Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75
Richtlijnen milieueffectrapportage Hervergunning en diverse productie-uitbreidingen op de site van OLEON te Ertvelde + Aanvullende richtlijnen dd. 2 mei 2007
29 januari 2007
PRMER-0217-RL
Dienst Mer - Richtlijnen
PR0217: Hervergunning en diverse productie-uitbreidingen op de site van Oleon
2
1. Inleiding Dit milieueffectrapport wordt opgesteld met het oog op de hervergunning en diverse productie-uitbreidingen op de site van Oleon n.v. te Ertvelde. Oleon is gespecialiseerd in het omzetten van natuurlijke vetten en oliën naar oleochemische producten zoals vetzuren, glycerine, vetalcoholen en vetesters. Op de site te Ertvelde verwerkt Oleon jaarlijks 260 000 ton natuurlijke vetten en oliën tot basisoleochemicaliën. Het bedrijf heeft twee basisvergunningen: productie van vetzuren (inclusief glycerine) en productie van vetalcoholen, beide vergund tot 31 augustus 2011. Recent is een uitbreiding met een biodieselinstallatie met jaarlijkse productie van 95 000 ton/jaar vergund. Deze installatie is opgebouwd in 2006 en zal begin 2007 operationeel zijn. Naast deze uitbreiding zijn een aantal andere projecten in 2006 in opbouw welke eveneens begin 2007 operationeel zullen zijn nl.: uitbreiding tankenpark naar aanleiding van de productie van biodiesel, een Bio-WKK, vervanging stookinstallatie MD5 door een nieuwe stookinstallatie LD9. Uiteindelijk plant Oleon naast een hervergunning eveneens een aantal uitbreidingen in het kader van deze milieueffectrapportage: • Een uitbreiding op de nieuwe installatie voor de productie van biodiesel uit koolzaadolie (optimalisatie tot 120 000 ton/jaar). • Een bijkomende productie op een nieuwe installatie van plantaardige glycerine van 50 000 ton/jaar met bijkomende neveninstallaties (beperkte uitbreiding van het bestaande glycerine-tankenpark en aanpassing van de waterzuivering). • Verhoging van de productiecapaciteit van de vetalcoholproductie van 30 000 ton/jaar naar 40 000 ton/jaar naar aanleiding van optimalisaties in het productieproces. • Een eventueel bijkomende productie van 50 000 ton/jaar biodiesel op een reeds bestaande installatie voor de productie van methylesters door aanpassing aan de vetalcoholenproductie. In de kennisgeving wordt wat betreft toetsing aan de MER-plicht verwezen naar bijlage II rubriek 6 a) van het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage met name: ‘chemische installaties voor de productie van organische chemicaliën met een productiecapaciteit van 100 000 ton per jaar of meer’. Volgens de dienst MER vallen een deel van de activiteiten van Oleon eveneens onder rubriek 6 van bijlage I : ‘Geïntegreerde chemische installaties, dat wil zeggen installaties voor de fabricage op industriële schaal van stoffen door chemische omzetting, waarin verscheidene eenheden naast elkaar bestaan en functioneel met elkaar verbonden zijn, bestemd voor de fabricage van: - organische basischemicaliën.’ De initiatiefnemer stelt dit laatste ter discussie. Hoe dan ook werd door de initiatiefnemer geen verzoek tot ontheffing ingediend. Initiatiefnemer is Oleon nv, Assenedestraat 2, 9940 Ertvelde. Het kennisgevingsdossier is door de Dienst Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid volledig verklaard op 14 november 2006. De terinzagelegging bij het gemeentebestuur van Evergem liep van 28 november 2006 tot 27 december 2006. De Dienst Mer - Richtlijnen
PR0217: Hervergunning en diverse productie-uitbreidingen op de site van Oleon
3
terinzagelegging bij het stadsbestuur van Gent liep van 01 december 2006 tot 30 december 2006. Deze terinzagelegging werd op gepast wijze aan de bevolking aangekondigd. Er werden geen inspraakreacties ontvangen. Parallel werden de adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. Deze richtlijnen zijn opgesteld door de Dienst Mer en hebben betrekking op de inhoudsafbakening van het MER. Ontvangen inspraakreacties en adviezen worden hierin meegenomen (zie bijlagen).
2. Vorm en presentatie Met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de Dienst Mer: - recent en overzichtelijk kaartmateriaal te gebruiken, voorzien van een duidelijke bronvermelding, schaalaanduiding, noordpijl en legende; - een afkortingenlijst, verklarende woordenlijst en literatuurlijst in het rapport op te nemen; - achtergrondinformatie in de bijlagen op te nemen; - nutteloze herhalingen in de tekst te vermijden; - in de inleiding de benodigde vergunningen aan te geven, incl. een beschrijving van de gevolgde stappen in het MER-proces en de rol van het MER in het vergunningsproces; - het MER te controleren op tikfouten en grammaticale fouten. Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij aangegeven worden: - Door invoering van BBB 1 april 2006 zal rekening gehouden worden met de nieuwe benaming van overheidsinstellingen1. - Bij het weergeven van getallen dienen consequent ofwel punten ofwel komma’s gebruikt te worden. Door beide te gebruiken zorgt dit voor verwarring. - Op alle figuren zal de exacte bedrijfsgrens aangegeven worden. Dit is in de kennisgeving niet altijd het geval. - De bedrijfplattegronden zullen op groter formaat weergegeven worden zodanig dat alles leesbaar is. - Onder het puntje ‘reikwijdte van het MER’ zoals in de kennisgeving wordt vermeld, is het niet meer nodig alles te herhalen wat een aantal pagina’s voordien reeds wordt beschreven. - Op p.59 van de kennisgeving zal ‘tweede fase’ in de laatste alinea vervangen worden door ‘derde fase’.
3. Doelstelling, verantwoording en besluitvorming art.4.3.7.§ 1,1°, a en b
De doelstelling bestaat erin de effecten aan te tonen van de hervergunning en diverse productie-uitbreidingen op de site van OLEON n.v. Ten opzichte van de kennisgeving is geopteerd om het MER ook in functie van de hervergunning te kunnen gebruiken. Dit werd gemeld op de richtlijnenvergadering dd. 18 januari 2007 en bevestigd met een officieel schrijven van de initiatiefnemer dd. 25 januari 2007. Naar aanleiding van de geplande uitbreiding kan namelijk vervroegd een hervergunning aangevraagd worden, gebruik 1
Vlaamse overheid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Afdeling Milieu- Natuur- en Energiebeleid, Dienst Mer, evenals het Agentschap Zorg en Gezondheid en correcte benamingen van andere vermelde instanties. Dienst Mer - Richtlijnen PR0217: Hervergunning en diverse productie-uitbreidingen op de site van Oleon
4
makende van de regeling die is ingevoerd bij decreet van 19/05/06 (B.S. 20/06/06): ‘aanvragen voor een nieuwe vergunning die tot 48 maanden vóór het verstrijken van de lopende vergunning worden ingediend, worden ontvankelijk verklaard in zoverre het vergunningen betreft waarvan de einddatum afloopt ten laatste op 1 september 2011’. De keuze om het voorwerp van het MER te verbreden tot de volledige hervergunning met inbegrip van geplande uitbreidingen werd door de dienst Mer aanvaard. Dit heeft geen gevolgen voor de methodologie van de effectvoorspelling en beoordeling in de kennisgeving, enkel voor de graad van detail waarmee de bestaande installaties en hun milieueffecten dienen te worden beschreven en geëvalueerd. Hoe dit dient te gebeuren wordt verder in deze richtlijnen gespecifieerd. Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming maar volgens art. 4.1.7. van het decreet moeten ook de conclusies "doorwerken in de besluitvorming". Het MER zal bij de formulering van mogelijke alternatieven, milderende of compenserende maatregelen hiermee rekening houden. Het rapport zal een duidelijk overzicht bevatten van de huidige, lopende en de aan te vragen vergunningen (zowel bouw- als milieuvergunningen). Bij het besluitvormingsproces zal duidelijk aangegeven worden welke vergunningen in de toekomst zullen aangevraagd worden. Dit milieueffectrapport dient bij de vergunningsaanvragen gevoegd te worden. Relevante vorige vergunningsvoorwaarden zullen weergegeven worden en er zal aangegeven worden in het MER hoe aan deze voorwaarden is voldaan en of nog verder maatregelen nodig zijn.
4. Voorgenomen project en alternatieven art.4.3.7.§ 1,1°,c, d en e
De kennisgeving beschrijft in deel 3 het voorgenomen project. Doordat het MER ook opgesteld wordt in functie van de hervergunning zullen in het MER drie situatie onderzocht worden: de referentiesituatie (2005), de situatie na ingebruikname van de reeds vergunde installaties (realisatie na 2005) nl. biodieselplant zonder uitbreiding, de bio-WKK en bijkomende stookinstallatie en tenslotte de geplande situatie (uitbreidingen in productiecapaciteiten). Deze drie situaties dienen zowel tekstueel te worden beschreven als op de figuren duidelijk onderscheiden weergegeven te worden. Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij nog het volgende aangegeven worden dat: - In verband met de geplande uitbreiding van de tankenparken naar aanleiding van de nieuwe installatie voor de productie van plantaardige glycerine zal verduidelijkt worden over welke tanken het gaat. En dit ook in relatie tot de bijlage en de figuren. - Voor zover gekend zal aangegeven worden hoe de bestaande productielijn van de vetalcoholenproductie dient omgebouwd te worden voor het scenario waarbij op de bestaande methanolyse installatie 50 000 ton/jaar biodiesel zal gemaakt worden. - Voor de zonevreemde woningen gelegen aan zelfde kant van de Assenedestraat dient vermeld te worden wat hiermee in de toekomst zal gebeuren. Hiermee zal rekening gehouden worden bij de effectbeoordeling. - De oppervlaktes van de kleinere zones (tankenpark aan de Rieme kaai en waterzuiveringsinstallatie) en van Oleon zullen vermeld worden. Op figuur waar deze gesitueerd worden, zal duidelijker de noordpijl weergegeven worden. Dienst Mer - Richtlijnen
PR0217: Hervergunning en diverse productie-uitbreidingen op de site van Oleon
5
-
-
-
De mogelijkheid tot regeneratie van de actieve kool wordt op dit ogenblik onderzocht. Een stand van zaken met betrekking tot deze studie en eventuele (voorlopige) conclusies zullen opgenomen worden in het MER. De geproduceerde viskeuze bio-olie door Oleon wordt in de Bio-WKK gevaloriseerd. De afkomst van deze bio-diesel zal in het MER verduidelijkt worden. Ook de vermogens van deze bio-WKK zullen verduidelijkt worden (verschil tussen thermisch en elektrisch). Er zal aangegeven worden of deze bio-WKK elektriciteit levert voor de hele site of slechts gedeeltelijk. Bij de oplijsting van de tanken in bijlage zal het type tank en eventueel de emissie reducerende maatregelen aangevuld worden. In de tabel met materiaalstromen van de eindproducten zal nagegaan worden of de cijfers in verband met glycerine correct zijn2. Ter verduidelijking wordt hier best ook de vergunde capaciteit in de referentiesituatie toegevoegd. Relevante milieurapportages worden in de kennisgeving opgesomd. Hier ontbreekt de vorige MER-studie naar aanleiding van de uitbreiding van de productiecapaciteit van de glycerine-installatie (CAH/02/531). Ook de studie naar herbruik en opvang van hemelwater ontbreekt. Conclusies en maatregelen volgend uit deze studies zullen verwerkt worden in het MER. Relevante gegevens en conclusies uit lopende studies dienen zoveel mogelijk opgenomen te worden in het MER vb. studie om de biodiesel productie op de methanolyse van de VAL te optimaliseren, studie voor optimalisatie van de energiehuishouding, studie naar haalbaarheid van de nieuwe norm voor fosfor, regeneratie actief kool, …
De voor- en nadelen van de verschillende alternatieven zullen in het MER beschreven en afgewogen worden. Het rapport zal aantonen of het voorgestelde project het best haalbare project is voor het milieu, ook op lange termijn. Voor de eventuele bijkomende productie van 50 000 ton/jaar biodiesel op een reeds bestaande installatie worden in het MER twee alternatieven bekeken door aanpassingen aan de vetalcoholenproductie (VAL). Ofwel voortzetting van de huidige productiewijze maar met de capaciteitsverhoging van 10 000 ton/jaar vetalcohol. Ofwel een opsplitsing van de methanolyse en de hydrogenatie. Op de bestaande methanolyse installatie zou dan 50 000 ton biodiesel gemaakt worden uitgaande van koolzaadolie. Op de hydrogenatiereactor zal aangekochte methylester worden ingezet voor de productie van vetalcoholen met hierbij eveneens de vermelde capaciteitsverhoging. De milieuimpact van beide alternatieven zal in de diverse disciplinespecifieke hoofdstukken worden beschreven. Als uitvoeringsalternatief wordt in de kennisgeving een vergelijking gemaakt tussen fysische en chemische voorreiniging van ruwe koolzaadolie. Oleon heeft geopteerd voor het plaatsen van een voorreiniging volgens chemisch proces. Het MER zal uitgebreider motiveren waarom de milieubelasting voor beiden als gelijkaardig kan beschouwd worden. Gezien de lokale situatie is de geurproblematiek hierbij een belangrijk aspect. Bij het uitvoeringsalternatief ivm de scheiding van methylesters en glycerine zal ook verder uitgewerkt worden waarom de milieu-impact tussen decantatie en centrifigatie gelijk is. De uiteindelijke keuze is de geavanceerde decantatie. De deskundigen zullen nagaan welke aspecten van relevante BBT-studies of BREF-nota’s toepasselijk zijn en het project hieraan toetsen. Relevante aanbevelingen en maatregelen die in 2
80 000 ton glycerine ipv 90 000 ton glycerine Dienst Mer - Richtlijnen
PR0217: Hervergunning en diverse productie-uitbreidingen op de site van Oleon
6
deze documenten worden voorgesteld moeten in het MER vermeld en geëvalueerd worden. Zie hiervoor ook verder.
5. Juridische en beleidsmatige context art.4.3.7.§ 1,f
De kennisgeving heeft voldoende opgave gedaan van het juridische/ beleidsmatige kader dat voor dit MER van belang is, in de vorm van een duidelijke overzichtmatrix. Het MER zal zorgvuldig nagaan waar de projectrelevantie zich situeert en in het bijzonder ook aangeven of de voorwaarde onderzoekssturend kan zijn dan wel procedurebepalingen bevat of de combinatie van beide. Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken hiervan op te volgen. De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden met een duidelijke ruimtelijke component dienen duidelijk cartografisch gepresenteerd te worden. Er wordt inderdaad geen gebruik gemaakt van grondwater in de productie, maar wel wordt mogelijks bemaald bij de aanleg van de nieuwe productie-eenheden en gebeuren er activiteiten die kunnen leiden tot grondwaterverontreiniging. Het decreet houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer is bijgevolg wel relevant. Het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Evergem is goedgekeurd in oktober 2006. Ook het gemeentelijk natuurontwikkelingsplan van Evergem zal toegevoegd worden. Relevante bepalingen inzake het bedrijf zullen nagegaan worden. De VR-plicht zal mee opgenomen worden in de matrix. De stand van zaken van de lopende VR-studie zal opgenomen worden. Het ‘BVR d.d. 1 oktober 2004 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater3’ zal ook opgenomen worden als relevante voorwaarde. In het MER dient nagegaan te worden of voldaan is aan de voorwaarden hierin vermeld. Er zal onderzocht worden of volgens de kaart van infiltratiegevoelige bodems hier infiltratie mogelijk is. De mogelijkheden tot infiltratie of buffering en de reeds bestaande voorzieningen dienen beschreven te worden. Er zal ook rekening gehouden met het reductieprogramma voor gevaarlijke stoffen in afvalwater (23/10/2005). Het visiedocument ‘de weg naar een duurzaam geurbeleid’ zal ook meegenomen worden in de matrix. In verband met de watertoets zal rekening gehouden worden met het recent gepubliceerde besluit (B.S. 3 nov 2006) over de watertoets. Dit besluit geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets. Op basis van o.a. de bijlagen bij dit besluit kan aangegeven worden of er schadelijke effecten te verwachten zijn. Gezien de aanwezigheid van koeltorens is ook het ‘Legionellabesluit’ van toepassing. 3
Indien bouwvergunningsaanvraag moet aanstiplijst mee ingediend worden. Dienst Mer - Richtlijnen PR0217: Hervergunning en diverse productie-uitbreidingen op de site van Oleon
7
Alle relevante BREF en BBT-studie dienen afgetoetst te worden. De BREF ‘Food Drink en Milk industries’ en ‘Industrial Cooling Systems’ en andere eventueel relevante ‘horizontale BREFs’ dienen toegevoegd te worden. Bovendien zal op basis van de NACE-code eveneens geëvalueerd worden welke toepasselijke BBT-maatregelen door VITO worden vooropgesteld (http://www.emis.vito.be) .
6. Bestaande toestand en milieueffecten Als referentiesituatie dient het gebied met zijn omgeving zoals het er momenteel uitziet te worden beschreven. Per discipline wordt aangegeven welke de huidige milieuwaarden en milieukwaliteiten zijn. Als referentiejaar wordt in het MER 2005 gebruikt. Daarnaast wordt zoals hoger reeds aangegeven, de reeds vergunde situatie (met realisatie van bepaalde reeds vergunde installaties na 2005) besproken. Hiervoor zal de effectbeoordeling zoveel mogelijk gebaseerd worden op metingen tijdens de opstartperiode van de installaties in de loop van 2006. Indien er voor een installatie onvoldoende gegevens zouden zijn kan, mits motivering, uitgegaan worden van gegevens/garanties van de constructeur of van gegevens/metingen bij gelijkaardige installaties. Pas in allerlaatste instantie zal uitgegaan worden van een invulling van de normen als worst-case benadering (zoals in de kennisgeving voorgesteld), en dit mits motivering waarom andere gegevens (metingen, constructeur, gelijkaardige installaties) niet voorhanden zijn. De volledig verklaarde kennisgeving geeft een beschrijving per discipline van de wijze waarop de effecten zullen onderzocht en beoordeeld worden en geeft aan dat in functie van het effectenonderzoek milderende maatregelen zullen voorgesteld en uitgewerkt worden. De afbakening van het studiegebied dient grondig geargumenteerd te worden. Belangrijk is dat in de tekst van het MER voor elke onderzochte effectgroep duidelijk de gebruikte methodologie wordt uiteengezet en dat er gestreefd wordt naar een maximale kwantitatieve beschrijving van het effect. Algemeen dienen over de verschillende disciplines heen de significantiekaders te worden afgestemd (aantal categorieën, benaming ervan) om de vergelijkbaarheid en de eindintegratie zo transparant mogelijk te maken. In elke discipline zal aangegeven worden wanneer en hoe men besluit dat er significante effecten zich zouden voordoen. De te onderzoeken disciplines zijn ‘lucht’, ‘water’, ‘bodem en grondwater’, ‘geluid en trillingen’, ‘mens’ en ‘fauna en flora’ en overige disciplines. Relevante ontwikkelingsscenario’s dienen te worden uitgewerkt. Zo ook dienen disciplineoverschrijdende ontwikkelingsscenario’s weergegeven te worden. Indien er tijdens het opstellen van het MER andere ontwikkelingsscenario’s naar voor zouden komen, dienen deze toegevoegd te worden aan het afwegingskader. Daarnaast zal het MER ook de autonome ontwikkeling beschrijven. Het ontwikkelingsplan Rieme Noord zal meegenomen worden als ontwikkelingsscenario. Hierbij zal de voorziene tijdshorizont weergegeven worden. Dit zal vooral gevolgen hebben op de discipline mens, deel mobiliteit. Het richtlijnenboek mer deel 2 geeft verdere aanbevelingen met betrekking tot het gebruik van begrippen en de invulling ervan. Tijdens het opstellen van het MER dient men ook gebruik te maken van (de recentste versies) van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek mer.
Dienst Mer - Richtlijnen
PR0217: Hervergunning en diverse productie-uitbreidingen op de site van Oleon
8
De Dienst Mer vraagt om bij de beschrijving van de bestaande toestand en milieueffecten, als aanvulling op de volledigverklaarde kennisgeving, voldoende aandacht te besteden aan het volgende: -
-
-
-
Met betrekking tot de discipline lucht: Gezien de laatste geurstudie dateert van 2003 wordt in het kader van deze MER een nieuwe geurstudie uitgevoerd. Bijkomende saneringsmaatregelen uit de vorige studie worden gespecifieerd en geëvalueerd. Alle BBT-mogelijkheden om de geuremissies te voorkomen en/of maximaal te beperken moeten grondig geëvalueerd worden. In de nieuwe geurstudie zal rekening gehouden worden met de biodieselinstallatie (in het bijzonder met de voorreiniging van koolzaad) en andere uitbreidingen. Indien nodig worden bijkomende maatregelen gezocht. Potentiële emissiepunten worden opgelijst. In het verleden werden geen metingen uitgevoerd op het emissiepunt van het vetafscheidingsvat F5. Aangezien dit aanleiding kan geven tot een geurprobleem zal dit punt in de nieuwe geurstudie wel meegenomen worden. In het ingreep-effectschema zullen alle relevante parameters vermeld worden. Ook geurhinder dient opgenomen te worden. Bij de emissiegegevens van de stoomketels zullen alle gemeten parameters vermeld worden (waaronder ook stof). In 2006 wordt de ketel MD5 (gestookt op methanolmengsel) vervangen door een nieuwe ketel LD9 (op aardgas). Het ‘mengsel’ wordt in 2006 afgeleid naar stoomketel HD8 en wordt daar als brandstof verbruikt. De verschillen tussen oude versus nieuwe stoomketels zullen duidelijk beschreven en beoordeeld worden. Voor het aspect geur zal een toetsingskader voorgesteld worden op basis van het visiedocument ‘Op weg naar een duurzaam geurbeleid’. De impact van aan- en afrijdend verkeer op lucht zal mee bekeken worden.
De methodologie en het voorstel van significantiekader zoals opgenomen in het nieuwe richtlijnenboek lucht (december 2006) dient bij de opmaak van het MER gebruikt te worden (zie www.mervlaanderen.be onder ‘richtlijnenboeken 2006’).
-
-
Met betrekking tot de discipline water: De ligging van de waterwegen (bevaarbare en onbevaarbare) in de nabijheid van het projectgebied bespreken en weergeven op een kaart. Ook het winnings- en lozingspunt dienen op een kaart te worden aangeduid. Een gedetailleerde waterbalansstudie (zowel in de referentiesituatie, in de situatie 2006 als in de geplande situatie) dient te worden toegevoegd die het debiet en de oorsprong van het gebruikte water en de debieten en bestemming van het afvalwater verduidelijkt (inclusief waterhergebruik). In het MER zal een gedetailleerde studie van de reststromen, zuiveringsmethoden en hergebruik bevatten. De juiste waarden van debietstromen zullen hierbij gebruikt worden. Het koelwatergebruik zal getoetst worden aan de BREF ‘Industrial Cooling Systems’. De impact op het ontvangende oppervlaktewater dient nagegaan te worden. Hierbij dient naast gemiddelde concentratie en vuilvracht ook uitgegaan te worden van pieklozingen van Oleon. Bij berekening van impact oppervlaktewater dient ook rekening gehouden met het in de milieuvergunning aan te vragen debiet, concentratie, vuilvracht. In het bijzonder voor
Dienst Mer - Richtlijnen
PR0217: Hervergunning en diverse productie-uitbreidingen op de site van Oleon
9
-
-
-
-
-
fosfor dient de haalbaarheid van een toekomstige norm nagegaan te worden. Er zal nagegaan worden of maatregelen mogelijk zijn voor fosforverwijdering uit afvalwater. In het MER dienen ook de maandelijkse en driemaandelijkse metingen opgenomen te worden4. De rendementen van de zuiveringsinstallatie zullen berekend worden. De dagelijkse belasting van de WZI door tweede circuit koeltorens van vetzuurproductie zal berekend worden. In de kennisgeving is sprake van een noodoverlaat welke periodiek bij zware regenval in werking treed. Het effect op de emissies van deze noodoverlaat dient te worden nagegaan. De noodprocedure ivm noodlozing zal besproken worden in het MER. Alternatieven hiervoor (in het kader van het afzonderlijk lozen van hemelwater) dienen bekeken te worden. Het verbruik van sanitair water wordt geraamd op 2100 m³/jaar. Het huishoudelijk afvalwater van het administratief gebouw (814 m³/jaar) wordt gezuiverd via een IBA. Het overige huishoudelijk afvalwater afkomstig van de fabriek wordt gezuiverd in de WZI van Oleon. De noodzaak en mogelijkheden tot bijkomende afkoppeling van het huishoudelijk afvalwater dat momenteel nog naar de WZI gaat, dienen onderzocht te worden. Er zal onderzocht worden welke aanpassingen aan de waterzuiveringsinstallatie nodig zijn in kader van de geplande uitbreidingen. De verschillende voorzieningen tot behandelen van hemelwater (hergebruik, infiltratie en/of buffering - lozing) worden besproken. Met betrekking tot de discipline bodem en grondwater: Bij hinder tijdens de aanlegfase zal nagegaan worden of er rekening moet gehouden worden met eventuele bodemvervuiling. In verband met mogelijk bemalingswater5 zal in eerste plaats getoetst worden of er kans is tot verspreiding van grondwaterverontreiniging zoals in het ingreep-effectschema wordt aangegeven. De bepaling in verband met verpompen naar de WZI van Oleon uit de kennisgeving hierover, zal aangepast worden. De huidige grondwaterkwaliteit en bodemkwaliteit binnen het studiegebied dient beschreven te worden. Resultaten uit OBO en BBO kunnen hiervoor gebruikt worden. Het verdient aanbeveling om in het licht van de voorgenomen activiteit na te gaan in hoeverre reeds vastgestelde bodemverontreiniging het dossier kunnen beïnvloeden. Indien er calamiteiten optreden die impact kunnen hebben op de bodem, dienen zo snel mogelijk de nodige acties ondernomen te worden om de verontreiniging weg te nemen. De nodige controlestalen dienen genomen te worden. De nodige aandacht dient te worden geschonken aan de regels van het “grondverzet”. Met betrekking tot de discipline geluid en trillingen: In de geleverde adviezen wordt bijzonder aandacht gevraagd voor de beschrijving van de actuele geluidscontouren en berekening van de te verwachten geluidsimissies + voorstel milderende maatregelen. De keuze van de meetpunten (en bij welke meetcampagne ze behoren) zal verduidelijkt worden. Op de kaart die de meetpunten en beoordelingspunten aangeeft, dient een schaal
4
Visuele waarneembaarheid vetten en oliën, pH, CCl4 extraheerbare stoffen, detergent, temperatuur en bezinkbare stoffen moeten in de rapportering van de maandelijkse metingen worden opgenomen. Ook voor chlorides zullen eigen metingen gebruikt worden. 5
Grondwaterbemaling is meldings- of vergunningsplichtig Dienst Mer - Richtlijnen PR0217: Hervergunning en diverse productie-uitbreidingen op de site van Oleon
10
-
-
-
-
-
te worden aangegeven. Anders is deze kaart moeilijk te interpreteren. Het is ook aangewezen om op deze kaart duidelijk aan te geven waar de woningen, met name deze in de nabije omgeving van de installaties (200 m), zich bevinden. Hierbij kan in een voetnoot de bedenking gemaakt worden dat de dichtstbijzijnde bewoning zonevreemd zijn. Ook voor geluid zal vertrokken worden van meetgegevens aan de installaties (ook die in opstart in 2006). Indien dit niet mogelijk zou zijn kan mits motivering uitgegaan worden van gegevens/garanties van de constructeur. Het uitgaan van het maximale geluidsvermogen om nog net te voldoen aan de normen kan pas als worst-case indien geen van deze gegevens voorhanden zouden zijn. In het licht van de omzetting van de Europese richtlijn omgevingslawaai (B. Vl. R. van 22 juli 2005 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai) is het wenselijk dat naast de LAeq – en LA95-niveaus ook de Lden en Lnight-waarden worden bepaald. De impact van aan- en afrijdend verkeer op geluid zal mee bekeken worden. In de discipline dient duidelijk gemotiveerd te worden welke delen van het bedrijf als bestaand en welke delen als nieuw dienen beschouwd te worden met het oog op een correcte toetsing aan de normen. Er zal aangegeven worden wanneer milderende maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen) zullen voorgesteld worden. Met betrekking tot de discipline mens: Het MER zal aangeven wat Oleon betekent naar transport toe en hoe de verdeling over de diverse modi gebeurt. Hierbij dienen de bestaande verkeerswegen aangeduid te worden en moet hun (bijkomende) belasting getoetst worden aan hun verkeerscapaciteit. Hierbij kan het belangrijk zijn, rekening te houden met mogelijke ontwikkelingssenario’s in de omgeving. Bijzondere aandacht wordt gevraagd voor gegevens over mogelijke transporten over spoor en water voor de aan- en afvoer. Het voorkomen van legionella-infecties en gevolgen door het van toepassing zijn van het ‘Legionellabesluit’ zullen onderzocht worden in het MER. Er dient nagegaan te worden of er in het verleden klachten voorkwamen bij de milieudienst van de gemeente, stad en bij afdeling milieu-inspectie en welke maatregelen er genomen zijn met betrekking tot van mogelijke klachten. In het ingreepeffectschema zal ook geurhinder vermeld worden. Met betrekking tot de discipline fauna en flora: Binnen een straal van 5 km komen er belangrijke natuur-, bos- en parkstructuren voor. Het onderzoek naar eventuele effecten op deze gebieden is belangrijk. Naast ecotoxicologische effecten als gevolg van de atmosferische emissies, zal ook de aquatische ecotoxicologie bekeken worden indien relevant. Met betrekking tot overige disciplines: In het MER zal onderzocht worden hoe lichthinder kan beperkt worden tot het noodzakelijke voor uitbating en veiligheid en de beperking van niet-functionele lichtoverdracht naar de omgeving6. De nieuwe benaming uit het recente vernieuwde richtlijnenboek ‘discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie’ zal gebruikt worden in het MER.
6.2.Vergelijking van de alternatieven 6
Vb. licht ’s nachts waar effectief productie plaatsvindt Dienst Mer - Richtlijnen PR0217: Hervergunning en diverse productie-uitbreidingen op de site van Oleon
11
art.4.3.7.§ 1,2°, e
De alternatieven zoals voorgesteld in §4 van deze richtlijnen zullen op een objectieve manier worden afgewogen. De methodologie ter vergelijking van de verschillende alternatieven zal beschreven worden. Andere alternatieven kunnen tijdens het verloop van de MER-studie voorgesteld worden.
7. Leemten in de kennis art.4.3.7.§ 1,4°
Het MER dient opgave te doen van de leemten in kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen opgedeeld worden naar aard van de leemte waarbij dan onderscheid dient gemaakt te worden tussen leemten m.b.t. project, m.b.t. inventarisatie en aangaande methode en inzicht. Het MER zal eveneens aangeven hoe met deze leemten is omgegaan en hoe zij kunnen doorwerken naar de besluitvorming.
8. Monitoring en evaluatie art.4.3.7.§ 1,2°, d
In het MER zal per discipline/thema aangegeven worden of er eventueel opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn, bijvoorbeeld vanuit de vergunningsreglementering of vanuit de leemte in de kennis.
9. Integratie en eindsynthese art.4.3.7.§ 1,2°, e
In een afzonderlijk deel zal het rapport een disciplineoverschrijdende, leesbare samenvatting geven over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen. De ‘elementen en informatie ten behoeve van het uitvoeren van de watertoets’ uit het Decreet Integraal Waterbeheer dienen afzonderlijk samengevat te worden. Tevens zal men in deze synthese aangeven of het project een voor het milieu haalbaar project is of welke maatregelen nodig zijn om het project haalbaar te maken. De site van Oleon n.v. is gelegen op ca. 3 km van de grens met Nederland. De kennisgeving motiveert waarom het niet noodzakelijk is een grensoverschrijdende procedure op te starten. Indien tijdens het opstellen van het MER toch effecten zouden blijken op Nederlands grondgebied kan in een latere fase Nederland alsnog betrokken worden bij het Mer-proces.
10. Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen art.4.3.7.§ 5,3°
In dit hoofdstuk geeft het rapport aan welke de verwachte tewerkstellings- en investeringseffecten zijn van de voorgenomen activiteit. In dit hoofdstuk zal tevens worden aangegeven welke materialen (aard en hoeveelheid) er voor dit project zullen worden gebruikt, indien dit nog niet beschreven werd bij de projectbeschrijving. Dienst Mer - Richtlijnen
PR0217: Hervergunning en diverse productie-uitbreidingen op de site van Oleon
12
11. Niet-technische samenvatting art.4.3.7.§ 1,5°
De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt en correct weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat hij begrijpelijk is voor een gemiddelde lezer. Figuren, kaarten of tekeningen dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting te zijn opgenomen. Deze niet-technische samenvatting wordt bij het indienen van de definitieve versie tevens in digitale vorm aangeleverd.
12. Team van erkende deskundigen Het team van erkende deskundigen zoals het in de volledigverklaarde kennisgeving wordt voorgesteld, wordt door de Dienst Mer aanvaard. Tenslotte wordt aanbevolen tijdens het opstellen van het rapport contact te houden met de Dienst Mer en met de overige instanties, in het bijzonder in functie van de verwerking in het MER van hun adviezen. Brussel, 29 januari 2006
Koen De Smet Afdelingshoofd Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid
Dienst Mer - Richtlijnen
PR0217: Hervergunning en diverse productie-uitbreidingen op de site van Oleon
13
Bijlagen Bijlage 1: Inspraakreacties tijdens terinzagelegging: • in de gemeente Evergem: geen • in de stad Gent: geen Bijlage 2: Lijst van de aangeschreven administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die reageerden en waarmee rekening werd gehouden in deze richtlijnen: • • • • • • • • •
LNE, Afdeling Lucht, Hinder, Milieu & Gezondheid, Dienst Geluid (Jeroen Lavrijsen – 02/553 77 10) ANB, buitendienst Oost-Vlaanderen (Steven Lafort – 09/265 46 95) OVAM (Els Gommeren – Mieke De Schoenmakere) Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, Afdeling Toezicht Volksgezondheid (Anne Smis –
[email protected]) Gemeentebestuur Evergem (Corry Van De Woestyne – 09/216 05 55) Stad Gent – Milieudienst – Afdeling Techniek (France Raulo – 09/268 23 47) VMM (Myriam Rosier) VMM – Buitendienst Gent (Klaas Van Roy) VMM, Afdeling Water (Ronny De Keer – 09/244 83 35)
Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die hebben laten weten geen opmerkingen te hebben op de inhoudsafbakening en methodologie: • •
Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu&Gezondheid, Dienst Lucht (Owen Plaisier – 02/553 11 37 ) LNE, Afdeling Milieuvergunningen (Patrick Dejonghe)
Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die werden uitgenodigd om reactie te geven maar die niet reageerden en waarmee dus ook geen rekening werd gehouden in deze richtlijnen (deze zullen ook geen ontwerptekst meer ontvangen tenzij zij aan de Dienst Mer verzoeken om deze toch te ontvangen): • • • •
Cel Ruimtelijke Ordening Vlaams Energieagentschap Onroerend Erfgoed Dienst VR
Ontvangen wel een ontwerptekst: • Provinciebestuur Oost-Vlaanderen Op basis van het bovenstaande zullen er 14 ontwerpteksten nodig zijn.
Dienst Mer - Richtlijnen
PR0217: Hervergunning en diverse productie-uitbreidingen op de site van Oleon
14
!! "# $ %### &'(( )#"*++,$#./ 0)#"*++,$#.+
Aanvullende richtlijnen milieueffectrapportage
Hervergunning en diverse productie-uitbreidingen op de site van OLEON te Ertvelde
2 mei 2007 PRMER-0217-ARL
Dienst Mer - Richtlijnen
PR0217: Hervergunning en diverse productie-uitbreidingen op de site van Oleon
15
Inleiding De mer-procedure wordt opgesteld met het oog op de hervergunning en diverse productieuitbreidingen op de site van Oleon n.v. te Ertvelde. Het bedrijf heeft twee basisvergunningen: productie van vetzuren (inclusief glycerine) en productie van vetalcoholen, beide vergund tot 31 augustus 2011. Recent is een uitbreiding met een biodieselinstallatie met jaarlijkse productie van 95 000 ton/jaar vergund. Uiteindelijk plant Oleon naast een hervergunning eveneens een aantal uitbreidingen in het kader van deze milieueffectrapportage: • Een uitbreiding op de nieuwe installatie voor de productie van biodiesel uit koolzaadolie (optimalisatie tot 120 000 ton/jaar). • Een bijkomende productie op een nieuwe installatie van plantaardige glycerine van 50 000 ton/jaar met bijkomende neveninstallaties (beperkte uitbreiding van het bestaande glycerine-tankenpark en aanpassing van de waterzuivering). • Verhoging van de productiecapaciteit van de vetalcoholproductie van 30 000 ton/jaar naar 40 000 ton/jaar naar aanleiding van optimalisaties in het productieproces. • Een eventueel bijkomende productie van 50 000 ton/jaar biodiesel op een reeds bestaande installatie voor de productie van methylesters door aanpassing aan de vetalcoholenproductie. Op 14 november 2006 werd het kennisgevingsdossier voor dit project door de Dienst Mer volledig verklaard. De terinzagelegging bij het gemeentebestuur van Evergem liep van 28 november 2006 tot 27 december 2006. De terinzagelegging bij het stadsbestuur van Gent liep van 01 december 2006 tot 30 december 2006. De richtlijnen werden beslist op 29 januari 2007. In de brief dd. 5 april werd door Oleon gevraagd deze scope, zoals voorgesteld in de kennisgeving en richtlijnen uit te breiden. De oorzaak van wijziging zijn geplande aanpassingen en uitbreidingen n.a.v. een brand dd. 27 januari 2007. De wijziging betreft nieuwe uitbreidingen en buiten gebruik nemen van bepaalde installaties, met name: •
Buiten gebruik stellen van oudste vetzuurproductie installatie FA1. Dit houdt in: - 2 splittingtorens ST1&2 (60 en 100 T/d) - 1 destillatie-eenheid D12 (250 T/d) - 1 hydrogenatie-eenheid H3 (60 T/d) Dit wil zeggen: vetzuurcapaciteit verminderen met 80.000 T/j
•
Buiten gebruik stellen van afgebrande destillatie-eenheid D3 (320 T/d) Dit wil zeggen: vetzuurcapaciteit verminderen met 95.000 T/j
•
Nieuwe vetzuurfabriek FA3. Dit houdt in: - nieuwe splitting toren ST5 (400 T/d) - Nieuwe destillatie-eenheid D4 (350 T/d) - Nieuwe hydrogenatie-eenheid H6 (180 T/d) Dit wil zeggen: vetzuurcapaciteit verhogen met 120.000 T/j
•
Nieuwe destillatie-eenheid D5 in vetzuurfabriek FA2 (350 T/d) Dit wil zeggen: vetzuurcapaciteit verhogen met 120.000 T/j
Dienst Mer - Richtlijnen
PR0217: Hervergunning en diverse productie-uitbreidingen op de site van Oleon
16
Door de Dienst Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid is geoordeeld dat deze wijziging aanleiding geeft tot aanvullende richtlijnen, met name aanvullend ten opzichte van de afgebakende inhoud in de kennisgeving en de bijzondere richtlijnen, bedoeld in artikel 4.3.5, §1 van het Decreet betreffende milieueffect - en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (B.S. 13/02/2003).
Aanvullende richtlijnen Met deze aanvullende richtlijnen wordt gevraagd, ten opzichte van de kennisgeving en richtlijnen, bijkomend deze wijzigingen en uitbreiding te onderzoeken. De nieuwe uitbreiding komt neer op het buiten dienst nemen van de vetzuurfabriek FA1 (-175.000 ton/jaar) en bouwen van een nieuwe vetzuurfabriek FA3 en vernieuwing afgebrand gedeelte (+240.000 ton/jaar). Met ander woorden betekent dit een uitbreiding van 65 000 ton/jaar van de vetzuurproductie. Het MER zal deze projectwijziging duidelijk beschrijven en vergelijken ten opzichte van het in de kennisgeving aangemelde voorstel en zal de noodzaak tot deze uitbreiding onderbouwen. Bovendien zal zo volledig als mogelijk worden geëvalueerd welke de verschillende mogelijke uitvoeringsalternatieven en emissiereducerende maatregelen met betrekking deze nieuwe installaties zijn, en dit aan de hand van alle beschikbare bronnen met betrekking tot BBT (EIPPCB, Vito, NEC sectorstudies Dienst Lucht en Klimaat LNE, andere). Deze verschillende opties zullen kwantitatief worden onderbouwd en vergeleken. De keuze voor een bepaalde techniek zal grondig worden gemotiveerd op basis van het geheel van deze gegevens. Het MER zal onderzoeken welke milieueffecten door deze nieuwe installaties zullen worden veroorzaakt. Het onderzoek dient te gebeuren voor alle disciplines en zoals beschreven in de kennisgeving en rekening houdend met de richtlijnen. Brussel, 2 mei 2007 Het afdelingshoofd,
Ir. Koen De Smet Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid
Dienst Mer - Richtlijnen
PR0217: Hervergunning en diverse productie-uitbreidingen op de site van Oleon
17