62,40 66,98 71,55 76,13 80,70 85,27 89,85 94,42 99,00 103,57 108,15 112,72 117,29 121,87 126,44 131,31 137,41 143,51 149,61 155,71 161,81 167,90 174,00 180,10 186,20 192,30 198,40 204,50 210,60 216,70 222,80 228,89 234,99 241,09 247,19 253,29 259,39 265,49 271,59 277,69 283,79
4,55 10,97 17,39 23,81 30,23 36,65 43,07 49,49 55,91 62,33 68,75 75,17 81,59 88,01 94,43 100,85 107,27 113,69 120,56 127,78
1335,00 1350,00 1365,00 1380,00
243,66 249,76 255,86 261,96
289,88 295,98 302,09 308,95
135,00 142,23 149,45 156,67
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
107
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 269-296 — K.B./W.I.B. 1992 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
1395,00 1410,00 1425,00 1440,00 1455,00 1470,00 1485,00 1500,00 1515,00 1530,00 1545,00 1560,00 1575,00 1590,00 1605,00 1620,00 1635,00 1650,00 1665,00 1680,00 1695,00 1710,00 1725,00 1740,00 1755,00 1770,00 1785,00 1800,00 1815,00 1830,00 1845,00 1860,00 1875,00 1890,00 1905,00 1920,00 1935,00 1950,00 1965,00 1980,00 1995,00 2010,00 2025,00 2040,00 2055,00 2070,00 2085,00 2100,00 2115,00 2130,00 2145,00 2160,00 2175,00 2190,00 2205,00 2220,00 2235,00 2250,00 2265,00 2280,00 2295,00 2310,00
268,06 274,16 280,25 286,43 292,65 298,88 305,49 312,50 319,50 326,51 333,51 340,52 347,52 354,53 361,54 368,54 375,55 382,55 389,56 396,57 403,57 410,58 417,58 424,59 431,59 438,60 445,61 452,61 459,62 466,62 473,63 480,64 487,64 494,65 501,65 508,66 515,66 522,67 529,68 536,68 543,69 550,69 557,70 564,71 571,71 578,72 585,72 592,73 599,73 606,74 613,75 620,75 627,76 634,76 641,77 648,78 655,78 662,79 669,79 676,80 683,80 690,81
315,81 322,67 329,53 336,39 343,26 350,12 356,98 363,84 370,70 377,56 384,42 391,29 398,15 405,01 411,87 418,73 425,59 432,45 439,31 446,18 453,04 459,90 466,76 473,62 480,48 487,34 494,21 501,07 507,93 514,79 521,65 528,51 535,37 542,24 549,10 555,96 562,82 569,68 576,54 583,40 590,26 597,13 603,99 610,85 617,71 624,57 631,43 638,29 645,16 652,02 658,88 665,74 672,60 679,46 686,32 693,19 700,05 706,91 713,77 720,63 727,49 734,35
163,89 171,12 178,34 185,56 192,78 200,01 207,23 214,45 221,67 228,90 236,12 243,34 250,56 257,79 265,01 272,23 279,45 286,68 293,90 301,12 308,34 315,57 323,15 331,45 339,75 348,05 356,35 364,65 372,96 381,26 389,56 397,86 406,16 414,46 422,76 431,06 439,36 447,66 455,97 464,27 472,57 480,87 489,17 497,47 505,77 514,07 522,37 530,67 538,98 547,28 555,58 563,88 572,18 580,48 588,78 597,08 605,38 613,68 621,99 630,29 638,59 646,89
2325,00 2340,00 2355,00 2370,00 2385,00 2400,00 2415,00 2430,00 2445,00 2460,00 2475,00 2490,00 2505,00 2520,00 2535,00 2550,00 2565,00 2580,00 2595,00 2610,00 2625,00 2640,00 2655,00 2670,00 2685,00 2700,00 2715,00 2730,00 2745,00 2760,00 2775,00 2790,00 2805,00 2820,00 2835,00 2850,00 2865,00 2880,00 2895,00 2910,00 2925,00 2940,00 2955,00 2970,00 2985,00 3000,00 3015,00 3030,00 3045,00 3060,00 3075,00 3090,00 3105,00 3120,00 3135,00 3150,00 3165,00 3180,00 3195,00 3210,00 3225,00 3240,00
697,82 704,82 711,83 718,83 725,84 732,85 739,85 746,86 753,86 760,87 767,87 774,88 781,89 788,89 795,90 802,90 809,91 816,92 823,92 830,93 837,93 844,94 851,94 858,95 865,96 872,96 879,97 886,97 893,98 900,98 907,99 915,00 922,00 929,01 936,01 943,02 950,03 957,03 964,04 971,04 978,05 985,05 992,06 999,07 1006,07 1013,08 1020,08 1027,09 1034,10 1041,10 1048,11 1055,11 1062,75 1070,54 1078,32 1086,11 1093,89 1101,68 1109,46 1117,24 1125,03 1132,81
741,22 748,08 754,94 761,80 768,66 775,52 782,38 789,24 796,11 802,97 809,83 816,69 823,55 830,41 837,27 844,14 851,00 857,86 864,72 871,58 878,44 885,30 892,17 899,03 905,89 912,75 919,61 926,47 933,33 940,20 947,06 953,92 960,78 967,64 974,50 981,36 988,22 995,09 1001,95 1008,81 1015,67 1022,53 1029,39 1036,25 1043,12 1049,98 1056,89 1064,51 1072,14 1079,76 1087,38 1095,01 1102,63 1110,25 1117,88 1125,50 1133,13 1140,75 1148,37 1156,00 1163,62 1171,24
655,19 663,49 671,79 680,09 688,39 696,69 704,99 713,30 721,60 729,90 738,20 746,50 754,80 763,10 771,40 779,70 788,00 796,31 804,61 812,91 821,21 829,51 837,81 846,11 854,41 862,71 871,01 879,32 887,62 895,92 904,22 912,52 920,82 929,12 937,42 945,72 954,11 963,22 972,32 981,42 990,53 999,63 1008,73 1017,84 1026,94 1036,05 1045,15 1054,25 1063,36 1072,46 1081,56 1090,67 1099,77 1108,87 1117,98 1127,08 1136,18 1145,29 1154,39 1163,49 1172,60 1181,70
108
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 269-296 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
3255,00 3270,00 3285,00 3300,00 3315,00 3330,00 3345,00 3360,00 3375,00 3390,00 3405,00 3420,00 3435,00 3450,00 3465,00 3480,00 3495,00 3510,00 3525,00 3540,00 3555,00 3570,00 3585,00 3600,00 3615,00 3630,00 3645,00 3660,00 3675,00 3690,00 3705,00 3720,00 3735,00 3750,00 3765,00 3780,00 3795,00 3810,00 3825,00 3840,00 3855,00 3870,00 3885,00 3900,00 3915,00 3930,00 3945,00 3960,00 3975,00 3990,00 4005,00 4020,00 4035,00 4050,00 4065,00 4080,00 4095,00 4110,00 4125,00 4140,00 4155,00 4170,00
1140,60 1148,38 1156,17 1163,95 1171,73 1179,52 1187,30 1195,09 1202,87 1210,66 1218,44 1226,22 1234,01 1241,79 1249,58 1257,36 1265,15 1272,93 1280,71 1288,50 1296,28 1304,07 1311,85 1319,63 1327,42 1335,20 1342,99 1350,77 1358,56 1366,34 1374,12 1381,91 1389,69 1397,48 1405,26 1413,05 1420,83 1428,61 1436,40 1444,18 1451,97 1459,75 1467,54 1475,32 1483,10 1490,89 1498,67 1506,46 1514,24 1522,03 1529,81 1537,59 1545,38 1553,16 1560,95 1568,73 1576,52 1584,30 1592,08 1599,87 1607,65 1615,44
1178,87 1186,49 1194,12 1201,74 1209,36 1216,99 1224,61 1232,23 1239,86 1247,48 1255,11 1262,73 1270,35 1277,98 1285,60 1293,22 1300,85 1308,47 1316,10 1323,72 1331,34 1338,97 1346,59 1354,21 1361,84 1369,46 1377,09 1384,71 1392,33 1399,96 1407,58 1415,20 1422,83 1430,45 1438,08 1445,70 1453,32 1460,95 1468,57 1476,19 1483,82 1491,44 1499,07 1506,69 1514,31 1521,94 1529,56 1537,18 1544,81 1552,43 1560,06 1567,68 1575,30 1582,93 1590,55 1598,17 1605,80 1613,42 1621,05 1628,67 1636,29 1643,92
1190,80 1199,91 1209,01 1218,11 1227,22 1236,32 1245,43 1254,53 1263,63 1272,74 1281,84 1290,94 1300,05 1308,43 1316,46 1324,48 1332,51 1340,53 1348,56 1356,58 1364,61 1372,63 1380,66 1388,68 1396,71 1404,73 1412,76 1420,78 1428,81 1436,83 1444,86 1452,88 1460,91 1468,93 1476,96 1484,98 1493,01 1501,03 1509,06 1517,08 1525,11 1533,13 1541,16 1549,18 1557,21 1565,23 1573,26 1581,28 1589,31 1597,33 1605,36 1613,38 1621,41 1629,43 1637,46 1645,48 1653,51 1661,53 1669,56 1677,58 1685,61 1693,63
4185,00 4200,00 4215,00 4230,00 4245,00 4260,00 4275,00 4290,00 4305,00 4320,00 4335,00 4350,00 4365,00 4380,00 4395,00 4410,00 4425,00 4440,00 4455,00 4470,00 4485,00 4500,00 4515,00 4530,00 4545,00 4560,00 4575,00 4590,00 4605,00 4620,00 4635,00 4650,00 4665,00 4680,00 4695,00 4710,00 4725,00 4740,00 4755,00 4770,00 4785,00 4800,00 4815,00 4830,00 4845,00 4860,00 4875,00 4890,00 4905,00 4920,00 4935,00 4950,00 4965,00 4980,00 4995,00 5010,00 5025,00 5040,00 5055,00 5070,00 5085,00 5100,00
1623,22 1631,00 1638,79 1646,57 1654,36 1662,14 1669,93 1677,71 1685,49 1693,28 1701,06 1708,85 1716,63 1724,42 1732,20 1739,98 1747,77 1755,55 1763,34 1771,12 1778,91 1786,69 1794,47 1802,26 1810,04 1817,83 1825,61 1833,40 1841,18 1848,96 1856,75 1864,53 1872,32 1880,10 1887,89 1895,67 1903,45 1911,24 1919,02 1926,81 1934,59 1942,37 1950,16 1957,94 1965,73 1973,51 1981,30 1989,08 1996,86 2004,65 2012,43 2020,22 2028,00 2035,79 2043,57 2051,35 2059,14 2066,92 2074,71 2082,71 2090,73 2098,76
1651,54 1659,16 1666,79 1674,41 1682,04 1689,66 1697,28 1704,91 1712,53 1720,15 1727,78 1735,40 1743,03 1750,65 1758,27 1765,90 1773,52 1781,14 1788,77 1796,39 1804,02 1811,64 1819,26 1826,89 1834,51 1842,13 1849,76 1857,38 1865,01 1872,63 1880,25 1887,88 1895,50 1903,12 1910,75 1918,37 1926,00 1933,62 1941,24 1948,87 1956,49 1964,11 1971,74 1979,36 1986,99 1994,61 2002,23 2009,86 2017,48 2025,10 2032,73 2040,35 2047,98 2055,60 2063,22 2070,85 2078,47 2086,09 2093,72 2101,34 2108,97 2116,59
1701,66 1709,68 1717,71 1725,73 1733,76 1741,78 1749,81 1757,83 1765,86 1773,88 1781,91 1789,93 1797,96 1805,98 1814,01 1822,03 1830,06 1838,08 1846,11 1854,13 1862,16 1870,18 1878,21 1886,23 1894,26 1902,28 1910,31 1918,33 1926,36 1934,38 1942,41 1950,43 1958,46 1966,48 1974,51 1982,53 1990,56 1998,58 2006,61 2014,63 2022,66 2030,68 2038,71 2046,73 2054,76 2062,78 2070,81 2078,83 2086,86 2094,88 2102,91 2110,93 2118,96 2126,98 2135,01 2143,03 2151,06 2159,08 2167,11 2175,13 2183,16 2191,18
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
109
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 269-296 — K.B./W.I.B. 1992 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
5115,00 5130,00 5145,00 5160,00 5175,00 5190,00 5205,00 5220,00 5235,00 5250,00 5265,00 5280,00 5295,00 5310,00 5325,00 5340,00 5355,00 5370,00 5385,00 5400,00 5415,00 5430,00 5445,00 5460,00 5475,00 5490,00 5505,00 5520,00 5535,00 5550,00 5565,00 5580,00 5595,00 5610,00 5625,00 5640,00 5655,00 5670,00 5685,00 5700,00 5715,00 5730,00 5745,00 5760,00 5775,00 5790,00 5805,00 5820,00 5835,00 5850,00 5865,00 5880,00 5895,00 5910,00 5925,00 5940,00 5955,00 5970,00 5985,00 6000,00 6015,00 6030,00
2106,78 2114,81 2122,83 2130,86 2138,88 2146,91 2154,93 2162,96 2170,98 2179,01 2187,03 2195,06 2203,08 2211,11 2219,13 2227,16 2235,18 2243,21 2251,23 2259,26 2267,28 2275,31 2283,33 2291,36 2299,38 2307,41 2315,43 2323,46 2331,48 2339,51 2347,53 2355,56 2363,58 2371, 61 2379,63 2387,66 2395,68 2403,71 2411,73 2419,76 2427,78 2435,81 2443,83 2451,86 2459,88 2467,91 2475,93 2483,96 2491,98 2500,01 2508,03 2516,06 2524,08 2532,11 2540,13 2548,16 2556,18 2564,21 2572,23 2580,26 2588,28 2596,31
2124,21 2131,84 2139,46 2147,08 2154,71 2162,33 2169,96 2177,58 2185,20 2192,83 2200,45 2208,07 2215,70 2223,32 2230,95 2238,57 2246,19 2253,82 2261,44 2269,06 2276,69 2284,31 2291,94 2299,56 2307,18 2314,81 2322,43 2330,05 2337,68 2345,30 2352,93 2360,55 2368,17 2375,80 2383,42 2391,04 2398,67 2406,29 2413,92 2421,54 2429,16 2436,79 2444,41 2452,03 2459,88 2467,91 2475,93 2483,96 2491,98 2500,01 2508,03 2516,06 2524,08 2532,11 2540,13 2548,16 2556,18 2564,21 2572,23 2580,26 2588,28 2596,31
2199,21 2207,23 2215,26 2223,28 2231,31 2239,33 2247,36 2255,38 2263,41 2271,43 2279,46 2287,48 2295,51 2303,53 2311,56 2319,58 2327,61 2335,63 2343,66 2351,68 2359,71 2367,73 2375,76 2383,78 2391,81 2399,83 2407,86 2415,88 2423,91 2431,93 2439,96 2447,98 2456,01 2464,03 2472,06 2480,08 2488,11 2496,13 2504,16 2512,18 2520,21 2528,23 2536,26 2544,28 2552,31 2560,33 2568,36 2576,38 2584,41 2592,43 2600,46 2608,48 2616,51 2624,53 2632,56 2640,58 2648,61 2656,63 2664,66 2672,68 2680,71 2688,73
6045,00 6060,00 6075,00 6090,00 6105,00 6120,00 6135,00 6150,00 6165,00 6180,00 6195,00 6210,00 6225,00 6240,00 6255,00 6270,00 6285,00 6300,00 6315,00 6330,00 6345,00 6360,00 6375,00 6390,00 6405,00 6420,00 6435,00 6450,00 6465,00 6480,00 6495,00 6510,00 6525,00 6540,00 6555,00 6570,00 6585,00 6600,00 6615,00 6630,00 6645,00 6660,00 6675,00 6690,00 6705,00 6720,00 6735,00 6750,00 6765,00 6780,00 6795,00 6810,00 6825,00 6840,00 6855,00 6870,00 6885,00 6900,00 6915,00 6930,00 6945,00 6960,00
2604,33 2612,36 2620,38 2628,41 2636,43 2644,46 2652,48 2660,51 2668,53 2676,56 2684,58 2692,61 2700,63 2708,66 2716,68 2724,71 2732,73 2740,76 2748,78 2756,81 2764,83 2772,86 2780,88 2788,91 2796,93 2804,96 2812,98 2821,01 2829,03 2837,06 2845,08 2853,11 2861,13 2869,16 2877,18 2885,21 2893,23 2901,26 2909,28 2917,31 2925,33 2933,36 2941,38 2949,41 2957,43 2965,46 2973,48 2981,51 2989,53 2997,56 3005,58 3013,61 3021,63 3029,66 3037,68 3045,71 3053,73 3061,76 3069,78 3077,81 3085,83 3093,86
2604,33 2612,36 2620,38 2628,41 2636,43 2644,46 2652,48 2660,51 2668,53 2676,56 2684,58 2692,61 2700,63 2708,66 2716,68 2724,71 2732,73 2740,76 2748,78 2756,81 2764,83 2772,86 2780,88 2788,91 2796,93 2804,96 2812,98 2821,01 2829,03 2837,06 2845,08 2853,11 2861,13 2869,16 2877,18 2885,21 2893,23 2901,26 2909,28 2917,31 2925,33 2933,36 2941,38 2949,41 2957,43 2965,46 2973,48 2981,51 2989,53 2997,56 3005,58 3013,61 3021,63 3029,66 3037,68 3045,71 3053,73 3061,76 3069,78 3077,81 3085,83 3093,86
2696,76 2704,78 2712,81 2720,83 2728,86 2736,88 2744,91 2752,93 2760,96 2768,98 2777,01 2785,03 2793,06 2801,08 2809,11 2817,13 2825,16 2833,18 2841,21 2849,23 2857,26 2865,28 2873,31 2881,33 2889,36 2897,38 2905,41 2913,43 2921,46 2929,48 2937,51 2945,53 2953,56 2961,58 2969,61 2977,63 2985,66 2993,68 3001,71 3009,73 3017,76 3025,78 3033,81 3041,83 3049,86 3057,88 3065,91 3073,93 3081,96 3089,98 3098,01 3106,03 3114,06 3122,08 3130,11 3138,13 3146,16 3154,18 3162,21 3170,23 3178,26 3186,28
110
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 269-296 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
6975,00 6990,00 7005,00 7020,00 7035,00 7050,00 7065,00 7080,00 7095,00 7110,00 7125,00 7140,00 7155,00 7170,00 7185,00 7200,00 7215,00 7230,00 7245,00 7260,00 7275,00 7290,00 7305,00 7320,00 7335,00 7350,00 7365,00 7380,00 7395,00 7410,00 7425,00 7440,00 7455,00 7470,00 7485,00 7500,00
3101,88 3109,91 3117,93 3125,96 3133,98 3142,01 3150,03 3158,06 3166,08 3174,11 3182,13 3190,16 3198,18 3206,21 3214,23 3222,26 3230,28 3238,31 3246,33 3254,36 3262,38 3270,41 3278,43 3286,46 3294,48 3302,51 3310,53 3318,56 3326,58 3334,61 3342,63 3350,66 3358,68 3366,71 3374,73 3382,76
3101,88 3109,91 3117,93 3125,96 3133,98 3142,01 3150,03 3158,06 3166,08 3174,11 3182,13 3190,16 3198,18 3206,21 3214,23 3222,26 3230,28 3238,31 3246,33 3254,36 3262,38 3270,41 3278,43 3286,46 3294,48 3302,51 3310,53 3318,56 3326,58 3334,61 3342,63 3350,66 3358,68 3366,71 3374,73 3382,76
3194,31 3202,33 3210,36 3218,38 3226,41 3234,43 3242,46 3250,48 3258,51 3266,53 3274,56 3282,58 3290,61 3298,63 3306,66 3314,68 3322,71 3330,73 3338,76 3346,78 3354,81 3362,83 3370,86 3378,88 3386,91 3394,93 3402,96 3410,98 3419,01 3427,03 3435,06 3443,08 3451,11 3459,13 3467,16 3475,18.
1020,00 1035,00 1050,00 1065,00 1080,00 1095,00 1110,00 1125,00 1140,00 1155,00 1170,00 1185,00 1200,00 1215,00 1230,00 1245,00 1260,00 1275,00 1290,00 1305,00 1320,00 1335,00 1350,00 1365,00 1380,00 1395,00 1410,00 1425,00 1440,00 1455,00 1470,00 1485,00 1500,00 1515,00 1530,00 1545,00 1560,00 1575,00 1590,00 1605,00 1620,00 1635,00 1650,00 1665,00 1680,00 1695,00 1710,00 1725,00 1740,00 1755,00 1770,00 1785,00 1800,00 1815,00 1830,00 1845,00 1860,00 1875,00 1890,00 1905,00 1920,00 1935,00
SCHAAL II Deze schaal is van toepassing wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten geen persoonlijke beroepsinkomsten heeft. *** Bedrijfsvoorheffing voor: – bezoldigingen van werknemers: kolom (2) – bezoldigingen van bedrijfsleiders: kolom (3) – pensioenen en renten: kolom (4) die vanaf 1 januari 2009 per maand worden betaald of toegekend. *** De bedragen vermeld in kolom (1) vertegenwoordigen brutoinkomsten, d.w.z. na aftrek van de inhoudingen en lasten waarvan sprake is in nr. 1 van de toepassingsregels. Over een inkomen begrepen tussen twee inkomstenbedragen van kolom (1) is de bedrijfsvoorheffing verschuldigd die tegenover het laagste van die twee bedragen voorkomt. *** Van de bedrijfsvoorheffing afgelezen in de schaal mogen nog de verminderingen bedoeld in de nrs. 13, 35 en 48 van de toepassingsregels worden afgetrokken. (1) 975,00 990,00 1005,00
(2)
(3) 3,90 7,71 12,05
(4)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
(2)
(3)
(4)
1,69 5,50 9,54 13,88 18,23 22,57 26,92 31,27 35,61 39,96 44,30 48,65 52,99 57,34 61,68 66,03 70,38 74,72 79,07 83,41 87,76 92,10 96,45 100,79 105,19 109,63 114,87 120,39 125,92 131,45 136,97 142,50 148,03 153,55 159,08 164,61 170,13 175,66 181,19 186,71 192,24 197,77 203,29 208,82 214,35 219,88 225,40 230,93 236,46 241,98 247,51 253,04 258,56 264,09 269,62 275,14 280,67 286,20
16,40 20,75 25,09 29,44 33,78 38,13 42,47 46,82 51,16 55,51 59,85 64,20 68,55 72,89 77,24 81,58 85,93 90,27 94,62 98,96 103,31 107,66 112,30 117,71 123,12 128,53 133,95 139,36 144,77 150,19 155,60 161,01 166,42 171,84 177,25 182,66 188,08 193,49 198,90 204,31 209,73 215,14 220,55 225,97 231,38 236,79 242,20 247,62 253,03 258,44 263,86 269,27 274,68 280,09 285,51 290,92 296,33 301,75 307,16 312,57 317,98 323,40
3,72 9,41 15,11 20,81 26,51 32,20 37,90 43,60 49,30 54,99 60,69 66,39 72,09 77,79 83,48 89,18 95,24 102,02 108,79 115,57 122,34 129,12 135,90 142,67 149,45 156,51 163,85 171,19 178,52 185,86 193,20
111
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 269-296 — K.B./W.I.B. 1992 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
1950,00 1965,00 1980,00 1995,00 2010,00 2025,00 2040,00 2055,00 2070,00 2085,00 2100,00 2115,00 2130,00 2145,00 2160,00 2175,00 2190,00 2205,00 2220,00 2235,00 2250,00 2265,00 2280,00 2295,00 2310,00 2325,00 2340,00 2355,00 2370,00 2385,00 2400,00 2415,00 2430,00 2445,00 2460,00 2475,00 2490,00 2505,00 2520,00 2535,00 2550,00 2565,00 2580,00 2595,00 2610,00 2625,00 2640,00 2655,00 2670,00 2685,00 2700,00 2715,00 2730,00 2745,00 2760,00 2775,00 2790,00 2805,00 2820,00 2835,00 2850,00 2865,00
291,72 297,25 302,78 308,30 313,83 319,36 324,89 330,57 336,65 342,72 348,79 354,86 360,93 367,00 373,08 379,15 385,22 391,29 397,36 403,43 409,51 415,58 421,65 427,72 433,79 439,87 445,94 452,01 458,08 464,15 470,22 476,48 482,78 489,09 495,40 501,70 508,01 514,31 520,62 526,92 533,23 539,53 545,84 552,14 558,45 564,75 571,06 577,36 583,67 589,97 596,28 602,58 608,89 615,19 621,50 627,80 634,11 640,73 647,73 654,74 661,74 668,75
328,81 334,76 340,71 346,65 352,60 358,55 364,49 370,44 376,39 382,33 388,28 394,23 400,17 406,12 412,07 418,01 423,96 429,91 435,85 441,80 447,74 453,69 459,64 465,58 471,53 477,71 483,88 490,06 496,23 502,41 508,58 514,76 520,93 527,11 533,28 539,46 545,63 551,81 557,99 564,16 570,34 576,51 582,69 588,86 595,04 601,21 607,39 613,56 619,74 625,91 632,09 638,33 645,20 652,06 658,92 665,78 672,64 679,50 686,36 693,23 700,09 706,95
200,54 207,88 215,21 222,55 229,89 237,23 244,57 251,90 259,24 266,58 273,92 281,26 288,59 295,93 303,27 310,61 317,95 325,45 333,03 340,61 348,19 355,77 363,35 370,93 378,51 386,08 393,66 401,24 408,82 416,40 423,98 431,56 439,14 446,71 454,29 461,87 469,45 477,03 484,61 492,19 499,76 507,34 515,03 523,33 531,63 539,93 548,23 556,53 564,84 573,14 581,44 589,74 598,04 606,34 614,64 622,94 631,24 639,54 647,84 656,15 664,45 672,75
2880,00 2895,00 2910,00 2925,00 2940,00 2955,00 2970,00 2985,00 3000,00 3015,00 3030,00 3045,00 3060,00 3075,00 3090,00 3105,00 3120,00 3135,00 3150,00 3165,00 3180,00 3195,00 3210,00 3225,00 3240,00 3255,00 3270,00 3285,00 3300,00 3315,00 3330,00 3345,00 3360,00 3375,00 3390,00 3405,00 3420,00 3435,00 3450,00 3465,00 3480,00 3495,00 3510,00 3525,00 3540,00 3555,00 3570,00 3585,00 3600,00 3615,00 3630,00 3645,00 3660,00 3675,00 3690,00 3705,00 3720,00 3735,00 3750,00 3765,00 3780,00 3795,00
675,75 682,76 689,77 696,77 703,78 710,78 717,79 724,80 731,80 738,81 745,81 752,82 759,82 766,83 773,84 780,84 787,85 794,85 801,86 808,87 815,87 822,88 829,88 836,89 843,89 850,90 857,91 864,91 871,92 878,92 885,93 892,94 899,94 906,95 913,95 920,96 927,96 934,97 941,98 948,98 955,99 962,99 970,00 977,01 984,01 991,02 998,02 1005,03 1012,03 1019,04 1026,05 1033,05 1040,06 1047,06 1054,07 1061,08 1068,08 1075,09 1082,09 1089,10 1096,10 1103,11
713,81 720,67 727,53 734,39 741,25 748,12 754,98 761,84 768,70 775,56 782,42 789,28 796,15 803,01 809,87 816,73 823,59 830,45 837,31 844,18 851,04 857,90 864,76 871,62 878,48 885,34 892,21 899,07 905,93 912,79 919,65 926,51 933,37 940,23 947,10 953,96 960,82 967,68 974,54 981,40 988,26 995,13 1001,99 1008,85 1015,71 1022,57 1029,43 1036,29 1043,16 1050,02 1056,88 1063,74 1070,60 1077,46 1084,32 1091,19 1098,05 1104,91 1111,77 1118,63 1125,49 1132,35
681,05 689,35 697,65 705,95 714,25 722,55 730,85 739,16 747,46 755,76 764,06 772,36 780,66 788,96 797,26 805,56 813,86 822,17 830,47 838,77 847,07 855,37 863,67 871,97 880,27 888,57 896,87 905,18 913,48 921,78 930,08 938,38 946,68 954,98 963,28 971,58 979,88 988,19 995,77 1002,99 1010,21 1017,43 1024,66 1031,88 1039,10 1046,32 1053,55 1060,77 1067,99 1075,21 1082,44 1090,11 1098,13 1106,16 1114,18 1122,21 1130,23 1138,26 1146,28 1154,31 1162,33 1170,36
112
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 269-296 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
3810,00 3825,00 3840,00 3855,00 3870,00 3885,00 3900,00 3915,00 3930,00 3945,00 3960,00 3975,00 3990,00 4005,00 4020,00 4035,00 4050,00 4065,00 4080,00 4095,00 4110,00 4125,00 4140,00 4155,00 4170,00 4185,00 4200,00 4215,00 4230,00 4245,00 4260,00 4275,00 4290,00 4305,00 4320,00 4335,00 4350,00 4365,00 4380,00 4395,00 4410,00 4425,00 4440,00 4455,00 4470,00 4485,00 4500,00 4515,00 4530,00 4545,00 4560,00 4575,00 4590,00 4605,00 4620,00 4635,00 4650,00 4665,00 4680,00 4695,00 4710,00 4725,00
1110,12 1117,12 1124,13 1131,13 1138,14 1145,15 1152,67 1160,45 1168,24 1176,02 1183,81 1191,59 1199,38 1207,16 1214,94 1222,73 1230,51 1238,30 1246,08 1253,87 1261,65 1269,43 1277,22 1285,00 1292,79 1300,57 1308,35 1316,14 1323,92 1331,71 1339,49 1347,28 1355,06 1362,84 1370,63 1378,41 1386,20 1393,98 1401,77 1409,55 1417,33 1425,12 1432,90 1440,69 1448,47 1456,26 1464,04 1471,82 1479,61 1487,39 1495,18 1502,96 1510,75 1518,53 1526,31 1534,10 1541,88 1549,67 1557,45 1565,24 1573,02 1580,80
1139,21 1146,08 1153,54 1161,17 1168,79 1176,42 1184,04 1191,66 1199,29 1206,91 1214,53 1222,16 1229,78 1237,41 1245,03 1252,65 1260,28 1267,90 1275,52 1283,15 1290,77 1298,40 1306,02 1313,64 1321,27 1328,89 1336,51 1344,14 1351,76 1359,39 1367,01 1374,63 1382,26 1389,88 1397,50 1405,13 1412,75 1420,38 1428,00 1435,62 1443,25 1450,87 1458,49 1466,12 1473,74 1481,37 1488,99 1496,61 1504,24 1511,86 1519,48 1527,11 1534,73 1542,36 1549,98 1557,60 1565,23 1572,85 1580,47 1588,10 1595,72 1603,35
1178,38 1186,41 1194,43 1202,46 1210,48 1218,51 1226,53 1234,56 1242,58 1250,61 1258,63 1266,66 1274,68 1282,71 1290,73 1298,76 1306,78 1314,81 1322,83 1330,86 1338,88 1346,91 1354,93 1362,96 1370,98 1379,01 1387,03 1395,06 1403,08 1411,11 1419,13 1427,16 1435,18 1443,21 1451,23 1459,26 1467,28 1475,31 1483,33 1491,36 1499,38 1507,41 1515,43 1523,46 1531,48 1539,51 1547,53 1555,56 1563,58 1571,61 1579,63 1587,66 1595,68 1603,71 1611,73 1619,76 1627,78 1635,81 1643,83 1651,86 1659,88 1667,91
4740,00 4755,00 4770,00 4785,00 4800,00 4815,00 4830,00 4845,00 4860,00 4875,00 4890,00 4905,00 4920,00 4935,00 4950,00 4965,00 4980,00 4995,00 5010,00 5025,00 5040,00 5055,00 5070,00 5085,00 5100,00 5115,00 5130,00 5145,00 5160,00 5175,00 5190,00 5205,00 5220,00 5235,00 5250,00 5265,00 5280,00 5295,00 5310,00 5325,00 5340,00 5355,00 5370,00 5385,00 5400,00 5415,00 5430,00 5445,00 5460,00 5475,00 5490,00 5505,00 5520,00 5535,00 5550,00 5565,00 5580,00 5595,00 5610,00 5625,00 5640,00 5655,00
1588,59 1596,37 1604,16 1611,94 1619,72 1627,51 1635,29 1643,08 1650,86 1658,65 1666,43 1674,21 1682,00 1689,78 1697,57 1705,35 1713,14 1720,92 1728,70 1736,49 1744,27 1752,06 1760,06 1768,08 1776,11 1784,13 1792,16 1800,18 1808,21 1816,23 1824,26 1832,28 1840,31 1848,33 1856,36 1864,38 1872,41 1880,43 1888,46 1896,48 1904,51 1912,53 1920,56 1928,58 1936,61 1944,63 1952,66 1960,68 1968,71 1976,73 1984,76 1992,78 2000,81 2008,83 2016,86 2024,88 2032,91 2040,93 2048,96 2056,98 2065,01 2073,03
1610,97 1618,59 1626,22 1633,84 1641,46 1649,09 1656,71 1664,34 1671,96 1679,58 1687,21 1694,83 1702,45 1710,08 1717,70 1725,33 1732,95 1740,57 1748,20 1755,82 1763,44 1771,07 1778,69 1786,32 1793,94 1801,56 1809,19 1816,81 1824,43 1832,06 1839,68 1847,31 1854,93 1862,55 1870,18 1877,80 1885,42 1893,05 1900,67 1908,30 1915,92 1923,54 1931,17 1938,79 1946,41 1954,04 1961,66 1969,29 1976,91 1984,53 1992,16 1999,78 2007,40 2015,03 2022,65 2030,28 2037,90 2045,52 2053,15 2060,77 2068,39 2076,02
1675,93 1683,96 1691,98 1700,01 1708,03 1716,06 1724,08 1732,11 1740,13 1748,16 1756,18 1764,21 1772,23 1780,26 1788,28 1796,31 1804,33 1812,36 1820,38 1828,41 1836,43 1844,46 1852,48 1860,51 1868,53 1876,56 1884,58 1892,61 1900,63 1908,66 1916,68 1924,71 1932,73 1940,76 1948,78 1956,81 1964,83 1972,86 1980,88 1988,91 1996,93 2004,96 2012,98 2021,01 2029,03 2037,06 2045,08 2053,11 2061,13 2069,16 2077,18 2085,21 2093,23 2101,26 2109,28 2117,31 2125,33 2133,36 2141,38 2149,41 2157,43 2165,46
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
113
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 269-296 — K.B./W.I.B. 1992 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
5670,00 5685,00 5700,00 5715,00 5730,00 5745,00 5760,00 5775,00 5790,00 5805,00 5820,00 5835,00 5850,00 5865,00 5880,00 5895,00 5910,00 5925,00 5940,00 5955,00 5970,00 5985,00 6000,00 6015,00 6030,00 6045,00 6060,00 6075,00 6090,00 6105,00 6120,00 6135,00 6150,00 6165,00 6180,00 6195,00 6210,00 6225,00 6240,00 6255,00 6270,00 6285,00 6300,00 6315,00 6330,00 6345,00 6360,00 6375,00 6390,00 6405,00 6420,00 6435,00 6450,00 6465,00 6480,00 6495,00 6510,00 6525,00 6540,00 6555,00 6570,00 6585,00
2081,06 2089,08 2097,11 2105,13 2113,16 2121,18 2129,21 2137,23 2145,26 2153,28 2161,31 2169,33 2177,36 2185,38 2193,41 2201,43 2209,46 2217,48 2225,51 2233,53 2241,56 2249,58 2257,61 2265,63 2273,66 2281,68 2289,71 2297,73 2305,76 2313,78 2321,81 2329,83 2337,86 2345,88 2353,91 2361,93 2369,96 2377,98 2386,01 2394,03 2402,06 2410,08 2418,11 2426,13 2434,16 2442,18 2450,21 2458,23 2466,26 2474,28 2482,31 2490,33 2498,36 2506,38 2514,41 2522,43 2530,46 2538,48 2546,51 2554,53 2562,56 2570,58
2083,64 2091,27 2098,89 2106,51 2114,14 2121,76 2129,38 2137,23 2145,26 2153,28 2161,31 2169,33 2177,36 2185,38 2193,41 2201,43 2209,46 2217,48 2225,51 2233,53 2241,56 2249,58 2257,61 2265,63 2273,66 2281,68 2289,71 2297,73 2305,76 2313,78 2321,81 2329,83 2337,86 2345,88 2353,91 2361,93 2369,96 2377,98 2386,01 2394,03 2402,06 2410,08 2418,11 2426,13 2434,16 2442,18 2450,21 2458,23 2466,26 2474,28 2482,31 2490,33 2498,36 2506,38 2514,41 2522,43 2530,46 2538,48 2546,51 2554,53 2562,56 2570,58
2173,48 2181,51 2189,53 2197,56 2205,58 2213,61 2221,63 2229,66 2237,68 2245,71 2253,73 2261,76 2269,78 2277,81 2285,83 2293,86 2301,88 2309,91 2317,93 2325,96 2333,98 2342,01 2350,03 2358,06 2366,08 2374,11 2382,13 2390,16 2398,18 2406,21 2414,23 2422,26 2430,28 2438,31 2446,33 2454,36 2462,38 2470,41 2478,43 2486,46 2494,48 2502,51 2510,53 2518,56 2526,58 2534,61 2542,63 2550,66 2558,68 2566,71 2574,73 2582,76 2590,78 2598,81 2606,83 2614,86 2622,88 2630,91 2638,93 2646,96 2654,98 2663,01
6600,00 6615,00 6630,00 6645,00 6660,00 6675,00 6690,00 6705,00 6720,00 6735,00 6750,00 6765,00 6780,00 6795,00 6810,00 6825,00 6840,00 6855,00 6870,00 6885,00 6900,00 6915,00 6930,00 6945,00 6960,00 6975,00 6990,00 7005,00 7020,00 7035,00 7050,00 7065,00 7080,00 7095,00 7110,00 7125,00 7140,00 7155,00 7170,00 7185,00 7200,00 7215,00 7230,00 7245,00 7260,00 7275,00 7290,00 7305,00 7320,00 7335,00 7350,00 7365,00 7380,00 7395,00 7410,00 7425,00 7440,00 7455,00 7470,00 7485,00 7500,00
2578,61 2586,63 2594,66 2602,68 2610,71 2618,73 2626,76 2634,78 2642,81 2650,83 2658,86 2666,88 2674,91 2682,93 2690,96 2698,98 2707,01 2715,03 2723,06 2731,08 2739,11 2747,13 2755,16 2763,18 2771,21 2779,23 2787,26 2795,28 2803,31 2811,33 2819,36 2827,38 2835,41 2843,43 2851,46 2859,48 2867,51 2875,53 2883,56 2891,58 2899,61 2907,63 2915,66 2923,68 2931,71 2939,73 2947,76 2955,78 2963,81 2971,83 2979,86 2987,88 2995,91 3003,93 3011,96 3019,98 3028,01 3036,03 3044,06 3052,08 3060,11
2578,61 2586,63 2594,66 2602,68 2610,71 2618,73 2626,76 2634,78 2642,81 2650,83 2658,86 2666,88 2674,91 2682,93 2690,96 2698,98 2707,01 2715,03 2723,06 2731,08 2739,11 2747,13 2755,16 2763,18 2771,21 2779,23 2787,26 2795,28 2803,31 2811,33 2819,36 2827,38 2835,41 2843,43 2851,46 2859,48 2867,51 2875,53 2883,56 2891,58 2899,61 2907,63 2915,66 2923,68 2931,71 2939,73 2947,76 2955,78 2963,81 2971,83 2979,86 2987,88 2995,91 3003,93 3011,96 3019,98 3028,01 3036,03 3044,06 3052,08 3060,11
2671,03 2679,06 2687,08 2695,11 2703,13 2711,16 2719,18 2727,21 2735,23 2743,26 2751,28 2759,31 2767,33 2775,36 2783,38 2791,41 2799,43 2807,46 2815,48 2823,51 2831,53 2839,56 2847,58 2855,61 2863,63 2871,66 2879,68 2887,71 2895,73 2903,76 2911,78 2919,81 2927,83 2935,86 2943,88 2951,91 2959,93 2967,96 2975,98 2984,01 2992,03 3000,06 3008,08 3016,11 3024,13 3032,16 3040,18 3048,21 3056,23 3064,26 3072,28 3080,31 3088,33 3096,36 3104,38 3112,41 3120,43 3128,46 3136,48 3144,51 3152,53.
114
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 269-296
SCHAAL III Deze schaal is van toepassing wanneer de verkrijger van de inkomsten een niet-inwoner is die niet gedurende het volledige belastbare tijdperk een tehuis in België heeft behouden. *** Bedrijfsvoorheffing voor: – bezoldigingen van werknemers: kolom (2) – bezoldigingen van bedrijfsleiders: kolom (3) – brugpensioenen: kolom (4) die vanaf 1 januari 2009 per maand worden betaald of toegekend. *** De bedragen vermeld in kolom (1) vertegenwoordigen brutoinkomsten, d.w.z. na aftrek van de inhoudingen en lasten waarvan sprake is in nr. 1 van de toepassingsregels. Over een inkomen begrepen tussen twee inkomstenbedragen van kolom (1) is de bedrijfsvoorheffing verschuldigd die tegenover het laagste van die twee bedragen voorkomt. *** Van de bedrijfsvoorheffing afgelezen in de schaal mogen nog de verminderingen bedoeld in nr. 55 van de toepassingsregels worden afgetrokken. (1)
(2)
(3)
15,00 30,00 45,00 60,00 75,00 90,00
3,00 6,01 9,02 12,03 15,04 18,05
3,81 7,62 11,43 15,24 19,05 22,87
105,00 120,00 135,00 150,00 165,00 180,00 195,00 210,00 225,00 240,00 255,00 270,00 285,00 300,00 315,00 330,00 345,00 360,00 375,00 390,00 405,00 420,00 435,00 450,00 465,00 480,00 495,00 510,00 525,00 540,00 555,00 570,00 585,00 600,00 615,00 630,00
21,06 24,07 27,08 30,09 33,10 36,11 39,12 42,13 45,14 48,15 51,15 54,16 57,17 60,18 63,19 66,20 69,21 72,22 75,23 78,24 81,25 84,26 87,33 90,95 94,56 98,17 101,78 105,39 109,00 112,61 116,22 119,84 123,45 127,06 130,67 134,28
26,68 30,49 34,30 38,11 41,93 45,74 49,55 53,36 57,17 60,99 64,80 68,61 72,42 76,23 80,04 83,86 87,67 91,48 95,29 99,10 102,92 106,73 110,54 114,35 118,16 121,98 125,79 129,60 133,41 137,22 141,03 144,85 148,66 152,47 156,28 160,09
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
645,00 660,00 675,00 690,00 705,00 720,00 735,00 750,00 765,00 780,00 795,00 810,00 825,00 840,00 855,00 870,00 885,00 900,00 915,00 930,00 945,00 960,00 975,00 990,00 1005,00 1020,00 1035,00 1050,00 1065,00 1080,00 1095,00 1110,00 1125,00 1140,00 1155,00 1170,00 1185,00 1200,00 1215,00 1230,00 1245,00 1260,00 1275,00 1290,00 1305,00 1320,00 1335,00 1350,00 1365,00 1380,00 1395,00 1410,00 1425,00 1440,00 1455,00 1470,00 1485,00 1500,00 1515,00 1530,00 1545,00 1560,00
137,89 141,50 145,11 148,73 152,34 155,95 159,56 163,17 166,78 170,39 174,00 177,92 182,25 186,59 190,92 195,41 199,99 204,56 209,14 213,71 218,28 222,86 227,43 232,01 236,58 241,16 245,73 250,30 255,81 261,91 268,01 274,11 280,21 286,31 292,41 298,51 304,61 310,71 316,80 322,90 329,00 335,10 341,20 347,30 353,40 359,50 365,60 371,70 377,79 383,89 389,99 396,09 402,19 408,36 414,59 420,82 427,43 434,43 441,44 448,44 455,45 462,45
163,91 167,72 171,53 175,34 179,76 184,34 188,91 193,49 198,06 202,64 207,21 211,78 216,36 220,93 225,51 230,08 234,66 239,23 243,80 248,38 253,25 259,35 265,44 271,54 277,64 283,74 289,84 295,94 302,04 308,14 314,24 320,34 326,43 332,53 338,63 344,73 350,83 356,93 363,03 369,13 375,23 381,33 387,42 393,52 399,62 405,72 411,82 417,92 424,02 430,88 437,75 444,61 451,47 458,33 465,19 472,05 478,91 485,78 492,64 499,50 506,36 513,22
6,32 12,74 19,16 25,58 32,00 38,42 44,84 51,26 57,68 64,10 70,52 76,94 83,36 89,78 96,20 102,62 109,04 115,46 121,88 128,75 135,97 143,19 150,41 157,64 164,86 172,08 179,30 186,53 193,75 200,97 208,19 215,42 222,64 229,86 237,08 244,31 251,53
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
115
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 269-296 — K.B./W.I.B. 1992 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
1575,00 1590,00 1605,00 1620,00 1635,00 1650,00 1665,00 1680,00 1695,00 1710,00 1725,00 1740,00 1755,00 1770,00 1785,00 1800,00 1815,00 1830,00 1845,00 1860,00 1875,00 1890,00 1905,00 1920,00 1935,00 1950,00 1965,00 1980,00 1995,00 2010,00 2025,00 2040,00 2055,00 2070,00 2085,00 2100,00 2115,00 2130,00 2145,00 2160,00 2175,00 2190,00 2205,00 2220,00 2235,00 2250,00 2265,00 2280,00 2295,00 2310,00 2325,00 2340,00 2355,00 2370,00 2385,00 2400,00 2415,00 2430,00 2445,00 2460,00 2475,00 2490,00
469,46 476,47 483,47 490,48 497,48 504,49 511,50 518,50 525,51 532,51 539,52 546,52 553,53 560,54 567,54 574,55 581,55 588,56 595,57 602,57 609,58 616,58 623,59 630,59 637,60 644,61 651,61 658,62 665,62 672,63 679,64 686,64 693,65 700,65 707,66 714,66 721,67 728,68 735,68 742,69 749,69 756,70 763,71 770,71 777,72 784,72 791,73 798,73 805,74 812,75 819,75 826,76 833,76 840,77 847,78 854,78 861,79 868,79 875,80 882,80 889,81 896,82
520,08 526,94 533,81 540,67 547,53 554,39 561,25 568,11 574,97 581,83 588,70 595,56 602,42 609,28 616,14 623,00 629,86 636,73 643,59 650,45 657,31 664,17 671,03 677,89 684,76 691,62 698,48 705,34 712,20 719,06 725,92 732,78 739,65 746,51 753,37 760,23 767,09 773,95 780,81 787,68 794,54 801,40 808,26 815,12 821,98 828,84 835,71 842,57 849,43 856,29 863,15 870,01 876,87 883,74 890,60 897,46 904,32 911,18 918,04 924,90 931,76 938,63
258,75 265,97 273,20 280,42 287,64 294,86 302,09 309,31 316,53 323,75 331,56 340,52 349,48 358,44 367,41 376,37 385,33 394,29 403,25 412,22 421,18 430,14 439,10 448,07 457,03 465,99 474,95 483,92 492,88 501,84 510,80 519,76 528,73 537,69 546,65 555,61 564,58 573,54 582,50 591,46 600,43 609,39 618,35 627,31 636,27 645,24 654,20 663,16 672,12 681,09 690,05 699,01 707,97 716,94 725,90 734,86 743,82 752,79 761,75 770,71 779,67 788,63
2505,00 2520,00 2535,00 2550,00 2565,00 2580,00 2595,00 2610,00 2625,00 2640,00 2655,00 2670,00 2685,00 2700,00 2715,00 2730,00 2745,00 2760,00 2775,00 2790,00 2805,00 2820,00 2835,00 2850,00 2865,00 2880,00 2895,00 2910,00 2925,00 2940,00 2955,00 2970,00 2985,00 3000,00 3015,00 3030,00 3045,00 3060,00 3075,00 3090,00 3105,00 3120,00 3135,00 3150,00 3165,00 3180,00 3195,00 3210,00 3225,00 3240,00 3255,00 3270,00 3285,00 3300,00 3315,00 3330,00 3345,00 3360,00 3375,00 3390,00 3405,00 3420,00
903,82 910,83 917,83 924,84 931,85 938,85 945,86 952,86 959,87 966,87 973,88 980,89 987,89 994,90 1001,90 1008,91 1015,91 1022,92 1029,93 1036,93 1043,94 1050,94 1057,95 1064,96 1071,96 1078,97 1085,97 1092,98 1099,98 1106,99 1114,00 1121,00 1128,01 1135,01 1142,02 1149,03 1156,03 1163,04 1170,04 1177,05 1184,69 1192,47 1200,26 1208,04 1215,83 1223,61 1231,40 1239,18 1246,96 1254,75 1262,53 1270,32 1278,10 1285,89 1293,67 1301,45 1309,24 1317,02 1324,81 1332,59 1340,38 1348,16
945,49 952,35 959,21 966,07 972,93 979,79 986,66 993,52 1000,38 1007,24 1014,10 1020,96 1027,82 1034,69 1041,55 1048,41 1055,27 1062,13 1068,99 1075,85 1082,72 1089,58 1096,44 1103,30 1110,16 1117,02 1123,88 1130,74 1137,61 1144,47 1151,33 1158,19 1165,05 1171,91 1178,82 1186,45 1194,07 1201,69 1209,32 1216,94 1224,57 1232,19 1239,81 1247,44 1255,06 1262,68 1270,31 1277,93 1285,56 1293,18 1300,80 1308,43 1316,05 1323,67 1331,30 1338,92 1346,55 1354,17 1361,79 1369,42 1377,04 1384,66
797,60 806,56 815,52 824,48 833,45 842,41 851,37 860,33 869,30 878,26 887,22 896,18 905,14 914,11 923,07 932,03 940,99 949,96 958,92 967,88 976,84 985,81 994,77 1003,73 1012,78 1022,55 1032,31 1042,08 1051,84 1061,61 1071,37 1081,14 1090,90 1100,67 1110,43 1120,19 1129,96 1139,72 1149,49 1159,25 1169,02 1178,78 1188,55 1198,31 1208,08 1217,84 1227,61 1237,37 1247,14 1256,90 1266,67 1276,43 1286,20 1295,96 1305,73 1315,49 1325,26 1335,02 1344,79 1354,55 1364,32 1374,08
116
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 269-296 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
3435,00 3450,00 3465,00 3480,00 3495,00 3510,00 3525,00 3540,00 3555,00 3570,00 3585,00 3600,00 3615,00 3630,00 3645,00 3660,00 3675,00 3690,00 3705,00 3720,00 3735,00 3750,00 3765,00 3780,00 3795,00 3810,00 3825,00 3840,00 3855,00 3870,00 3885,00 3900,00 3915,00 3930,00 3945,00 3960,00 3975,00 3990,00 4005,00 4020,00 4035,00 4050,00 4065,00 4080,00 4095,00 4110,00 4125,00 4140,00 4155,00 4170,00 4185,00 4200,00 4215,00 4230,00 4245,00 4260,00 4275,00 4290,00 4305,00 4320,00 4335,00 4350,00
1355,94 1363,73 1371,51 1379,30 1387,08 1394,87 1402,65 1410,43 1418,22 1426,00 1433,79 1441,57 1449,36 1457,14 1464,92 1472,71 1480,49 1488,28 1496,06 1503,84 1511,63 1519,41 1527,20 1534,98 1542,77 1550,55 1558,33 1566,12 1573,90 1581,69 1589,47 1597,26 1605,04 1612,82 1620,61 1628,39 1636,18 1643,96 1651,75 1659,53 1667,31 1675,10 1682,88 1690,67 1698,45 1706,24 1714,02 1721,80 1729,59 1737,37 1745,16 1752,94 1760,73 1768,51 1776,29 1784,08 1791,86 1799,65 1807,43 1815,21 1823,00 1830,78
1392,29 1399,91 1407,54 1415,16 1422,78 1430,41 1438,03 1445,65 1453,28 1460,90 1468,53 1476,15 1483,77 1491,40 1499,02 1506,64 1514,27 1521,89 1529,52 1537,14 1544,76 1552,39 1560,01 1567,63 1575,26 1582,88 1590,51 1598,13 1605,75 1613,38 1621,00 1628,62 1636,25 1643,87 1651,50 1659,12 1666,74 1674,37 1681,99 1689,61 1697,24 1704,86 1712,49 1720,11 1727,73 1735,36 1742,98 1750,60 1758,23 1765,85 1773,48 1781,10 1788,72 1796,35 1803,97 1811,59 1819,22 1826,84 1834,47 1842,09 1849,71 1857,34
1383,85 1392,45 1400,47 1408,50 1416,52 1424,55 1432,57 1440,60 1448,62 1456,65 1464,67 1472,70 1480,72 1488,75 1496,77 1504,80 1512,82 1520,85 1528,87 1536,90 1544,92 1552,95 1560,97 1569,00 1577,02 1585,05 1593,07 1601,10 1609,12 1617,15 1625,17 1633,20 1641,22 1649,25 1657,27 1665,30 1673,32 1681,35 1689,37 1697,40 1705,42 1713,45 1721,47 1729,50 1737,52 1745,55 1753,57 1761,60 1769,62 1777,65 1785,67 1793,70 1801,72 1809,75 1817,77 1825,80 1833,82 1841,85 1849,87 1857,90 1865,92 1873,95
4365,00 4380,00 4395,00 4410,00 4425,00 4440,00 4455,00 4470,00 4485,00 4500,00 4515,00 4530,00 4545,00 4560,00 4575,00 4590,00 4605,00 4620,00 4635,00 4650,00 4665,00 4680,00 4695,00 4710,00 4725,00 4740,00 4755,00 4770,00 4785,00 4800,00 4815,00 4830,00 4845,00 4860,00 4875,00 4890,00 4905,00 4920,00 4935,00 4950,00 4965,00 4980,00 4995,00 5010,00 5025,00 5040,00 5055,00 5070,00 5085,00 5100,00 5115,00 5130,00 5145,00 5160,00 5175,00 5190,00 5205,00 5220,00 5235,00 5250,00 5265,00 5280,00
1838,57 1846,35 1854,14 1861,92 1869,70 1877,49 1885,27 1893,06 1900,84 1908,63 1916,41 1924,19 1931,98 1939,76 1947,55 1955,33 1963,12 1970,90 1978,68 1986,47 1994,25 2002,04 2009,82 2017,61 2025,39 2033,17 2040,96 2048,74 2056,53 2064,31 2072,10 2079,88 2087,66 2095,45 2103,23 2111,02 2118,80 2126,58 2134,37 2142,15 2149,94 2157,72 2165,51 2173,29 2181,07 2188,86 2196,64 2204,64 2212,67 2220,69 2228,72 2236,74 2244,77 2252,79 2260,82 2268,84 2276,87 2284,89 2292,92 2300,94 2308,97 2316,99
1864,96 1872,58 1880,21 1887,83 1895,46 1903,08 1910,70 1918,33 1925,95 1933,57 1941,20 1948,82 1956,45 1964,07 1971,69 1979,32 1986,94 1994,56 2002,19 2009,81 2017,44 2025,06 2032,68 2040,31 2047,93 2055,55 2063,18 2070,80 2078,43 2086,05 2093,67 2101,30 2108,92 2116,54 2124,17 2131,79 2139,42 2147,04 2154,66 2162,29 2169,91 2177,53 2185,16 2192,78 2200,41 2208,03 2215,65 2223,28 2230,90 2238,52 2246,15 2253,77 2261,40 2269,02 2276,64 2284,27 2291,89 2299,51 2307,14 2314,76 2322,39 2330,01
1881,97 1890,00 1898,02 1906,05 1914,07 1922,10 1930,12 1938,15 1946,17 1954,20 1962,22 1970,25 1978,27 1986,30 1994,32 2002,35 2010,37 2018,40 2026,42 2034,45 2042,47 2050,50 2058,52 2066,55 2074,57 2082,60 2090,62 2098,65 2106,67 2114,70 2122,72 2130,75 2138,77 2146,80 2154,82 2162,85 2170,87 2178,90 2186,92 2194,95 2202,97 2211,00 2219,02 2227,05 2235,07 2243,10 2251,12 2259,15 2267,17 2275,20 2283,22 2291,25 2299,27 2307,30 2315,32 2323,35 2331,37 2339,40 2347,42 2355,45 2363,47 2371,50
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
117
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 269-296 — K.B./W.I.B. 1992 (1)
(2)
(3)
(4)
(1)
(2)
(3)
(4)
5295,00 5310,00 5325,00 5340,00 5355,00 5370,00 5385,00 5400,00 5415,00 5430,00 5445,00 5460,00 5475,00 5490,00 5505,00 5520,00 5535,00 5550,00 5565,00 5580,00 5595,00 5610,00 5625,00 5640,00 5655,00 5670,00 5685,00 5700,00 5715,00 5730,00 5745,00 5760,00 5775,00 5790,00 5805,00 5820,00 5835,00 5850,00 5865,00 5880,00 5895,00 5910,00 5925,00 5940,00 5955,00 5970,00 5985,00 6000,00 6015,00 6030,00 6045,00 6060,00 6075,00 6090,00 6105,00 6120,00 6135,00 6150,00 6165,00 6180,00 6195,00 6210,00
2325,02 2333,04 2341,07 2349,09 2357,12 2365,14 2373,17 2381,19 2389,22 2397,24 2405,27 2413,29 2421,32 2429,34 2437,37 2445,39 2453,42 2461,44 2469,47 2477,49 2485,52 2493,54 2501,57 2509,59 2517,62 2525,64 2533,67 2541,69 2549,72 2557,74 2565,77 2573,79 2581,82 2589,84 2597,87 2605,89 2613,92 2621,94 2629,97 2637,99 2646,02 2654,04 2662,07 2670,09 2678,12 2686,14 2694,17 2702,19 2710,22 2718,24 2726,27 2734,29 2742,32 2750,34 2758,37 2766,39 2774,42 2782,44 2790,47 2798,49 2806,52 2814,54
2337,63 2345,26 2352,88 2360,50 2368,13 2375,75 2383,38 2391,00 2398,62 2406,25 2413,87 2421,49 2429,12 2436,74 2444,37 2451,99 2459,61 2467,24 2474,86 2482,48 2490,11 2497,73 2505,36 2512,98 2520,60 2528,23 2535,85 2543,47 2551,10 2558,72 2566,35 2573,97 2581,82 2589,84 2597,87 2605,89 2613,92 2621,94 2629,97 2637,99 2646,02 2654,04 2662,07 2670,09 2678,12 2686,14 2694,17 2702,19 2710,22 2718,24 2726,27 2734,29 2742,32 2750,34 2758,37 2766,39 2774,42 2782,44 2790,47 2798,49 2806,52 2814,54
2379,52 2387,55 2395,57 2403,60 2411,62 2419,65 2427,67 2435,70 2443,72 2451,75 2459,77 2467,80 2475,82 2483,85 2491,87 2499,90 2507,92 2515,95 2523,97 2532,00 2540,02 2548,05 2556,07 2564,10 2572,12 2580,15 2588,17 2596,20 2604,22 2612,25 2620,27 2628,30 2636,32 2644,35 2652,37 2660,40 2668,42 2676,45 2684,47 2692,50 2700,52 2708,55 2716,57 2724,60 2732,62 2740,65 2748,67 2756,70 2764,72 2772,75 2780,77 2788,80 2796,82 2804,85 2812,87 2820,90 2828,92 2836,95 2844,97 2853,00 2861,02 2869,05
6225,00 6240,00 6255,00 6270,00 6285,00 6300,00 6315,00 6330,00 6345,00 6360,00 6375,00 6390,00 6405,00 6420,00 6435,00 6450,00 6465,00 6480,00 6495,00 6510,00 6525,00 6540,00 6555,00 6570,00 6585,00 6600,00 6615,00 6630,00 6645,00 6660,00 6675,00 6690,00 6705,00 6720,00 6735,00 6750,00 6765,00 6780,00 6795,00 6810,00 6825,00 6840,00 6855,00 6870,00 6885,00 6900,00 6915,00 6930,00 6945,00 6960,00 6975,00 6990,00 7005,00 7020,00 7035,00 7050,00 7065,00 7080,00 7095,00 7110,00 7125,00 7140,00
2822,57 2830,59 2838,62 2846,64 2854,67 2862,69 2870,72 2878,74 2886,77 2894,79 2902,82 2910,84 2918,87 2926,89 2934,92 2942,94 2950,97 2958,99 2967,02 2975,04 2983,07 2991,09 2999,12 3007,14 3015,17 3023,19 3031,22 3039,24 3047,27 3055,29 3063,32 3071,34 3079,37 3087,39 3095,42 3103,44 3111,47 3119,49 3127,52 3135,54 3143,57 3151,59 3159,62 3167,64 3175,67 3183,69 3191,72 3199,74 3207,77 3215,79 3223,82 3231,84 3239,87 3247,89 3255,92 3263,94 3271,97 3279,99 3288,02 3296,04 3304,07 3312,09
2822,57 2830,59 2838,62 2846,64 2854,67 2862,69 2870,72 2878,74 2886,77 2894,79 2902,82 2910,84 2918,87 2926,89 2934,92 2942,94 2950,97 2958,99 2967,02 2975,04 2983,07 2991,09 2999,12 3007,14 3015,17 3023,19 3031,22 3039,24 3047,27 3055,29 3063,32 3071,34 3079,37 3087,39 3095,42 3103,44 3111,47 3119,49 3127,52 3135,54 3143,57 3151,59 3159,62 3167,64 3175,67 3183,69 3191,72 3199,74 3207,77 3215,79 3223,82 3231,84 3239,87 3247,89 3255,92 3263,94 3271,97 3279,99 3288,02 3296,04 3304,07 3312,09
2877,07 2885,10 2893,12 2901,15 2909,17 2917,20 2925,22 2933,25 2941,27 2949,30 2957,32 2965,35 2973,37 2981,40 2989,42 2997,45 3005,47 3013,50 3021,52 3029,55 3037,57 3045,60 3053,62 3061,65 3069,67 3077,70 3085,72 3093,75 3101,77 3109,80 3117,82 3125,85 3133,87 3141,90 3149,92 3157,95 3165,97 3174,00 3182,02 3190,05 3198,07 3206,10 3214,12 3222,15 3230,17 3238,20 3246,22 3254,25 3262,27 3270,30 3278,32 3286,35 3294,37 3302,40 3310,42 3318,45 3326,47 3334,50 3342,52 3350,55 3358,57 3366,60
118
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht K.B./W.I.B. 1992 — p. 297-298 (1)
(2)
(3)
(4)
7155,00 7170,00 7185,00 7200,00 7215,00 7230,00 7245,00 7260,00 7275,00 7290,00 7305,00 7320,00 7335,00 7350,00 7365,00 7380,00 7395,00 7410,00 7425,00 7440,00 7455,00 7470,00 7485,00 7500,00
3320,12 3328,14 3336,17 3344,19 3352,22 3360,24 3368,27 3376,29 3384,32 3392,34 3400,37 3408,39 3416,42 3424,44 3432,47 3440,49 3448,52 3456,54 3464,57 3472,59 3480,62 3488,64 3496,67 3504,69
3320,12 3328,14 3336,17 3344,19 3352,22 3360,24 3368,27 3376,29 3384,32 3392,34 3400,37 3408,39 3416,42 3424,44 3432,47 3440,49 3448,52 3456,54 3464,57 3472,59 3480,62 3488,64 3496,67 3504,69
3374,62 3382,65 3390,67 3398,70 3406,72 3414,75 3422,77 3430,80 3438,82 3446,85 3454,87 3462,90 3470,92 3478,95 3486,97 3495,00 3503,02 3511,05 3519,07 3527,10 3535,12 3543,15 3551,17 3559,20.]1
}1[Bijlage IIIbis }2
[Lijst van de codes met betrekking tot de aard van de inkomsten in toepassing van artikel 952, § 3, a), K.B./W.I.B. 92
}1. – Ingevoegd bij art. 3 K.B. 22 augustus 2006, B.S., 28 augustus 2006, van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2006 behalve de bepalingen betreffende de in artikel 275/ 3, derde lid, 3°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 bedoelde Young Innovative Companies die uitwerking hebben vanaf 1 juli 2006 (art. 7) }2. – Laatst vervangen bij art. 1 K.B. 7 augustus 2007, B.S., 14 augustus 2007, van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend: — vanaf 1 april 2007 voor de bepalingen die betrekking hebben op door de werknemer gepresteerd overwerk als bedoeld in artikel 275/1 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992; — vanaf 1 oktober 2007 voor de bepalingen met betrekking tot de profit sector als bedoeld in artikel 275/7 van hetzelfde Wetboek; — vanaf 1 januari 2008 voor de bepalingen met betrekking tot de sportbeoefenaars zoals bedoeld in artikel 275/6 van hetzelfde Wetboek; — op een datum bepaald bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad voor de bepalingen met betrekking tot de champignonteelt zoals bedoeld in artikel 275/8 van hetzelfde Wetboek; — vanaf 1 januari 2007 voor de andere bepalingen (art. 2) }3. – 46 vervangen bij art. 1 K.B. 19 december 2007, B.S., 27 december 2007, van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 1 oktober 2007 (art. 2)
01 koopvaardij (Art. 2752, W.I.B. 92) 02 bagger (Art. 2752, W.I.B. 92) 03 zeesleepvaart (Art. 2752, W.I.B. 92) 04 zeevisserij (Art. 2754, W.I.B. 92) 05 wetenschappelijk onderzoek (Art. 275 3 , § 1, eerste lid, W.I.B. 92) 06 ploegenpremies en nachtpremies (Art. 2755, W.I.B. 92) 07 wetenschappelijk onderzoek (Art. 2753 , § 1, tweede lid, W.I.B. 92) 08 overuren (Art. 2751, W.I.B. 92, van toepassing tot en met 31 maart 2007) 09 wetenschappelijk onderzoek (Art. 2753, § 1, derde lid, 1°, W.I.B. 92) 31 wetenschappelijk onderzoek (Art. 2753, § 1, derde lid, 2°, W.I.B. 92)
32 wetenschappelijk onderzoek (Art. 2753, § 1, derde lid, 3°, W.I.B. 92) voor de in art. 2753 , § 2, 1°, W.I.B. 92, bedoelde diploma's 33 wetenschappelijk onderzoek (Art. 2753, § 1, derde lid, 3°, W.I.B. 92) voor de in art. 2753 , § 2, 2°, W.I.B. 92, bedoelde diploma's 41 sportbeoefenaar (Art. 2756, eerste lid, W.I.B. 92) 42 sportbeoefenaar (Art. 2756, tweede lid, W.I.B. 92) 43 champignonteelt (Art. 2758, W.I.B. 92) 44 overuren (Art. 2751, vierde lid, 2de streepje, W.I.B. 92, van toepassing vanaf 1 april 2007) 45 overuren (Art. 2751, vierde lid, 1ste streepje, W.I.B. 92, van toepassing vanaf 1 april 2007) 46 }3[algemene regel (Art. 2757, W.I.B. 92)]3]2
p. 297-298 K.B./W.I.B. 1992 Bijlage IIIquater volledig vervangen
}1
[Bijlage IIIquater
Lijst van de erkende instellingen voor wetenschappelijk onderzoek (artikel 2753, tweede lid, W.I.B. 92) }1. – Ingevoegd bij art. 5 K.B. 22 augustus 2006, B.S., 28 augustus 2006, van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2006 behalve de bepalingen betreffende de in artikel 275/ 3, derde lid, 3°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 bedoelde Young Innovative Companies die uitwerking hebben vanaf 1 juli 2006 (art. 7)
Erkenning met ingang van 1 juli 2004: – Afdeling Waterbouwkundig Laboratorium en Hydrologisch Onderzoek; – Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provincies; – Association pour la Recherche avancée en Microélectronique et Intégration de Systèmes; – Babbage Institute for Knowledge and Information Technology; – Koninklijke Bibliotheek van België; – Biomed; – Born-Bunge Stichting vzw; – Centrum voor Gemeenschappelijk Onderzoek van de EG; – Centre d'économie rurale de Marloie; – Centrum voor onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie; – Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij; – Studiecentrum voor Kernenergie - Mol; – Centre de Recherches argonomiques de Gembloux; – Centrum voor Wetenschappelijk Onderzoek der Belgische Keramische Nijverheid; – Opzoekingscentrum voor de Wegenbouw; – Centrum voor het Wetenschappelijk en Technisch Onderzoek der Metaalverwerkende Nijverheid; – Centrum voor Technisch en Wetenschappelijk Onderzoek van de Leerlooierijen, Schoen-, Pantoffel- en andere Lederverwerkende nijverheden; – Internationaal Centrum voor de Studie van de Middeleeuwse Schilderkunst in het Schelde- en het Maasbekken; – Centre international de Recherches et d'Information sur l'Economie publique, sociale et coopérative; – Nationaal Centrum voor Wetenschappelijk en Technisch Onderzoek der Cementnijverheid; – Centre provincial d'Essais industriels; – Wetenschappelijk en Technisch Onderzoekscentrum voor Diamant; – Wetenschappelijk en Technisch Centrum van de Belgische Textielnijverheid; – Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf;
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
119
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht p. 297-298 — K.B./W.I.B. 1992 – Centrum voor het Wetenschappelijk en Technisch Onderzoek der Groentenconserven; – Technisch Centrum van de Houtnijverheid; – Technisch en Wetenschappelijk Centrum van de Brouwerij, de Mouterij en Aanverwante Nijverheden; – Centrum voor Technisch en Wetenschappelijk Onderzoek der Springstoffennijverheid; – Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudiën; – Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek-Gent; – }1[...]1 – European Organisation for Research and Treatment of Cancer; – Fondation universitaire luxembourgeoise; – Fruitteeltcentrum; – Afrika-instituut/Afrikaans studie- en documentatiecentrum; – Belgisch Instituut voor Ruimte-Aëronomie; – Europees Instituut voor Managementwetenschappen; – Nationaal Geografisch Instituut; – Institut international de Chimie-Physique-Solvay; – Ludwig Instituut voor Onderzoek tegen Kanker; – Nationaal Instituut voor Criminalistiek; – Nationaal Instituut voor Radio-Elementen; – Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen; – Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium; – Koninklijk Meteorologisch Instituut van België; – Wetenschappelijk instituut Volksgezondheid; – Institut scientifique de Service public; – Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer-Geraardsbergen; – Instituut voor het Archeologisch Patrimonium; – Instituut voor Natuurbehoud; – Instituut voor ontwikkelingsbeleid en -beheer; – International Institute of Cellular and Molecular PathologyAIBS; – Interuniversitair Centrum voor Micro-Electronica; – Nationale Plantentuin van België; – Koninklijk Museum voor Schone Kunsten-Antwerpen; – Koninklijk Maatschappij voor Dierkunde; – Langzaam Verkeer; – Koninklijk Museum voor Midden-Afrika; – Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis; – Musée royal de Mariemont; – Koninklijk Musea voor Kunst en Geschiedenis; – Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België; – Koninklijke Sterrenwacht van België; – Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen; – Prins Leopold Instituut voor Tropische Geneeskunde te Antwerpen; – Provinciaal Centrum voor Opsporing van Metabole aandoeningen; – Provinciale Dienst voor Land- en Tuinbouw; – Station de Recherches forestières; – Stichting Technologie Vlaanderen; – Vlaams Interuniversitair Instituut voor Biotechnologie; – Vlaamse Compostorganisatie; – Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek; – Von Karman Institute for Fluid Dynamics; – Centrum voor Research in de Metallurgie; – Researchinstituut voor Bekledingen, Verven en Inkten; – Belgisch Instituut voor Lastechniek; – Meurice R & D vzw. Erkenning met ingang van 1 januari 2006: – Agro Food Valley; – Centre d'Etude et de Documentation de l'Environnement (CEBEDEAU); – Centre d'Etudes wallon de l'Assemblage et du Contrôle des matériaux (CEWAC); – Centre d'Excellence en Technologie de l'Information et de la Communication (CETIC); – Centre de Recherche en Aéronautique (CENAERO); – Centre de Recherche en Défense sociale; – Centre de Recherche et de Contrôle Textile, Environnement, Agro-Alimentaire et Papetier (CELABOR); – Centre de Ressources technologiques en Chimie (CERTECH); – Centre technologique de la Terre et de la Pierre;
120
– College of Europe; – D. Collen Research Foundation; – Flanders Drive; – Flanders Material Centre (Flamac); – Flanders' Mechatronics Technology Centre; – Interuniversitair Instituut voor Breedbandtechnologie (IBBT); – Institut national interuniversitaire des Silicates, Sols et Matériaux (INISMa); – Institut wallon de l'Evaluation, de la Prospective et de la Statistique (IWEPS); – International Bureau for Environmental Studies (IBES); – De Vrienden van het Instituut Pasteur van Brussel; – Materia Nova; – Multitel; – Universitair Ziekenhuis Gent; – Vlaams Instituut voor de Logistiek (VIL); – Vlaams Instituut voor de Zee; – Vlaams Kunststof Centrum.]1 }4[Erkenning met ingang van 1 april 2007: – Biovallée; – Federaal Planbureau; – Centre de Recherche et d'Information socio-politiques (CRISP); – Centre de Recherche sur l'Enseignement des Mathématiques; – Centre d'Economie rurale; – Cluster van Staalplaatproducenten en Verwerkers (CLUSTA); – Flanders Food; – Fraunhofer-Gesellschaft zur Farderung der angewandten Forschung e.V (Duitsland); – Incubatiepunt Geoinformatie (INCGEO); – Belgisch Instituut voor de Verkeersveiligheid; – Koninklijk Belgisch Instituut tot Verbetering van de Biet (KBIVB); – Kind en Samenleving; – La Cambre (Inst. Supérieur d'Architecture); – Nederlandse organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek – TNO (Nederland); – PC Fruit; – Research in Advanced medical Informatics and Telematics (Ramit); – Vlaams Electro en Innovatiecentrum (VEI); – Vlaams Innovatiecentrum voor Grafische Communicatie (VIGC); – Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed; – Universitair Ziekenhuis Antwerpen; – Anti-Persoonsmijnen Ontmijnende Productontwikkeling (APOPO); – KaHo Sint-Lieven R&D.]4 }5[Erkenning met ingang van 1 juli 2008: – Centre hospitalier universitaire de Liège; – Cliniques universitaires Saint-Luc; – Musée juif de Belgique – Joods Museum van België; – Fondation de la Mémoire contemporaine/Stichting voor de Eigentijdse Herinnering; – Centre d'Étude, de recherche et d'action en architectureSaint-Luc de Bruxelles; – Proefcentrum voor Sierteelt; – Proefstation voor de Groenteteelt; – Proefcentrum Hoogstraten; – L'Observatoire du crédit et de l'endettement; – Institut de pathologie génétique; – Institut de recherche de l'Institut supérieur industriel de Bruxelles; – Centre de recherche et de développement de l'ECAM; – Société des Bollandistes.]5 }1. – Lid 1, eenendertigste streepje, opgeheven bij art. 2 K.B. 10 december 2008, B.S., 30 december 2008, inwerkingtreding: 1 juli 2008 (art. 3) }2. – Lid 1, vierendertigste streepje, opgeheven bij art. 1, 1°, K.B. 9 april 2007, B.S., 14 mei 2007, err., B.S., 26 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 juli 2004 (art. 1, 1°) }3. – Lid 1, negenenveertigste streepje, opgeheven bij art. 1, 1°, K.B. 9 april 2007, B.S., 14 mei 2007, err., B.S., 26 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 juli 2004 (art. 1, 1°) }4. – Lid 2 toegevoegd bij art. 1, 2°, K.B. 9 april 2007, B.S., 14 mei 2007, err., B.S., 26 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 april 2007 (art. 2) }5. – Lid 3 toegevoegd bij art. 1 K.B. 10 december 2008, B.S., 30 december 2008, inwerkingtreding: 1 juli 2008 (art. 3)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Belgisch Recht Wet 17 mei 2004 — p. 308
p. 308 Wet 17 mei 2004 Onder art. 15 noot invoegen F – Inwerkingtreding art. 13: 20 november 2008, onverminderd art. 15, § 2 (art. 1 K.B. 12 november 2008, B.S., 20 november 2008)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
121
Fiscaal Recht • Inkomstenbelasting • Dubbelbelastingverdragen p. 327 — Subtrefwoord «Dubbelbelastingverdragen»
Dubbelbelastingverdragen
p. 327 Subtrefwoord «Dubbelbelastingverdragen» Inhoudsopgave aanvullen
Overeenkomst 27 november 2006 – Dubbel-belastingverdrag Verenigde Staten van Amerika. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 438, Aanv. 122
p. 416 Overeenkomst 9 juli 1970 Volledig vervangen
Overeenkomst 9 juli 1970 tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen, ondertekend te Brussel (B.S., 4 oktober 1972) }Opgeheven bij art. 28, punt 4, Overeenkomst 27 november 2006, B.S., 9 januari 2008, inwerkingtreding: 28 december 2007 (art. 28)
p. 438 Overeenkomst 27 november 2006 toevoegen na Overeenkomst 28 augustus 1978
Overeenkomst 27 november 2006 tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Verenigde Staten van Amerikatot het vermijden van dubbele belasting en van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen (B.S., 9 januari 2008) F 1. Goedgekeurd bij wet 3 juni 2007, B.S., 9 januari 2008 2. Voor raadpleging van de full-text van dit verdrag: zie www.fisconetplus.be (Home > FISCALITEIT > INKOMSTENBELASTINGEN > Wetgeving en reglementering > Overeenkomsten tot het vermijden van dubbele belasting > INHOUDSTAFEL)
122
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Registratierechten K.B. nr. 64, 30 november 1939 W. Reg. «Vlaamse, Brusselse en Waalse versie» — p. 445-446
Registratierechten
p. 445 K.B. nr. 64, 30 november 1939 W. Reg. «Vlaamse, Brusselse en Waalse versie» Onder art. 44 noot toevoegen C – Wat het Waalse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 44. Het recht wordt gesteld op 12,50 pct. voor de verkopingen, ruilingen en alle overeenkomsten onder bezwarende titel, waarbij eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen wordt overgedragen}5[, of op 10 % indien voornoemde overdrachtsovereenkomsten aanleiding geven tot de toekenning van een hypothecair krediet aan de koper overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 20 december 2007 houdende het reglement van de hypothecaire leningen van de «Société wallonne de Crédit social» (Waalse Maatschappij voor Sociaal Krediet) en de «Guichets du Crédit social» (Sociale Kredietloketten) of tot de toekenning van een hypothecaire lening door het «Fonds du Logement des Familles nombreuses de Wallonie» (Woningfonds van de Kroostrijke Gezinnen van Wallonië) overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 25 februari 1999 betreffende de hypothecaire leningen en de huurtegemoetkoming van het «Fonds du Logement des Familles nombreuses de Wallonie» (Woningfonds van de Kroostrijke Gezinnen van Wallonië)]5. }5. – Aangevuld bij art. 1 Programmadecr. 18 december 2008, B.S., 30 december 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 6)
p. 445-446 K.B. nr. 64, 30 november 1939 W. Reg. «Vlaamse, Brusselse en Waalse versie» Art. 46bis volledig vervangen }1[Art. 46bis. De heffingsgrondslag ten aanzien van de
verkopingen, zoals bepaald in de artikelen 45 en 46, wordt verminderd met }2 [15.000 euro]2 in geval van zuivere }3[...]3 aankoop van de geheelheid volle eigendom van een tot bewoning aangewend of bestemd onroerend goed door een of meer natuurlijke personen om er hun hoofdverblijfplaats te vestigen. }4 [Als met het oog op de financiering van een aankoop, vermeld in het eerste lid, een hypotheek wordt gevestigd op het aangekochte onroerend goed, wordt het bedrag van de vermindering van de heffingsgrondslag, vermeld in het eerste lid, verhoogd met hetzij 10.000 euro als op de aankoop het recht, vermeld in artikel 44, verschuldigd is, hetzij 20.000 euro als op de aankoop het recht, vermeld in artikel 53, verschuldigd is, hetzij 66.666,67 euro als op de aankoop het recht, vermeld in artikel 52, verschuldigd is.]4 Het voordeel van de vermindering van de heffingsgrondslag overeenkomstig dit artikel kan niet gecombineerd worden met het voordeel van de verrekening bedoeld in § 4bis van deze afdeling of met het voordeel van de teruggave bedoeld in artikel 212bis.
}5 [Aan de vermindering van de heffingsgrondslag zijn de volgende voorwaarden verbonden: 1° geen van de verkrijgers mag op de datum van de overeenkomst tot koop voor de geheelheid volle eigenaar zijn van een ander onroerend goed, dat geheel of gedeeltelijk tot bewoning is bestemd; indien de aankoop geschiedt door meerdere personen mogen zij bovendien op vermelde datum gezamenlijk niet voor de geheelheid volle eigenaar zijn van een ander onroerend goed dat geheel of gedeeltelijk tot bewoning is bestemd. Een perceel grond, stedenbouwkundig bestemd tot woningbouw wordt beschouwd als een onroerend goed dat geheel of gedeeltelijk tot bewoning is bestemd; 2° in of onderaan op het document, dat tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop aanleiding geeft, moeten de verkrijgers: a) uitdrukkelijk vermelden dat zij de toepassing van dit artikel vragen; b) verklaren dat zij voldoen aan de voorwaarde vermeld in 1° van dit lid; c) zich verbinden hun hoofdverblijfplaats te vestigen op de plaats van het aangekochte goed: – indien het een woning betreft, binnen twee jaar na: — ofwel de datum van de registratie van het document dat tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop aanleiding geeft, wanneer dat document binnen de ervoor bepaalde termijn ter registratie wordt aangeboden; — ofwel de uiterste datum voor tijdige aanbieding ter registratie, wanneer het document dat tot de heffing van het evenredig recht op de aankoop aanleiding geeft wordt aangeboden na het verstrijken van de daarvoor bepaalde termijn; – indien het een bouwgrond betreft, binnen }6[vijf]6 jaar na dezelfde datum;]5 }7 [d) als ze aanspraak maken op een verhoging als vermeld in het tweede lid, zich verbinden de hypothecaire inschrijving te nemen binnen de termijn, vermeld in punt c);]7 In geval de verklaring bedoeld in 2°, b), van het }8[vierde]8 lid onjuist wordt bevonden, zijn de verkrijgers ondeelbaar gehouden tot betaling van de aanvullende rechten over het bedrag waarmee de heffingsgrondslag werd verminderd, en van een boete gelijk aan die aanvullende rechten. Dezelfde aanvullende rechten en boete zijn ondeelbaar verschuldigd door de verkrijgers indien geen van hen de in 2°, c), van het }9[vierde]9 lid bedoelde verbintenis naleeft. Komen sommige verkrijgers die verbintenis niet na dan worden de aanvullende rechten en de boete, waartoe zij ondeelbaar gehouden zijn, bepaald naar verhouding van hun wettelijk aandeel in de aankoop. Evenwel is de boete niet verschuldigd indien de niet-naleving van de bedoelde verbintenis het gevolg is van overmacht.]1 }10 [Als niet voldaan is aan de verplichting tot inschrijving, vermeld in het vierde lid, 2°, d), zijn de verkrijgers ondeelbaar gehouden tot betaling van de aanvullende rechten over het bedrag, vermeld in het tweede lid, waarmee de heffingsgrondslag werd verminderd, en van een boete die gelijk is aan die aanvullende rechten. De boete is even-
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
123
Fiscaal Recht • Registratierechten p. 448 — K.B. nr. 64, 30 november 1939 W. Reg. «Vlaamse, Brusselse en Waalse versie»
wel niet verschuldigd als de niet-naleving van de verbintenis het gevolg is van overmacht.]10 }1. – Ingevoegd, wat het Vlaamse Gewest betreft, bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 1 februari 2002, B.S., 28 februari 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 10) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 20 Decr. Vl. Parl. 22 december 2006, B.S., 29 december 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2007 (art. 102, inleidende zin) }3. – Lid 1 gewijzigd bij art. 64 Decr. Vl. Parl. 5 juli 2002, B.S., 19 september 2002, inwerkingtreding: 1 juli 2002 (art. 69, inleidende zin) }4. – Lid 2 ingevoegd bij art. 2, 1°, Decr. Vl. Parl. 19 december 2008, B.S., 12 januari 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 4) }5. – Lid 4, na wijzigingen, vervangen bij art. 65 Decr. Vl. Parl. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 75, inleidende zin) }6. – Lid 4, 2°, c), vierde streepje, gewijzigd bij art. 16 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 95, inleidende zin) }7. – Lid 4, 2°, d), ingevoegd bij art. 2, 2°, Decr. Vl. Parl. 19 december 2008, B.S., 12 januari 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 4) }8. – Lid 5 gewijzigd bij art. 2, 3°, Decr. Vl. Parl. 19 december 2008, B.S., 12 januari 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 4) }9. – Lid 6 gewijzigd bij art. 2, 3°, Decr. Vl. Parl. 19 december 2008, B.S., 12 januari 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 4) }10. – Lid 7 toegevoegd bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 december 2008, B.S., 12 januari 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 4)
p. 448 K.B. nr. 64, 30 november 1939 W. Reg. «Vlaamse, Brusselse en Waalse versie» Onder art. 53 noot toevoegen C – Wat het Waalse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 53. Het bij artikel 44 vastgesteld recht wordt tot 6 % ver-
laagd}12[, of tot 5 % indien de verkoop aanleiding geeft tot de toekenning van een hypothecair krediet aan de koper overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 20 december 2007 houdende het reglement van de hypothecaire leningen van de «Société wallonne de Crédit social» (Waalse Maatschappij voor Sociaal Krediet) en de «Guichets du Crédit social» (Sociale Kredietloketten) of tot de toekenning van een hypothecaire lening door het «Fonds du Logement des Familles nombreuses de Wallonie» (Woningfonds van de Kroostrijke Gezinnen van Wallonië) overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 25 februari 1999 betreffende de hypothecaire leningen en de huurtegemoetkoming van het «Fonds du Logement des Familles nombreuses de Wallonie» (Woningfonds van de Kroostrijke Gezinnen van Wallonië)]12 voor de verkopingen van de eigendom: 1° van onroerende landgoederen waarvan het kadastraal inkomen een bij koninklijk besluit vast te stellen maximum niet te boven gaat. Wordt als landgoed aangezien, het onroerend goed dat hetzij uit voor landbouwbedrijf aangewende of bestemde gebouwen en gronden, hetzij uit dergelijke gronden alleen bestaat; 2° van woningen waarvan het gebouwd of ongebouwd kadastraal inkomen een bij koninklijk besluit vast te stellen maximum niet overschrijdt. Als woning wordt aangemerkt het huis of het geheel of het gedeelte van een verdieping van een gebouw, dat dient of zal dienen tot huisvesting van een gezin of één persoon, met in voorkomend geval de aanhorigheden die tegelijk met het huis, het geheel of het gedeelte van een verdieping worden verkregen. De Koning stelt regels vast voor het bepalen van de aanhorigheden waarop deze bepaling van toepassing is. {13É15
124
}12. – Lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 2 Programmadecr. 18 december 2008, B.S., 30 december 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 6) }13. – Lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 16 K.B. nr. 12, 18 april 1967, B.S., 20 april 1967 }14. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 35, 1°, wet 19 juli 1979, B.S., 22 augustus 1979, van toepassing op de akten die met ingang van 1 januari 1980 worden verleden }15. – Lid 2 vervangen bij art. 35, 2°, wet 19 juli 1979, B.S., 22 augustus 1979, van toepassing op de akten die met ingang van 1 januari 1980 worden verleden
p. 449 K.B. nr. 64, 30 november 1939 W. Reg. «Vlaamse, Brusselse en Waalse versie» Onder art. 57 noot toevoegen C – Wat het Waalse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 57. Onder voorbehoud der door artikel 54 voorziene beperkingen, wordt het bij artikel 44 vastgestelde recht verlaagd tot 6 pct.}8[, of tot 5 % indien de verkoop aanleiding geeft tot de toekenning van een hypothecair krediet aan de koper overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 20 december 2007 houdende het reglement van de hypothecaire leningen van de «Société wallonne de Crédit social» (Waalse Maatschappij voor Sociaal Krediet) en de «Guichets du Crédit social» (Sociale Kredietloketten) of tot de toekenning van een hypothecaire lening door het «Fonds du Logement des Familles nombreuses de Wallonie» (Woningfonds van de Kroostrijke Gezinnen van Wallonië) overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 25 februari 1999 betreffende de hypothecaire leningen en de huurtegemoetkoming van het «Fonds du Logement des Familles nombreuses de Wallonie» (Woningfonds van de Kroostrijke Gezinnen van Wallonië)]8 voor de verkopingen van de eigendom van een grond welke tot bouwplaats van een woning moet dienen, op voorwaarde: 1° dat het verkregen goed en het gebouwd onroerend goed aan de bij artikel 53, 2°, gestelde voorwaarden beantwoorden; 2° dat de akte van verkrijging de bij artikel 55, 2°, geëiste vermeldingen vervat. In dit geval, wordt de akte tegen het gewoon recht geregistreerd, behoudens de bij artikel 58 voorziene teruggaaf, na voltooiing van het gebouw. }8. – Lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 3 Programmadecr. 18 december 2008, B.S., 30 december 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 6)
p. 451-452 K.B. nr. 64, 30 november 1939 W. Reg. «Vlaamse, Brusselse en Waalse versie» Art. 62 volledig vervangen
Art. 62. }1[Het in artikel 44 bepaalde recht wordt tot 5 % verminderd voor de verkopingen die uit de hand en bij authentieke akte gedaan worden aan personen die hun beroep maken van het kopen en verkopen van onroerende goederen. Deze vermindering is echter niet van toepassing op de verkopen van landeigendommen waarvan de verkoopwaarde het bedrag niet te boven gaat dat verkregen wordt
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Registratierechten K.B. nr. 64, 30 november 1939 W. Reg. «Vlaamse, Brusselse en Waalse versie» — p. 452
bij vermenigvuldiging van het kadastraal inkomen met een door de Koning vastgestelde coëfficiënt.]1 {2 {5 }1. – Vervangen bij art. 1 wet 27 april 1978, B.S., 30 november 1978
door wederverkoop of alle andere overdracht onder bezwarende titel, andere dan de inbreng in vennootschap, vastgesteld bij authentieke akte uiterlijk verleden op 31 december van het }2[achtste]2 jaar na de datum van de koopakte.
C 2. – Wat het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
De wederverkoop aan een beroepspersoon met toepassing van artikel 62 staat deze vorderbaarheid niet in de weg.
Art. 62. }3[Het in artikel 44 bepaalde recht wordt tot }4[4 ten honderd]4 verminderd voor de verkopingen die uit de hand en bij authentieke akte gedaan worden aan personen die hun beroep maken van het kopen en verkopen van onroerende goederen. Deze vermindering is echter niet van toepassing op de verkopen van landeigendommen waarvan de verkoopwaarde het bedrag niet te boven gaat dat verkregen wordt bij vermenigvuldiging van het kadastraal inkomen met een door de Koning vastgestelde coëfficiënt.]3
}2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 19 december 2008, B.S., 12 januari 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 5)
}3. – Vervangen bij art. 1 wet 27 april 1978, B.S., 30 november 1978 }4. – Lid 1 gewijzigd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 19 december 2008, B.S., 12 januari 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 5)
C 5. – Wat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 62. }6[Het in artikel 44 bepaalde recht wordt tot }7[8 pct.]7 verminderd voor de verkopingen die uit de hand en bij authentieke akte gedaan worden aan personen die hun beroep maken van het kopen en verkopen van onroerende goederen. Deze vermindering is echter niet van toepassing op de verkopen van landeigendommen waarvan de verkoopwaarde het bedrag niet te boven gaat dat verkregen wordt bij vermenigvuldiging van het kadastraal inkomen met een door de Koning vastgestelde coëfficiënt.]6 }6. – Vervangen bij art. 1 wet 27 april 1978, B.S., 30 november 1978 }7. – Lid 1 gewijzigd bij art. 3 Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 16 januari 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 13)
p. 452 K.B. nr. 64, 30 november 1939 W. Reg. «Vlaamse, Brusselse en Waalse versie» Art. 64 volledig vervangen
p. 452 K.B. nr. 64, 30 november 1939 W. Reg. «Vlaamse, Brusselse en Waalse versie» Art. 68 volledig vervangen
Art. 68. }1[In het geval van artikel 64 worden de gewone
rechten vereffend op een verklaring die, binnen de }1[eerste vier maanden]1 na het verstrijken van het tiende jaar en op straf van boete gelijk aan de rechten, tot registratie dient aangeboden ten kantore in welks gebied de goederen gelegen zijn.]1 In het geval van artikel 65, moet de verkrijger op bedoeld kantoor ter registratie een verklaring aanbieden waarin samenstelling en waarde zijn bepaald van de goederen waarvoor hij de rechten wenst te betalen. De bij dit artikel voorgeschreven verklaringen, welke door belanghebbende of zijn aangenomen vertegenwoordiger worden ondertekend, worden in dubbel gesteld, en een exemplaar blijft op het kantoor der registratie. Deze verklaringen houden vermelding van de akte of de akten van verkrijging, van het nieuwe feit waaruit de verschuldigdheid van het recht volgt en al de tot de vereffening van de belasting nodige gegevens. {2 }1. – Lid 1 vervangen bij art. 4 wet 3 februari 1959, B.S., 14 februari 1959; gewijzigd bij art. 152 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1990 (art. 244)
C 2. – Wat het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 68. }3[In het geval van artikel 64 worden de gewone rech-
Art. 64. Het bij artikel 44 bepaald recht wordt vorderbaar ten laste van de verkrijger van het onroerend goed die het voordeel van artikel 62 heeft genoten, bijaldien bedoelde verkrijger of zijn rechthebbenden dit onroerend goed niet hebben vervreemd door wederverkoop of alle andere overdracht onder bezwarende titel, andere dan de inbreng in vennootschap, vastgesteld bij authentieke akte uiterlijk verleden op 31 december van het tiende jaar na de datum van de koopakte. De wederverkoop aan een beroepspersoon met toepassing van artikel 62 staat deze vorderbaarheid niet in de weg. {1 C 1. – Wat het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 64. Het bij artikel 44 bepaald recht wordt vorderbaar ten laste van de verkrijger van het onroerend goed die het voordeel van artikel 62 heeft genoten, bijaldien bedoelde verkrijger of zijn rechthebbenden dit onroerend goed niet hebben vervreemd
ten vereffend op een verklaring die, binnen de }3[eerste vier maanden]3 na het verstrijken van het }4[achtste]4 jaar en op straf van boete gelijk aan de rechten, tot registratie dient aangeboden ten kantore in welks gebied de goederen gelegen zijn.]3 In het geval van artikel 65, moet de verkrijger op bedoeld kantoor ter registratie een verklaring aanbieden waarin samenstelling en waarde zijn bepaald van de goederen waarvoor hij de rechten wenst te betalen.
De bij dit artikel voorgeschreven verklaringen, welke door belanghebbende of zijn aangenomen vertegenwoordiger worden ondertekend, worden in dubbel gesteld, en een exemplaar blijft op het kantoor der registratie. Deze verklaringen houden vermelding van de akte of de akten van verkrijging, van het nieuwe feit waaruit de verschuldigdheid van het recht volgt en al de tot de vereffening van de belasting nodige gegevens. }3. – Lid 1 vervangen bij art. 4 wet 3 februari 1959, B.S., 14 februari 1959; gewijzigd bij art. 152 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1990 (art. 244) }4. – Lid 1 gewijzigd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 19 december 2008, B.S., 12 januari 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 5)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
125
Fiscaal Recht • Registratierechten p. 454 — K.B. nr. 64, 30 november 1939 W. Reg. «Vlaamse, Brusselse en Waalse versie»
p. 454
onder b: het totale bedrag van de belasting over de voorgaande gedeelten.
K.B. nr. 64, 30 november 1939 W. Reg. «Vlaamse, Brusselse en Waalse versie» Onder art. 87 noot toevoegen
TABEL I Tarief in rechte lijn en tussen echtgenoten
C – Wat het Waalse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 87. }3[Worden aan een recht van 1 % onderworpen, de vestigingen van een hypotheek op een in België gelegen onroerend goed]3}4[, of van 0 % indien de hypotheek bestaat uit een waarborg van een hypothecair krediet of een hypothecaire lening toegekend in de vorm van «Eco-Prêts» (Ecoleningen) overeenko mstig het besluit va n d e Wa alse R egering van 20 december 2007 houdende het reglement van de hypothecaire leningen van de «Société wallonne de Crédit social» (Waalse Maatschappij voor Sociaal Krediet) en de «Guichets du Crédit social» (Sociale Kredietloketten), of toegekend door het «Fonds du Logement des Familles nombreuses de Wallonie» (Woningfonds van de Kroostrijke Gezinnen van Wallonië) overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 25 februari 1999 betreffende de hypothecaire leningen en de huurtegemoetkoming van het «Fonds du Logement des Familles nombreuses de Wallonie» (Woningfonds van de Kroostrijke Gezinnen van Wallonië)]4. }3. – Vervangen bij art. 8 wet 23 december 1958, B.S., 7 januari 1959 }4. – Aangevuld bij art. 4 Programmadecr. 18 december 2008, B.S., 30 december 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 6)
p. 459 K.B. nr. 64, 30 november 1939 W. Reg. «Vlaamse, Brusselse en Waalse versie» Onder art. 131 noten vervangen }– Laatst vervangen bij art. 32 wet 22 december 1977, B.S., 24 december 1977 }– Tabel I, na wijzigingen, vervangen bij art. 3, § 1, K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }– Tabel II, na wijzigingen, vervangen bij art. 3, § 1, K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002
C – Wat het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Gedeelte van de schenking Van EUR
tot inbegrepen EUR
a t.h.
b EUR
0,01 12.500 25.000 50.000 100.000 150.000 200.000 250.000 Boven de
12.500 25.000 50.000 100.000 150.000 200.000 250.000 500.000 500.000
3 4 5 7 10 14 18 24 30
375 875 2.125 5.625 10.625 17.625 26.625 86.625.
TABEL II Tarief tussen broers en zussen Gedeelte van de schenking Van EUR
tot inbegrepen EUR
a t.h.
b EUR
0,01 12.500 25.000 75.000 Boven de
12.500 25.000 75.000 175.000 175.000
20 25 35 50 65
2.500 5.625 23.125 73.125.
TABEL III Tarief tussen ooms of tantes en neven en nichten Gedeelte van de schenking Van EUR
tot inbegrepen EUR
a t.h.
b EUR
0,01 12.500 25.000 75.000 Boven de
12.500 25.000 75.000 175.000 175.000
25 30 40 55 70
3.125 6.875 26.875 81.875.
TABEL IV Tarief tussen alle andere personen Gedeelte van de schenking
Art. 131. }5[§ 1. Voor de schenkingen onder de levenden van
Van EUR
tot inbegrepen EUR
a t.h.
b EUR
onroerende goederen wordt over het bruto-aandeel van elk der begiftigden een evenredig recht geheven volgens het tarief in onderstaande tabellen aangeduid. Hierin wordt vermeld: onder a: het percentage dat toepasselijk is op het overeenstemmende gedeelte;
0,01 12.500 25.000 75.000 Boven de
12.500 25.000 75.000 175.000 175.000
30 35 50 65 80
3.750 8.125 33.125 98.125.
126
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Registratierechten K.B. nr. 64, 30 november 1939 W. Reg. «Vlaamse, Brusselse en Waalse versie» — p. 459 TABEL III Tarief tussen ooms of tantes en neven of nichten
§ 2. Voor de schenkingen onder de levenden van roerende goederen wordt over het bruto-aandeel van elk der begiftigden een recht geheven van: 1° 3 % voor schenkingen in de rechte lijn en tussen echtgenoten; 2° 7 % voor schenkingen aan andere personen.]5 }6[Dit
tarief is evenwel niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld krachtens artikel 4, 3°, van het wetboek der successierechten.]6
Gedeelte van de schenking van tot inbegrepen 0,01 EUR – 50.000 EUR 50.000 EUR – 100.000 EUR 100.000 EUR – 175.000 EUR boven de 175.000 EUR
}5. – Laatst vervangen bij art. 43 Decr. Vl. Parl. 19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin) }6. – § 2, lid 2, toegevoegd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 95, inleidende zin)
C – Wat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 131. }8[§ 1.]8}9[Voor de schenkingen onder de levenden
van }10[onroerende]10 wordt over het bruto-aandeel van elk der begiftigden een evenredig recht geheven volgens het in de onderstaande tabellen vermelde tarief. Hierin wordt vermeld: onder a: het percentage dat toepasselijk is op het overeenstemmende gedeelte; onder b: het totale bedrag van de belasting over de voorgaande gedeelten. Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder samenwonende verstaan, de persoon die zich in de toestand van wettelijke samenwoning bevindt in de zin van titel Vbis van boek III van het Burgerlijk Wetboek. TABEL I Tarief in rechte lijn, tussen echtgenoten en tussen samenwonenden Gedeelte van de schenking van tot inbegrepen 0,01 EUR – 50.000 EUR 50.000 EUR – 100.000 EUR 100.000 EUR – 175.000 EUR 175.000 EUR – 250.000 EUR 250.000 EUR – 500.000 EUR boven de 500.000 EUR
a
b
3% 8% 9% 18 % 24 % 30 %
1.500 EUR 5.500 EUR 12.250 EUR 25.750 EUR 87.750 EUR.
TABEL II Tarief tussen broers en zussen Gedeelte van de schenking van tot inbegrepen 0,01 EUR – 12.500 EUR 12.500 EUR – 25.000 EUR 25.000 EUR – 50.000 EUR 50.000 EUR – 100.000 EUR 100.000 EUR – 175.000 EUR 175.000 EUR – 250.000 EUR boven de 250.000 EUR
a
20 % 25 % 30 % 40 % 55 % 60 % 65 %
b
b
35 % 50 % 60 % 70 %
17.500 EUR 42.500 EUR 87.500 EUR.
TABEL IV Tarief tussen alle andere personen Gedeelte van de schenking
a
b
van tot inbegrepen 0,01 EUR – 50.000 EUR 50.000 EUR – 75.000 EUR 75.000 EUR – 175.000 EUR boven de 175.000 EUR
40 % 55 % 65 % 80 %
20.000 EUR 33.750 EUR 98.750 EUR.]9
}11[§ 2. Voor de schenkingen onder de levenden van roerende goederen wordt over het bruto-aandeel van elk der begiftigden een recht geheven van: 1° 3 % voor schenkingen in de rechte lijn, tussen echtgenoten en tussen samenwonenden; 2° 7 % voor schenkingen aan andere personen. Dit tarief is evenwel niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen gedaan onder een opschortende voorwaarde die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, en die krachtens artikel 4, 3°, van het Wetboek van successierechten als legaten worden beschouwd voor de heffing van het recht van successie.]11
}8. – Genummerd bij art. 2, § 1, Ord. Br. Hoofdst. R. 24 februari 2005, B.S., 9 maart 2005, err., B.S., 15 maart 2005, inwerkingtreding: 9 maart 2005 (art. 9) }9. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 6 Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 16 januari 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 13) }10. – Gewijzigd bij art. 2, § 1, Ord. Br. Hoofdst. R. 24 februari 2005, B.S., 9 maart 2005, err., B.S., 15 maart 2005, inwerkingtreding: 9 maart 2005 (art. 9) }11. – Toegevoegd bij art. 2, § 2, Ord. Br. Hoofdst. R. 24 februari 2005, B.S., 9 maart 2005, err., B.S., 15 maart 2005, inwerkingtreding: 9 maart 2005 (art. 9)
C – Wat het Waalse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 131. Voor de schenkingen onder de levenden van roerende of onroerende goederen wordt over het bruto-aandeel van elk der begiftigden een evenredig recht geheven volgens het tarief in onderstaande tabellen aangeduid. Hierin wordt vermeld: onder a: het percentage dat toepasselijk is op het overeenstemmende gedeelte; onder b: het totale bedrag van de belasting over de voorgaande gedeelten. Tabel I Gedeelte van de schenking
2.500 EUR 5.625 EUR 13.125 EUR 33.125 EUR 75.375 EUR 119.375 EUR.
a
van EUR 0,01 12.500 25.000
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
tot inbegrepen EUR 12.500 25.000 50.000
Rechte lijn tussen echtgenoten en tussen wettelijk samenwonenden a b t.h. 3 4 5
EUR – 375 875
127
Fiscaal Recht • Registratierechten p. 463 — K.B. nr. 64, 30 november 1939 W. Reg. «Vlaamse, Brusselse en Waalse versie» 50.000 100.000 150.000 200.000 250.000 boven de 500.000
100.000 150.000 200.000 250.000 500.000
7 10 14 18 24 30
2.125 5.625 10.625 17.625 26.625 86.625
Tabel II
Gedeelte van de schenking Tussen broeders en zusters Tussen ooms of tantes en neven en nich- Tussen alle andere persoten nen van tot inbegrepen a b a b a b EUR EUR t.h. EUR t.h. EUR pct. EUR 0,01 12.500 20 – 25 – 30 – 12.500 25.000 25 2.500 30 3.125 35 3.750,00 25.000 75.000 35 5.625 40 6.875 60 8.125,00 75.000 175.000 50 23.125 55 26.875 80 38.125,00 boven de 175.000 65 73.125 70 81.875 80 118.125,00 Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder wettelijk samenwonende de persoon verstaan die op het ogenblik van de schenking samen met de schenker gedomicilieerd was en met laatstgenoemde een verklaring van wettelijk samenwonen had overeenkomstig de bepalingen van Boek III, titel Vbis, van het Burgerlijk Wetboek, }13[voor zover de verklaring van wettelijke samenleving ontvangen werd meer dan zes maanden vóór de schenking]13 ontvangen is. {14 }13. – Lid 3 gewijzigd bij art. 2 Decr. W. Parl. 19 juni 2008, B.S., 25 juni 2008, inwerkingtreding: 25 juni 2008 (art. 2) }14. – Gewijzigd bij art. 83 wet 8 augustus 1980, B.S., 15 augustus 1980, inwerkingtreding: 1 januari 1981; vervangen bij art. 32 wet 22 december 1977, B.S., 24 december 1977, inwerkingtreding: 1 januari 1978; gewijzigd bij art. 3, § 1, K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, inwerkingtreding: 1 januari 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002; gewijzigd bij art. 1 Decr. W. R. 18 december 2003, B.S., 6 februari 2004, inwerkingtreding: 6 februari 2004; gewijzigd bij art. 1 Decr. W. R. 15 december 2005, B.S., 23 december 2005, inwerkingtreding: 23 december 2005
p. 463 K.B. nr. 64, 30 november 1939 W. Reg. «Vlaamse, Brusselse en Waalse versie» Art. 131quater en historiek invoegen }1[Art. 131quater. In afwijking van artikel 131 wordt
een vrijstelling van het schenkingsrecht verleend voor: 1° de waarde van de bomen op stam in de bossen en wouden in de zin van artikel 2, leden 1 en 2, van het Boswetboek waarvoor de schenkingsrechten geacht worden gevestigd te zijn in het Waalse Gewest; 2° de waarde van aandelen en deelbewijzen van een bosgroepering in de zin van de wet van 6 mei 1999 ter bevordering van de oprichting van burgerlijke bosgroeperingsvennootschappen, daar ze voorkomt uit bomen op stam in de bossen en wouden, in de zin van artikel 2, eerste en tweede lid, van het Boswetboek en waarvoor de schenkingsrechten geacht worden gevestigd te zijn in het Waalse Gewest.]1
128
}1. – Ingevoegd, wat het Waalse Gewest betreft, bij art. 117 Decr. W. Parl. 15 juli 2008, B.S., 12 september 2008, inwerkingtreding: 12 september 2008 (art. 129)
p. 494 K.B. nr. 64, 30 november 1939 W. Reg. «Vlaamse, Brusselse en Waalse versie» Onder art. 209 noot toevoegen C – Wat het Waalse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 209. Zijn vatbaar voor teruggaaf: 1° de rechten, geheven omdat de partijen in gebreke gebleven zijn in de akte of verklaring te vermelden: a) dat de overeenkomst reeds belast werd; b) dat de voorwaarden tot bekomen van vrijstelling of vermindering vervuld zijn, tenzij het bestaan van deze vermelding bij de wet als een uitdrukkelijke voorwaarde ter verkrijging van de fiscale gunst is gesteld; 2° de evenredige rechten geheven hetzij wegens een akte die vals verklaard is, hetzij wegens een overeenkomst die uit hoofde van nietigheid ongedaan gemaakt werd door een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest; 3° het evenredig recht geheven wegens een overeenkomst waarvan een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest de ontbinding of de herroeping uitspreekt, mits uit de beslissing blijkt dat ten hoogste één jaar na de overeenkomst een eis tot ontbinding of herroeping, zelfs bij een onbevoegd rechter, is ingesteld; 4° de evenredige rechten geheven op een door een rechtspersoon gestelde rechtshandeling die door de hogere overheid nietig verklaard werd. 5° de bij toepassing van de artikelen 115, 115bis, 116 en 120 aan het tarief van 0,5 % geheven rechten naar aanleiding van een vermeerdering van het statutair kapitaal, met nieuwe inbreng, door een vennootschap bedoeld in artikel 201, eerste lid, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, mits die vermeerdering van het statutair kapitaal is geschied binnen het jaar vóór de datum van de toelating tot de notering op een Belgische effectenbeurs van aandelen of met aandelen gelijk te stellen waardepapieren van de vennootschap;
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Registratierechten K.B. nr. 64, 30 november 1939 W. Reg. «Vlaamse, Brusselse en Waalse versie» — p. 497 }5[6° de rechten geïnd wegens een rechtsakte die geregistreerd wordt voordat het tarief voor die handeling verminderd wordt tot 10 % of 5 % zoals vastgelegd in de artikelen 44, 53 en 57, ten belope van de bijkomende rechten tussen het percentage dat toegepast wordt bij de registratie van de akte en het verminderd tarief bedoeld in laatstgenoemde bepalingen; die teruggaaf is gekoppeld aan de voorwaarde van de formulering, onderaan op de akte van de hypothecaire lening, van een verzoek tot teruggaaf, die recht geeft op de vermindering op de verkoopakte van het pand waarop de hypotheek betrekking heeft, ondertekend door de koper en de instrumenterend notaris, vóór de registratie van die leningsakte; dat verzoek onderaan op de akte moet de naam van de begunstigde van de teruggaaf bevatten, en in voorkomend geval het nummer van de rekening waarop het bedrag van de terug te geven rechten gestort moet worden.]5 De teruggaaf geschiedt desvoorkomend onder aftrekking van het algemeen vast recht.
}5. – Lid 1, 6°, ingevoegd bij art. 5 Programmadecr. 18 december 2008, B.S., 30 december 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 6)
p. 497 K.B. nr. 64, 30 november 1939 W. Reg. «Vlaamse, Brusselse en Waalse versie» Art. 212ter volledig vervangen }1[Art. 212ter. }1[Ingeval de in artikel 46bis bepaalde
vermindering van de heffingsgrondslag niet werd gevraagd of niet werd bekomen naar aanleiding van de registratie van het document dat aanleiding heeft gegeven tot de heffing van het evenredig recht op de overeenkomst tot
koop, kunnen de teveel geheven rechten nog worden teruggegeven op een verzoek in te dienen overeenkomstig de bepalingen van artikel 2172 binnen zes maanden te rekenen van de datum van de registratie van dat document. Ingeval het voordeel van de meeneembaarheid van voorheen betaalde registratierechten als bedoeld in de artikelen 61/3 en 212bis niet werd gevraagd of niet werd bekomen naar aanleiding van de registratie van het document dat aanleiding heeft gegeven tot de heffing }2[van het evenredige recht op de aankoop, de verkoop, of de verdeling]2 kunnen de meeneembare rechten nog worden teruggegeven op een verzoek in te dienen overeenkomstig de bepalingen van artikel 2172 binnen zes maanden te rekenen van de datum van de registratie van dat document. Het verzoek tot teruggave bedoeld in het eerste of tweede lid bevat, naar gelang van het geval, de vermeldingen en verklaringen vereist bij het }3[artikel 46bis, vierde lid, 2°, b), c) en d)]3; bij het artikel 614, eerste lid}4[, 2° en 3°]4; of bij het artikel 212bis , zesde lid, 2° en 3°. Het verzoek vermeldt in voorkomend geval ook het rekeningnummer waarop het bedrag van de terug te geven rechten kan worden gestort.]1]1 }1. – Ingevoegd, wat het Vlaamse Gewest betreft, bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 1 februari 2002, B.S., 28 februari 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 10); vervangen bij art. 68 Decr. Vl. Parl. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 75, inleidende zin) }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 28 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 95, inleidende zin) }3. – Lid 3 gewijzigd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 19 december 2008, B.S., 12 januari 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 4) }4. – Lid 3 gewijzigd bij art. 29 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 95, tweede streepje)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
129
Fiscaal Recht • Successierechten • Belgisch Recht p. 520-521 — K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Vlaamse versie»
Successierechten Belgisch Recht
p. 520-521 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Vlaamse versie» Art. 21 volledig vervangen
Art. 21. In afwijking van artikel 19 wordt de belastbare waarde der tot de nalatenschap behorende goederen als volgt vastgesteld: I. Voor de in het buitenland gelegen onroerende goederen, indien de verkoopwaarde niet blijkt uit akten en bescheiden, door twintig of dertig maal de jaarlijkse opbrengst der goederen of de prijs der lopende huurcelen, zonder aftrekking van de lasten aan de huurder of aan de pachter opgelegd, naar gelang het gaat om bebouwde eigendommen of onbebouwde eigendommen; in geen geval, mag de belastbare waarde lager zijn dan deze die tot grondslag gediend heeft voor de heffing van de belasting in het buitenland. II. Voor het kapitaal en de interesten vervallen of verkregen van de schuldvorderingen, door het nominaal bedrag van dit kapitaal en van deze interesten, onder voorbehoud voor de aangevers de schuldvordering op haar verkoopwaarde te schatten, in geval van onvermogen van de schuldenaar of van het bestaan van alle andere oorzaak van waardevermindering. III. Voor de openbare effecten, volgens de prijscourant die op last van de regering wordt uitgegeven, voor zoveel de noteringen van de prijscourant beantwoorden aan een koers genoteerd gedurende de maand waarvoor zij opgemaakt wordt. De te bezigen prijscourant is deze welke werd bekendgemaakt binnen de maand die volgt op de maand van het overlijden. Evenwel kunnen de belanghebbenden zich beroepen op een van de }1[drie]1 daaropvolgende prijscouranten, op voorwaarde hun keus in hun aangifte aan te duiden. Slechts één prijscourant mag gekozen worden; deze is toepasselijk op al de nagelaten waarden. IV. Voor de altijddurende of voor een onbepaalde tijd gevestigde erfpachten, grondrenten en andere prestaties, evenals voor de al dan niet gehypothekeerde altijddurende renten, door twintig maal de rente of de jaarlijkse prestatie, onder voorbehoud voor de aangevers de rente of prestatie op haar verkoopwaarde te begroten, in geval van onvermogen van de schuldenaar of van het bestaan van alle andere oorzaak van waardevermindering. V. Voor de op het hoofd van een derde gevestigde lijfrenten en andere levenslange uitkeringen, door de vermenigvuldiging van het jaarlijks bedrag der uitkering met het getal; 18, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, 20 jaar oud is of minder; 17, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 20 tot 30 jaar oud is;
130
16, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 30 tot 40 jaar oud is; 14, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 40 tot 50 jaar oud is; 13, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 50 tot 55 jaar oud is; 11, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 55 tot 60 jaar oud is; 9,5 indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 60 tot 65 jaar oud is; 8, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 65 tot 70 jaar oud is; 6, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 70 tot 75 jaar oud is; 4, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 75 tot 80 jaar oud is; 2, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 80 jaar oud is. VI. Voor het op het hoofd van een derde gevestigde vruchtgebruik, door de jaarlijkse opbrengst van de goederen, berekend tegen 4 % van de waarde van de volle eigendom, vermenigvuldigd met het onder nummer V aangeduide cijfer. VII. Voor de voor een beperkte tijd gevestigde renten of prestaties, door de som die door de kapitalisatie van de renten of prestaties ad 4 % op de datum van het overlijden wordt vertegenwoordigd, onder dit voorbehoud dat het bedrag van de kapitalisatie, al naar het geval, de belastbare waarde, zoals die in nummers IV en V wordt bepaald, niet te boven gaat. Dezelfde regel is van toepassing wanneer het gaat over een voor beperkte tijd gevestigd vruchtgebruik, met dien verstande dat dan de opbrengst van de goederen zoals in nummer VI wordt gezegd tot grondslag van de kapitalisatie wordt genomen. VIII. Voor de blote eigendom, door de waarde van de volle eigendom onder aftrek van de waarde van het vruchtgebruik berekend naar de voorschriften van dit artikel en van artikel 22. Geen aftrek heeft plaats wanneer het vruchtgebruik bij toepassing van artikel 67 vrij is van recht van successie en van overgang bij overlijden. }1. – III., al. 2, gewijzigd bij art. 30 Decr. Vl. Parl. 19 december 2008, B.S., 29 december 2008, inwerkingtreding: 1 juni 2008 (art. 96, vijfde streepje)
p. 521 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Vlaamse versie» Art. 27 volledig vervangen
Art. 27. Als aannemelijk passief met betrekking tot de nalatenschap van een Rijksinwoner gelden slechts: 1° de op de dag van zijn overlijden bestaande schulden van de overledene;
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Successierechten • Belgisch Recht K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Vlaamse versie» — p. 529-531
2° de begrafeniskosten. }1[In afwijking van artikel 18 geldt als aannemelijk passief met betrekking tot de nalatenschap van iemand die geen rijksinwoner is, maar wiens domicilie of zetel van zijn vermogen gevestigd was binnen de Europese Economische Ruimte, de schulden waarvan de aangevers het bewijs leveren dat ze specifiek werden aangegaan om deze onroerende goederen te verwerven of te behouden.]1 }1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 29 Decr. Vl. Parl. 19 december 2008, B.S., 29 december 2008, inwerkingtreding: 1 oktober 2008 (art. 96, vierde streepje)
p. 529-531 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Vlaamse versie» Art. 60 - 60bis volledig vervangen
Art. 60. }1[De verlagingen bepaald in artikel 59 zijn ook toepasselijk op gelijkaardige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.]1 }1. – Laatst vervangen bij art. 32 Decr. Vl. Parl. 19 december 2008, B.S., 29 december 2008, inwerkingtreding: 1 oktober 2008 (art. 96, zesde streepje) }1[Art. 60bis. }1 [§ 1. In afwijking van artikelen 48 en 48 2 wordt van het successierecht vrijgesteld, de netto-
waarde van: a) de activa die door de erflater of zijn echtgenoot beroepsmatig zijn geïnvesteerd in een familiale onderneming; en b) de aandelen in een familiale vennootschap of vorderingen op een dergelijke vennootschap, op voorwaarde dat de onderneming of de aandelen van de vennootschap in de drie jaar voorafgaand aan het overlijden ononderbroken voor ten minste 50 procent toebehoorden aan de overledene en/of zijn echtgenoot, en dat deze spontaan in de aangifte van nalatenschap worden vermeld. }2 [Voor de berekening van de 50 procent wordt tevens rekening gehouden met de activa of de aandelen: – die in het bezit zijn of waren van ascendenten of descendenten en hun echtgenoten, of van zijverwanten van de overledene tot en met de tweede graad en hun echtgenoten; – die in het bezit zijn van kinderen van vooroverleden broers en zusters van de overledene.]2 Fusie, splitsing, inbreng van aandelen, of andere verrichtingen in de drie jaar vóór het overlijden, waarbij de betrokkene rechtstreeks of onrechtstreeks aandeelhouder werd of blijft, belet de vrijstelling niet, op voorwaarde dat de betrokkene vóór en na de verrichting aan de voorwaarden voldoet. Voor aandelen in vennootschappen met een sociaal oogmerk (VSO) geldt de 50 % eigendomsvoorwaarde niet. § 2. Onder familiale onderneming wordt verstaan: een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwbedrijf of een vrij beroep, dat door de erflater en/of zijn echtgenoot,
al dan niet samen met anderen, persoonlijk wordt geëxploiteerd of uitgeoefend. § 3. Onder familiale vennootschap wordt verstaan: de vennootschap met zetel van werkelijke leiding in een van de Lid-Staten van de }3[Europese Economische Ruimte]3, die: – ofwel zelf beantwoordt aan de voorwaarden van §§ 1, 5 en 8; – ofwel, die aandelen en desgevallend vorderingen houdt van dochtervennootschappen die aan deze voorwaarden beantwoorden. In dit laatste geval wordt de participatievoorwaarde op geconsolideerde basis berekend; de tewerkstellingsvoorwaarde, bedoeld in § 5, wordt echter per vennootschap berekend. § 4. }4[Onder aandelen wordt tevens begrepen: – maatschappelijke rechten in vennootschappen; – de certificaten van aandelen, uitgereikt door rechtspersonen met zetel in een van de Lid-Staten van de Europese Economische Ruimte, ter vertegenwoordiging van aandelen van familiale vennootschappen die aan de gestelde voorwaarden voldoen en waarvan de rechtspersoon de verplichting heeft om de dividenden en andere vermogensvoordelen onmiddellijk en ten laatste binnen de maand door te storten aan de certificaathouder. Onder vorderingen wordt tevens begrepen: de certificaten van vorderingen, uitgereikt door rechtspersonen met zetel in een van de Lid-Staten van de Europese Economische Ruimte, ter vertegenwoordiging van vorderingen op familiale vennootschappen die aan de gestelde voorwaarden voldoen en waarvan de rechtspersoon de verplichting heeft om de intresten en andere vermogensvoordelen onmiddellijk en ten laatste binnen de maand door te storten aan de certificaathouder.]4 § 5. }5[De vrijstelling wordt slechts toegestaan op voorwaarde dat de onderneming of de vennootschap in de twaalf kwartalen voorafgaand aan het overlijden, minstens 500.000 euro aan loonlasten heeft uitbetaald aan werknemers die in de Europese Economische Ruimte tewerkgesteld zijn. In afwijking van het eerste lid, wordt, indien de onderneming of de vennootschap in de drie jaren voorafgaand aan het overlijden minder dan 500.000 euro aan loonlasten heeft uitbetaald aan werknemers die in de Europese Economische Ruimte tewerkgesteld zijn, de vrijstelling slechts proportioneel toegepast. De uitbetaalde loonlasten worden beoordeeld op basis van de aangiften vereist voor de sociale wetgeving, of bij ontstentenis aan dergelijke aangiften, voor de fiscale wetgeving. Onder loonlasten wordt verstaan: het gewone basis- of minimumloon of -salaris en alle overige voordelen in geld of in natura die de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking direct of indirect van de werkgever ontvangt, alsmede alle sociale zekerheidsbijdragen die op dit loon drukken. De vrijstelling wordt slechts behouden indien de onderneming }6[of de vennootschap]6 in de twintig kwartalen na het overlijden een bedrag minstens gelijk aan 5/3e van de loonlasten, betaald in de twaalf kwartalen vóór het overlijden, heeft uitbetaald. Indien en in de mate dat deze loonlasten, betaald na het overlijden, lager zouden zijn, is de belasting tegen het normale tarief evenredig verschuldigd.
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
131
Fiscaal Recht • Successierechten • Belgisch Recht p. 529-531 — K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Vlaamse versie»
Komen niet in aanmerking loonlasten in verband met werknemers die in hoofdzaak huishoudelijke handarbeid verrichten in verband met de huishouding van de werkgever of van zijn gezin of van een bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of van een persoon met een gelijkaardige functie van de vennootschap. Komen evenmin in aanmerking loonlasten betaald ten voordele van de erflater zelf, diens echtgenoot, en zijn verwanten in rechte lijn, in de mate waarin deze loonlasten 300.000 euro overtreffen voor wat betreft de periode vóór het overlijden, en 500.000 euro voor wat betreft de periode na het overlijden. }7 [De in het eerste, tweede en zesde lid vermelde bedragen worden vermenigvuldigd met een coëfficiënt, die wordt verkregen door het gemiddelde van de gezondheidsindexcijfers van hetzij de drie kalenderjaren voorafgaand aan dat waarin het overlijden plaatsheeft, hetzij de vijf kalenderjaren te beginnen met het jaar waarin het overlijden plaatsheeft, te delen door het gezondheidsindexcijfer van de maand december 2007. Met het gezondheidsindexcijfer wordt bedoeld, het indexcijfer zoals bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen.]7]5 § 6. De activa die bijkomend belegd werden in de onderneming in de laatste drie jaar voor het overlijden, komen voor de vrijstelling niet in aanmerking, tenzij de bijkomende belegging van deze activa beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften. Kapitaalverhogingen of bijkomende leningen, die in de laatste drie jaar voor het overlijden werden volgestort of toegestaan, komen voor de vrijstelling niet in aanmerking, tenzij deze beantwoorden aan rechtmatige financiële of economische behoeften. § 7. Indien het belegd vermogen of het kapitaal en de vorderingen bedoeld in § 1 dalen door uitkeringen of terugbetalingen in de vijf jaar na het overlijden wordt het normaal tarief evenredig verschuldigd. § 8. De onderneming of de vennootschap komt slechts voor de vrijstelling in aanmerking voor zover de onderneming of de vennootschap een jaarrekening opmaakt overeenkomstig het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van ondernemingen, welke tevens aangewend werd ter verantwoording van de aangifte in de inkomstenbelasting, gedurende een periode van drie jaar voor en vijf jaar na het overlijden. Ondernemingen of vennootschappen waarvan de maatschappelijke zetel gelegen is buiten het Vlaamse Gewest moeten een jaarrekening opmaken overeenkomstig de geldende wetgeving van de plaats waar de maatschappelijke zetel gevestigd is. § 9. Onder nettowaarde wordt verstaan de waarde van de activa of aandelen verminderd met de schulden, behalve die welke specifiek werden aangegaan om andere goederen te verwerven of te behouden. Ingeval een vennootschap overeenkomstig § 3 als een familiale vennootschap wordt beschouwd op grond van het feit dat zij aandelen en desgevallend vorderingen houdt van een of meer dochtervennootschappen die aan de voorwaarden van §§ 1, 5 en 8 beantwoorden, wordt de nettowaarde van de aandelen van en de vorderingen op de
132
vennootschap beperkt tot de som van de waarden van de aandelen van en desgevallend vorderingen op de dochtervennootschappen die aan de voornoemde voorwaarden beantwoorden. In de mate dat de waarden van de aandelen van en desgevallend vorderingen op deze dochtervennootschappen slechts gedeeltelijk in aanmerking kunnen worden genomen volgens § 5, tweede lid, van dit artikel, wordt de nettowaarde overeenkomstig beperkt. § 10. Op straffe van verval is artikel 60bis slechts toepasselijk voorzover de volgende voorwaarden zijn vervuld: 1° in de aangifte wordt uitdrukkelijk om de toepassing van artikel 60bis verzocht; 2° het door het Vlaamse Gewest uitgereikte attest waaruit blijkt dat aan de door dit artikel gestelde voorwaarden, op het vlak van tewerkstelling en kapitaal, is voldaan, is bij de aangifte gevoegd. Indien dit attest niet wordt ingediend voordat de rechten opeisbaar zijn, moeten deze, tegen het normale tarief berekend, binnen de wettelijke termijn betaald worden, behoudens teruggave, overeenkomstig het bepaalde in artikel 135, 8°; 3° in de aangifte wordt in een afzonderlijke rubriek vermeld voor welke activa of aandelen de toepassing van artikel 60bis wordt gevraagd. § 11. De erfgenamen die wensen het voordeel te genieten van artikel 60bis richten bij aangetekend schrijven een verzoek tot het bekomen van het in § 10 bedoelde attest aan de Vlaamse Regering. Dit verzoek is vergezeld van alle bewijskrachtige gegevens waaruit blijkt dat voldaan is aan die gestelde voorwaarden. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorwaarden en modaliteiten waaronder een attest, bedoeld in § 10, aangevraagd en verstrekt wordt. Indien bijkomende rechten verschuldigd worden, ten gevolge van het niet langer vervullen van de voorwaarden vermeld in dit artikel, dienen de erfgenamen, legatarissen of begiftigden dit te melden bij wijze van aanvullende aangifte, binnen de vijf maanden nadat de verschuldigdheid definitief is komen vast te staan. Zij die de vrijstelling als bedoeld in dit artikel genoten hebben moeten, na verloop van een termijn van vijf jaar na het overlijden, aantonen dat de voorwaarden gesteld voor het behoud van het voordeel, vervuld zijn. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorwaarden en modaliteiten met betrekking tot deze meldingsplicht. Bij niet-naleving van de meldingsplicht zoals bedoeld hiervoor worden de rechten geacht verschuldigd te zijn berekend tegen het gewoon tarief, zonder toepassing van dit artikel. § 12. Het Vlaamse Gewest levert aan de bevoegde ontvanger, in de periode van vijf jaar na het overlijden, een nieuw attest af, elke keer dat de voorwaarden waaronder de vrijstelling werd bekomen wijzigingen ondergaan waardoor de vrijstelling geheel of gedeeltelijk vervalt.]1]1 }8 [§ 13. Tegen de beslissing waarbij de aflevering van een attest, als bedoeld in de §§ 10 of 12 van dit artikel, geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, kunnen de aanvragers van het attest bezwaar aantekenen bij de door de Vlaamse Regering gemachtigde ambtenaren van }9 [de Vlaamse Belastingdienst] 9 . Dat gemotiveerd bezwaar moet worden ingediend bij ter post aangetekende brief uiterlijk één maand na de kennisgeving bij ter post aangete-
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Successierechten • Belgisch Recht K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Vlaamse versie» — p. 550
kende brief van de administratieve beslissing waarbij de attestaanvraag geheel of gedeeltelijk werd afgewezen. De bevoegde ambtenaren van }10 [de Vlaamse Belastingdienst]10 bevestigen bij ter post aangetekende brief en uiterlijk vijf werkdagen na de datum ervan, de ontvangst van het bezwaarschrift aan de indieners en sturen tezelfdertijd, eveneens bij ter post aangetekende brief, een kopie van het bezwaarschrift aan de ontvanger van het kantoor waar de aangifte van nalatenschap moet worden of werd ingediend. Uiterlijk drie maanden na de in het vorige lid bedoelde datum van de betekening van de ontvangst van het bezwaarschrift, zenden de bevoegde ambtenaren van }11[de Vlaamse Belastingdienst]11 bij aangetekende brief hun gemotiveerde beslissing over het bezwaarschrift aan de verzoekers en tezelfdertijd aan de ontvanger van het kantoor waar de aangifte van nalatenschap moet worden of werd ingediend. Bij gebreke van kennisgeving van de gemotiveerde beslissing binnen de gestelde termijn wordt het bezwaarschrift geacht te zijn ingewilligd.]8 }1. – Ingevoegd bij art. 21 Decr. Vl. Parl. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 99); na wijzigingen, vervangen bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 22 december 1999, B.S., 30 december 1999, err., B.S., 11 januari 2000, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 61) }2. – § 1, lid 2, vervangen bij art. 63 Decr. Vl. Parl. 19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin) }3. – § 3, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 24, § 1, Decr. Vl. Parl. 21 november 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 86, vijfde streepje) }4. – § 4 vervangen bij art. 64 Decr. Vl. Parl. 19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin) }5. – § 5 vervangen bij art. 20 Decr. Vl. Parl. 21 december 2007, B.S., 31 december 2007, err., B.S., 9 oktober 2008, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 63, tweede streepje) }6. – § 5, lid 4, gewijzigd bij art. 24, § 2, Decr. Vl. Parl. 21 november 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 86, vijfde streepje) }7. – § 5, lid 7, vervangen bij art. 24, § 3, Decr. Vl. Parl. 21 november 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 86, vijfde streepje) }8. – § 13 toegevoegd bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2006 (art. 85, inleidende zin) }9. – § 13, lid 1, gewijzigd bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006, B.S., 5 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 1, § 1, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 30 juni 2006) }10. – § 13, lid 2, gewijzigd bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006, B.S., 5 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 1, § 1, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 30 juni 2006) }11. – § 13, lid 3, gewijzigd bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006, B.S., 5 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 1, § 1, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 30 juni 2006)
2° wanneer, in het geval van artikel 17, de bewijsstukken, die erin voorzien zijn, neergelegd werden bij de ontvanger binnen twee jaar na de betaling van de belasting in het Rijk; 3° wanneer er bewezen wordt dat een individueel aangeduid roerend of onroerend goed bij missing op het actief der aangifte gebracht werd; 4° wanneer, na het openvallen der nalatenschap, de samenstelling ervan verminderd wordt, hetzij door het intreden van een voorwaarde of van enig ander voorval, hetzij door de oplossing van een geschil ingevolge een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of een transactie, tenzij de vermindering van actief het gevolg weze van een ontbinding voortkomende van het niet-uitvoeren door de erfgenamen, legatarissen of begiftigden van de voorwaarden van een contract; 5° wanneer er een verandering in de devolutie der erfenis intreedt die van aard is het aanvankelijk verevend bedrag der belasting te verminderen; 6° wanneer er uitgemaakt wordt dat een missing in de aangifte begaan werd: a) aangaande de graad van verwantschap bestaande tussen de overledene en dezes erfgenamen, legatarissen of begiftigden; b) aangaande de wettelijke of testamentaire devolutie der nalatenschap; c) aangaande de hoedanigheid van rijksinwoner in hoofde van de overledene; 7° wanneer, in de gevallen voorzien onder artikel 49, de belanghebbende erin slaagt de werkelijke toestand vast te stellen en er daaruit een vermindering van belasting voortspruit; }1[8° wanneer, in het geval van artikel 60bis, het attest bedoeld in § 10 van dat artikel neergelegd wordt bij de ontvanger binnen 2 jaar na de betaling van de belasting;]1 }2 [9° wanneer het voor de toepassing van de in artikel 54 bepaalde vrijstelling vereiste attest wordt neergelegd bij de ontvanger binnen 2 jaar na betaling van de belasting;]2 }3[10° wanneer aan de voorwaarden voor de toepassing van de in artikel 55quater bepaalde vrijstelling wordt voldaan binnen een termijn van 2 jaar na het overlijden.]3 }1. – 8° toegevoegd bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 99) }2. – 9° toegevoegd bij art. 62 Decr. Vl. Parl. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 75, inleidende zin) }3. – 10° toegevoegd bij art. 25 Decr. Vl. Parl. 21 november 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 86, zesde streepje)
p. 545
p. 550
K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Vlaamse versie» Art. 135 volledig vervangen
Art. 135. Tegen inlevering van een aangifte, die het feit aanduidt dat aanleiding geeft tot teruggave, kunnen de rechten, interesten en boeten teruggegeven worden: 1° wanneer in het geval van artikel 3, het bestaan van de afwezige wettelijk bewezen komt te worden;
K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Vlaamse versie» Art. 161 volledig vervangen }1[Art.
161. }1 [Onderworpen aan een jaarlijkse taks vanaf de eerste januari volgend op hun inschrijving bij de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen zijn:
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
133
Fiscaal Recht • Successierechten • Belgisch Recht p. 562-563 — K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Brusselse versie»
1° }2[de beleggingsinstellingen die geregeld zijn bij statuten, bedoeld in artikel 6, 1° en 2°, van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, met uitzondering van de private privaks, bedoeld in de artikelen 119 en 120 van dezelfde wet;]2
krijgende toegepast op zijn aandeel in de belastbare waarde van de goederen.
2° }3[de beheersvennootschappen die instaan voor het beheer van de beleggingsinstellingen die geregeld zijn bij overeenkomst, bedoeld in artikel 6, 1° en 2°, van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles;]3
Tabel III bevat het tarief tussen ooms of tantes en neven of nichten. Dit tarief wordt toegepast op de samengenomen aandelen van die personen in de belastbare waarde van de goederen.
3° }4 [de instellingen voor collectieve belegging naar buitenlands recht bedoeld in artikel 127 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, met uitzondering van de instellingen voor belegging in schuldvorderingen;]4
Tabel IV bevat het tarief tussen alle andere personen. Dit tarief wordt toegepast op de samengenomen aandelen van die personen in de belastbare waarde van de goederen.
4° de kredietinstellingen beheerst door de wet van 22 maart 1993 op het statuut en het toezicht op de kredietinstellingen die inkomsten of dividenden toekennen als bedoeld in artikel 21, 5° en 6°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; 5° de verzekeringsondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, die dividenden of inkomsten toekennen als bedoeld in artikel 21, 6° en 9°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; 6° de verzekeringsondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, die verzekeringsverrichtingen doen als bedoeld in artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit.]1]1 }1. – Ingevoegd bij art. 73 wet 22 juli 1993, B.S., 26 juli 1993 inwerkingtreding: 1 juli 1993 (art. 85, zoals vervangen bij art. 14 wet 4 april 1995, B.S., 23 mei 1995); laatst vervangen bij art. 307 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 312) }2. – 1° laatst vervangen bij art. 2 wet 21 december 2007, B.S., 31 december 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007 (art. 3) }3. – 2° vervangen bij art. 342, 2°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007 (art. 346) }4. – 3° vervangen bij art. 160 wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, inwerkingtreding: 9 maart 2005 (art. 190, lid 1)
Het bedrag waarop het tarief moet worden toegepast wordt opgesplitst volgens de schijven vermeld in kolom A van de toepasselijke tarieftabel. Van elk aldus bekomen bedrag wordt het overeenstemmende percentage in kolom B geheven. Kolom C vermeldt het totale bedrag van de belasting over de voorgaande gedeelten. TABEL I Tarief in rechte lijn, tussen echtgenoten en tussen samenwonenden
A
belastingschijven van tot 0,01 EUR – 50.000 EUR 50.000 EUR – 100.000 EUR 100.000 EUR – 175.000 EUR 175.000 EUR – 250.000 EUR 250.000 EUR – 500.000 EUR boven de 500.000 EUR
K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Brusselse versie»
belastingschijven
Art. 48 volledig vervangen
Art. 48. }1[De rechten van successie en van overgang bij overlijden worden geheven volgens het tarief in de onderstaande tabellen aangeduid. Tabel I bevat het tarief in rechte lijn, tussen echtgenoten en tussen samenwonenden. Dit tarief wordt per rechtver-
B
C totale bedrag van per schijf toepas- de belasting over selijk heffings- de voorgaande percentage schijven
3% 8% 9% 18 % 24 % 30 %
1.500 EUR 5.500 EUR 12.250 EUR 25.750 EUR 85.750 EUR.
TABEL II Tarief tussen broers en zussen
A
p. 562-563
134
Tabel II bevat het tarief tussen broers en zussen. Dit tarief wordt per rechtverkrijgende toegepast op zijn aandeel in de belastbare waarde van de goederen.
van tot 0,01 EUR – 12.500 EUR 12.500 EUR – 25.000 EUR 25.000 EUR – 50.000 EUR 50.000 EUR – 100.000 EUR 100.000 EUR – 175.000 EUR 175.000 EUR – 250.000 EUR boven de 250.000 EUR
B
C totale bedrag van per schijf toepas- de belasting over selijk heffings- de voorgaande percentage schijven
20 % 25 % 30 % 40 % 55 % 60 % 65 %
2.500 EUR 5.625 EUR 13.125 EUR 33.125 EUR 74.375 EUR 119.375 EUR.
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Successierechten • Belgisch Recht K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Brusselse versie» — p. 564
TABEL III Tarief tussen ooms of tantes en neven of nichten A
B
C totale bedrag van per schijf toepas- de belasting over selijk heffings- de voorgaande percentage schijven
belastingschijven van tot 0,01 EUR – 50.000 EUR 50.000 EUR – 100.000 EUR 100.000 EUR – 175.000 EUR boven de 175.000 EUR
35 % 50 % 60 % 70 %
17.500 EUR 42.500 EUR 87.500 EUR.
TABEL IV Tarief tussen alle andere personen A
behoudens bewijs van het tegendeel, als vermoeden van inwoning bij de erflater. Voor de toepassing van hetzelfde tarief, wordt met de vader of de moeder van de erflater gelijkgesteld, de persoon die de erflater onder dezelfde voorwaarden de in deze paragraaf bedoelde hulp en verzorging heeft gegeven.]2 § 2. Het tarief van het recht tussen echtgenoten en tussen samenwonenden is niet van toepassing, naargelang het geval, wanneer de echtgenoten uit de echt gescheiden of van tafel en bed gescheiden zijn of wanneer de wettelijke samenwoning een einde heeft genomen, tenzij de echtgenoten of de samenwonenden gemeenschappelijke kinderen of nakomelingen hebben.]1 }1. – Na wijziging, vervangen bij art. 4 Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 20 januari 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 14) }2. – § 1 vervangen bij art. 3 Ord. Br. Hoofdst. Reg. 6 maart 2008, B.S., 1 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 8)
B C per schijf toepas- totale bedrag van de selijk heffings- belasting over de percentage voorgaande schijven
belastingschijven van tot 0,01 EUR – 50.000 EUR 50.000 EUR – 75.000 EUR 75.000 EUR – 175.000 EUR boven de 175.000 EUR
40 % 55 % 65 % 80 %
20.000 EUR 33.750 EUR 98.750 EUR.
Voor de toepassing }2 [van dit hoofdstuk en van hoofdstuk VII]2 wordt onder samenwonende verstaan, de persoon die zich in de toestand van wettelijke samenwoning bevindt in de zin van titel Vbis van het boek III van het Burgerlijk Wetboek.]1 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 2 Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 20 januari 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 14) }2. – Lid 7 gewijzigd bij art. 2 Ord. Br. Hoofdst. Reg. 6 maart 2008, B.S., 1 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 8)
p. 563 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Brusselse versie» Art. 50 volledig vervangen
Art. 50. }1[§ 1. }2[Voor de toepassing van het tarief in rechte lijn, wordt met een nakomeling van de erflater gelijkgesteld, een kind dat niet afstamt van de erflater, op voorwaarde dat dit kind, vóór de leeftijd van eenentwintig jaar, gedurende zes achtereenvolgende jaren bij de erflater heeft ingewoond en gedurende die tijd van de erflater of van de erflater en zijn echtgenoot of samenwonende tezamen, de hulp en verzorging heeft gekregen die kinderen normalerwijze van hun ouders krijgen. De inschrijving van het kind in het bevolkings- of het vreemdelingenregister op het adres van de erflater geldt,
p. 564 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Brusselse versie» Art. 54 volledig vervangen
Art. 54. }1[Van het recht van successie wordt vrijgesteld: 1° hetgeen verkregen wordt door een door de wet tot de erfenis geroepen erfgenaam in de rechte lijn of tussen echtgenoten }2[of samenwonenden]2, ten belope van de eerste schijf van }3[15.000 euro]3. }3[Dit abattement wordt ten gunste van de kinderen van de overledene die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, vermeerderd met }3[2.500 euro]3 voor elk vol jaar dat nog moet verlopen tot zij de leeftijd van eenentwintig jaar bereiken en, ten gunste van de overlevende echtgenoot }4[of samenwonende]4, met de helft der bijabattementen welke de gemene kinderen samen genieten;]3 2° hetgeen verkregen wordt door alle andere erfgenamen, legatarissen of begiftigden uit de erfenissen waarvan het zuiver bedrag }5[1.250 euro]5 niet overschrijdt.]1 }1. – Vervangen bij art. 10 K.B. nr. 12, 18 april 1967, B.S., 20 april 1967 }2. – 1° gewijzigd bij art. 4, a), Ord. Br. Hoofdst. Reg. 6 maart 2008, B.S., 1 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 8) }3. – 1° gewijzigd bij art. 30, a), wet 22 december 1977, B.S., 24 december 1977; gewijzigd bij art. 217 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1990 (art. 244); omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 21, § 1, B. Br. Hoofdst. Reg. 13 december 2001, B.S., 26 februari 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 26), bekrachtigd met uitwerking op de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 2, derde streepje, Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S., 26 februari 2003; gewijzigd bij art. 6 Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 20 januari 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 14) }4. – 1° gewijzigd bij art. 4, b), Ord. Br. Hoofdst. Reg. 6 maart 2008, B.S., 1 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 8) }5. – 2°, omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 21, § 2, B. Br. Hoofdst. Reg. 13 december 2001, B.S., 26 februari 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 26), bekrachtigd met uitwerking op de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 2, derde streepje, Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S., 26 februari 2003; gewijzigd bij art. 6 Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 20 januari 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 14)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
135
Fiscaal Recht • Successierechten • Belgisch Recht p. 566 — K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Brusselse versie»
p. 566 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Brusselse versie» Art. 60ter volledig vervangen }1 [Art. 60ter. }1[Wanneer de nalatenschap van de erflater tenminste een deel in volle eigendom van het gebouw inhoudt die de erflater op het ogenblik van zijn overlijden tenminste vijf jaar tot hoofdverblijfplaats heeft gediend en indien deze woning verkregen wordt door een erfgenaam in rechte lijn, door de echtgenoot of de samenwonende van de erflater, wordt het recht dat van toepassing is op de nettowaarde van zijn deel in deze woning, in afwijking van tabel I van het artikel 48, vastgesteld als volgt: – op de eerste schijf van 50.000 euro: 2 %; – op de schijf van 50.000 euro tot 100.000 euro: 5,3 %; – op de schijf van 100.000 euro tot 175.000 euro: 6 %; – op de schijf van 175.000 euro tot 250.000 euro: 12 %. }2[}3[...]3]2 De aanspraak op het voordeeltarief gaat niet verloren wanneer de erflater zijn hoofdverblijfplaats in het bedoelde gebouw niet heeft kunnen behouden wegens overmacht. Onder overmacht wordt inzonderheid verstaan een staat van zorgbehoevendheid, ontstaan na de aankoop van de woning, waardoor de erflater in de onmogelijkheid verkeerde om in de woning, zelfs met hulp van zijn gezin of van een gezinshulporganisatie, in te staan voor zijn lichamelijk of geestelijk welzijn.]1]1 }4[Ingeval, volgens de gegevens van het Rijksregister, de in het eerste lid gestelde voorwaarden zijn vervuld, past de ontvanger dit voordeeltarief ambtshalve toe. In geval de erflater zijn hoofdverblijfplaats wegens overmacht niet heeft kunnen behouden in het bedoelde gebouw, als bedoeld in het tweede lid, moet de toepassing van het voordeeltarief wel uitdrukkelijk worden gevraagd in de aangifte en moet de overmacht worden bewezen.]4 }1. – Ingevoegd bij art. 2 Ord. Br. Hoofdst. R. 16 mei 2002, B.S., 31 mei 2002, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 3); vervangen bij art. 11 Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 20 januari 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 14) }2. – Lid 2 opgeheven bij art. 5, 1°, Ord. Br. Hoofdst. Reg. 6 maart 2008, B.S., 1 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 8) }3. – Lid 3 hernummerd (naar lid 2) bij art. 5, 2°, Ord. Br. Hoofdst. Reg. 6 maart 2008, B.S., 1 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 8) }4. – Lid 4 toegevoegd bij art. 5, 3°, Ord. Br. Hoofdst. Reg. 6 maart 2008, B.S., 1 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 8)
p. 579-580 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Brusselse versie» Art. 135 volledig vervangen
Art. 135. Tegen inlevering van een aangifte, die het feit aanduidt dat aanleiding geeft tot teruggave, kunnen de rechten, interesten en boeten teruggegeven worden: 1° wanneer in het geval van artikel 3, het bestaan van de afwezige wettelijk bewezen komt te worden; 2° wanneer, in het geval van artikel 17, de bewijsstukken, die erin voorzien zijn, neergelegd werden bij de ont-
136
vanger binnen twee jaar na de betaling van de belasting in het Rijk; 3° wanneer er bewezen wordt dat een individueel aangeduid roerend of onroerend goed bij missing op het actief der aangifte gebracht werd; 4° wanneer, na het openvallen der nalatenschap, de samenstelling ervan verminderd wordt, hetzij door het intreden van een voorwaarde of van enig ander voorval, hetzij door de oplossing van een geschil ingevolge een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of een transactie, tenzij de vermindering van actief het gevolg weze van een ontbinding voortkomende van het niet-uitvoeren door de erfgenamen, legatarissen of begiftigden van de voorwaarden van een contract; 5° wanneer er een verandering in de devolutie der erfenis intreedt die van aard is het aanvankelijk verevend bedrag der belasting te verminderen; 6° wanneer er uitgemaakt wordt dat een missing in de aangifte begaan werd: a) aangaande de graad van verwantschap bestaande tussen de overledene en dezes erfgenamen, legatarissen of begiftigden; b) aangaande de wettelijke of testamentaire devolutie der nalatenschap; c) aangaande de hoedanigheid van rijksinwoner in hoofde van de overledene; 7° wanneer, in de gevallen voorzien onder artikel 49, de belanghebbende erin slaagt de werkelijke toestand vast te stellen en er daaruit een vermindering van belasting voortspruit; }1[8° wanneer, in het geval bedoeld in het tweede lid van artikel 60ter, het voordeeltarief uitdrukkelijk wordt gevraagd na de indiening van de aangifte en de overmacht wordt bewezen binnen twee jaar na betaling van de belasting.]1 }1. – 8° toegevoegd bij art. 6 Ord. Br. Hoofdst. Reg. 6 maart 2008, B.S., 1 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 8)
p. 585 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Brusselse versie» Art. 161 volledig vervangen }1[Art.
161. }1[Onderworpen aan een jaarlijkse taks vanaf de eerste januari volgend op hun inschrijving bij de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen zijn: 1° }2[de beleggingsinstellingen die geregeld zijn bij statuten, bedoeld in artikel 6, 1° en 2°, van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, met uitzondering van de private privaks, bedoeld in de artikelen 119 en 120 van dezelfde wet;]2 2° }3[de beheersvennootschappen die instaan voor het beheer van de beleggingsinstellingen die geregeld zijn bij overeenkomst, bedoeld in artikel 6, 1° en 2°, van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles;]3 3° }4[de instellingen voor collectieve belegging naar buitenlands recht bedoeld in artikel 127 van de wet van
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Successierechten • Belgisch Recht K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Waalse versie» — p. 592
20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, met uitzondering van de instellingen voor belegging in schuldvorderingen;]4 4° de kredietinstellingen beheerst door de wet van 22 maart 1993 op het statuut en het toezicht op de kredietinstellingen die inkomsten of dividenden toekennen als bedoeld in artikel 21, 5° en 6°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; 5° de verzekeringsondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, die dividenden of inkomsten toekennen als bedoeld in artikel 21, 6° en 9°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; 6° de verzekeringsondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, die verzekeringsverrichtingen doen als bedoeld in artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit.]1]1 }1. – Ingevoegd bij art. 73 wet 22 juli 1993, B.S., 26 juli 1993 inwerkingtreding: 1 juli 1993 (art. 85, zoals vervangen bij art. 14 wet 4 april 1995, B.S., 23 mei 1995); laatst vervangen bij art. 307 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 312) }2. – 1° laatst vervangen bij art. 2 wet 21 december 2007, B.S., 31 december 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007 (art. 3) }3. – 2° vervangen bij art. 342, 2°, wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007 (art. 346) }4. – 3° vervangen bij art. 160 wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, inwerkingtreding: 9 maart 2005 (art. 190, lid 1)
p. 592 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Waalse versie» Art. 21 volledig vervangen
Art. 21. In afwijking van artikel 19, wordt de belastbare waarde der tot de nalatenschap behorende goederen als volgt vastgesteld: I. Voor de in het buitenland gelegen onroerende goederen, indien de verkoopwaarde niet blijkt uit akten en bescheiden, door twintig of dertig maal de jaarlijkse opbrengst der goederen of de prijs der lopende huurcelen, zonder aftrekking van de lasten aan de huurder of aan de pachter opgelegd, naar gelang het gaat om bebouwde eigendommen of onbebouwde eigendommen; in geen geval, mag de belastbare waarde lager zijn dan deze die tot grondslag gediend heeft voor de heffing van de belasting in het buitenland. II. Voor het kapitaal en de interesten vervallen of verkregen van de schuldvorderingen, door het nominaal bedrag van dit kapitaal en van deze interesten, onder voorbehoud voor de aangevers de schuldvordering op haar verkoopwaarde te schatten, in geval van onvermogen van de schuldenaar of van het bestaan van alle andere oorzaak van waardevermindering. III. Voor de openbare effecten, volgens de prijscourant die op last van de regering wordt uitgegeven, voor zoveel de noteringen van de prijscourant beantwoorden aan een koers genoteerd gedurende de maand waarvoor zij opgemaakt wordt.
De te bezigen prijscourant is deze welke werd bekendgemaakt binnen de maand die volgt op de maand van het overlijden. Evenwel, kunnen de belanghebbenden zich beroepen op een van de twee daaropvolgende prijscouranten, op voorwaarde hun keus in hun aangifte aan te duiden. Slechts één prijscourant mag gekozen worden; deze is toepasselijk op al de nagelaten waarden. }1[Indien het overlijden plaatsvond tussen 1 mei 2008 en 31 december 2009 kunnen de belanghebbenden insgelijks verwijzen naar de prijscourant bekendgemaakt in de vierde of vijfde maand volgend op het overlijden op voorwaarde dat hun keuze aangegeven wordt in hun aangifte. Die keuze kan enkel betrekking hebben op één enkele prijscourant; die is van toepassing op alle nagelaten waarden.]1 }2[IIIbis. Voor de financiële instrumenten in de zin van artikel 2, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële dienst en of de venn ootschapse ffecte n in de zin van artikel 60bis, § 1ter, nog niet bedoeld onder II en III, indien het overlijden plaatsvindt tussen 1 mei 2008 en 31 december 2009, volgens de noteringswaarde van de koopwaarde van het goed, ofwel op datum van het overlijden, ofwel op datum van de laatste dag van de tweede, derde of vierde maand volgend op het overlijden, op voorwaarde dat de keuze aangegeven wordt in de aangifte. Die keuze kan slechts één enkele datum betreffen; die is van toepassing op alle nagelaten waarden waarvan sprake in dit hoofdstuk IIIbis.]2 IV. Voor de altijddurende of voor een onbepaalde tijd gevestigde erfpachten, grondrenten en andere prestatiën, evenals voor de al dan niet gehypothekeerde altijddurende renten, door twintig maal de rente of de jaarlijkse prestatie, onder voorbehoud voor de aangevers de rente of prestatie op haar verkoopwaarde te begroten, in geval van onvermogen van de schuldenaar of van het bestaan van alle andere oorzaak van waardevermindering. V. Voor de op het hoofd van een derde gevestigde lijfrenten en andere levenslange uitkeringen, door de vermenigvuldiging van het jaarlijks bedrag der uitkering met het getal: 18, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, 20 jaar oud is of minder; 17, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 20 tot 30 jaar oud is; 16, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 30 tot 40 jaar oud is; 14, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 40 tot 50 jaar oud is; 13, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 50 tot 55 jaar oud is; 11, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 55 tot 60 jaar oud is; 9,5, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 60 tot 65 jaar oud is; 8, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 65 tot 70 jaar oud is; 6, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 70 tot 75 jaar oud is; 4, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 75 tot 80 jaar oud is;
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
137
Fiscaal Recht • Successierechten • Belgisch Recht p. 596 — K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Waalse versie»
2, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 80 jaar oud is. VI. Voor het op het hoofd van een derde gevestigde vruchtgebruik, door de jaarlijkse opbrengst van de goederen, berekend tegen 4 % van de waarde van de volle eigendom, vermenigvuldigd met het onder nummer V aangeduide cijfer. VII. Voor de voor een beperkte tijd gevestigde renten of prestatiën, door de som die door de kapitalisatie van de renten of prestatiën ad 4 % op de datum van het overlijden wordt vertegenwoordigd, onder dit voorbehoud dat het bedrag van de kapitalisatie, al naar het geval, de belastbare waarde, zoals die in nummers IV en V wordt bepaald, niet te boven gaat. Dezelfde regel is van toepassing wanneer het gaat over een voor beperkte tijd gevestigd vruchtgebruik, met dien verstande dat dan de opbrengst van de goederen zoals in nummer VI wordt gezegd tot grondslag van de kapitalisatie wordt genomen. VIII. Voor de blote eigendom, door de waarde van de volle eigendom onder aftrek van de waarde van het vruchtgebruik berekend naar de voorschriften van dit artikel en van artikel 22. Geen aftrek heeft plaats wanneer het vruchtgebruik bij toepassing van artikel 67 vrij is van het recht van successie en van overgang bij overlijden. }3[De
Waalse Regering beoordeelt de maatregelen bepaald in lid 1, III, laatste lid, en IIIbis, in het kader van het eventuele verlenging of bestendiging.]3 }1. – Lid 1, III, al. 4, ingevoegd bij art. 15, a), Programmadecr. 18 december 2008, B.S., 30 december 2008, inwerkingtreding: 30 december 2008 (art. 17, lid 1). De erfgenamen, legataris of schenker die reeds hun successieaangifte hebben ingediend vóór de inwerkingtreding van artikel 15 van dit decreet, worden ertoe gemachtigd de specifieke beoordelingsregels te gebruiken vastgesteld bij dit artikel 15 en de initieel aangegeven waarden te herzien. Daartoe moeten ze een nieuwe aangifte indienen in de zin van artikel 37 van het Wetboek der successierechten en de wijziging van de initieel aangegeven waarden wordt beschouwd als een wijziging va de inhoud van de successie in de zin van artikel 135, 4°, van het Wetboek der successierechten, van toepassing op het te veel betaalde recht tussen de successieaangifte en de nieuwe aangifte waarbij gebruik wordt gemaakt van artikel 15 van dit decreet (art. 17, lid 2)
}2. – Lid 1, IIIbis, ingevoegd bij art. 15, b), Programmadecr. 18 december 2008, B.S., 30 december 2008, inwerkingtreding: 30 december 2008 (art. 17, lid 1). De erfgenamen, legataris of schenker die reeds hun successieaangifte hebben ingediend vóór de inwerkingtreding van artikel 15 van dit decreet, worden ertoe gemachtigd de specifieke beoordelingsregels te gebruiken vastgesteld bij dit artikel 15 en de initieel aangegeven waarden te herzien. Daartoe moeten ze een nieuwe aangifte indienen in de zin van artikel 37 van het Wetboek der successierechten en de wijziging van de initieel aangegeven waarden wordt beschouwd als een wijziging va de inhoud van de successie in de zin van artikel 135, 4°, van het Wetboek der successierechten, van toepassing op het te veel betaalde recht tussen de successieaangifte en de nieuwe aangifte waarbij gebruik wordt gemaakt van artikel 15 van dit decreet (art. 17, lid 2) }3. – Lid 2 toegevoegd bij art. 15, c), Programmadecr. 18 december 2008, B.S., 30 december 2008, inwerkingtreding: 30 december 2008 (art. 17, lid 1). De erfgenamen, legataris of schenker die reeds hun successieaangifte hebben ingediend vóór de inwerkingtreding van artikel 15 van dit decreet, worden ertoe gemachtigd de specifieke beoordelingsregels te gebruiken vastgesteld bij dit artikel 15 en de initieel aangegeven waarden te herzien. Daartoe moeten ze een nieuwe aangifte indienen in de zin van artikel 37 van het Wetboek der successierechten en de wijziging van de initieel aangegeven waarden wordt beschouwd als een wijziging va de inhoud van de successie in de zin van artikel 135, 4°, van het Wetboek der successierechten, van toepassing op het te veel betaalde recht tussen de successieaangifte en de nieuwe aangifte waarbij gebruik wordt gemaakt van artikel 15 van dit decreet (art. 17, lid 2)
p. 596 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Waalse versie» Art. 48 volledig vervangen
Art. 48. De rechten van successie en van overgang bij overlijden worden over het netto-aandeel van elk der rechtverkrijgenden geheven volgens het tarief in onderstaande tabellen aangeduid. Hierin wordt vermeld: onder a: het percentage dat toepasselijk is op het overeenstemmend gedeelte; onder b: het totale bedrag van de belasting over de voorgaande gedeelten, de vrijstellingen bepaald in artikel 54 buiten beschouwing gelaten.
TABEL I Gedeelte van het netto-aandeel van EUR 0,01 12.500,01 25.000,01 50.000,01 100.000,01 150.000,01 200.000,01 250.000,01 Boven de 500.000,00
138
tot
° ° ° ° ° ° ° °
inbegrepen EUR 12.500,00 25.000,00 50.000,00 100.000,00 150.000,00 200.000,00 250.000,00 500.000,00
Rechte lijn Tussen echtgenoten tussen wettelijke samenwonenden a b % EUR 3 4 5 7 10 14 18 24 30
375,00 875,00 2.125,00 5.625,00 10.625,00 17.625,00 26.625,00 86.625,00
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Successierechten • Belgisch Recht B. Vl. Reg. 18 november 1997 — p. 632
Voor de toepassing van hoofdstukken VI en VII wordt onder wettelijke samenwonenden verstaan de persoon die op de dag van het openvallen van de nalatenschap met de erflater samenwoonde en die met hem een verklaring van wettelijke samenleving afgelegd had overeenkomstig de
van EUR
Gedeelte van het netto-aandeel tot
0,01 – 12.500,01 – 25.000,01 – 75.000,01 – Boven de 175.000,00
bepalingen van boek III, titel Vbis van het Burgerlijk Wetboek, }1[voor zover de verklaring van wettelijke samenleving ontvangen werd meer dan zes maanden vóór het openvallen van de nalatenschap]1.
TABEL II Tussen broeders en zusters inbegr. EUR 12.500,00 25.000,00 75.000,00 175.000,00
a % 20 25 35 50 65
Tussen ooms of tantes en neven of nichten a b % EUR
b EUR
25 30 40 55 70
2.500,00 5.625,00 23.125,00 73.125,00
}1. – Lid 3 gewijzigd bij art. 1 Decr. W. Parl. 19 juni 2008, B.S., 25 juni 2008, inwerkingtreding: 25 juni 2008 (art. 2) }2. – Gewijzigd bij art. 1 Decr. W. R. 14 november 2001, B.S., 29 november 2001, inwerkingtreding: 29 november 2001; gewijzigd bij art. 1 Decr. W. R. 22 oktober 2003, B.S., 19 november 2003, inwerkingtreding: 19 november 2003. Het Arbitragehof heeft in een arrest van 22 juni 2005 (nr. 107/2005) art. 1 Decr. W. G. 22 oktober 2003 vernietigd in zoverre dat het, het heffingspercentage hoger dan 80 % vaststelt voor de schijf boven 175.000 EUR, dit is niet bestaanbaar met de art. 10, 11 en 172 G.W.
p. 598 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Waalse versie» Art. 55ter en historiek invoegen }1[Art. 55ter. Vrijgesteld van de successierechten en van
de rechten van overgang bij overlijden wordt: 1° de waarde van de bomen op stam in de bossen en wouden in de zin van artikel 2, leden 1 en 2, van het Boswetboek en waarvoor de successierechten en de rechten van overgang bij overlijden geacht worden gevestigd te zijn in het Waalse Gewest; 2° de waarde van aandelen en deelbewijzen van een bosgroepering in de zin van de wet van 6 mei 1999 ter bevordering van de oprichting van burgerlijke bosgroeperingsvennootschappen, daar ze voorkomt uit bomen op stam in de bossen en wouden, in de zin van artikel 2, leden 1 en 2, van het Boswetboek en waarvoor de successierechten en de rechten van overgang bij overlijden geacht worden gevestigd te zijn in het Waalse Gewest.]1
3.125,00 6.875,00 26.875,00 81.875,00
Tussen alle andere personen a % 30 35 60 80 90
b EUR
3.750,00 8.125,00 38.125,00 118.125,00 {2
den geschonken aan de overledene, legataris of schenker, voor de vereffening van de successierechten en de overgangsrechten bij overlijden verschuldigd door die erfgenaam, legataris of schenker, tegen de volgende voorwaarden: a) de schenking onder levenden van die goeden is vastgesteld bij een akte die teruggaat naar minder dan vijf jaar voor de datum van het overlijden; b) voor de datum van het overlijden werd de akte ingediend bij de registratie of is verplicht registreerbaar geworden; c) de geschonken goeden of hun waarde, indien ze zijn vervreemd, maken deel uit van de belastbare activa. De waarde waarmee geen rekening wordt gehouden in hoofte van de erfgenaam, legataris of schenker, is: – de waarde op grond waarvan de geschonken goeden onderworpen zijn aan het registratierecht vastgesteld op de schenkingen; – beperkt tot het nettoaandeel van die erfgenaam, legataris of schenker, die voorheen de goeden geschonken heeft, in die goeden of, indien ze vervreemd zijn, in hun prijs.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 16 Programmadecr. 18 december 2008, B.S., 30 december 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 17, lid 1)
p. 632 B. Vl. Reg. 18 november 1997 Bijlage 1 - 5 volledig vervangen
}1. – Ingevoegd bij art. 116 Decr. W. Parl. 15 juli 2008, B.S., 12 september 2008, inwerkingtreding: door de Waalse Regering te bepalen (art. 129)
Bijlage 1 }2
[Aanvraag van de vrijstelling van successierechten voor familiale ondernemingen en familiale vennootschappen]2
p. 602 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 W. Succ. «Waalse versie» Art. 67bis en historiek invoegen (...)
}1[Art. 67bis. Er wordt geen rekening gehouden met de
waarde van de goeden die voorheen onder levenden wer-
S 1. – Niet opgenomen }2. – Na wijziging, laatst vervangen bij art. 1 M.B. (Vl.) 22 september 2008, B.S., 14 oktober 2008, inwerkingtreding: 14 oktober 2008 (art. 2)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
139
Fiscaal Recht • Successierechten • Belgisch Recht p. 633 — B. Br. Hoofdst. Reg. 21 januari 1999
Bijlage 2
Bijlage 5
}2[Attest van tewerkstelling en kapitaal voor
familiale ondernemingen en familiale vennootschappen]2 (...) S 1. – Niet opgenomen }2. – Na wijziging, laatst vervangen bij art. 1 M.B. (Vl.) 22 september 2008, B.S., 14 oktober 2008, inwerkingtreding: 14 oktober 2008 (art. 2)
Bijlage 3 }2
[Jaarlijkse melding van gegevens voor het behoud van de vrijstelling van successierechten voor familiale ondernemingen en familiale vennootschappen]2
(...) S 1. – Niet opgenomen }2. – Na wijziging, laatst vervangen bij art. 1 M.B. (Vl.) 22 september 2008, B.S., 14 oktober 2008, inwerkingtreding: 14 oktober 2008 (art. 2)
Bijlage 4 }2
[Wijzigend attest van tewerkstelling en kapitaal voor familiale ondernemingen en familiale vennootschappen]2 (...) S 1. – Niet opgenomen }2. – Na wijziging, laatst vervangen bij art. 1 M.B. (Vl.) 22 september 2008, B.S., 14 oktober 2008, inwerkingtreding: 14 oktober 2008 (art. 2)
140
}2
[Melding na vijf jaar van gegevens voor het behoud van de vrijstelling van successierechten voor familiale ondernemingen en familiale vennootschappen]2
(...) S 1. – Niet opgenomen }2. – Laatst vervangen bij art. 1 M.B. (Vl.) 22 september 2008, B.S., 14 oktober 2008, inwerkingtreding: 14 oktober 2008 (art. 2)
p. 633 B. Br. Hoofdst. Reg. 21 januari 1999 Art. 2 volledig vervangen
Art. 2. }1[De Directeur van de Directie Inkohieringen, van de Dienst Belastingen en Ontvangsten, van het Bestuur Financiën en Begroting]1 is bevoegd om de in artikel 60bis bedoelde attesten af te geven. Hij kan deze bevoegdheid aan de ambtenaren van zijn bestuur opdragen. }2 [In geval de betrekking van Directeur van de Directie Inkohieringen niet wordt bekleed, worden deze bevoegdheden uitgeoefend door de eerste attaché of attaché die de grootste dienstanciënniteit heeft binnen deze Directie.]2 }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 6 B. Br. Hoofdst. Reg. 30 juni 2005, B.S., 7 september 2005, inwerkingtreding: 1 augustus 2005 (art. 9) }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 6 B. Br. Hoofdst. Reg. 14 februari 2008, B.S., 3 maart 2008, inwerkingtreding: 1 april 2008 (art. 8)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Fiscaal Recht • Diverse rechten en taksen K.B. 2 maart 1927 — p. 670
Diverse rechten en taksen
p. 670 K.B. 2 maart 1927 Art. 121 volledig vervangen
Art. 121. }1[§ 1. Voor de in artikel 120, 1° vermelde verrichtingen, wordt het tarief van de taks vastgesteld: 1° op 0,70 per duizend, indien de verrichting slaat op effecten van de Belgische openbare schuld in het algemeen, effecten van de openbare schuld van buitenlandse Staten of leningen uitgegeven door de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies of de gemeenten, zowel in het binnen- als in het buitenland; obligaties }2[...]2 van Belgische of buitenlandse vennootschappen en andere rechtspersonen of obligatiebewijzen; rechten van deelneming van beleggingsfondsen; effecten, andere dan rechten van deelneming van beleggingsfondsen, uitgegeven door in België gevestigde natuurlijke of rechtspersonen ter vertegenwoordiging of als tegenwaarde van aandelen, obligaties of welke effecten dan ook, die zijn uitgegeven door derde vennootschappen, collectiviteiten of autoriteiten of hoeveelheden van dergelijke aandelen, obligaties of effecten; aandelen uitgegeven door een beleggingsvennootschap;
2° op 1,70 per duizend, indien de verrichting slaat op enig ander effect. }3[...]3 Voor de in artikel 120, 3°, vermelde verrichtingen, wordt het tarief van de taks op }4[0,50 pct.]4 vastgesteld. }5 5 [...] § 2. }6[In afwijking van § 1, wordt het tarief van de taks vastgesteld op 0,50 pct. voor de in artikel 120, 1°, vermelde verrichtingen, indien ze slaan op kapitalisatieaandelen.]6]1 }1. – Vervangen bij art. 37 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, inwerkingtreding: 1 januari 1994 (art. 42) }2. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 12 K.B. 7 december 2007, B.S., 12 december 2007, err., B.S., 11 april 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14, lid 1) }3. – § 1, lid 2, na wijziging, opgeheven bij art. 345, 1°, Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, inwerkingtreding: 15 juli 2004 (art. 359 ) }4. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 130 Programmawet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 20 maart 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2006 (art. 148, lid 1), gewijzigd bij art. 148, lid 2, Programmawet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 20 maart 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 148, lid 2) }5. – § 1, lid 4, opgeheven bij art. 345, 1°, Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, inwerkingtreding: 15 juli 2004 (art. 359 ) }6. – § 2 vervangen bij art. 345, 2°, Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, inwerkingtreding: 15 juli 2004 (art. 359)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
141
Strafrecht en preventie van witwassen • Belgisch Recht p. 718 — Wet 8 juni 1867
STRAFRECHT EN PREVENTIE VAN WITWASSEN Belgisch Recht
p. 718 Wet 8 juni 1867 Art. 505 volledig vervangen
Art. 505. }1[Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot vijf jaar en met geldboete van zesentwintig frank tot honderdduizend frank of met een van die straffen alleen worden gestraft: 1° zij die weggenomen, verduisterde of door misdaad of wanbedrijf verkregen zaken of een gedeelte ervan helen; 2° }2[zij die zaken bedoeld in artikel 42, 3°, kopen, ruilen of om niet ontvangen, bezitten, bewaren of beheren, ofschoon zij op het ogenblik van de aanvang van deze handelingen, de oorsprong van die zaken kenden of moesten kennen;]2 3° zij die de zaken, bedoeld in artikel 42, 3°, }3[omzetten of overdragen]3 met de bedoeling de illegale herkomst ervan te verbergen of te verdoezelen of een persoon die betrokken is bij een misdrijf waaruit deze zaken voortkomen, te helpen ontkomen aan de rechtsgevolgen van zijn daden; 4° }4[zij die de aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing of eigendom van de in artikel 42, 3°, bedoelde zaken verhelen of verhullen, ofschoon zij op het ogenblik van de aanvang van deze handelingen de oorsprong van die zaken kenden of moesten kennen.]4 }5 [De in het eerste lid, 3° en 4°, genoemde misdrijven bestaan, indien de dader ervan ook dader, mededader van of medeplichtige is aan het misdrijf waaruit de zaken genoemd in artikel 42, 3°, voortkomen. De in het eerste lid, 1° en 2°, genoemde misdrijven bestaan, ook indien de dader ervan eveneens de dader, mededader van of medeplichtige is aan het misdrijf waaruit de zaken genoemd in artikel 42, 3°, voortkomen, wanneer dit misdrijf in het buitenland is gepleegd en in België niet kan worden vervolgd.]5 }6 [Behalve ten aanzien van de dader, de mededader en de medeplichtige van het misdrijf dat de zaken bedoeld in artikel 42, 3°, heeft opgeleverd, hebben op fiscaal vlak de misdrijven bedoeld in het eerste lid, 2° en 4°, uitsluitend betrekking op feiten gepleegd in het raam van ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procédés van internationale omvang worden aangewend.]6 }7 [De in de artikelen 2, 2bis en 2ter van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme beoogde instellingen en personen kunnen zich op het vorige lid beroepen voor zover zij zich, ten aanzien van de beoogde feiten, hebben geconformeerd aan de voorziene verplichting van artikel 14quinquies van de wet van 11 januari 1993 die de wijze van informatieverstrekking aan de Cel voor financiële informatieverwerking regelt.]7
142
De zaken bedoeld }8[in het eerste lid, 1°]8 van dit artikel maken het voorwerp uit van }8[het misdrijf dat gedekt is door deze bepaling]8, in de zin van artikel 42, 1°, en zij worden verbeurdverklaard, ook indien zij geen eigendom zijn van de veroordeelde, zonder dat }8[deze straf]8 nochtans de rechten van derden op de goederen die het voorwerp kunnen uitmaken van de verbeurdverklaring, schaadt. }9[De in het eerste lid, 3° en 4°, bedoelde zaken zijn het voorwerp van de door deze bepalingen bedoelde misdrijven in de zin van artikel 42, 1°, en worden verbeurd verklaard ten aanzien van alle daders, mededaders of medeplichtigen van die misdrijven, ook al heeft de veroordeelde die zaken niet in eigendom. Die straf mag evenwel geen schade berokkenen aan de rechten die derden op de voor verbeurdverklaring vatbare goederen kunnen doen gelden. Zo die zaken niet in het vermogen van de veroordeelde kunnen worden aangetroffen, gaat de rechter over tot een raming van de geldwaarde ervan en heeft de verbeurdverklaring betrekking op een daarmee overeenstemmend geldbedrag. In dat geval kan de rechter dat bedrag evenwel verminderen teneinde de veroordeelde geen onredelijk zware straf op te leggen.]9 }10[De in het eerste lid, 2°, bedoelde zaken zijn het voorwerp van het door deze bepaling bedoeld misdrijf in de zin van artikel 42, 1°, en worden verbeurd verklaard ten aanzien van alle daders, mededaders of medeplichtigen van die misdrijven, ook al heeft de veroordeelde die zaken niet in bezit. Daarbij mag die straf geen schade berokkenen aan de rechten die derden op de voor verbeurdverklaring vatbare goederen kunnen doen gelden. Zo die zaken niet in het vermogen van de veroordeelde kunnen worden aangetroffen, gaat de rechter over tot een raming van de geldwaarde ervan en heeft de verbeurdverklaring betrekking op een geldbedrag dat in verhouding staat tot de mate waarin de veroordeelde bij het misdrijf betrokken was.]10 Poging tot een van de misdrijven bedoeld in 2°, 3° en 4° van dit artikel wordt bestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie jaar en met geldboete van zesentwintig frank tot vijftigduizend frank of met een van die straffen alleen. De personen die krachtens deze bepalingen worden gestraft, kunnen bovendien veroordeeld worden tot ontzetting, overeenkomstig artikel 33.]1 }1. – Laatst vervangen bij art. 7 wet 7 april 1995, B.S., 10 mei 1995 }2. – Lid 1, 2°, vervangen bij art. 2, 1°, wet 10 mei 2007, B.S., 22 augustus 2007 }3. – Lid 1, 3°, gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 10 mei 2007, B.S., 22 augustus 2007 }4. – Lid 1, 4°, vervangen bij art. 2, 3°, wet 10 mei 2007, B.S., 22 augustus 2007 }5. – Lid 2 vervangen bij art. 2, 4°, wet 10 mei 2007, B.S., 22 augustus 2007 }6. – Lid 3 ingevoegd bij art. 2, 5°, wet 10 mei 2007, B.S., 22 augustus 2007 }7. – Lid 4 ingevoegd bij art. 2, 5°, wet 10 mei 2007, B.S., 22 augustus 2007 }8. – Lid 5 gewijzigd bij art. 2, 6°, wet 10 mei 2007, B.S., 22 augustus 2007
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Strafrecht en preventie van witwassen • Belgisch Recht Wet 11 januari 1993 — p. 726 }9. – Lid 6 ingevoegd bij art. 2, 7°, wet 10 mei 2007, B.S., 22 augustus 2007 }10. – Lid 7 ingevoegd bij art. 2, 7°, wet 10 mei 2007, B.S., 22 augustus 2007
p. 726 Wet 11 januari 1993 Art. 18 volledig vervangen
Art. 18. }1[De mededeling van de in de artikelen 12 tot 14ter bedoelde informatie wordt normaliter gedaan door
de persoon die binnen de in de artikelen 2 en 2bis, 5°, bedoelde ondernemingen overeenkomstig artikel 10 is aangesteld, of door de personen bedoeld in de artikelen 2bis, 1° tot 4° en 2ter.]1 Elke werknemer en elke vertegenwoordiger }2[van de }2[in de artikelen 2, 2bis }3[...]3]2 bedoelde ondernemingen of personen]2 deelt evenwel persoonlijk aan de cel informaties mee telkens wanneer de in het eerste lid bedoelde procedure niet kan worden gevolgd. }1. – Lid 1, na wijziging, vervangen bij art. 30, 1°, wet 12 januari 2004, B.S., 23 januari 2004 }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 20, 2°, wet 10 augustus 1998, B.S., 15 oktober 1998; gewijzigd bij art. 30, 2°, wet 12 januari 2004, B.S., 23 januari 2004 }3. – Lid 2 gewijzigd bij arrest nr. 10/2008 Grondwettelijk Hof 23 januari 2008, B.S., 11 februari 2008
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
143
Strafrecht en preventie van witwassen • Europees Recht p. 742-743 — Richtl. 2005/60/EG E.P. en de Raad 26 oktober 2005
Europees Recht
p. 742-743 Richtl. 2005/60/EG E.P. en de Raad 26 oktober 2005 Art. 3 volledig vervangen
Art. 3. In deze richtlijn wordt verstaan onder: 1. «kredietinstelling»: een kredietinstelling als omschreven in artikel 1, punt 1, eerste alinea, van Richtlijn 2000/ 12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, met inbegrip van in de Gemeenschap gevestigde bijkantoren, als omschreven in artikel 1, punt 3, van voornoemde richtlijn, van een kredietinstelling met hoofdkantoor binnen of buiten de Gemeenschap; 2. «financiële instelling»: a) }1[een onderneming die geen kredietinstelling is en die een of meer van de werkzaamheden verricht die zijn opgenomen onder de punten 2 tot en met 12 en 14 van bijlage I bij Richtlijn 2006/48/EG, met inbegrip van de werkzaamheden van wisselkantoren;]1 b) een verzekeringsonderneming waaraan overeenkomstig Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de levensverzekering vergunning is verleend, voorzover zij activiteiten verricht die onder genoemde richtlijn vallen; c) een beleggingsonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten; d) een instelling voor collectieve belegging die haar rechten van deelneming of aandelen aanbiedt; e) een verzekeringstussenpersoon als omschreven in artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling, met uitzondering van verzekeringstussenpersonen als bedoeld in artikel 2, lid 7, van die richtlijn, wanneer zij handelen met betrekking tot levensverzekeringen en andere aan beleggingen gerelateerde verzekeringen; f) in de Gemeenschap gevestigde bijkantoren van de onder a) tot en met e) bedoelde financiële instellingen met hoofdkantoor binnen of buiten de Gemeenschap; 3. «voorwerp»: goederen van elke soort, hetzij lichamelijk hetzij onlichamelijk, hetzij roerend hetzij onroerend, hetzij tastbaar hetzij ontastbaar, en rechtsbescheiden in gelijk welke vorm, ook elektronisch en digitaal, waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van deze goederen blijken; 4. «criminele activiteit»: iedere vorm van criminele betrokkenheid bij het plegen van een ernstig strafbaar feit; 5. «ernstige strafbare feiten»: betekent ten minste: a) strafbare feiten als omschreven in de artikelen 1 tot en met 4 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ; b) alle in artikel 3, lid 1, onder a), van het Verdrag van de Verenigde Naties van 1988 tegen sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen omschreven strafbare feiten;
144
c) de activiteiten van criminele organisaties als omschreven in artikel 1 van Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ van de Raad van 21 december 1998 inzake de strafbaarstelling van deelneming aan een criminele organisatie in de Lid-Staten van de Europese Unie; d) fraude, althans ernstige fraude, als omschreven in artikel 1, lid 1, en artikel 2 van de overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen; e) corruptie; f) alle feiten die strafbaar zijn gesteld met een maximale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan een jaar of, voor staten die in hun rechtsstelsel een minimumstraf voor strafbare feiten kennen, alle feiten die strafbaar zijn gesteld met een minimale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan zes maanden; 6. «uiteindelijke begunstigde»: de natuurlijke perso(o)n(en) die de uiteindelijke eigenaar is (zijn) van of het zeggenschap heeft (hebben) over de cliënt en/of de natuurlijke persoon voor wiens rekening een transactie of activiteit wordt verricht. De uiteindelijke begunstigde omvat ten minste: a) bij vennootschappen: i) de natuurlijke perso(o)n(en) die de uiteindelijke eigenaar is (zijn) van of zeggenschap heeft(hebben)over een juridische entiteit, via het rechtstreeks of onrechtstreeks houden van een toereikend percentage van de aandelen of stemrechten van deze juridische entiteit, met inbegrip van participatie in de vorm van toonderaandelen, waarbij het niet gaat om een op een gereglementeerde markt genoteerde vennootschap die is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten die in overeenstemming zijn met de Gemeenschapswetgeving, of aan gelijkwaardige internationale normen; een percentage van 25 % plus een aandeel geldt als toereikend om aan dit criterium te voldoen; ii) de natuurlijke perso(o)n(en) die op een andere wijze zeggenschap over het beheer van een juridische entiteit uitoefen(t)(en); b) in het geval van juridische entiteiten, zoals stichtingen, en van juridische constructies, zoals trusts, die gelden beheren of uitkeren: i) voorzover de toekomstige begunstigden reeds werden vastgelegd, de natuurlijke perso(o)n(en) die de begunstigde van 25 % of meer van het vermogen van een juridische constructie of rechtspersoon is (zijn); ii) voorzover de afzonderlijke personen die de begunstigden van de juridische entiteit of de juridische constructie zijn, nog niet werden vastgelegd, de groep van personen in wier belang de juridische entiteit of de juridische constructie hoofdzakelijk werd opgericht of werkzaam is; iii) de natuurlijke perso(o)n(en) die zeggenschap over 25 % of meer van het vermogen van een juridische constructie of juridische entiteit uitoefen(t)(en); 7. «aanbieder van trust- en bedrijfsdiensten»: een natuurlijke of rechtspersoon die als beroepsactiviteit enigerlei van de volgende diensten aan derden verstrekt: a) oprichten van vennootschappen of andere rechtspersonen;
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
Strafrecht en preventie van witwassen • Europees Recht Richtl. 2005/60/EG E.P. en de Raad 26 oktober 2005 — p. 749
b) optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als directeur of secretaris van een vennootschap, deelgenoot in een deelgenootschap («partnership») of in een soortgelijke hoedanigheid in andere rechtspersonen; c) verschaffen van een statutaire zetel, bedrijfsadres, administratief of correspondentieadres en andere daarmee samenhangende diensten voor een vennootschap, een deelgenootschap of enigerlei andere rechtspersoon of juridische constructie; d) optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als trustee van een express trust of van een soortgelijke juridische constructie; e) optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als gevolmachtigde aandeelhouder voor een andere persoon waarbij het niet gaat om een op een gereglementeerde markt genoteerde vennootschap die is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten die in overeenstemming zijn met de Gemeenschapswetgeving, of aan gelijkwaardige internationale normen; 8. «politiek prominente personen»: natuurlijke personen die een prominente publieke functie bekleden of hebben bekleed en directe familieleden of naaste geassocieerden van deze personen; 9. «zakelijke relatie»: een zakelijke, professionele of commerciële relatie die verband houdt met de professionele activiteiten van de instellingen en personen die onder deze richtlijn vallen en waarvan op het tijdstip dat het contact wordt gelegd wordt aangenomen dat zij enige tijd zal duren; 10. «Shell bank»: een kredietinstelling, of een instelling die zich met soortgelijke activiteiten bezig houdt, opgericht in een rechtsgebied waar zij geen fysieke aanwezigheid, d.w.z. een bestuur en beheer van betekenis heeft, en die niet verbonden is met een onder toezicht staande financiële groep. }1. – Lid 2, a), vervangen bij art. 91, 1, Richtl. 2007/64/EG E.P. en de Raad 13 november 2007, PB. L 319, 5 december 2007, inwerkingtreding: 25 december 2007 (art. 95)
p. 746 Richtl. 2005/60/EG E.P. en de Raad 26 oktober 2005 Art. 15 volledig vervangen
voerd en die aan de vereisten van de artikelen 16 en 18 voldoen, te erkennen en te aanvaarden, overeenkomstig het bepaalde in artikel 14, ook al zijn de documenten of gegevens voor het vervullen van deze vereisten verschillend van die welke vereist zijn in de Lid-Staat waarnaar de cliënt wordt doorverwezen.]1 2. }2 [Wanneer een Lid-Staat toestaat dat op zijn op eigen grondgebied gevestigde wisselkantoren, bedoeld in artikel 3, punt 2, onder a), en betalingsinstellingen als omschreven in artikel 4, punt 4, van Richtlijn 2007/64/EG markt die hoofdzakelijk de betalingsdiensten verlenen als bedoeld in punt 6 van de bijlage bij die richtlijn, een beroep wordt gedaan als derden, staat die Lid-Staat deze wisselkantoren en geldovermakingskantoren in elk geval toe de uitkomst van de in artikel 8, lid 1, onder a) tot en met c), vastgelegde klantenonderzoeksprocedures die door dezelfde categorie instellingen van een andere Lid-Staat overeenkomstig deze richtlijn zijn uitgevoerd en die aan de vereisten van de artikelen 16 en 18 van deze richtlijn voldoen, te erkennen en te aanvaarden, overeenkomstig het bepaalde in artikel 14 van deze richtlijn, ook al zijn de documenten of gegevens voor het vervullen van deze vereisten verschillend van die welke vereist zijn in de Lid-Staat waarnaar de cliënt wordt doorverwezen.]2 3. Wanneer een Lid-Staat toestaat dat op zijn op eigen grondgebied gevestigde personen, bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 3), onder a) tot en met c), een beroep wordt gedaan als derden, staat die Lid-Staat deze personen in elk geval toe de uitkomst van de in artikel 8, lid 1, onder a) tot en met c), vastgelegde klantenonderzoeksprocedures die door een persoon als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 3, onder a) tot en met c), van een andere Lid-Staat overeenkomstig deze richtlijn zijn uitgevoerd en die aan de vereisten van de artikelen 16 en 18 voldoen, te erkennen en te aanvaarden, overeenkomstig het bepaalde in artikel 14, ook al zijn de documenten of gegevens voor het vervullen van deze vereisten verschillend van die welke vereist zijn in de Lid-Staat waarnaar de cliënt wordt doorverwezen. }1. – Lid 1 vervangen bij art. 91, 2, Richtl. 2007/64/EG E.P. en de Raad 13 november 2007, PB. L 319, 5 december 2007, inwerkingtreding: 25 december 2007 (art. 95) }2. – Lid 2 vervangen bij art. 91, 2, Richtl. 2007/64/EG E.P. en de Raad 13 november 2007, PB. L 319, 5 december 2007, inwerkingtreding: 25 december 2007 (art. 95)
p. 749
Art. 15. 1. }1[Wanneer een Lid-Staat toestaat dat op zijn op eigen grondgebied gevestigde krediet- en financiële instellingen, bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 1 of punt 2, een beroep wordt gedaan als derden, staat die Lid-Staat deze instellingen en personen in elk geval toe de uitkomst van de in artikel 8, lid 1, onder a) tot en met c), vastgelegde klantenonderzoeksprocedures die door een in artikel 2, lid 1, punt 1 of punt 2, bedoelde instelling (met uitzondering van wisselkantoren en instellingen omschreven in artikel 4, punt 4, van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt die hoofdzakelijk de betalingsdiensten verlenen als bedoeld in punt 6 van de bijlage bij die richtlijn, met inbegrip van de natuurlijke en rechtspersonen waarvoor een ontheffing overeenkomstig artikel 26 van die richtlijn is verleend), overeenkomstig deze richtlijn in een andere Lid-Staat zijn uitge-
Richtl. 2005/60/EG E.P. en de Raad 26 oktober 2005 Art. 36 volledig vervangen
Art. 36. 1. De Lid-Staten bepalen dat wisselkantoren en aanbieders van trust- en bedrijfsdiensten over een vergunning moeten beschikken of in een register ingeschreven moeten zijn en dat casino's over een vergunning moeten beschikken om hun bedrijfsactiviteiten op wettige wijze te kunnen uitoefenen. }1[...]1 2. De Lid-Staten vereisen van de bevoegde autoriteiten dat deze weigeren de in lid 1 bedoelde entiteiten vergunning te verlenen of in een register in te schrijven indien zij er niet van overtuigd zijn dat de personen die het bedrijf van deze entiteiten feitelijk leiden of zullen leiden, dan wel
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)
145
Strafrecht en preventie van witwassen • Europees Recht p. 749 — Richtl. 2005/60/EG E.P. en de Raad 26 oktober 2005
de uiteindelijke begunstigden van deze entiteiten, betrouwbare en deskundige («fit and proper») personen zijn.
146
}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 91, 3, Richtl. 2007/64/EG E.P. en de Raad 13 november 2007, PB. L 319, 5 december 2007, inwerkingtreding: 25 december 2007 (art. 95)
Larcier Fundamentele Wetboeken – CEP (Aanvulling 1 februari 2009)