administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Milieueffectrapportage Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75
Richtlijnen milieueffectrapportage
Zandontginning 't Vliegveld te Lochristi en Oostakker (Gent)
Waterwegen en Zeekanaal NV, afdeling Bovenschelde
22 april 2005
PRMER-0119-RL
1. Inleiding Op dit moment wordt op het "t' Vliegveld Locristi", gelegen op het grondgebied van de gemeente Lochristi en de deelgemeente Oostakker (Gent), zand ontgonnen. Het ontginnen van dit zand is door de afdeling Bovenschelde, die eigenaar is van de gronden in concessie geven aan 3 ontginners, nl. Govaco nv, Meganck-Collewaer nv en Stadsbader-Flamand nv. De huidige ontginning gebeurt in den natte, tot maximaal 20 m diepte onder het niveau van een vroegere opspuiting (15 tot 18 meter onder het oorspronkelijke maaiveld). De huidige vergunningen voor de zandwinning lopen ten einde op 3/11/2006 en op dit tijdstip zal niet alle bruikbare zanden ontgonnen zijn. Men verwacht dat de uitputting van de voorraad zal optreden in 2019. Bovendien wenst de afdeling extra ruimte te creëren voor de berging van grondoverschotten van de door haar uit te voeren infrastructuurwerken. Deze infrastructuurspecie voor de latere opvulling van de groeve tot het oorspronkelijke maaiveld zal (waarschijnlijk) afkomstig zijn van werken aan de realisatie van de Schelde-Seine verbinding en/of van werken aan de verbreding van het kanaal Gent-Terneuzen, een project dat kadert in de ontsluiting van de haven van Gent. De nabestemming van het gebied zou grotendeels "stadsbos" moeten worden. Voor deze verderzetting van de zandwinning zijn nieuwe vergunningen (milieuvergunning en stedenbouwkundige vergunning) nodig. De initiatiefnemer heeft de intentie om in tegenstelling tot het verleden het verder ontginnen van het zand slechts in 1 concessie te geven. Omdat mogelijks dit MER ook zou kunnen gebruikt worden voor de verdere besluitvorming inzake de opvulling zal ook opgave gedaan worden van de vergunningen die noodzakelijk zijn voor de opvulling. Overeenkomstig het Besluit van de Vlaamse Regering van 10/12/2004 is deze activiteit onderworpen aan de MER-plicht volgens rubriek 23 uit de bijlage I, m.n. “Steengroeven en dagbouwmijnen, met inbegrip van ontginningen van oppervlaktedelfstoffen of grind, met een terreinoppervlakte van meer dan 10 ha,...”. Gezien de doelstelling van het project geldt ook de rubrieken 11 d) en e) uit de bijlage II zijnde resp. Slibstortplaatsen en Monostortplaatsen voor baggerspecie of ruimingspecie met een stortcapaciteit van 250.000 m³. Initiatiefnemer is de Afdeling Bovenschelde van Waterwegen en Zeekanaal n.v., Nederkouter 28 te 9000 Gent.. Het kennisgevingsdossier is door de Cel Mer van de afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid volledig verklaard op 21 februari 2005. De terinzageleggingen bij het gemeentebestuur van Lochristi en het stadsbestuur van Gent liepen resp. van 8 maart 2005 tot 7 april 2005 en van 11 maart 2005 tot 9 april 2005. Deze terinzagelegging werd aan de bevolking op gepaste wijze aangekondigd. Parallel werden de adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. Deze richtlijnen zijn opgesteld door de Cel Mer en ze hebben betrekking op de inhoudsafbakening van het MER. Ontvangen inspraakreacties en adviezen worden hierin meegenomen (zie bijlagen).
Cel Mer - Richtlijnen
2 PR0119 Zandontginning ' Vliegveld te Lochristi - Oostakker (Gent)
2. Vorm en presentatie Met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de Cel Mer: - recent kaartmateriaal te gebruiken, voorzien van een duidelijke bronvermelding, schaalaanduiding en legende; het kaartmateriaal is van goede kwaliteit, overzichtelijk en op het gewenste detailniveau (schaal) naar bruikbaarheid toe; op elke kaart de titel en studiegebied duidelijk aan te geven; verwijzingen in de tekst naar deze kaarten zijn aan te bevelen; - een afkortingenlijst, verklarende woordenlijst en literatuurlijst in het rapport op te nemen; - de inhoudstafel een logische en homogene structuur te geven die analoog is voor de verschillende disciplines; - achtergrondinformatie in de bijlagen op te nemen; - nutteloze herhalingen in de tekst te vermijden; - in de inleiding de benodigde vergunningen aan te geven, incl. een beschrijving van de gevolgde stappen in het MER-proces en de rol van het MER in het vergunningsproces; - in legendes en tabellen de gebruikte afkortingen correct omschrijven (vb. tabel 7: Kz is "zanddepot en cycloon") - het MER te controleren op tikfouten en grammaticale fouten.
3. Doelstelling, verantwoording en besluitvorming art.4.3.7.§ 1,1°, a en b
De verantwoording in de kennisgeving toegelicht geeft aan dat de voorgestelde activiteit tegemoet wil komen aan het creëren van een omvangrijke stortlocatie voor grondoverschotten van grote infrastructuurwerken. Het MER zal eveneens, als verantwoording van de zandwinning, ook moeten aantonen dat er op de markt een voldoende vraag is naar het type van zand dat hier ontgonnen wordt. De doelstelling van het MER bestaat erin de effecten aan te tonen van deze verderzetting van de zandontginning op het omliggende milieu, alsook deze van het realiseren van de nabestemming, inclusief de opvulfase en dit in tegenstelling met het voorstel uit de kennisgeving om dat niet te doen. De motivatie om ook nu reeds de effecten van het opvullen en realiseren van de nabestemming te gaan beschrijven is enerzijds ingegeven door het feit dat er gedurende een zeer lange periode zowel ontginnen als opvullen gelijktijdig zal plaatsvinden waardoor er heel wat cumulatieve effecten mogelijk zijn en anderzijds om ook in het MER al duidelijk de randvoorwaarden te kunnen aangeven waaraan het ontginnen en het opvullen moeten voldoen om de gewenste nabestemming te realiseren.. Het MER zal ook de rol en de noodzaak van dit project binnen de bestaande en toekomstige ontginningsplannen in Vlaanderen toelichten. Tevens zal het rapport aangeven op basis van welke argumenten (milieu- en andere) deze locatie werd gekozen. Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming maar volgens art. 4.1.7. van het decreet moeten ook de conclusies "doorwerken in de besluitvorming". Het MER zal bij de formulering van mogelijke alternatieven, milderende of compenserende maatregelen hiermee rekening houden.
Cel Mer - Richtlijnen
3 PR0119 Zandontginning ' Vliegveld te Lochristi - Oostakker (Gent)
4. Voorgenomen project en alternatieven art.4.3.7.§ 1,1°,c, d en e
De kennisgeving beschrijft in deel 3 het voorgenomen project, m.n. een verderzetting van een bestaande natte zandwinning op het zgn. Vliegveld van Lochristi. Tevens zal het in het MER absoluut noodzakelijk zijn om de opvulfase, de afwerking en nabestemming beter te beschrijven en dit in functie van het effectenonderzoek. Deze opvulling moet gebeuren met niet-verontreinigde bodem overeenkomstig VLAREBO. Er moet een inschatting gebeuren van de herkomst van de gronden die gebruikt kunnen worden voor de opvulling om alzo de nabestemming “bosgebied” te verzekeren. Er zal aandacht moeten besteed worden aan de fasering van ontginning (aanvang 2006?), opvulling (aanvang 2008) en realisatie van de nabestemming, zowel in de tijd als in de ruimte. Het lijkt daarbij noodzakelijk dat de nabestemming per ontgonnen zone (en desnoods opgevulde zone) binnen site zo snel mogelijk wordt gerealiseerd. De vraag naar meer bos in de Gentse regio is expliciet. Het lijkt daarbij logisch dat de opvulling zich schikt naar de nabestemming en niet omgekeerd. Het MER zal de verschillende mogelijke stappen in de realisatie van de ontginning, de opvulling en de nabestemming beschrijven en dit in een helder stroomschema weergeven. Een visualisering via een werkschema kan verduidelijking schenken. In het MER dient het aantal vrachtwagens te worden geschat die zullen ingezet worden bij de ontginning en de opvulling zelf. Tevens moet het traject, dat deze vrachtwagens gebruiken, bespreken en cartografisch verduidelijken. Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij nog het volgende aangegeven worden dat: - de historiek van het projectgebied gedetailleerder wordt beschreven. Vooral de aard van de verschillende ingrepen die bij de opspuitingen in de jaren '50 en de voorbereidende werkzaamheden die men toen heeft uitgevoerd, worden best, indien mogelijk, zo nauwkeurig mogelijk omschreven. Dit kan informatie opleveren m.b.t. de actuele toestand van het mogelijks nog aanwezige bodemarchief. In het MER moet dus worden gespecificeerd welke bodemingrepen hierbij werden uitgevoerd en hoe groot de verstorende factor daarvan is geweest; - de term "werkzone" wordt verduidelijkt; - de opvulling van de groeve wel degelijk als een volwaardige fase in het MER wordt meegenomen; - de gegevens in tabel 1 naast volumes ook oppervlaktes dient te bevatten; - bij de beschrijving van het geplande project (§3.3) duidelijk de oppervlakte wordt aangegeven die voor hervergunning in aanmerking komt. Het MER zal opgave doen van relevante vroegere (o.a. oude MER's) en lopende studies i.v.m. de ontwikkeling van dit project, milderende maatregelen en het zoeken naar alternatieven. Gezien het ontbreken van alternatieven in het kennisgevingsdossier zal in het MER het meest milieuvriendelijke project (combinatie zandwinning en al dan niet opvulling) genereren op basis van de meest relevante negatieve en positieve milieueffecten (zie ook verder in §6.3). Ook de studie “Nabestemming ontginningsgebied ’t Oud Vliegveld” (maart 2003), aangegeven in de opmerkingen van de dienst Stedenbouw van de stad Gent zal door de deskundigen worden geraadpleegd.
Cel Mer - Richtlijnen
4 PR0119 Zandontginning ' Vliegveld te Lochristi - Oostakker (Gent)
Het MER dient normaal opgave te doen van doelstellingsalternatieven, locatiealternatieven en uitvoeringsalternatieven. Ook het nulalternatief dient onderzocht te worden. Voor de ontginning op de locatie zelf bestaan er waarschijnlijk geen duidelijke locatiealternatieven. Inzake uitvoeringsalternatieven kan het MER, zoals hierboven gesteld, op zoek gaan naar de meest milieuvriendelijke fasering voor de winning en de opvulling binnen het terrein. Via de inspraak is ook een reactie over het storten van de infrastructuurspecie in de Noordzee binnen gekomen. Het MER zal de voor- en nadelen van dit idee in beeld brengen. Binnen een mogelijke plan-MER die voor de Seine-Schelde-verbinding (aanpassing Leie) op stapel staat kan dit grondiger geëvalueerd worden. T.b.v. de nabestemming, zijnde een stadsbos, kunnen in functie van bijvoorbeeld de huidige natuurwaarde van de waterplassen (watervogels) of binnen het begrip stadsbos ook waterpartijen aanwezig kunnen blijven. Het is belangrijk om dit nu reeds te kennen om de ontginnings- en opvulvoorwaarden daarop te kunnen afstemmen. De verschillende locaties van de voor de ontginning noodzakelijke infrastructuur (zeefinstallaties, stockageplaatsen, …) die op de site noodzakelijk en reeds aanwezig zijn, zal nagegaan worden of zij wel degelijk op de voor het milieu beste locatie binnen de site zijn gelokaliseerd. Het team van deskundigen zal ook informatie m.b.t. de lopende ontginningen (locaties, hoeveelheden, …) opvragen en toetsen aan de werkelijkheid bij de verschillende concessiehouders ten einde een correcte inschatting te kunnen maken van de ontginningssnelheden in het verleden en in de toekomst. Zij zullen ook toetsen of daarbij de einddatum voor de ontginning en de volledige realisatie van de nabestemming, zoals aangegeven door de initiatiefnemer, klopt met de einddata die in de verschillende al dan niet goedgekeurde beleidsdocumenten zijn terug te vinden (vb. 2018-2019). Deze info is essentieel om het aantal vrachtwagenbewegingen te kunnen inschatten. Indien er nog onzekerheden zouden bestaan over deze timing, dan kan het team van experten misschien verschillende scenario’s bedenken en hun effectbesprekingen hierop afstemmen. De stedenbouwkundige voorschriften uit het ontwerpRUP (zie verder §5), de ingediende bezwaarschriften uit het openbaar onderzoek op dit RUP en de studie “Nabestemming Ontginningsgebied ‘t Oud Vliegveld” bevatten genoeg gegevens om dergelijke scenario’s samen te stellen en de effecten van de exploitatie op de reeds gerealiseerde nabestemming te bekijken.
5. Juridische en beleidsmatige context art.4.3.7.§ 1,f
De kennisgeving heeft opgave gedaan van het juridische/beleidsmatige kader dat voor dit MER van belang is. Het MER zal zorgvuldig nagaan waar de projectrelevantie zich situeert en in het bijzonder ook aangeven of de voorwaarde onderzoekssturend kan zijn dan wel procedurebepalingen bevat of de combinatie van beide. Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken hiervan op te volgen. De cel Mer prefereert om het hoofdstuk over de juridisch/beleidsmatige randvoorwaarden te beperken tot een uitgebreide matrix. De matrix weergegeven in de kennisgeving geeft aan welke randvoorwaarden relevant zijn voor dit project en waar deze relevante randvoorwaarden verder behandeld worden (vb. onder welk punt, in welke discipline,…). Vermijd evenwel niet-relevante uitweidingen. De juridische en beleidsmatige Cel Mer - Richtlijnen
5 PR0119 Zandontginning ' Vliegveld te Lochristi - Oostakker (Gent)
randvoorwaarden met een duidelijke ruimtelijke component worden wel duidelijk cartografisch gepresenteerd. Volgende relevante randvoorwaarden dienen bijkomend te worden aangepast, opgevolgd of aangevuld: -
-
-
-
besluitvorming over het RUP afbakening Grootstedelijk gebied Gent; kaarten van de vermelde APA's en BPA's; de relevante bepalingen uit VLAREM betreffende rubriek 5.18, alsook van rubriek 60 “geheel of gedeeltelijk opvullen met niet-verontreinigde uitgegraven bodem en nietverontreinigde bagger- en ruimingsspecie van groeven, graverijen en andere putten, met inbegrip van waterplassen en vijvers”; bepalingen uit het natuurdecreet m.b.t. de zorgplicht (art.14) en de natuurtoets (art.16); de stedenbouwkundige voorschriften voor de “zone voor tijdelijke ontginning” uit het ontwerp GRUP “Afbakening stedelijk gebied Gent”. Deze voorschriften bevatten o.m. de termijn waarbinnen de ontginning en de heropvulling moeten gerealiseerd worden. Bij de opmaak van het MER zal men uiteraard met deze termijnen rekening houden; de bepalingen uit het Ruimtelijk Structuurplan Gent m.b.t. de oppervlaktedoelstelling voor stadsbos; ‘De Europese conventie van Malta (La Valetta 1992)’ (goedgekeurd op 16.01.1992 door de Raad van Europa en geratificeerd door de Vlaamse Regering op 12.10.2001), een verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed dat de archeologische monumentenzorg regelt, inzonderheid haar inpassing in ruimtelijke planning en de financiering meer bepaald artikel 5 en artikel 6.2 van dit verdrag zijn te vermelden wegens de relatie met m.e.r. en ruimtelijke ordening. volgens artikel 8 §4 van het Decreet integraal waterbeleid dient voor vergunningsplichtige activiteiten de analyse en evaluatie van het al dan niet optreden van een schadelijk effect en de op te leggen voorwaarden om dat effect te vermijden, te beperken, te herstellen of te compenseren in het MER te geschieden. De elementen ter uitvoering van deze watertoets worden het best in een afzonderlijk deel opgenomen;
6. Bestaande toestand en milieueffecten 6.1.
Bestaande toestand en ontwikkelingsscenario’s
art.4.3.7.§ 1,1°, g
Als referentiesituatie dient de huidige toestand van het projectgebied met de onmiddellijke omgeving te worden behandeld. Per discipline wordt aangegeven welke de huidige milieuwaarden en milieukwaliteiten zijn. Deze referentiesituatie dient te worden aangevuld met de beslissingen, die worden verwacht te zijn uitgevoerd, vooraleer het voorgenomen project zal aanvangen. Relevante ontwikkelingsscenario’s dienen te worden uitgewerkt. Zo ook dienen disciplineoverschrijdende ontwikkelingsscenario’s op basis van de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden weergegeven te worden. Indien er tijdens het opstellen van het MER andere ontwikkelingsscenario’s naar voor zouden komen, dienen deze toegevoegd te Cel Mer - Richtlijnen
6 PR0119 Zandontginning ' Vliegveld te Lochristi - Oostakker (Gent)
worden aan het afwegingskader. Daarnaast zal het MER ook de autonome ontwikkeling beschrijven. Het Richtlijnenboek m.e.r. Deel 2 geeft verdere aanbevelingen met betrekking tot het gebruik van deze begrippen en de invulling ervan. In het MER zullen de disciplines bodem en grondwater, oppervlaktewater, geluid, fauna en flora, monumenten en landschappen en mens behandeld worden door een erkend deskundige. De discipline lucht zal behandeld worden door de coördinator. Er zal aangegeven worden waarom deze laatste discipline niet door een erkend deskundige worden behandeld. Het studiegebied binnen de verschillende disciplines wordt voldoende ruim genomen t.b.v. de effectbeschrijving. De grenzen worden cartografisch gepresenteerd. Tijdens het opstellen van het MER dient men gebruik te maken van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r. meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (bronnen van) Basisinformatie, (afbakening van het) Studiegebied en (analyse van de) Referentiesituatie. Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij nog aangegeven worden dat: *Met betrekking tot de discipline bodem en grondwater: - recent bronmateriaal gebruikt wordt voor de beschrijving van de referentiesituatie. Wanneer geen recente boringen en grondwaterstanden beschikbaar zijn, is het noodzakelijk in het kader van het MER boringen uit te voeren op verschillende plaatsen binnen het projectgebied zodanig dat een correcte beschrijving van de referentiesituatie kan gebeuren; - de huidige grondwaterkwaliteit en bodemkwaliteit binnen het studiegebied dient beschreven te worden. Voor de beschrijving van de bodemkwaliteit kan o.a. gebruik worden gemaakt van de informatie die bij OVAM beschikbaar is (www.ovam.be); - de informatie van de webstek dov.vlaanderen.be gebruikt wordt voor wat de beschrijving van de geologie betreft; - (hand-)boringen uitgevoerd worden indien de beschikbare informatie ontoereikend, verouderd of achterhaald zou zijn. *Met betrekking tot de discipline oppervlaktewater: - de ligging van de waterwegen (bevaarbare en onbevaarbare) in de nabijheid van het projectgebied worden besproken en weergegeven op een kaart. *Met betrekking tot de discipline geluid en trillingen: - minimaal ambulante metingen uitgevoerd worden ter bepaling van het oorspronkelijke omgevingsgeluid indien er geen recente gegevens beschikbaar zijn; - de meetpunten op een kaart aangeduid worden; *Met betrekking tot de discipline fauna en flora: - voor de bepaling van de referentiesituatie de zone bestudeerd wordt waarin effecten te verwachten zijn. Hierbij is het van belang dat erop toegezien wordt dat dit overeenstemt met de invloedzone van de abiotische disciplines; - flora- en faunagegevens worden opgevraagd, o.a. bij het Instituut voor Natuurbehoud, bij lokale natuurverenigingen, … *Met betrekking tot de discipline monumenten en landschappen: - de afstand tot beschermde monumenten en landschappen wordt aangegeven; Cel Mer - Richtlijnen
7 PR0119 Zandontginning ' Vliegveld te Lochristi - Oostakker (Gent)
-
ook niet-beschermd waardevol cultureel erfgoed binnen het studiegebied opgenomen wordt in de beschrijving d.m.v. een terreinopname; mogelijke elementen opgesomd in de landschapsatlas duidelijk aan bod komen; positieve en negatieve landschapselementen op meso- en/of microschaal in kaart gebracht worden; naast landschappelijke elementen dienen ook bouwkundige elementen en het archeologisch aspect aan bod te komen. Aangezien de archeologische niveaus afgedekt en mogelijks reeds zijn vergraven bij vroegere opspuitingen van het terrein is het belangrijk om de historiek van bij de aanvang van deze opspuitingen te kennen ten einde te kunnen oordelen of binnen het kader van het MER en voorafgaand aan de vergunning (terrein)inventarisaties nog relevant zijn..
*Met betrekking tot de discipline mens: - het studiegebied afgebakend wordt, niet enkel gebaseerd op de zone waar een significante verhoging van het omgevingsgeluid te verwachten valt, maar ook gebaseerd op de zone waar verkeershinder (vooral naar de zwakke weggebruiker, naar school fietsende kinderen, …) verwacht wordt, waar een effect op landbouw mogelijk is of een invloed mogelijk is op het recreatief verkeer (wandel- en fietsroutes); - visuele hinder duidelijk wordt omschreven, rekening houdende dat aankijken op een hoge dijk ook hinderlijk kan zijn (ook bij effectbeschrijving).
6.2.
Milieueffecten en milderende maatregelen
art.4.3.7.§ 1,2°, a, b, c
De kennisgeving geeft een beschrijving per discipline van de wijze waarop de effecten zullen onderzocht en beoordeeld worden en geeft aan dat in functie van het effectenonderzoek milderende maatregelen zullen voorgesteld en uitgewerkt worden. Belangrijk hierbij is dat in de tekst van het MER voor elke onderzochte effectgroep duidelijk de gebruikte methodologie wordt uiteengezet en dat er gestreefd wordt naar een maximale kwantitatieve beschrijving van het effect. Belangrijk is dat per discipline een onderscheid gemaakt wordt tussen ontginningsfase, opvulfase en nabestemming. Indien cumulatieve effecten met andere projecten uit de omgeving mogelijk zijn (o.a. inzake transport, geluid, stof, …), dienen deze meegenomen te worden bij de effectbespreking. In het MER dient een significantie-beoordelingskader gebruikt te worden waarin duidelijk gemaakt wordt wanneer een effect als significant of niet-significant wordt beschouwd. In het MER zal voor elke discipline de omzetting van de beschreven kwantitatieve of kwalitatieve effecten naar een mogelijke beoordelingsschaal verduidelijkt worden. Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij nog aangegeven worden dat: *Met betrekking tot de discipline bodem en grondwater: - het wegnemen van een geologische laag, als onderdeel van het fysisch systeem, correct wordt beoordeeld; - ten gevolge van de voorgeschiedenis - een voorafgaande opspuiting van het gebied - het verlies aan oorspronkelijke bodem (bodemprofiel) waarschijnlijk eerder beperkt is. Het MER zal deze voorgeschiedenis (ook relevant voor archeologie) en dit effect bevestigen; - het risico voor bodem- en waterverontreiniging tijdens de ontginningfase inschatten; Cel Mer - Richtlijnen
8 PR0119 Zandontginning ' Vliegveld te Lochristi - Oostakker (Gent)
-
-
-
-
besproken wordt met welke bodemsoort opgevuld dient te worden voor de gewenste nabestemming rekeninghoudende met bodemverontreiniging en bodemstructurele aspecten in functie van de gewenste nabestemmingen; mogelijke invloeden op de grondwaterstromingen in de omgeving van het projectgebied beschreven wordt van enerzijds de ontginning zelf en anderzijds van het opvullen van de plassen met materiaal met een andere permeabiliteit dan het ontgonnen zand. Er zal minstens beschreven worden hoe het grondwater (en de stroming) zich zal gedragen met materiaal dat mogelijks vanuit de Leie (lemiger/kleiiger dan het ontgonnen zand?) en hoe ver deze invloed reikt en dit in functie van natuurontwikkelingsplannen in de Moervaartdepressie. De (wijze van) opvulling bepaalt immers in belangrijke mate de (geo)hydrologische randvoorwaarden voor de te behouden, versterken en/of te ontwikkelen natuurwaarden in het gebied en in de ruime omgeving. T.b.v. deze inschatting kan een model gebruikt worden maar indien de deskundige die deze aspecten m.b.t. het grondwater behandeld, een goede en vrij betrouwbare kwalitatieve uitspraak hieromtrent kan formuleren wordt dit voldoende geacht. Dit aspect kan, omdat het essentieel is in de verdere besluitvorming, zeker niet naar de "leemte in de kennis" worden doorgeschoven; aandacht besteed wordt aan de verplaatsing van polluenten uit verontreinigde sites in de omgeving van deze exploitatie door de wijziging van grondwaterstromingen indien uit de beschrijving van de referentiesituatie zou blijken dat daar kans toe bestaat. Ook indien er, ondanks alle juridische voorzorgsmaatregelen (opvulling met niet-verontreinigd materiaal conform Vlarebo) er toch in het opvulspecie een relevante hoeveelheid verontreinigd materiaal zou bevinden zal beschreven worden hoe een dergelijke verontreiniging zich zou kunnen verplaatsen in de omgeving; aandacht besteed wordt aan de effecten op de grondwaterwinningen (ook bij mens).
*Met betrekking tot de discipline lucht: - het aspect stofhinder bekeken wordt en dit vooral tijdens de ontginning, het transport en de opvulling; - indien het relevant zou zijn er voldoende aandacht besteed wordt aan de mogelijke bijkomende luchtverontreiniging in de ruime omgeving (het oosten van de Gentse regio) t.g.v. het af- en aanrijden van vrachtwagens en het functioneren van machines tijdens de exploitatie- en opvulfase op deze site. *Met betrekking tot de discipline oppervlaktewater: - de elementen t.b.v. de watertoets duidelijk worden aangegeven (ook bij grondwater); - het effect van het opvullen van waterplas op de helderheid van het water duidelijk wordt beschreven. *Met betrekking tot geluid en trillingen: - de impact van de uitvoering van de geplande ontginning beschreven en getoetst wordt aan de bestaande normen. De beoordeling dient niet enkel te gebeuren t.o.v. de VLAREMnormen (bedoeld voor de discipline Mens) maar ook in functie van de fauna-elementen; - bij de methodiek om te voorspellen welke geluidseffecten te verwachten zijn in de zones rekening te houden met een recreatief bestemmingstype in de nabestemming volgens het RUP. In principe betekent dit meting van het achtergrondgeluidsniveau wat in de geluidsstudie standaard vervat is; - via contourberekeningen dient aangetoond te worden in welke zone er hinder kan verwacht worden. Deze contouren worden cartografisch gepresenteerd. Cel Mer - Richtlijnen
9 PR0119 Zandontginning ' Vliegveld te Lochristi - Oostakker (Gent)
*Met betrekking tot fauna en flora: - biotoopwinsten of –verliezen, tijdelijk of permanent, direct of indirect, in een eenheid, lengte- of oppervlaktemaat uitgedrukt worden; - de invloeden op fauna en flora door geluidshinder ingeschat worden; - indirecte gevolgen van mogelijke wijzigingen in de waterhuishouding onderzocht worden; - indien relevant, zal het effect van de troebelheid van het water in de plassen op de fauna beschreven worden. Vanuit deze discipline wordt dan gezocht naar de meest natuurvriendelijke manier van opvullen. *Met betrekking tot de discipline monumenten en landschappen: - het indirect effect van het project op landschap (meso- en microschaal) wordt beschreven, vooral de effecten op het Executieoord dienen grondig te worden beschreven; - t.b.v. de wijzigingen van de landschapsstructuur niet enkel de landschapskenmerkenkaart wordt gebruikt (wegens zijn schaal) maar dat voor de evaluatie van de landschapsecologische relaties en de wijziging ervan andere bronnen (topografische kaarten, BWK, …) worden geraadpleegd; - aandacht geschonken wordt aan de impact van de voorziene werken op het bouwkundig erfgoed; - de eventuele impact op het archeologisch bodemarchief wordt beschreven rekening houdende met de historiek van de opspuitingen uit de jaren 1950 en de reeds ontgonnen zandlagen. Archeologische sporen zullen zich pas aftekenen vanaf het niveau onder het oorspronkelijke teelaardelaag, die al dan niet nog aanwezig is; - het ongedocumenteerd verlies aan archeologisch erfgoed bij ontginning, indien relevant gezien de voorgeschiedenis van het terrein, dient vermeden te worden. Het is daarom wenselijk om als milderende maatregel aan te sturen op een intensieve inventarisatie van archeologische vindplaatsen, gekoppeld aan een opgraving van bedreigde sites, waartoe het studiegebied kan behoren. Als maatregel kan een archeologisch vooronderzoek of archeologische controle opgenomen worden, waardoor de archeologische relicten kunnen geregistreerd worden en op die manier bewaard blijven. *Met betrekking tot mens: - dat de verkeershinder voor omwonenden, zwakke weggebruikers (vooral schoolgaande jeugd), recreatie, agrarische activiteiten tijdens de ontginning, de opvulling en de nabestemming besproken wordt (aantal vrachtwagens en hun traject). Indien zou blijken dat de voorgestelde routes onaanvaardbaar zouden zijn zal het team van experten naar alternatieven zoeken (alternatieve ontsluitingsweg en/of andere locaties van de installaties. Uiteraard zal hier rekening gehouden worden met mogelijke uitbreidingen van industrieen kmo-zones in de omgeving (Volvo Trucks); - gevolgen voor menselijke gezondheid beschreven dienen te worden (onder meer stofhinder, geluidsoverlast, …); - een effectbespreking als gevolg van de PM10-fractie dient gezien de aard van het project niet te gebeuren. Dit wordt wel in het MER door de coördinator gemotiveerd; - de veiligheidsrisico’s besproken dienen te worden; - indien nog agrarische gebieden ingenomen worden de gevolgen voor de agrarische activiteit besproken worden. Ook mogelijke winst aan toekomstige functies worden weergegeven. Het ingreep-effectschema dient aangevuld te worden met de relevante effectgroepen in de verschillende disciplines van de opvullingfase. Ook de effectgroepen "Verwijdering van een Cel Mer - Richtlijnen
10 PR0119 Zandontginning ' Vliegveld te Lochristi - Oostakker (Gent)
ongestoorde geologische laag", "Verdwijning van ongekende archeologische relicten" en de daarvan afgeleide indirecte effecten worden op de gepaste plaats in het schema ingelast. Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r., meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (karakterisering van de) Effectgroepen, Effectuitdrukking en Beoordelingscriteria, en (analyse van de) Geplande situatie.
6.3.
Vergelijking van de alternatieven
art.4.3.7.§ 1,2°, e
Zoals hoger gesteld (zie punt 4 van deze richtlijnen) is de vergelijking van de verschillende alternatieven in het MER zeer belangrijk. Voor dit project bestaan er gezien het feit dat het een verderzetting is van een bestaande zandwinning niet echt locatiealternatieven. Alternatieven m.b.t. de berging van specie uit infrastructuurwerken dienen in het effectenonderzoek voor dat plan of project onderzocht te worden. Een vergelijking van alternatieven kan binnen deze MER enkel gaan over: - het project uitvoeren of kiezen voor het nulalternatief (zijnde de stopzetting van de zandwinning na afloop van de huidige vergunning en het afwerken van het terrein conform de geldende nabestemmingen op de ruimtelijke uitvoeringsplannen. Ook een alternatief zonder opvulling van de site dient hiermee te worden vergeleken; - de wijze van ontginnen, nl. nat of droog, maar aangezien algemeen geaccepteerd wordt dat een natte winning duidelijk minder gevolgen heeft voor de omgeving en op dit moment reeds op deze wijze wordt ontgonnen is het onderzoek naar een droge winning niet zinvol; - de diepte van de ontginning, rekeninghoudende met de invulling van de nabestemming en de beïnvloeding van grondwaterstromingen. Het MER zal op zoek gaan naar de meest milieuvriendelijke ontginningsdiepte uiteraard gekoppeld een acceptabele beïnvloeding van de grondwaterstroming; - de fasering binnen het terrein zelf. Het MER gaat op zoek gaan naar de meest milieuvriendelijke fasering en dit zowel voor de ontginning als voor de opvulling rekening houdende dat zo snel mogelijke een aanzet kan gegeven worden voor de realisatie van de nabestemmingen; - de invulling van de nabestemming als stadsbos en/of natte natuur, nl. het al dan niet behouden van (diepe of ondiepe) waterplassen bij de invulling van deze nabetemmingen. De uitwerking van de te vergelijken alternatieven moet gelijkwaardig zijn zodat een evenwichtige afweging mogelijk is. De keuze van de beoordelingscriteria moet worden onderbouwd. Bovendien zal deze MER-studie de meest milieuvriendelijke alternatieven genereren op basis van de meest relevante negatieve en positieve milieueffecten. Het MER zal tevens duidelijk de methodologie beschrijven om al deze alternatieven op basis van hun effecten t.o.v. elkaar af te wegen. In deze afweging wordt ook het nulalternatief (het project niet uitvoeren) opgenomen waarbij het huidige vegetatie/bodemgebruik behouden blijft.
Cel Mer - Richtlijnen
11 PR0119 Zandontginning ' Vliegveld te Lochristi - Oostakker (Gent)
7. Leemten in de kennis art.4.3.7.§ 1,4°
Het MER dient opgave te doen van de leemten in kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen opgedeeld worden naar aard van de leemte waarbij dan onderscheid dient gemaakt te worden tussen leemten m.b.t. project, m.b.t. inventarisatie en aangaande methode en inzicht. Het MER zal eveneens aangeven hoe met deze leemten is omgegaan en hoe zij kunnen doorwerken naar de besluitvorming.
8. Monitoring en evaluatie art.4.3.7.§ 1,2°, d
In het MER zal per discipline aangegeven worden of er eventueel opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn, bijvoorbeeld vanuit de vergunningsreglementering of vanuit de leemte in de kennis. Het MER zal ook aangeven welke maatregelen er dienen genomen te worden indien monitoringresultaten uitwijzen dat er toch nog negatieve te milderen effecten optreden. (bijv. uitspraken onder de vorm van: als …[waargenomen effect] dan … [te nemen maatregel]). Omdat monitoring ook een gevolg kan zijn van een “Leemte in de kennis” is het uiteraard logisch om het hoofdstuk m.b.t. de postevaluatie na het hoofdstuk m.b.t. de leemten in kennis in het MER in te lassen.
9. Integratie en eindsynthese art.4.3.7.§ 1,2°, e
In een afzonderlijk deel zal het rapport een disciplineoverschrijdende, leesbare samenvatting geven over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen.
10. Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen art.4.3.7.§ 5,3°
In dit hoofdstuk geeft het rapport aan welke de verwachte tewerkstellings- en investeringseffecten zijn van de voorgenomen activiteit. In dit hoofdstuk zal tevens worden aangegeven welke materialen (aard en hoeveelheid) er voor dit project zullen worden gebruikt, indien dit nog niet beschreven werd bij de projectbeschrijving.
Cel Mer - Richtlijnen
12 PR0119 Zandontginning ' Vliegveld te Lochristi - Oostakker (Gent)
11. Niet-technische samenvatting art.4.3.7.§ 1,5°
De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt en correct weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat hij begrijpelijk is voor een gemiddelde lezer. Figuren, kaarten of tekeningen dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting te zijn opgenomen. Deze niet-technische samenvatting wordt bij het indienen van de definitieve versie tevens in digitale vorm aangeleverd.
Brussel, 22 april 2005
Het afdelingshoofd,
ir. Marc CHERRETTE
Cel Mer - Richtlijnen
13 PR0119 Zandontginning ' Vliegveld te Lochristi - Oostakker (Gent)
Bijlagen Bijlage 1: Bekendmaking en terinzagelegging gemeente Lochristi en Stad Gent Bijlage 2: Lijst van inspraakreacties: Lijst van inspraakreacties tijdens terinzagelegging: Aantal = 3 Lijst van de aangeschreven administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die reageerden (schriftelijk of op de vergadering) en waarmee rekening werd gehouden in deze richtlijnen: • • • • • • • • •
AMINAL, Afdeling Land AMINAL, Afdeling Bos en Groen, Oost-Vlaanderen AROHM, Afdeling ROHM Oost-Vlaanderen, Cel Monumenten en Landschappen AROHM, Afdeling Monumenten en Landschappen Administratie Gezondheidszorg, Afdeling Preventie en Sociale Gezondheidszorg Instituut voor Natuurbehoud OVAM Stad Gent Gemeente Lochristi (telefonisch)
Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die hebben laten weten geen opmerkingen te hebben op de inhoudsafbakening en methodologie: • AMINAL, Afdeling Milieuvergunningen, Oost-Vlaanderen • AMINAL, Afdeling Natuur • Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie, Gent Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die werden uitgenodigd om reactie te geven maar die niet reageerden en waarmee dus ook geen rekening werd gehouden in deze richtlijnen: • • • • •
AMINAL, afdeling Water AMINAL, AMINABEL, Sectie Geluid AROHM, Afdeling ROHM Oost-Vlaanderen, Cel Ruimtelijke Ordening (*) VMM Provinciebestuur Oost-Vlaanderen (*)
(*) Vergunningverlenende overheden
Cel Mer - Richtlijnen
14 PR0119 Zandontginning ' Vliegveld te Lochristi - Oostakker (Gent)