Europees recht
Europees recht Europa Instituut Leiden
1 Algemeen De in Lissabon gehouden Europese Raad van 26 en 27 juni heeft weinig concrete resultaten opgeleverd. Een besluit over het pakket 'Delors II', dat het financiële prijskaartje van 'Maastricht' moet worden, is doorgeschoven, wat niet verwonderlijk is gezien het Deense 'nej' dat kort daarvoor was uitgesproken. Een ander belangrijk onderwerp op deze top was de discussie over de uitbreiding van de EG. Nieuwkomers zullen moeten toetreden op basis van het Verdrag zoals dat eruit zal zien na de ratificatie van 'Maastricht'. Zij dienen niet enkel het acquis commu2020 KATERN 44
nautaire te accepteren, maar ook de zogenaamde finalité politique, het vormen van een Europese Politieke Unie en een Economische en Monetaire Unie. (Zie ook het rapport van de Commissie over de criteria en voorwaarden voor toetreding van nieuwe leden tot de Gemeenschap, onder andere in Europe Documents nr. 1790 van 3 juli 1992). De discussie richt zich ook al op de toekomstige mogelijkheid dat de EG meer dan 20 leden zal moeten herbergen. Een dergelijk groot aantal Lid-Staten zal een aantal belangrijke institutionele veranderingen vereisen. De Benelux-landen hebben een memorandum uitgebracht over deze verdiepings- en verbredingsproblematiek. Zij willen niet dat de belangen van kleine landen in het gedrang komen door de uitbreidingsaanpassingen. Zo moeten bijvoorbeeld ook de kleine landen een voorzitter van de Commissie kunnen blijven leveren, en mag naar hun mening niet de eis gesteld worden dat in de 'trojka' altijd een grote Lid-Staat is vertegenwoordigd. (Zie ook Europa van Morgen nr. 19 van 24 juni 1992, p. 329.) Voorlopig zullen institutionele aanpassingen, gezien de perikelen rond de ratificatie van 'Maastricht', echter nog wel op zich laten wachten. Overigens heeft nu ook Zwitserland een officieel toetredingsverzoek bij de Gemeenschap ingediend. Een ander belangrijk onderwerp dat op de agenda van de Raad stond was de toestand in Joegoslavië. Servië en Montenegro werden als belangrijke verantwoordelijken aangewezen voor de huidige situatie, en werden niet erkend als opvolgers van de republiek Joegoslavië. Ook werd de staat Macedonië niet erkend. Er is, met name van Griekse zijde, groot bezwaar tegen de naam van deze republiek. Er is een beginselakkoord tot stand gekomen over de hervorming van het Europese landbouwbeleid. De prijzen van landbouwprodukten worden sterk verlaagd, om een betere afstemming op de markt te bewerkstelligen. De inkomensachteruitgang voor de boeren die uit dit plan resulteert, zal opgevangen worden door inkomenstoeslagen. Daaraan is de voorwaarde verbonden dat de boeren een deel van hun grond braak moeten laten liggen. Er wordt gehoopt dat door dit nieuwe landbouwbeleid ook de GATT-besprekingen in de Uruguay-ronde een nieuwe, positieve impuls krijgen. Het EER akkoord, dat in eerste instantie werd afgewezen door het Hof van Justitie, in zijn Advies 1/91, (zie katern Ars Aequi nr. 43, van juni
Europees recht 1992), is na heronderhandeling opnieuw aan het Hof voorgelegd. Ditmaal is het Akkoord wel goedgekeurd (zie verder in dit katern onder Advies 1/92). De oorspronkelijke beoogde inwerkingtreding op 1 januari 1993 zal door de opgelopen vertraging waarschijnlijk niet gehaald worden. Het EER Akkoord beoogt de totstandbrenging van een Europese Economische Ruimte, door de landen van de EVA en de EG. In deze ruimte zullen het vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal, en gelijke mededingingsvoorwaarden, op basis van het acquis communautair, moeten gelden. Hoewel dit Akkoord in eerste instantie was bedoeld om te voorkomen dat de landen van de EVA aansluiting zouden zoeken bij de EG, is dit niet gelukt. Van de 7 EVA landen hebben er al 4 zich aangemeld voor het lidmaatschap. Toch zou het mogelijk kunnen zijn dat de EER langer van betekenis zal blijven dan op grond van deze feiten verwacht mag worden. Er zitten, na de EVA landen, nog veel Europese landen in de wachtkamer voor lidmaatschap. De EER zou een nuttige overgangsfunctie voor deze landen kunnen vervullen. Voor een overzicht, evaluatie en een discussie over de afspraken van Maastricht willen we graag verwijzen naar de Kamerstukken uit het vergaderjaar 1991-1992, nr. 22 647 nrs 1, 2,4 en 8. 2 (Ontwerp-) Wetgeving en Beleid Milieurecht De Verordening 880/92 inzake een communautaire milieukeur (Pb. 1992 L 99/1) is aangenomen. Onder bepaalde voorwaarden kan een produkt nu in aanmerking komen voor zo'n keur. Specifieke voorschriften voor de toekenning van de keur voor allerlei produktsectoren moeten nog nader ingevuld worden. Sociaal recht De Commissie gaat vrolijk door met zijn werkprogramma ter uitvoering van het Gemeenschaps Handvest van de sociale grondrechten van werknemers. Het Handvest werd in december 1989 door elf van de twaalf Lid-Staten aanvaard en de Commissie heeft een werkprogramma opgesteld ter uitvoering hiervan (COM (89) 568 final). Tijdens de top in Lissabon hebben de regeringsleiders geen overeenstemming kunnen bereiken over de sociale richtlijnen die op de agenda stonden. De Raad is er nog steeds niet in ge-
slaagd tot een gemeenschappelijk standpunt over het voorstel voor een richtlijn over de reorganisatie van de arbeidstijd te komen (zie PB 1990 C 254/4; PB 1991 C 124/8). Ofschoon 'algemene overeenstemming' was bereikt (zie Agence Europe nr. 5758 26, June 1992, p. 7) zullen we voor een gemeenschappelijk standpunt moeten wachten op de top van Edinburgh, in december. Hetzelfde geldt voor het voorstel voor een richtlijn ter bescherming van de zwangere vrouw op het werk (zie PB 1990 C 281/3; PB 1991 C 25/9). Gezien de mening van de Britse regering over de sociale dimensie van de EG, en het feit dat er maar een vergadering van de sociale raad tijdens het Britse voorzitterschap is gepland, lijkt het niet erg waarschijnlijk dat deze problemen dit jaar zullen worden opgelost. Beschikkingspraktijk van de Commissie Kartelrecht Een boete van 75 miljoen ECU viel in de beschikking Tetra Pak II {Pb. 1992 L 72/1) voor overtreding van artikel 86. Een andere overtreding, ditmaal van artikel 85, heeft de koppen van de nationale pers gehaald, namelijk het Nederlands Bouwnijverheidskartel (zie Pb. 1992 L 92/1). Als verzachtende omstandigheid is hier in aanmerking genomen het feit dat de Nederlandse overheid de zaak aangemoedigd had. Kartels in de bankensfeer waren wederom aanleiding voor een beschikking op grond van artikel 85 (Eurocheque, Overeenkomst van Helsinki, Pb. 1992 L 95/50), waarbij boetes werden uitgedeeld aan de leden van de Groupement des Cartes Bancaires, die hun best hadden gedaan om de Eurocheque van de Franse markt weg te houden. De weigering van Aer Lingus om mee te werken aan 'inter-lining' met British Midland op bepaalde vliegroutes werd aangemerkt als een inbreuk op artikel 85 en 86 (Pb. 1992 L 96/34). Aer Lingus wordt nu voor tenminste twee jaar gedwongen British Midland via de inter-lining een kans te geven zich op de markt te werken. Milieurecht Voor het eerst sinds het ontstaan van deze bepaling, is artikel 100A(4) EEG formeel toegepast (Agence Europe, 12 juni 1992, nr. 5748, p. 13). De Commissie heeft Duitsland toegestaan om het produkt PCP volledig uit te bannen, terwijl de op PCP's toepasselijke Richtlijn 91/173, nog vier uitzonderingen op het totale verbod toeliet. In de eerste berichten over deze toepassing van KATERN 44 2021
Europees recht artikel 100A(4) EEG, wordt melding gemaakt van de volgende overwegingen die bij de Commissie een rol zouden hebben gespeeld: — de Duitse maatregel bestond al sinds 1989, dat wil zeggen, al vóór de Richtlijn werd aan genomen; — de Duitse maatregel is non-discriminatoir; — Duitsland heeft tegengestemd bij de aanname van de Richtlijn. Het is niet duidelijk of de Commissie hiermee bedoelt aan te geven dat genoemde eisen steeds bij de toepassing van artikel 100A(4) gesteld moeten worden, of dat het in casu enkel 'meegenomen' was dat aan deze eisen voldaan was. 3 Rechtspraak Institutioneel recht Zaak C-190/190, Commissie/Nederland, (zgn. Seveso Zaak), 20 mei 1992 Het werd altijd voor vaste regel aangenomen, dat administratieve praktijken, zoals de verlening van vergunningen, geen voldoende uitvoering van richtlijnbepalingen konden zijn, omdat nog ruimte voor discretie zou bestaan. In deze concrete zaak heeft het Hof echter geoordeeld dat een complex van vergunningenstelsels in voldoende mate voorziet in de uitvoering van de betreffende richtlijn. Het Hof is dus kennelijk bereid in concrete gevallen een onderzoek in te stellen naar de doeltreffendheid van het stelsel van vergunningen. Interne Markt Zaak C-195/90, Strassenbenutzungsgebühr, 19 mei 1992 De belasting die Duitsland in wilde stellen op wegvervoer, is door het Hof in strijd met artikel 76 van het EEG-Verdrag verklaard. Eerder al werd Duitsland in een kort geding gelast deze maatregel op te schorten. Het Hof stelde nu, in de bodemprocedure, dat de bepalingen aangaande het vervoer in het verdrag, in beginsel er niet aan in de weg staan dat een Lid-Staat maatregelen neemt, die binnenlandse vervoerders net zo hard treffen als buitenlandse vervoerders. In het geval van de Duitse regeling echter, werden binnenlandse vervoerders voor de hogere kosten van de Benutzungsgebühr gecompenseerd door een corresponderende belastingverlaging. De regeling kwam daardoor neer op een eenzijdige lastenverzwaring voor buitenlandse vervoerders. 2022 KATERN 44
Zaken C-357/89 en C-3/90, Raulin en Bernini, 26 februari 1992 en Zaak C-295/90, Parlement v. Raad, 7 juli 1992 Kinderen van werknemers in de zin van het EGVerdrag, hebben een eigen aanspraak op studiefinanciering via artikel 7 lid 2 Vb. 1612/68, voor zover de nationale regeling deze aanspraak rechtstreeks aan het kind toekent, en de financiering ook voor de ouder een sociaal voordeel vormt. Verder heeft het Hof vastgesteld dat de Nederlandse rechter zal moeten onderzoeken welke delen van de Nederlandse Studiefinanciering bestemd zijn voor levensonderhoud en welk deel dient ter compensatie van de kosten van de toegang tot het onderwijs. Studenten uit andere Lid-Staten mogen immers, ingevolge de zaak 293/83, Gravier, 13 februari 1985, op grond van de artikelen 7 en 128 EEG, in geen geval gediscrimineerd worden voor wat betreft de toegang tot het beroepsonderwijs. Indien Nederlandse studenten via de studiefinanciering een vergoeding krijgen voor deze toegangskosten, hebben ook studenten uit andere Lid-Staten hierop aanspraak. De argumenten van de Nederlandse regering, gebaseerd op de eigenheid en complexiteit van de Wet Studiefinanciering werden zonder meer van tafel geveegd. Ten slotte is de toekenning van een algemeen verblijfsrecht aan studenten uit de EG Lid-Staten, in de zaak Raulin, gebaseerd op artikel 7 en 128 EEG, interessant. De Richtlijn 90/366, betreffende het verblijfsrecht van studenten, die op 1 juli van kracht werd, is in de zeer recente zaak C295/90, Europees Parlement tegen de Raad, op 7 juli 1992, vernietigd. De richtlijn was gebaseerd op artikel 235 EEG, terwijl volgens het Parlement en ook volgens het Hof, (zie mede het arrest Raulin), artikel 7 lid 2 EEG-Verdrag al een voldoende rechtsbasis vormde. In geval van artikel 7 lid 2 dient een samenwerkingsprocedure gevolgd te worden, terwijl bij artikel 235 slechts het advies van het Parlement gevraagd hoeft te worden. Opmerkelijk is voorts dat het Hof verklaart dat de gevolgen van de richtlijn in stand blijven, totdat een nieuwe richtlijn, gegrond op een juiste rechtsbasis, zal zijn aangenomen. Het is voor het eerst dat het Hof een dergelijke maatregel neemt met betrekking tot een richtlijn. Artikel 174, dat het Hof de mogelijkheid geeft een dergelijk besluit te nemen, spreekt alleen over verordeningen. Zaak C-104/91, Strafzaak tegen Aguirre Newman SA, 7 mei 1992 Deze zaak is een bevestiging van wat al in de
Europees recht Zaak C-340/89, Vlassopoulou, (zie Ars Aequi Katern 41, december 1991, p. 1814) werd vastgesteld. Toch is deze zaak interessant wegens het strafrechtelijke aspect dat eraan zit. Hoewel het dictum niet volledig eenduidig is, is het mogelijk hierin te lezen dat het Hof hier vaststelt dat bij het bepalen van de strafmaat, in geval van illegale beroepsuitoefening, rekening gehouden moet worden met het gedeelte van de beroepskwalificaties dat wel vervuld is. Kartelrecht Zaken T-68, 77 en 78/89, Vlakglas, arrest van 10 maart 1982 Van de aan dit beroep ten grondslag liggende beschikking heeft het Gerecht niet veel overgelaten. Het grootste bezwaar betrof het feit dat de Commissie geen toereikende marktanalyse zou hebben gemaakt. De Commissie was van oordeel dat het bewijs zo duidelijk was, dat een uitgebreide analyse niet meer nodig zou zijn. Ook het bewijs van bepaalde onderling afgestemde gedragingen was ontoereikend, evenals het bewijs dat er sprake zou zijn geweest van een collectieve machtspositie. Naast het vernietigen van het grootste deel van de beschikking, schold het Gerecht één boete geheel kwijt en verlaagde het de andere twee. Externe Betrekkingen Advies 1/92, EER, 10 april 1992 In dit advies werd het Hof gevraagd zijn mening te geven over het gedeelte van het EERAkkoord dat was heronderhandeld naar aanleiding van het Advies 1/91. Om een gelijke uitleg van het recht in de EER te waarborgen, moest een nieuwe procedure ontworpen worden, nu het idee van een EER-Hof was verworpen. De nieuwe procedure ziet er als volgt uit. Er komt een speciaal EVA-Hof, voor de landen van de EVA. Om voor de homogene uitleg van het recht te waken, komt er een speciaal EER Gezamenlijk Comité. Dit Comité onderzoekt voortdurend de ontwikkelingen in de jurisprudentie van de twee (EVA en EG) Hoven, en zal bij uiteenlopende rechtspraak actie ondernemen om een gelijke interpretatie tot stand te brengen. Als dit niet lukt kan eventueel als hoogste instantie het Hof van Justitie van de EG een uitspraak doen over de interpretatie van de relevante regels. Een andere mogelijkheid is het nemen van vrijwaringsmaatregelen of het opschorten van de betreffende rechtsregels voor het gehele EER gebied. (In de praktijk zal dit neerkomen op het EVA gebied, omdat de EG immers
twee keer aan een besluit gebonden wordt, een keer via het EG besluit, en daarna nogmaals wanneer die EG wetgeving via een EER besluit gaat gelden voor het hele EER gebied). Het Hof van Justitie van de EG hoeft in deze nieuwe procedure geen rekening meer te houden met rechtspraak van andere Hoven, en zijn functie als hoogste en onafhankelijke instantie voor de uitleg van het EG-recht komt niet in gevaar. Het Hof keurde de herziening dan ook goed, overigens onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de besluiten van het EER Gezamenlijk Comité onder geen beding afbreuk mogen doen aan de rechtspraak van het EG Hof van Justitie. Sociaal recht Zaak C-360/90, Bötel, 4 juni 1992 Het Hof van Justitie heeft een belangrijke rol gespeeld in het verhaal van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de Lid-Staten van de EG. Dit arrest voegt er een nieuw hoofdstuk aan toe. Mw. Bötel werkt deeltijd voor een onderneming in Duitsland en is lid van de ondernemingsraad. Voor de leden van deze raad waren stages georganiseerd om hen bepaalde kennis te laten verschaffen, maar deze stages waren georganiseerd gedurende de werktijd. De stagevergoeding verschilde voor de deeltijdwerknemers en de voltijdwerknemers, omdat deeltijdwerknemers slechts een vergoeding kregen voor zover de stage binnen hun werkuren viel. Het hof stelde vast dat hier sprake was van een schending van artikel 119 EEG, omdat een deeltijdwerkne-mer voor hetzelfde aantal stage-uren, minder vergoed kreeg dan een voltijdwerknemer. De nationale Duitse rechter had al vastgesteld dat er in de onderneming een groter percentage vrouwen was dat deeltijd werkte dan mannen. Volgens het Hof was er derhalve sprake van indirecte discriminatie. (Zie onder andere Zaak C-184/89, Nimz, 7 februari 1991, Ars Aequi Katern nr. 39, juni 1991, p. 1712). Zaak C-29/91 Dr. Sophie Redmond Stichting v. Hendrikus Bartol en anderen, 19 mei 1992 Richtlijn 77/187 (inzake de onderlinge aanpassing van de wetgeving der Lid-Staten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan — PB 1977 L 61/26) is van toepassing op de overgang van ondernemingen binnen de Gemeenschap. Het doel van deze richtlijn is ervoor te zorgen dat fusies en dergelijke, niet gebruikt worden om nationale reKATERN44 2023
Strafrecht gels ter bescherming van werknemers (bijvoorbeeld ontslag-regelgeving), te ontduiken. De Dr. Sophie Redmond Stichting werd door de gemeente Groningen betaald om voor verslaafden te zorgen. Een subsidie van deze gemeente was de enige bron van inkomsten voor de stichting. De gemeente besloot echter in plaats van Redmond een andere stichting, Sigma, te gaan subsidiëren. Redmond kwam zo zonder inkomsten te zitten. Een aantal werknemers van Redmond kreeg geen aanstelling bij Sigma. Zij vroegen de rechter of deze situatie niet binnen de werkingssfeer van Richtlijn 77/187 valt. Het Hof oordeelde dat dit inderdaad het geval was. Er is sprake van een overgang van ondernemingen, ook wanneer een overheid besluit een subsidie te beëindigen, waardoor een bepaalde stichting niet meer kan functioneren, en vervolgens deze subsidie aan een andere stichting overdraagt. Verder besloot het Hof dat ook onderzocht moet worden, of door de tweede stichting of onderneming (min of meer) dezelfde functie als de eerste vervuld wordt.
2024 KATERN 44