administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75
Richtlijnen milieueffectrapportage: Station Gent St.-Pieters en omgeving
22 juni 2004 PRMER-0051-RL
1
Inleiding
Het voorgestelde stadsontwikkelings- en stationsproject omvat volgens de kennisgeving de herinrichting van het station en de stationsomgeving van Gent St.-Pieters. Het project omvat 4 deelprojecten namelijk: bouwwerken tot omvorming van het station Gent St.-Pieters, bouwwerken tot verbetering van het multimodaal knooppunt voor openbaar vervoer, projectontwikkeling langs de Fabiolalaan en het Sint-Denijsplein en de verbindingsweg met de R4. Initiatiefnemer van het project is EUROSTATION nv. met maatschappelijke zetel te Brogniezstraat 54, 1070 Brussel en de exploitatiezetel te Raketstraat 1A, 9000 Gent. Het project is MER-plichtig volgens artikel 2 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 1989 houdende bepaling voor het Vlaamse Gewest van de categorieën van werken en handelingen, andere dan hinderlijke inrichtingen, waarbij voor de volledigheid van de aanvraag van ondermeer een stedenbouwkundige vergunning voor ingrijpende wijzigingen van spoorwegtrajecten voor spoorverkeer over lange afstand en voor stadsprojecten die betrekking hebben op een oppervlakte van 10 ha of meer een milieueffectrapport vereist is. Het kennisgevingsdossier is door de Cel Mer van de afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid volledig verklaard op 17 maart 2004. De ter inzage legging liep van 23 maart 2004 tot en met 23 april 2004 in het stadhuis van Gent. De aankondiging van de terinzagelegging is gebeurd door aanplakking aan het stadhuis en is ook op de webstek van de Stad Gent geplaatst. Op 29 maart 2004 en 5 april 2004 zijn er informatieavonden over het project ‘station Gent-St.-Pieters en omgeving’ georganiseerd in het Koninklijk Atheneum te Gent. Parallel aan de ter inzage legging werden de adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. In het kennisgevingsdossier wordt ook de opmaak van een Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP) aangekondigd. Vanaf 21 juli 2004 geldt ook de milieueffectrapportage voor plannen o.a. inzake vervoer, ruimtelijke ordening en grondgebruik, zoals gestipuleerd in het Mer-Vr- decreet in uitvoering van de Europese plan-mer-richtlijn. In het decreet is ook de mogelijkheid van integratie en afstemming van rapportages voorzien en ook de EU-richtlijn geeft in haar aanhef en overwegingen aan dat de richtlijn van procedurele aard is en dat het de bedoeling is overlapping van beoordelingen te voorkomen. Het voorwerp van het RUP zal de ruimtelijke vertaling zijn van de visie inzake geconcentreerde bundeling met de uitbouw van hoogwaardige handel- en werkruimtes en woongelegenheden in knooppunten van openbaar vervoer volgens het RSV o.m. voor GentSint-Pietersstation. Dit RUP vormt dan het kader voor de vergunningen van o.a. de MERplichtige projectonderdelen zoals reeds beschreven in de kennisgeving. Aangezien de aanleiding en motivering voor opmaak van het RUP grotendeels zullen overeenkomen met het geheel van projectdelen zoals in de kennisgeving is aangeven, is het bij de huidige stand van zaken in de procedure - cfr. artikel 4.2.2. §5 van het Mer-Vr-decreet zal de plenaire vergadering bedoeld in artikel 41 of 44 van het decreet inzake ruimtelijke ordening plaats hebben na 21 juli 2004- nodig dat de milieueffectrapportage voor de respectievelijke projectonderdelen eerst wordt afgestemd op de milieueffectrapportage-
Richtlijnen milieueffectrapportage - PRMER-0051
2
vereisten voor het (ontwerp-) RUP, met de bijbehorende detailleringsgraad. Zoals artikel 4.2.7. van het Mer-Vr-decreet stipuleert moet daarbij ook het verband wordt beschreven met de andere relevante plannen en programma’s die interfereren zoals die o.a. door de Stad Gent , de NMBS, De Lijn, en andere instanties in de onmiddellijke toekomst gepland worden. Die planmilieueffectrapportagevereisten omvatten in eerste instantie een schets van de beschikbare alternatieven voor het plan of onderdelen ervan o.m. inzake doestellingen, locaties en wijze van uitvoering of inzake de bescherming van het milieu en dan een vergelijking tussen het voorgenomen plan en de beschikbare alternatieven die redelijkerwijze onderzocht kunnen worden, alsmede de motivatie en ook de redenen voor selectie van de onderzochte alternatieven en een beschrijving van de wijze waarop de beoordeling is uitgevoerd, met inbegrip van de moeilijkheden die bij het verzamelen van de vereiste informatie zijn ondervonden ( zoals technische tekortkomingen of ontbrekende kennis). Het is uiteraard de bedoeling dat bij de vergelijking nu de milieuaspecten specifiek mee in de weegschaal worden gelegd , waar tot nu toe eerder het accent lag op ruimtelijke, stedenbouwkundige financiële of uitvoeringstechnische aspecten. Een beslissing over de richtlijnen en de inhoud van het MER, waarbij de cel Mer volgens art. 4.2.5. en 4.3.5. moet rekening houden met de opmerkingen en commentaren inzake de inhoudsafbakening van het voorgenomen MER van de instanties en het publiek, en in het bijzonder met die opmerkingen en commentaren die handelen over te onderzoeken effecten, alternatieven en maatregelen, is dus de aanleiding tot de vraag naar een verantwoording van het ontwerpplan-RUP die op basis van de vergelijking en/of onderbouwing van alternatieven of varianten uit milieuoogpunt een legitimatie kan inhouden voor de aanduiding van die bestemmingen met bijbehorende stedenbouwkundige voorschriften in het ontwerp-RUP en dus ook later voor de vergunningen voor de projectonderdelen die daarin moeten passen. Uit de inspraakreacties op de voorgelegde kennisgeving blijkt geen afkeuring van het planopzet voor de uitbouw van de stationsomgeving maar worden dus wel vragen gesteld bij de omvang en grootte van kantoren en vooral ook bij de noodzaak om een wegverbinding naar een pendelparking onder het station aan te leggen , waar vooral de bewoners ten zuiden van de spoorbundel vragen bij hebben, terwijl er toch ook vanuit het M.- Hendrikaplein ( reactie Horeca bijv.) het positieve van die verbinding wordt aangehaald. Het is dus duidelijk dat voor en tegen , met de nodige nuanceringen en gevolgen op een rij moeten worden gezet , zodat dit duidelijk de onderbouwing wordt voor het ontwerp-plan via de planmilieueffectbeoordeling , als vertrekpunt voor de verdere onderbouwing van de respectievelijke projectonderdelen via de projectmilieueffectbeoordeling. Ter gelegenheid van de plenaire vergadering als eerste formele stap in de RUP-procedure zal moeten blijken of voor de betrokken instanties het ontwerp-plan een voldoende maatschappelijk draagvlak heeft o.m. uit milieubeoordelings-oogpunt met de antwoorden , onderbouwingen en/of gemotiveerde weerleggingen op de reacties en vragen van bewoners, doelgroepen en administraties. Het resultaat van de plenaire vergadering zal al dan niet een bevestiging inhouden van het voorstel van ontwerp-plan eventueel met de nodige bijstelling. Indien wordt overgegaan tot de voorlopige vaststelling van het ontwerpplan kan via het openbaar onderzoek worden nagegaan in hoeverre de alternatievenen de projectonderdelenbeoordeling een goede vertaling zijn als basis voor latere vergunningen voor die projectonderdelen, mits rekening te houden met eventuele randvoorwaarden en/of
Richtlijnen milieueffectrapportage - PRMER-0051
3
milieumilderende maatregelen. Uiteindelijk zal de Vlaamse Commissie voor ruimtelijke ordening daarover wikken en wegen en tenslotte de Vlaamse regering.
2
Vorm en presentatie
Met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de Cel Mer om: · recent kaartmateriaal te gebruiken voorzien van een duidelijke bronvermelding, schaalaanduiding , kleur of arcering, legende; · aandacht te besteden aan de overeenstemming tussen figuur al dan niet met tekst erin (zorg voor voldoende lettergrootte) en legende, en de bijbehorende verklarende tekst. Dit is van belang bij de aanduiding van respectievelijk het plangebied en het projectgebied met respectievelijk studiegebied en daarnaast eventueel de situering als lokalisatie in de ruime omgeving op een kaartblad dat ruimer is dan het studiegebied op zich; · een verklarende woordenlijst, afkortingenlijst, lijst van figuren, lijst van tabellen en literatuurlijst bij het rapport op te nemen; · achtergrondinformatie in de bijlagen op te nemen; · dat de inhoud van de paragraaf overeenkomt met de titel van die paragraaf; · in een inleiding tevens de benodigde vergunningen, inclusief een leeswijzer met een korte beschrijving van de procedure, en de rol van het MER in een dergelijk proces te schetsen.
3
Doelstelling, verantwoording en besluitvorming
Art. 4.2.7. en 4.3. 7. §1, 1°
In de kennisgeving wordt de algemene doelstelling van het plan en de projectonderdelen overgenomen uit het ruimtelijk structuurplan Gent nl. een nieuwe stedelijke structuur rond het station Gent-St.-Pieters met een vernieuwd bus-tram-treinstation en een projectontwikkeling aan de Koningin Fabiolalaan en aan Sint-Denijslaan Het plan en de projectonderdelen kaderen in een verbeterde afwikkeling van de voorspelde groeiende mobiliteit op het niveau van de stad, de regio en het land. Sleutelbegrippen bij de verantwoording van dit project zijn dan ook enerzijds Gent-St.-Pieters als knooppunt van openbaar vervoer ( vooropgestelde toename van het aantal reizigers per dag van 37.000 naar 60.000 ) en anderzijds Gent-St.-Pieters als stedelijk concentratiepunt. Het station Gent-St.-Pieters als bipool met Dampoort, fungeert hierbij als een hoofdstation op Vlaams niveau en krijgt een ruimere internationale uitstraling. Verder wordt voor het station ook een rol weggelegd als hoogwaardig knooppunt voor het openbaar vervoer. Er wordt dan ook gepoogd deze transferiumfunctie of overstapfunctie te verwerken in de inrichting van het station en de stationsomgeving met overstap van trein naar bus, tram, fiets en pendelaars met auto. Het St.-Pietersstation vormt een internationale, regionale en grootstedelijke toegang tot de stad en fungeert daardoor als centrale pool binnen de stad. In de verdichte stationsomgeving zijn publiekstrekkende kantoren met loketfunctie, particuliere kantoren met een hoge werknemersgraad per oppervlakte en voorzieningen zoals scholen en hogescholen sterk verweven met de woonfunctie in een aantrekkelijke woonomgeving. Het richtinggevend deel van het ruimtelijk Structuurplan Gent geeft een aantal indicaties van visie en ontwikkeling zoals in willekeurige volgorde o.a. : - nieuwe stadsdelen en ontwikkelingspolen zoals de stationsomgevingen dienen krachtige symbolen mee te krijgen in de vorm van markante torens; - prioritaire stadsvernieuwing met particuliere en sociale woningen rond het station; - stationsomgevingen Sint-Pieters en Dampoort verschillend en complementair uitbouwen; Richtlijnen milieueffectrapportage - PRMER-0051
4
-
'groene ring' langs de Ringvaart en de R4 met een kralenketting van stedelijke groengebieden ; - openbaar vervoersverbinding tussen expo en station wordt dermate kwalitatief uitgebouwd dat deze Park en Ride parking sterk ondersteunend kan functioneren en mogelijk kan toelaten minder Parking vlakbij het station zelf te voorzien ; "de autotoegankelijkheid wordt zowel voor de regio ( langs de E40 ) als voor de stad ( langs een compact knooppunt naar de R4) gerealiseerd , met indien niet anders mogelijk slechts een lichte koppeling tussen beide"; - een richtinggevende programmatie van 130.000 m² kantoren aan de K. Fabiolalaan bijkomende kantoren hiërarchisch spreiden; - … De programmatische indicaties en de hypothesen en alternatieven uit het RSV-Gent die de gewenste ruimtelijke structuur voor Gent station bepalen, evenals de ontwikkelingsperspectieven voor de verkeers- en vervoersstructuur van en naar Gent-station en voor de ruimtelijk-economische structuur met de plaats en fasering voor kantoren moeten door de milieueffectbeoordeling verder gefundeerd worden met aanvulling van de recentste gegevens uit de mobiliteits- en stedenbouwkundige studies. De projectbeschrijving is onderverdeeld in een aantal afzonderlijke deelprojecten. In het M.E.R. moet voor elk van de deelprojecten de noodzaak ( kwalitatief en kwantitatief ) aangetoond worden en de motivering op een éénduidige, correcte en overzichtelijke wijze gebeuren. In de loop van het proces en ten laatste voor het openbaar onderzoek van het ontwerp-RUP dient aangegeven hoe en onder welke vorm de opgemaakte voorbereidende studies, die zijn afgewerkt en goedgekeurd en als basis hebben gediend ( HoogbouwEffectenrapport, mobiliteitsstudies, e.d. ), kunnen geraadpleegd worden. Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming maar moet ook "doorwerken in de besluitvorming " volgens art. 4.1.7. van het decreet nl. "bij de beslissing van de overheid over het voorgenomen plan en de projectonderdelen en bij de uitwerking ervan rekening wordt gehouden met de goedgekeurde rapporten én met de opmerkingen en commentaren die werden uitgebracht".
4
Voorgenomen projecten en alternatieven
Art. 4.2.7. en 4. 3. 7. §1, 1°
Het plan voor de stationsomgeving omvat de onderbouwing voor de bestemmingen en de ruimtelijke ontwikkelingsvisie in het ontwerp-RUP en op basis van de afweging van alternatieven inzake projectinvulling de concretere projectonderdelen voor de herinrichting van het station en de stationsomgeving van Gent - Sint-Pieters. De duiding van de fasering moet zo goed mogelijk aangegeven worden. Uit de inspraak stelt men zich vragen over de mogelijke verlenging van de aanlegfase bij overschrijding van termijnen, failliet van aannemers , mogelijke bijstelling van het project in de loop der jaren ( bijv. ingevolge evolutie op de kantoormarkt,…) De figuren uit de kennisgeving zeker de geplande toestand zijn indicatief en geven het concept aan. De alternatievenafweging ( stedenbouwkundige invulling, wegprofiel- en
Richtlijnen milieueffectrapportage - PRMER-0051
5
indeling .e.d ) zal meer duiding geven zodat verfijning en verantwoording met het oog op vergunningen mogelijk wordt. De deelprojecten in de kennisgeving omschreven worden verder uitgewerkt: § Deelproject 1: bouwwerken tot omvorming van het station Gent - Sint-Pieters § Deelproject 2: bouwwerken tot verbetering van het multimodaal knooppunt voor openbaar vervoer; het Logistiek Centrum van de NMBS waar volgens de kennisgeving +/- 2550 m² kantoren voorzien waren, wordt wegens nieuwe ontwikkelingen en reorganisatie van de diensten ongeveer 6000m² meer voorzien. § Deelproject 3 wordt opgesplitst in de projectontwikkeling langs de Fabiolalaan en die aan het Sint-Denijsplein. De projectontwikkeling omvat de bouw van een grote ondergrondse parking, kantoren, woonruimten en buurtvoorzieningen langs de Fabiolalaan. Hiertoe worden het postgebouw en een reeks bestaande NMBS-gebouwen gesloopt. Daarnaast worden een aantal bestaande woningen en horecazaken tussen de Ganzendries en de Voskenslaan geherlokaliseerd in de nieuwe projectontwikkeling die de zuidelijke rand van het nieuwe Sint-Denijsplein vormt. In het rapport dient aangegeven te worden waar die herlokalisatie gepland is. § Deelproject 4: verbindingsweg met R4 Er wordt een verbindingsweg voorzien tussen het aansluitingscomplex R4/B402 en een nog aan te leggen tunnel onder de sporen. Deze tunnel onder de sporen zal rechtstreeks toegang geven op de nog te realiseren ondergrondse parking (zie deelproject 3). Het gehele project situeert zich voornamelijk op de terreinen toebehorend aan de NMBS (exploitatieadres op Koningin Maria-Hendrikaplein 2, 9000 Gent). Zoals dat binnen de milieueffectrapportage gebruikelijk is, wordt zo wie zo steeds het nulalternatief in de afweging meegenomen. Dit geldt in principe zowel voor het totaal als voor de verscheidene projectonderdelen. Wat de invulling van het openbaar vervoersknooppunt betreft en de stedelijke ontwikkelingspool met wonen en kantoren gaat dit nulalternatief in tegen de beleidsvisie en beantwoordt dus niet aan de beleidsdoelstellingen. In deze staat tegenover dit nulalternatief wel de vraag naar de verantwoording van het volume, de grootte in volume en oppervlakte , de hoogte, de inpassing in het bestaande stedelijk weefsel, e.d. zoals uit de inspraakreacties is gebleken. Die duiding naar hiërarchie van kantoorinvulling in Gent, van fasering in de tijd ( haalbaarheid, realisatiegraad,…) de relatie met andere kantoorprojecten cfr. het ontwikkelingscenario zoals geformuleerd in de kennisgeving en verder moet verfijnd worden o.a. op basis van de inspraakreacties, de opties uit het RSV-Gent en uit het Masterplan Flanders Expo, vraagt wel om een alternatievenafweging. Immers tegenover de programmatie van het RSV-Gent ( 130.000m²) is het voorliggend voorstel een afslanking. Is dit dan een economisch optimum, een minimum of welke alternatieve speelruimte inzake kantoren, wonen en/of andere functies zijn er mogelijk ? Wie heeft die richtinggevende categorisering van kantoren in de hand? De tekst uit het RSV-Gent met "kantoren aan Flanders op voorwaarde van de verbinding via een openbaar vervoersstamlijn met het Station ,…die in beginsel toch autogerichte kantoren kunnen zijn " en de link met het voorliggend plan, vraagt om verduidelijking en afweging. De stedenbouwkundige invulling is in de loop van de projectuitbouw qua volume, inpassing , vloeroppervlakte t.o.v. publieke ruimte e.d. aan wijzigingen onderhevig geweest. Deze Richtlijnen milieueffectrapportage - PRMER-0051
6
alternatievenafweging mede met aanpassing onder HoogbouwEffectenRapport dient duidelijk aan bod te komen.
invloed
van
het
Met betrekking tot de geplande ondergrondse parking dient ook het nulalternatief onderzocht te worden. Dit alternatief zou erin bestaan helemaal geen parkeerruimte te voorzien voor de gebruikers van het station, noch voor de werknemers van de in de Koningin Fabiolalaan geplande kantoorgebouwen. In dit alternatief wordt de aanvoer van reizigers en werknemers van de kantoorgebouwen volledig verzekerd via het openbaar vervoer en door middel van zachte verplaatsingsmethodes (te voet of met de fiets), via P + R aan Flanders Expo, via voorstadstreinverkeer, en bijbehorende flankerende maatregelen. In hoeverre en onder welke voorwaarden is dit een haalbaar alternatief ? Hoe is het gesteld met de basismobiliteit rond Gent , met de overstapbereidheid en –mogelijkheid van atomobilisten uit de regio? Wat is de juiste functie van de P+R-parkings in relatie tot een parking onder het station en met de reeds bestaande parkings in de binnenstad en aan de 2de gordel? Hoe is de inschatting van het aantal parkings gebeurd naar doel (pendelverkeer, kantoorverkeer, bewoners) ? Is er een minimum , maximum en/of optimaal aantal in relatie tot de haalbaarheid van het project, in relatie tot het uitgewerkt duurzaam mobiliteitsscenario enz. Blijkbaar is het aantal parkings t.o.v. het oorspronkelijk opzet met bijna 1000 gedaald. Welke verantwoording hoort hierbij? Hoe wordt zo’n parking aan de man gebracht als blijkbaar pendelaars omwille van betalend parkeren in de buurt van het station verderaf gaan staan? Zijn alternatieven t.a.v. van de bewonersin- en uitgang t.o.v. de omliggende straten onderzocht? Ook de hoogte en de inplantingswijze van de geplande kantoorgebouwen dient duidelijk verantwoord te worden waarbij de besluiten uit het eerste en het aangepast Hoogbouweffectrapport (HER) opgenomen worden samen met de evaluatie ervan door de mer-deskundigen. Bij de bespreking van de effecten van de geplande veranderingen in de St.-Denijslaan is het nodig dat de vraag naar uitvoeringsalternatieven in de weegschaal wordt gelegd met verbetering t.o.v. privacy en inkijk, meer buurtfuncties en groen , een ondergrondse parking , een betere plaatselijke ontsluiting en oversteekbaarheid,… Bij de bespreking van het deelproject 4 dient tevens het nulalternatief onderzocht te worden. En dient m.a.w. nagegaan te worden wat de effecten zijn indien de geplande verbinding tussen de R4 en de stationsomgeving niet aangelegd wordt. In dit geval wordt dan een parkeerterrein aan de rand van de stad voorzien met overstapmogelijkheid naar een hoogfrequente tramverbinding met het St.-Pietersstation. Dit moet afgewogen worden t.o.v. de voorstellen uit de mobiliteitsstudie en de vraag naar of de weerlegging van een openbaar vervoersscenario ( cfr.inspraak) . In hoeverre beantwoorden de alternatieven aan de milieubeleidsdoelstellingen . In hoeverre kan de nieuwe ontsluitingsweg aangelegd worden "in evenwicht met de belangrijke natuurwaarden en de te ontwikkelen kennisbedrijvigheid in de omgeving…, rekening houdend met het natuurbehoudsdecreet. Welke alternatieven zijn mogelijk die evenzeer rekening houden met de leefbaarheid van de omliggende woonbuurten" ? In sleuf , ondergronds, meer aansluitend bij de scholencampus met al dan niet alternatieve ontsluiting, minimaal wegprofiel, ligging fietspad…? Hoeft het alleen een autoverbinding te zijn? Er kan wellicht ook plaats gemaakt worden voor een snelle busverbinding . Immers bij evenementen en/of in het spitsuur kan de capaciteit en frequentie van de (snel-)tramlijn te beperkt zijn . Het kan een aanvullend alternatief zijn bij calamiteiten, ongelukken of andere onderbrekingen op de tramlijn.
Richtlijnen milieueffectrapportage - PRMER-0051
7
Tenslotte dienen de uitbouw en ligging van het tram- en busstation in de alternatievenafweging aan bod te komen evenals de verantwoording van het aantal sporen nl. 12 en geen 14 ( cfr. vroegere plannen voor treinverbinding vanuit Flanders Expo, zoals ook in het richtinggevend deel van het RSV-Gent wordt aangehaald nl. "naast hoofdstamtramlijn 1, treinverbinding minstens bij evenementen, …"). Ook alternatieven voor mogelijke bijkomende fietsstallingen moet aan de orde komen. De alternatievenafweging dient dus ook mee uit te gaan van de relevante suggesties uit de inspraakreacties. 5
Juridische en beleidsmatige context
Art. 4.2.7. en 4. 3. 7. §1, 1°
De kennisgeving heeft opgave gedaan van het juridisch/ beleidsmatig kader dat voor dit MER van belang is. Dit kader en de matrix moet geactualiseerd worden volgens de huidige stand van zaken van de wetgeving. Het MER zal zorgvuldig nagaan waar de projectrelevantie zich situeert en met name ook aangeven of de voorwaarde onderzoeksturend kan zijn dan wel procedurebepalingen bevat of een combinatie van beide. Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken hiervan op te volgen. Indien verwezen wordt naar eerder opgestelde structuurplannen, mobiliteitsplannen of rapporten zoals het HER, is het aangewezen de meest relevante onderdelen hiervan over te nemen als bijlage bij dit rapport. Belangrijke elementen uit het RSV-Gent zijn aan bod gekomen in het GECORO-advies van de stad Gent . Heel wat elementen komen terug in het vizier en vragen dan ook om een milieuafweging. Bij de beschrijving van de sloop van de tunnels dient ook expliciet verwezen te worden naar het ministerieel besluit houdende bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten van 10 november 1995 waarvan de reizigers en goederentunnel tot aan de St.-Denijslaan deel van uitmaken. Het spanningsveld tussen de aard van de geplande ingrepen en de daarmee gepaard gaande vernieling van het aanwezige bodemarchief dient op een uitgebreide manier beschreven te worden. Het verwijzen naar het decreet houdende de bescherming van het archeologische patrimonium van 30 juni 1993 is hierbij slechts een onderdeel. Van het decreet dient meer overgenomen te worden in het rapport dan alleen de vondstmeldingsplicht. Bij de vermelding van het Decreet Algemene Bepalingen inzake Milieubeleid (DABM) dient bij de beschrijving van het milieubeleidsplan ook het thema verdroging met de relevante aandachtspunten opgenomen te worden. Naar analogie met de andere titels kan beter “Grondwaterdecreet” als titel gebruikt worden. De bespreking van het grondwaterdecreet dient correct en actueel te zijn. Sedert 1999 is grondwaterwinning ondergebracht onder rubriek 53 van titel II van Vlarem. Meldings- en vergunningsplicht dient op basis van deze wetgeving te worden nagegaan. Bij de bespreking van het decreet integraal waterbeheer moeten naast de principes ook de doelstellingen van het decreet vermeld worden.
Richtlijnen milieueffectrapportage - PRMER-0051
8
6 6.1
Bestaande toestand en milieueffecten Bestaande toestand en ontwikkelingsscenario’s
Art. 4.2.7. en 4. 3. 7. §1, 1°
Als referentiesituatie dient de huidige situatie van het gebied beschreven te worden. De kennisgeving geeft een beschrijving per discipline van de wijze waarop de referentiesituatie zal worden beschreven en welke bestaande gegevens daarvoor gebruikt zullen worden. Bij de beschrijving van de referentiesituatie dient in functie van de relevantie ook aandacht besteed te worden aan o.a. volgende beleidsdomeinen: licht en veiligheid. Voor het aspect licht dient de referentiesituatie beschreven te worden van het gebied waar de verbindingsweg tussen het aansluitingcomplex R4/B402 komt en de omgeving ervan evenals ter hoogte van het spoorwegplatform t.o.v. de bestaande woonwijken Bij de beschrijving van de ontwikkelingsscenario’s dient rekening gehouden te worden met de geplande ontwikkeling ter hoogte van Flanders Expo en met de geplande ruimtelijke ontwikkelingen die verkeersgenererend werken via de R4 – E40 in relatie tot de ‘zuidelijke mozaiek ( cfr. RSV-Gent) . Ook de OV-ontwikkeling met verwachte resultaten naar 2015 toe en later ( Pegasusplan , verbeterde doorstroming van OV door de binnenstad, enz. ) moet in beeld komen. Aanvullend hierbij : · met betrekking tot de discipline bodem en grondwater ü dient de geotechnische situatie ook beschreven te worden; ü er dient een inventaris opgemaakt te worden van verontreinigde sites en van de afgeronde en/of lopende bodemsaneringsprojecten voor zover relevant; ·
met betrekking tot de discipline mens-ruimtelijke aspecten ü dient de – eventuele - recreatieve functie (vb. gebruik voor sportkampen) van het gebied waar de verbindingsweg tussen het aansluitingcomplex R4/B402 komt en de omgeving beschreven te worden; ü zicht en evolutie inzake vraag en aanbod van kantoren; leegstand van kantoren elders in de stad roept vragen op t.a.v. het project;
Ook voor de bestaande toestand moet al de toetsing aan de milieukwaliteitsdoelstellingen en – normen gebeuren. Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen van Richtlijnenboek m.e.r. meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (bronnen van) basisinformatie, (afbakening van het) studiegebied en (analyse van de) referentiesituatie. 6.2
Milieueffecten en milderende maatregelen
Art. 4.2.7. en 4. 3. 7. §1, 2°, a, b, c
Het kennisgevingsdossier geeft een overzicht van de te verwachten milieueffecten per discipline. In het MER moeten deze milieueffecten onderzocht en beoordeeld worden en in functie van het gevoerde effectenonderzoek dienen milderende maatregelen voorgesteld en
Richtlijnen milieueffectrapportage - PRMER-0051
9
uitgewerkt te worden. De afbakening van het studiegebied en de methodologie voor de effectvoorspelling binnen elke discipline zal in het MER duidelijk worden omschreven. Bij de bespreking van de milieueffecten dient in functie van de relevantie zoals bij de referentietoestand ook aandacht besteed te worden aan o.a. volgende beleidsdomeinen: licht en ( sociale) veiligheid en aan de relevante elementen die in de commentaren en reacties werden aangebracht. De cumulatieve effecten bij de realisatie van het plan en respectievelijk ontwikkelingsscenario’s dienen in rekening gebracht te worden. Aanvullend hierbij : ·
met betrekking tot de discipline mobiliteit: ü het mogelijk gebruik van de verbinding tussen de autosnelweg-R4-Fabiolalaan door sluipverkeer onderzocht dient te worden; ü aandacht voor juiste signalisatie voor , tijdens en na de werken . ü aandacht voor de lokale mobiliteit in de betrokken en aanliggende buurten t.o.v. de respectievelijke projectonderdelen
·
met betrekking tot de discipline bodem en grondwater ü dient er een kwantitatieve inschatting te gebeuren van de te verwachten geotechnische invloed van grondwaterverlaging en de te verwachten zettingen. ü dient er nagegaan te worden wat het kwantitatieve effect is op de grondwaterstroming, het stijghoogteverloop,… wanneer in plaats van grondwaterbemaling gebruikt gemaakt wordt van andere technieken zoals bijvoorbeeld bevriezing van de ondergrond. De effecten van de alternatieven voor bemaling op de mogelijke verspreiding van verontreinigingen dienen kwalitatief behandeld te worden. ü dient het lange termijn effect van de projectontwikkeling op de grondwaterkwantiteit onderzocht te worden. ü dient de toename of afname van de grondwatervoeding door de uit te voeren werken kwantitatief bepaald te worden. ü dienen de effecten van verspreiding van verontreiniging afkomstig van eventuele aanwezige verontreinigde sites (ook in verband met het eventueel verwijderen van slechtdoorlatende lagen) kwalitatief bepaald te worden. ü de effecten van de bemaling op eventuele lopende saneringsprojecten dienen kwalitatief behandeld te worden. ü is het uitvoeren van grondwatermodellering noodzakelijk voor de significantiebepaling van de effecten op de grondwaterkwaliteit en –kwantiteit. Volgende criteria voor significantie dienen meegenomen te worden: namelijk voor grondwaterkwantiteit de probabiliteit op ecologische schade (korte en lange termijn), de probaliliteit op landbouwkundige schade (p.m.) en de probabiliteit op schade door zettingen en voor de grondwaterkwaliteit de probabiliteit op verspreiding van verontreiniging door bemaling. ü in het rapport dient de mogelijkheid bestudeerd te worden om over te schakelen naar een totaal gescheiden riolering. Verder moet ook de mogelijkheid onderzocht worden om hemelwaterputten aan te leggen en het hier opgevangen water te gebruiken binnen het project.
·
Met betrekking tot de discipline oppervlaktewater
Richtlijnen milieueffectrapportage - PRMER-0051
10
ü dient aandacht besteedt te worden aan de mogelijke cumulatieve effecten inzake afwatering; ü aan de repercussies gezien de aanwezigheid van kwel- en infiltratiegebied; ü aandacht voor retourbemaling, herwaardering van grachten, groendaken,…; ·
met betrekking tot de discipline fauna en flora ü dient de impact van de aanleg en gebruik van de verbindingsweg tussen het aansluitingcomplex R4/B402 en een tunnel onder de sporen op het natuurgebied Overmeers en het Vossereservaat (= natuurgebied van het Atheneum) onderzocht te worden; in hoeverre strookt dit met de groene ring en –kralenvisie van de Stad ? ü moet onderzocht worden op welke manier er tijdens de aanlegfase voldoende aandacht besteed kan worden aan de boomverzorging van de platanen op het Maria Hendrikaplein. ü dient het mogelijk effect op ecologische schade door verdroging/ vernatting behandeld te worden (hiervoor kan eventueel gebruik gemaakt worden van de resultaten van het onderzoek naar het lange termijn effect van de projectontwikkeling op de grondwaterkwanititeit). ü de afhankelijkheid van de kwel- en infiltratiegebieden ü is door de mogelijke bijkomende versnippering en barriere voor de doorsneden gebieden toch een gewenste natuurontwikkeling mogelijk?
·
met betrekking tot de discipline monumenten en landschappen ü er dient nagegaan te worden of een archeologisch vooronderzoek vereist is voor de geplande werken; ü evaluatie van de elementen uit het aangepast Hoogbouw Effecten Rapport; ü belevingswaarde en visuele kwaliteit zijn criteria die in de inspraakreacties ook dikwijls terugkomen. Er wordt verwezen naar de kwaliteit van de hoogbouw aan de watersportbaan;
·
met betrekking tot de discipline mens-ruimtelijke aspecten : ü bij de inrichting van het ‘Sint-Denijsplein’ dient de behoefte en mogelijkheid tot een kindvriendelijke inrichting en tot de afscherming van het geluid en het zicht op de gebouwen door eventuele aanplanting van hoge bomen onderzocht te worden ü de impact van de aanleg van de verbindingsweg tussen het aansluitingcomplex R4/B402 op de – eventuele - recreatieve functie (vb. gebruik voor sportkampen) dient onderzocht te worden; ü er dient onderzocht te worden of er mogelijke schade door zetting kan optreden (hiervoor kan eventueel gebruik gemaakt worden van resultaten van het onderzoek naar het lange termijn effect van de projectontwikkeling op de grondwaterkwantiteit); vraag naar staat van bevinding ; ü moet de impact van het oprichten van de nieuwbouw ter hoogte van het SintDenijsplein op de omwonenden (inkijkmogelijkheden en impact op privacy) nagegaan worden; ü dient er aandacht besteed te worden aan communicatie naar de omwonenden met betrekking tot de data en het verloop van de verschillende fasen van het project; ü er dient tijdens de bespreking van de aanlegfase aandacht besteed te worden aan het aspect veiligheid met betrekking tot de verkeerssignalisatie, omleggingen en de afbakening van gevaarlijke punten ; ü de mogelijke invloed op waardevermindering van eigendommen, de vermindering van belevingswaarde , de sociale kontrole en veiligheid;
Richtlijnen milieueffectrapportage - PRMER-0051
11
ü de mogelijke wijzigingen in verkeersleefbaarheid, -toegankelijkheid, (sociale)veiligheid; ü aandacht voor mindervaliden, mindermobilen bij aanleg, inrichting en technische uitrustingen ; ü de afweging van de hiërarchie in de plannen ; de wereld en vooruitgang staan niet stil nl. in hoeverre een zgn. hoger belang “ontwikkeling stationsomgeving” uit RSV opweegt tegen het belang van de buurt waar bewoners op basis van een BPA Rijsenberg ( o.a. zonder hoogbouw in de omgeving) een woning hebben gekocht in een rustige buurt ? ü de gevolgen van grondverzet- en sloopafvaltransport; ü invloed van het spoorplatform ( vorming en warmlopen van treinstellen ’s morgens) en het Logistiek Centrum NMBS op de omgeving ; ·
met betrekking tot trillingen : aangegeven moet worden of en in welke omstandigheden trillingsmetingen relevant zijn of niet; de referentietoestand moet aangeven in hoeverre van nieuwe (tram-)infrastructuur ook tijdelijk gebruik, een verslechtering kan verwacht worden of niet;
·
met betrekking tot lucht : de studiegebied perimeter goed verantwoorden; de link luchtverontreiging-volksgezondheid duiden in relatie tot de nieuwe projectonderdelen voor alle relevante parameters , cfr. ook de betreffende regelgeving en de relevante inspraakreacties;
·
met betrekking tot de discipline mens-volksgezondheid ü de impact van de inplanting van de gebouwen langs de Fabiolalaan op de lichtinval , schaduwwerking op de reeds aanwezige woningen in de Fabiolalaan moet beschreven worden; de lichtinval van het spoorwegplatform wordt nu al hoog genoemd in de reacties; ü de impact van eventueel avond- en nachtwerken op de omwonenden dient onderzocht te worden, van mogelijke geluidsweerkaatsing van hoogbouw; ü de impact van de respectievelijk voorgestelde en/of weerhouden alternatieven op de leefbaarheid van de woonbuurten en de gezondheid van mensen en leefomgeving ; ü de impact van geconcentreerde luchtverontreiniging in en rond de parkings ; ü de impact van stofhinder;
6.3
Vergelijking van de alternatieven
Art. 4.2.7. en 4. 3. 7. §1, 2°,e
Voor de alternatieven besproken onder 4, met inbegrip van de alternatieven die niet weerhouden worden en/of die gemotiveerd weerlegd worden t.o.v de voorstellen uit de inspraak dient de milieuimpact met de nodige diepgang ingeschat te worden. De voorgestelde en weerhouden alternatieven moeten bijgevolg ook meer in detail afgewogen worden binnen elke discipline alsook over alle disciplines heen. De voor- en nadelen van de verschillende alternatieven worden beschreven en geëvalueerd.
Richtlijnen milieueffectrapportage - PRMER-0051
12
Op deze manier moet het duidelijk worden welk van de voorgestelde alternatieven de laagste milieuimpact heeft en wat ook als meest milieuvriendelijk haalbaar en/of duurzaam alternatief kan voorgesteld worden.
7 Leemten in de kennis Art. 4.2.7. en 4. 3. 7. §1, 4°
Het MER dient opgave te doen van de leemten in de kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen opgedeeld worden naar aard van de leemte waarbij dan onderscheid dient gemaakt te worden tussen leemten met betrekking tot het project, met betrekking tot de inventaris en aangaande methode en inzicht. Het MER zal eveneens aangeven hoe met deze leemten omgegaan is en hoe zij kunnen doorspelen naar de besluitvorming.
8 Monitoring en evaluatie Art. 4.2.7. en 4. 3. 7. §1, 2°, d
In het MER zal per discipline aangegeven worden of er eventueel opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn, bijvoorbeeld vanuit de vergunningsreglementering of vanuit de leemten in de kennis.
9 Integratie en eindsynthese Art. 4.2.7. en 4. 3. 7. §1, 2°, e
In een afzonderlijk deel zal het rapport een discipline-overschrijdende, leesbare samenvatting geven over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen voorkomen, beperken, milderen of compenseren. .
10 Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen Art. 4.2.7. en 4. 3. 7. §1, 3°
In dit hoofdstuk geeft het rapport aan welke de verwachte tewerkstellings- en investeringseffecten zijn van de voorgenomen activiteiten. Daarnaast zal in dit hoofdstuk ook aangegeven worden welke materialen in de uitvoeringsfase van dit project gebruikt zullen worden.
11 Niet-technische samenvatting Art. 4.2. 7. en 4. 3. 7. §1, 5°
De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt weergeeft. Hierin moet ook de duiding tot uiting komen ten behoeve van de onderbouwing van het ontwerp-RUP enerzijds en de respectievelijke projectonderdelen anderzijds. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat zij begrijpelijk is voor de gemiddelde lezer. Figuren, kaarten of tekeningen dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting opgenomen te worden.
Richtlijnen milieueffectrapportage - PRMER-0051
13
Bijlagen Bijlage 1: Bekendmaking en ter inzage legging stad Gent Bijlage 2: Inspraakreacties ü 39 inspraakreacties ontvangen Bijlage 3: Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die reageerden en waarmee rekening werd gehouden in deze richtlijnen: · AROHM, Afdeling ROHM Oost-Vlaanderen, Ruimtelijke Ordening, Gebr. Van Eyckstraat 4-6, 9000 Gent · AMINAL, Afdeling Water, hoofdbestuur t.a.v. ir Marleen Van Damme, Alhambra, E. Jacqmainlaan 20 bus 5, 1000 Brussel · College van Burgemeester en Schepenen van de Stad Gent, Botermarkt 1, 9000 GENT Bijlage 4: Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die werden uitgenodigd om reactie te geven : · AMINAL, Afdeling, Milieuvergunningen, Apostelhuizen 26, 9000 Gent · AMINAL, Afdeling Natuur, Gebr. Van Eyckstraat 4-6, 9000 Gent · AROHM, Afdeling ROHM Oost-Vlaanderen, Cel Monumenten en Landschappen, Gebr. Van Eyckstraat 4-8, 9000 Gent · AMINAL, Afdeling Water, Elfjulistraat 43, 9000 Gent · AROHM, Afdeling Ruimtelijke Planning, Graaf de Ferrarisgebouw, Koning Albert II-laan 20, bus 7, 1000 Brussel · AROHM, Afdeling Monumenten en Landschappen, Koning Albert II-laan 19, 1210 Brussel · AWV-Oost-Vlaanderen, t.a.v. ir. Michiel Callens, Bollebergen 2B bus 12 9052 Zwijnaarde · De LIJN t.a.v. Marc Van Noten, milieucoördinator, H. Consciencestraat 1, 2800 Mechelen · De Gouverneur van de Provincie Oost-Vlaanderen, Gouvernementstraat 1, 9000 Gent · Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, dienst ruimtelijke ordening-mobiliteit, Gouvernementstraat 1, 9000 Gent
Richtlijnen milieueffectrapportage - PRMER-0051
14