Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75
Richtlijnen milieueffectrapportage Milieueffectrapport voor een warmtekrachtkoppelingsinstallatie te Ham Renogen NV
26 mei 2008 PRMER-0323-RL
1. Inleiding Deze m.e.r.-procedure wordt opgestart naar aanleiding van een milieuvergunningsaanvraag voor de exploitatie van een nieuwe warmtekrachtkoppelingsinstallatie door Renogen NV te Ham. Doel van het project is warmte en elektriciteit te produceren uit de verbranding van houtafval afkomstig van het naburige bedrijf Agricon (gelegen op hetzelfde perceel). De warmte en elektriciteit zal aan dit bedrijf worden geleverd. Eventueel surplus aan elektriciteit wordt in een lokaal distributienet van Infrax geïnjecteerd. Het thermisch ingangsvermogen van de installatie bedraagt 26 MWth. Er zal 250 tot 350 ton houtafval per dag verbrand worden. Op de geplande locatie zijn momenteel geen installaties aanwezig. Overeenkomstig de huidige inzichten is deze activiteit onderworpen aan de mer-plicht volgens rubriek 14 van bijlage I van het besluit van de Vlaamse Regering van 10/12/2004, gepubliceerd op 17/02/2005 met name: ‘Afvalverwijderingsinstallaties
voor de verbranding, zoals gedefinieerd in punt D10 van artikel 1.3.1 VLAREA, of chemische behandeling, zoals gedefinieerd in punt D9 van artikel 1.3.1. VLAREA, van ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 100 ton per dag.’ Initiatiefnemer is NV Renogen, Aubruggestraat 16, 3945 Ham. Het kennisgevingsdossier is door de Dienst Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid volledig verklaard op 6 maart 2008. De terinzagelegging bij het gemeentebestuur van Ham liep van 12 maart 2008 tot 10 april 2008. Deze terinzagelegging werd op gepaste wijze aan de bevolking aangekondigd. Er werden geen inspraakreacties ontvangen. Parallel werden de adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. Deze richtlijnen zijn opgesteld door de Dienst Mer en ze hebben betrekking op de inhoudsafbakening van het MER. Ontvangen inspraakreacties en adviezen worden hierin meegenomen (zie bijlagen).
2. Vorm en presentatie Met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de Dienst Mer: - recent kaartmateriaal (bij voorkeur minimum A4-formaat) te gebruiken voorzien van een duidelijke bronvermelding, schaalaanduiding en legende. Door de keuze van het kaartmateriaal moeten de omringende activiteiten duidelijk zijn. Het is daarom aangewezen dat de omringende bedrijven met naam (en eventueel bedrijfsactiviteit) vermeld worden; - een verklarende woordenlijst, afkortingenlijst en literatuurlijst in het MER op te nemen. Voor alle gebruikte termen en afkortingen zal in de mate van het mogelijke het Nederlandstalige equivalent gebruikt worden. Begrippen zoals ORC, atro, decoratieve schors,.. worden toegevoegd aan de verklarende woordenlijst; - duidelijke figuren/productieschema's toe te voegen; - op de kaarten en figuren de afbakening van het bedrijfsterrein/het projectgebied aan te geven; - De kennisgevingsdossiers evenals de definitieve MER's zullen voortaan ondertekend worden door alle deskundigen die meewerken aan het project en door de initiatiefnemer; Dienst Mer - Richtlijnen
PR0323: Milieueffectrapport voor een warmtekrachtkoppelingsinstallatie te Ham
2
Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij nog het volgende aangegeven worden: -
-
Interelectra heet intussen Infrax (bijlage 9). Voor de naamgeving van de biomassa, die gebruikt zal worden door Renogen, in het MER kan men zich eventueel baseren op de gebruikte naamgeving in de BBT-studie over biomassa-installaties die momenteel door de VITO wordt opgesteld, met name ‘hernieuwbare brandstoffen’. Het tijdsschema van de m.e.r.-procedure komt overeen met dat van een m.e.r.-procedure voor een project met grensoverschrijdende effecten. Dit dient aangepast te worden (p. 6).
3. Doelstelling, verantwoording en besluitvorming art.4.3.7.§ 1,1°, a en b
Het milieueffectrapport dient te worden opgesteld om bij de milieuvergunningsaanvraag en de stedenbouwkundige aanvraag gevoegd te worden. Het betreft de bouw en exploitatie van een WKK-eenheid door de NV Renogen op het perceel waar het bedrijf Agricon reeds gevestigd is. Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming maar volgens art. 4.1.7. van het decreet moeten ook de conclusies "doorwerken in de besluitvorming". Het MER zal bij de formulering van mogelijke alternatieven, milderende of compenserende maatregelen hiermee rekening houden.
4. Voorgenomen project en alternatieven art.4.3.7.§ 1,1°,c, d en e
De kennisgeving heeft op een voldoende wijze het voorgenomen project beschreven waarvoor een vergunning zal worden aangevraagd. De projectbeschrijving moet nog verduidelijkt worden aangaande volgende aspecten: -
-
-
-
Op de figuren dient de afbakening van het projectgebied (terrein Agricon, deel terrein gebruikt door Renogen) aangegeven worden (momenteel enkel met een stip aangegeven waar het project zal worden uitgevoerd). Ook omliggende bedrijven worden bij voorkeur op kaart aangegeven. De kwantitatieve omschrijving van de karakteristieken (rendementen, vermogens, capaciteiten,..) van het project (WKK) is op dit moment onduidelijk. De cijfermatige redenering om te komen tot deze karakteristieken dient omstandiger beschreven te worden (bijv. p. 9 en p. 58). Aan de hand van bijvoorbeeld een tabel kunnen de verschillende biomassa-bronnen van de te bouwen biomassacentrale beter verduidelijkt worden. Aan de hand van bijvoorbeeld het doorrekenen van een prognose van het bijkomende boot- en/of vrachtverkeer dient het aandeel van het transport voor de aanvoer van biomassa die geproduceerd wordt op andere locaties dan bij Agricon in kaart worden gebracht. De opstartdatum van de biomassacentrale in Amel dient vermeld te worden (bijv. p. 64).
Dienst Mer - Richtlijnen
PR0323: Milieueffectrapport voor een warmtekrachtkoppelingsinstallatie te Ham
3
-
Het gebruik van elektriciteit opgewekt door een noodgroep voor de voorbereidingseenheid dient nader verantwoord te worden. De vermelde hoeveelheden geproduceerde assen dienen nagekeken te worden (1%-3%, 2000-3500 ton/j). Hierbij dient aandacht besteed te worden aan het onderscheid tussen droge en natte assen (p. 62).
Gezien de manifeste operationele link met Agricon zullen ook de processen van dit bedrijf kort worden vermeld en eventuele gelieerde aspecten en cumulatieve effecten worden beschreven in het MER. Verduidelijkt dient te worden in hoeverre deze twee bedrijven als “milieutechnische eenheid” worden beschouwd. Doelstellingsalternatieven zijn hier niet van toepassing. Locatiealternatief In de kenninsgeving wordt verduidelijkt waarom de gekozen locatie het meest geschikt is en geen locatiealternatieven werden overwogen. Uitvoeringsalternatief Een grondige toetsing aan alle relevante BBT-documenten (VITO, BREF,…) en de hierin opgenomen aspecten dient te worden uitgevoerd. Dit dient ook in voldoende detail te worden opgenomen in de disciplinespecifieke hoofdstukken. Aangeven dient te worden welke milderende maatregelen in het kader van BBT en NEC doelstellingen genomen kunnen / moeten worden? De biomassacentrale heeft blijkbaar globaal een laag rendement (26 MW input en 9 MW output aan warmte en elektriciteit = ca. 35 %). Gelieve bij de bespreking van de uitvoeringsalternatieven haalbare efficiënties en emissies van mogelijke alternatieven onderling te vergelijken (inclusief centrale elektriciteitsproductie). Indien relevant, dienen in het MER ook de alternatieven inzake technieken (pyrolyse, vergassing, vergisting), nabehandelingsinstallaties voor rookgassen (stoffilters, deNOX,..), koelinstallaties en types van ovens (wervelbed- en roosteroven) opgenomen te worden en dient een afweging tussen de verschillende alternatieven gemaakt te worden. Indien nog geen volledige zekerheid kan worden gegeven over het aandeel transport per schip en de aanwezigheid van de nodige voorzieningen, dienen ook andere scenario’s (waaronder worst-case scenario volledig wegtransport) te worden uitgewerkt voor de relevante disciplines. De voor- en nadelen van de verschillende alternatieven zullen in het MER beschreven en afgewogen worden. Het rapport zal aantonen of het voorgestelde project het best haalbare project is voor het milieu, ook op lange termijn.
5. Juridische en beleidsmatige context art.4.3.7.§ 1,f
De kennisgeving heeft voldoende opgave gedaan van het juridische/ beleidsmatige kader dat voor dit MER van belang is, in de vorm van een duidelijke overzichtmatrix. Het MER zal Dienst Mer - Richtlijnen
PR0323: Milieueffectrapport voor een warmtekrachtkoppelingsinstallatie te Ham
4
zorgvuldig nagaan waar de projectrelevantie zich situeert en in het bijzonder ook aangeven of de voorwaarde onderzoekssturend kan zijn dan wel procedurebepalingen bevat of de combinatie van beide. Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken hiervan op te volgen. De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden met een duidelijke ruimtelijke component dienen duidelijk cartografisch gepresenteerd te worden. De bestaande uitvoeringsplannen voor houtafval en hoogcalorisch houtafval dienen besproken te worden in het MER. Beleidsmatige randvoorwaarden die verder dienen te worden toegevoegd: NEC reductieprogramma: doelstellingen sector elektriciteit (geactualiseerde versie van maart 2007) MBO elektriciteit: NOX en SO2 plafonds BBT-studie stookinstallaties en stationaire motoren, Vito
6. Bestaande toestand en milieueffecten 6.1. Bestaande toestand en ontwikkelingsscenario’s art.4.3.7.§ 1,1°, g
Als referentiesituatie dient het gebied met zijn omgeving zoals het er momenteel uitziet te worden beschreven. Per discipline wordt aangegeven welke de huidige milieuwaarden en milieukwaliteiten zijn. Relevante ontwikkelingsscenario’s dienen te worden uitgewerkt. Naast het voorgenomen project is het ook nodig informatie en kennis te vergaren over activiteiten, projecten of plannen die vergund en/of gepland zijn en redelijkerwijze in de onmiddellijke toekomst worden uitgevoerd in de nabije omgeving en die samen met het voorgenomen project een cumulatief effect kunnen teweeg brengen. In verband met gestuurde ontwikkeling zal de tekst in verband met het mestdecreet geactualiseerd worden. De kennisgeving geeft op voldoende wijze een beschrijving per milieuthema van de wijze waarop de referentiesituatie zal worden beschreven en welke bestaande gegevens daarvoor zullen gebruikt worden. In het MER dient de methodologische aanpak en de gebruikte informatiebronnen waarop gesteund wordt voor de beschrijving van de bestaande toestand te worden beschreven. Tijdens het opstellen van het MER dient men gebruik te maken van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r. meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (bronnen van) Basisinformatie, (afbakening van het) Studiegebied en (analyse van de) Referentiesituatie. 6.2 Milieueffecten en milderende maatregelen art.4.3.7.§ 1,2°, a, b, c
De volledigverklaarde kennisgeving geeft een beschrijving per discipline van de wijze waarop de effecten zullen worden onderzocht en beoordeeld en geeft aan dat in functie van het effectenonderzoek milderende maatregelen zullen worden voorgesteld en uitgewerkt. Dienst Mer - Richtlijnen
PR0323: Milieueffectrapport voor een warmtekrachtkoppelingsinstallatie te Ham
5
Belangrijk hierbij is dat in de tekst van het MER voor elke onderzochte effectgroep duidelijk de gebruikte methodologie wordt uiteengezet en dat er wordt gestreefd naar een maximale kwantitatieve beschrijving van het effect. Binnen elke discipline moet het gehanteerde toetsingskader worden aangegeven. Tevens zal aangegeven worden op basis van welke criteria een effect als significant of als niet significant beoordeeld wordt. Voor alle disciplines zal – in de mate van het mogelijke kwantitatief – een significantiekader worden uitgewerkt in het MER. Milderende maatregelen dienen niet enkel te worden geëvalueerd in geval van significante effecten. Ook wanneer minder weinig significante effecten zijn, of in het kader van BBT – overwegingen dient te worden nagegaan welke maatregelen mogelijk zijn en wat hun effect is. Cumulatieve effecten dienen te worden onderzocht, met name er dient te worden nagegaan in welke mate omliggende activiteiten gelijkaardige milieueffecten genereren. Hierbij dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met de cumulatieve bijdrage vanwege Agricon. Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen (recentste versies) van het Richtlijnenboek m.e.r., meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (karakterisering van de) Effectgroepen, Effectuitdrukking en Beoordelingscriteria, en (analyse van de) Geplande situatie. Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij nog het volgende aangegeven worden: Discipline Lucht: - De onderzoeksresultaten dienen niet alleen aan de bestaande reglementering maar ook aan de toekomstige reglementering (2010) afgetoetst te worden. - De relevantie van de parameter PAK dient geëvalueerd en indien nodig dient deze mee behandeld te worden. - De provincie Limburg en AMV geven aan dat er in de regio klachten zijn met betrekking tot stof- en geurhinder. In het MER dient onderzocht te worden in welke mate de activiteiten van Renogen een supplementaire bijdrage tot deze klachten zullen veroorzaken. - De impact van de mobiliteit die gepaard zal gaan met de afvoer van de assen dient onderzocht te worden. - De emissies van de noodgroep voor de voorbereidingseenheid dienen begroot te worden. Indien ze verwaarloosbaar zijn, dienen hun effecten niet verder beschouwd te worden. - Er dient nagegaan te worden of emissies van dioxines relevant zijn op basis van het verbrandingsproces. - Alle maatregelen die getroffen worden om diffuse emissies van stof te vermijden, dienen uitvoerig besproken te worden. Deze diffuse emissies dienen zo goed mogelijk te worden ingeschat. - Emissies moeten ingeschat worden op basis van een verwachte (en worst case) situatie. - Volgende parameters moeten tevens opgegeven worden: - van toepassing zijnde emissiegrenswaarden; - verwachte emissieconcentraties (op basis van gegevens / garanties leverancier) en rookgasdebieten; - verwachte aantal draaiuren; - verwachte productie elektriciteit;
Dienst Mer - Richtlijnen
PR0323: Milieueffectrapport voor een warmtekrachtkoppelingsinstallatie te Ham
6
-
- verwacht brandstofverbruik; - gemiddelde gehaltes S, N, as, enz. van gebruikte houtafvalstromen.
Evaluatie van mogelijke reductiemaatregelen (low-NOX technieken, SCR, …). In hoeverre zijn dergelijke maatregelen kosteneffectief (uit te drukken in euro/gereduceerde ton)? Welke emissieconcentraties en emissievrachten zijn hierbij haalbaar? Toetsing van de berekende emissievrachten met de voor de elektriciteitssector vastgelegde NEC-doelstellingen.
Discipline Geluid: - Er worden kaarten met geluidscontouren opgesteld. - In het MER zal er tevens een samenvatting gegeven worden van de geluidsmetingen uitgevoerd in Amel op 100m van de (analoge) installaties. - Rekening dient te worden gehouden met eventuele verspreide bewoning. Discipline Bodem: - Een recht van opstal wordt beschouwd als een overdracht van gronden: de overdrachtsbepalingen van het bodemsaneringsdecreet moeten dus nageleefd worden. Dit dient voor dit project te worden geconcretiseerd. Discipline Mens: - Bij de transportbewegingen dient ook rekening te worden gehouden met de afvoer van de assen. Discipline Water: - AMV stelt dat het effluentwater van een IBA niet geloosd mag worden in de openbare riolering maar wel op oppervlaktewater. De bestemming van het huishoudelijk afvalwater dient herbekeken te worden in het MER. - Er dient onderzocht te worden hoe groot de vuilvracht is van het bedrijfsafvalwater zodat overwogen kan worden om ook het bedrijfsafvalwater te lozen op oppervlaktewater. Bovendien dient te worden geëvalueerd of lozing op riolering toegelaten / wenselijk is. - De extra oppervlakte verharding dient te worden vermeld, alsmede de voorziene maatregelen ter buffering, infiltratie of mogelijkheden van inzet hemelwater in de procesvoering. - Gebruik van hemelwater dient geëvalueerd (zie ook supra ‘bodem’) Discipline Fauna en Flora: - Effectgroepen die minstens onderzocht dienen te worden zijn verzuring en verstoring avifauna. Discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie: - De visuele effecten van de nieuwe installaties dienen onderzocht te worden met bijzondere aandacht voor effecten voor de bewoners in de directe omgeving. - Er dient nagegaan te worden of er recreatie in de nabije omgeving aanwezig is. - Er zal gemotiveerd worden waarom het project niet kan geassocieerd worden met het archeologisch patremonium.
Dienst Mer - Richtlijnen
PR0323: Milieueffectrapport voor een warmtekrachtkoppelingsinstallatie te Ham
7
6.3Vergelijking van de alternatieven art.4.3.7.§ 1,2°, e
De uitvoeringsalternatieven dienen ten gronde te worden beschreven en geëvalueerd op hun milieu-impact. De gebruikte technieken dienen afgewogen te worden t.o.v. de BBT bepalingen en criteria zoals voorgesteld in alle relevante BREF-documenten en Vlaamse BBT-studies. In functie van de resultaten van het effectenonderzoek kunnen bijkomende alternatieven geformuleerd worden, eventueel onder de vorm van milderende maatregelen.
7. Leemten in de kennis art.4.3.7.§ 1,4°
Het MER dient opgave te doen van de leemten in kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen opgedeeld worden naar aard van de leemte waarbij dan onderscheid dient gemaakt te worden tussen leemten m.b.t. project, m.b.t. inventarisatie en aangaande methode en inzicht. Het MER zal eveneens aangeven hoe met deze leemten is omgegaan en hoe zij kunnen doorwerken naar de besluitvorming.
8. Monitoring en evaluatie art.4.3.7.§ 1,2°, d
In het MER zal per discipline/thema aangegeven worden of er eventueel opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn, bijvoorbeeld vanuit de vergunningsreglementering of vanuit de leemte in de kennis.
9. Integratie en eindsynthese art.4.3.7.§ 1,2°, e
In een afzonderlijk deel zal het rapport een disciplineoverschrijdende, leesbare samenvatting geven over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen. De ‘elementen en informatie ten behoeve van het uitvoeren van de watertoets’ uit het Decreet Integraal Waterbeheer moeten hierin opgenomen worden. Tevens zal men in deze synthese aangeven of het project een voor het milieu haalbaar project is of welke maatregelen nodig zijn om het project haalbaar te maken.
10. Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen art.4.3.7.§ 5,3°
In dit hoofdstuk geeft het rapport aan welke de verwachte tewerkstellings- en investeringseffecten zijn van de voorgenomen activiteit. Dienst Mer - Richtlijnen
PR0323: Milieueffectrapport voor een warmtekrachtkoppelingsinstallatie te Ham
8
In dit hoofdstuk zal tevens worden aangegeven welke materialen (aard en hoeveelheid) er voor dit project zullen worden gebruikt, indien dit nog niet beschreven werd bij de projectbeschrijving.
11. Niet-technische samenvatting art.4.3.7.§ 1,5°
De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt en correct weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat hij begrijpelijk is voor een gemiddelde lezer. Figuren, kaarten of tekeningen dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting te zijn opgenomen. Deze niet-technische samenvatting wordt bij het indienen van de definitieve versie tevens in digitale vorm aangeleverd.
12. Team van erkende deskundigen Het team van erkende deskundigen zoals het in de volledigverklaarde kennisgeving wordt voorgesteld, wordt door de Dienst Mer aanvaard. Brussel, 26 mei 2008
Paul Van Snick Algemeen directeur Afdelingshoofd AMNEB
Dienst Mer - Richtlijnen
PR0323: Milieueffectrapport voor een warmtekrachtkoppelingsinstallatie te Ham
9
Bijlagen Bijlage 1: Lijst van inspraakreacties tijdens terinzagelegging in de gemeenten: -
gemeente Ham: geen inspraakreacties
Bijlage 2: Lijst van de aangeschreven administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die reageerden (schriftelijk of op de vergadering) en waarmee rekening werd gehouden in deze richtlijnen: • • • • • •
OVAM (Nico Vanaken, 015 284 327) Provincie Limburg (Tom Colling, 011 23 73 72) Agentschap R-O Vlaanderen, R-O Limburg – Onroerend Erfgoed (Myriam Van den Broeck, 011 74 22 27) VMM (Myriam Rosier) LNE, Afdeling Milieuvergunningen LNE, Afdeling lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en gezondheid, Dienst Lucht en Klimaat (Peter Meulepas)
Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die werden uitgenodigd om reactie te geven maar die niet reageerden (deze zullen ook geen ontwerptekst meer ontvangen tenzij zij de Dienst Mer hierom verzoeken): • • • • • • •
ANB LNE, Afdeling lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en gezondheid, Dienst Hinder en Risicobeheer Agentschap R-O Vlaanderen, R-O Limburg – Cel Ruimtelijke ordening VMM, Afdeling Operationeel Waterbeheer VMM, buitendienst Hasselt Vlaams energieagentschap Agentschap Zorg en Gezondheid, Afdeling Toezicht Volksgezondheid
Ontvangen wel een ontwerptekst: • Gemeente Ham • LNE, Afdeling lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en gezondheid, Dienst Lucht en Klimaat Gegeven deze informatie dient voorzien te worden in 10 exemplaren van de ontwerptekst.
Dienst Mer - Richtlijnen
PR0323: Milieueffectrapport voor een warmtekrachtkoppelingsinstallatie te Ham
10