Omzetbelasting Werkgroepverslag deel 2 supplementen
Fiscaal recht ‐ Bachelor 3 Blok 2‐ 2009‐2010
INHOUDSOPGAVE Werkgroepopdracht 6: Wijze van heffing / invoer ................................................................................. 3 Werkgroepopdracht 7 Proeftentamen................................................................................................. 11
WERKGROEPOPDRACHT 6: WIJZE VAN HEFFING / INVOER Datum: 3 januari 2010 Studiestof: Hoofdstuk 13 en 15 (facultatief: Mededeling 20) Casus 1 De verlegging van de verschuldigdheid voor afdracht van de omzetbelasting (de “verleggingsregeling”) bestaat ondermeer voor intracommunautair verleende diensten, ten aanzien van de levering van onroerend goed en met betrekking tot diensten ten aanzien van stoffelijke aard. Verzin voor elke van deze drie mogelijkheden een casuspositie (wie zijn de partijen, wat wordt er geleverd en waarom is de verlegging van toepassing) waarin verlegging plaatsvindt en noem hierbij zowel de relevante wetsartikelen als de artikelen uit het Uitvoeringsbesluit en de Uitvoeringsbeschikking. Intracommunautair verleende diensten Art. 12 lid 2 en lid 3 Wet OB. Levering van onroerend goed Art. 12 lid 4 Wet OB 24b Uitvoeringsbesluit. Diensten ten aanzien van stoffelijke aard. Van verleggin bij art. 12 lid 3 is bijvoorbeeld sprake als een Poolse aannemer een huis in Nederland komt verbouwen
Het kan ook zijn dat iemand geen onderaannemer is, maar aannemer en de opdrachtgever is een eigenbouwer, zie art. 24b lid 3 OB, dan is er ook sprake van verlegging. •
Art. 24b lid 1b: “dan wel op de vervaardiging en elke daarop gerichte handeling van kleding, andere dan schoeisel”. Het gaat niet alleen over de bouw, maar het gaat ook over de confec‐ tiesector. Het in opdracht maken van kleding in ateliers en dergelijke. Dit zijn vaak kleine on‐ dernemingen waar veel bedragen in omgaan. Met de BTW werd niet zo zorgvuldig omge‐ gaan. In dit geval wordt dus ook de verleggingsregeling toegepast. In art. 24b wordt ook nog iets uitgelegd over hoe de administratieve verplichtingen in elkaar zitten.
•
Art. 24b gaat over bouw en confectie
•
Art. 24ba lid 1 onder a: onroerende zaken waarbij geopteerd is voor belasting van onroerend goed. In een situatie dat geopteerd wordt, is BTW verschuldigd. Niet voor de leverancier, maar voor de ondernemer die afnemer is.
•
Art. 24ba lid 1 onder b en c: beleggingsgoud en goud met bepaalde zuiverheid.
•
Art. 24ba lid 1 onder d: gaat over levering van roerende en onroerende zaken op verzoek van banken met een onderpand van de ondernemer, bijvoorbeeld hypotheekrecht of pandrecht. Bij executie verhaalde de bank zich op de volledige verkoopopbrengst van een goed dat on‐ der het pand‐ of hypotheekrecht viel, ook over de BTW opbrengst. Dit is toegestaan. Indien de ondernemer het BTW bedrag betaalde, kon hij dit aftrekken. Er werd echter door de bank geen BTW voldaan, zodat de fiscus tekort kwam. Met art. 24ba lid 1 onder d is ingevoerd dat zodra een bank bezig is om zekerheden uit te winnen, dan is de verleggingsregeling van toepassing.
Art. 23 is een verlegging naar de aangifte, niet naar de afnemer. Casus 2 Geef aan hoe de heffing verloopt bij de volgende prestaties en indien van toepassing waar ze be‐ last zijn. 1. Holding BV en Werkmaatschappij NV vormen samen een fiscale eenheid voor de omzetbelas‐ ting. Werkmaatschappij NV heeft verzuimd omzetbelasting te berekenen aan één van haar afnemers en de belastingdienst is voornemens een naheffingsaanslag op te leggen. Werk‐ maatschappij zal echter vanwege de economische crisis niet in staat zijn de naheffingsaan‐ slag te betalen. Bij de fiscale eenheid worden alle deelnemingen als één bedrijf gezien. De ondernemingen in een concern zijn op grond van art. 43 Invorderingswet hoofdelijk aansprakelijk voor de verschuldigde omzetbelasting van de fiscale eenheid. De inspecteur kan de niet betaalde omzetbelasting verha‐ len op Holding BV. Als je de nafheffing die de Belastingdienst oplegt niet kan betalen, moet daarvan een melding worden gemaakt bij de Belastingdienst. In dit geval hebben de bestuurders een meldingsplicht bij de Belastingdienst, art. 36 lid 2 Invor‐ deringswet. Doen zij dit niet, dan zijn zij persoonlijk aansprakelijk. Is de casus andersom (Holding kan niet aan haar betalingsverplichtingen voldoen jegens de Be‐ lastingdienst) dan zal de dochter moeten opdraaien voor de naheffingsaanslag. De hoofdelijke aansprakelijkheid werkt twee kanten op. Er is eigenlijk niet zo iets als een Moeder en een Doch‐ ter, het gaat om de fiscale eenheid die hoofdelijk aansprakelijk is. 2. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wint een advies in bij een vooraan‐ staande antropoloog (hij kwalificeert als ondernemer) in Noorwegen. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is overheid, niet zijnde ondernemer (art. 7 lid 3 jo. HvJ EG 17 oktober 1989, Carpaneto Piazentino, nr. 231/87 en 129/88). Een niet‐ondernemer zijnde een publiekrechtelijk lichaam wint een advies in bij een adviseur zijnde ondernemer buiten de EU (Noorwegen). Het is een advies, dus een dienst art. 4 lid 1 Wet OB. Deze dienst valt onder art. 6 lid 2 onder d sub 3 Wet OB. Echter is hier geen sprake van een ondernemer die de dienst afneemt. Hier is art. 6 lid 2 onder e sub 1 Wet OB van toepassing:
1°. diensten, bedoeld in onderdeel d, 1° tot en met 7°, welke worden verleend aan in Nederland gevestigde lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, andere dan onder‐ nemers; De BTW wordt verlegd naar Nederland en het Ministerie moet de BTW aangeven op grond van art. 6 lid 2 onderdeel e jo. art. 12 lid 3 Wet OB (lichamen in de zin van de AWR, andere dan on‐ dernemers). Lichamen volgens de AWR zijn (art. 2 lid 1 onder b): Verenigingen en andere rechts‐ personen, maat –en vennootschappen, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens. Als het Ministerie (publiekrechtelijk lichaam) wel ondernemer zou zijn dan geldt: art. 6 lid 2 d ten derde jo. art. 12 lid 3 Wet OB. De plaats van dienst is dan ook Nederland. Een publiekrechtelijk orgaan is ondernemer wanneer activiteiten verricht worden waarmee men in concurrentie treedt met privaatrechtelijke partijen. 3. Derk Schiringa Bank NV verricht zowel vrijgestelde als belaste prestaties. De onbekwame medewerkers van de bank hebben zich bij het factureren vergist en ten aanzien van een vrij‐ gestelde prestatie toch omzetbelasting in rekening gebracht. Iedereen die de omzetbelasting op zijn factuur vermeldt (terecht of onterecht) is verplicht deze af te dragen, art. 37 Wet OB jo. 203 BTW‐richtlijn. Dit geldt voor zowel de belaste als de onbelas‐ te prestaties. Het tijdstip waarop de factuur wordt uitgereikt is het tijdstip van verschuldigdheid. In art. 14 Wet OB staat dat de belasting op afdracht moet worden voldaan. Bij onterecht in reke‐ ning gebrachte BTW bestaat er ook geen recht op aftrek van voorbelasting (HvJ EG Genius Hol‐ ding). Dit betekent een dubbele sanctie: naheffing bij degene die BTW onterecht op factuur heeft geplaatst en aftrek weigeren bij afnemer. Onterecht vermeldde omzetbelasting kan worden gecorrigeerd. Daar is een verklaring van de af‐ nemer voor nodig. In het arrest van het HvJ EG Schmeink/Strobel is bepaald dat er een mogelijk‐ heid tot herziening bestaat van de eerder ten onrechte in rekening gebrachte omzetbelasting in het geval dat het gevaar voor verlies van belastinginkomsten tijden en volledig is uitgeschakeld. Het enige dat het HvJ aan de lidstaten overlaat, is de hierbij te volgen procedure vast te stellen. In praktijk wordt meestal een creditfactuur uitgereikt. Corrigeren is dus lastig. 4. Derk Schiringa Bank NV heeft belaste prestaties verricht aan Werkmaatschappij NV. Werk‐ maatschappij NV kan echter niet aan haar betalingsverplichtingen voldoen en heeft faillisse‐ ment aangevraagd. De facturen die de bank heeft gestuurd zijn nog onbetaald. Bank heeft facturen uitgereikt met 19% BTW en deze is op de aangifte voldaan en nu betaalt de afnemer de facturen niet. In het geval dat er teveel belasting is betaald bij belaste prestaties (in casu heeft Derk Scheringa Bank NV dit gedaan) is in art. 29 lid 1 Wet OB bepaald dat de belasting die te veel is betaald aan de fiscus op verzoek kan worden teruggevraagd. Volgens art. 29 lid 1 onder a moet er dan sprake zijn van een vergoeding die ‘niet is en niet zal worden ontvangen’. In het algemeen kan men er
van uit gaan wanneer een bedrijf failliet is verklaard de vergoeding niet meer zal worden ontvan‐ gen. De Derk Schiringa Bank NV kan dus een verzoek bij de fiscus indienen om de teveel betaalde belasting terug te krijgen (art. 29 lid 1 onder a). Art. 29 lid 2 ziet op de niet‐betalende afnemer, in casu de Werkmaatschappij. Btw is terecht vermeld: dus art. 37 n.v.t. 5. Fredrik Barth, antropoloog van beroep ziet kansen op de Nederlandse markt en beslist naar Nederland te verhuizen. Een Nederlands verhuisbedrijf vervoert de particuliere inboedel van Fredrik Barth, die thans woonachtig is in Noorwegen, naar Nederland. De inboedel wordt op‐ gehaald in Bergen en wordt overgebracht naar Amsterdam. In deze casus onderscheiden we twee activiteiten: ‐ invoer van de inboedel ‐ vervoer van de inboedel Invoer van de (verhuis)inboedel is ‘invoer’, art. 18 lid 1 onder b Wet OB. De invoer van verhuis‐ boedel is echter vrijgesteld onder art. 21 onderdeel a Wet OB. Het vervoer van de inboedel is een dienst art. 4 Wet OB. De plaats van dienst is Bergen (Noorwe‐ gen) art. 6 lid 1 Wet OB. Wanneer de vrijstelling niet van toepassing is, is de maatstaf van heffing bij de invoer van de ver‐ huisboedel waarover invoerBTW wordt gerekend de douanewaarde, art. 19 Wet OB. De doua‐ newaarde is in eerste instantie de transactiewaarde, is deze niet bekend dan: kostprijs etc. Voorts dienen op grond van art. 19 lid 2 onderdeel b de ‘bijkomende kosten, zoals kosten van commissie, verpakking, vervoer en verzekering tot de plaats van bestemming’ in de douane‐ waarde te worden begrepen. Deze bijkomende kosten worden allen in de maatstaf van heffing begrepen voor zover zij niet al in de douanewaarde zijn opgenomen. Het kan niet zo dat deze kosten twee maal in de heffing worden betrokken. De bepaling van bijkomende kosten moet worden gezien in samenhang met Tabel II post b onder twee, op grond waarvan deze diensten aan het nultarief zijn onderworpen. Het vervoer is in feite niet met 0% belast, de kosten worden begrepen in de maatstaf van heffing bij invoer en op die wijze in de heffing betrokken. Invoer ziet altijd op goederenleveringen en het vervoer is een dienst, dus geen invoer. Stel, intra communautair vervoer: art. 6a. Wanneer de verhuisboedel vanuit bijvoorbeeld Italië naar NL wordt vervoerd dan is de plaats van dienst daar waar het vervoer aanvangt art. 6a lid 1. Er kan eventueel een verlegging van toepassing zijn, maar dan moet het wel gaan om een onder‐ nemer die een BTW‐registratienummer heeft gekregen in een ander land dan waar het vervoer is aangevangen. Aangezien het hier gaat om een privé‐inboedel gaat het niet om een ondernemer en zal hij geen BTW‐identificatienummer hebben. Dus als het vervoer aanvangt in Italie naar NL, zal hij daar Italiaanse BTW over moeten betalen. Als het vanuit Noorwegen komt, valt het onder het 0% tarief.
LET OP: De meeste diensten die samenhangen met Tabel II post b, zoals het lossen van een schip of andere diensten t.a.v. goederen die op export zijn gericht, vallen ook onder het 0% tarief van Tabel II. 6. Een uitvinder in Frankrijk heeft een nieuwe manier van sms’en bedacht. Holding BV koopt het licentierecht van de uitvinder waarmee zij hoopt een nieuwe business op te gaan zetten. Voor het gebruik van de gepatenteerde rechten moet de Holding BV jaarlijks € 500.000 aan royal‐ ty’s aan de uitvinder betalen. De Holding BV is een binnenlandse ondernemer en de Franse uitvinder is een buitenlandse on‐ dernemer. Er is hier sprake van een dienst, art. 4 lid 1. De plaats van dienst is Nederland, art. 6 lid 2 ten 3e. De BTW wordt verlegd naar de afnemer, op grond van art. 12 lid 3 Wet OB. De Holding BV zal NL’se BTW moeten betalen en deze ook zelf aangeven bij de fiscus. De licentiegever (uit‐ vinder) hoeft dus geen NL’se BTW te berekenen, dit komt geheel voor rekening van de Holding BV. Op het TENTAMEN zal er vanzelfsprekend een vraag gesteld worden over de plaats van dienst. Oefen dit dus goed! 7. Mw. en mr. Barth zijn inmiddels een aantal maanden in Nederland. Mw. Barth kan echter nog niet zo goed aarden tussen de uitgesproken Nederlanders. Zij brengt haar dag door met msn’en en bloggen met Noorse vrienden op internet. De internetprovider van de familie Barth is gevestigd in de Verenigde Staten en heeft geen vaste inrichting in Nederland. Er is hier sprake van een dienst (art. 4 lid 1) verricht buiten de EU en een particulier die de dienst afneemt. Dan geldt art. 6 lid 2 onder f: diensten als bedoeld in 6 lid 2 onder d ten 10e. De plaats van dienst is Nederland. De Amerikaanse provider moet zich dus in Nederland vestigen om de NL’se BTW te betalen. Er is hier een vereenvoudigde regeling voor, maar die behoort niet tot de stof. De verlegginsgregel is niet van toepassing. Verleggen is daarnaast ook niet echt logisch want dan zou de particulier naar Belastingdienst moeten gaan om dit aan te geven en er vervolgens BTW over te betalen. Dit doen de particulieren over het algemeen niet. Art. 12 lid 2 gaat alleen over art. 6 lid 2 onderdeel d ten 10e, en niet over art. 6 lid 2 onderdeel f. Houd dit onderscheid goed in de gaten! Casus 3 Een in Amsterdam gevestigde ondernemer (A) koopt een partij computers van leverancier X geves‐ tigd in China. De partij wordt doorverkocht aan een ondernemer (B) gevestigd te Amsterdam, die de partij weer doorverkoopt aan ondernemer (C) te Arnhem. C verkoopt de partij aan een in Duitsland gevestigde ondernemer. D, die de partij verkoopt aan de Nederlandse ondernemer E gevestigd te Apeldoorn. De computers worden direct bij E afgeleverd.
Ondernemer C neemt de invoerformaliteiten op zich. Welk van de volgende antwoorden is juist en op grond van welke bepalingen? Je ziet hier een transactieketen van verschillende leveringen door verschillende partijen. Wanneer er een keten van transacties is, zijn dit verschillende leveringen. Dit valt onder art. 3 lid 4 Wet OB: A‐B‐C transacties: Indien door meer dan één persoon overeenkom‐ sten worden gesloten met een verplichting tot levering van een zelfde goed dat vervolgens door de eerste persoon rechtstreeks aan de laatste afnemer wordt afgeleverd, wordt dat goed geacht door ieder van die personen te zijn geleverd. Geef aan hoe de heffing van omzetbelasting in Nederland verloopt voor de verschillende leverin‐ gen.
− X‐A : plaats van levering: art 5 lid 1 onder b: plaats waar het goed zich bevindt op het tijdstip van de levering: China. De levering is niet onderworpen aan NL’se BTW, de BTW wordt bij X (China) geheven. − A‐B: A is in Amsterdam, de goederen zijn op dat moment in China: art. 5 lid 1 onder b: plaats van levering: China; daar waar de goederen zich bevinden tijdens de levering. − B‐C: plaats van levering is China, art 5 lid 1 onder b: daar waar de goederen zich bevinden ten tijde van de levering. Bij de levering is dus van belang de plaats waar de goederen zich bevinden ten tijde van de levering, terwijl bij diensten van belang is waar de afnemer is gevestigd. Dit komt bij de levering niet ter spra‐ ke. Vóór de transactie C‐D voert C de goederen in. C doet de invoeraangifte in Nederland. De vervoer‐ stransactie is direct van (X)China naar Apeldoorn. Daartussen wordt de invoerformaliteit in opdracht van C gedaan. Bij alles vóór het moment van invoer is de plaats van dienst buiten NL, pas daarna (na invoer) moet je de normale regels toepassen van art. 5 lid 1 Wet OB. Voor levering van goederen kijk je naar fysieke locatie van goederen. Uiteindelijk zal er een logistieke dienstverlener zijn die de opdracht krijgt om die goederen van China naar E in Apeldoorn te vervoe‐ ren. Bij aankomst in de haven worden de goederen ingevoerd en worden ze belast op grond van ar. 18 lid 1 onder a. C doet invoer: moment van heffing is het moment dat de goederen in vrije verkeer worden gebracht. Zodra de goederen zijn aangemeld moet C de BTW betalen, ofwel voorfinancieren. Dit is lastig vandaar dat art. 23 is ontworpen.
Hier is de vergunning van art. 23 Wet OB van belang. De BTW bij invoer ben je niet verschuldigd wanneer die goederen NL binnen komen, maar die verschuldigdheid vindt plaats op het moment dat de goederen het vrije verkeer ingaan. Op dat moment moet er dus BTW betaald worden. De vergun‐ ning van art. 23 zorgt er voor dat deze invoerBTW wordt verlegd naar de BTWaangifte. Deze kan men meteen weer aftrekken. Per saldo betaal je dan niets vooruit aan de Belastingdienst. Dit is enkel een administratieve handeling. C hoeft dus niet eerst voor te financieren aan de douane‐expediteur, maar kan deze BTW op zijn aangifte ‘plussen’ om het vervolgens direct weer te ‘minnen’. ‐C‐D: De goederen zijn ingevoerd. Vervolgens vindt een levering plaats tussen C en D: art. 3 lid 4: ‘wordt dat goed geacht door ieder van die personen te zijn geleverd’. De goederen gaan bij deze levering niet naar Duitsland, maar blijven in NL. De plaats van levering is Nederland: art. 5 lid 1 onder b: ‘in andere gevallen de plaats waar het goed zich bevindt op het tijd‐ stip van de levering. − D‐E: Buitenlandse ondernemer (Duitsland) levert de goederen aan een binnenlandse ondernemer (NL). De plaats van dienst is NL, art. 5 lid 1 onder b jo. 12 lid 3 verlegging. E wordt betrokken in de heffing en moet NL’se BTW aangeven en afdragen. C wordt dus twee keer in de heffing betrokken: BTW vanwege invoer (art. 18) en BTW vanwege levering (art. 3) aan D. Deze belastbare feiten vinden naast elkaar plaats. Casus 4 Leverancier X uit de vorige casus ziet mogelijkheden in Nederland en wil zelf meer winstmarge halen op zijn goederen. Hij besluit derhalve zelf de goederen te importeren in Nederland, maar ook goede‐ ren uit Frankrijk in Nederland te verwerven ten behoeve van de verkoop in Nederland. Hij zal vervol‐ gens de goederen leveren aan in Nederland gevestigde afnemers. 1. Wanneer (op welk moment) is leverancier X omzetbelasting verschuldigd ten aanzien van de invoer van de goederen en de levering aan in Nederland gevestigde afnemers? De invoer van goederen: art. 18 lid 1 sub a OB. Zodra de goederen in NL aankomen en in het vrije verkeer worden gebracht is BTW verschuldigd: het moment dat de douaneaangifte wordt aanvaard is het moment (tijdstip) van invoer. X is gevestigd in China en levert aan een NL’se ondernemer: art. 5 lid 1 onder a jo. art. 12 lid 3: BTW BTW wordt verlegd. Stel geen ondernemer, dan 12 lid 3 niet van toepassing. Nu moet X zich in NL registreren. Verlegging van art. 12 lid 3 geldt alleen wanneer de afnemer een in NL gevestigde ondernemer is. Bij niet‐ondernemers dus ook geen art. 12 lid 3. 2. Kan leverancier X gebruik maken van een algemeen en/of beperkt fiscaalvertegenwoordi‐ ger? Fiscaal vertegenwoordiger: art. 33a Wet OB. De fiscaal vertegenwoordiger zal zorg dragen voor in‐ dienen van de aangifte en afdragen van de BTW etc.
Een ondernemer die niet in NL woont of is gevestigd en geen v.i. kan een fiscaal vertegenwoordiger aanstellen. X is niet gevestigd in NL en heeft ook geen v.i. in NL, dus hij kan een fiscaal vertegen‐ woordiger aanstellen. Art. 24c en 24d Uitv. Besluit: beperkt of algemeen vertegenwoordiger aanstellen: hangt samen met het soort transacties dat men verricht. Art. 24c lid 5: beperkt fiscaal vertegenwoordiger mag niet optreden voor intra communautaire ver‐ wervingen van goederen uit derde lidstaten. Een algemeen fiscaal vertegenwoordiger mag dit wel. Voor de goederen die uit Frankrijk naar NL worden vervoerd kan een beperkt fiscaal vertegenwoor‐ diger geen aangifte doen. Hier kan men een algemeen fiscaal vertegenwoordiger voor aanstellen. Die kan dan optreden voor de invoer en de daarop volgende leveringen en ook de verwervingen. Een beperkt fiscaal vertegenwoordiger kan wel de invoer en de doorlevering behandelen, maar niet die verwervingen. De ondernemer kan ook zelf aangifte doen, maar dit is erg lastig als leek. 3. Indien leverancier X gebruik kan maken van een fiscaalvertegenwoordiger heeft dit dan nog gevolgen voor het door u gegeven antwoord op vraag 1? Ja, dit heeft invloed op vraag 1. Een art. 23‐vergunning kan normaliter door een in NL gevestigde ondernemer of vaste inrichting worden aangevraagd. X is niet in NL gevestigd/geen v.i. in NL, maar 18 lid 2 sub b Uitv. Besch. be‐ paald dat wanneer men gebruikt maakt van een fiscaal vertegenwoordiger hij wel van zo’n art. 23‐ vergunning gebruik kan maken. De BTW wordt dus verlegd naar de aangifte en hoeft niet bij invoer te worden afgerekend.
WERKGROEPOPDRACHT 7 PROEFTENTAMEN Datum: 11 en 12 januari 2010 Opgave 1 (20 punten) a. Noem het arrest van het Hof van Justitie waarin is bepaald, dat als "levering van een goed" wordt beschouwd de overdracht van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken, ook indien geen overdracht van de juridische eigendom van die zaak plaatsvindt. HvJ EG Safe C‐320/88. Het begrip ‘levering’ omvat elke overdrachtshandeling van een lichamelijke zaak door een partij, die de andere partij in staat stelt daadwerkelijk over die lichamelijke zaak te beschikken als ware zij daarvan eigenaar. Ook de overdracht van wat wij in Nederland wel aanduiden als de ‘economische eigendom’ vormt derhalve een levering in de zin van het genoemde artikellid (art. 3 lid 1 onder a). Dus iedere overdracht waarmee je de andere partij in staat stelt om als eigenaar over het goed te beschikken, zowel de economische als juridische overdracht valt onder het begrip levering. b. Kan het dividend dat door een vennootschap wordt uitgekeerd aan de aandeelhouder een vergoeding voor een prestatie vormen? Noem het arrest waarin dit is bepaald. Het HvJ heeft bepaald dat dividend geen vergoeding is voor een economische activiteit, want het dividend vloeit voort uit het loutere eigendom van een goed (Polystar arrest). De dividenduitkering wordt niet in de BTW‐heffing betrokken. En HvJ Floridienne‐Berginvest: wanneer een moederven‐ nootschap de dividenden van de dochtervennootschap niet int doch omzet in de vorm van een lening aan de dochter tegen een bescheiden rentevergoeding, deze eenvoudige vorm van herbelegging niet kan worden gezien als een economische activiteit. c. Vormt de verhuur van een locatie die wordt gebruikt voor de verkoop van drugs een prestatie in het economische verkeer? Noem het arrest waarin dit is bepaald. In verschillende arresten heeft het HvJ uitgemaakt de invoer van verdovende middelen niet aan de heffing van de omzetbelasting is onderworpen (Einberger II, Mol en Happy Family). Hierop volgde het arrest Coffeeshop Siberië. Hier in is bepaald dat het gelegenheid geven tot het verhandelen van drugs ook gewoon een belastbare prestatie in het economische verkeer is. Het arrest HvJ Halifax is hier niet van toepassing, want dat gaat over een wezenlijk andere situatie; dat arrest gaat echt over misbruik van recht, ofwel een constructie die niet in overeenstemming is met de BTW‐richtlijn. Halifax heeft dus niet te maken met illegale transacties.
d. In het arrest van het Hof van Justitie C‐349/96, Card Protection Plan, is de vraag beantwoord aan de hand van welke criteria moet worden bepaald of een handeling die uit verschillende elementen bestaat, moet worden beschouwd als één enkele dienst dan wel als twee of meer te onderscheiden diensten. Noem deze criteria. In het arrest HvJ EG van 25 februari 1999 Card Protection Plan, nr. C‐349/96, is de vraag beantwoor‐ de wanneer er sprake is van één dienst en wanneer er sprake is van meerdere diensten. Er worden drie criteria omschreven: 1. Wanneer er één hoofddienst is en die andere elementen zijn meer bedoeld om die hoofddienst aantrekkelijker te maken, dan zijn de verschillende diensten één dienst. Of er één prijs wordt gere‐ kend kan een aanwijzing zijn, maar dit is niet beslissend. 2. Bovenstaande onder 1, moet worden bezien vanuit de modale consument. 3. De kenmerkende elementen van de betrokken handeling moet in acht worden genomen om te kijken of het om één prestatie gaat of om meerdere. De kenmerkende elementen zijn de meest naar voren komende elementen van die prestatie om überhaupt te bepalen waar voor soort prestatie dit is. Dit is dus meestal de hoofddienst waar het de consument om gaat.(r.o. 29 t./m 31). Als je de eerste twee criteria noemt is dit voor het tentamen voldoende. Bij combinatie van prestaties is de vaststelling van één dienst of meerdere diensten van belang voor het bepalen van het tarief, voor de vrijstelling en plaats van levering of dienst. e. Geef aan waar het arrest C‐16/93 Tolsma over gaat: ‐ Ondernemerschap ‐ Vergoeding ‐ Vrijstelling ‐ Subsidies Schets beknopt de feiten van het arrest en geef aan hoe het Hof van Justitie hierover heeft geoordeeld. Het arrest Tolsma gaat over vergoeding. Ondernemerschap is vorig jaar ook goed gerekend, maar het echte goede antwoord is vergoeding. Tolsma was een orgeldraaier in Groningen. Tolsma staat met een draaiorgel op de markt en met een bus te schudden. De vraag was: is het geld dat de men‐ sen geven een vergoeding voor de prestatie (orgeldraaien) waarover BTW moet worden betaald? Tolsma verricht geen diensten onder bezwarende titel, want men is niet verplicht geld te geven. Men vrij was om te luisteren (consumeren). Conclusie: Tolsma levert geen diensten onder bezwarende titel. Men kan geld geven, maar dit is vrij‐ willig, het hoeft niet op basis van een afspraak. Tolsma hoeft dus geen BTW te voldoen voor de op‐ brengsten die hij ontvangt voor het orgeldraaien. Als je alles niet tegen vergoeding doet (vergoedin‐ gen zijn niet belast), dan ontvangt Tolsma geen belaste vergoedingen en dan is hij ook geen onder‐ nemer.
Opgave 2 (20 punten) De Gemeente Rotterdam overweegt de mobiliteit tussen Rotterdam‐Noord en Rotterdam‐ Zuid te verbeteren in verband met de kandidatuur voor het WK voetbal 2018. Het plan bestaat uit het aanleggen van een tunnelverbinding tussen de EUR op de noordoever en het Feijenoord‐stadion op de zuidoever. Er worden door een projectbureau drie opties uitgewerkt. a. een metrotunnel met twee sporen waar uitsluitend metro's van de gemeentelijke RET gebruik van gaan maken. Kosten: € 600 miljoen. b. een wandel/fietstunnel met liftinstallaties waar het publiek straks gratis door heen kan wandelen en fietsen. Kosten: € 400 miljoen. c. een combinatie van A en B waarbij de wandelaars en fietsers via liftinstallaties gratis op speciale metro's van de RET kunnen stappen die op een extra derde spoor in de tunnel heen‐ en weer rijden. Kosten: € 900 miljoen. Geef gemotiveerd aan wat de btw‐gevolgen zijn van elk van de drie opties. a. RET is gemeentelijke organisatie (overheid) die handelt als ondernemer (HvJ EG Carpaneto), want ze treden in concurrentie met andere vervoersbedrijven (privaatrechtelijke partij), art. 7 lid 1 Wet OB jo. art. 9 lid 1 BTW‐richtlijn. De tunnel wordt gebouwd voor belaste prestaties (metrovervoer is belast met 6%) en dus bestaat er recht op aftrek van voorbelasting (art. 15 lid 1 onder a). De opbrengsten van het vervoer zijn belast met 6%, dus 6% aftrek. Maar de aanbouw van de tunnel is belast met 19%, dus ook 19% aftrek. Het winststreven is niet relevant, er zal waarschijnlijk zelfs subsidie bij moeten komen. . b. Een wandel /fietstunnel is voor de openbare weg, je betaalt er niets voor en er valt ook niets aan te verdienen, tenzij er een tol wordt geplaatst. Hier handelt de overheid niet als ondernemer, want zij handelt in de zin van het voor hen publiekrechtelijk geldend regime en heeft dan ook geen recht op BTW‐aftrek. De toegang tot de wandel/fietstunnel is gratis, dat is ook een element waar mee je bepaald dat er geen sprake is van ondernemerschap ook al is winst niet van belang, de opbrengsten wel. Het arrest HvJ EG Hong Kong Trade ging om een organisatie die alles gratis deed. Het HvJ heeft toen bepaald wanneer je alles gratis doet (dus geen opbrengsten ontvangt), je geen ondernemer voor de BTW bent. En dan ook geen aftrek van BTW op de kosten hebt. In deze casus geen aftrek van BTW op de aanlegkosten. c. De gemeente legt een metrolijn aan met daarom heen allerlei voorzieningen. De exploitatie van een metrolijn is een economische activiteit: ondernemer. Voor het gebruik van die voorzieningen wordt geen vergoeding gevraagd. IJ‐ veren II arrest: Gemeentelijk vervoersbedrijf in Amsterdam. De pond die over het IJ gaat is onder‐
deel van het openbaar vervoersbedrijf en is gratis. Gemeente Amsterdam trok alle BTW op het ver‐ voer van de pond af, maar er wordt geen vergoeding gevraagd voor het gebruik van de pond dus de pond wordt niet geëxploiteerd. HR: de pond is onderdeel van het gehele openbaar vervoersbedrijf dat wel belaste prestaties verricht (en vergoeding vraagt): dus wel recht op aftrek van voorbelasting op de aankoop en de exploitatie van de pond (blz 72 boek). In deze casus zijn de liften onderdeel van het vervoersbedrijf Rotterdam en zijn dienstbaar aan het vervoer. Zij behoren tot het geheel, dus ook al wordt er geen vergoeding voor het gebruik van de liften gevraagd, hier bestaat wel recht op aftrek van de BTW. Pro rata betreft een deels vrijgestelde en een deels niet vrijgestelde prestatie. In deze casus gaat het om wel of geen ondernemerschap, dus pro rata is niet aan de orde. IJ‐veren II arrest is niet verplicht, maar helpt je hier wel bij het beantwoorden van de vraag. Opgave 3 (20 punten) De investeringsgroep Lang Inc. uit China heeft in 2008 een Nederlandse BV opgericht, Lang BV. In 2009 koopt Lang BV na een lang biedingsproces van de Nederlandse staat 51% van de aandelen in de bankverzekeraar Trofis Rambo NV, welke onderneming uitsluitend klanten heeft in Nederland. Lang BV zegt aan het begin van de onderhandelingen toe zich vanaf de datum van verkrijging van de aandelen intensief te gaan bemoeien met het beleid van Trofis Rambo NV. Voor de intensieve bemoeienis wordt vanaf het moment van verkrijging van de aandelen door Lang BV een managementvergoeding in rekening gebracht. a. Kan Lang BV in 2008 de btw op haar oprichtingskosten (notaris) in aftrek brengen? Is Lang BV ondernemer? Lang BV is geen zuivere houdster, zij houdt aandelen in een pas verworven vennootschap en daarnaast houdt ze zich actief bezig met het beleid van de nieuwe vennootschap en daar krijgt ze ook een vergoeding voor. Er is in dit geval sprake van ondernemerschap (Polystar‐ arrest). Het managen is daarnaast een belaste prestatie en niet vrijgesteld. Als je belaste prestaties verricht heb je recht op aftrek. In het arrest Rompelman (evt. HvJ INZO) is bepaald dat je vanaf de eerste investeringshandel al ondernemer bent als je voornemens bent om belaste prestaties te ver‐ richten: in casu managementdiensten. In 2008 heb je gelet op je voornemens om belaste prestaties te verrichten, al recht op aftrek recht op grond van 15 lid 1 Wet OB en 15 lid 4 Wet OB. b. Tijdens de onderhandelingen met de Nederlandse staat maakt Lang BV gebruik van de diensten van een Engels advocatenkantoor. Hoe worden deze diensten belast en bestaat er recht op aftrek van btw bij Lang BV? Lang BV is ondernemer. Deze diensten worden belast in Nederland, art. 6 lid 2 onder d ten derde Wet OB. Volgens de hoofdregel (6 lid 1) is deze dienst belast in Engeland en moet de advocaat Engel‐ se BTW rekenen (die is voor NL’se ondernemer niet aftrekbaar). Dit is een erg lastige situatie, en daarom dat de omkeerregel hier van toepassing is: art. 6 lid 2 onder d ten derde. Plaats van dienst is plaats waar de afnemer is gevestigd; Lang BV is in Nederland gevestigd.
BTW is verlegd naar Lang BV, art. 12 lid 3 (diensten). Verlegde BTW kan men aftrekken op grond van 15 lid 1 onder c ten 2de. Art. 6 lid 2 onder d ziet zowel op ondernemers binnen en buiten de Gemeenschap. Art. 6 lid 2 onder e ziet op dienstverrichters buiten de gemeenschap die diensten verrichten waarvan de werkelijk ex‐ ploitatie in NL plaatsvindt (plaats van dienst: NL) c. Geef aan of er een fiscale eenheid gevormd kan worden tussen Lang BV en Trofis Rambo NV en noem daarbij de relevante criteria. Voorwaarden (cumulatief) om deel uit te kunnen maken van een fiscale eenheid art. 7 lid 4: 1. Ondernemer 2. In Nederland gevestigd of vaste inrichting van een buitenlandse onderneming in NL
3. Financiële verwevenheid: aandelen zijn voor meer dan 50% (50,1) in dezelfde handen. 4. Organisatorische verwevenheid: zelfde centrale leiding 5. Economische verwevenheid Kan op twee manieren worden bereikt, deze manieren zijn niet cumulatief. •
De vennootschappen zijn economische verweven omdat ze dezelfde klantenkring/ zelfde economisch doel hebben.
•
Onderlinge prestatie verrichten: voor meer dan 50% binnen je eigen groep levert.
1: ja, Lang BV (managementdiensten)en Trofis Rambo NV (verzekeraarsdiensten)zijn ondernemer. 2: ja, beiden in NL gevestigd. 3: ja, Lang BV koop 51% van de aandelen van Trofis Rambo NV. 4: ja, zelfde centrale leiding: Lang BV bemoeit zich intensief met beleid Trofis Rambo NV. 5: ja, onderlinge prestatie: Lang BV werkt voor 100% intern. Lang BV en Trofis Rambo NV kunnen dus een fiscale eenheid vormen. d. Geef aan wat de gevolgen zouden zijn van een fiscale eenheid voor de managementvergoeding en de aftrek van btw op de algemene kosten van Lang BV. De fiscale eenheid wordt gezien als één ondernemer, alles wat binnen die onderneming gebeurt, zien we niet voor de BTW. De transacties onderling worden niet meer gezien. De prestaties naar de klanten (derde) toe zijn vrijgesteld, want het is een bank/verzekeraar: art 11 lid 1 onder i,j en k. Binnen fiscale eenheid zijn alle entiteiten hoofdelijk aansprakelijk voor de belastingschulden (art. 43 Invorderingswet). Tegenovergestelde situatie van deze casus: Moeder verricht prestaties: lenen van geld: vrijgestelde prestatie, dus geen aftrek BTW op kosten. Leent de Moeder geld aan een dochter die wel belaste prestaties verricht en is samen met die dochter een fiscale eenheid, dan zien we nog maar één belas‐ te prestatie naar buiten: die belaste prestaties van de dochter. De interne leenactiviteit ziet men dan
niet meer: er is slechts één ondernemer. Dan bestaat er wel recht op aftrek van BTW op de kosten van de lening.
Fiscale eenheid Holding
lening
dochter
belaste prestaties
Binnen de fiscale eenheid zijn alle entiteiten hoofdelijk aansprakelijk art. 43 Invorderingsweg. Opgave 4 (15 punten) Een Luxemburgs mediabedrijf TRL biedt aan Nederlandse particulieren en bedrijven verschillende produc‐ ten aan. Geef voor elk product gemotiveerd aan (i) of en waar btw moet worden voldaan, (ii) welk Neder‐ lands tarief eventueel van toepassing is, en (iii) door wie de btw moet worden voldaan. a. Aan Nederlandse ziekenhuizen en medische faculteiten worden via een webshop boeken verkocht. Na bestelling worden de boeken vanuit een magazijn in Luxemburg aan de Nederlandse afnemers verzonden. In totaliteit leverde TRL in 2008 voor € 80.000 aan medische boeken aan Nederlandse afnemers. Hiervan komt €25.000 voor rekening van ziekenhuis X in Amsterdam. Verder bestelt de medische faculteit van de Y universiteit voor €15.000 aan boeken. De overige omzet komt van 4 andere ziekenhuizen die elk voor €10.000 bestellen. Een van die ziekenhuizen (Z in Groningen) heeft in 2007 voor €30.000 aan verbandmiddelen via een Duitse webshop gekocht. De casus betreft een Luxemburgs bedrijf, die de boeken die besteld worden opstuurt. De boeken worden thuisbezorgd. Dit betreft de afstandsverkopen, art. 5a OB. Goederen gaan van een bedrijf in een andere lidstaat naar een particulier (of gelijkgestelde) in een andere lidstaat en worden daar ook bezorgd. Als er geen speciale regeling zou zijn voor afstandsverkopen, dan zou elk postorderbedrijf in Luxemburg geves‐ tigd zijn (laagste BTW‐tarief). De plaats van levering is dan namelijk: de plaats waar het vervoer aanvangt. Dan zou de Luxemburgse BTW van toepassing zijn. Ingeval van een levering zoals in art. 17 (ICL en ICV) dat kan alleen maar een ondernemer. 5a lid 1: de afstandsverkopen zijn belast op de plaats waar de afnemer zit. Dit is de plaats van aankomst. Het Luxemburgse bedrijf zou dus eigenlijk Nederlandse BTW moeten bereken op grond van art. 5a lid 1. Er staat in lid 4 echter dat dit niet hoeft zolang het totaal wat er in Nederland verkocht is, onder de € 100 000 zit en ook het jaar daarvoor onder de € 100 00 zat. Dus dan geldt art. 5 lid 1 sub a niet. Dan is de plaats van levering toch de plaats van vertrek van het vervoer, dus Luxemburg. Er is geleverd voor € 80 000 (25 000 + 15 000 + 4 * 10 000) dus minder dan € 100 000 in één jaar. Dus dan is art. 5a is niet van toepassing. Dat is art. 5 van toepassing, de levering is dat belast waar het vervoer aanvangt, in Luxemburg. Het bedrijf moet dus Luxemburgse BTW berekenen aan de klanten in NL. Zij profiteren dan van een aankoop met minder BTW. Hadden ze voor € 120 000 verkocht, dan was de Ne‐ derlandse BTW van toepassing op grond van art. 5a lid 1.
Deze regeling geldt alleen als de afnemer een particulier is. Als de afnemer een ondernemer is, dan is het een ICL. A levert aan B: 0% en een ICV in het land van aankomst. In art. 1a onder lid 2 (a, b en c) staan drie categorieën afnemers: •
Sub a: een landbouwer
•
Sub b: een ondernemer die geen aftrekrecht heeft (bijvoorbeeld een ziekenhuis)
•
Sub c: een overheidslichaam (rechtspersoon andere dan ondernemer)
Als mensen in deze categorie voor minder dan € 10 000 over de grens kopen, dan worden ze gelijkgesteld met een particulier. Letterlijk staat er dat ze zin zo’n geval niet verwerven. Ziekenhuis Amsterdam koopt voor meer dan € 10 000. Hij voldoet dus niet aan de voorwaarden, wordt niet als particulier aangemerkt en valt onder de ICV / ICL – regeling. Ditzelfde geldt voor universiteiten. Deze zitten boven de € 10 000 grens voor het eerst. Dan mag deze worden gekwalificeerd als een particulier voor de afstandsverkopenregeling. Drie ziekenhuizen die precies voor € 10 000 hebben gekocht zitten niet boven de € 10 000 grens. Aan al deze bedrijven moet TRL Luxemburgse BTW berekenen. Dat postorderbedrijf zit ook onder de € 100 000‐ grens. Het laatste ziekenhuis heeft vorig jaar al voor €30 000 gekocht. Hij is al een keer over de grens gegaan en wordt dus sowieso niet als particulier beschouwd dit jaar (ook al verkocht hij voor minder dan € 10 000). Alleen het ziekenhuis in Groningen moet zijn BTW‐nummer doorgeven aan TRL en verzoeken om levering tegen een 0%‐tarief (ICL). Vervolgens verwerft het Groningse ziekenhuis de goederen in Nederland (ICV). Levering van boeken is 6%, tabel I.a.30 Deze vraag komt waarschijnlijk niet terug op het tentamen. b. Nederlandse studenten downloaden Nederlandstalige medische publicaties van de website ‘TRL Medical’ voor € 5 per publicatie. In 2008 werden 4000 publicaties gedownload. TRL is een ondernemer. TRL verricht een prestatie. TRL Student NL Op grond van art. 4 is het downloaden van een boek een dienst. Waar wordt deze dienst verricht? Art. 6 lid 2 sub d is niet van toepassing, omdat het binnen de EU moet gaan om leveringen aan ondernemers. Dus de plaats van dienst is niet de plaats van aankomst. Anders zou elke particulier die een aankoop doet in een andere lidstaat BTW‐aangifte moeten doen. Er is geen wijziging in de plaats van dienst, dan is art. 6 lid 1 van toepassing. Dit houdt in dat er BTW verschuldigd is in Luxemburg. Het tarief is 19%, omdat het downloaden van een boek betreft op basis van art. 9 lid 1. (Eigenlijk 15%, omdat het de BTW in Luxemburg betreft). Als boeken op een cd‐rom worden geleverd, is er een 6% tarief van toepassing. Was het boek gedownload door een Amerikaanse student, in Amerika, dan was de plaats van dienst wel Luxemburg geweest. Was het boek gedownload door een Amerikaanse student die in Nederland woont, dan was de plaats van dienst Nederland, nationaliteit is niet van belang.
c. Via een speciale website ‘TRL Live’ kunnen Nederlandse klanten van TRL voor €30 per stuk kaarten bestellen voor Concerto in Yellow in het Gelredome in Arnhem. Per bestelling berekent TRL €5 be‐ middelingskosten bovenop de prijs van de kaarten. ‘Bemiddelen bij’. Art. 6 lid 2 sub d ten 12e is niet van toepassing, omdat popconcerten onder geen van de eerder in art. 6 lid 2 sub d genoemde diensten wordt genoemd. Art. 6a lid 3 gaat over: •
Art. 6a lid 3 sub a: bemiddelen bij intracommunautair vervoer,
•
Art. 6a lid 3 sub b: bemiddelen bij laden en lossen;
•
art. 6a lid 3 sub c: bemiddelen bij andere diensten (restcategorie) die niet onder 6‐2‐d vallen.
De andere diensten zouden zijn: bemiddelen bij het toegang verlenen bij het popconcert. 6a lid 3 sub c: deze prestaties worden verricht op de plaats waar de onderliggende prestatie wordt ver‐ richt. Deze onderliggende prestatie is het popconcert in Nederland. Het bemiddelen bij dit popconcert is dus belast in NL op grond van art. 6a lid 3 sub c. De heffing wordt niet verlegd naar de afnemer. Het betreft hier particulieren, naar wie nooit heffing ver‐ legd kan worden. € 30 van het kaartje. Waar is de BTW verschuldigd? Je moet hier dus niet zeggen dat er sprake is van ‘le‐ vering van een kaart’. Dit is een toegangsbewijs, geen landkaart. De toegang voor een concert is dus be‐ last in Nederland op grond van art. 6 lid 2 sub c ten eerste. In dit geval kan ook worden gedacht aan Cirque du Soleil. Dit circus moet in elk land waar het komt lokale BTW betalen zoals in dat land is geheven. Tarief. Tabel I sub b ten 14e onder d, 6%‐tarief is van toepassing.
Opgave 5 (25 punten) Een beleggingsfonds met een grote vastgoedportefeuille koopt van een landbouwbedrijf een stuk onbe‐ bouwde grond, waarop door de gemeente een bouwvergunning is afgegeven. Het landbouwbedrijf levert de grond aan het beleggingsfonds voor EURO 1 miljoen. a. Welke btw‐ en/of overdrachtsbelastingaspecten zijn verbonden aan de levering van de grond? ongebouwde grond + bouwvergunning
Landbouw
€ 1 mio
Belegger
Het is belast op grond van art. 11 lid 1 sub a ten eerste. Waarom is dit belast? Het is een landbouwer, dus het zou een stukje weiland kunnen zijn? Dit is belast vanwege de bouwvergunning. Zo kun je het beste antwoorden op het tentamen. 1. Is de leverancier ondernemer? Een landbouwer is een vrijgestelde ondernemer als hij landbouw‐ prestaties verricht. Indien een particulier iets verkoopt, kun je gelijk ophouden. Hij is geen on‐ dernemer en is ook geen BTW verschuldigd. Wel overdrachtsbelasting. 2. Er is sprake van onbebouwde grond 3. Er is een bouwvergunning
4. Dit is dus een BTW‐bouwterrein, zie art. 11 lid 4 onder d. Er is dus sprake van een bouwterrein. De levering van een gebouw tot en met twee jaar na de eerste ingebruikneming is belast met BTW op grond van art. 11 lid 1 sub a ten eerste. 5. Bij de belegger is sprake van een verkrijging voor de overdrachtsbelasting, maar vrijgesteld van overdrachtsbelasting op grond van art. 15 lid 1 sub a BRV, omdat het goed nog niet als bedrijfs‐ middel is gebruikt. b. Is het beleggingsfonds ondernemer voor de btw, en zo ja, op grond van welk artikel? Art. 7 lid 2 sub b: duurzame exploitatie van een vermogensbestanddeel. De beleggingsinstelling is een ondernemer. (Maar waarschijnlijk al art. 7 lid 1: omdat iemand veel mensen in dienst heeft en dergelijke. Hij kan echt wel gekwalificeerd worden als een gewone ondernemer, echter, hier moet je niet zomaar van uitgaan. Beter kun je in zo’n geval art. 7 lid 2 sub b noemen.) c. Is de afgifte van een bouwvergunning door de gemeente aan btw onderworpen? De afgifte van een bouwvergunning is typisch een overheidstaak. Er is één instelling die dit kan afge‐ ven, de gemeente. Dit is dus absoluut niet BTW‐belast. Dit is dus in het kader van een overheidstaak. De overheid is geen ondernemer. Het beleggingsfonds laat op de aangekochte grond een kantoorgebouw van vier verdiepingen bouwen door aannemer Janssen. Het gebouw kost € 9 miljoen. Op 1 juli 2004 levert aannemer Janssen het kan‐ toorgebouw op aan de opdrachtgever (het beleggingsfonds). d. Wat zijn de btw‐aspecten van de oplevering van het gebouw? Art. 3 lid 1 sub c: de oplevering van een gebouw. Is deze levering belast of vrijgesteld? Deze leve ring is op grond van art. 11 lid 1 sub a ten eerste belast, omdat de deze oplevering voor de BTW wordt gezien als een levering. Het betreft een nieuw gebouw. (Als een belegger dat gaat gebruiken voor vrijgestelde doeleinden, dan komt er een integratieheffing, zie sub f van deze vraag. De belegger gaat op een bepaald moment voor vrijgestelde verhuur en krijgt op dat moment een integratieheffing. Op dit moment weet je dit nog niet, dus daarom is dit niet aan de orde.) Het beleggingsfonds heeft twee huurders voor het kantoor gevonden. De ene huurder is een huisartsen‐ praktijk en de andere huurder is een handelsonderneming in huishoudelijke artikelen. De huisartsenprak‐ tijk huurt een verdieping, de andere drie verdiepingen worden gehuurd door de handelsonderneming. e. Is het mogelijk met deze huurders te opteren voor belaste verhuur en, zo ja, onder welke voor‐ waarden?
Huisarts: op grond van art 11 lid 1 sub a onder 2 kan dit niet. Hij moet minstens 90% belaste ver‐ huur hebben. Alleen voor de drie verdiepingen die worden verhuurd aan de handelsonderneming is optie voor belaste verhuur mogelijk (zie artikel 11‐1‐b‐5e jo artikel 6a Uitv Besch). Huurder geeft 90% verkla‐ ring af (artikel 6a‐2 Uitv Besch).
1 verdieping is vrijgesteld. Waar vind je de vrijstelling voor verhuur van onroerend goed? Art. 11 lid 1 sub b. Voor levering zit je in art. 11 lid 1 sub a, voor verhuur in art. 11 lid 1 sub b. Art. 11 lid 1 sub b ten vijfde zegt dat je kunt opteren voor belaste verhuur. Voor belaste levering art. 11 lid 1 sub a ten tweede.
Op 1 juli 2004 (direct na de oplevering) gaat de verhuur in en wordt het kantoor in gebruik genomen door de beide huurders. Op 1 januari 2007 beëindigt de huisartsenpraktijk de huur en vertrekt naar een ander pand. De handelsonderneming huurt vanaf die datum de vierde verdieping erbij. f.
Welke btw‐gevolgen treden er dan op?
belaste verhuur Belegger 3 verdiepingen
19% aftrek op grond van 15 lid 1 a: kan alleen maar als hij belast verhuurt (11‐1‐b‐5)
levert een nieuw gebouw
Aannemer
Handelsonderneming
vrijgestelde verhuur: 1 verdieping Arts
INTEGRATIEHEFFING 3‐3‐B/3‐9: btw voldoen over totale voortbrengingskosten.
= 3 lid 3 onder b / 3 lid 9 =belast met BTW o.g.v. 11 lid 1 a ten eerste € 9 miljoen belast met 19%= 1.710.000 BTW De levering van het nieuwe gebouw is belast op grond van art. 3 lid 1 onder c jo. art. 11 lid 1 onder a ten eerste. De grond had de belegger al in zijn bezit. Nu laat de belegger door een derde, op zijn eigen grond een gebouw neerzetten en verhuurt het gebouw belast aan een handelsonderneming. Wanneer de handelsonderneming de enige huurder zou zijn geweest dan had hij geopteerd voor belaste verhuur. Dan kan hij namelijk de BTW die de aannemer berekent ter zake van de bouw (19% van 9 miljoen= € 1.710.000 BTW) aftrekken (art. 15 lid 1 onder a). Dit kan alleen maar als de belegger belast verhuurt, art. 11 lid 1 onder b ten vijfde, mits de huurder minstens 90% aftrekrecht heeft. In dit geval zou er geen sprake zijn van integratieheffing. Er wordt iets ingekochte en belast verhuurt; dus recht op aftrek. Echter: er wordt één verdieping vrijgesteld verhuurd. De belegger kan niet opteren voor belaste verhuur met een arts (levert vrijgestelde prestaties en is dus geen 90%‐belaste ondernemer). De handelsonderneming huurt 3 verdiepingen en de arts één verdieping. Dan zou je zeggen: ¾ mag hij aftrekken en ¼ niet (pro rata). Maar hier zit eerst nog een integratieheffing tussen. Wanneer een bank, belegger of ziekenhuis een gebouw laat bouwen op eigen grond en dit vervol‐ gens gebruikt voor vrijgestelde prestaties dan is er sprake van integratieheffing. In deze casus is er sprake van vrijgestelde verhuurdoeleinden. Als de belegger dus beschikt over een pand voor vrijge‐
stelde verhuur: integratieheffing: BTW voldoen over totale voortbrengingskosten. Maatstaf van hef‐ fing: vergelijkbaar goed, niet aanwezig dan: voortbrengingskosten. Totale voortbrengingskosten: 9.000.000 1.000.000 10.000.000 1.900.000
aannemer grond + totaal 19% BTW af te dragen.
Van deze integratieBTW (1,9 mio)is ¾ weer aftrekbaar, want ¾ wordt belast verhuurd en maar ¼ vrij. Een ziekenhuis die het gebouw enkel voor vrijgestelde prestaties zou gebruiken, moet de integra‐ tieBTW betalen en heeft vervolgens geen recht op aftrek. De belegger mag op grond van art. 15 lid 1 onder c ten derde Wet OB de integratieBTW voor ¾ aftrekken. Dan mag de belegger dus ook die 1,7mio (inkoopBTW) die de aannemer had berekend aftrekken, omdat deze toe te rekenen is aan de belaste integratieheffing. Ook de BTW op de grond mag hij af‐ trekken (koop van de grond valt onder art. 11 lid 1 onder a ten eerste (bouwgrond, want vergunning) en is belast met BTW, want deze is toe te rekenen aan de belaste prestatie van de aannemer. Aftrekbaar is 0,75 x € 1.900.000 = € 1.425.000. Niet aftrekbaar is 0,25 x € 1.900.000 = € 475.000.Er blijft dus alleen BTW hangen op dat ¼ van het pand dat vrijgesteld wordt verhuurd. g. Kan het beleggingsfonds aan het eind van boekjaar 2008 BTW terugvragen op grond van de herzieningsregeling en, zo ja, hoeveel? 2004 ‘05 ‘06 ‘07 ‘ 08 ‘09 ‘10 ‘11 ‘12 ‘13 0 1 2
3 4 5 6 7 8 9
Volledig
integratieheffing belaste ldem verhuur
1/10 deel=475000 idem
31.12.2008 verkoop pand ‐ optie voor belaste levering: doen ‐ dus BTW belaste levering pand op 31/12/2008 ‐ bij levering, herziening in één keer voor 5 jaar (restant herzieningstermijn) dwz: 5 x 1/10 van 475.000 die niet afgetrokken is = 237.500 BTW alsnog terug te vragen (5 x 1/10x 1/4x1,900.000)
In 2004 vindt de integratieheffing plaats en ¾ van de BTW van de aanbouw van het pand was aftrek‐ baar en ¼ (€475.000) was niet aftrekbaar. Het uitgangspunt is jaar 0, dit kan zijn in januari, juni of december. Voor jaar nul maakt het niet uit hoe lang het kalenderjaar nog duurt, dat kan dus een deeljaar zijn. Echter de andere jaren zijn wel volledige kalenderjaren.
Vanaf 1/1/2007 geen verhuur meer aan de arts, dus volledig belaste verhuur. Er is herziening moge‐ lijk op grond van art. art. 11 t/m 13a van de Uitv Besch. Bij elk jaar mag 1/10 deel van de oorspronkelijk niet afgetrokken BTW worden teruggevraagd. De belegger mag 1/10 van 475.000 vrijgestelde BTW terugvragen tot 2013. Echter verkoopt de belegger het pand eind 2008. Hij krijgt nu zowel eind 2007 als eind 2008 1/10 deel terug van 475.000: 0,1 x 0,25 x 19.000.000 = €47.500 is alsnog aftrekbaar. Het beleggingsfonds besluit op 31 december 2008 het pand (inclusief de lopende huurcontracten) te verkopen aan een belegger, die de verhuur voortzet. h. Is het nodig c.q. verstandig te opteren voor belaste levering en welke btw‐ en overdrachts‐ belastinggevolgen treden op als gevolg van de verkoop? Het is handig en verstandig om te opteren voor belaste verkoop, want dan heb je niet te maken met het terugbetalen van BTW binnen het herzieningstermijn. Kan alleen opteren voor belaste levering als de afnemer minstens 90% aftrekrecht heeft. De verdiepingen worden belast verhuurd, dus de koper die het overneemt verhuurd ook belast. Aan het 90% belaste ondernemerschap voor opteren is voldaan (art. 6 lid 4 Uitv. Besch.) Opteren kan. Als hij vrijgesteld levert dan kan de belegger van 5 jaar (2008‐2013) 1/10 deel BTW terug betalen van de BTW die hij eerder heeft afgetrokken (van €475.000)= €237.500. Omdat er belast wordt geleverd, wordt verondersteld (13a lid 1 onder a Uitv. Besch.) dat er in de rest van die 5 jaar belaste prestaties zijn verricht. 5 x 1/10 deel van die 475.000= € 237.500 die niet afge‐ trokken was mag dan in eens terug worden gevraagd door de belegger/verkoper. Door optie BTW is er geen vrijstelling van overdrachtsbelasting, want dit is niet van rechtswege ver‐ schuldigde BTW: 15 lid 1 lid onder a WBR. Bij optie belaste verkoop bij onroerend goed wordt de BTW verlegd op grond van 24ba Uitv. Besluit, dit moet vermeld worden op de factuur o.g.v. artikel 24b lid 6 Uitv. Besl. Casus heel goed voorbereiden!!! Goed oefenmateriaal voor tentamen.
ENKELE AANDACHTSPUNTEN
INTRACOMMUNAUTAIRE LEVERING
NL
B. ondern. DUI
DU
A onder. NL levering goed intracommunautarie levering Pl. v. levering= NL o.g.v. art. 5‐1‐a maar 0% BTW o.g.v Tabel II post a onder 6.
intracommunataire verwerving Duitse art. 17a: verwerving Geeft btwnummer op aan A. Door Duitse onderenemer Duitse BTW verschuldigd Plaats van verwerving is daar waar de goederen aankomen
NL A onder. NL
levering goed
17a: verwerving: btw verschuldigd op grond van art. 1 lid 1 onder b Wet OB. Er is geen sprake van een verlegging, want geen dienst.
DU B. ondern. DUI
ICL: 0% op grond van Duitse art. Tabel II post a onder 6.
AFSTANDSVERKOPEN
goederen verzonden naar NL
particulier
TRL LUX
Een particulier kan niet verwerven, dit staat duidelijk in art. 17a. De plaats van levering, art. 5 lid 1 onder a: daar waar het vervoer aanvangt: Luxemburg. Wanneer een ondernemer voor meer dan €100.000 goederen aflevert aan particulieren in andere lidstaten dan moet de ondernemer op grond van art. 5a NL’se BTW gaan berekenen. In het vorig college bij de vraag van afstandverkopen was er geen particulier, maar een ziekenhuis(dit staat uitgelegd op blz. 392 onder a Boek). De afnemer moet bij afstandverkopen of een particulier, of een ziekenhuis, of een landbouwer of een overheid zijn die voor minder dan 10.000 op jaarbasis koopt over de grens. Zolang die drie catergorien uit 1a lid 2 sub a t/m c onder de €10.000 blijven worden ze behandeld als particulier (art. 1a lid 2 sub c). Komt men boven die grens dan worden ze gewoon als ondernemer aangemerkt. Dit moet dan gemeld worden bij de fiscus en er moet een btw nummer worden aangevraagd. In art. 1a lid 2 sub c staat dat de drempel geld voor dit jaar en het voorafgaande jaar. Dit betekent wanneer er in 2008 voor €9.000 goederen zijn gekocht in het buiten‐
land maar in 2007 voor 30.000, dan valt men in 2008 niet onder de regeling van afstandsverkopen en is er geen sprake van een gelijkgestelde particulier. Dus als men in het huidige jaar en het jaar daar‐ voor onder de drempel zit dan art. 5a, als men erboven komt dan ICV, art. 17a.
INVOER US
NL
Rotterdam
goederen invoer Utrecht (ondernemer) ‐ ter zake van invoer 19% btw ogv. 1 lid 1 onder d jo. 18 ‐ invoerbtw aftrekbaar voor ondernemer 15‐1‐c‐1e ‐ maatstaf van heffing bij invoer is: 19 OB: douanewaarde: ‐ daar komt bij: de kosten van het vervoer tot de eerste plaats van bestemming in de EU 19‐2‐b.
Levering US
Een levering van goederen uit Amerika is niet belast met BTW. De plaats van levering is Amerika. Pas bij invoer worden de goederen in de NL’se/Europese BTW betrokken: art. 1 lid 1 onder d. De goederen komen aan in Rotterdam. Dan gaat het schip naar de douane met de lading. Ter zake van invoer 19% BTW op grond van art. 1 lid 1 onder d jo. Art. 18. De invoerBTW is aftrekbaar voor een ondernemer, art. 15 lid 1 onder c ten eerste. De maatstaf van heffing bij invoer is de douanewaard: art. 19. De douanewaarde is in het algemeen de waarde over de aankoopprijs + de kosten van vervoer tot de eerste plaats van bestemming: Utrecht (art. 19 lid 2 onder b). De goederen komen van het schip en gaan met een vrachtauto naar Utrecht, dat stukje kosten van het vervoer en de verzekering zit in de douanewaarde. Verleggen naar een andere buitenlandse ondernemer kan nooit, dit kan alleen naar een NL’se on‐ dernemer. Verleggen naar een particulier kan nooit. Vervoeder Jansen verzorgt het vervoer van Rotterdam naar Utrecht, dit is een aparte dienst en wordt belast in NL, want dit is lokaal vervoer. Om te zorgen dat er over het vervoer niet twee keer BTW wordt geheven, mag de vervoersdienst een tarief rekenen van 0% BTW op grond van Tabel II post b onder 2. (Dit komt niet terug in dit tentamen) Voor dringende vragen kan je mailen naar:
[email protected]