Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, natuur- en energiebeleid, dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75
Richtlijnen milieueffectrapportage Plan-MER Historisch gegroeid bedrijf Drukkerij Verstraete N.V. te Knesselare
21 juni 2012 PLMER-0116-RL
1
Inleiding
Het Agentschap Ondernemen laat een plan-milieueffectrapport opmaken om de milieueffecten van het Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP) Historisch gegroeid bedrijf Drukkerij Verstraete te Knesselare te onderzoeken. Met het voorgenomen plan wordt de bestendiging van de bestaande bedrijfssite en –activiteiten mogelijk gemaakt. Op die manier moet het bedrijf in de toekomst zo goed mogelijk blijven functioneren. Om het project te kunnen realiseren zijn bestemmingswijzigingen van het gewestplan noodzakelijk. Er dient een Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP) te worden opgesteld. De activiteit die invulling geeft aan het plan is niet kadervormend voor projecten volgens bijlagen I en II van het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage, en dus niet project-MER-plichtig. Het plan betreft echter de omzetting van natuurgebied naar ‘zone voor bedrijfsactiviteiten van een historisch gegroeid bedrijf’. Het plangebied wordt aan 3 zijden begrensd door VEN-gebied en is gesitueerd aansluitend bij Habitatrichtlijngebied. Vlakbij werd een Habitatsoort, mb kamsalamander, aangetroffen. Het plangebied ligt binnen het gebied van het Drongengoed waarvoor het Agentschap Natuur en Bos een visie heeft opgesteld. Het plan beoogt geen effectieve wijziging op het terrein. De bestemmingswijziging kan omwille van de waarde van het omliggende gebied evenwel als een mogelijk belangrijke wijziging beschouwd worden. Bijgevolg is het RUP plan-mer plichtig van rechtswege. Het kennisgevingsdossier is door de Dienst Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid volledig verklaard op 04 april 2012. De ter inzage legging liep van 16 april 2012 tot en met 15 mei 2012. Het kennisgevingsdossier was gedurende de terinzagelegging te raadplegen op het gemeentehuis van Knesselare en bij de Dienst Mer te Brussel en op de webstek van de Dienst Mer. Dit werd aangekondigd via de website van de Dienst Mer en via de krant „Het Laatste Nieuws‟ van 14 april 2012. Parallel aan de terinzagelegging werden de adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. Omwille van de ligging langs de grens met Nederland, werden ook Nederlandse bestuurlijke instanties geraadpleegd. De ontvangen adviezen en inspraakreacties zijn behandeld op de bespreking van de ontwerprichtlijnen op 05 juni 2012. Deze richtlijnen zijn opgesteld door de Dienst Mer en hebben betrekking op de inhoudsafbakening van het MER. Ontvangen inspraakreacties en adviezen worden hierin meegenomen (zie bijlagen). Het plan-MER zal richting moeten geven aan het verdere planproces en zal de randvoorwaarden daartoe vastleggen.
2
Vorm en presentatie
Met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de Dienst Mer om: recent kaartmateriaal te gebruiken voorzien van een duidelijke bronvermelding, schaalaanduiding, noordpijl en legende; de bron van de gebruikte basiskaarten te vermelden (vb. topografische kaarten = NGI; meer info http://www.gisvlaanderen.be); Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0116
2
het kaartmateriaal zodanig te presenteren dat het van goede kwaliteit is, m.n. overzichtelijk, duidelijk, bruikbaar (voldoende detailniveau), hanteerbaar (bij voorkeur A4, maximaal A3) en gemakkelijk begrijpbaar, ook voor een niet-deskundige; aandacht te besteden aan de overeenstemming tussen de tekst onderling, de figuren en de legende; na te gaan of de ligging van de tracés op de verschillende figuren en kaarten dezelfde is; alle relevante straatnamen op kaart te situeren; bij vermelding van studies,… steeds de referentie op te nemen; een verklarende woordenlijst, afkortingenlijst, lijst van figuren, lijst van tabellen en literatuurlijst bij het rapport op te nemen; achtergrondinformatie in de bijlagen op te nemen; in de terminologie doorheen het plan-MER rekening houden met het feit dat het rapport een planMER en geen project-MER is (vb. plan en geen project,…). Specifiek voor dit dossier : -
3
P36, § 3.6.5: som bij sector 18 klopt niet P 62 : 2e alinea, 2e regel : “lucht” ipv “licht”. Legende op het gewestplan vermelden Het bedrijf ligt in het Drongengoedcomplex en niet in de buurt van het Drongengoedbos. (p.30, §3.1)
Doelstelling, verantwoording en besluitvorming
De Vlaamse regering heeft in de loop van 2011 een principiële beslissing genomen tot opmaak van een gewestelijk uitvoeringsplan “NV Drukkerij Verstraete” te Knesselare. Het bedrijf kampt voor de vestiging te Knesselare immers met rechtsonzekerheid op planologisch vlak door de vernietiging door de Raad van State van een eerder GRUP en eerdere BPA‟s (zie § 3.2 in de kennisgeving). Met het voorgenomen plan wil de overheid het bedrijf opnieuw bestaanszekerheid bieden. N.V. Drukkerij Verstraete is opgestart als familiebedrijf en uitgegroeid tot een internationaal bedrijf. De drukkerij is gespecialiseerd in het drukken van kunststofetiketten met hoogtechnologische eigenschappen bestemd voor „in-mould-labelling‟. Het bedrijf bedrukt zowel verpakkingen voor de voedingsindustrie als industriële verpakkingen zoals verven, onderhoudsproducten edm. Dankzij haar innovatie inzake bedrukking voor milieuvriendelijke en recycleerbare mono-verpakking is de drukkerij uniek in België en speelt de drukkerij ook op internationaal niveau. In 2004 werd een tweede bedrijfssite geopend op het industrieterrein te Maldegem. Deze vestiging te Maldegem is inmiddels uitgegroeid tot het hoofdkantoor waar zowel de administratieve diensten als de meeste drukactiviteiten zijn ondergebracht. De afdeling in Knesselare doet dienst als speciale productie-eenheid met beperktere oplagen. Ondanks de uitbouw van een tweede (grotere) productielocatie in Maldegem, blijft de vestiging in Knesselare noodzakelijk voor de bedrijfsexploitatie. De belangrijkste motivatie voor het werken op twee gescheiden locaties betreft een reden van voedselveiligheid, aangezien het bedrijf verpakkingen voor de voedselindustrie produceert.. Het (internationaal) cliënteel van de drukkerij vraagt bovendien een splitsing van de productie over twee locaties, om de continuïteit in de productie te kunnen garanderen ook bij eventuele calamiteiten. Alle bijkomende uitbreidingsbehoeften kunnen in Maldegem worden gerealiseerd, terwijl voor de locatie te Knesselare een standstill-principe wordt gehanteerd.
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0116
3
Met het voorgenomen plan wordt de bestendiging van de bestaande bedrijfssite en de activiteiten daar, met de huidige bedrijfsomvang in Knesselare mogelijk gemaakt. Op die manier moet het bedrijf in de toekomst zo goed mogelijk blijven functioneren.
4
4.1
Voorgenomen plan en alternatieven
Het voorgenomen plan
Het plan wordt besproken in Hoofdstuk 3.4 en 3.5 van de kennisgeving. Het voorgenomen plan beoogt de herbestemming naar een zone voor bedrijfsactiviteiten van een historisch gegroeid bedrijf. Er wordt een overdruk voorzien voor een bufferzone in de rand van het plangebied.
4.2
Alternatieven
Alternatieven staan beschreven in Hoofdstuk 3.7 van de kennisgeving.
Nulalternatief Het nulalternatief betreft de situatie waarbij de beoogde bestemmingswijziging niet doorgevoerd wordt. Het bedrijf blijft in dat geval in natuurgebied liggen. Locatiealternatieven De Vlaamse regering heeft in de loop van 2011 een principiële beslissing genomen tot de opmaak van een nieuw gewestelijk uitvoeringsplan “NV Drukkerij Verstraete” te Knesselare. Met het voorgenomen plan wil de overheid het bedrijf bestaanszekerheid bieden. Het verplaatsen van de activiteiten van de vestiging Knesselare naar Maldegem heeft als nadeel dat geen gesplitst productieproces meer aanwezig is in functie van de continuïteit. Het bedrijf voert aan dat dergelijk gesplitst productieproces een belangrijk element is in de bedrijfszekerheid van de productie. Het bundelen van de activiteiten van de drukkerij op een locatie te Maldegem wordt aldus niet als een valabel locatiealternatief meegenomen in het MER. Ander locatiealternatieven worden evenmin onderzocht.
5
Juridische en beleidsmatige context
De kennisgeving heeft opgave gedaan van het juridisch/ beleidsmatig kader dat voor dit MER van belang is. De bespreking van het juridisch/beleidsmatig kader in het MER dient uniform te gebeuren
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0116
4
en er dient aandacht besteed te worden aan het gebruik van de correcte juridische terminologie (vb. decreet, besluit,…). Het juridisch/beleidsmatig kader dient in vergelijking met het kennisgevingsdossier verder verduidelijkt en/of aangevuld te worden m.b.t. volgende aspecten:
geen
Het MER zal zorgvuldig nagaan waar de relevantie van deze randvoorwaarden zich situeert en met name ook aangeven of de voorwaarde onderzoeksturend kan zijn dan wel procedurebepalingen bevat of een combinatie van beide. Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken hiervan op te volgen. Het MER dient in het kader van de plan-m.e.r.-plicht en de besluitvormingsprocedure de nieuwe planm.e.r.-regelgeving te schetsen.
6 6.1
Methodologie, bestaande toestand en milieueffecten Methodologie mbt referentietoestand en te onderzoeken scenario’s.
In de loop van de ter inzage legging van dit dossier werden door verschillende insprekers opmerkingen gemaakt in verband met de doelstellingen van dit MER, de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden en het onderzoek van bijkomende (locatie)alternatieven. Bij het opstellen van deze richtlijnen wordt het algemeen principe toegepast dat de verantwoordelijkheid voor de verantwoording en doelstellingen van het plan bij de initiatiefnemer berust. In de loop van de MER-procedure wordt daarover geen uitspraak gedaan door de Dienst MER. Het is aan de vergunningverlenende overheid om te oordelen of de verantwoording en doelstellingen van het plan voldoende gegrond en gemotiveerd zijn. Verantwoording en doelstellingen van het plan bepalen wel de reikwijdte en detaillering van het MER. Zij vormen met andere woorden de randvoorwaarden waarbinnen deze richtlijnen geldig zijn. Een MER is bijgevolg geen beslissingsdocument, zeker niet over het plan. De conclusies uit het MER kunnen wel van invloed zijn op de latere besluitvorming. In verschillende inspraakreacties wordt gesteld dat het plan in tegenspraak is met de doelstellingen het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). In §2.1 en §2.2 van de kennisgeving van het MER wordt de relatie van het plan met het RSV uitvoerig toegelicht. In de kennisgeving wordt gemotiveerd dat er in het RSV ontwikkelingsperspectieven geformuleerd zijn voor historische gegroeide zonevreemde bedrijven. Het RUP waarvoor dit MER wordt opgesteld, vloeit voort uit het „beslist beleid‟, met betrekking tot de opmaak van een RUP voor een historisch bedrijventerrein. Het RUP is dus een uitvloeisel van het RSV. In die zin is er gemotiveerd voldaan aan het RSV. Het is niet aan het MER (want een MER is geen beslissingsdocument), maar aan de vergunningverlenende overheid om de gegrondheid van deze motivatie te onderzoeken.
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0116
5
Verschillende inspraakreacties wijzen er ook op dat, omwille van de vernietiging van voorgaande BPA, een aantal op deze vernietigde plannen gebaseerde stedebouwkundige vergunningen vervallen zijn. Dit zou volgens minstens één inspreker afbreuk doen aan het gehanteerde principe van “standstill”, omdat het regulariseren van de door de vernietiging van het BPA niet meer vergunde gebouwen, een uitbreiding is van de wettelijk vergunde toestand. De deskundige zal de actuele vergunningstoestand duidelijk in kaart brengen en de gevolgen voor het onderzoek evalueren. De Dienst MER benadrukt evenwel dat een MER niet de functie heeft van een milieu-inspectie of
handhaving. Onderhavig MER handelt in de eerste plaats over een planmatige regularisatie van een bestaande ruimtelijke infrastructuur. De Dienst MER stelt dat, omwille van methodologische redenen, de maximale potentiële impact van het bedrijf in werking op zijn omgeving moet worden onderzocht, zodat de impact vanuit alle aanwezige infrastructuur in beeld kan worden gebracht. Het onderzoek moet er immers van uitgaan, dat het doel van het plan is om alle infrastructuur te kunnen regulariseren, en het MER moet het effect van het plan onderzoeken. In sommige inspraakreacties werd ook verwezen naar nooit uitgevoerde plannen, en hun mogelijke effecten. Het huidige plan hanteert een stand-still principe. De Dienst MER wenst hierbij nadrukkelijk te stellen dat discussies over nooit uitgevoerde plannen niet aan de orde zijn in dit MER. De plandoelstelling betreft de regularisatie van een bestaande, als vergund beschouwde, maar zonevreemde ruimtelijke inname, met als bijkomende randvoorwaarde een stand-still van de activiteiten. De gevolgen van deze ingreep op de omgeving zijn het niet-verdwijnen van de bedrijfsactiviteit. De Dienst MER stelt voor om, gelet op de plandoelstellingen, voor alle disciplines als referentiesituatie de huidige infrastructurele situatie te beschouwen, zonder het bedrijf in werking. In de plansituatie dient dan het bedrijf in werking beschouwd te worden. Het effect ten opzichte van de referentiesituatie, volgt dan uit de impact van de drukkerij in werking, waarbij inderdaad de metingen van de huidige toestand bij werking kunnen worden gebruikt. Het MER moet aantonen dat de draagkracht van de omgeving niet overschreden wordt en welke randvoorwaarden nodig zijn. Het MER moet dus de voorwaarden stellen waaronder de bestemming invulling moet krijgen. Het is daarop aan de vergunningverlener om bij er bij het verlenen van de vergunning op toe te zien dat dit conform de bepalingen uit het bestemmingsplan (en MER) gebeurt. Het MER moet nagaan op welke manier het plan invulling kan krijgen zonder dat de draagkracht van de omgeving overschreden wordt. Indien blijkt dat er zich in de referentiesituatie (d.i. de huidige infrastructurele situatie zonder het bedrijf in werking) reeds problemen voordoen, dan kan het MER hier ook maatregelen voorstellen en aanbevelingen doen ter verbetering. Als bijkomende motivatie voor deze aanpak wil de Dienst Mer de aandacht vestigen op het feit dat de plan Mer-plicht van rechtswege voor dit plan volgt uit de noodzaak tot passende beoordeling. Het is dus van het grootste belang om de impact op de omgeving te onderzoeken op zo‟n manier dat, rekening houdend met de randvoorwaarde dat de te regulariseren ruimtelijke inname reeds aanwezig is in het plangebied, het effect zo maximaal mogelijk zal worden ingeschat, en dat op een uniforme manier over de disciplines heen. Sommige inspraakreacties vragen dat aanvullend bij het onderzoek, er scenario‟s voor herlocatie mee worden onderzocht. In het bijzonder een verhuis naar de tweede bedrijfssite in Maldegem. De Dienst MER stelt hierbij vast dat de firma Verstraete doelbewust kiest voor twee gescheiden productiesites. Dit is een volkomen vrije keuze van bedrijfsvoering die het bedrijf zelf gemaakt heeft, en die overigens toegelicht wordt in §3.6.1 van de kennisgeving. Gelet op deze randvoorwaarde is een scenario van een “verhuis naar de site van Maldegem” geen optie, en zal dit scenario dan ook niet worden onderzocht in dit MER. Meer in het algemeen geldt dat een scenario van verhuis naar gelijk welke andere locatie, geen onderzoeksoptie is in dit MER. Enerzijds omdat er van uit wordt gegaan
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0116
6
dat de bestemmingslocatie een bestaand industrieterrein zou zijn, waarvoor er dus geen bestemmingswijziging noodzakelijk zal zijn, en waarvoor dus geen milieubeoordeling op planniveau vereist is voor de nieuwe locatie. Anderzijds betreft het voorgenomen plan geen zoekzone-onderzoek voor alternatieve locaties, ook niet voor deze waarvoor een bestemmingswijziging noodzakelijk zou zijn. Omwille van de plandoelstellingen is het MER gebonden aan het plangebied. Voor dit plangebied worden door sommige insprekers wel alternatieve scenario‟s voorgesteld, namelijk een uitdoving over enkele jaren, of een niet-regularisatie, waarbij het bedrijf onmiddellijk van deze locatie zou verdwijnen. Om die reden wordt door een inspreker ook een referentiesituatie voorgesteld alsof het bedrijf niet aanwezig zou zijn, waardoor het effect van deze aanwezigheid op de natuur zou moeten worden beschouwd. Een scenario van uitdoving op termijn wordt niet voorzien, omdat dit reeds als een mogelijk scenario kan worden beschouwd binnen het voorgenomen plan. Een scenario van niet-regularisatie betekent geen noodzaak tot bestemmingswijziging en is bijgevolg op zich geen plan-mer plichtig scenario. Het komt trouwens overeen met de referentiesituatie. Het voorstel om als referentiesituatie de “alsof het bedrijf niet aanwezig zou zijn” te beschouwen, en het effect van het aanwezige bedrijf zou worden beschouwd ten opzichte van de inname van natuur, stuit evenwel één bezwaar : er is geen concreet referentieplan van deze fictieve referentiesituatie. De drukkerij was reeds van in 1973 op deze locatie aanwezig is, voordat het gebied officieel op het gewestplan werd ingekleurd als natuurgebied (1978). Voordien blijkt op de site infrastructuur te hebben gestaan van een voormalig militair vliegveld, waarvan de geschiedenis zou teruggaan tot voor de Tweede Wereldoorlog. Zo ver in de tijd moet men minstens teruggaan om nog een enigszins zuivere natuurlijke situatie te kunnen aantreffen in het plangebied. Dit ondermijnt de stelling van de inspreker dat het gebied “historisch natuurgebied is”. De “referentiesituatie uitgaande van alsof het bedrijf niet aanwezig zou zijn” is dus een tamelijk hypothetisch gegeven. Het valt ver buiten de reikwijdte van dit plan om daarover concrete scenario‟s te ontwikkelen. Het opstellen van scenario‟s van natuur- of open ruimteontwikkeling hoort overigens niet tot de bevoegdheid van de initiatiefnemer, het Agentschap Ondernemen De Dienst MER is dan ook van oordeel dat een scenario dat als het ware het “verleden zou herschrijven”, alsof het bedrijf er nooit geweest is, als referentiesituatie nemen, irrelevant is. Elk onderzoek dient in wezen toekomstgericht te zijn. Toch blijft dan het knelpunt dat uit de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden blijkt dat er momenteel geen enkel concreet ontwikkelingsplan voor de omgeving van het bedrijf bestaat, dat eventueel als richtpunt zou kunnen worden gehanteerd bij een op ruimtelijke ordening gerichte milieu-effectbepaling. En eens te meer, het valt niet onder de bevoegdheid van deze initiatiefnemer, om een dergelijke ontwikkeling voor te stellen. Een dergelijk plan zou overigens een totaal andere invalshoek hebben dan het huidige, omdat de randvoorwaarden totaal anders zouden zijn. Het zou niet meer steunen op het beleid inzake historisch gegroeide zonevreemde bedrijven, maar op het RSV zelf, en het plan- en onderzoeksgebied zou dan, omwille van het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel, moeten worden uitgebreid met alle zonevreemde elementen, zoals de aanpalende zonevreemde woningen, waarvan in het MER ook zou moeten worden onderzocht of hun bestendigheid aanzienlijke effect zou hebben op de doelstellingen van het realiseren ontwikkelingsplan. Hiermee wordt nogmaals gemotiveerd dat een dergelijk plan als alternatief of als alternatieve referentiesituatie niet aan de orde is, omdat het buiten de reikwijdte van het voorgenomen plan valt. Er zijn, zo blijkt uit de inspraakreacties uiteraard wel concrete aanwijzing van relatief recent verdwenen elementen, zoals een stuk van het Koningsbos dat zou gekapt zijn bij een uitbreidingsfase van het bedrijf. Deze kunnen inderdaad worden meegenomen in het kader van de overwegingen over de toekomstige nabestemming van het terrein.
De Dienst MER is zich wel bewust van het probleem voor de omgeving, en de toekomst op lange termijn. De Dienst MER stelt daarom voor om een apart hoofdstuk op te nemen over de effecten op
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0116
7
ruimtelijke ordening, waarin de problematiek van de ruimtelijke-planmatige relatie tussen het bedrijf en zijn omgeving aan bod komen, vanuit het standpunt dat de doelstelling van het plan het nietverdwijnen van een bestaand zonevreemd bedrijf inhoudt. Er dient dus eerder een effectbepaling op basis van een visie op de toekomst te worden uitgevoerd, dan op basis van het corrigeren van het verleden. Een herstelscenario kan daarin mee worden bekeken in het kader van voorstellen voor de nabestemming.
6.2
Methodologie
Algemeen De afbakening van het studiegebied dient voldoende gemotiveerd te worden per discipline, rekening houdende met het feit dat het studiegebied zowel het plangebied als het gebied met effecten dient te omvatten. De ruimtelijke afbakening dient voor elke discipline duidelijk voorgesteld te worden op figuur of kaart. In het plan-MER dienen, waar relevant, de ontwikkelingsscenario‟s op figuur of op kaart gesitueerd te worden, afhankelijk van de beschikbare informatie dient de geplande timing (grootteorde) inzake de realisatie van de ontwikkelingsscenario‟s aangegeven te worden. Indien er tijdens het opstellen van het MER andere ontwikkelingsscenario‟s naar voor zouden komen dienen deze toegevoegd te worden aan het afwegingskader.
Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie: Deze discipline dient zoveel mogelijk te worden onderbouwd met historisch kaartmateriaal.
Fauna en flora: Gelet op de opmerkingen van insprekers, en de grond van dit plan-MER (mogelijk effect op SBZ), dient de deskundige de natuurwaarden in het studiegebied voldoend gedetailleerd te beschrijven. Bodem en grondwater: De beschrijving van de aanwezige bodemseries en bodemgesteldheid, de impact ervan op de lokale grondwaterhuishouding, en van de erosiegevoeligheid, dient te worden vervolledigd (zie advies ALBON). Licht en stralingshinder Deze aspecten moeten meegenomen worden in het MER
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0116
8
6.3
Milieueffecten en milderende maatregelen
Mens-verkeer: Enkele instanties en insprekers wijzen op een problematische ontsluiting op de openbare weg voor vrachtwagens. Het MER zal hier aandacht aan besteden. Geluid Sommige insprekers wijzen op het bijzondere knelpunt van draaiende koelinstallaties s‟nachts. Hier zal het MER ook aandacht aan besteden. Oppervlaktewater:
De problematiek van opvang en buffering van hemelwater te bekijken, zoals aangegeven door VMM – Operationeel Waterbeheer. Fauna en flora: De deskundige zal aandacht besteden aan de gevoeligheid van de doelstellingen in het gebied (o.m. IHD-doelstellingen) voor waterkwaliteit. Dit moet ook minimaal gebeuren voor de Kamsalamander en andere beoogde kwetsbare soorten en biotopen. Er zal ook aandacht zijn voor calamiteiten. Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie:
De Ankerplaats Maldegemveld is definitief vastgesteld. Dit leidt tot juridische gevolgen : zorgplicht en een zorgplichtnota o Voor bestendiging van de bestemming : niet nodig o Voor nabestemming : zorgplichtnota vereist
Momenteel is onder de planbeschrijving opgenomen dat de nabestemming volgens het typevoorschrift „reservegebied voor economische activiteiten‟ betreft. Er wordt voorgesteld om dit te schrappen en om de nabestemming open te laten. De bepaling dat na het beëindigen van de huidige bedrijfsactiviteiten een RUP nodig is in functie van de latere bestemming blijft behouden. Vanuit de verschillende disciplines in het MER kan dan kwalitatief bekeken worden in welke richting een nabestemming kan gaan en wat de wenselijkheden ervoor zijn. Dit kan onder de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ingevuld worden als een zorgplichtnota. Het is alvast niet de bedoeling dat in het MER een afbraakfase en concrete heroriëntering in beschouwing genomen wordt. Ook aangeven of het stand-still principe de vervanging van bestaande gebouwen binnen hun huidige afmetingen al dan niet zal toelaten (p.40 van de KG), en eventuele implicaties onderzoeken.
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0116
9
7 Leemten in de kennis Het MER dient opgave te doen van de leemten in de kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen opgedeeld worden naar aard van de leemte waarbij dan onderscheid dient gemaakt te worden tussen leemten met betrekking tot het plan, met betrekking tot de inventaris en aangaande methode en inzicht. Het MER zal eveneens aangeven hoe met deze leemten omgegaan is en hoe zij kunnen doorwerken in de besluitvorming specifiek voor het verdere planproces.
8 Monitoring en evaluatie In het MER zal per discipline aangegeven worden of er eventueel opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn bijvoorbeeld vanuit de vergunningsreglementering. Verder zal opgave worden gedaan van een monitoringprogramma voor die elementen waarvoor dit - vanuit de leemten in de kennis noodzakelijk wordt geacht.
9 Integratie en eindsynthese In een afzonderlijk deel zal het rapport een discipline-overschrijdende, leesbare samenvatting geven over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen. De milderende maatregelen die voorgesteld zijn vanuit verschillende disciplines zullen discipline overschrijdend t.a.v. elkaar afgewogen worden. Bij de milderende maatregelen dient in de mate van het mogelijke aangegeven te worden waar deze zullen/kunnen doorwerken vb. in de stedenbouwkundige voorschriften van een eventueel later op te maken RUP of op het niveau van de stedenbouwkundige vergunning,… De elementen welke noodzakelijk zijn voor de watertoets, de passende beoordeling,… zullen indien nodig hierin duidelijk opgenomen worden.
10 Niet-technische samenvatting De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat hij begrijpelijk is voor de gemiddelde lezer. Figuren, kaarten of tekeningen dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting opgenomen te worden. Indien gewerkt wordt met afzonderlijke kaarten en/of figurenbundel kunnen verwijzingen naar de relevante figuren volstaan. Deze niet-technische samenvatting wordt in het MER opgenomen en tevens in digitale vorm aangeleverd.
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0116
10
Bijlagen Bijlage 1: Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die werden aangeschreven.
Onroerend Erfgoed
Buitendienst OostVlaanderen
Gebr. Van Eyckstraat 4-6 Gebr. Van Eyckstraat 4-6 Gebr. Van Eyckstraat 4-8 Elfjulistraat 39b blok A
9000 Gent
Buitendienst OostVlaanderen
t.a.v. Herman Van Elfjulistraat 43 Damme
Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid Provinciebestuur OostVlaanderen Agentschap Wegen en Gebouw Portalis Verkeer
Elfjulistraat 45
9000 Gent
LNE
Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Afdeling Operationeel Waterbeheer
Dienst Lucht en Klimaat
Graaf de Ferraris- 7de verdieping gebouw
Dienst Hinder en Risicobeheer
Graaf de Ferraris- 7de verdieping gebouw
Dienst VR
Graaf de Ferraris- 3de verdieping gebouw
Tav Bram Vogels
Graaf de Ferraris- 2e verdieping, gebouw
Buitendienst OostVlaanderen T.a.v. ir. F. Desmyter, Secretaris-generaal Stationsstraat 110
Apostelhuizen 26
9000 Gent
Graaf de Ferrarisgebouw
Koning Albert II- 11de verdieping laan 20
ANB Ruimtelijke Ordening Afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen VMM
LNE
LNE
VMM
Afdeling Milieuvergunningen MOW
OVAM RWO
Buitendienst OostVlaanderen Natuurlijke Rijkdommen Buitendienst Vlaams-Brabant, Oost- en WestVlaanderen Afdeling Operationeel Waterbeheer Afdeling Toezicht Volksgezondheid
Bollebergen 2B
9000 Gent 9000 Gent 9000 Gent
9000 Gent
Gouvernementstraa 9000 Gent t1 9052 Zwijnaarde (Gent)
1000 Brussel
2800 Mechelen
Ruimtelijke planning
College van Burgemeester en Schepenen van Knesselare
Koning Albert II- 1210 Brussel laan 19 bus 11 De Plaats 14
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0116
9910 Knesselare
11
Bijlage 2: Overzicht van de inspraakreacties. Er waren drie inspraakreacties van particulieren en één van een milieuorganisatie. Hun opmerkingen werden in deze richtlijnen verwerkt, voor zover zij betrekking hadden op mogelijke alternatieven, bijkomende onderzoekspunten en aandachtspunten in de omgeving van het plangebied. Bijlage 3: Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die reactie gaven:
Onroerend Erfgoed
Buitendienst OostVlaanderen
ANB Afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen VMM
Agentschap Wegen en Verkeer LNE
VMM
MOW
OVAM RWO
Natuurlijke Rijkdommen Buitendienst Vlaams-Brabant, Oost- en WestVlaanderen Afdeling Operationeel Waterbeheer Gebouw Portalis
Gebr. Van Eyckstraat 9000 Gent 4-6 Gebr. Van Eyckstraat 9000 Gent 4-6 Elfjulistraat 39b blok 9000 Gent A
Buitendienst OostVlaanderen
t.a.v. Herman Van Elfjulistraat 43 Damme
Bollebergen 2B
9052 Zwijnaarde (Gent)
Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Afdeling Operationeel Waterbeheer
Dienst VR
Graaf de Ferraris- 3de verdieping gebouw
Tav Bram Vogels
Graaf de Ferraris- 2e verdieping, gebouw
T.a.v. ir. F. Desmyter, Secretaris-generaal Stationsstraat 110
Graaf de Ferrarisgebouw
Koning Albert II- 11de verdieping laan 20
9000 Gent
1000 Brussel
2800 Mechelen
Ruimtelijke planning
College van Burgemeester en Schepenen van Knesselare
Koning Albert II- 1210 Brussel laan 19 bus 11 De Plaats 14
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0116
9910 Knesselare
12
Er dienen voorlopig 12 exemplaren van de ontwerptekst bij de dienst Mer bezorgd te worden. Brussel, 21 juni 2012,
Paul Van Snick Algemeen directeur Afdelingshoofd AMNEB
Richtlijnen milieueffectrapportage – PL-MER-0116
13