Masarykova univerzita Filozofická fakulta Ústav germanistiky, nordistiky a nederlandistiky
Bakalářská diplomová práce
2014
Jakub Jun
Masarykova univerzita Filozofická fakulta Ústav germanistiky, nordistiky a nederlandistiky Nizozemský jazyk a literatura
Jakub Jun
Een analyse van kamptekeningen uit de mannen- en vrouwenkampen tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië Bakalářská diplomová práce
Vedoucí práce: Lic. Sofie Rose-Anne W. Royeaerd, M.A. 2014
Prohlašuji, že jsem diplomovou práci vypracoval samostatně s využitím uvedených pramenů a literatury. Ik verklaar hiermee dat ik deze Bachelorscriptie zelfstandig heb geschreven. Alle bronnen en literatuur die ik gebruikt heb, zijn in de literatuurlijst opgenomen. Jakub Jun
…………………………………………
Dankbetuiging Graag wil ik mijn begeleidster Mgr. Sofie Rose-Anne W. Royeaerd, M.A. bedanken voor haar hulp, kritiek en geduld tijdens de begeleiding van mijn scriptie. Verder dank ik mijn familie en ook mijn neef David voor hun steun.
Inhoudsopgave 1. Nederlands-Indië .................................................................................................................. 8 1.1.
Geografie en bevolking van Nederlands-Indië .......................................................... 8
1.2.
Korte geschiedenis van Nederlands-Indië.................................................................. 9
1.3.
Bezetting van Nederlands-Indië ............................................................................... 10
2. Interneringskampen ............................................................................................................ 14 2.1.
Het verloop van de internering................................................................................. 14
2.2.
De organisatie van het kampbestuur ........................................................................ 18
2.3.
De levensomstandigheden in het kamp .................................................................... 23
3. Analyse van de kamptekeningen ........................................................................................ 32 3.1.
Inleiding en vraagstelling ......................................................................................... 32
3.2.
Methodologie ........................................................................................................... 32
3.3.
Analyse..................................................................................................................... 34
Conclusie ................................................................................................................................ 43 Literatuuropgave .................................................................................................................... 45 Bijlage .................................................................................................................................. 47 A)
Kaart van Nederlands-Indië ..................................................................................... 47
B)
Tabel met resultaten ................................................................................................. 48
C)
Tekeningen ............................................................................................................... 49
Inleiding De Tweede Wereldoorlog kwam 1942 naar Nederlands-Indië toen de Nederlandse kolonie door Japan bezet werd. Over het hele gebied werden interneringskampen opgericht waarin burgers van Europese afkomst opgesloten werden. Deze interneringskampen, in de volksmond „jappenkampen‟ genoemd, konden aanvankelijk op weinig belangstelling rekenen, onder meer doordat de interneringskampen als het ware in de schaduw van de concentratiekampen en de Tweede Wereldoorlog in Europa stonden. De ex-geïnterneerden stuitten na hun terugkeer naar Nederland op onbegrip. In de ogen van velen die de vernietigingskampen en de „Hongerwinter‟ meegemaakt hadden, scheen hun lijden onvergelijkbaar te zijn. (Oomen 2000) Ook nu nog wordt het onderwerp zelden behandeld en de gebeurtenissen in Indië werden „vergeten oorlog‟ genoemd. (Van den Berg 2010) Naar het leven in de Japanse interneringskampen werd bovendien weinig onderzoek gedaan. Ik besloot daarom dit onderwerp onder de loep te nemen. In de kampen werden nauwelijks foto‟s gemaakt, alleen een paar werden er na de bevrijding genomen. (anoniem) De meeste visuele opnames van het kampleven zijn bewaard in de vorm van tekeningen die in de kampen vervaardigd werden. Ze geven een uniek inzicht in het leven achter de prikkeldraad. Het aantal tekeningen ligt rond de vijfduizend, ze zijn gedigitaliseerd en kunnen via de webpagina van Geheugen van Nederland bekeken worden. (anoniem) In deze scriptie onderwerp ik deze tekeningen aan een analyse. Ik behandel niet de hele collectie maar een selectie daarvan. Meer bepaald schenk ik aandacht aan de verschillen tussen de mannen- en vrouwenkampen. In de analyse ga ik op zoek naar onderwerpen die de mannen en vrouwen voor hun tekeningen kozen. Vervolgens ga ik na of ze van elkaar verschillen of juist overeenkomsten vertonen. Om mijn bevindingen te verklaren en ondersteunen
maak
ik
gebruik
van
geschiedenisboeken
en
artikelen
die
de
interneringskampen behandelen. De scriptie bestaat uit drie hoofddelen. De eerste twee delen behandelen de interneringskampen vanuit historisch perspectief. In het eerste deel komt een geografische en historische introductie over Nederlands-Indië aan bod. In het kader daarvan ga ik op de Japanse bezetting van de kolonie in. Het tweede deel is gericht op het thema van de interneringskampen. Het ontstaan van de kampen en hun structuur wordt onderzocht. In het derde deel verricht ik de analyse van tekeningen die in de kampen vervaardigd werden door 6
(ex-)geïnterneerden met het oog op wat in de voorafgaande hoofdstukken staat.
7
1. Nederlands-Indië 1.1. Geografie en bevolking van Nederlands-Indië Indonesië is een eilandenrijk dat tot 1949 een Nederlandse kolonie was en tot die tijd Nederlands-Indië genoemd werd. De eilanden van Indonesië liggen in Zuid-Oost-Azië op de grens tussen twee oceanen. Van de westzijde worden ze door de Indische Oceaan en van de oostzijde door de Grote Oceaan omringd. In de buurt van de zuidelijkste gebieden van Indië ligt Australië. Ten noorden van de archipel strekken zich de Filippijnen, Thailand, FransIndochina en Maleisië uit. Tezamen zijn de Indische eilanden zestig maal groter dan Nederland. Tot de grootste eilanden van de archipel horen Borneo, Sumatra, Celebes en Java – ook de grote Soenda-eilanden genoemd (Aitton 1886: 3). In de bijlage is een kaart van Nederlands-Indië opgenomen waarop deze gebieden afgebeeld zijn. De archipel is zo versplinterd in kleine eilandjes dat het onmogelijk was voor Nederland ze allemaal direct te besturen. Java was het enige deel van Nederlands-Indië dat het Nederlandse bestuur rechtstreeks onderwierp. Met betrekking tot de bevolking vormde Java ook een uitzondering. Ten opzichte van de rest van de kolonie was Java namelijk heel dichtbevolkt. Daarom vormde het het culturele centrum van de archipel. (Aitton 1886: 6) Het bestuurscentrum van Java en eigenlijk van heel Nederlands-Indië was Batavia (het huidige Jakarta). (Van der Horst 2005: 427) Ten oosten van Java ligt Sumatra. Hoewel Sumatra groter is dan Java, is het eiland aanzienlijk dunner bevolkt. Een berucht gebied op Sumatra tijdens de Nederlandse overheersing was Atjeh waar de bevolking vaak anti-Nederlands gezind was. (Van Velden 1977: 65) Ten noorden van Java liggen Borneo en Celebes. Borneo is het grootste Indische eiland dat met zijn oppervlakte Nederland bijna tweeëntwintig maal overtreft. (Aitton 1886: 3) Tijdens de oorlog werd het eiland verdeeld in Brits-Borneo, dat ten noorden lag, en Nederlands-Borneo oftewel Zuid-Borneo. (Van Velden 1977: 64) De meest uitgeoefende religie van Nederlands-Indië is de islam. Dit geloof werd hier in de 14de eeuw ingevoerd en verbreidde zich vervolgens. Nederlanders traden in Indië nooit streng tegen de islam op en streefden ook nooit naar de bekering van de inheemse bevolking. Daardoor viel het hen makkelijker de inheemse bevolking te onderwerpen. (Dubovská, Petrů en Zbořil 2005: 149) Aan het begin van de 17de eeuw dreven niet alleen Nederlanders maar ook andere mogendheden handel met de Indische archipel. Hun grootste concurrent zag Nederland in de Portugezen. Maar deze bleken toen hun macht langzamerhand te verliezen. Aitton wijst erop dat de inspanning van de Portugezen het christendom over de archipel te 8
verbreiden daar verantwoordelijk voor was dat ze met hun verovering van de archipel faalden. (Aitton 1886: 50)
1.2. Korte geschiedenis van Nederlands-Indië In de 16de eeuw ondernamen Nederlandse schepen hun eerste vaart naar de Indonesische eilanden om daar specerijen zoals peper en muskaatnoot in te kopen. Door de eenwording van alle Nederlandse handelsmaatschappijen ontstond de VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie) die het alleenrecht op handel met Indonesië had en door diens handelsgeest een hoge opbrengst opleverde. De VOC bemoeide zich niet alleen met de handel maar bouwde ook vestingen op waardoor de positie van Nederland in Indië versterkt werd. (Van der Horst 2005: 163) De Nederlandstalige gemeenschap werd ondertussen steeds groter omdat het steeds vaker voorkwam dat VOC-mannen verkering hadden met Indonesische vrouwen. (Vos 2012) De 19de eeuw in Nederlands-Indië staat in het teken van het cultuurstelsel waardoor Nederland ten koste van de welvaart van Indië rijker werd. Het hield in dat Nederland op een vijfde van de Indische velden gewassen liet kweken. De oogst kocht de Nederlandse regering tegen lage prijzen in. (Van der Horst 2005: 283) Maar in de werkelijkheid werd er vaak op een groter deel van het veld gekweekt. De inheemse bewoners hadden dan weinig voedsel voor zichzelf over. Nederlanders negeerden echter hun problemen. (Van Horst 2005: 435) Dit resulteerde vaak in onrust dat het verloop van de handel bedreigde. Deze exploitatie werd in het jaar 1870 na veertig jaar afschaft. Na deze opheffing mochten uiteindelijk ook de particulieren meedoen aan de economie wat een groot aantal Nederlandse burgers, ook hele gezinnen, naar Indië aantrok waardoor het aantal Nederlanders in Indië zich vergrootte. (Vos 2012) In het begin van de 20ste eeuw begon Nederland zijn „ethische politiek‟ te voeren (Hogervorst 2010). De bedoeling daarvan was niet meer de ogen te sluiten voor de Indonesische problemen en de welvaart van de kolonie te herstellen. Het zorgde ten eerste voor een hogere opleiding van de inheemse bevolking en ten tweede voor de bescherming tegen het uitbuiten door de Indonesische adel. (Van der Horst 2005: 444) Ondanks enkele verbeteringen groeide onder de inheemse bevolking antipathie tegenover de overheerser aan wie ze nog steeds ondergeschikt bleven. Deze ontevredenheid was aanleiding tot het vormen van nationalistische groeperingen die naar een onafhankelijk Indonesië streefden. (Vos 2012) 9
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Nederlands-Indië door Japanners bezet en de Nederlandse macht werd compleet uitgeschakeld. De Nederlandse militairen en burgers werden geïnterneerd en meer dan drie jaar leefden ze in interneringskampen. Na de bevrijding heerste onder de inlandse bevolking grote afkeer tegenover alle buitenlandse autoriteiten. De periode na de bevrijding, ook de „Bersiap-periode‟ genoemd, was over het algemeen heel onrustig. De groepen jonge nationalisten gingen vaak over tot gewelddadigheden tegenover zowel Japanners als Nederlanders. Op sommige plaatsen (vooral op Midden-Java) durfden de geïnterneerden hun kamp niet te verlaten. De Japanners die eerder de Nederlandse tegenstanders waren, moesten nu in opdracht van de geallieerden de interneringskampen tegen de terroriserende opstandelingen beschermen. (Rinzema 1989: 19) De nationalisten is het gelukt om een onafhankelijke Indonesische republiek uit te roepen. Nederland weigerde echter deze te erkennen en probeerde zijn macht militair door te zetten. Deze operaties werden op eufemistische wijze „politionele acties‟ genoemd maar in werkelijkheid was er sprake van oorlog. Ten slotte werd de Indonesische republiek erkend en Nederland raakte voorgoed zijn kolonie kwijt. (Henzen 2009)
1.3. Bezetting van Nederlands-Indië Hoewel het keizerrijk Nippon 1 zich vanaf de 16de eeuw voor meer dan tweehonderd jaar geïsoleerd heeft van de buitenwereld, was er één natie die de Japanse havens binnenvaren mocht - Nederland. (Vandenbosch 1940: 253) Dit hangt samen met het Nederlandse godsdienstbeleid. De Japanners voelden zich niet door de Nederlanders bedreigd omdat ze niet tot bekering tot het christendom gedwongen werden. (Van der Lugt 2000) Allebei de landen hadden baat bij deze speciale verhouding. Nederland had een unieke handelspartner en Japan waardeerde de westerse kennis die hun de Nederlanders geïntroduceerd hadden. (Vandenbosch 1940: 253) Ondanks deze samenwerking heerste tegen het einde van de 19de eeuw onder Nederlanders in Nederlands-Indië wantrouwen tegenover de zich steeds meer expanderende Noord-Aziatische mogendheid. In de jaren dertig begon Japan zich met de Indische economie te bemoeien. De economische crisis zorgde er namelijk voor dat de prijzen van de Japanse producten steeds
1
Japanse naam voor Japan
10
lager werden. Daardoor werden dure Nederlandse producten vervangen door de goedkopere van de Japanners. (De Jong 1984: 511) Naast deze economische factor speelde ook Japanse propaganda een rol. Steeds meer gingen jonge Indonesiërs naar Japan toe om daar hun studie te beginnen. Er werden congressen georganiseerd waar de eenheid van de Aziatische volkeren telkens weer besproken werd. Verder liet Japan steeds meer zijn positieve houding tegenover de islam zien. (De Jong 1984: 514) Dat maakte op het overwegend islamitisch NederlandsIndië grote indruk en de inheemse bevolking voelde zich daardoor meer met Japan verboden dan met de christelijke Nederlanders. (De Jong 1984: 513) De Japanse propaganda hamerde telkens op de verwantschap van de Japanners en Indonesiërs zodat het beeld van Nederlanders als een onderdrukker in het Indische bewustzijn naar voren zou komen. (De Jong 1984: 512) De inheemse bevolking toonde zich aan het begin van de 20ste eeuw enthousiast over de geruchten dat Japan hen van de Nederlandse overheersing zou kunnen bevrijden. Het beeld van Japan werd dus grotendeels positief waargenomen (De Jong 1984: 511). Ondanks dat doken er ook af en toe negatieve theorieën met betrekking tot de pan-Aziatische aspiraties van de Japanners op. Sommigen zagen er namelijk de Japanse ambitie in de andere volkeren te overheersen. (De Jong 1984: 514). Vanaf het einde van de Eerste Wereldoorlog vreesde Nederland in conflict met andere mogendheden te komen vanwege zijn rijke oliebronnen in Nederlands-Indië. De olie was na de oorlog een gevraagde grondstof. (Vandenbosch 1940: 255) Het was al vanaf de Eerste Wereldoorlog duidelijk dat Japan de oliebronnen van Nederlands-Indië in handen zou willen krijgen. (De Jong 1984: 510) In de jaren veertig werd de verhouding tussen Japan en de Verenigde Staten steeds onrustiger. De Verenigde Staten golden namelijk als een machtige vijand van het keizerrijk Japan die de potentiële invasie naar Zuid-Oost-Azië zou kunnen hinderen. In september 1940 sloot Japan een bondgenootschap met Duitsland en Italië. (Van Velden 1977: 11) Het Japanse leger bereidde zich voor op oorlog met Nederlands-Indië waar rijke oliebronnen te vinden waren. (Van Velden 1977: 15) Ze waren zich er bewust van dat hun olievoorraad nauwelijks genoeg was voor twee jaar. Bovendien probeerden de Verenigde Staten de Japanse expansie af te schrikken door het stoppen met de uitvoer van aardolie. Dat lukte echter niet. Het Japanse offensief ging van start richting Zuid-Oost-Azië. (Van der Horst 2002: 455)
11
In december begon Japan zijn militaire operaties met de aanval op Pearl Harbor. De bedoeling van deze verrassingsaanval was het lamleggen van de Amerikaanse vloot. Omdat de Verenigde Staten op dat moment buitenspel werden gezet, vormden ze geen bedreiging voor de komende militaire operaties in de Grote Oceaan. (Van Velden 1977: 12) Japan verklaarde onmiddellijk de oorlog tegen de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Het aarzelde echter met de oorlogsverklaring aan Nederland aangezien het hoopte een opstand in NederlandsIndië uit te lokken en daardoor de kolonie zonder moeite in handen te krijgen. Maar Nederland verklaarde als eerste de oorlog aan Japan, samen met de geallieerden. (Van Velden 1977: 13) Om Nederlands-Indië zonder geweld te veroveren, verspreidden de Japanners pamfletten waarmee ze het vertrouwen van de inheemse bevolking wilden winnen (Brugmans 1982: 97). Brugmans geeft er drie voorbeelden. In het eerste pamflet is een duidelijke toon van afschrikking te horen. Japan verheerlijkte daarin de macht van zijn leger en dreigde ermee. Iedereen die een poging zou doen om de oliebronnen te vernietigen, kon op de dood rekenen. Het tweede pamflet stimuleerde de Indonesiërs tot een opstand tegenover de Nederlandse onderdrukker. (Brugmans 1982: 98). In het derde werd de bezetting van Nederlands-Indië aan de hand van de voorspelling van Djojobojo, een legendarische Javaanse vorst, geïnterpreteerd als een bevrijding. Daaruit blijkt dat Japan de bezetting als bevrijding wilde camoufleren: Herinnert U! Zijne Majesteit Djojobojo sprak: Geelhuiden zullen uit het Noorden komen om het Indonesische volk te bevrijden van de slavernij der Hollanders. (Brugmans 1982: 99) Het is Japan uiteindelijk gelukt binnen ongeveer vijf maanden de grote eilanden van Indië te bezetten. Al begin februari 1942 kwamen Borneo en Celebes in handen van de Japanners, begin maart werd Batavia veroverd en in april volgde ook Sumatra. (Brugmans 1982: 99) De Japanners
verrichtten
doorgaans
weinig
gewelddadigheden.
Er
bestaan
evenwel
uitzonderingen waarbij Europeanen bij een Japanse aanslag vermoord werden omdat ze de oliebronnen vernietigden hoewel ze van tevoren gewaarschuwd waren. (Van Velden 1977: 15) Hoewel de burgers van Nederlands-Indië zich bewust van het risico van de zich naderende Japanners waren, werd uiteindelijk alleen een klein aantal geëvacueerd. Volgens Van Velden voelden de inwoners zich in Indonesië meer gehecht aan de kolonie aangezien ze hier ook al langer leefden. Ook de houding van de Nederlands-Indische regering speelde een rol. Het was namelijk onmogelijk om zo maar het land te verlaten zonder toestemming van de autoriteiten. 12
Bovendien was Nederland toen al een paar maanden bezet. De Nederlanders konden dus niet naar huis terugkeren. Bovendien zou de evacuatie van de hele blanke bevolking natuurlijk veel kosten. (Van Velden 1977: 30) Op de archipel werd een voorlopig militair bestuur ingesteld. De Japanse commandant had de grootste macht en heeft de bevoegdheid van de gouverneur-generaal, de hoogste autoriteit in Nederlands-Indië, overgenomen. (Brugmans 1982: 101). De bezetting bracht ook veranderingen in de samenleving met zich mee. De Nederlandse vlag werd vervangen door de Japanse, de Japanse tijd werd ingesteld en de Japanse jaartelling werd ingevoerd. Het openbare gebruik van het Nederlands werd verboden. Het kwam er dus op neer dat het onderwijs in het Nederlands uit het dagelijkse leven verdween. Verder hebben de Japanners enige huizen van de Europeanen bezet en zich daar gevestigd. Veel Nederlanders verkeerden in financiële moeilijkheden doordat ze hun baan, die in de ogen van de Japanners van geen belang voor de samenleving was, verloren. (Van Velden 1977: 75) Ook tijdens de bezetting zette Japan voort met propaganda tegen de blanke bevolking van Nederlands-Indië. (Van Velden 1977: 57) Ik vat de belangrijke punten betreffende de bezetting van Nederlands-Indië samen. Het Japanse keizerrijk had redenen om zijn ogen op het Indische grondgebied te richten. De eerste reden was het vormen van Groot-Azië waarbij de zuidelijke en oostelijke Aziatische landen een verband zouden sluiten met Japan. Nippon zou daardoor zijn territorium vergroten. De tweede reden was economisch van aard. Voor het vestigen van zijn gezag in een nieuw opgebouwd Groot-Azië had Japan voldoende grondstoffen nodig. Het ligt daardoor voor de hand dat het zijn aandacht op Nederlands-Indië richtten omdat dat rijk aan grondstoffen was.
13
2. Interneringskampen 2.1. Het verloop van de internering 8 maart 1942 kondigde de KNIL (Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger) de capitulatie van Nederlands-Indië aan en de geallieerde soldaten die zich toen op het bezette gebied bevonden, werden gevangengenomen. Het doel van Japan was snel aan de gewenste grondstoffen te komen. Daarvoor moest de Indische economie geholpen worden om op eigen benen te staan. De ongehoorzaamheid tegenover de nieuwe overheerser kon niet door de beugel omdat ze de Japanse plannen tegenwerkte. (Van Velden 1977: 69) Daarom kondigde het Japanse leger aan dat de orde in Nederlands-Indië hersteld moest worden. (Brugmans 1982: 101) Ondanks dat stonden de eerste dagen van de bezetting in het teken van onrust. Vooral de Europese burgers werden bedreigd. Het grootste risico vormden de rampokkers. Daarmee werden groepen inboorlingen aangeduid die de gelegenheid van de onrustige situatie na de Japanse bezetting te baat namen en begonnen te plunderen. (Brugmans 1982: 119) Daarnaast werden de christenen door de Indische islamieten bedreigd. Wie de Islam niet zou accepteren, zou gedood worden. (Brugmans 1982: 122) Door de strenge maatregelen werd de rust echter gauw gestabiliseerd. (Van Velden 1977: 69) Tot de opluchting van de westerlingen traden de Japanse militairen ordelijk op en deden hen in de regel geen kwaad. Daarom maakten de meesten zich geen zorgen meer voor hun leven. Wat echter nog steeds onzeker bleef, was de kwestie van hun vrijheid. Mistige berichten over het Japanse plan om de Nederlanders gevangen te nemen gingen rond. (Van Velden 1977: 77) Dit is dan ook uiteindelijk gebeurd. Gedurende het jaar 1942 gingen Japanners over tot de algemene internering van Europeanen en Amerikanen op het door hen bezette gebied. Op de meeste plaatsen werden de geallieerde burgers al in het begin van het nieuwe jaar geïnterneerd. (Van Velden 1977: 511) Elders werd het hen voorlopig opgedragen om thuis te blijven. Na een paar weken werden ze naar de kampen verplaatst. (Van Velden 1977: 65) De internering op Java liet wat langer op zich wachten waar ik hieronder een verklaring voor geef. Pas in de lente van 1942 ging de internering van mannen van start. (De Jong 1985: 763) In Batavia kwamen vrouwen en kinderen pas in september aan de beurt. (Van Velden 1977: 83) De internering op Java was pas gedurende het jaar 1943 voltooid (Archer 2004: 5) en duurde tot augustus 1945 wanneer Japan capituleerde. Voor een aantal geïnterneerden betekende het echter nog geen bevrijding. De geallieerde troepen is het namelijk op sommige op Java tot december 1945 niet gelukt om de geïnterneerden te evacueren. De reden waren 14
bewapende groepen nationalisten die het eiland terroriseerden. (Rinzema 1989: 19) In totaal werden er ongeveer 130000 geallieerde burgers in deze kampen geplaatst. Dit cijfer omvat ook gevangenen uit de overige door de Japanners bezette gebieden, dus niet alleen Nederlands-Indië maar ook de Filipijnen, Singapore en Hong Kong. (Archer 2004: 32) In de interneringskampen werden alle Amerikanen en Europeanen opgesloten die zich op het bezette gebied bevonden en niet met Japan of Duitsland collaboreerden. Verder werden ook een aantal Indische Nederlanders, Chinezen en ten slotte ook inheemsen die zich anti-Japans gedroegen geïnterneerd. (Brugmans 1982: 373) Allereerst werden op de meeste plaatsen de Nederlandse bestuursambtenaren en autoriteiten gevangengenomen. Daarna begon men ook de mannen en oudere jongens te interneren. Vrouwen met kinderen kwamen doorgaans als laatste aan de beurt en bleven nog een tijd alleen zonder hun echtgenoot thuis. (Van Velden 1977: 83) Ze werden niet plotseling opgepakt maar meestal van tevoren geïnformeerd over de komende internering. Dit gebeurde vaak via radio-omroep of de plaatselijke krant. (Van Velden 1977: 85) In tegenstelling tot de mannen hadden de vrouwen vaker de mogelijkheid om hun bezittingen en meubelstukken naar het kamp met zich mee te brengen. (De Jong 1985: 769) Naar het kamp moesten de burgers of zelf gaan of de Japanners hebben voor het vervoer gezorgd. (Van Velden 1977: 85) De interneringskampen werden ingedeeld naar sekse. Er waren aparte kampen voor mannen en voor vrouwen met kinderen opgericht. In de vrouwenkampen waren meestal ook oude en zieke mensen ondergebracht. Nadat jongens oud genoeg geworden waren, werden ze verplaatst naar een mannenkamp of naar een apart kamp voor jongens. Aan het begin lag de leeftijdgrens op zeventien jaar maar later werden zelfs jongens van tien van hun moeders gescheiden. (Archer 2004: 5) De kampen varieerden ook in het aantal geïnterneerden. In sommige kampen bevonden zich amper tien mensen, in andere kampen duizenden. (Archer 2004: 5) Het soort gebouwen waarin de geallieerde burgers ondergebracht waren, varieerde op basis daarvan voor wie ze bestemd waren. Over het algemeen werden mannen bijna uitsluitend in gevangenissen ondergebracht. De interneringsgebouwen voor vrouwen met kinderen konden daarentegen verschillen. Vrouwen werden niet alleen in gevangenissen maar ook in stadswijken, scholen, ziekenhuizen, kloosters en kazernes gezet. (Van Velden 1977: 254)
15
Om goed te kunnen begrijpen waarom de Japanners überhaupt besloten hebben de geallieerde burgers in Nederlands-Indië te interneren, is het noodzakelijk om in te gaan op hun houding tegenover de westerlingen in Azië. Volgens Van Velden zijn er twee hoofdredenen waarom Japanners voor de internering van alle Nederlanders hebben gekozen. Voor de Japanse autoriteiten stond het plan hun westerse aardsvijanden en concurrenten uit de weg te ruimen voorop. Japan beschouwde zichzelf als een uitverkoren natie die niet alleen nabijgelegen landen (het zogenaamde Groot-Oost-Azië) maar op den duur ook de hele wereld zou overheersen. Om te beginnen, moest eerst de westerse invloed vanuit Azië verdreven worden zodat de Indonesiërs zouden kunnen inzien hoe oppermachtig Japan was. De Europeanen, de huidige overheersers van de archipel, moesten buitenspel gezet worden. Alles wat aan het Westen deed denken, moest weg. (Van Velden 1977: 34) Dat was waarschijnlijk de reden waarom de christelijke kerken de Japanners zo zwaar op de maag lagen. Ze waren zich ervan bewust hoe invloedrijk en prowesters de kerk was. Ze wilden dus de invloed van de kerk dwarsbomen, onder meer door het verbod op het gebruik van Nederlands tijdens de diensten of door het invoeren van gebeden waarin de Japanse keizer verheerlijkt werd. Uiteindelijk werden de meeste predikanten opgesloten. De islam vormde in tegenstelling tot het christendom geen bedreiging voor Japan aangezien zich onder de Europeanen in de regel geen moslims bevonden. (Van Velden 1977: 35) Als de tweede reden geeft Van Velden het motief van wraak aan. Japan stoorde zich eraan dat Nederland, waarmee het jaren nauwe banden had, nu Japanse burgers op zijn gebied interneerde en naar Australië vervoerde als reactie op de aanslag op Pearl Harbor. Dat hebben de Japanners Nederland verweten en ook de geïnterneerden werden meermaals aan dit „verraad‟ herinnerd. Japan wilde dus de kans grijpen om eindelijk zijn concurrenten te vernederen. (Van Velden 1977: 43) In het openbaar verantwoordden de Japanners de internering op de volgende manier. Ten eerste zouden de westerlingen buiten de kampen gevaar lopen door de pro-Japanse inheemse burgers bedreigd te worden. Maar in de werkelijkheid was de situatie slechts op een paar plaatsen problematisch. (Van Velden 1977: 81) Ten tweede zou de internering volgens de Japanners een bescherming tegen financiële problemen bieden. Veel Europeanen in Indië raakten tijdens de bezetting hun baan kwijt (als deze door de Japanners als onnuttig beschouwd werd). Bovendien verkeerde een aantal Nederlandse vrouwen in financiële moeilijkheden doordat hun mannen gevanggenomen werden. (Van Velden 1977: 71) Maar in 16
deze gevallen waren de Japanners de oorzaak waarom zo veel Europeanen in deze situatie terechtgekomen waren. (Van Velden 1977: 46) De Japanners wilden in ieder geval de Europeanen weg uit de Indische straten. Ze waren nooit van plan om de westerse bevolking door middel van geweld te elimineren. In feite droegen de bevelen die uit Tokyo kwamen op de situatie zo humaan mogelijk aan te pakken. (Van Velden 1977: 70) In eerste instantie was de Japanse regering van plan om alleen de functie van gouverneur-generaal af te schaffen terwijl de rest van de Nederlandse bevolking hun functies zou kunnen behouden en verder uitoefenen. In maart 1942 werd bekend gemaakt dat alle militairen opgepakt moesten worden. De burgers daarentegen konden vrij blijven op voorwaarde dat ze geen bedreiging voor de samenleving zouden vormen. (Van Velden 1977: 40) Maar naarmate de oorlogssituatie dwingender werd, veranderde de houding van Japanners tegenover de Nederlanders in Indië. Die werden namelijk steeds meer als bedreiging voor de nieuwe samenleving beschouwd. (Van Velden 1977: 42) Het verspreiden van geruchten over de bevrijding, ondergrondse activiteiten maar ook een onschuldig feestje ter gelegenheid van de verjaardag van koningin Wilhelmina werden als anti-Japanse activiteiten bestempeld. (Brugmans 1982: 144) De Japanse bezetter besefte hoe dat allemaal de afloop van de oorlog kon beïnvloeden. Daarom gingen de Japanners over tot de algemene internering van de geallieerde burgers. (Van Velden 1977: 42) Hoewel er bevelen vanuit Tokyo werden gegeven, was de Japanse regering niet altijd op de hoogte van de situatie in Nederlands-Indië. Op sommige gebieden werden zelfs burgers geïnterneerd voordat er een bevel tot interneren vanuit Tokyo kwam. (Van Velden 1977: 44) Op Java, dat door luitenant-generaal Imamura bestuurd werd, liet de gevangenneming echter op zich wachten. Dat komt door het beleid van Imamura die tegen een overhaaste internering optrad. Hij was er namelijk van overtuigd dat het gevangnemen van de belangrijkste figuren van het voormalige Nederlands-Indische bestuur vooralsnog genoeg zou zijn. (Van Velden 1977: 71) Bovendien had hij ook andere redenen voor zijn terughoudendheid. Hij vreesde dat door de onverwachte veranderingen in de samenleving onrusten veroorzaakt zouden worden en de situatie uit de hand zou lopen. Het Japanse leger bevond zich aan het front en daarom was het van belang om problemen te voorkomen. Anders zou Japan niet genoeg kracht hebben om de bevolking onder controle te houden. Bovendien besefte Imamura dat het bijna onmogelijk zou zijn om genoeg plaats te vinden voor de duizenden Europeanen die op Java leefden. Theoretisch gezien wilde Imamura zich vooral aan de bevelen van Tokyo houden. De 17
humane behandeling en het economische herstel stonden hem voorop. De internering van zo‟n groot aantal mensen beschouwde hij echter niet als humaan. Hij wilde vooral een goed geplande internering uitvoeren. Imamura beschouwde de internering als een voorlopige maatregel. (Van Velden 1977: 70). Maar uiteindelijk ging hij ook tot een algemene internering van alle geallieerde burgers over. Dat komt vooral door de druk die op Imamura door de Japanse machthebbers uitgeoefend werd. Die waren namelijk ontevreden met de situatie op Java dat in hun ogen geen bezet land meer was. (Van Velden 1977: 70) Met de algemene internering streefden de Japanners vooral naar de vermindering van de westerse invloed in de Aziatische landen. Ze wilden zo veel mogelijk mensen voor minimale kosten interneren. (Van Velden 1977: 71) De Japanse regering ging ervan uit zo weinig mogelijk voor de geïnterneerden te moeten zorgen. Bovendien veronderstelde men dat de internering alleen een provisorische aanpak was en dat de oorlog binnenkort ten voordele van het Japanse keizerrijk zou eindigen. (Van Velden 1977: 42)
2.2. De organisatie van het kampbestuur In dit hoofdstuk bespreek ik de organisatie van de burgerkampen. In het kader daarvan komt het Japanse bestuur aan bod waarin uitgelegd wordt hoe zij het leven in de kampen bepaalden. Verder bespreek ik hoe de Nederlanders zelf de gang van zaken in hun kamp organiseerden. Gedurende de internering kunnen er twee periodes onderscheiden worden. Tot 1944 stonden de burgerkampen op Java en Sumatra onder het bestuur van burgerlijke autoriteiten. Hiernaar verwijs ik in de tekst met de term „civiele fase‟. Nadien kwam er een militair bestuur over de kampen tot stand, verder „militaire fase‟ genoemd. (Beekhuis 1999: 1) Toen kwamen de burgerkampen onder hetzelfde beheer als de krijgsgevangenen te staan. Ook werd er niet meer over burgerkampen gesproken maar over legerinterneringskampen. (Van Velden 1977: 99) Op Zuid-Borneo en Celebes verliep het andersom. Daar stonden de kampen eerst onder het militaire beheer van de Japanse zeemacht dat later vervangen werd door het civiele bestuur. (De Jong 1985: 763) Maar in de praktijk bracht de overdracht in tegenstelling tot Java en Sumatra geen veranderingen met zich mee. (Van Velden 1977: 293) Typerend voor de civiele fase was het feit dat de geïnterneerden voor alles zelf moesten zorgen. (Van Velden 1977: 249) De kampgezagdragers waren in deze periode burgers van Japanse afkomst. (Van Velden 1977: 248) Deze Japanse ambtenaren werden aangesteld bij 18
het militaire bestuursapparaat dat verantwoordelijk was voor het kampbeheer en zich bezig hield met het opstellen van officiële regels voor de kampen. (Van Velden 1977: 94) In de praktijk kwamen ze vrijwel nooit het kamp binnen en lieten de geïnterneerden aan hun lot over als het kampleven binnen hat kader van de door hen opgestelde regels verliep. (Van Velden 1977: 259) Rond de jaarwisseling 1943/1944 werden de kampen aan het Japanse leger toegewezen. Deze maatregel werd getroffen vanwege het verloop van de oorlog ten nadele van Japan. De Japanners maakten zich er zorgen over dat de geïnterneerden de geallieerde soldaten behulpzaam zouden kunnen worden bij hun pogingen tot bevrijding. Daarom besloten ze de gevangenen onder militair toezicht te houden. (De Jong 1985: 764) De internering die aanvankelijk als een voorlopige oplossing beschouwd werd, kostte veel inspanning en vergde daardoor een nauwkeurige organisatie. Het leger bood in dat opzicht meer mogelijkheden dan het civiele bestuur. De militaire troepen konden niet alleen beter toezien op de gang van zaken in het kamp maar waren ook beter uitgerust. (anoniem A) Het bestuursorgaan bestond uit het Japanse Ministerie van Oorlog en de kampcommandant die respectievelijk boven en beneden in de hiërarchie stonden. De kampcommandant, verantwoordelijk voor zijn legerinterneringskamp, was dus ondergeschikt aan militaire leiders van hogere rang. (Van Velden 1977: 99) Tussen het Ministerie en de kampcommandanten stond dus een complex bestuursapparaat en de communicatie tussen die twee was daarom problematisch. De kampcommandanten volgden de algemene bevelen uit Tokyo op. Maar hoe deze bevelen in de praktijk tot stand werden gebracht, hing grotendeels van hen af. (Van Velden 1977: 101) De centrale regering interesseerde zich nauwelijks voor de toestand in de kampen. (Van Velden 1977: 102) Tijdens de eerste dagen in het kamp werden onder de gevangenen kampbesturen samengesteld. Zulke kampcomités bestonden uit groep mensen die voor een bepaalde afdeling van het kamp zorgden. Zij waren verantwoordelijk voor de verdeling van het werk, het kamponderwijs, verzorging van zieken, geldmiddelen maar ook voor aangename dingen zoals culturele evenementen, meer bepaald muziekoptredens, cabaret en ook activiteiten voor kinderen. (Van Velden 1977: 260) In zo‟n bestuur werd dan een bemiddelaar uitgekozen die het contact met de Japanse autoriteiten onderhield. Hij was verplicht om daarop toe te zien of de geïnterneerden de Japanse commando‟s opvolgden. Daarnaast mocht hij de Japanse 19
commandant ook over de situatie in het kamp inlichten. Dit kon eventueel tot de verbetering van de situatie in het kamp leiden. Deze personen werden door de Japanners als kampleiders beschouwd en daarom werden ze ook aansprakelijk gesteld voor de gebeurtenissen in het kamp. (Van Velden 1977: 259) Het kamphoofd kon men op twee manieren kiezen. Ofwel konden de geïnterneerden hun kandidaat zelf bepalen, ofwel werd hij door de Japanners uitgekozen. In de werkelijkheid hing het kiezen van de kampleider het meest van de Japanse autoriteiten af. Als de gekozen kandidaat niet aan hun eisen voldeed, weigerden ze hem of haar te accepteren. (Van Velden 1977: 259) Niet elk kamp beschikte over een bestuur. In de woonwijkkampen bevond er zich bijvoorbeeld aanvankelijk geen aangezien een groep geïnterneerden voor hun eigen huisje apart zorgde. Een complexere administratie binnen het kamp was daarom niet nodig. (Van Velden 1977: 260). In de militaire fase werd het niet meer toegestaan een eigen kampbestuur te bepalen. De kampcommandant koos het namelijk geheel zelf uit. Ook hadden bepaalde onderdelen van het kampbestuur geen nut meer aangezien er veel van het openbare leven binnen het kamp geschrapt werd. (Van Velden 1977: 323) Met het oog erop dat de Japanse soldaten nu veel meer waarde aan het toezicht op hun gevangenen hechtten, werd er een nieuwe complexere kampstructuur geïntroduceerd. Bovendien werden de kampen steeds voller en een betere kampindeling was meer dan welkom. Dit hield in dat er voor elk kamponderdeel een vertegenwoordiger werd aangesteld. Hij of zij was aansprakelijk voor wat er zich in zijn/haar kampgedeelte voordeed. (Van Velden 1977: 324) De geïnterneerden kregen in deze tijd vrijwel nooit de Japanse kampleiders te spreken. (Van Velden 1977: 313) Daarnaast had het geen zin om klachten in te dienen omdat de Japanners hen meestal negeerden. Bij sommige gevallen was het zelfs verboden je ontevredenheid uit te drukken. Wie er zich niet aan hield, kon bestraft worden. Dit gaf de valse indruk dat de situatie in het kamp helemaal in orde was omdat er geen klachten waren. (Van Velden 1977: 492) Het kampleven veranderde in de militaire fase aanzienlijk. Het begon namelijk in het teken van de militaire discipline te staan. Over het algemeen traden de militairen strenger op tegenover hun gevangenen en hechtten veel waarde aan gehoorzaamheid. De geïnterneerden werden in feite met het militaire leven geconfronteerd. Ze moesten vanaf nu bijvoorbeeld twee keer per dag (‟s ochtends en ‟s avonds) aan een appèl deelnemen. (Van Velden 1982: 770) Dat hield in dat ze op een rij moesten gaan staan en dan buigen om vervolgens geteld te worden. (De Jong 1985: 777) Ook inspecties en huiszoekingen deden zich nu regelmatig voor. 20
De Japanners vreesden voor verzet van hun gevangenen en waren dus op zoek naar bewijzen. (Van Velden 1977: 324) Het voedsel werd voortaan in de meeste kampen door het leger uitgedeeld en mocht niet door de geïnterneerden zelf bereid worden zoals het daarvoor nog mogelijk was. (De Jong 1985: 764) In de militaire fase werden de kampen definitief van de buitenwereld afgesloten. (Van Velden 1977: 260) Het komt erop neer dat de smokkelhandel nu veel strenger gecontroleerd werd. Zelfs de inheemsen ontweken nu de kampen omdat ze vanwege het contact met geïnterneerden op een straf konden rekenen. (De Jong 1985: 787) Verder kwamen in deze periode frequente verplaatsingen voor van niet alleen afzonderlijke gevangenen maar ook hele kampen. Bejaarde mannen en jongens ouder dan een jaar of elf werden vanuit de vrouwenkampen naar een mannenkamp of een speciaal kamp verplaatst. (De Jong 1985: 765) Om een beter toezicht op het grote aantal geïnterneerden te kunnen houden, werden de kampen geleidelijk geconcentreerd en samengesmolten. De kampen werden dus weer voller. (Archer 2004: 7) Daarbij werden de mannenkampen naar het binnenland verschoven. De mannen die in de kampen aan de kust gevangen zaten, zouden namelijk risico kunnen vormen als de geallieerden zouden landen. (De Jong 1985: 765) Typerend voor deze periode is ook de tewerkstelling van de geïnterneerden ten bate van het leger. (Van Velden 1977: 344) Dit zal in volgend hoofdstuk nader besproken worden. Over het algemeen lieten de Japanse kampautoriteiten hun superieure houding en afstand tegenover de Nederlanders geïnterneerden zien. In hun ogen waren ze allemaal gevangenen en ze trokken zich niets van hun lot aan. (Van Velden 1977: 421) De dood wekte bij hen doorgaans weinig emoties op. (Van Velden 1977: 422) De Japanse maatschappij is verdeeld op basis van sociale status. De buitenlandse gevangenen pasten echter niet in deze hiërarchische structuur. Daarom werden ze in het algemeen als minderwaardig beschouwd. (Van Velden 1977: 419) In de meeste kampen was het zelfs verboden om contact op te nemen met de kampbewakers, laat staan te praten als het niet nodig was. (Van Velden 1977: 126) De kampbewakers waren meestal van Japanse, Indonesische of Koreaanse afkomst. In de civiele fase waakten de regionale politieagenten over het kamp. (De Jong 1985: 763) Ze gingen in de regel minder vaak tot gewelddadigheden over dan de militairen en hielden ook de gevangenen niet zo streng in de gaten. (Van Velden 1977: 421) De geïnterneerden is het vaak gelukt om wat voedsel of kledingstukken naar het kamp te smokkelen. Soms werkten ze daarbij samen met de kampbewaking die daar een vergoeding voor verwachtte. (De Jong 1985: 785) De militaire fase maakte hier echter een einde aan. Na 1944 namen Japanse 21
militairen hun taak over. Ook Koreaanse en Indische soldaten werden daarbij ingeschakeld en door de Japanners tot haat tegen Europeanen en Amerikanen aangespoord. (De Jong 1985: 787) De kampbewakers hadden de vrije hand wat de behandeling van hun gevangenen betrof. (Van Velden 1977: 313) Zoals uit de bovenstaande alinea blijkt, werd in de periode na 1944 meer nadruk op discipline gelegd en verzet tegen of misachting van de regels werd altijd bestraft. (Van Velden 1977: 342) De aanleiding tot straf kon van alles zijn. Het konden ernstige overtredingen zijn zoals poging tot ontsnapping uit het kamp. (Archer 2004: 77) Maar er waren ook onbeduidende oorzaken van straffen zoals brutaal kijken naar de bewaker. (Van Velden 1977: 431) Vooral de onvoorspelbare reacties van de kampbewakers maakte het leven van de geïnterneerden zuur. Slagstraffen vonden niet elke dag plaats en de meeste geïnterneerden kregen eigenlijk niet direct te maken met fysiek geweld. De kampen waren te groot en het personeel te klein. De sfeer van angst was er echter dagelijks aanwezig omdat men niet wist wat de bewaker van plan was. (Van Velden 1977: 431) Wat de straffen betreft werden er zowel individuele als ook collectieve straffen opgelegd. De geïnterneerde kon een slag krijgen, maar het ging vaak ook verder. Hij ontving voor een paar dagen kleinere rantsoenen, werd in een cel opgesloten of zelfs gedeporteerd naar een ander kamp. (Van Velden 1977: 341) De geïnterneerden werden ook vaak bedreigd met de doodstraf. (De Jong 1985: 819) Discipline was de in de ogen van de Japanners een belangrijk punt waar de gevangenen zich aan dienden te houden. Er waren plichten opgesteld die de geïnterneerden van de Japanse autoriteiten moesten vervullen. Zo moesten ze op het appèl verschijnen. (Van Velden 1977: 117) Een appèl kostte de verzwakte gevangenen veel inspanning. Soms moesten ze in ondraaglijk benauwd weer of in de regen uren op een rij blijven staan. (De Jong 1985: 767) Daarnaast was iedereen verplicht om te buigen voor iedere Japanse soldaat die hij in het kamp tegenkwam waarmee hij zijn respect liet zien. Daar hebben de Japanners bijzonder hardnekkig op aangedrongen. (Van Velden 1977: 116) Verder waren zowel mannen als vrouwen in de kampen verplicht aan een nachtwacht deel te nemen. De bedoeling was om het kamp in de gaten te houden en vooral te voorkomen dat er brand uitbrak. (Van Velden 1977: 119) Iedere geïnterneerde kreeg tevens een nummer dat hij op een zichtbare plek moest dragen. In het Tjideng-kamp werden mensen die deze regel verwaarloosden met een klap bestraft. (Rinzema 1989: 67) Ook moest het kamp van de Japanners regelmatig schoongemaakt worden. Dat vonden de Japanse autoriteiten heel belangrijk. Wat de taal betreft, mochten de Nederlanders 22
in sommige kampen geen Nederlands praten, al werd dit in de werkelijkheid wel toegestaan. (Van Velden 1977: 126) De communicatie tussen de kampautoriteiten en de geïnterneerden was in de regel heel problematisch. Geen van beide beheerste de taal van de tegenpartij goed. (Van Velden 1977: 427) Gedurende de gevangenschap zien we dat de Japanners steeds meer toezicht op de geïnterneerden wilden uitoefenen. Het meest eisten ze van hun gevangenen gehoorzaamheid. In de deze tijd gingen ook de levensomstandigheden achteruit.
2.3. De levensomstandigheden in het kamp In dit hoofdstuk geef ik een kort overzicht van de levensomstandigheden en het dagelijkse leven van de geïnterneerden in de kampen. In het algemeen was de situatie achter de kamppoort zowel fysiek als psychisch heel zwaar. De Japanners besteedden vrijwel geen aandacht aan de behoeftes van de geïnterneerde burgers. (Van Velden 1977: 257) Ze behandelden zowel mannen als vrouwen slecht. Voor de analyse is vooral dit hoofdstuk van belang omdat het het leven in het kamp onder de loep neemt, dus dat waarmee de geïnterneerden elke dag geconfronteerd waren en een weerslag vindt in de tekeningen. Ten eerste behandel ik de zaken die de geïnterneerden zelf niet konden beïnvloeden of waar ze van de Japanners afhankelijk waren. Ik bespreek de huisvesting, hygiëne en medische verzorging van de geïnterneerden, voedsel en het werk in het kamp. Vervolgens komen ziekte en dood als een onvermijdelijk onderdeel van het kampleven aan bod. Ten slotte bespreek ik nog de sociale en culturele aspecten van het leven binnen het kamp. Daarbij komen de thema‟s onderwijs, religie en ontspanning aan bod. Deze zaken organiseerden de geïnterneerden zelf. Over het algemeen waren de woonomstandigheden slecht en verbeterden ze tijdens de internering niet. Hoewel sommige kampgebouwen er aan het begin nog redelijk goed uitzagen, waren andere kampgebouwen al lang voor de internering verlaten en soms zelfs onbewoonbaar verklaard. De Japanners trokken zich er weinig van aan en weigerden hulp te verlenen. Pas als het duidelijk werd dat een gebouw elk moment zou kunnen instorten, reageerden de Japanners en leverden wat materiaal. (Van Velden 1977: 256) Naast de slechte staat van de gebouwen was ook het gebrek aan ruimte een probleem. Naarmate de internering langer duurde, kwamen steeds meer mensen het kamp binnen. De meeste kampen waren 23
echter te klein voor zo‟n groot aantal mensen. (De Jong 1985: 765) De geïnterneerden verloren een steeds groter deel van hun plaats in het interneringsgebouw. Soms moesten ze hun slaapplaats delen met anderen of zelfs op de grond slapen. (Van Velden 1977: 311) Dit veroorzaakte naast het gebrek aan privacy ook hygiënische problemen. (Van Velden 1977: 275) Hoewel de gevangenen hun kamp zo netjes mogelijk wilden houden, was het altijd moeilijk vanwege een gebrek aan gereedschap en water. De Japanners verstrekten niets aan hun gevangenen en ze moesten daarom creatief omgaan met wat ze in het kamp vonden. (Van Velden 1977: 275) Niet elk kamp was op een waterleiding aangesloten. Als dit het geval was (meestal in de stadswijken) bleef de waterlevering vaak beperkt. Daarom bleef niet genoeg water voor alle geïnterneerden over. Had het kamp geen waterleiding dan stond er meestal een waterput. Sommige kampen hadden hun waterbron in een ernaast liggende rivier. (Van Velden 1977: 353) Het rivierwater diende gekookt te worden voordat het gebruikt werd wat niet altijd lukte. In de latere fase van de oorlog was steeds minder water beschikbaar. Regelmatige persoonlijke hygiëne of het wassen van het voedsel behoorden niet meer tot het dagelijkse programma. Dit zorgde voor de verspreiding van ziektes onder de geïnterneerden. (Van Velden 1977: 355) Grote problemen leverden tevens de kamptoiletten. Naarmate er meer mensen binnenkwamen, viel het steeds moeilijker om voor de afvoer van de uitwerpselen te zorgen. Die raakte namelijk regelmatig vol wat vliegen aantrok die vervolgens ziektes verspreidden. (Van Velden 1977: 354) (De Jong 1985: 690) In sommige kampen werd het zelfs de gevangenen opgedragen een bepaald aantal vliegen te vangen. (Archer 2004: 200) Ook de wandluizen waren een plaag waar de geïnterneerden niet van af konden. (Van Velden 1977: 355) Wat het aantal dokters betreft, deed de meerderheid van de kampen het goed. Voordat de oorlog uitbrak, werden er over het hele Nederlands-Indische gebied ziekenhuizen opgericht. Er waren dus weinig kampen waar zich geen dokters bevonden. Was dit toch het geval, kwam er af en toe één uit de stad. (Van Velden 1977: 276) Het probleem was echter het tekort aan medische uitrusting. (Liesker 2004) In dat opzicht traden de Japanse gezagdragers onverschillig op en zorgden bijna niet voor de gezondheid van de gevangen. In bijna elk burgerkamp werd er weliswaar een ziekenhuis gesticht waar de zieken konden verblijven; voor de leiding daarvan waren de geïnterneerden zelf verantwoordelijk. Ze konden echter niet zelf aan benodigde medicijnen en medisch gereedschap komen en de Japanse autoriteiten 24
verstrekten geen basismedicijnen. (Van Velden 1977: 122) In noodgevallen weken de Japanners soms van hun regels af en verplaatsten de zwaar zieke patiënten naar een echt ziekenhuis in de buurt. Maar nadat het kampbeheer aan het leger overgedragen was, verslechterde de situatie nog aanzienlijk. Ondertussen ging de algemene gezondheid ten gevolge van slechte voeding, hard werk en gebrek aan hygiëne achteruit. De Japanse autoriteiten veranderden niet van mening en leverden nog steeds niet de benodigde geneesmiddelen. Integendeel, zij scherpten de regels aan. Voortaan was het niet meer gebruikelijk om zieke personen naar een ziekenhuis buiten het kamp te verplaatsen. (Van Velden 1977: 276) Juist deze twee laatste twee jaren eisten de meeste slachtoffers. Zoals eerder gezegd werd, leden de geïnterneerden het meest onder het gebrek aan voedsel. Van Velden noemt een vijftal manieren waarop de geïnterneerden aan levensmiddelen konden komen. Ten eerste werden in de meeste kampen de levensmiddelen in de vorm van rantsoenen geleverd. De dagelijkse rantsoenen bestonden meestal uit een kleine portie rijst of aardappelen met groente, soms ook met vlees of vis. Gewoonlijk waren ze van geen hoge kwaliteit. De Japanners verkregen de overgebleven producten van regionale verkopers maar de meerderheid daarvan was toen al bedorven en dus zo goed als oneetbaar. (Van Velden 1977: 268) Ten tweede lieten de Japanners de voedselvoorziening soms aan het kamp zelf over. Dan moest het kampbestuur er zelf voor zorgen dat het voedsel naar het kamp kwam. De geïnterneerden verzamelden en bewaarden hun geld in een kas waarvoor ze dan levensmiddelen inkochten en samen kookten. Ten derde konden de geïnterneerden in sommige kampen het eten (of andere producten) verkrijgen in de „kampwinkel‟ voor een bepaald bedrag. (Van Velden 1977: 268) Ze konden tevens profiteren van hun eigen kamptuinen waar ze groente en fruit teelden. Ten slotte vonden ook smokkel- en ruilhandel plaats. Hoewel contact met de mensen buiten het kamp officieel verboden was, waren er mensen die een poging waagden en toch gingen handelen. (Van Velden 1977: 269) Dit duurde meestal totdat de handelaars (zowel binnen als buiten het kamp) terugschrokken voor de straffen die af en toe opgelegd werden. (Van Velden 1977: 391) Wat de voedselvoorziening betreft, is het verschil tussen de civiele en de militaire fase niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief van aard. In de tweede fase ontvingen de geïnterneerden een vast geldbedrag waarvan het dagelijkse Japanse rantsoen (dat voornamelijk uit rijst en meel bestond) gedekt moest worden. Van dit geld hadden de geïnterneerden een deel over dat ze vooral aan eten voor kinderen en zieke mensen 25
besteedden. Maar deze levensmiddelen waren van een slechte kwaliteit. Bovendien gingen gedurende de oorlog de prijzen omhoog en de geïnterneerden konden zich steeds minder veroorloven. (Van Velden 1977: 344) De kampvoeding was arm aan vetten, mineralen en vitamine B. Dit tekort compenseerden de vrouwen en mannen met het vlees van dieren die in het kamp rondliepen. Dat duurde echter niet lang omdat de beesten meestal óf wegtrokken óf snel verhongerden óf allemaal gevangen werden. (Van Velden 1977: 352) In het algemeen hebben de geïnterneerden tijdens hun verblijf in het kamp ernstig gewichtsverlies geleden waarbij ze op ongeveer twee derdes van hun gewicht vóór de internering kwamen. (Van Velden 1977: 356) In de ogen van de Japanners moesten de geïnterneerden in het kamp zelf aan de slag gaan. Het werk in zowel mannen- als vrouwenkampen werd georganiseerd aan de hand van een ploegdienstsysteem. Dat hield in dat een groep mensen verantwoordelijk voor een bepaalde taak was. Er waren ploegen die op het kamponderhoud toezagen, vuilnisophaaldiensten, keukenploegen (als er überhaupt een keuken was), ziekenhuisploegen en schoonmaakploegen om de gemeenschappelijke ruimtes schoon te houden. In vrouwenkampen bevond zich nog een speciale werkploeg, namelijk de zogeheten „sjouwploeg‟. (Van Velden 1977: 332) Die nam het fysiek inspannende werk over dat de inheemse arbeiders hadden verricht vóór de complete afsluiting van de kampen voor de buitenwereld. Hun taak was zware voorwerpen te verplaatsen of grote rijstzakken en andere levensmiddelen te halen, soms zelf vanuit plaatsen buiten het kamp. (Van Velden 1977: 332) Sommige gevangenen, in het bijzonder de leraren en dokters, verleenden vaak geen werkdienst omdat ze belangrijk voor een ander onderdeel van het kampleven waren. (Van Velden 1977: 258) In de militaire fase werden alle mannen gedwongen om naast werken in het kamp deel te nemen aan het werk ten behoeve van het Japanse leger. Voortaan werden ze op militaire vliegvelden, boerderijen en havens tewerkgesteld. Voor wie dit niet accepteerde, hing in sommige gevallen de doodstraf boven het hoofd. (De Jong 1985: 782) Ook de vrouwen moesten bijvoorbeeld kledingstukken voor de Japanse soldaten vervaardigen. (Van Velden 1977: 334) Met het oog op het idee dat de geïnterneerden zo veel mogelijk zichzelf moesten voorzien, gaven de Japanse bevelhebbers in de militaire fase opdracht tot het bouwen van tuinen. Dit 26
botste echter op weerstand. Ten eerste waren sommigen ervan overtuigd dat de aarde in de kampen slecht bruikbaar voor het kweken was. Ten tweede bleken anderen niet in staat te zijn om in de tropen hard te werken op het veld. Bovendien misten ze tuingereedschap en stoffen waar ze het veld mee zouden kunnen bemesten. Daarnaast ontstond er ondertussen gebrek aan water. Ondanks al die bezwaren ging men overal aan de slag met kweken. Op enige plaatsen werden zelfs varkensstallen gebouwd. Van de groente- en vruchtenteelt mochten de geïnterneerden wat houden maar de varkens waren bestemd voor het Japanse leger. (Van Velden 1977: 336) Voor het werk dat in het kamp verricht werd, ontvingen de geïnterneerden 15 cent per dag. (Van Velden 1977: 337) De geïnterneerden kregen elke dag met allerlei ziektes te maken. Aangezien de mensen in de kampen in het algemeen door het tekort aan voedsel en door werk verzwakt waren, waren ze heel gevoelig voor besmettelijke ziektes. Bovendien verspreidden de ziektes zich heel snel aangezien de mensen zich geconcentreerd op een klein stuk land bewogen en met zo velen de kamers deelden. Het hospitaal was namelijk voorbehouden aan zwaar zieke personen. (Van Velden 1977: 311) Het meest verspreidde zich dysenterie2. Hoewel het meerdere keren gelukt is om deze ziekte uit het kamp te verdrijven, kwam deze telkens weer terug met nieuwe mensen in het kamp. (Brugmans 1982: 424) Hetzelfde geldt voor malariaepidemieën waaraan de geïnterneerden blootgesteld werden. (De Jong 1985: 789) De epidemieën van kinderziektes vormden vooral tegen het einde van de internering een groot risico omdat de kinderen al erg verzwakt waren. (Van Velden 1977: 359) Naast de infectieziektes kwamen in de kampen natuurlijk ook ziektes voor die veroorzaakt werden door een tekort aan voedingsstoffen. Die hadden bijvoorbeeld oedeem 3 , buikloop of oogafwijkingen tot gevolg. (Van Velden 1977: 357) De Japanners traden streng tegenover de zieken op en zolang men zich kon bewegen, werden ze als gezond beschouwd en moesten op het appèl verschijnen. (Van Velden 1977: 356) De slechte levensomstandigheden leidden in sommige gevallen tot de dood. Ongeveer 17% van de geïnterneerden kwamen in het kamp om het leven. (De Jong 1985: 791) Volgens Van Velden is te observeren dat hoe langer de internering duurde, des te meer steeg het aantal doden. (Van Velden 1977: 369) De geïnterneerden konden het de eerste jaren volhouden met 2 3
„ziekte die gepaard gaat met bloederige ontlasting‟ (Van Dale) „ziekelijke waterophoping in het celweefsel„ (Van Dale)
27
een minimum aan eten. Maar in de laatste twee jaar bezweken steeds meer mensen aan ondervoeding. (De Jong 1985: 791) Over het algemeen vormden de risicogroep bejaarde geïnterneerden maar ook peuters en kleuters. (Van Velden 1977: 370) Wat voor de volgende hoofdstukken van belang is, is het feit dat de sterftecijfers van de mannen hoger liggen dan die van de vrouwen. Volgens Van Velden ligt de schuld niet aan de klimaatomstandigheden omdat de kampen vrij gelijkmatig over het gebied van Indië verspreid waren. Qua behandeling is er ook geen duidelijke uitleg te geven omdat de bewakers in de regel vrijwel overal streng optraden. Het verschil tussen het aantal doden in mannen- en vrouwenkampen komt daardoor dat er zich onder vrouwen meer verpleegkundigen bevonden die voor de noodlijdenden konden zorgen. Daarnaast hechtten de mannen gewoonlijk minder gewicht aan het belang van hygiëne. (Van Velden 1977: 372) Bij de dood hoort ook de begrafenis. In de civiele fase moesten de geïnterneerden alles zelf regelen. Ze zetten een begrafenisbedrijf in dat ze zelf moesten betalen. Toen mochten de burgers nog mee naar het kerkhof. Over de militaire fase merkt Van Velden nogal ironisch op dat de Japanners na de dood van hun gevangene „vaak meer aandacht voor hem [toonden] dan vóór die tijd.‟ (Van Velden 1977: 374) Ze hielden een klein begrafenisritueel waarbij ze afscheid namen van de gestorvene. Daarbij werd voor de doodskist herhaaldelijk gebogen. In tegenstelling tot de voorgaande periode hoefden geïnterneerden nu geen begrafenis te betalen, dit nam het leger over. Maar de ceremonie vond buiten het kamp op het stadskerkhof plaats en de verwanten en familie mochten er niet meer aan deelnemen. Was er geen kerkhof in de omgeving, kwam deze naast het kamp te staan. In dit geval werd ook een kort begrafenisritueel gehouden waar de geïnterneerde bij mochten. De geïnterneerden moesten zelf de graven delven en de doodskisten hierin leggen. Dit werk kostte vooral vrouwen veel energie. (Van Velden 1977: 375) Aan het begin van de internering hadden de geïnterneerden nog tijd om deze aan onderwijs te wijden. Over het algemeen was het gemakkelijker om de lessen in de mannenkampen te houden aangezien de meeste leraren juist hier zaten en meer tijd hadden omdat daar meer werkkracht aanwezig was. Leraren konden zich dus op hun taak concentreren terwijl anderen handarbeid verrichtten. (Van Velden 1977: 264) Een probleem leverde echter het feit dat de meeste schoolkinderen in de vrouwenkampen zaten. Op Java werd het onderwijs in de vrouwenkampen verboden. In sommige grotere kampen was het geaccepteerd indien de lessen 28
in het Maleis gegeven werden en ook het Japans geleerd werd. In de vrouwenkampen op de andere eilanden van bezet Nederlands-Indië mocht men wel onderwijs geven. Zoals gewoonlijk moesten de burgers alles zelf regelen en konden geen hulp van de Japanners verwachten. Zo moest men op de een of andere manier aan schrijfbenodigdheden en leerboeken komen. De leraren gebruikten als alternatief alles wat ze in het kamp vonden. (De Jong 1985: 804) Wat de ruimte betreft ontstonden er ook moeilijkheden omdat er steeds minder plaats was. (Van Velden 1977: 264) Niet alleen kinderen maar ook volwassenen kregen de mogelijkheid om zich te onderrichten. Aangezien er ook wetenschappers geïnterneerd waren (vooral in de mannenkampen) werden er diverse lezingen gehouden. Vaak op het gebied van talen maar ook technische of medische wetenschappen. (Archer 2004: 101) Langzamerhand gaf men in de meeste kampen de moeite op (vooral vanwege werk, gebrek aan ruimte en vermoeidheid) en het initiatief tot onderwijs lag eerder bij individuele personen, vooral van moeders die hun kind in het vrouwenkamp iets wilden bijleren. (Van Velden 1977: 265) Het uitoefenen van het geloof in het kamp was niet vanzelfsprekend. Op Java stuitte men op problemen. Daar tolereerden de Japanners het persoonlijke geloof maar het groeperen ten behoeve van een godsdienstige ideologie was niet toegestaan. Op de overige gebieden van Indië werden de godsdienstige plechtigheden niet gelijk geaccepteerd. Daar moest men meestal toestemming voor krijgen van de kampcommandant. (Van Velden 1977: 122) Vrijwel in elk kamp waren predikanten aanwezig. Omdat er meer predikanten onder de mannen waren, was het organiseren van geestelijke activiteiten gemakkelijker in de mannen- dan in de vrouwenkampen. Maar ook onder de vrouwen bevonden zich enkele missionarissen en soms ook oude mannelijke predikanten. De geïnterneerden hebben kerkdiensten gevierd, begrafenisrituelen, bijbelkringen en godsdienstonderwijs gehouden. (Van Velden 1977: 264) Met betrekking tot de christelijke feesten hebben de Japanners vrijwel over het hele bezette gebied Kerstmis en het Nieuwjaarsfeest getolereerd. De overige twee belangrijkste feestdagen, namelijk Pasen en Pinksteren, stonden ze daarentegen vaak niet toe. (Brugmans 1982: 412) Religieuze en educatieve activiteiten werden gezien als een soort ontspanning. Hieronder zal ik het echter hebben over een andere vorm van ontspanning. Ik bespreek wat de geïnterneerden in hun vrije tijd deden en welke culturele evenementen ze organiseerden. Vooral voor de kinderen was de vrije tijd heel belangrijk. Zoals mevrouw Anne-Ruth Wertheim, een getuige uit een Japans kamp, zei, was het spelen „een manier om te ontsnappen 29
aan de kampellende‟. De kinderen speelden vaak buiten, liepen rond in het kamp en waren op zoek naar interessante voorwerpen. (De Ridder 2010) In het algemeen was het toegestaan om boeken naar het kamp mee te nemen. Maar in de praktijk moesten de Japanners deze boeken eerst goedkeuren. Omdat zich in de meeste kampen zo weinig boeken bevonden, werden ze meermaals herlezen. (De Ridder 2010) In anderen kampen werden daarentegen kleine bibliotheken opgericht uit de boeken die de burgers met zich naar het kamp hadden meegebracht. (De Jong 1985: 788) De Jong stelt verder dat er volgens Japanse voorschriften geen dagboeken geschreven mochten worden. (De Jong 1985: 771) Van Velden voegt er nog aan toe dat dit in de werkelijkheid niet gecontroleerd werd, vooral niet in de grote kampen. Hetzelfde gold ook voor tekenen. Ook dat stonden de Japanners in sommige kampen officieel niet toe. (Van Velden 1977: 125) Maar over het algemeen traden de Japanners niet streng op tegenover de tekenaars. In een aantal gevallen vroegen ze zelf de geïnterneerde kunstschilders om iets voor hen te schilderen. (Van Velden 1977: 415) Verder werden ook activiteiten met een meer „openbaar‟ karakter georganiseerd. Dit was aan het begin van de internering nog mogelijk. Voor kinderen en jongeren werden er allerlei soorten clubs of verenigingen georganiseerd maar eveneens voor volwassenen. De vrouwen en mannen konden zich in sommige kampen bij een koor aansluiten dat op de feestdagen optrad. (De Jong 1985: 810) In het kamp was vaak geen gebrek aan muziek. Vooral in de mannenkampen bevonden zich professionele musici die hun instrumenten naar het kamp hadden meegebracht en daar muziekgroepen vormden en vervolgens ook optraden. (Van Velden 1977: 266) Klappen was bij de voorstellingen verboden. De kampbewakers wilden voorkomen dat de mensen buiten het kamp de indruk zouden krijgen dat de geïnterneerden het in het kamp goed hadden. (De Jong 1985: 810) In de eerste jaren bleek het aanbod aan culturele evenementen groot te zijn. Gedurende de laatste twee jaren van de bezetting nam het aantal sociale activiteiten in het kamp af. De verzwakte geïnterneerden bleken er steeds minder in geïnteresseerd te zijn. (Van Velden 1977: 410) Tot slot vergelijk ik de Europese concentratiekampen met de Japanse burgerkampen aangezien ze een aantal gemeenschappelijke kenmerken vertonen. In allebei werden de burgers op basis van hun afkomst opgesloten, werden slecht behandeld en geïsoleerd van de maatschappij. Maar met betrekking tot de concentratiekampen moet men benadrukken dat deze duidelijk gericht waren op de uitroeiing van Joden. Daar hoefden de Nederlanders in de regel niet voor te vrezen. De Japanse burgerkampen waren een plaats waar de geïnterneerden 30
gedeeltelijk hun leven mochten bepalen. De geïnterneerden voerden bevelen uit en behielden daardoor in zekere mate hun vrije wil. Ze waren weliswaar afhankelijk van de kampautoriteiten maar de communicatie met hen was ook niet helemaal uitgesloten. In tegenstelling tot de Joden bleef de Nederlanders dus nog tijd over om eigen activiteiten in het kamp te organiseren. (Van Velden 1977: 377)
31
3. Analyse van de kamptekeningen 3.1. Inleiding en vraagstelling In het praktische deel van mijn scriptie neem ik tekeningen afkomstig uit vrouwen- en mannenkampen onder de loep. Ik verricht een analyse waarin ik laat zien wat deze twee groepen enerzijds gemeen hebben en wat ze anderzijds van elkaar onderscheidt. De centrale vraagstelling luidt: zijn er verschillen in onderwerpen en motieven in de tekeningen die vrouwen en mannen tijdens hun gevangenschap in de Japanse burgerkampen maakten? Ik bekijk de zogeheten kamptekeningen met het oog op wat in de voorafgaande hoofdstukken besproken werd. Aan de hand daarvan probeer ik te verklaren waarom vrouwen en mannen naar bepaalde onderwerpen in hun tekeningen grepen. De tekeningen, die zowel door professionele als amateurs vervaardigd werden, geven niet altijd een waarheidsgetrouwe weergave van de gebeurtenissen. We kunnen ze beschouwen als een reflectie op de individuele ervaringen.
4
In dat opzicht vertonen de tekeningen
overeenkomsten met dagboeken die het kampleven weergaven „as it was experienced‟. (Heijmans-Van Brugen en Raben 1999: 163) Wat uit mijn analyse naar voren kan komen, is hoe mannen en vrouwen tegen hun internering aankeken.
3.2. Methodologie Aan het praktische deel van mijn scriptie liggen kamptekeningen ten grondslag die bereikbaar zijn via de webpagina van Geheugen van Nederland. 5 . De originelen bevinden zich merendeels in het Museon in Den Haag en ook in het Nederlands Instituut voor oorlogsdocumentatie. In de online collectie kan men zoeken op basis van vervaardiger, plaats en trefwoord. Voor de analyse heb ik zeven mannen- en zes vrouwenkampen uitgekozen. De mannenkampen heten Adek, Bandoeng LOG, Bangkong, Boeboetan, Parepare, Stella Maris en Tjimahi 4. Het tweede deel van het corpus vormen de vrouwenkampen Boeloe, Brastagi, Kaäten, Kareës, Tangerang LOG en Tjideng. Aan mijn keuze liggen niet de significantie en grootte van de kampen ten grondslag maar de intentie het corpus zo evenwichtig mogelijk te houden. Het vrouwen- en mannencorpus bevatten in totaal respectievelijk 289 en 284
4 5
In het corpus bevinden zich gemiddeld drie tekenaars per kamp. http://www.geheugenvannederland.nl/?/nl/collecties/kamptekeningen
32
tekeningen. De overgrote meerderheid van de tekeningen werd vervaardigd in de periode 1942-1945 maar sommige stammen ook uit de Bersiap-periode die in het hoofdstuk 1.2. genoemd werd. De tekeningen die in de tekst nader besproken worden, zijn opgenomen in de bijlage. Per tekening ga ik op zoek naar het centrale onderwerp. Voor deze classificatie heb ik een aantal onderwerpen opgesteld die hieronder beschreven worden. Ik baseer op de trefwoorden en gedeeltelijk op mijn eigen interpretatie. De onderwerpen kunnen onderverdeeld worden in vijf hoofdcategorieën: levensomstandigheden, vrije tijd, kamporganisatie, discipline en andere. Het corpus ter analyse omvat niet de hele inhoud van de geselecteerde albums in de onlinecollectie. Scans van teksten en foto‟s van gereedschap dat in het kamp vervaardigd werden, maken namelijk ook deel uit van de digitale collectie. Deze, indien ze geen tekening bevatten, behoren niet tot het corpus van boven vermelde tekeningen. Ik besloot ook de meeste „portretten‟ uit het kamp niet tot dit corpus te rekenen. Sommige afbeeldingen liggen echter op de grens tussen een portret en thematische tekening. In dat geval probeerde ik eerder de afbeelding te classificeren dan het als „portret‟ te bestempelen (bv. een man die zie te lezen beschouw ik niet als portret ). Het gaat om ongeveer tachtig foto‟s, teksten en portretten waarvan het grootste deel portretten uitmaakt. Tot de levensomstandigheden reken ik de onderwerpen voedsel, dood, ziekte en hygiëne. Onder de categorie voedsel begrijp ik niet alleen de representatie van voedsel maar ook gelegenheden waarbij het een rol speelt, zoals het bereiden en uitdelen van eten. Onder de categorie dood vallen bijvoorbeeld begrafenissen. De categorie ziekte bevat niet alleen afbeeldingen van zieke mensen maar ook medische verzorging (dokters, verpleegsters en medicijnen) of fysieke vermoeidheid. Met hygiëne wordt zowel persoonlijke hygiëne (wassen, wc‟s, toiletartikelen,…) als hygiëne in de betekenis van het schoonmaken van gemeenschappelijke ruimtes en het kamp bedoeld. Onder „vrije tijd‟ vallen ontspanning, onderwijs en religie. „Ontspanning‟ houdt alles in wat de geïnterneerden aangenaam vonden en in hun vrije tijd zelf besloten te doen. Het kan een afbeelding van rustende mensen zijn maar ook spelen, sport, feesten of culturele evenementen zoals cabaret of een toneelstuk. Tot onderwijs horen behalve lessen ook lezingen en cursussen. Onder religie versta ik niet alleen afbeeldingen van kerkdiensten maar ook godsdienstige 33
symbolen. Werk, transport en handel maken deel uit van de categorie kamporganisatie. Tot „werk‟ horen afbeeldingen van werkende mensen, ploegdienstgroepen maar ook van gereedschap. Onder transport begrijp ik mensen die net vertrokken of aangekomen zijn in een kamp, die aan het inpakken zijn of al onderweg naar een ander kamp zijn. Tot handel reken ik voedselleveringen via de kampwinkel, Japanse of andere leveranciers maar ook smokkelen. Het onderdeel „discipline‟ vormen representaties van kampbewakers, straf en appèl. Onder de kampbewakers begrijp ik niet alleen het afbeeldingen van de kampbewakers zelf maar ook contact met de geïnterneerden of huiszoekingen en inspecties. De categorie „straf‟ houdt zowel het resultaat van de straf (bv. een man opgesloten in een cel) als ook het uitoefenen daarvan in (bv. de kampbewaker slaat de geïnterneerde). Bij het appèl tel ik naast de verzameling van de geïnterneerden ook de buiging aangezien die ook deel uitmaakte van deze plechtigheid. Het kan gebeuren dat niet elke tekening een duidelijk onderwerp heeft of dat een tekening niet in mijn schema past. Daarom heb ik besloten om tevens een restcategorie op te nemen waarop ik apart inga.
3.3. Analyse Allereerst behandel ik de algemene resultaten die uit de analyse gebleken zijn. De complete tabel met resultaten is te vinden in de bijlage. In het corpus betreffende de mannenkampen komen respectievelijk ontspanning, voedsel, werk en hygiëne het vaakst voor. In vrouwenkampen komen werk, voedsel, hygiëne en kampbewakers op de eerste vier plaatsen te staan. De eerste drie plaatsen bij mannenkampen vertegenwoordigen in totaal meer dan de helft van het corpus. Bij de vrouwen zijn de categorieën evenwichtiger verdeeld. De eerste vier bevatten een vergelijkbaar aantal tekeningen. Ik ga op de afzonderlijke categorieën in en behandel hen in de volgorde waarin ze in het voorafgaande hoofdstuk vermeld staan. Het voedsel speelt in de tekeningen een belangrijke rol. Het staat in zowel het mannen- als vrouwencorpus op de tweede plaats. Als men de exacte cijfers bekijkt, ziet men dat de mannen 49 tekeningen (17% van het mannencorpus) met het thema „voedsel‟ vervaardigd hebben tegenover de vrouwen met 36 (12%). 34
In allebei de corpora komt men dezelfde motieven tegen, namelijk voedseluitdeling, koken en honger. Zowel bij de mannen als bij de vrouwen komt de voedseluitdeling het vaakst aan bod. Ook voedselbereiding komt opvallend vaak voor. Hoewel uit de voorafgaande hoofdstukken blijkt dat de geïnterneerden onder een gebrek aan voedsel leden, komen de motieven van honger en verhongering zelden voor. Dit thema wordt ook nooit direct geïllustreerd. Er wordt eerder indirect naar verwezen of de boodschap wordt met behulp van commentaar van de vervaardiger geuit. Zowel in het mannen- als vrouwencorpus bevindt zich bijvoorbeeld een tekening van het menu waarop het dagelijkse rantsoen vermeld staat, waaruit blijkt dat er weinig eten beschikbaar was.6 Verder wordt de verhongering bijvoorbeeld afgebeeld aan de hand van een vergelijking tussen de tijd vóór en tijdens de gevangenschap waaruit het verschil tussen welzijn en honger duidelijk wordt. 7 Ook de tekeningen waarop hulppakketten met voedsel van het Rode Kruis worden afgebeeld, suggereren in zekere zin dat de geïnterneerden honger leden. Maar er komen nauwelijks afbeeldingen van broodmagere mensen voor. Dit staat in schril contrast met de foto‟s die na de bevrijding opgenomen werden. De vooruitstekende ribben en knokige armen en benen geven een indruk van hoe slecht de voeding in het kamp was. Het eten werd op de tekeningen meestal afgebeeld in het kader van een gebeurtenis – de geïnterneerden bereiden het eten voor, delen het uit en eten het vervolgens op. Maar alleen de minderheid is gewijd aan het gebrek daaraan. Waarom wordt er zo weinig over de gevolgen van honger getekend? Ik steun mijn argumenten aan de hand van wat Archer zegt over hoe de geïnterneerde mannen tegenover hun dagboeken stonden. Ze stelt vast dat „[t]he body, its weight and shape, were private and personal barometers of individual survival‟ […] „for their eyes only‟, iets wat ze voor de wereld wilden verbergen. (Archer 2004: 69) Misschien achtten de geïnterneerden het als onverdraaglijk om zo direct naar de werkelijkheid te verwijzen. Van Velden stelt vast dat naturalistische boeken die zich in de kampbibliotheek bevonden meestal niet gelezen werden omdat ze te confronterend waren. (Van Velden 1977: 416) De confrontatie met de kampellende kon misschien de reden zijn waarom de geïnterneerden de weergave van de werkelijke situatie, de verhongering, het gebrek aan eten en broodmagere lichamen, vermeden.
6 7
Zie bijlage p.47 Zie bijlage p.47
35
Aan de dood wordt in de tekeningen relatief weinig aandacht besteed. In het mannencorpus komt het zes maal (2%) en in het vrouwencorpus vijf maal (2%) aan bod. Op de meeste van deze tekeningen wordt men met de dood met behulp van het motief van begrafenis geconfronteerd. Daarnaast wordt ernaar verwezen door middel van een passiever motief, namelijk het kerkhof. Allebei komen voor bij zowel mannen- als vrouwentekeningen. De dood wordt net als het gebrek aan voedsel ook hier niet direct afgebeeld maar eerder via de gebeurtenissen die daarmee gepaard gaan, behalve op twee in de mannenkampen vervaardigde tekeningen waar gebruik gemaakt wordt van een personificatie van de dood. Op de eerste komt de dood met een zeis een dode ophalen. Op de tweede wordt een man afgebeeld die met de dood aan het dansen is.8 Volgens Archer raakten de geïnterneerden eraan gewend dat er mensen in hun omgeving om het leven kwamen. (Archer 2004: 206) Het kon gebeuren dat de dood zodanig aanwezig in de omgeving was dat de geïnterneerden geen behoefte hadden om hem ook op papier te representeren. Bovendien was een directe representatie van de dood taboe. Daarom kozen de geïnterneerden eerder voor het motief van de gepersonifieerde dood of voor het afbeelden van begrafenis en kerkhof in plaats van de dood direct te representeren. Met betrekking tot de categorie „ziekte en medische verzorging‟ verschillen mannen en vrouwen niet veel van elkaar. In allebei de corpora is 4% (respectievelijk 10 en 13 tekeningen) aan dit onderwerp gewijd. In de tekeningen wordt aandacht besteed aan de medische zorg in het kamp, dus aan concrete prestaties van dokters en verpleegsters. Het overgrote deel van deze categorie vormen tekeningen waarop patiënten verzorgd worden. Het individuele lijden wordt echter amper weergegeven. In feite komen in het corpus alleen twee uitzonderingen in de vrouwenkampen voor waarop de zieke patiënten zelf afgebeeld zijn. Ook de ziekte blijkt een confronterend onderdeel van het echte kampleven te zijn waar nauwelijks directe afbeelding van gemaakt worden. In mannen- en vrouwenkampen vormt het onderwerp „hygiëne‟ respectievelijk 9% en 12% (26 en 34 tekeningen). Dat geeft aan dat hygiëne een belangrijke rol in het leven van de geïnterneerden speelde. We kunnen dit zien als de wil van de geïnterneerden zich van de kampellende te ontdoen, het kampvuil te verwijderen. Zowel persoonlijke hygiëne als schoonmaken komen in beide corpora aan bod. Qua onderwerpen verschillen mannen niet van 8
Zie pagina p.48
36
vrouwen. We zien mensen die douchen, kleren wassen en het kamp schoonmaken. Het valt echter op dat vrouwen meer nadruk op details leggen. Zo ziet men spinnenwebben in het raam, luizen in het haar maar ook vliegen. 9 De mannen lijken de problematiek afstandelijker te zien. Verder verschilt de benadering van vrouwen met betrekking tot de persoonlijke hygiëne van de mannen. Bij hen komt het thema van privacy meer naar voren. Dat belicht ik aan de hand van twee tekeningen. Op de eerste staat een vrouw te douchen terwijl de kampbewaker naar haar kijkt. Op de tweede is een groep vrouwen zich aan het wassen. Die staan zo dichtbij elkaar dat ze elkaar onderling aanraken.10 Volgens Van Velden was het verlies van privacy voor de geïnterneerde westerlingen een traumatische ervaring. (Van Velden 1977: 396) Dit gebrek aan privacy bij de geïnterneerden krijgen we dus ook te zien maar het wordt opvallend onproblematisch afgebeeld. Integendeel dragen sommige iets humoristisch in zich. Hetzelfde geldt voor de tekeningen waarop het gebruik van het toilet centraal staat. Men krijgt bijvoorbeeld een man te zien die dringend naar de wc moet maar die bezet blijkt te zijn. 11 Enerzijds maakt de tekening gebruik van humor. Maar als men dit anderzijds in de context plaatst, komt het traumatische pas dan naar voren: de propvolle kampen met weinig wc‟s, gebrek aan privacy, epidemieën en slechte hygiënische omstandigheden. Ook hier zou men kunnen zeggen dat de geïnterneerden de pijnlijke werkelijkheid in hun tekeningen onder meer met behulp van humor verteerbaarder probeerden te maken. Met betrekking tot ontspanning verschillen mannen- en vrouwenkampen wat het aantal tekeningen betreft het meest. Bij de mannen vormt „ontspanning‟ 20% (58 tekeningen) van de tekeningen. Bij de vrouwen is deze categorie echter tweeënhalf maal minder te zien. Tot de frequentste motieven horen slaap, rust maar ook lezen. Ook kaartspelen en schaken blijken populaire motieven te zijn. Archer constateert dat de mannen in het kamptijdschrift (in sommige kampen werd kampkrant uitgegeven) vaak de neiging hadden om het kampleven zonder enig teken van vernedering te representeren. De gebeurtenissen werden beschreven alsof er weinig verschillen waren tussen de tijd tijdens en vóór de gevangenschap. (Archer 2004: 69) Dit kon de reden zijn waarom ze zoveel aandacht besteedden aan activiteiten die een probleemloos leven suggereren. Bij de vrouwen vormt het grootse deel afbeeldingen ook de rust maar niet het slapen. In vergelijking met mannen gaan de vrouwen enigszins actiever 9
Zie pagina p.48 Zie bijlage p.49 11 Zie bijlage p.49 10
37
met hun vrije tijd om. Ze onderhouden contact met elkaar en zitten vooral te breien. Het valt op dat vrouwen noch aan kaarten noch aan schaken doen. Culturele evenementen zoals musiceren en toneelstukken spelen alleen maar een kleine rol in het gehele corpus. Uit de schriftelijke bronnen is gebleken dat aan het begin van de internering nogal veel is gedaan aan cabarets en concerten. Later nam dit af. (Van Velden 1977: 410) In het corpus bevindt zich een gering aantal tekeningen waarin het onderwijs centraal staat. Uit de analyse blijkt dat alleen 1% van het vrouwencorpus (vier tekeningen) het als onderwerp heeft. Onder deze vier kamptekeningen bevindt zich een weergave van een les, twee stuks leermiddelen die in het kamp gemaakt werden en een tekening die het verbod op onderwijs illustreert. Het laatste geeft een onderwijzeres met twee kinderen weer die door een enorme hand uit de klas weggepakt wordt. De tekst bovenaan luidt „onderwijs is verboden‟.12 Bij de mannen bevindt zich geen tekening over onderwijs. Uit de schriftelijke bronnen is echter gebleken dat juist in de mannenkampen de mogelijkheid tot organiseren van onderwijs het gunstigst was. Maar waarom komen geen tekeningen met dit onderwerp voor? Het is vrij paradoxaal. Aan de ene kant was het onderwijs van belang omdat het de geïnterneerden in psychisch evenwicht hield. (Archer 2004: 104) Aan de andere kant kwam het voor het overleven niet op de eerste plaats. Zowel Van Velden als Archer bespreken in hun boeken de positie van de godsdienst in het kamp. In de ogen van Van Velden was de religie een steun om de kampellende te overwinnen. (Van Velden 1977: 396) Archer merkt bovendien op dat deze niet alleen het overleven van de individuen maar ook van de hele westerse maatschappij symboliseerde. (Archer 2004: 107) Ondanks dat is het aantal tekeningen met een religieuze thematiek verwaarloosbaar, namelijk 1% in allebei de corpora. Eerst zou men zich kunnen afvragen hoe men eigenlijk de godsdienst kan weergeven. Dat kan enerzijds als een nuchtere representatie waarin de religieuze bijeenkomst afgebeeld is en anderzijds als een persoonlijke expressie van het geloof, een gebed waarin christelijke symbolen gebruikt werden. De mannen geven de voorkeur aan het eerste. Op drie van de vier tekeningen staat de kerkdienst in het kamp afgebeeld. De vierde tekening is persoonlijker van aard. Het gaat om een kruis dat gegraveerd werd op een broodplank met het inschrift INRI en een regel uit het Onze vader. 13 Bij de vrouwen bevinden zich alleen twee tekeningen met religieuze thematiek. De eerste beeldt een kerkdienst af. De tweede heeft een abstractere vorm. Hierop wordt Jezus met een kruis 12 13
Zie bijlage p.50 Zie bijlage p.50
38
afgebeeld met de tekst Vrede. Aan de hand van wat Van Velden zei over het belang van de religie in het kamp lijkt het vreemd dat er zo weinig christelijke motieven te vinden zijn. Bovendien zou men vooral de abstractere tekeningen met symbolen en afbeeldingen van heiligen meer verwachten aangezien de Japanners de godsdienstige bijeenkomsten niet tolereerden. Tegen het individuele geloof hadden ze echter weinig bezwaar. (Van Velden 1977: 122) Werk staat met 13% (37 tekeningen) op de eerste plaats in het vrouwencorpus. De blanke Europese bevolking vormde in Nederlands-Indië de elite. Voor vrouwen was de handarbeid in het kamp een bijzondere situatie omdat ze voor de internering vaak geen baan hadden, indien wel dan meestal in een hogere positie. (Van Velden 1977: 380) Plotseling moesten ze werk verrichten dat voordien door de inheemsen, de lagere klas, verricht werd. (Van der Horst 2002: 455) Bovendien ging het vaak om fysiek zwaar werk dat niet bij vrouwen paste. (Van Velden 1977: 332) Archer noemt dit „defeminising‟. (Archer 2004: 148) Deze defeminising kan een verklaring geven waarom vrouwen in hun tekeningen de behoefte hadden voor afbeeldingen van zwaar werk te vervaardigen. Volgens Archer wilden de vrouwen ook laten zien dat ze de mannelijke rol aankonden. (Archer 2004: 165) De mannen wijdden 11% van hun corpus (32 tekeningen) aan het werk. Ze vertonen vrijwel geen verschillen ten opzichte van de vrouwen. Allebei de groepen werken in de tuin, sjouwen met zware voorwerpen, bouwen en zagen hout.14 De tekeningen over het transport van geïnterneerden komen vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. Terwijl bij de mannen alleen 1% van tekeningen met dit onderwerp ontdekt heb, is het aantal daarvan bij de vrouwen meer dan vijfmaal zo hoog. De motieven die daarbij aan bod komen, zijn inpakken (komt alleen bij vrouwen voor), vertrek, reis en aankomst. Terwijl de mannen zich beperken tot het uitbeelden van transport als een emotieloze gebeurtenis – mannen wachten voor het kamp met bagage op hun rug, laten de vrouwen ook hun emoties zien. 15 Zo zien we verdrietige gezichten van de geïnterneerde vrouwen die op het station wachten of in een propvolle trein zitten. 16 In de schriftelijke bronnen vindt men weinig informatie over de transporten. De verhouding tussen het aantal tekeningen in het mannen- en vrouwencorpus waarin de handel centraal staat, is onevenwichtig. Bij de mannen bevinden zich alleen maar drie 14
Zie bijlage p.51 Zie bijlage p.51 16 Zie bijlage p.52 15
39
tekeningen. Op de eerste twee wordt een verkoper van warm water afgebeeld. Dit valt op aangezien deze dienstverlening nergens beschreven wordt. Het blijft onduidelijk of het om een inheemse verkoper gaat of een geïnterneerde die op de een of andere manier toegang had tot warm water. Op de derde afbeelding staat een Indonesische vrouw met een kar met goederen achter zich centraal. De vrouwentekeningen tonen meer variatie. Een thema dat ik opvallend vaak tegenkwam, was het smokkelen. Het valt op dat de handel zich telkens weer aan de kampomheining afspeelt. Daarnaast tekenen de vrouwen ook hun voedselleveranciers; er komt alleen één afbeelding van een kampwinkel voor. Bij de vrouwen werden de kampbewakers aanzienlijk vaker weergegeven dan bij de mannen. Terwijl deze categorie bij de vrouwen uit 11% bestaat, vormt het bij mannen alleen 2%. Bovendien zijn ze bij de laatste groep meestal indirect aanwezig. Zo krijgt men wachthuizen en kamphoofdbarakken te zien waar de kampbewakers staan of een aanblik van kapotgeslagen bezittingen van de geïnterneerden als verwijzing naar een afgelopen inspectie. Als de kampbewakers in persoon optreden dan gebeurt dit achteraan in de tekening als onderdeel van het gebeuren. Maar ook dit komt alleen zelden voor. De vrouwen daarentegen vertonen een andere werkwijze. In hun tekeningen zijn de kampbewakers aanwezig: ze staan aan de poort, spreken met de geïnterneerden, voeren huisinspecties uit en ze vallen de gevangenen lastig zoals bijvoorbeeld op een van de tekeningen waar een kampbewaker schoenen afpakt van een gevangene.17 Ik probeer het feit dat de kampbewakers zo vaak in de tekeningen van vrouwen afgebeeld worden te verklaren aan de hand van wat Van Velden zegt over hun onderlinge verhouding. De vrouwen wilden, voor zover het mogelijk was, niets te maken hebben met de Japanners en probeerden zich te onttrekken aan elke vorm van contact met hen. (Van Velden 1977: 420) Hun onzekerheid en minachting tegenover de Japanners hebben er misschien toe geleid dat ze hun problematische verhouding met de bewakers omzetten in tekeningen. De mannen konden niet met het feit omgaan dat ze in de hiërarchie onder de Japanners stonden en voelden zich daardoor vernederd. (De Jong 1985: 834) Mannen die opgesloten zaten en daardoor niet direct deel konden nemen aan de oorlog met de bezetter, beschouwden hun rol in het kamp als een gevecht om waardigheid. Elke vernedering stelden ze dan gelijk aan de militaire mislukking van de Westerse mogendheden (Archer 2004: 225) In de 17
Zie bijlage p.53
40
tekeningen representeren geïnterneerden zich daarom niet in deze rol. In dat geval besteden ze weinig aandacht aan het afbeelden van de bewakers. Straffen staat in het mannencorpus in totaal alleen twee keer (1%) centraal. Opvallend is dat ook hier geen kampbewakers te zien zijn. Op de ene tekening zien we een knielende man met zijn handen omhoog. Op de andere wordt een executiemuur afgebeeld waar de geïnterneerden hun straf ondergingen. Hierop zien we geen geëxecuteerden, alleen de muur. Slechts 2% van de tekeningen in het vrouwencorpus is gewijd aan dit onderwerp. In vergelijking met de mannen valt op dat de gestrafte geïnterneerden vaker afgebeeld worden met de bewaker. Nu komt het appèl aan bod. Het is het enige onderdeel van de hoofdcategorie „discipline‟ waar de mannen hoger scoren dan vrouwen. Van zeven tekeningen tonen er drie direct het appèl. De andere vier behandelen óf dat wat gepaard ging met het houden van het appèl (het optrommelen van geïnterneerden en gymnastiekoefeningen) óf het buigen. Eén tekening geeft een vrouw en een kind weer die een kampbewaker met een buiging groeten. Dat is een uitzondering in het gehele corpus aangezien de geïnterneerden alleen of mannen of vrouwen afbeeldden.18 Bij de vrouwen vormt dit onderwerp 2% en alle vijf tekeningen behandelen allemaal het appèl. Het valt weer op dat de mannen de neiging hebben de kampbewaker ergens in de achtergrond te plaatsen. Op de vrouwentekeningen wordt daarentegen op elke tekening de kampbewaker afgebeeld voor wie ze buigen. Tot slot bespreek ik nog beknopt de restcategorie. Bij de mannen vormt het 27% en bij de vrouwen 21%. De grootste subcategorie vormen de interieur- en exterieurtekeningen. Blijkbaar hadden de geïnterneerden de behoefte om zowel hun woonruimte als het kamp en zijn omgeving in hun tekeningen weer te geven. Het aantal exterieurs bij de mannen is aanzienlijk groter dan bij de vrouwen terwijl het aantal interieurs vergelijkbaar is. Daarnaast vervaardigden de vrouwen bijvoorbeeld ook afbeeldingen van hun dagelijks kampleven in de vorm van meer activiteiten op één tekening, een soort stripverhaal.19 Zulke tekeningen kwam ik in de mannentekeningen niet tegen. Behalve het grote aantal tekeningen van interieurs en exterieurs bevinden zich in deze restgroep weinig tekeningen die equivalenten hebben. Het kan verbazing wekken dat alleen een gering aantal tekeningen choquerende onderwerpen 18 19
Deze tekening werd echter pas na de oorlog vervaardigd. Zie bijlage p.53
41
weergeeft. Direct lijden en gevolgen daarvan worden ook vermeden. Vaak wordt de sfeer nuchter en afstandelijk weergegeven. Maar de geïnterneerden maken ook gebruik van humor en karikatuur. Zo zien we bijvoorbeeld vrouwelijke gevangenen die twee keer zo groot zijn als de kampbewakers. 20 Het blijkt dat in de tekeningen het zware lot in het kamp vaak verzacht wordt. De „mannelijke‟ waardigheid speelt in de mannentekeningen een grote rol. Alles wat verwijzen zou aan het verlies daarvan of vernedering, wordt in hun tekeningen vermeden. De kampbewakers komen amper voor, ondervoeding, dood en ziekte worden vermeden. In het mannencorpus heerst de neiging om het kampleven als probleemloos te representeren. Veel aandacht wordt besteed aan ontspanning. De vrouwen hebben daarentegen de behoefte om het „ongewone‟ en dat wat afwijkt van hun leven vóór de internering vast te leggen. Zo vervaardigden ze een groot aantal tekeningen met „werk‟ als het onderwerp. Ook de „defeminising‟ blijkt een rol te hebben gespeeld. Werk, discipline en vernedering zijn thema‟s die hun vrouwelijke identiteit bedreigen. Terwijl de mannen willen laten zien dat ze hun positie onder controle houden door al te problematische onderwerpen te vermijden, tonen de vrouwen dat ze hun lot aankunnen. (Archer 2004: 165)
20
Zie bijlage p. 54
42
Conclusie In deze scriptie heb ik tekeningen afkomstig uit Japanse interneringskampen voor Nederlandse burgers geanalyseerd. Ten eerste heb ik de geografische en historische achtergrond van de Nederlandse kolonie besproken. Ik heb de bezetting van Nederlands-Indië behandeld en ging vervolgens op de internering van geallieerde burgers in. Verder concentreerde ik me op de interneringskampen. Ik beschreef hoe ze tot stand gekomen zijn en wat Japan met hun oprichting beoogde. De gevangenneming van alle Nederlanders in Indië maakte de positie van de overheerser voor hen. Ik heb verder aandacht besteed aan de belangrijkste onderdelen van het kampleven zodat de lezer zich daar een beeld van zou kunnen vormen. Tot slot kwam de analyse aan bod. Daarin was ik op zoek naar onderwerpen die in de door mij uitgekozen mannen- en vrouwentekeningen centraal staan. Uit de analyse blijkt dat de mannen en vrouwen vaak vergelijkbare onderwerpen kiezen. Wat de levensomstandigheden van de kampen betreft, vertonen ze weinig variatie. De mannen tonen de meeste interesse voor „vrije tijd‟, de vrouwen daarentegen voor „discipline‟ en „kamporganisatie‟. Uit de analyse blijkt dat noch mannen noch vrouwen veel directe verwijzingen naar het dagelijks lijden in het kamp maken. Niet alleen honger, maar ook dood, ziekte en gebrek aan hygiëne komen minder voor dan men aan de hand van de geschiedenisboeken zou verwachten. Deze onderwerpen waren waarschijnlijk te confronterend met de pijnlijke werkelijkheid van het kampleven. Daarom worden ze in de tekeningen vermeden. De mannen beelden meer „ontspanning‟ af dan de vrouwen, meer bepaald de individuele recreatie en gezelschapsspellen. Dat komt daardoor dat ze hun internering als zo probleemloos mogelijk willen weergeven. Het aantal tekeningen waarop culturele evenementen afgebeeld zijn, is echter heel klein in allebei de corpora. Hetzelfde geldt voor religie en onderwijs. Het valt op dat juist aan deze twee onderwerpen zo weinig aandacht wordt besteed. Aan de ene kant waren ze voor de geïnterneerden een psychische steun. Dus men zou verwachten dat ze ook gerepresenteerd zouden zijn in de tekeningen. Aan de tweede kant vormen ze een onderdeel van het kampleven dat niet direct helpt om te overleven. Gedurende de internering nam het aantal zulke activiteiten steeds meer af. Het me niet gelukt om een duidelijkere verklaring te vinden waarom culturele evenementen, onderwijs en religie zo weinig aan bod komen. Om hier een beter zicht op te krijgen zou men eventueel een uitgebreider onderzoek msoeten verrichten. 43
De categorie „andere‟ leverde weinig opvallende resultaten op behalve het feit dat mannen meer exterieurs vastleggen in hun tekeningen dan de vrouwen. Verder waren er vrijwel geen afbeeldingen die zowel in de mannen- als vrouwenkampen voorkwamen. Tot slot valt op hoe verschillend de mannen en vrouwen op de ongewone situatie van opgesloten zijn in een kamp reageerden. Voor de mannen is vernedering een kwetsbaar thema dat vermeden wordt in hun tekeningen. Het leven in het kamp is voor hen een strijd voor de mannelijke waardigheid. Daarom komen de bewakers aan wie ze ondergeschikt waren, in hun afbeeldingen nauwelijks voor. De vrouwen daarentegen beelden vaak onderwerpen af die niet bij hun vrouwelijke identiteit passen en waaraan ze niet gewend zijn zoals fysiek zwaar werk en militaire discipline. In dat geval lijken ze te willen laten zien dat ze zich daarboven kunnen zetten.
44
Literatuuropgave Aitton 1886: D. Aitton. Nederlandsch Oost- en West-Indië. ‟s Gravenhage, Charles Ewings, 1886. Anoniem: Anoniem. „Over de collectie‟ in: Kamptekeningen uit bezet Nederlands-Indië (1942-1945). Geraadpleegd op 25 november 2014 via: http://www.geheugenvannederland.nl/?/nl/collecties/kamptekeningen Anoniem A: Anoniem A. „Bestuur en organisatie‟. Geraadpleegd op 29 oktober 2014 via: http://www.indischekamparchieven.nl/nl/bezetting-en-bersiap/over-de-kampen/bestuur-enorganisatie Archer 2004: Bernice Archer, The internment of Western civilians under the Japanese 1941– 1945: a patchwork of internment. Taylor & Francis e-library, 2004. Beekhuis 1999: Henk Beekhuis. Japanse burgerkampen in Nederlands-Indië. Deel 2. Groningen, Beekhuis, 1999: Brugmans 1982: Onder leiding van I.J. en Voorzitter de Stichting Indië in de Tweede Wereldoorlog samengesteld door H.J.A voorzitter de Stichting Indië in de Tweede Wereldoorlog samengesteld door H.J. de Graaf. Nederlandsch-Indië onder Japanse bezetting: gegevens en documenten over de jaren 1942-1945. Franeker, T. Wever, 1982. De Jong 1984: Loe de Jong. Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede wereldoorlog deel 11a. Leiden, Martinus Nijhoff, 1984. De Jong 1985: Loe de Jong. Het koninkrijk in de Tweede wereldoorlog deel 11b: NederlandsIndië II. Leiden, Martinus Nijhoff, 1985. De la Croix: Humphrey de la Croix. „Buitenkampers: genegeerde en niet vertelde geschiedenissen‟. Geraadpleegd op 22 november 2014 via: http://www.indischhistorisch.nl/tweede/oorlog-en-bersiap/oorlog-en-bersiap-buitenkampersgenegeerde-en-niet-vertelde-geschiedenissen/ De Ridder 2010: Harry de Ridder. „Kindertijd in een Jappenkamp‟. Geraadpleegd op 27 november 2014 via: http://www.historien.nl/kindertijd-in-een-jappenkamp/ Dubovská, Petrů en Zbořil 2005: Zorica Dubovská, Tomáš F. Petrů en Zdeněk Zbořil. Dějiny Indonésie. Praha, Nakladatelství Lidové noviny, 2005. Henzen 2009: Ellen Henzen. „Van Nederlands-Indië tot Indonesië‟. Geraadpleegd op 25 november 2014 via: http://www.historien.nl/van-nederlands-indie-tot-indonesie Heijmans-Van Brugen en Rabens 1999: Mariska Heijmans-Van Brugen en Remco Rabens, „Sources of Truth. Dutch Diaries from Japanese Internment Camps‟. In: Representing the Japanese Occupation of Indonesia. Personal Testimonies and Public Images in Indonesia, Japan, and the Netherlands. Zwolle, Waanders, 1999. Hogervorst 2010: Lucia Hogervorst. „Het verhaal van Indië‟. Geraadpleegd op 21 november 2014 via: http://www.geschiedenis.nl/index.php?go=home.showBericht&bericht_id=3252 45
Liesker 2014: H.A.M. Liesker. „Mannenkampen, medio 1942-1945‟. Geraadpleegd op 21 november 2014 via: http://www.gastdocenten.com/oorlog/mannen-kampen.html Oomen 2000: Mar Oomen. „De stille slachtoffers van de jappenkampen. Niet zeuren‟. Geraadpleegd op 22 november 2014 via: http://www.groene.nl/artikel/niet-zeuren Rinzema 1989: Win Rinzema. Dit was uw Tjideng: aspecten van de vertraagde afwikkeling van de Japanse interneringskampen te Batavia met het Tjidengkamp als casus. Utrecht, Stichting ICODO, 1991. Van den Berg 2010: Erik van den Berg. „Tachtig mensen herdenken “vergeten oorlog”‟. Geraadpleeg 25 november 2014 via: http://www.rijnmond.nl/nieuws/15-08-2010/tachtigmensen-herdenken-vergeten-oorlog Vandenbosch 1940: Amry Vandenbosch. „Netherlands India and Japan‟. In: Pacific Affairs. University of British Columbia, 1940. Van der Horst 2005: Han van der Horst. Dějiny Nizozemska. Praha, Nakladatelství Lidové noviny, 2005. Van Velden 1977: Dora van Velden. De Japanse interneringskampen voor burgers gedurende de Tweede wereldoorlog. Franeker, T. Wever, 1977. Vos 2012: Kirsten Vos. „Koloniale geschiedenis: Nederlands-Indië‟. Geraadpleegd op 21 november 2014 via: http://www.indisch3.nl/indos-in-nederlands-indie/ Van der Lugt 2000: Hans van der Lugt. „De weg naar het Oosten terug‟. Geraadpleegd op 21 november 2014 via: http://retro.nrc.nl/W2/Lab/Profiel/Japan/relaties.html Van Dale Online woordenboek, 2014. Geraadpleegd op 26 november 2014 via: http://www.vandale.nl/
46
Bijlage A) Kaart van Nederlands-Indië
Bron: Kaart van interneringskamp in Nederlands-Indië. Geraadpleegd op 23 november 2014 via: http://www.gastdocenten.com/oorlog/index.html
47
B) Tabel met resultaten hoofdcategorie levensomstandigheden
vrije tijd
kamporganisatie
discipline
mannen21
subcategorie voedsel dood ziekte hygiëne onderwijs ontspanning religie werk transport handel kampbewakers straf appèl
49 6 10 26 0 58 4 32 3 3 7 2 7 77 284
andere totaal
21
vrouwen22 36 5 13 34 4 22 2 37 14 15 33 7 5 62 289
Kamptekeningen afkomstig uit mannenkampen, meer bepaald Adek, Bandoeng LOG, Bangkong, Boeboetan, Parepare, Stella Maris en Tjimahi 4 22 Tekeningen afkomstig uit vrouwenkampen, meer bepaald Boeloe, Brastagi, Kaäten, Kareës, Tangerang LOG en Tjideng
48
C) Tekeningen23
Bron: het is weer hongeren vandaag, 1945.
Bron: wegen voor en tijdens de internering.
23 Alle tekeningen zijn geraadpleegd op 27 november 2014 via http://www.geheugenvannederland.nl/?/nl/collecties/kamptekeningen. De titels en jaartallen zijn overgenomen van de databank.
49
Bron: Danse Macabre, 1945.
Bron: In haar decolleté een luis,1944.
50
Bron: 2000 tawans - 10 w.c.'s '42 '43'.
Bron: sanitaire voorzieningen, 1944
51
Bron: Onderwijs is verboden, 1943
Bron: geen titel, 1944
52
Bron: banden plakken en zagen, 1945.
Bron: Aankomst van nieuwelingen in het kamp L.O.G. Bandoeng, 1944.
53
Bron: De luxe reis naar Bandoeng en hoe we aankwamen.
Bron: Verjaagd van huis en hof, 1942.
54
Bron: Masjarakat Baroe.
Bron: Kamp Kareës.
55
Bron: Kéré.
56