Overheidssteun aan de sportsector en respect van het Europees recht
Bruxelles, le Gauthier ERVYN Avocat Vanden Eynde Legal Avenue de la Toison d'Or, 77 1060 Bruxelles Tél : + 32 / (0)2.290.04.00 Fax : +32 / (0)2.290.04.10 contact :
[email protected] Web site : www.vdelegal.be
1
A. Inleiding: de Europese context: Het verbod op overheidssteun is een van de essentiële beginselen waarop de Europese Unie is gebaseerd. Teneinde de vrije mededinging ten volle te laten spelen verbiedt Europa iedere financiële tussenkomst met overheidsgeld die van aard is een economische spe ler in de eengemaakte markt te bevoordelen, uiteraard mits een aantal uitzonderingen. Volgens het Europees recht betekent overheidssteun elke maatregel die een selectief voordeel aan bepaalde ondernemingen of bepaalde producties toekent, die rechtstreeks of onrechtstreeks gespijsd wordt met gelden afkomstig van de overheid, die de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen en die, tenslotte, van aard is het economische verkeer tussen de lidstaten te beïnvloeden. Dit betekent niet dat iedere financiële tussenkomst van overheidswege ten gunste van een onderneming uitgesloten is. De steun is wettelijk indien de overheid tussenkomt in dezelfde omstandigheden en op dezelfde wijze als waarin een privé investeerder zou tussenkomen in een markteconomie. B. De erkenning van het specifiek karakter van de sport door Europa: De Europese autoriteiten hebben geen specifieke bevoegdheid inzake sport. Gelet op het hoofdzakelijk economisch, monetair en politiek karakter van de Unie, vormt de sport geen materie waarvoor haar instellingen bevoegd zijn. Niettemin hebben zowel het Hof van Justitie, sinds 19741, en de Commissie er herhaaldelijk op gewezen dat de sportsector, in de mate deze een economische activiteit genereert, onderworpen is aan de Verdragsregels en dit zoals de andere economische sectoren2.
1
Zaken: 36/74 Walraeve tegen UCI, Rec. 1974, p. 1405 vervolgd door zaken; 13/76 Donà tegen Mantero, Rec. 1976, p. 1333 ; 222/86 Heylens tegen Unctef, Rec. 1987, p. 4097 2 Rapport van Helsinki over de Sport, RAPPORT VAN DE COMMISSIE AAN DE EUROPESE RAAD, Brussel, de 10.12.1999, COM(1999) 644 einde ; zie ook Karel Van Miert, Europees Commissaris voor de Mededinging, Europees Forum voor de Sport 27/11/97, Luxemburg : « L'exercice des sports relève du droit communautaire et en particulier des règles de concurrence du traité dans la mesure où il constitue une activité économique au sens de l'article 2 du traité CE. La Cour de Justice l'a d'ailleurs précisé à plusieurs reprises depuis 1974. Il est évident que le sport contient aussi des aspects d'une importance notable étrangers à l'activité économique - son rôle social, intégrateur et culturel. Également étrangers à l'activité économique sont les règles des organisations sportives basées sur des raisons intéressant uniquement le sport en tant que tel. » « Mais, il est clair que les aspects économiques du sport dotés d'une logique commerciale et non pas d'une logique purement sportive, sociale ou culturelle qui dépassent les frontières nationales ne peuvent pas échapper au champ d'application du droit communautaire. En résumé, seules les aspects économiques du sport sont soumis aux règles de concurrence du traité et l'application de ces règles tient compte d'une part des spécificités de chaque sport et d'autre part des principes de proportionnalité et de subsidiarité. »
2
In Oktober 2001 stelde de Europese Commissie het als volgt 3 : «Pourquoi appliquer les règles de la concurrence au sport? La réponse est assez simple: le sport a une place économique et une dimension internationale qui ne cessent de prendre de l'ampleur. De nombreux exemples attestent de la dimension économique et internationale du sport. Les droits de télévision représentent, aujourd'hui, des somme très importantes: 715 millions $ pour les Jeux Olympiques de 2000, 890 millions $ pour la Coupe du Monde 2002 ou encore 680 millions F pour l'actuel Championnat de France de football. De nombreux clubs de football sont de véritables entreprises de dimension internationale, parfois cotées en Bourse; par exemple, Manchester United - qui est coté en Bourse - a réalisé un chiffre d’affaires de 209 millions d’euros pour la saison 2000- 2001 et un bénéfice brut de 35 millions. Bref, l'interconnexion du sport et du business international est un fait. Et compte tenu de ce fait, les règles de la concurrence doivent s'appliquer au sport.» De verklaring van de Heer Monti op 26 februari 2001 n.a.v. de Conferentie over «Governance in sport », gehouden te Brussel, is nog duidelijker : “Any discussions, initiatives or ideas on governance in sport must be built on this basic premise: sport is subject to the rule of law. This is the starting point of the Commission and it is or it must be - the same for all sporting authorities. There is no doubt that sport, in its economic aspect, is subject to Community law. The Treaty does not expressly exclude this activity and the Court of Justice has ruled on several occasions that sport is subject to Community law insofar as it constitutes an economic activity, but recognising at the same time certain special characteristics of the sector.”. Het belang van de sport als economische sector op zich en dus als domein onderworpen aan de regels van het Europees Recht, met name inzake mededinging in het algemeen en inzake overheidssteun in het bijzonder, is pas echt aan het licht gekomen in de loop van de jaren ’90 onder invloed van arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, zoals het BOSMAN-arrest4. Dit arrest heeft de sportwereld aan het wankelen gebracht en deze heeft sindsdien zonder ophouden de Europese autoriteiten trachten te overtuigen van het specifieke karakter van de sportsector.
Sommige lobby’s gingen zelfs zo ver om te beweren dat de sportsector zonder meer moet worden uitgesloten uit het toepassingsveld van de mededingingsregels. Deze pogingen waren evenwel vruchteloos zoals blijkt uit het kaderdocument voor de besprekingen van de werkgroep over het specifieke karakter van de sport’, opgesteld ter voorbereiding van het NEGENDE EUROPESE SPORTFORUM :
3
Europese Commissie, DG Mededinging, SPORT ET POLITIQUE EUROPEENNE DE LA CONCURRENCE: "REGLES DU JEU" ET EXEMPLES RECENTS D.APPLICATION, Brussel, 18 oktober 2001 : 4 H.v.J., 15 december 1995, Koninklijke Belgische Voetbalbond e.a. tegen Jean-Marc Bosman, Zaak C-415/93, Recueil de jurisprudence 1995 pe I-04921
3
”Er zij op gewezen dat geen enkele nationale wetgeving in de Europese Unie een algemene uitzondering voor de sport bevat. Hoewel in enkele lidstaten inderdaad wetten met speciale bepalingen bestaan, waaronder speciale uitzonderingsmogelijkheden, wordt dit soort voordelen in de regel pas na een beoordeling van geval tot geval toegekend. De invoering van een algemene uitzondering op het niveau van de Gemeenschap lijkt op dit moment dan ook niet voor de hand te liggen”. In het BOSMAN-arrest van 1995 heeft het Hof van Justitie voor het eerst expliciet het specifiek karakter van de sport erkend, zoals dit blijkt uit de doelstellingen van opleiding van jonge spelers, van behoud van een evenwicht tussen de clubs en van bezorgdheid om het onzeker karakter van sportresultaten te vrijwaren. De Europese Commmisaris bevoegd inzake de mededinging herhaalde op het Europees Sportforum te Luxemburg op 27 november 1997 dat : «Le besoin de garantir l'incertitude des résultats des compétitions et l'interdépendance entre clubs concurrents sont donc des aspects tout à fait particuliers au sport qui justifient des restrictions de concurrence mais qui n'excluent pas l'existence d'une concurrence entre clubs. Cette concurrence est toutefois singulière et même paradoxale puisque chaque club vise à terminer la saison avec le meilleur "score" mais, en même temps, chaque club garde un intérêt direct à ce que le succès d'autres clubs du même standard soit continu. Un club ne peut pas viser tout simplement à maximiser ses bénéfices financiers et à écart er les concurrents du marché. La maximisation du succès sans tenir en compte les aspects financiers n'est pas non plus désirable. L'objectif doit être plutôt celui d'obtenir les meilleurs résultats dans les compétitions et donc le prestige à condition d'avoir un minimum de profit. La "profitabilité" varie avec le succès et le succès dépend essentiellement de la qualité des joueurs et de la synergie de l'équipe tout ceci dans un contexte d'interdépendance entre clubs et de garantie de l'incertitude des résultats. Dans cette logique d'intérêt global, le marché est par nature instable aussi longtemps qu'il existe un déséquilibre financier entre les clubs. Ce déséquilibre doit donc être corrigé. La question est de savoir quelles sont les mesures des organisations sportives qui seraient acceptables dans un tel contexte et celles qui ne le seraient pas à l'égard du droit communautaire et plus particulièrement des règles de concurrence du traité.» Verschillende andere verklaringen in die zin werden gedaan door de Commissie eind van de jaren ’90 en begin 2000. 5 Deze verklaringen, net als andere standpunten van de Commissie of de Europese Commissaris zijn evenwel geen bronnen van europees recht en vormen slechts de gedragslijn van de Commissie terzake.
Deze specificiteiten zijn de volgende : 5
European Commission, COMMISSION STAFF WORKING PAPER, THE DEVELOPMENT AND PROSPECTS FOR
COMMUNITY ACTION IN THE FIELD OF SPOR T,Brussels, 29.09.1998 : « Sport has certain unique characteristics, which must be safeguarded if it is not to be transformed into something very different. The difficulty lies in clarifying how Community law can be applied to the economic aspects of sport while taking account of its uniqueness and character»
4
«Tout d'abord, un ensemble de règles dans le monde du sport échappent totalement aux lois de la concurrence, comme le nombre de joueurs dans une équipe ou la taille des poteaux, c'est-à-dire les règles dites "sportives". Par exemple, une judoka belge avait porté plainte devant la Cour de justice contre sa fédération pour non-sélection aux Jeux Olympiques, considérant que cela représentait pour elle un manque à gagner. Elle s'était, tout à fait légitimement, assimilée à une entreprise, et avait considéré que la fédération en question avait abusé de sa position dominante. La Cour n'a pas retenu sa requête, considérant que le rôle d'une fédération sportive était de sélectionner ou non des athlètes selon des critères préétablis. La Cour a donc jugé que les règles du Traité ne s'appliquent pas au système de sélection, c'est une règle "sportive". Pour révéler de façon plus évidente la spécificité du sport dans son rapport à la concurrence, il suffit de souligner qu’il est sans aucun doute l’unique secteur économique où il existe une certaine solidarité entre les concurrents. En effet, une équipe n’a de raison d’être que si elle peut affronter d’autres équipes, et un championnat ne peut être mené à terme que si suffisamment de clubs terminent la saison. Ainsi, tandis que dans les autres secteurs, la disparition d’un concurrent est accueillie avec satisfaction, dans le monde sportif, les concurrents doivent s’assurer mutuellement de leur survivance. Les Américains acceptent et intègrent cette réalité, en organisant par exemple une certaine redistribution de ressources des clubs les plus riches vers les plus pauvres. Ainsi, le drafting, pratiqué dans le milieu du basket-ball américain, illustre l’acceptation de cette logique: les équipes de basket les plus mal classées recrutent en début de saison les meilleurs éléments des universités. Certaines règles sportives s’opposent donc totalement aux règles habituelles de la concurrence, mais elles sont acceptées, car elles permettent l’intégrité des compétitions et l’incertitude des résultats. Pour les Européens, le sport se distingue également des autres secteurs en raison d’une certaine redistribution des revenus du sport professionnel vers le sport amateur. Cette redistribution permet parfois de réaliser des actions d’ordre social, notamment parce que le sport suscite de vocations parmi les jeunes (y compris de jeunes en situation difficile), dont il favorise l’épanouissement et de financer des encadrements de jeunes dépassant le domaine de la simple pratique sportive (par exemple des cours du soir). Il existe donc une dimension d’intégration sociale du sport, qui est reconnue par les institutions communautaires européennes et qui figure dans la déclaration de Nice.» 6
Anderzijds erkennen de Europese autoriteiten ook de belangrijke sociale functie van de sport, naast het specifiek karakter als economische sector. Dit blijkt uit de vijf functies opgesomd in het document van de Commissie ter voorbereiding van het Negende Sportforum 7 : « (…)
6
Extrait de Commission européenne, DG Concurrence, SPORT ET POLITIQUE EUROPEENNE DE LA CONCURRENCE : "REGLES DU JEU" ET EXEMPLES RECENTS D.APPLICATION 7 Brussel, 10 Oktober 2000 NEGENDE EUROPESE SPORTFORUM, KADERDOCUMENT VOOR DE BESPREKINGEN VAN DE WERKGROEP OVER HET SPECIFIEKE KARAKTER VAN DE SPORT
5
·
de educatieve functie: sport is een uitstekend instrument om te zorgen voor het juiste evenwicht bij de persoonlijke ontwikkeling op elke leeftijd ;
·
de volksgezondheidsfunctie: lichaamsbeweging is goed voor de gezondheid van de burgers en kan een doeltreffend middel zijn tegen bepaalde ziekten, zoals hartziekten en kanker; sport kan bijdragen aan een goede gezondheid en levenskwaliteit tot op hoge leeftijd ;
·
de sociale functie: sport is een geschikt instrument om meer mensen een plaats te geven in de samenleving, te strijden tegen onverdraagzaamheid en racisme, geweld, drankmisbruik of het gebruik van verdovende middelen; sport kan ertoe bijdragen dat mensen die buiten de arbeidsmarkt staan, niet het slachtoffer worden van sociale uitsluiting ;
·
de culturele functie: sportbeoefening stelt de burger in staat beter te aarden in een bepaald land, dit beter te leren kennen, beter te integreren en, wat het milieu betreft, dit beter te beschermen ;
·
de ludieke functie: sportbeoefening is een belangrijke factor bij de invulling van vrije tijd en bij individueel en collectief vermaak.
.» In 1999 overhandigde de Commissie een rapport aan de Europese Raad van Helsinki met de volgende woorden : «CLARIFYING THE LEGAL ENVIRONMENT OF SPORT As underlined by the conclusions of the European Union Conference on Sport organised by the Commission in Olympia in May 1999, "sport must be able to assimilate the new commercial framework in which it must develop, without at the same time losing its identity and autonomy, which underpin the functions it performs in the social, cultural, health and educational areas." While the Treaty contains no specific provisions on sport, the Community must nevertheless ensure that the initiatives taken by the national State authorities or sporting organisations comply with Community law, including competition law, and respect in particular the principles of the internal market (freedom of movement for workers, freedom of establishment and freedom to provide services, etc.). (…) In terms of the economic activity that it generates, the sporting sector is subject to the rules of the EC Treaty, like the other sectors of the economy. The application of the Treaty's competition rules to the sporting sector must take account of the specific characteristics of sport, especially the interdependence between sporting activity and the economic activity that it generates, the principle of equal opportunities and the uncertainty of the results. With a view to an improved definition of the legal environment, it is possible to give examples, without prejudice to the conclusions that the Commission could draw from the indepth analysis of each case, of practices of sports organisations. 4.2.1.1. Practices which do not come under the competition rules The regulations of sporting organisations drawing up rules without which a sport could not exist, or which are necessary for its organisation or for the organisation of competitions,
6
might not be subject to the competition rules. The rules inherent to sport are, first and foremost, the “rules of the game”. The aim of these rules is not to distort competition. 4.2.1.2. Practices that are, in principle, prohibited by the competition rules These are restrictive practices in the economic activities generated by sport. They may concern, in particular, restrictions on parallel imports of sports products and the sale of entrance tickets to stadiums that discriminates between users who are resident in a particular Member State and those who live outside that Member State. Sponsoring agreements that close a market by removing other suppliers for no objective reason are prohibited. The systems of international transfers based on arbitrarily calculated payments which bear no relation to training costs seem to have been prohibited, irrespective of the nationality of the player concerned. Lastly, it is likely that there would be a ban on the practice of a sporting organisation using its regulatory power to exclude from the market, for no objective reason, any economic operator which, even though it complies with the justified quality or safety standards, has not been able to obtain a document from this organisation certifying to the quality or safety of its products. 4.2.1.3. Practices likely to be exempted from the competition rules – The Bosman judgment mentioned above recognised as legitimate the objectives designed to maintain a balance between clubs, while preserving a degree of equality of opportunity and the uncertainty of the result, and to encourage the recruitment and training of young players. Consequently, it is likely that agreements between professional clubs or decisions by their associations that are really designed to achieve these two objectives would be exempted. The same would be true of a system of transfers or standard contracts based on objectively calculated payments that are related to the costs of training, or of an exclusive right, limited in duration and scope, to broadcast sporting events. It goes without saying that the other provisions of the Treaty must also be complied with in this area, especially those that guarantee freedom of movement for professional sportsmen and women ; – it is likely that short-term sponsoring agreements based on an invitation to tender and with clear and non-discriminatory selection criteria would be authorised ; – any exemptions granted in the case of the joint sale of broadcasting rights must take account of the benefits for consumers and of the proportional nature of the restriction on competition in relation to the legitimate objective pursued. In this context, there is also a need to examine the extent to which a link can be established between the joint sale of rights and financial solidarity between professional and amateur sport, the objectives of the training of young sportsmen and women and those of promoting sporting activities among the population. However, with regard to the sale of exclusive rights to broadcast sporting events, it is likely that any exclusivity which, by its duration and/or scope, resulted in the closing of the market, would be prohibited.”
De bewustwording van Europa van het specifieke karakter van de sport blijkt ten overvloede uit de Verklaring die door de Commissie aan de Europese Raad van Nice in 2000 werd voorgesteld en die gehecht werd aan de conclusies van deze Raad. Hierin wordt de nadruk gelegd op de noodzaak om bij elk optreden van Europa rekening te houden met «de maatschappelijke, educatieve en culturele functie van de sport, die het specifieke karakter
7
ervan bepaalt, teneinde de ethiek en de solidariteit die noodzakelijk zijn voor het behoud van de maatschappelijke rol van de sport, te eerbiedigen en te bevorderen." 8. Drie algemene beginselen9 bepalen het optreden van de Commissie bij de toepassing van de mededingingsregels op de sportsector : -
-
het eerste principe is rekening houden met het specifiek karakter van de sport ; het tweede principe betreft de toepassing van de mededingingsregels op zulke wijze dat de bevoegdheid van de sportfederaties m.b.t. het vastleggen van de puur sportieve regels niet in vraag wordt gesteld ; het derde principe betreft de vrijwaring van de sociale en culturele functie van de sport.
In aansluiting op de Verklaring van Amsterdam10, het rapport van de Commissie aan de Raad van Helsinki van december 1999 11 en de Verklaring van de Europese Raad van Nice van 2000, is de Europese visie verder weg geëvolueerd van de traditionele benadering van de sport als horizontaal beleidsdomein met verschillende politieke invalshoeken. Zij heeft een homogene en coherente doctrine ontwikkeld waarbij het belang van de sociale functie van de sport en de noodzaak om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de sport worden onderlijnd. Het werk van de Europese Conventie inzake de toekomst van Europa biedt hier een nieuwe opportuniteit die in dezelfde zin gaat. Verschillende leden van de Conventie hebben voorgesteld dat de sport deel zou uitmaken van de actievelden van de Unie en dit in aanvulling van de Lidstaten die bevoegd zouden blijven voor het gemeen recht. Het ontwerp van grondwettelijk Verdrag, voorgesteld door Valery Giscard d'Estaing aan de Europese Raad van Thessaloniki van juni 2003 maakt gewag van de sport en meer bepaald van diens educatieve en sociale rol in artikel III-182. In artikel 16 wordt de sport opgenomen bij de actievelden van de Unie, en dit met het oog op de coördinatie, dan wel ter aanvulling van de nationale regels. Dit ontwerp van Verdrag dient als werkdocument voor de intergouvernementele conferentie die van start is gegaan in oktober 2003.
Het Europees Jaar van opvoeding door sport vormt het laatste, belangrijke initiatief van de Commissie op het vlak van de sport. Gedurende twaalf maanden zal in de 28 lidstaten de Europese Unie de bevordering van de educatieve waarde van de sport aanmoedigen, net zoals het versterken van de banden tussen de sportieve en de educatieve werelden, teneinde aan te tonen dat de sport, naast de passie en de competitie, ook kan bijdragen tot een betere opvoeding.
8
CONCLUSIES VAN HET VOORZITTERSCHAP, EUROPESE RAAD VAN NICE, 7, 8 EN 9 DECEMBER 2000 Bijlage IV: Verklaring over de specifieke kenmerken van de sport en de maatschappelijke functie daarvan in Europa, waarmee bij de uitvoering van het gemeenschappelijk beleid rekening moet worden gehouden . 9 Mario Monti, Europees Commissaris voor mededinging, “Sport and Competition », Excerpts of a speech given at a Commission-organised conference on sports, Brussels 17 april 2000 10 TREATY OF AMSTERDAM Declaration on sport n°29: “The Conference emphasises the social significance of sport, in particular its role in forging identity and bringing people together.» 11 RAPPORT DE LA COMMISSION AU CONSEIL EUROPEEN dans l'optique de la sauvegarde des structures sportives actuelles et du maintien de la fonction sociale du sport dans le cadre communautaire, Brussel, 10.12.1999, COM(1999) 644 einde
8
C. De sport in Europa: De sportwereld is overduidelijk een sector waar het economisch aspect meer en meer aan belang wint, en dit vooral in Europa. De openbare sportfinanciering is eveneens sterk aanwezig. In een rapport van juli 2000 van een vakgroep van de Antwerpse Universiteit, in opdracht van de Koning Boudewijnstichting staat het volgende te lezen : “Op het niveau van de federale overheid vermelden het Ministerie van Landsverdediging en het Ministerie van Binnenlandse Zaken sportuitgaven op hun begroting. In 1996 kwam dit voor beide ministeries neer op bijna 33 miljoen BEF voor Vlaanderen (57% van het begrotingsaandeel). Wanneer alle sportgerelateerde uitgaven voor onderwijs buiten beschouwing gelaten worden, bedragen de netto-opbrengsten op gemeenschapsniveau 1,9 miljard BEF per jaar. De vijf Vlaamse provincies besteden netto samen ongeveer 827 miljoen BEF per jaar aan sport en sportieve recreatiedomeinen. Van alle overheden vertonen de gemeenten de hoogste netto besteding voor sport, nl. 6,7 miljard BEF per jaar. Wanneer aan al deze overheidsbestedingen ook nog de sportgerelateerde uitgaven voor Vlaanderen van de Nationale Loterij en de Koning Boudewijnstichting toegevoegd worden, komen de overheidsbestedingen voor sport, exclusief onderwijs, in 1996 neer op ongeveer 9,9 miljard BEF.". Overigens werd in 1996-1997 door het gemeenschapsonderwijs “zo’n 618 miljoen BEF uitgegeven aan loonkosten voor leerkrachten lichamelijke opvoeding en aan investeringen voor sportmateriaal en gebouwen. Bij het officieel gesubsidieerd en vrij onderwijs worden de sportuitgaven van de stedelijke en gemeentelijke scholen in 1996-97 geraamd op ongeveer 848 miljoen BEF. Voor het vrij gesubsidieerd onderwijs worden de globale uren, d.w.z. loonkosten, investeringen en werkingskosten, voor 1996-1997 geraamd op 3,7 miljard BEF. Rekening houdend met bijkomende uitgaven van BLOSO (15 miljoen BEF per jaar) en de Koning Boudewijnstichting (3,5 miljoen BEF per jaar) specifiek voor licha melijke opvoeding en schoolsport, betekent dit een totale besteding op gemeenschapsniveau van zo’n 5,2 miljard BEF per jaar voor lichamelijke opvoeding en schoolsport.”. De reden waarom het overheidsgeld zo sterk aanwezig is in de sport wordt door de overheden en de sportclubs toegeschreven aan het feit dat het hier gaat om wettelijke steun aan een openbare dienst. De recreatieve, sportieve, culturele en sociale dimensie van de sportclubs is van bijzonder groot belang voor de openbare diensten, en heeft een niet te verwaarlozen economische impact op hen, en dit meer bepaald door de publiciteit die uitgaat van de sportwereld, daar de sportclubs vaak het uithangbord zijn van een stad of regio. Vervolgens zijn het eveneens redenen die van zuiver emotionele of sentimentele aard zijn die ervoor zorgen dat de sport door de overheid wordt gefinancierd : de openbare mandatarissen zijn immers vaak ook sportfanaten en zij weten goed dat hun kiezers het evenzeer zijn.
De overheidssteun die het merendeel van de federaties, clubs, scholen en sportinfrastructuren in Europa genieten, zijn evenwel niet noodzakelijk in strijd met de Europese reglementering inzake overheidssteun. Desalniettemin dient de wettelijkheid van een aantal praktijken kritisch
9
Er bestaan hierover vele voorbeelden in alle denkbare vormen. Zo worden in Nederland bijzonder veel clubs financieel gesteund door de gemeentebesturen of stadsbesturen, zodat deze sportclubs makkelijk hun voetballicentie kunnen behalen. Bovendien mogen Nederlandse en ook Duitse clubs, zonder dat zij financiële problemen hebben, gebruik maken van de sportinfrastructuur en de terreinen die eigendom zijn van de staat aan een prijs en dit aan een prijs die lager ligt dan de marktprijs. Sommige clubs krijgen daarenboven van de gemeenten nog een waarborg in hun schoot geworpen die hen toelaat leningen te bekomen die zij anders onmogelijk in de wacht zouden gesleept hebben. In Spanje werden de schulden van een aantal clubs gewoonweg kwijtgescholden. In het Verenigd Koninkrijk bestond de steun van de overheid in het ten laste nemen van de renovatiewerken aan de stadions die daarenboven eigendom waren van de sportclub zelf. In Italië worden de voetbalclubs gefinancierd met de opbrengst van de lotto, opgericht op initiatief van de staat. De internationale sportcompetities vormen voor de staten eveneens een aangelegenheid om massaal geld te investeren in het sportgebeuren. Herinneren we ons even de investeringen die gedaan werden voor de opknapbeurt van het stadion van Brugge, Charleroi en Standard Luik met het oog op Euro 2000. Het volstaat eveneens te herinneren aan de investeringen die door Duitsland werden gedaan aan het wegennet om op die manier de toegang tot het nieuwe stadion van Munchen te vergemakkelijken en dit met het oog op d e Wereldbeker 2006. Tegen deze vorm van steun werd evenwel in april 2003 een klacht ingediend bij de Commissie. Na de Wereldbeker zijn het immers vaak de sportclubs in het bijzonder die op een bijna exclusieve wijze genieten van de geleverde investeringen en dit zonder enige tegenprestatie te hebben verricht. D. Het optreden van de Europese overheden inzake overheidssteun in de sportwereld: Zoals reeds eerder uiteengezet, werd door de Europese autoriteiten reeds meermaals herhaald dat de sport in al zijn economische aspecten, en dit zoals elke andere sector, wel degelijk onderhevig is aan de Europese reglementering inzake mededinging, inclusief de regels inzake overheidssteun. Wat de toepassing van deze rechtsregels betreft, werd echter wel rekening gehouden met de specificiteit van de sport. De principes terzake zijn vandaag de dag duidelijk uiteengezet. Vreemd genoeg dienen we vast te stellen dat de controle op eventuele staatssteun op sportief niveau zeer beperkt is. De beslissingen die terzake werden genomen zijn schaars.
Hoewel de laatste jaren de sportwereld veel aandacht besteed aan het respecteren van de Europese reglementering, is dit allerminst het geval voor de materie inzake staatssteun. Uit de actualiteit blijkt dat men heden ten dage eerder gefocust is op de verenigbaarheid van bepaalde praktijken in de sportwereld met de principes van vrij verkeer van personen, het vrij verkeer van goederen en diensten en het principe van mededing, eerder dan op de problematiek in verband met de staatssteun. Het overgrote deel van het Europees recht is vandaag de dag afgestemd op nationaliteitsbepalingen, de transfer van sportbeoefenaars, de televisie-uitzendingen van sportevenementen, het monopolie van sportfederaties, de privé sponsoring, enz.
10
Deze actuele situatie vindt zijn oorzaak in meerdere objectieve en juridische factoren. Zo stelde de heer Karel Van Miert, Europees commissaris van mededinging in zijn discours in het kader van een Europees Forum over sport, gehouden in Luxemburg op 27 november 1997, het volgende : «Je suis conscient que beaucoup de petits clubs sportifs dépendent du financement public pour fonctionner. Les pouvoirs publics considèrent à juste titre que la diffusion du sport à un plus grand nombre remplit une fonction sociale comme facteur d'intégration et une fonction préventive en matière de santé publique. La plupart de ces clubs sont constitués sous forme d'association à but non lucratif. Leurs activités ne sauraient être considérées comme des activités concurrentielles sur le plan de l'économie. Par ailleurs, ces clubs ont une activité très locale. Les aides en leur faveur ne sont donc pas susceptibles d'affecter les échanges entre États membres dans la mesure où ils offrent des services de proximité pour des sportifs amateurs. Aussi, les subventions publiques à ce type de clubs sportifs, dont les activités ne relèvent pas de l'économie et n'affectent pas les échanges entre États membres, ne constituent pas des aides au sens de l'article 92.1 du traité: elles ne doivent donc pas être notifiées à la Commission. Cependant, la réalité d'aujourd'hui est plus complexe en ce qui concerne le monde sportif professionnel. Certaines disciplines sportives offrent en effet un bon support pour des messages publicitaires commerciaux. De plus, ces disciplines maintenant monnayent très cher les droits de retransmission de certaines rencontres sportives. L'attirance du monde de la publicité et du monde des médias vers ces disciplines sportives engendre un afflux de capitaux très important en leur faveur. Dans le cadre de cette professionnalisation, certains clubs deviennent de vraies entreprises au sens du traité. Une concurrence entre eux se fait jour pour recruter des sportifs professionnels ou pour décrocher des contrats de sponsoring. D'ailleurs, ces clubs endossent pour la plupart un statut de société anonyme ou une forme juridique relativement proche de celle de société anonyme. La Commission a lancé auprès des États membres un questionnaire sur les subventions publiques en faveur des sports professionnels. Les résultats préliminaires de cette enquête montrent que les volumes d'aides pour le sport professionnel sont très faibles. Certains États membres s'interdisent d'aider les clubs professionnels comme la Belgique, l'Autriche, le Royaume-Uni, les Pays-Bas, la Finlande, la Suède. La France a adopté une loi pour réduire progressivement les aides aux clubs professionnels afin de les réduire à néant avant l'an 2000. L'Irlande et la Grèce financent encore marginalement les clubs professionnels avec des prélèvements effectués sur les paris. Enfin, si l'Espagne ne donne pas d'aides à l'échelle nationale, certaines régions espagnoles aident leurs clubs locaux.
La Commission vérifiera que les pouvoirs publics s'abstiennent de tout soutien financier au monde sportif professionnel sous quelque forme que ce soit, y compris sous forme de contrat de sponsoring honoré par des fonds publics, si ce type de soutien risque d'affecter les échanges entre États Membres et de fausser la concurrence. A ce jour, le nombre de plaintes contre l'octroi d'aides dans le monde professionnel du sport, que la Commission a enregistrées, est quasi-nul.
11
Néanmoins, lorsque la Commission est saisie de cas d'aides dans le domaine du sport professionnel, ses services vérifient si les aides en question affectent les échanges entre États membres dans le domaine concurrentiel du recrutement de sportifs ou de passation de contrats de sponsoring.» Een andere factor, minder legitiem en eerder verborgen van aard, die ertoe leidt dat de problematiek van de overheidssteun minder in de actualiteit komt, is ondermeer de afwezigheid van controle op de eerbiediging van de Europese reglementering. Sportclubs staan eerder weigerachtig tegenover het neerleggen van een klacht tegen andere clubs omdat omwille van de heersende sportcultuur waarin sommige clubs meer geld ontvangen dan andere en vice versa. Er kan eveneens gewezen worden op het gebrek aan wil en interesse om de huidige gang van zaken te veranderen en dit zowel bij de sportbeoefenaars als bij de autoriteiten. De Europese Commissie is zich steeds bewust geweest van de inzet 12. Bepaalde, eerder beperkt te noemen acties, werden reeds ondernomen in deze materie. Het meest bekende en haast unieke voorbeeld is de beslissing van de Commissie betreffende de legaliteit van de staatssteun in de sport. In casu ging het om een Franse wet van 28 december 1999 betreffende de professionele Franse sportclubs die opleidingscentra bezaten die erkend werden door de openbare overheden. De Franse staat had op advies van de Franse Conseil d’Etat het initiatief genomen om deze steun ter kennis te brengen van de Europese Commissie.
Deze Franse wet voorzag er immers in dat lokale gemeenschappen subsidies mochten verlenen aan professionele sportclubs die een opleidingscentrum bezaten dat was erkend door de overheden. Deze subsidie bestond uit een bedrag van 2,3 miljoen EUR per jaar en per sportclub. De betrokken sportdisciplines zijn het voetbal, het basketbal, het rugby en het volleybal. Door dergelijke financiering van opleidingscentra, wilden de Franse autoriteiten de vorming van jongeren verzekeren zodat zij later zouden kunnen doorstoten naar het allerhoogste niveau. Dit initiatief had ook als bedoeling een sportcarrière te combineren met een goede opleiding op school. Dit maakt een integratie in het professionele leven mogelijk
12
Zie bijvoorbeeld het rapport over “THE EUROPEAN MODEL OF SPORT” van de Europese Commissie, D.G.X. : “In most Member States lotteries finance sport. Most money is derived from betting onfootball results. Football feels that it is entitled to more of the money than other sports. There is a problem of how the money should be spent. The existing sports federations in Europe receive money from the state and also receive revenues from the sale of television rights. But can this still be justified? How should state aids be awarded to sport? “4.4 Promotion of sport 1. How should this objective be achieved? 2. Should there be a separation of public money for promotion of sport and private money generated by commercial activities?”
12
(of een reïntegratie achteraf voor hen die zich eerst storten op een professionele sportcarrière). Ook de buurtanimatie en de preventie van geweld zijn objectieven die worden nagestreefd. Welnu, tegen alle verwachtingen in, zag de Europese Commissie in haar beslissing van 25 april 2001 geen graten in de toekenning van dergelijke openbare subsidies aan professionele sportclubs en kwam tot het besluit dat deze subsidies geen overheidssteun uitmaken in de zin van de gemeenschapsverdragen. Dergelijke vorm van financiering van opleidingscentra voor jongeren beoogt immers een objectief legitiem doel in het kader van het onderwijs en de integratie. Dergelijke centra hadden immers een zwakke doorwerking op de competitie van de grote sportclubs. De motivatie van de commissie ging als volgt 13 : “ «12. Par le régime notifié, les autorités françaises veulent subventionner une filière d'enseignement combinant des actions de formation scolaire et des actions de formation à la citoyenneté avec des actions de formation sportive. 12. Tous les éléments disponibles indiquent que, par ce genre d'enseignement, les autorités françaises ont voulu assurer la "(...) formation des jeunes pour leur permettre d'atteindre le meilleur niveau sportif et concilier le perfectionnement sportif avec une bonne insertion scolaire et l'acquisition d'une capacité d'insertion professionnelle (ou de réinsertion ultérieure pour ceux qui se lanceront dans une carrière de sportif professionnel), l'animation dans les quartiers, la prévention de la violence. 13. Le soutien à la formation citoyenne, scolaire et sportive des jeunes par les clubs professionnels peut être considéré comme une action qui relève des missions générales de l'État, dans le domaine de l'enseignement. Ceci résulte des dispositions de l'article 19-3 de la loi n° 84-610 du 16 juillet 1984 modifiée relative à l'organisation et à la promotion des activités physiques et sportives ainsi qu'aux dispositions du décret d'application notifié. Conformément aux principes développés dans l'article L.121-1 du Code français de l'Éducation, ces formations 16peuvent être intégrées dans un enseignement général relevant de l'Éducation nationale. Aspects formation scolaire et sportive
14. L'organisation de cet enseignement s'assimile à celui relevant de l'Éducation nationale, connu sous le vocable "sport études". Dans la mesure où cet enseignement, externalisé, prend la relève de la filière antérieure "sport études", tout en conservant les caractéristiques et l'organisation générales de celle-ci, le soutien financier va à des actions se situant dans le domaine de l'enseignement et donc "hors du champ de la concurrence". Par conséquent, le soutien à ces mesures, telles qu'elles sont prévues ne constituerait pas une aide au sens de l'article 87, §1, du traité CE. Ces mesures constituent une action d'enseignement relevant de l'Éducation nationale, qui ressort au nombre des missions générales de l'État. Cette action tombe d'ailleurs en partie dans le champ d'application de l'obligation scolaire.
13
Beslissing van de Europese Commissie, Onderwerp : Staatsteun n° : N 118/00 – France Subventions publiques aux clubs sportifs professionnels, SG (2001) D/288165, Brussel, 25 april 2001
13
15. Il résulte de ce qui précède que le régime notifié concerne la scolarité et la formation initiale. Par conséquent, conformément aux dispositions du règlement 68/2001 de la Commission, du 12.01.2001, relatif à l'application des articles 87 et 88 du traité CE aux aides à la formation, et plus précisément à son 6è considérant, ces mesures ne tombent pas dans le champ d'application de l'article 87. (…) CONCLUSION. La Commission a donc décidé que: Le régime de subventions notifié par les autorités françaises ne constitue pas une aide au sens de l'article 87, §1, du traité CE en tant qu'il concerne des actions d'enseignement qui peuvent être assimilées à la scolarité et à la formation initiale au sens du règlement 68/2001 de la Commission concernant l'application des articles 87 et 88 du traité CE aux aides à la formation.». De Commissie heeft nog andere acties gehouden in deze materie. Aldus is de Commissie, in november 2003, begonnen met een onderzoek van de maatregelen genomen ten aanzien van de professionele clubs in Italië. De Europese Commissie heeft daarbij aan Italië om verduidelijking gevraagd over twee aspecten van de nieuwe wet betreffende de financiële informatie die de professionele clubs verplicht zijn te publiceren, welke in strijd zou kunnen zijn met het beleid inzake overheidssteun. Inderdaad, door deze wet, konden bepaalde Italiaanse clubs genieten van financiële voordelen terwijl andere Europese clubs deze voordelen niet hebben, wat dus in strijd is met het mededingingsrecht zowel op het economisch gebied en - als, bij uitbreiding, op het domein van de sport. Eind 2002, heeft Italië verscheidene wettelijke maatregelen genomen betreffende de fiscaliteit en de boekhouding van de professionele sportclubs (decreet - wet N° 282 van 24 december 2002, wet n°27 geworden van 21 februari 2003). Deze wetgeving laat toe aan bepaalde clubs, in het bijzonder de grootste voetbalclubs, voor de welke de vergoeding van de spelers de grootste kost is, rekeningen uit te geven die de werkelijke kost van een bepaalde oefening onderschatten, de reële verliezen verdoezelen, en een vertekenend beeld geven aan de investeerders, waardoor hun kapitaal risico loopt. Deze wetgeving heeft nog een tweede ongewenst effect, hoewel het niet direct uit het gemeenschapsrecht voortkomt: bepaalde clubs kunnen, op korte termijn, overschatte premies en vergoedingen storten aan de spelers, zelfs indien hun financiële situatie dit niet toelaat, waardoor ze een voordeel verkrijgen ten aanzien van andere clubs.
Vanuit een technisch standpunt, laten deze maatregelen toe aan sportclubs om op het actief van hun balans, op een aparte plaats, de waardeverminderingen te plaatsen die afkomstig zijn van een onderschatting van hun recht tot het exploiteren van de prestaties van de professionele spelers, berekend op basis van een evaluatie uitgevoerd door een beëdigd expert. Dit element zal men inschrijven op het actief van de balans en zal worden afgeschreven over verschillende boekjaren. De wetgeving preciseert dat de verenigingen die kiezen om speciale regels te gebruiken voor boekhoudkundige of fiscale doeleinden, moeten overgaan tot een lineaire afschrijving over tien jaar, zelfs indien de hen toegekende rechten door een overeenkomst met de spelers in kwestie een minder langere duur hebben, bijvoorbeeld twee of drie jaar.
14
De Europese commissie vreest dat deze maatregelen in strijd gemeenschapsregels zowel inzake boekhouden als inzake overheidssteun.
zijn
met
de
De vierde (78/660/CEE) en de zevende (83/349/CEE) richtlijnen van de Raad (boekhoudkundige richtlijnen) betreffende de jaarrekeningen en de geconsolideerde rekeningen van de verenigingen vereisen dat de contracten met de atleten, wanneer deze beschouwd worden als onlichamelijke onroerende goederen, afgeschreven worden op een termijn van hun nuttige levensduur, die meestal overeenstemt met de termijn van deze contracten. Een contract mag niet afgeschreven worden over een termijn die langer is dan de termijn van het contract. Bovendien voorzien de boekhoudkundige richtlijnen dat, indien men zich mag verwachten aan een permanente waardevermindering, de waarde van het onroerend actief teruggebracht moet worden tot de reële waarde op het moment van de sluiting van de balans. De richtlijnen voorzien ook het fundamentele principe dat inhoudt dat de rekeningen een waarachtig beeld moeten weergeven van het patrimonium, de financiële situatie en de resultaten van de vereniging. De Commissie vraagt zich bijgevolg af, of de Italiaanse wetgeving de boekhoudkundige richtlijnen respecteert vermits zij toelaat de contracten met de atleten, die beschouwd worden als onlichamelijke onroerende goederen, af te schrijven over een periode langer dan de nuttige levensduur. Bovendien, bl ijkt dat de Italiaanse wetgeving de sportclubs de toelating geeft om de waarde van hun contractuele rechten op de professionele atleten niet aan te passen, zelfs als de prestaties van dezen niet meer overeenstemmen met de verwachtingen, bijvoorbeeld door het gevolg van een kwetsuur. De aldus voorgestelde rekeningen kunnen op geen enkele wijze een getrouw beeld weergeven en zijn bijgevolg strijdig met de principes van voorzichtigheid opgenomen in de vierde richtlijn. Voor de eventuele schending van artikel 87 van het EU Verdrag inzake overheidssteun, kan het verkregen voordeel gekwalificeerd worden als een speciale afschrijvingsregeling volgens de definitie gegeven door de Commissie in haar communicatie over de directe fiscaliteit van de ondernemingen. Door deze regeling kan de Italiaanse staat, bij bepaalde clubs, zich onthouden van fiscale ontvangsten die ze dan zullen in mindering brengen bij andere verenigingen die zich in een equivalente reële financiële situatie bevinden. Hiermee brengen ze de regels van mededinging in gedrang en verstoren ze de uitwisselingen tussen de lidstaten. Het staat vast dat sommige activiteiten van deze sportclubs een internationale dimensie hebben, bijvoorbeeld de overname van spelers en de overdracht van de uitzendrechten voor de Europese competities zoals de Champions league.
Indien bedoelde maatregel werkelijk een overheidssteun zou inhouden in de zin van artikel 87, paragraaf 1, van het EU Verdrag, dan zou deze niet verenigbaar kunnen zijn met het Verdrag. De Europese Commissie heeft nog andere dossiers geopend, bijvoorbeeld, een brief van de Commissie in juli 2002 gericht aan de Nederlandse regering betreffende de financiële steun gegeven aan een groot aantal Nederlandse steden voor hun voetbalclubs, dewelke in strijd zou zijn met het artikel 87 van het EU Verdrag. De commissie vermeldt in haar brief dat de steun aan de clubs enkel verenigbaar is met het Verdrag in bepaalde beperkte omstandigheden, zoals bijvoorbeeld in de hypothese dat deze steun toegekend zou worden om de opvoeding van de jongeren te bevorderen, in de context van een nationaal opvoedkundig systeem.
15
We mogen ook niet vergeten dat er een procedure lopende is tegen de Duitse publieke investeringen voor de hernieuwing van de toegangswegen tot het stadium van Munchen, voor de wereldbeker van 2006. Er werd een klacht ingediend tegen deze investeringen die een overheidssteun zouden inhouden in het voordeel van de twee voetbalclubs van Munchen die na de wereldbeker van 2006 het stadium in gebruik zullen nemen. Bepaalde steun is echter wel wettelijk indien men zeer strikte voorwaarden naleeft. Het gaat bijvoorbeeld om elke financiële steun die kleiner is dan 100.000 EUR verdeeld over drie jaar. (minimis regel) Dat geldt ook voor financiële steun bij clubs in moeilijkheden, maar enkel indien aan twee zeer strikte voorwaarden voldaan wordt: de steun moet tijdelijk zijn, met andere woorden beperkt tot de periode voor de herstructurering van de onderneming of van de vereffening, en de steun mag enkel gegeven worden voor de salarissen en moet terugbetaald worden in de twaalf maanden volgend op de betaling 14. Het betreft ook nog zekere steun toegekend aan kleine clubs vermits het Europees recht 15 de steun aan kleine en middelgrote ondernemingen uitsluit. Steun voor de financiering van de sportinfrastructuur is ook toegelaten mits het naleven van strikte voorwaarden, ter herinnering gebracht door de Commissie in haar brief aan Nederland : -
-
de steun (in de vorm van een concessie of een kapitaalsinjectie) moet onderworpen zijn aan de voorwaarde dat het stadium open staat voor verscheidene gebruikers (meerdere clubs, verschillende evenementen) (het niet selectieve karakter van de steun) ; de overheidssteun moet het noodzakelijke minimum inhouden om het project te ku nnen verwezenlijken of in het geval van een concessie, moet de gebruiker een aangepaste huurprijs betalen de subsidies of de concessie moet toegekend worden aan een begunstigde gekozen via een openbare aanbesteding of, indien onmogelijk, moet de tussenkomst van de staat bepaald worden door een onafhankelijke expert als zijnde een noodzakelijke minimumsteun
De steun voor de infrastructuur zal slechts aan het europees recht onderhevig zijn indien deze infrastructuur er toe strekt een economische activiteit te ontwikkelen (sport competities, concerten) en indien er mededinging bestaat op europees niveau (vb. om internationale competities en concerten te houden die ook in andere landen gehouden kunnen worden maar waarvoor men dat bepaald stadium kiest omwille van de gemakkelijkheid). Tenslotte is er de beslissing van 2001 betreffende de franse overheidssteun, reeds hierboven aangehaald, die uit het toepassingsgebied van de Europese regelgeving uitsluit de steun voor de opleiding van de jongeren, dit evenwel voor zover deze subsidies de netto 14 15
PB. C. 1999, C 288, p.2 Verordening van de Commissie n°70/2001 PB. C. 2001, I, 10 p.33.
16
kosten van de opleiding niet overtreffen en er een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen het budget voor de opleiding en het budget voorzien voor de ontwikkeling van de economische activiteit van de club16. E. Besluit: Het zeer beperkt aantal kennisgevingen van steun, klachten en tussenkomsten van de Commissie inzake overheidssteun in sportsteden, toont aan dat de weg nog zeer lang is. Nochtans is het evident dat er vandaag de dag nog steeds aan openbare financiering gedaan wordt zonder dat de Commissie hiervan verwittigd is, of, ondanks het illegaal karakter, zonder dat controleprocedures ingesteld worden. We weten dat, ongeacht de aard van de steun en de vorm van de overheidsinstelling die financiert, deze steun in strijd is met de Europese reglementering, in de mate dat de begunstigde een economische speler is op de eengemaakte markt. Hoewel men moet rekening houden met de specificiteit van de sport, heeft het Hof van Justitie herhaald in haar arrest BOSMAN, dat sport geen "cultuur" is. De exceptie van cultuur voorzien in het artikel 87 alinea 3 van het Verdrag van de Unie is hier dus niet van toepassing. Het respecteren van de Europese regelgeving inzake overheidssteun door de sportclubs is een noodzakelijkheid indien men een eerlijke mededinging tussen de sportclubs wil bekomen. De personen die zich als eerste hiervan bewust moeten worden, zijn de betrokken sportactoren en de overheden 17. Het is in feite de hele sportmentaliteit die moet veranderen.
Inderdaad, het toelaten van het behoud van de illegale overheidssteun in sport, werpt, buiten de overweging dat het recht er is om te worden gerespecteerd, één fundamentele vraag op: waarom zou de burger miljoenen euro’s aan taksen betalen die dienen om de professionele clubs te subsidiëren, dit terwijl zowel de bestuurders als de spelers vaak uitzonderlijk goed betaald zijn ? Het verbieden van niet toegelaten overheidssteun zou kunnen zorgen voor de gezondmaking van clubs die zich aan de top bevinden, niet omwille van hun sportieve kwaliteiten maar 16
Verordening van de Commissie n°68/2001, PB. C. 2001, I, 10 p.20; Beslissing N118/00 – Frankrijk 25 april 2001 17 Mario Monti, Conferentie « Governance in sport », Brussel, 26 februari 2001: “The actors - sporting organisations, clubs and athletes can certainly contribute to improve the legal security in this sector. How? Having a good knowledge of the rules and playing a fair game in respecting them.”
17
enkel omdat ze een pronkstuk zijn voor de politiek en enkel hiervoor publieke fondsen krijgen. Natuurlijk, is een tussenkomst van de overheid in de sport noodzakelijk. Evenwel moet ze steeds subsidiair blijven en responsabiliserend werken. Ze moet subsidiair zijn omdat «le partenariat entre l'initiative publique et privée est notamment justifié par le fait que les objectifs publics ne peuvent être rencontrés par la liberté du marché. L'intervention de l'Etat doit être complémentaire à celle du privé mais en évitant de décourager l'initiative privée, de fausser la concurrence et d'ignorer la fonction de signal du prix. Dans cette optique, le “faire soi-même” (l'Etat en tant que promoteur ou organisateur) et le “faire-faire” (par la subsidiation des infrastructures et organisations sportives) peuvent troubler le marché en perturbant la concurrence et en décourageant l'initiative privée. Le prix d'un bien doit refléter les coûts du producteur autant que la volonté de payer du consommateur. Des prix très bas, grâce aux taxes et subsides, peuvent décourager toute initiative privée qui n'arriverait pas à assumer de tels prix. De même, une réglementation trop stricte peut être un frein aux projets privés et mener à une pénurie, à une offre insatisfaisante et à des listes d'attente. »18 Ze moet responsabiliserend werken omdat «la responsabilisation est un élément important allant de pair avec l'utilisation des incitants. Il faut rompre avec l'ancien système consistant à éponger les pertes des centres et donc à subsidier le plus ceux qui gèrent le moins bien. Il faudrait opter pour un système d'enveloppe budgétaire, couplé à une plus grande autonomie et un accroissement de responsabilité du management sur la gestion des coûts et la tarification. Cela ne peut cependant s'envisager que grâce à une formation aux principes de management modernes. ». De Europese Commissie zal het moeilijk hebben om de mentaliteit van de betrokkenen, openbaar of privé, sportief of niet-sportief, te veranderen en hun te laten inzien dat er wettelijke reglementeringen bestaan en dat deze nageleefd moeten worden.
Het is in ieder geval, één van de belangrijkste taken van de Europese Unie vermits de ontwerptekst van de Europese Conventie bepaalt : «De Unie draagt bij tot de bevordering van de sport in haar Europese dimensie, rekening houdend met haar specifieke kenmerken, haar op vrijwilligerswerk berustende structuren en haar sociale en educatieve functie. » en haar optreden strekt er toe « De Eruopese dimensie van de sport te ontwikkelen, door de eerlijkheid en de openheid van sportcompetities en de samenwerking tussen de verantwoordelijke sportorganisaties te bevorderen, en door de fysieke en morele integriteit van sportlieden, met name jonge sporters, te beschermen. »
18
Synthese opgesteld door Carine Vassart van een rapport van de Stefan Késenne stichting, Faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen, Universiteit Antwerpen, UFSIA gemaakt in het kader van een prospectieve reflectie over "Société et Sport" geleid door de Koning Boudewijnstichting, juli 2000
18