administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75
Richtlijnen milieueffectrapportage
MER voor de ingrepen in het rivierbed op de linkeroever van de Gemeenschappelijke Maas tussen Maasmechelen en Maaseik Nv De Scheepvaart Afdeling Waterbouwkunde
23 december 2005
PRMER-0148-RL
1.
Inleiding
Nv De Scheepvaart, afdeling Waterbouwkunde wenst in het oosten van de provincie Limburg ingrepen uitvoeren langs de Gemeenschappelijke Maas. Het belangrijkste doel van dit project is een verlaging van de overstromingsrisico’s van het mijnverzakkingsgebied. Het mijnverzakkingsgebied situeert zich in Maasmechelen, ter hoogte van de dorpen Eisden, Meeswijk en Leut. De ingrepen situeren zich op het grondgebied van de steden Dilsen-Stokkem en Maaseik en van de gemeente Maasmechelen. Overeenkomstig de huidige inzichten is deze activiteit onderworpen aan de MER-plicht volgens het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage, namelijk volgens bijlage II, categorie 10 h), met name: Werken inzake kanalisering, met inbegrip van de vergroting of verdieping van de vaargeul, en ter beperking van overstromingen, met inbegrip van de aanleg van sluizen, stuwen, dijken, overstromingsgebieden en wachtbekkens die gelegen zijn in of een aanzienlijke invloed kunnen hebben op een bijzonder beschermd gebied. Aangezien de ingrepen een invloed kunnen hebben in een door het gewestplan aangeduid natuurgebied en in habitatrichtlijngebieden is de project mer-plichtig. Initiatiefnemer is nv De Scheepvaart, afdeling Waterbouwkunde, Lombaardstraat 26, 3500 Hasselt. Het kennisgevingsdossier is door de Cel Mer van de afdeling algemeen Milieu- en Natuurbeleid volledig verklaard op 19 september 2005. De kennisgeving werd ter inzage gelegd in de stad Maaseik van 10 oktober tot 9 november. De aanplakbiljetten werden uitgehangen aan de verschillende administratieve centra (Maaseik, Opoeten en Neeroeteren). Tevens werd een aanplakbiljet langs de Maas (Heppeneert) uitgehangen ter hoogte van de geplande werken. Tevens werd de kennisgeving ter inzage gelegd in de gemeente Maasmechelen van 7 oktober tot 6 november. Deze bekendmaking gebeurde door aanplakking op de plaats van uitvoering van het project en op het Administratief Centrum. De kennisgeving werd ook ter inzage gelegd bij de stad Dilsen-Stokkem tijdens de periode van 7 oktober tot 7 november. Een bericht werd aangeplakt aan het Stadhuis, in de stedelijke bibliotheek en in en aan het Provinciaal Natuurcentrum De Wissen. Tevens werd een toelichtingsvergadering georganiseerd m.b.t. voorliggend project in het Cultureel Centrum op 19 oktober om 20h. Deze richtlijnen zijn opgesteld door de Cel Mer en ze hebben betrekking op de inhoudsafbakening van het MER. Ontvangen inspraakreacties en adviezen worden hierin meegenomen. Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r.. 2.
Vorm en presentatie
Met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de Cel Mer: - recent kaartmateriaal te gebruiken, voorzien van een duidelijke bronvermelding, schaalaanduiding, oriëntatieaanduiding en volledige legende; het kaartmateriaal is van goede kwaliteit, overzichtelijk, en op het gewenste detailniveau (schaal) naar bruikbaarheid toe; Richtlijnen project-MER PR0148
2/14
-
-
-
-
3.
het projectgebied aan te duiden op de kaarten met het oog op het vergroten van de inspraakmogelijkheid van elke betrokken burger in de vergunningsprocedure het kaartmateriaal zo te presenteren dat dit ook duidelijk en gemakkelijk begrijpbaar is, ook voor niet-deskundigen; een verklarende woordenlijst, lijsten met figuren en tabellen, afkortingenlijst en literatuurlijst bij het rapport op te nemen, in deze literatuurlijst steeds volledige referenties te vermelden; Verduidelijk wat precies bedoeld wordt met een veerooster, klappoortje; de inhoudstafel een logische en homogene structuur te geven die analoog is voor de verschillende disciplines; om er zorg voor te dragen dat de inhoud van de overzichtstabellen over ingreep-effectrelaties en milderende maatregelen overeenkomen met de gedetailleerde tekst over deze onderwerpen; dat de inhoud van een paragraaf overeenkomt met de titel van die paragraaf; om de achtergrondinformatie in bijlagen op te nemen; in de inleiding de benodigde vergunningen aan te geven, incl. een korte beschrijving van de procedure, en de rol van het MER in een dergelijk vergunningsproces te schetsen; Doelstelling, verantwoording en besluitvorming
art.4.3.7.§ 1,1°, a en b
In de inleiding worden de doelstellingen van het project uitgewerkt. De reden waarom het project wordt gepland, nl. om een verhoging van de veiligheid tegen overstroming van het mijnverzakkingsgebied te bekomen, wordt duidelijk beschreven. Tevens worden de overige doelstellingen die met het uitvoeren van het project nagestreefd worden, beschreven en samengevat in tabellen. In tabel 2-2 wordt de opvulling van de bestaande plas van Bichterweerd als ingreep voor zachte recreatie aangegeven (ingreep nr. 45). Dit is echter onjuist, omdat dit kadert in functie van natuurontwikkeling conform het gewestplan. Ook de overige doelstellingen dienen getoetste te worden aan hun invulling in het gewestplan. In onderdeel 3 wordt de achtergrond van het project verduidelijkt. De studies, uitgevoerd voorafgaand aan het project, worden beschreven. Bij de effectenanalyse van het Natuurontwikkelingsplan voor het Grensmaasgebied (1998) wordt aangehaald dat er binnen de effectenanalyse verschillende alternatieven werden afgewogen. Deze alternatievenafweging dient kort toegelicht te worden. Bij de studieopdracht voor het mijnverzakkingsgebied (1998) werden vijf scenario’s onderzocht. Deze dienen verduidelijkt te worden. Verantwoord tevens waarom ze niet meegenomen worden in de milieueffectrapportage. Bij de beschrijving van de Nederlandse studies (§3.2.3) is vermeld dat provincie Limburg een eigen alternatief heeft uitgewerkt. Verduidelijk hoe dit proces gelopen is en dat dit plan het eindplan geworden is. De meest recente informatie ivm het POL Grensmaas dient tevens aangegeven te worden in het MER. Tevens dienen de geplande ingrepen beschreven te worden en aangeduid op duidelijke kaarten, en dient hun planning vermeld te worden (zie ook verder). De benodigde vergunningen, meldingen, adviezen etc. worden aangegeven, incl. een korte beschrijving van de procedure en een opgave van de inspraak- en bezwaarmogelijkheden. De rol van het MER in het vergunningsproces wordt verduidelijkt. Hierbij dient ook aangegeven te worden welke ontheffingen (o.a. in het kader van VEN) bekomen moeten worden. De vergunningsregelgeving rond beschermde landschappen dient duidelijker gesteld te worden.
Richtlijnen project-MER PR0148
3/14
4.
Voorgenomen project en alternatieven
art.4.3.7.§ 1,1°,c, d en e
De kennisgeving geeft op p. 25-41 een schets van het voorgenomen project. In een overzichtelijke tabel worden de ingrepen besproken. Tevens wordt een motivering toegevoegd. Het is belangrijk voor de inschatting van de effecten dat deze ingrepen zo gedetailleerd mogelijk weergegeven worden. Gebruikte materialen, dimensies en dwarsprofielen van de nieuwe structuren dienen waar relevant toegevoegd te worden. Tevens dienen alle ingrepen duidelijk en correct cartografisch aangeduid te worden. De fasering van de werken werd aangeduid in tabel 4-2 en besproken in §4.3. Het MER zal de verschillende mogelijke stappen in de realisatie van het project procesmatig beschrijven (incl. de afvoer van de eventuele overtollige grond en het slib) en dit in een helder stroomschema weergeven. Dit stroomschema zal leiden naar een duidelijk ingreep-effectschema waarin alle relevante effectgroepen worden opgenomen die in het MER zullen behandeld worden. Calamiteiten ten gevolge van de ligging van het project die kunnen optreden tijdens de uitvoering van de werken worden hierin opgenomen en indien significant ook verder bij de effectbespreking behandeld. In het MER zal eveneens opgave worden gedaan van mogelijke sites die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de werkzaamheden waarvan de locaties nog niet zijn gekend (bv. voor het plaatsen van de werfkeet, …). Dit is noodzakelijk t.b.v. het inschatten van locatiegebonden effecten (vb. tijdelijk biotoopverlies) in bijvoorbeeld kwetsbare gebieden. In de kennisgeving worden mogelijke locatiealternatieven afgewogen. Het MER dient tevens opgave te doen van deze locatiealternatieven. Het rapport zal minstens aangeven op basis van welke argumenten (milieu en andere) deze locaties werden verworpen en waarom voor de voorliggende locatie werd gekozen. In het MER dient aangetoond te wordend dat de voorgestelde locatie het meest milieuvriendelijke locatiealternatief is. Het is niet nodig het nulalternatief even grondig te onderzoeken als het basisalternatief gezien hierbij de doelstelling van het gewenste veiligheidsniveau niet kan behaald worden. Wel dienen de effecten hiervan in het kort aangegeven te worden. Onder andere een weergave op kaart van de (geschatte) oppervlakte bij overstroming dient gegeven te worden. Bij de alternatievenbespreking voor deelaspecten wordt ophoging van de zomerbedding met grind aangegeven. Dit dient als een projectingreep onderzocht te worden ipv alternatief, omdat de ophoging van de zomerbedding met grind vereist is om een optimale waterwinning te garanderen. De vergelijking van alternatieven in een MER is zeer belangrijk. Het MER zal daarom duidelijk de methodologie beschrijven waarbij de alternatieven, op basis van hun negatieve en positieve milieueffecten, t.o.v. elkaar zullen worden afgewogen. Het rapport zal aantonen of het voorgestelde project het best haalbare project is voor het milieu en de natuurwaarden, ook op lange termijn. 5.
Juridische en beleidsmatige context
art.4.3.7.§ 1,f
De kennisgeving heeft opgave gedaan van het juridische/beleidsmatige kader dat voor het project in dit MER van belang is. Het MER zal zorgvuldig nagaan waar de projectrelevantie zich situeert en in het bijzonder ook aangeven of de voorwaarde onderzoekssturend kan zijn dan wel procedurebepalingen bevat of de combinatie van beide. De juridische en beleidsmatige
Richtlijnen project-MER PR0148
4/14
randvoorwaarden met een duidelijke ruimtelijke component worden duidelijk cartografisch gepresenteerd. Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken hiervan op te volgen. Aanvullend op het kennisgevingsdossier kan hierbij nog aangegeven worden dat: - Bij de Vlarea wetgeving dient vermeld te worden dat bij het afgraven van de sliblaag (afgezet bij overstromingen) de specie als ruimings- en/of baggerspecie beschouwd dient te worden. Tevens valt de specie afkomstig van het verbreden van bevaarbare waterlopen behorende tot het openbaar hydrografisch netwerk (zoals de kanaalverbredingswerken te Vroenhoven) onder de Vlarea wetgeving. - Bij het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu dient artikel 26bis besproken te worden. Een natuurtoets dient opgesteld te worden. - Corrigeer de bespreking van het decreet op het archeologisch patrimonium in tabel 5-1. Dit decreet regelt de bescherming, het behoud, de instandhouding, het herstel en het beheer van het archeologisch patrimonium, alsmede de organisatie en de reglementering van de archeologische opgravingen. Vermeld tevens art. 4 en 5 als relevante artikels. Bij de gedetailleerde bespreking van het verdrag van Malta dient artikel 5 vermeld te worden, waarin verplicht wordt te waarborgen dat milieueffectrapportages en de daaruit voortvloeiende beslissingen ten volle rekening dienen te houden met archeologische vindplaatsen en hun context. - Vermeld bij het grinddecreet dat de herinrichting van de grindwinningsgebieden ook via dit decreet geregeld wordt. De herinrichting van de grindwinningsgebieden valt onder de bevoegdheid van het Herstructureringscomité. Vermeld tevens de structuurvisie van het Herstructureringscomité en de status ervan bij de beleidsmatige randvoorwaarden. Geef aan dat het gewestplan nog niet gewijzigd is, conform deze visie. Vermeld de relevante elementen uit deze structuurvisie, zoals de afbakening van de grindwinningsgebieden. De stand van zaken van de herstructurering dient opgevolgd te worden en in de mate van het mogelijke dient de timing van de ingrepen op elkaar afgestemd te worden indien dit kan leiden tot lagere milieueffecten. - Bij het Ruimtelijk Structuurplan provincie Limburg werd een selectie gemaakt van een aantal ‘natuurverbindingen’ en ‘open ruimte verbindingen’ die gesitueerd zijn in het projectgebied. Deze dienen aangegeven te worden en aangeduid te worden op de kaarten uit het RSPL. - De status van de visie “Levende Grensmaas” dient aangegeven te worden. Hierbij is het belangrijk om aan te geven of de visie aanvaard en bekrachtigd is door de bevoegde minister. - De laatste gewestplanwijzigingen (Elerweert en Dilsen-Grensmaas) zijn niet aangegeven. - Daarnaast werden in diverse adviezen nog andere correcties opgegeven. Deze werden aan het studiebureau overgemaakt en worden verondersteld aangepast te zullen zijn in de ontwerptekst. 6.
Bestaande toestand en milieueffecten a. De referentiesituatie, bestaande toestand en ontwikkelingsscenario’s
art.4.3.7.§ 1,1°, g
De kennisgeving heeft een beschrijving gegeven per discipline van de wijze waarop de referentiesituatie zal worden beschreven, welke bestaande gegevens daarvoor zullen gebruikt worden en waar, in het raam van het MER, bijkomende inventarisatie noodzakelijk is.
Richtlijnen project-MER PR0148
5/14
De plannen van het Herstructureringscomité voor de realisatie van de nabestemmingen van de ontgonnen gebieden werden recent vergund en zullen uitgevoerd worden. Deze ingrepen dienen besproken te worden en de timing ervan dient vermeld te worden. Als referentiesituatie zal de gewijzigde situatie bij aanvang van de uitvoering van het project genomen worden. In functie van de effecten op Natura2000-gebieden dient een gepaste referentiesituatie gebruikt te worden. De cumulatieve effecten door de uitvoering van het Nederlandse Grensmaasproject dienen uitvoerig besproken te worden bij elke relevante effectafweging. Omdat het Nederlandse project in detail gekend is, moet het mogelijk zijn om de effecten van uitvoering van het voorliggend project te bespreken t.o.v. de referentiesituatie en t.o.v. de situatie waarin ook het Nederlandse Grensmaasproject uitgevoerd is. De uitvoering van het Nederlandse Grensmaasproject dient dus niet als een ontwikkelingsscenario beschouwd te worden maar als een (tweede) geplande toestand. Gezien de langere termijn en de onzekerheden in een aantal processen zal de beschrijving van de gecumuleerde projecten uiteraard moeilijker zijn en meer onzekerheden bevatten. In §4.6 van de kennisgeving worden de relevante ontwikkelingsscenario’s besproken. De visie ‘Levende Grensmaas’ dient tevens als ontwikkelingsscenario behandeld te worden. In het MER dient besproken te worden of uitvoering van het voorliggende project de plannen van de ‘Levende Grensmaas’ hypothekeert. Indien de effectinschatting danig zou verschillen voor de huidige toestand en de toestand bij het ontwikkelingsscenario dient de effectinschatting ook bij de situatie van het ontwikkelingsscenario te gebeuren. Andere relevante gestuurde ontwikkelingsscenario’s op basis van de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden zijn o.a. de volledige realisatie van het Gewestplan, de mogelijke natuurbescherming (cfr. Natuurdecreet) en het behoud van de monumenten en landschappen (op basis van bijv. de visie in de landschapsatlas). Daarnaast is de autonome ontwikkeling van het studiegebied in beschouwing te nemen, zijnde de evolutie van het studiegebied zonder enige beïnvloeding van buitenaf. Het al dan niet realiseren van het project staat daar los van. Indien er tijdens het opstellen van het MER andere ontwikkelingsscenario’s naar voor zouden komen dienen deze toegevoegd te worden aan het afwegingskader. Het Richtlijnenboek m.e.r. Deel 2 geeft verdere aanbevelingen met betrekking tot het gebruik van deze begrippen en de invulling ervan. Op de kaarten wordt het studiegebied (=het projectgebied + de zone waarop mogelijke effecten kunnen plaatsgrijpen) voor elke discipline afgebakend. Het onderzochte gebied (studiegebied) is even groot of, indien gewenst, groter dan dit afgebakende studiegebied. Er dient op gelet te worden dat alle ingrepen op de figuren aangeduid worden en dat de faseringen hiervan duidelijk zijn. Aanvullend kan hierbij nog aangegeven worden dat: *Met betrekking tot de discipline bodem: - de bodemkwaliteit wordt beschreven (vermesting, mogelijke verontreiniging, …); - de gegevens uit bodemanalyses, welke zouden ter beschikking komen in de loop van het m.e.r.-proces, worden gebruikt om de bestaande toestand (bijv. inzake bodemkwaliteit) te beschrijven; - de resultaten van de studie van het VITO zijn een belangrijke gegevensbron, alsook de besluiten van OVAM hieromtrent; - bij de veldcontrole zeker op indicaties van mogelijke aanwezige bodemverontreiniging dient gelet te worden; Richtlijnen project-MER PR0148
6/14
-
(hand-)boringen in het studiegebied moet worden uitgevoerd indien de beschikbare informatie ontoereikend, verouderd of achterhaald zou zijn; het studiegebied uitbreiden tot de zone waar wijzigingen in de waterstand en overstromingskans voorkomen; de bodemkaart actualiseren waar grindplassen ontstaan zijn of zullen zijn op het moment van de referentiesituatie.
*Met betrekking tot de discipline grondwater- en oppervlaktewater: - de gegevens uit grondwateranalyses, welke zouden ter beschikking komen in de loop van het m.e.r.-proces, worden gebruikt om de bestaande toestand (bijv. inzake waterkwaliteit) te beschrijven; - de diepte van de eerste ondoorlaatbare laag wordt aangegeven; - indien binnen het studiegebied een kwelsysteem actief is dient dit beschreven te worden; - het grondwatermodel dient besproken te worden. Hierbij dient aangegeven te worden welke peilbuizen opgenomen zijn in het model; - het verschil in overstromingsfrequentie tussen Bichterweert (5,3 jaar) en Negenoord (250 jaar) is bijzonder groot. Kloppen deze waarden? *Met betrekking tot de discipline fauna en flora: - flora- en faunagegevens worden opgevraagd, o.a. bij het Instituut voor Natuurbehoud, bij lokale natuurverenigingen, Likona, …; - veldwaarnemingen in het studiegebied worden uitgevoerd indien de beschikbare informatie ontoereikend, verouderd of achterhaald zou zijn - naast floragegevens ook informatie wordt verzameld m.b.t. avifauna, amfibieën, reptielen, insecten en zoogdieren; - voldoende kaartmateriaal bijgevoegd wordt (BWK, …) - Relevante informatie kan gevonden worden in een TWOL-studie ‘Visserijbeheerplan voor de Grensmaas en de regio Maasland’ bij AMINAL Bos en Groen. Hierin kan informatie gevonden worden over de actuele visfauna op de Grensmaas en op de Maasbeken en kunnen eveneens biotoopgerelateerde streefbeelden voor de visfauna gevonden worden. - Voor de beschrijving van de Natura2000-gebieden wordt de methodologie gebruikt zoals ze beschreven staat in hoofdstuk 16; - Het model ECODYN, zijn randvoorwaarden en de wijze waarop rekening gehouden wordt met het rivierkundig beheer dienen besproken te worden. *Met betrekking tot de discipline monumenten en landschappen: - het actuele landschap wordt gesitueerd op macroschaal en de visuele analyse van het landschap in de ruimere omgeving uitvoeren op meso- en microschaal; - de historische evolutie en de nog aanwezige relicten worden beschreven a.d.h. van geschikt kaartmateriaal: de Ferrariskaart, Vandermaelenkaart, kaarten van Dépot de la guerre, en de topografische kaarten van begin 1900 tot nu. Hierbij dient o.a. gelet te worden op de evolutie van het agrarische gebruik (grasland <-> akker) - de beschermde landschappen en dorpsgezichten dienen als vlak aangeduid te worden op de kaarten; - ook het niet-beschermd waardevol cultureel erfgoed binnen het studiegebied, d.m.v. een terreinopname, in de beschrijving wordt opgenomen; - positieve en negatieve landschapselementen op meso- en/of microschaal in kaart worden gebracht. Er zal daarbij vooral aandacht worden besteed aan de kleine landschapselementen, historisch permanente graslanden en perceleringspatronen.
Richtlijnen project-MER PR0148
7/14
*Met betrekking tot de discipline geluid: - de referentiesituatie is de geplande toestand. Dit is na het (vermoedelijke) stopzetten van de grindwinningen; - tevens de huidige geluidsniveaus aangeven; - het studiegebied is ruimer te beschouwen dan aangegeven en omvat de zone waar een wijziging (vnl toename) van de (tijdelijke) verkeersstromen te verwachten valt. *Met betrekking tot de discipline mens: - de huidige verkeersveiligheid, –stromen beschrijven (zowel wagens, fietsen, ruiters, recreanten). Hierbij er op letten dat de categoriseringen van de wegen correct beschreven worden; - het huidige landgebruik duidelijk aangeven (ook op kaart). Hierbij een onderscheid maken tussen graslanden en akkers (beiden agrarisch); - Gebruik de TWOL-studie ‘Visserijbeheerplan voor de Grensmaas en de regio Maasland’ van AMINAL Bos en Groen die tot februari 2006 loopt, als informatiebron over de visserijdisciplines en –activiteiten in de Grensmaasregio. Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r. meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (bronnen van) Basisinformatie, (afbakening van het) Studiegebied en (analyse van de) Referentiesituatie. b. Milieueffecten, geplande toestand en milderende maatregelen art.4.3.7.§ 1,2°, a, b, c
De kennisgeving geeft een beschrijving per discipline van de wijze waarop de effecten zullen worden onderzocht en beoordeeld en geeft aan dat in functie van het effectenonderzoek milderende maatregelen zullen worden voorgesteld (ook op een geschikte kaartschaal) en uitgewerkt. Belangrijk hierbij is dat in de tekst van het MER voor elk onderzochte effectgroep duidelijk de gebruikte methodologie wordt uiteengezet en dat er wordt gestreefd naar een maximale kwantitatieve beschrijving van het effect. Deze worden in het MER aangevuld met de mogelijke effecten van mogelijke calamiteiten. Per discipline dient gestreefd te worden naar een duidelijk significantiekader. Hierbij dient aangegeven te worden wanneer een effect als significant beschouwd wordt. Het gebruik van een expertenbeoordeling dient waar mogelijk beperkt te worden. In het ingreep-effectschema dienen bij de discipline fauna en flora de effecten van waterpeilverlagingen op paaimogelijkheden voor grindbankbroeders beoordeeld te worden, niet alleen in het projectgebied, maar ook voor de grindbanken (paaiplaatsen) die meer stroomopwaarts gelegen zijn. Ook dienen de effecten op vismigratie naar Maasbeken onderzocht te worden, ook op de uitmondende beken stroomopwaarts van het projectgebied. Tevens dient bij deze discipline rekening gehouden te worden met geluidshinder tijdens verscheidene ingrepen. Bij de bespreking van de effectgroepen dient onder de discipline monumenten en landschappen het onderscheid tussen landschapshistorische relicten en cultuurhistorische relicten verduidelijkt te worden. In tabel 8-2 wordt de gegevensoverdracht tussen de verschillende disciplines weergegeven. Bij het effect wijziging in oppervlaktewatersysteem dient bij de discipline bodem ook erosie en afzetting besproken te worden. Na de bespreking van het grondverzet, dient informatie doorgegeven te worden aan de discipline monumenten en landschappen ivm mogelijke reliëfwijzigingen. Tevens kan grondverzet ook geluidshinder veroorzaken op de discipline fauna
Richtlijnen project-MER PR0148
8/14
en flora. Het grondverzet veroorzaakt tevens een wijziging van het bodemprofiel en bodemverdichting, wat op hun beurt effecten op de natuurontwikkeling kan veroorzaken. Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r. meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (karakterisering van de) Effectgroepen, Effectuitdrukking en Beoordelingscriteria, en (analyse van de) Geplande situatie. Omdat de werken van het Herstructureringscomité voor de realisatie van de nabestemmingen van de ontgonnen gebieden zullen uitgevoerd worden, dient uitvoering van die ingrepen mee beschouwd te worden bij de referentiesituatie. De mogelijke effecten op de gerealiseerde nabestemming van deze gebieden door uitvoering van het voorliggend project dienen besproken te worden bij de relevante disciplines. Er dient tevens onderzocht te worden of uitvoering van deze werken en de werken van voorliggend project elkaar kunnen hinderen. Aanvullend kan hierbij nog aangegeven worden dat: *Met betrekking tot de discipline bodem: - het effect van mogelijke verspreiding van in de bodem mogelijke aanwezige bodemverontreinigende stoffen (via grondverzet of bemaling) wordt beschreven; - de effecten bij calamiteiten worden beschreven; - de mogelijkheden om de winterdijk te verbreden met lokale gronden dient besproken te worden. Dit zou immers kunnen leiden tot veel kleinere verkeersbewegingen. *Met betrekking tot de discipline grondwater: - de effecten op de grondwatertafel (huidige + geplande toestand) worden beschreven; - de elementen noodzakelijk voor de watertoets dienen als aparte paragraaf opgenomen te worden. *Met betrekking tot de discipline oppervlaktewater: - de effecten op de structuurkenmerken van de waterloop door uitvoering van het project worden beschreven en geëvalueerd; - hierbij hoort ook een kaart van de stroomsnelheden. Dit als bron om de effecten op vishabitats te beschrijven; - de waterkwaliteit bij lage waterstanden dient beschreven te worden. Dit is o.a. van belang naar de visfauna. *Met betrekking tot de discipline fauna en flora: - de effecten op de Natura2000-gebieden en –soorten met bijzondere aandacht worden beschreven; - het MER dient een Passende Beoordeling te bevatten; - er dient aangetoond te worden dat er geen onvermijdbare en onherstelbare schade optreedt in de VEN-gebieden (volgens art. 26 bis van het natuurbehoudsdecreet) - de effecten op paaimogelijkheden dienen onderzocht te worden, ook voor paaiplaatsen (grindbanken) die stroomopwaarts gelegen zijn. Indien waterpeilverlagingen aanleiding geven tot het droogleggen van paaizones op de grindbedden dienen compenserende paaizones aangelegd te worden (grinddrempels, grindbanken in nevengeulen, …). - de effecten op vismigratie naar Maasbeken dienen onderzocht te worden, tevens bij beken die stroomopwaarts van het projectgebied uitmonden in de Maas; - bij de wijziging van vismigratieknelpunten dient aangegeven te worden voor welke soorten(groepen) het knelpunt opgelost wordt en voor welke niet; - de wijziging in de ecologische verbindingen langs de beek duidelijk aangeven; Richtlijnen project-MER PR0148
9/14
-
barrièrewerking door enerzijds de fysische aanwezigheid van het project en door anderzijds de toename in verkeer dient besproken te worden; de effecten van het verlies aan KLE’s dient goed onderzocht te worden; aangeven welke zones ontbost worden (incl gegevens over leeftijd, samenstelling, …) en welke (als compensatie) bebost worden.
*Met betrekking tot de discipline monumenten en landschappen: - effecten van het verdwijnen van kleine landschapselementen goed worden beschreven. Het belang van KLE's mag niet onderschat worden; - effecten zoals vegetatiewijzigingen en rustverstoring zijn ook voor deze discipline als relevant te beschouwen; - duidelijk aangeven waar archeologische waarden verloren kunnen gaan en welke maatregelen (waaronder locatiealternatieven binnen het projectgebied) hiervoor genomen worden. Hierbij dient duidelijk aangegeven te worden hoe de Maas zich in de loop van de eeuwen verplaatst heeft en wat daarvan de gevolgen zijn voor (de kans op het aantreffen van) archeologische waarden. *Met betrekking tot de discipline geluid: - de Franse nationale rekenmethode ‘NMPB-Routes-96 (SETRA-CERTU-LCPC-CSTB) dient gebruikt te worden voor de effectberekening. De hierbij horende normen (XPS31-133) zijn een toetsingskader. *Met betrekking tot de discipline mens: - hinderaspecten dienen maximaal kwantitatief beschreven worden. Voor tijdelijk hinder zoals de werken (incl werfverkeer) kan gebruik gemaakt worden van het systeem van “menshinderdagen”. Voor permanente hinder dienen contourkaarten gegeven te worden; - het (tijdelijk en permanent) verlies aan landbouwgrond kwantitatief wordt beschreven en beoordeeld; - de toegankelijk van de landbouwgronden dient besproken te worden; - de effecten (zowel tijdelijk als permanent) op recreanten (wandelaars, fietsers, ruiters, vissers, …) en op het openbaar vervoer dienen aangegeven te worden en waar mogelijk dienen milderende maatregelen (vb volgorde van afwerking waarbij de winterdijk klaar is voor het jaagpad verdwijnt) voorgesteld te worden; - de effecten op het voetveer Rotem dienen behandeld te worden; - verkeer door dorpskernen dient vermeden te worden; - het vrachtverkeer dient gekwantificeerd te worden inclusief de aanduiding van de rijroutes en aanleg van de dienstwegen; - de routes dienen aan de categorisering van de wegen aangepast te zijn; - de effecten op doorstroming op de N78 dienen besproken te worden; - bij het gebruik van schepen voor de aan-/afvoer van materialen dient nagegaan te worden waar de overslag het beste gebeurt (vb industrieterreinen); - De TWOL-studie ‘Visserijbeheerplan voor de Grensmaas en de regio Maasland’ van AMINAL Bos en Groen bevat informatie over inpassingsvoorstellen voor de recreatieve visserij en kan gebruikt worden bij de effectbespreking. c. Vergelijking van de alternatieven art.4.3.7.§ 1,2°, e
Zoals gekend is de vergelijking van de verschillende alternatieven (in dit geval vooral het nulalternatief) zeer belangrijk.
Richtlijnen project-MER PR0148
10/14
Het MER zal duidelijk een methodologie beschrijven waarbij de alternatieven, op basis van hun positieve en negatieve milieueffecten, evenwaardig t.o.v. elkaar zullen worden afgewogen. In ieder geval zal het rapport aantonen of het voorgestelde project het best haalbare project is voor het milieu en voor de aanwezige natuurwaarden, ook op lange termijn. Indien dit niet het geval is zal tevens ook het meest milieuvriendelijke project een dergelijke toetsing ondergaan. Indien in de loop van het onderzoek er toch nog andere alternatieven zouden opduiken dient in het MER heel duidelijk de methodologie worden beschreven hoe deze alternatieven op basis van hun milieueffecten t.o.v. elkaar zullen worden afgewogen. Tevens zal in het rapport voor die deelingrepen waarvan de locaties nog niet gekend zijn (vb. inplanting werfkeet) binnen het studiegebied naar de voor het milieu meest ideale plek of plekken) gezocht worden om deze in te planten. 7.
Leemten in de kennis
art.4.3.7.§ 1,4°
Het MER dient opgave te doen van de leemten in kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen opgedeeld worden naar aard van de leemte waarbij dan onderscheid dient gemaakt tussen leemten m.b.t. project, m.b.t. inventarisatie en aangaande methode en inzicht. Het MER zal eveneens aangeven hoe met deze leemten is omgegaan en hoe zij kunnen doorwerken naar de besluitvorming. 8.
Monitoring en evaluatie
art.4.3.7.§ 1,2°, d
In het MER zal per discipline aangegeven worden welke opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn, bijvoorbeeld vanuit de vergunningsreglementering of vanuit de leemte in de kennis. De monitoring van het grondwater dient over een voldoende lange periode te gebeuren waardoor zowel een lange periode met lage afvoer als een lange periode met hoge afvoer voorgekomen zijn.
9.
Integratie en eindsynthese
art.4.3.7.§ 1,2°, e
In een afzonderlijk deel zal het rapport een disciplineoverschrijdende, leesbare samenvatting geven over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen. 10. Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen art.4.3.7.§ 5,3°
In dit hoofdstuk geeft het rapport aan welke de verwachte tewerkstellings- en investeringseffecten zijn van de voorgenomen activiteit. Tevens zal worden aangegeven welke materialen (aard en hoeveelheid) er voor dit project gebruikt zullen worden, indien dit nog niet beschreven werd bij de projectbeschrijving.
Richtlijnen project-MER PR0148
11/14
11. Niet-technische samenvatting art.4.3.7.§ 1,5°
De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat hij begrijpelijk is voor een gemiddelde lezer. Figuren, kaarten of tekeningen dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting te zijn opgenomen. Deze niet-technische samenvatting wordt in het MER opgenomen en tevens in digitale vorm aangeleverd. 12. Team van deskundigen Het door u voorgestelde team van erkende MER-deskundigen voldoet onder voorbehoud dat voor de discipline geluid geen deskundige vereist is. De discipline kan behandeld worden door de coördinator op voorwaarde dat de effecten beperkt zijn en hij het onderzoek op een wetenschappelijke wijze kan uitvoeren. Indien tijdens de ontwerptekstfase blijkt dat de coördinator niet in staat is om de discipline deskundig te behandelen of dat de effecten niet beperkt en tijdelijk zijn, dient alsnog een erkende deskundige aangesteld te worden voor de discipline geluid.
23 december 2005
ir. M. CHERRETTÉ Afdelingshoofd
Richtlijnen project-MER PR0148
12/14
Bijlage Lijst van inspraakreacties vanwege burgers -2 Lijst van reacties administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die opmerkingen hadden op de kennisgeving: - College van Burgemeester en Schepenen van de stad Dilsen-Stokkem, Europalaan 25, 3650 Dilsen-Stokkem - College van Burgemeester en Schepenen van de stad Maaseik, Lekkerstraat 10, 3680 Maaseik - AMINAL, Afdeling Algemeen Milieu en Natuurbeleid, sectie geluid, t.a.v. Gisela Vindevogel, Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 Brussel - Grindherstructureringscomité, Grindherstructureringscomité p/a GOM, Kunstlaan 18 - 6e verdieping, 3500 Hasselt - AMINAL, Afdeling Bos en Groen, Vlaams Administratief Centrum, Koningin Astridlaan 50, bus 5, 3500 Hasselt - AMINAL, Afdeling Natuur, Vlaams Administratief Centrum, Koningin Astridlaan 50, bus 5, 3500 Hasselt - Provincie Limburg, 3de directie: Infrastructuur, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Natuur, Universiteitslaan 1, 3500 Hasselt - Administratie Wegen en Verkeer, Afdeling Wegen en Verkeer Limburg, Vlaams Administratief Centrum, Koningin Astridlaan 50, bus 5, 3500 Hasselt - AROHM, Afdeling Monumenten en Landschappen, Phoenix-gebouw, Koning Albert-II laan 19, 1210 Brussel - VMW, Belliardstraat 73, 1040 Brussel - OVAM, Stationstraat 110, 2800 Mechelen - EWBL, Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie, Vlaams Administratief Centrum, Koningin Astridlaan 50, bus 6, 3500 Hasselt - AROHM, ROHM Limburg, Monumenten en Landschappen, Vlaams Administratief Centrum, Koningin Astridlaan 50, bus 5, 3500 Hasselt - VMM, Alfons Van Maelestraat 96, 9320 Erembodegem (Aalst) - AMINAL, Afdeling Milieuvergunningen Limburg, Vlaams Administratief Centrum, Koningin Astridlaan 50, bus 5, 3500 Hasselt De volgende instanties hebben laten weten geen opmerkingen te hebben op de inhoudsafbakening en methodologie: - Toerisme Vlaanderen, Grasmarkt 61, 1000 Brussel - Gemeente Stein, Raadhuisplein 1, 6170 AA Stein - Provincie Limburg (Nederland), Postbus 5700, NL-6202 MA Maastricht, Nederland Lijst van aangeschreven administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die niet reageerden op het kennisgevingdossier: - AMINAL, Afdeling Land, t.a.v. Johan Desmet, Zandstraat 255 bus4, 8200 Sint-Andries Brugge - AMINAL, Afdeling Water, Vlaams Administratief Centrum, Koningin Astridlaan 50, bus 5, 3500 Hasselt - Instituut voor Natuurbehoud, Kliniekstraat 25, 1070 Brussel - AROHM, Afdeling Ruimtelijk Planning, Graaf Ferrarisgebouw, Koning Albert II-laan 20, 1000 Brussel - Mobiliteitscel, Graaf de Ferrarisgebouw, Koning Albert II-laan 20 bus 2 , 1000 BRUSSEL Richtlijnen project-MER PR0148
13/14
-
VLM Limburg, Koningin Astridlaan 10, 3500 Hasselt Provinciebestuur Limburg, Bestendige Deputatie, Universiteitslaan 1, 3500 Hasselt CBS Maasmechelen, Heirstraat 239, 3630 Maasmechelen VROM, Postbus 20951, 2500 EZ Den Haag
Richtlijnen project-MER PR0148
14/14