Filozofická fakulta
Ústav germanistiky, nordistiky a nederlandistiky Nizozemský jazyk a literatura
Adéla Elbel
Engagement in het stadsdichterschap van Tom Lanoye en Ramsey Nasr Magisterská diplomová práce
Vedoucí práce: Mgr. Sofie Rose-Anne W. Royeaerd, M.A.
2012
Prohlašuji, že jsem magisterskou práci vypracovala samostatně s využitím uvedených pramenů a literatury.
Ik verklaar hiermee dat ik deze Masterscriptie zelfstandig heb geschreven en dat ik alle gebruikte bronnen in de literatuurlijst heb opgenomen.
...................................................................
Dankbetuiging
Eerst en vooral wil ik graag mijn begeleidster Mgr. Sofie Rose-Anne W. Royeaerd, M.A. bedanken voor haar perfecte begeleiding, waardevolle adviezen en voor haar geduld. Daarnaast gaat mijn dank uit naar mijn man en dochter voor hun geduld, naar mijn oma en de rest van mijn familie voor hun steun en begrip en naar Huibert Ferdinand Smeenk voor zijn waardevolle talige adviezen.
Inhoudsopgave Inhoudsopgave ........................................................................................................................... 1 Inleiding ..................................................................................................................................... 3 1.
Publieke poëzie .................................................................................................................. 5 1.1
Poëzie in de loop der tijden ......................................................................................... 5
1.1.1
Humanistisch modernisme ................................................................................... 6
1.1.2
Relativistisch postmodernisme............................................................................. 7
1.1.3
Laatpostmodernisme ............................................................................................ 8
1.2
Poëzie en publiek ......................................................................................................... 9
1.3
Stadsdichterschap ...................................................................................................... 10
1.3.1
Kennismaking..................................................................................................... 11
1.3.1.1 1.3.2
Geschiedenis van het stadsdichterschap ............................................................. 18
1.3.2.1
Oude geschiedenis ...................................................................................... 18
1.3.2.2
Nieuwe geschiedenis ................................................................................... 20
1.3.3 2.
Antwerpen, ‘de stad waar de stadsdichters de letteren doen knetteren’............. 22
Engagement en stadsdichterschap .................................................................................... 26 2.1
Het engagement van de publieke intellectueel .......................................................... 26
2.2
Over poëzie en engagement ....................................................................................... 28
2.3
Kijk, daar! Het engagement van de dichter ............................................................... 30
2.4
Lanoye, Nasr en stadsdienst ...................................................................................... 32
2.4.1
Tom Lanoye ....................................................................................................... 32
2.4.1.1 2.4.2 2.5
Relnicht over het stadsdichterschap ............................................................ 32
Ramsey Nasr ...................................................................................................... 34
2.4.2.1
3.
Voorstel van resolutie ................................................................................. 16
‘Diplomaat’ over het stadsdichterschap ...................................................... 34
Rellen ......................................................................................................................... 36
2.5.1
Rel één ................................................................................................................ 37
2.5.2
Rel twee .............................................................................................................. 38
2.5.3
‘Welke mening mag een stadsdichter hebben?’ ................................................. 39
Het stadsdichterschap in de praktijk................................................................................. 43 3.1
Stadsgedichten ........................................................................................................... 44
3.1.1
Handleiding voor een externe stadsopsteller ...................................................... 44
3.1.1.1 3.1.2
Nieuwe grieven schone leien.............................................................................. 46
3.1.2.1 3.1.3
Reglement ................................................................................................... 45 Mijn moeilijk lief ........................................................................................ 47
Pleinvrees ........................................................................................................... 49 1
3.1.4
Pepto Bismo 2003 .............................................................................................. 50
3.1.5
A tale of two towers ........................................................................................... 52
3.2
3.1.5.1
De Boerentoren schrijft ............................................................................... 53
3.1.5.2
De kathedraal antwoord .............................................................................. 55
onze-lieve-vrouwe-zeppelin ...................................................................................... 57
3.2.1
Stadsplant ........................................................................................................... 59
3.2.2
een minimum ...................................................................................................... 61
3.2.3
mijn symptomenland .......................................................................................... 63
3.2.4
achter een vierkante vitrine ................................................................................ 65
3.3
Tot slot ....................................................................................................................... 69
4.
Conclusie .......................................................................................................................... 71
5.
Bibliografie....................................................................................................................... 72
2
Inleiding ‘Poëzie kan zich meer permitteren dan de politiek. Gedichten hoeven zich niet aan een cordon sanitaire te houden en kunnen dus over politieke of maatschappelijke breuklijnen heen mensen beroeren.’1
Het citaat van Ramsey Nasr inleidt en benadert het thema van deze scriptie. We behandelen hier het engagement van twee beroemde dichters in functie van het maatschappelijke fenomeen het stadsdichterschap. Van de Antwerpse stadsdichters Tom Lanoye en Ramsey Nasr verschenen na hun stadsdichterschapsperiodes de bundels met stadsgedichten en onze interesse gaat naar het maatschappelijke betrokkenheid van de dichters. Op een aantal gedichten willen we illustreren dat het engagement ook in de gedichten zijn plaats heeft. We nemen het stadsdichterschap als een duidelijke voorbeeld van het geëngageerde poëzie. De scriptie is in drie hoofdstukken verdeeld. In het eerste hoofdstuk bespreken we de literaire tendensen in de poëzie in de laatste decennia aan de hand van het boek De revanche van de roman (2009) van Thomas Vaessens. Het zal ons helpen met het begrijpen van oorzaken van de stijging van het engagement in de literatuur. Verder gaan we op de publieke poëzie in aan de hand van het artikel ‘Poëzie op straat in de 20e en 21e eeuw in Nederland’ van Marco Goud en het boek Ongerijmd succes (2006) van Thomas Vaessens waarin verschillende soorten van publieke poëzie, waartoe we het stadsdichterschap ook kunnen rekenen, beschreven zijn. Verder komt het stadsdichterschap aan bod. Aan de hand van het boek Antwerpse stadsdichters (2008) behandelen we de situatie in de Vlaamse stad Antwerpen. Het tweede hoofdstuk is gewijd aan het engagement. We bekijken de figuur van de publieke intellectueel die in het boek van Thomas Vaessens De revanche van de roman (2009) beschreven is, bespreken drie hypothesen over het engagement in de literatuur aan de hand van het artikel van Edwin Fagel ‘Ik lig hier het bevlogene van zwaluwen te bestuderen’, stellen Tom Lanoye en Ramsey Nasr voor en besteden aandacht aan hun standpunten over het engagement in de poëzie. Aan het einde
1
G. Goris, ‘Ramsey Nasr. Een nieuwe definitie voor engagement’, 2005, on-line.
3
van dit onderdeel komen de rellen rond de aanstelling van deze dichters aan bod en als laatste onze eigen bevatten van de term engagement. In het derde hoofdstuk gaan we dieper in op een aantal gedichten van deze twee stadsdichters die we uit hun stadsgedichtenbundels hebben gekozen en aan de hand van concrete voorbeelden behandelen we hun aanpak van het stadsdichterschap met nadruk op het engagement.
4
1. Publieke poëzie De laatste jaren onderging de poëzie grote veranderingen. De ‘hogere’ poëzie heeft haar ‘geprivilegieerde status’ verloren2. Er is een nieuw soort poëzie in opmars die een groter publiek trekt. We benoemen dat soort poëzie, die het boek verlaten heeft en
‘langs
andere
kanalen
[wordt]
verspreid’3,
‘publieke
poëzie’.
In dit hoofdstuk gaan we die verandering nader bekijken. Ten eerste schetsen we kort het literaire klimaat in de literatuur van de Lage Landen in de vorige decennia aan de hand van het boek De revanche van de roman (2009) van Thomas Vaessens met betrekking tot de notie engagement. Daarna behandelen we de nieuwe tendens, publieke poëzie, wier onderdelen in het boek Ongerijmd succes (2006) van dezelfde auteur beschreven zijn. Als verklaring van de term publieke poëzie zal ons de definitie uit het artikel ‘Poëzie op straat in de 20e en 21e eeuw in Nederland’ van Marco Goud dienen. We noemen hier de belangrijkste verschijnselen van de publieke poëzie om het thema van deze scriptie beter in zijn context te kunnen plaatsen. Verder verklaren we de term stadsdichterschap en het ontstaan van dit fenomeen. Vervolgens laten we het officiële voorstel van de resolutie van het Vlaams parlement over het stadsdichterschap de revue passeren. In een volgend onderdeel gaan we de situatie in de stad Antwerpen nader bekijken aan de hand van het boek Antwerpse stadsdichters (2008) samengesteld door Michaël Vandebril en Karen Vandenberghe. Daarin beantwoorden we de vraag waarom precies daar, in Antwerpen, het stadsdichterschap zo succesvol is geworden in tegenstelling tot andere Vlaamse steden. Aan het einde van dit hoofdstuk beschrijven we de belangrijkste momenten in relatie tot het stadsdichterschap en de stad Antwerpen om een compleet beeld van het fenomeen stadsdichterschap te geven.
1.1 Poëzie in de loop der tijden De literaire opvattingen hebben in de loop der laatste decennia veel veranderingen ondergaan. De bestaande regels, die vroeger als wet golden, worden nu niet meer 2 3
T. Vaessens, Ongerijmd succes, Uitgeverij Vantilt, 2006, p.8. ibidem, p.8.
5
gebruikt. De huidige poëzie onderscheidt zich van die uit de moderne traditie door ‘radicale democratisering en verkaveling’4, aldus Vaessens. Daarmee wordt bedoeld dat het poëzieleven zich niet meer rond een centrum afspeelt maar in veel verschillende centra zonder hiërarchie daartussen.5 Er worden andere soorten van poëzie gepresenteerd, die niet meer alleen voor de beperkte kring van de hogere elite bedoeld zijn, maar voor een groter publiek, dat ook meer heterogeen samengesteld is.6 We schetsen hier kort enkele aspecten van de belangrijkste literaire tendensen in de laatste decennia om zo een beeld te krijgen van de verschuivende poëticale opvattingen in de poëziegeschiedenis. Onze bedoeling is hier niet de literaire stromingen als geheel te beschrijven, maar alleen die aspecten die voor ons bruikbaar kunnen zijn. Deze zullen ons later, in het tweede hoofdstuk, helpen de oorzaken van de stijgende engagement in de literatuur beter te begrijpen. In de volgende paragrafen bespreken we drie literaire begrippen die in het boek De revanche van de roman aan de orde worden gesteld: het ‘humanistische modernisme’, het daarop reagerende ‘relativistische postmodernisme’ en de term die ons het meest zal interesseren, het ‘laatpostmodernisme’.7 Vaessens schreef het boek over de situatie in de prozaïsche literatuur, in de roman, maar we kunnen een soortgelijke ontwikkeling ook in de poëzie zien.
1.1.1 Humanistisch modernisme Modernisme heeft zijn wortels al in de romantiek, maar beheerste de literatuur vooral in de eerste helft van de twintigste eeuw.8 Bij het modernisme noemen we in verband met onze interesse het begrip ‘autonomie’, want het is een van de belangrijkste kenmerken van deze stroming. Men dacht dat ‘echte’ literatuur universeel en eeuwig moet zijn en dat zij altijd de tijd en de plaats van haar ontstaan moet ontstijgen.9 In dit verband kunnen we ook de term ‘zuivere’ literatuur plaatsen. Om te verduidelijken wat ‘zuiver’ betekent, gebruiken we Vaessens´ definitie van de term ‘onzuiver’, de tegenstelling van ‘zuiver’: 4
T. Vaessens, Ongerijmd succes, Uitgeverij Vantilt, 2006, p.9. ibidem, p.9. 6 ibidem, p.8. 7 ibidem, p.9,10. 8 T. Vaessens, De revanche van de roman, Uitgeverij Vantilt, 2009, p.22. 9 ibidem, p.11. 5
6
‘Onzuiver is de roman [in ons geval het gedicht, a.e.] die zichzelf al te nadrukkelijk verbindt aan het voorbijgaande of de auteur die zich door andere dan literaire motieven laat leiden, bijvoorbeeld door ‘wat de gemoederen bezighoudt’ en door het verlangen daarop in te spelen.’10
Uit dit citaat kunnen we opmaken dat ‘zuivere’ literatuur autonoom en zonder maatschappelijk betrokkenheid is. Dit gold als het ideaalbeeld, engagement was niet aan de orde. De Nederlandse schrijver Harry Mulisch heeft zich over dat thema in het jaar 1969 uitgelaten: ‘Zich engageren [sic] dat betekent een rol spelen in de gebeurtenissen, een zekere invloed doen gelden en dat kan men enkel door het schrijven van non-fictie. Marx schreef geen fictie.’ 11 Mulisch verwoordt hier een standpunt van vele, dat schrijvers geëngageerd konden zijn, maar dat behoorde niet tot de ‘hoge’ literatuur. Hun opinies schreven ze buiten hun boeken. Het ideaal van de literatuur bleef in ‘zuivere’ universele waarheden.
Het tweede zichtbare kenmerk van het humanistische modernisme was de autoritatieve traditie, die het literaire veld op de duidelijke morele, esthetische en ethische richtlijnen na de Tweede Wereldoorlog beleefde.12 Deze autoriteiten, de zogenaamde poortwachters, bepaalden welk boek van goede kwaliteit was en wat niet de moeite waard was.13 Deze moderne intellectuelen bepaalden ook wat goed voor het publiek was; het moest morele waarde bevatten en universele waarheden uitdrukken. We spreken over het ‘directief cultuurideaal en de verticale smaakhiërarchie van het humanistische modernisme.’14 Het gevolg van deze onnatuurlijke selectie was een gouden tijd voor de intellectuele elite, maar niet voor het grote publiek.15
1.1.2 Relativistisch postmodernisme Het postmodernisme ontstond als reactie op het modernisme, meer bepaald als antiautoritair argument tegen een ondemocratische en directieve stroming. Het
10
T. Vaessens, De revanche van de roman, Uitgeverij Vantilt, 2009, p.11. ibidem, p.11. 12 ibidem, p.22. 13 ibidem, p.28. 14 ibidem, p.29. 15 ibidem, p.36. 11
7
postmodernisme beschouwde de behoefte aan moraliseren en opvoeden niet langer als ‘bevrijdend en verrijkend, maar meer als beperkend en betuttelend.’16 In de literatuur heerste het relativistische perspectief, ironie en een cynische houding tegen alles wat tot die tijd als geestig werd gezien. De idealen en de dromen van het modernisme werden ontmaskerd. De universele criteria en waardeprincipes moesten geproblematiseerd worden.17 De postmodernistische schrijvers verzetten zich tegen binaire tegenstellingen, het waardevolle ging samen met het marginale. Ze mixten stijlen en zochten nieuwe expressie, in de popcultuur bijvoorbeeld.18 Het probleem van het postmodernisme was dat de postmodernistische schrijvers te cynisch en te ironisch optraden en zich hierdoor buiten de gebeurtenissen plaatsten. Ze waren niet in staat tot maatschappelijke betrokkenheid, omdat ze zichzelf ook niet serieus namen. Daardoor konden ze ook door het publiek niet serieus genomen worden.19
1.1.3 Laatpostmodernisme Het laatpostmodernisme reageerde op de situatie in de jaren negentig van de vorige eeuw in Nederland, wanneer het postmodernisme een stevigere plaats in de mainstream van de cultuur kreeg. Er ontstond een gevoel dat de verbinding tussen literatuur en de maatschappij hernieuwd moest worden.20 De laatpostmodernisten namen de premissen van het postmodernisme over maar niet categorisch. Ze beschouwden postmodernisme als te gemakkelijk en niet houdbaar vooral na de gebeurtenissen van 11 september 2001, die lieten zien dat het relativeren van de waarheid niet de juiste weg is. Deze datum beschouwt men daarom als oorzaak van meer engagement in de literatuur en daar past ironie natuurlijk niet bij.21 Er ontstond een nieuw type literaire intellectueel, de zogenaamde publieke intellectueel. Deze stroming zocht een brug tussen de literatuur en haar aanhangers.22 Over de laatpostmoderne publieke intellectuelen schrijft Vaessens het volgende: ‘Publieke intellectuelen willen dat literatuur er weer toe doet en dat zijzelf weer een rol gaan spelen in het publieke debat.’23 16
T. Vaessens, De revanche van de roman, Uitgeverij Vantilt, 2009, p.39. ibidem, p.46. 18 ibidem, p.47. 19 ibidem, p.67. 20 ibidem, p.14. 21 T. Vaessens, De revanche van de roman, Uitgeverij Vantilt, 2009, p.81. 22 ibidem, p.68. 23 T. Vaessens, De revanche van de roman, Uitgeverij Vantilt, 2009, p.91. 17
8
Met deze scriptie proberen we te laten zien dat de literaire tendens van deze tijd op meer engagement gebaseerd is. We beweren dat het de maatschappelijke ontwikkeling en historische gebeurtenissen waren die de grotere maatschappelijke betrokkenheid binnen de literatuur veroorzaakten
en dat engagement binnen de
literatuur, binnen de poëzie in dit geval, zijn plaats probeert te zoeken.
1.2 Poëzie en publiek Zoals we al in het vorige onderdeel hebben aangeduid, onderging de poëzie een grote democratisering. Met evenementen die een groter publiek kunnen aantrekken, probeert men de literatuur uit haar isolement halen.24 Volgens Tatjana Daan, in het jaar 2000 directeur van Stichting Poetry International, probeert publieke poëzie de dichtkunst dichter bij het publiek te brengen, omdat ‘poëzie niet ontoegankelijk is, poëzie is onzichtbaar.’25 Als toelichting van het begrip publieke poëzie citeren we uit het artikel ‘Poëzie op straat in de 20e en 21e eeuw in Nederland’ van Marco Goud:
‘Onder publieke poëzie versta ik teksten die geschreven zijn in opdracht- voor een specifieke locatie of gelegenheid- en die gepubliceerd zijn in de openbare ruimte: geschilderd op muren, gehakt in steen, gegoten of gegraveerd in metaal, aangebracht op een glazen wand, enzovoort.’26
Volgens deze definitie van poëzie in publieke ruimten zien we dat er een nieuw literatuurconcept
ontstaat door de
combinatie
van
dichtkunst
met
andere
kunstvormen.27 De dichters zoeken nieuwe vormen van kunst en brengen hun gedichten dichter bij het publiek. Marco Goud beschreef in zijn citaat vooral de verbinding van dichtkunst met beeldende kunst maar ons inziens zouden we met de term ook de verhouding van poëzie met andere kunstvormen, zoals podiumkunst, muziek en andere media, kunnen aanduiden. Het is in deze uitgebreide zin dat we de term publieke poëzie hanteren. Er worden bijvoorbeeld veel poëziefestivals georganiseerd zoals de ‘Nacht van de Poëzie’ in Utrecht, ‘Winternachten’ en ‘Dichter
24
H. Brems, Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005, Uitgeverij Bert Bakker, 2006, p. 629. T. Vaessens, Ongerijmd succes, Uitgeverij Vantilt, 2006, p.117. 26 M. Goud, ‘Poëzie op straat in de 20e en 21e eeuw in Nederland’, 2007, on-line. 27 H. Brems, Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005, Uitgeverij Bert Bakker, 2006, p. 629. 25
9
aan huis’ in Den Haag of ‘Poetry International’ in Rotterdam.28 Wat podiumpoëzie, die we ook als onderdeel van publieke poëzie zien, betreft, organiseert men ook Poetry slams, dit zijn zogenaamde dichterswedstrijden, poëzie-avonden of literaire cafés.29 Elk jaar in januari wordt in Nederland en in Vlaanderen ‘Gedichtendag’ georganiseerd.30 Op die dag worden allerlei verschillende activiteiten rondom poëzie georganiseerd. De dichters lezen voor uit hun werk in treinen en in trams, er zijn dichtmarathons, literaire rondvaarten, wandelroutes, workshops en nog veel meer.31 . Het is belangrijk hier nog aan toe te voegen dat er ook een aantal publieke poëtische activiteiten zijn die een undergroundkarakter hebben, naast de activiteiten die al een plaats hebben gevonden in de maatschappij. Hun werk kunnen we meestal niet in de gevestigde tijdschriften vinden maar op internet. Daar is een hele generatie dichters te vinden ‘voor wie het podium minstens zo belangrijk lijkt als het papier [...]’.32 Niet iedere performer die op podium met zijn poëzie optreedt, is een goede dichter en daarom komt op de ‘podiumdichters’ zoveel kritiek vanuit het officiële circuit van de critici.33 Daarmee bedoelen we onder andere de orale traditie van de rappoëzie en straatpoëzie terecht. Zoals de dichter Ronald Ohlsen als eens heeft gezegd over het podiumdichten: ze schrijven niet voor een incrowd, maar ze ‘voelen ten opzichte van het publiek een grote verantwoordelijkheid.’34 Ze beschrijven de dagelijkse thema’s van hun omgeving over en voor het publiek. Daarmee stellen ze tegenover de hermetische en academische officiële poëzie hun directe, toegankelijke en heldere poëzie.
1.3 Stadsdichterschap In deze scriptie gaan we een van de belangrijkste fenomenen van ‘publieke poëzie’ nader behandelen. In dit hoofdstuk bekijken we het stadsdichterschap in het algemeen. Waarom en wanneer ontstond het stadsdichterschap? Waar gaat het precies om? Is het stadsdichterschap in de loop der jaren veranderd? Wat zijn de
28
T. Vaessens, Ongerijmd succes, Uitgeverij Vantilt, 2006, p.57. ibidem, p.60. 30 ibidem, p.117. 31 ibidem, p.628. 32 ibidem, p.60. 33 ibidem, p.61. 34 ibidem, p.65. 29
10
drijfveren van de stad om een eigen dichter aan te stellen? In volgende paragraaf proberen we deze vragen te beantwoorden. We kijken naar de geschiedenis van dit verschijnsel, proberen kort enkele punten van het officiële voorstel van de resolutie van het Vlaams parlement te behandelen en bekijken het succesvolle voorbeeld van het stadsdichterschap in de Vlaamse stad Antwerpen van naderbij.
1.3.1 Kennismaking In het artikel van de letterkundige Gert Loosen vinden we de definitie waar uitgelegd wordt, wie precies de stadsdichter is:
‘Stadsdichter is een dichter die door het bestuur van een stad is aangesteld om jaarlijks meerdere gedichten bij bijvoorbeeld actuele gebeurtenissen binnen de gemeente te schrijven. Het is gebruikelijk dat deze dichter hiervoor een vergoeding ontvangt.’ 35
De stadsdichter is dus de dichter gekozen door de stad om voor hem te schrijven. De selectie vindt vaak plaats door middel van een open wedstrijd, maar dat hoeft niet noodzakelijk zo te zijn. In sommige gevallen wordt de stadsdichter gewoon gekozen via overleg van een aantal stedelijke diensten of soms raden de externe raadgevers aan.36
De reden waarom ze ervoor kiezen een stadsdichter aan te stellen is vooral stadspromotie. Het kan als een goede reclame voor de stad dienen. Hoewel de stad voor de gedichten moet betalen, is het verschil tussen het dichtersloon en onkosten voor stadspromotie onvergelijkbaar. We noemen hier het voorbeeld van de Nederlandse stad Groningen. Na de drie jaar durende dichterlijke dienst van Bart F.M. Droog in Groningen, liet hij een onderzoek doen. Volgens dit onderzoek bespaarde de stad jaarlijks 50.000 euro aan promotiekosten uit. Naast de toenemende bekendheid van de stad kan het dus ook financieel iets opleveren.37
Zoals we al hebben vermeld, krijgt een stadsdichter voor zijn dienst een som geld. Het verschil in loon is groot tussen de verschillende steden. Het hoogste bedrag 35
G. Loosen, Tom Lanoye als eerste Antwerpse stadsdichter, Amos, jg.3, 2006. Anoniem, www.poeziecentrum.be, on-line. 37 F. Speet, ‘Dichten voor eigen parochie’, Ons erfdeel, jg.51, 2008, p.22. 36
11
krijgen de stadsdichters in de Nederlandse stad Rotterdam, 65.000 euro per jaar. Maar in de meeste steden is het rond de 3.000 tot 5.000 euro per jaar en in sommige nog wat minder. Terwijl men in de Vlaamse stad Antwerpen 5.000 euro per jaar krijgt, verdient de stadsdichter in Gent jaarlijks slechts 625 euro.38 En wat moet de stadsdichter tegen die betaling voor de stad doen? Hij schrijft zes, acht, tien of twaalf gedichten, het aantal verschilt per stad. Zoals we uit een interview met Eric Anthonis, de ex-cultuurschepen van Antwerpen, weten, heeft de stad het publicatierecht op de verzen van de stadsdichter.39 Dat betekent dat ze extra auteursrechten op die gedichten hebben; die gedichten zijn dus het bezit van de stad en alleen deze kan die drukken zoveel keer wil en via welk medium prefereert.40 Er is nog een andere reden voor de stad om een stadsdichter aan te stellen en dat is het prestige dat de stad dank het stadsdichtderschap krijgt.41 Dit geldt meer voor de kleine provinciesteden.
De stadsambtenaren beschouwen ‘een adempauze in het drukke leven’ die de poëzie ons geeft als een belangrijke reden om een stadsdichter aan te stellen. Ze verwachten dat poëzie dient als een hulpmiddel bij het creëren van meer rust en samenhang in de samenleving, ze hopen dat de betrokkenheid van de burgers bij de stadsgebeurtenissen
groter
zal
zijn
en
beschouwen
de
stadsdichter
als
initiatiefnemer van verschillende literaire activiteiten.42 Ze verwachten dat de stadsdichter bijvoorbeeld lezingen of schoolprojecten organiseert om meer mensen aan te trekken en dat die bij de meeste belangrijke stedelijke feesten aanwezig is. Dus van de stadsdichter wordt meer verwacht dan het schrijven van een aantal gedichten. De overige taken zijn echter vrijwilligerswerk. Niemand kan de dichter hiertoe dwingen. De dichter bepaalt zelf hoe hij het stadsdichterschap waarneemt en hoe hij zijn functie invult.
Nu bekijken we de drijfveer van een dichter om stadsdichter te willen worden. We veronderstellen dat het het geld niet is en we weten dat het stadsdichterschap door
38
F. Speet, ‘Dichten voor eigen parochie’, Ons erfdeel, jg.51, 2008, p.28. J. de Preter, ‘Als Lanoye stadsdichter wordt, is dat niet omwille van zijn politice standpunten’, DeMorgen, 2002. 40 ibidem. 41 F. Speet, ‘Dichten voor eigen parochie’, Ons erfdeel, jg.51, 2008, p.23. 42 ibidem, p.23. 39
12
een beperkte kring van critici en letterkundigen in de naam van ‘ware literatuur’43 als geen volwaardige discipline beschouwd wordt. Ramsey Nasr noemde het een eer om stadsdichter te mogen zijn. Hij zei dat hij de mogelijkheid kreeg om fantastische dingen te maken en om die, via gedichten, met iedereen te kunnen delen.44 Tom Lanoye beschreef in een interview zijn motief om de stadsgedichten te willen schrijven:
‘En als het dan met name over die stadsgedichten gaat, dan was mijn eerste bedoeling een breuk te maken met het cynisme van bepaalde literaire cenakels, waar men vindt dat poëzie per definitie iets moet zijn voor een beperkt aantal ‘fijne luyden’, en anderzijds - wat nog erger is - in tijden waarin intellectueel een scheldwoord is, aantonen dat poëzie ook wel iets kan betekenen.’45
Hans van Bergen, de stadsdichter van de Nederlandse stad Roermond in het jaar 2005, bekende dat een groter publieksbereik voor hem heel belangrijk is:
‘Ik krijg regelmatig van mensen die mij hebben horen optreden te horen dat ze interesse hebben gekregen in poëzie en vaker een poëziebundel meenemen uit de bibliotheek. Als stadsdichter kun je dus veel betekenen voor de poëzie/literatuur in zijn algemeenheid. Ook qua vorm levert het zeker nieuwe richtingen op. Of je nu kiest voor het typische gelegenheidsgedicht of het gedicht dat de tijd overstijgt, stadsgedichten zetten het gedicht weer neer als een heel directe manier van communiceren.’46
Hier geven we een opsomming van mogelijke redenen voor een dichter om het stadsambt aan te nemen; de eer, de publiciteit, de poging om een publiek voor poëzie aan te trekken en de kans om het poëzieklimaat te veranderen.
Als we het over de kwaliteit van de stadsdichter hebben, werd op de Stadsdichtersdag in het jaar 2006 verduidelijkt dat de steden hun eisen voor de dichters niet te laag moeten stellen. In Groningen hebben ze deze voorwaarde zelfs in hun wervingsadvertentie gezet:
43
H. Brems, Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005, Uitgeverij Bert Bakker, 2006, p. 630. R. Goossens, ‘Stad aan het Schelden: Tom Lanoye en Ramsey Nasr’, Humo, 2005, nr.16. 45 D. van Driessche, CH. Collier, ‘Tom Lanoye en Ramsey Nasr, over stads- en ander dichterschap’, Accenten, maart 2005. 46 R. Ohlsen, ‘Niet enkel voor de gelegenheid’, Passionate magazine, 2007, jg.14, nr.1, p.8. 44
13
‘Het werk van de dichter is van professioneel niveau, dat wil zeggen dat de dichter al eerder werk heeft gepubliceerd en/of met eigen werk heeft opgetreden. Ook dichters van wie het werk gereed is voor publicatie komen in aanmerking voor de functie van stadsdichter.’47
Vanuit dit standpunt kunnen we veronderstellen dat de Nederlandse steden gevestigde dichters van goede kwaliteit willen. De steden weten dan wat ze van de dichter kunnen verwachten.
In Nederland zien we in verband met het stadsdichterschap een tegenovergestelde fenomeen dan in Vlaanderen. Het gebeurt vaak dat de Nederlandse stadsbesturen de voorkeur geven aan een onbekende dichter, vanwege het beeld dat het bestuur over de functie stadsdichter heeft. Zoals we al eerder vermeld hebben ziet het stadsbestuur het stadsdichterschap vooral als stadspromotie. Als de dichter niet bekend is, krijgt hij niet veel plaats in de media. Hierdoor is de dichter niet zo gevaarlijk als een beroemde dichter met politiek bewustzijn en een bekritiserende kijk op het stadsbestuur.48 En daarnaast zijn de stadsbesturen bang dat de situatie van Driek van Wissen, die door zijn pr-campagne en niet door zijn literaire kwaliteit tot Dichter des Vaderlands verkozen werd, zich zou kunnen herhalen.49 De steden willen dus een goede en niet te bekende dichter die niet politiek actief is en een nieuw publiek aantrekt. In Rotterdam hebben ze dat in het jaar 2007 opgelost met de aanstelling van de Woorddansers, een groep kunstenaars waarin een dichter, een performer en twee muzikanten samenwerken. De Woorddansers lijken voor het bestuur de ideale mogelijkheid te zijn. Ze trekken een jonger publiek aan en ze interesseren zich niet teveel in de politiek. Ze hebben andere kunstige bezigheden en bovendien zijn ze ‘voor kritiek veel te enthousiast over hun benoeming.’50 Het stadsbestuur hoeft dus niet bang te zijn dat ze veel kritiek op haar geven.
Als de stad een stadsdichter kiest, is dat meestal één dichter die voor een periode aangesteld wordt. Sommige dichters zijn voor een jaar gekozen, andere voor drie jaar. Er is geen wet die bepaalt hoe lang de dichter voor de stad mag werken. Het is
47
R. Ohlsen, ‘Niet enkel voor de gelegenheid’, Passionate magazine, 2007, jg.14, nr.1, p.9. F. Speet, ‘Dichten voor eigen parochie’, Ons erfdeel, pg.51, 2008, p.22. 49 ibidem, p.22. 50 F. Speet, ‘Dichten voor eigen parochie’, Ons erfdeel, pg.51, 2008, p.25. 48
14
een afspraak tussen het bestuur en de dichter zelf. Hoewel in de meeste steden één dichter gekozen wordt, hebben ze in Brussel, de tweetalige hoofdstad van België, vanaf begin 2007 een stadsdichterscollectief. Het was het idee van de Belgisch cultuurhistoricus, archeoloog en schrijver David Van Reybrouck om negen dichters met een verschillende etnische achtergrond [Afrikaans, Belgisch, Italiaans, Marokkaans, Roemeens en Spaans] te laten samenwerken. Ze konden ‘op hun eigenzinnige wijze, in hun eigen taal en via hun eigen podium, hun stadspoëzie promoten.’51 Van Reybrouck lichtte zijn idee als volgt toe: ‘Een stad, waar honderden talen worden gesproken, heeft niet echt behoefte aan een stadsdichter in het Nederlands.’52
De
stadsgedichten
zijn
een
soort
gelegenheidsgedichten.
Onder
gelegenheidsgedichten begrijpen we de gedichten die zich tot een gebeurtenis of gelegenheid uitspreken. Hun doel is het bredere publiek via poëzie aan te trekken. Het betekent dat de stadsgedichten ‘toegankelijk moeten zijn, laagdrempelig en makkelijker leesbaar dan gedichten die zonder opdracht tot stand komen.’53 Ook een tweede definitie van het stadsdichterschap benadrukt de eenvoudigheid van de stadspoëzie: Het stadsdichterschap wordt beschouwd binnen de popularisering van de cultuur, als een soort poëzie ‘waar de eenvoudiger dichtende stadspoëet de eerste brede laag van het publiek kan prikkelen om naar poëzie te luisteren. En daardoor kunnen misschien meer mensen geïnteresseerd raken in de poëzie in het algemeen.'54 We denken dat het stadsdichterschap niet alleen toegankelijk en eenvoudig moet zijn. We maken verschil tussen gelegenheidspoëzie en geëngageerde poëzie. Gelegenheidspoëzie richt zich op een gelegenheid, probeert de mensen aan te trekken maar heeft geen grotere ambitie dan dat gelegenheid. Geëngageerde gedicht kan zich ook over een gelegenheid uitlaten maar er zit meer achter; ze probeert iets over te brengen, op iets reageren, mensen wakker schudden of mensen tot het nadenken dwingen. In deze scriptie bespreken we een aantal stadsgedichten die geëngageerde poëzie van poëtische waarde zijn en die niets van de kenmerken van een goed stadsgedicht 51
F. Speet, ‘Dichten voor eigen parochie’, Ons erfdeel, pg.51, 2008, p.21. ibidem, p.22. 53 ibidem, p.29. 54 ibidem, p.29. 52
15
missen. In tegendeel, ze bewijzen dat het ‘genre’ stadsdichterschap ook de poëzie van goede kwaliteit mag zijn en niet alleen de gelegenheidspoëzie die na een jaar geen belang heeft. Als laatste noemen we een maatschappelijke functie van het stadsdichterschap die als middel van verfraaiing van de stad kan dienen wat ook aan bod komt in deze scriptie. Als poëzie in de openbare ruimte voorkomt, bijvoorbeeld op gevels, op de Boerentoren of op vuilnisbakken, is dat ook een manier om de stad op te frissen.
1.3.1.1 Voorstel van resolutie In januari van het jaar 2005 heeft het Vlaams parlement een officiële voorstel van resolutie bekendgemaakt met de ondertitel: ‘houdende ondersteuning en uitbreiding van het cultureel project ‘stads- en dorpsdichter’ in Vlaanderen.’ Het voorstel werd al in april 2005 door het Vlaams parlement aangenomen.55 Hier bekijken we kort het voorstel: ‘VOORSTEL VAN RESOLUTIE Het Vlaams Parlement, – overwegende dat de Vlaamse overheid de taak heeft om cultuur dichter bij de Vlamingen te brengen en hen te stimuleren tot het deelneme aan culturele activiteiten allerhande; – gelet op de relatieve onbekendheid en zeldzaamheid van stadsdichters in Vlaanderen in vergelijking met Nederland; – gelet op de culturele en literaire uitstraling van dergelijke initiatieven in Nederland; – overwegende dat scholen, het deeltijds kunstonderwijs, verenigingen, en dergelijke waarschijnlijk belangstelling hebben voor dit project en de samenwerking die erdoor kan ontstaan; – overwegende dat samenwerking tussen de stadsdichters in Vlaanderen en het buitenland kan worden bevorderd; – vraagt de Vlaamse Regering: 1° om de bestaande stadsdichters in Vlaanderen te o ndersteunen in hun opdrachten; 2° om, ter verbreding van het werken met stads- en dorpsdichters, een cultureel project te starten waarbij gemeenten poëzie een prominente rol in hun cultuurbeleid toekennen. De genomineerden krijgen een subsidie om een stads- of dorpsdichter aan te werven. De Vlaamse Regering bepaalt daartoe de nadere regelen.’56
In het voorstel zien we de positieve houding terug die de regering heeft aangenomen. Zij roept op tot ondersteuning, promotie en samenwerking met het 55 56
Anoniem, http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2004-2005/g176-2.pdf, on-line. J. Stassen, M. Vogels, 2005, on-line.
16
project Stadsdichterschap. Dit is het belangrijkste motief waarom het project succesvol werd omdat de steun van de overheid belangrijk is. De drijfveer daarvoor is in de toelichting van het voorstel beschreven: ‘Het aanstellen van een stadsdichter kadert in het beleid omtrent het bewaren en openstellen van het cultureel erfgoed in Vlaanderen.’57
Hiermee wordt bedoeld dat men met het stadsdichterschap de oude Vlaamse traditie uit de 15e en 16e eeuw wil herstellen.58 Volgens dit voorstel zou men zich laten inspireren door het Nederlandse voorbeeld en het stadsdichterschap ook meer proberen te populariseren. Hetzelfde geldt voor de samenwerking met scholen en verschillende andere initiatieven. In de toelichting van het voorstel geven Jos Stassen en Mieke Vogels het voorbeeld van de Nederlandse stad Groningen waar de stadsdichter een gedichtenspreekuur organiseert. De stadsbewoners kunnen met hun zelfgeschreven gedichten komen en die worden door de dichter beoordeeld.59 Ook de samenwerking met het buitenland is een van de mogelijkheden om de culturele ontplooiing van de poëzie te vergroten. De regering vraagt dus om meer aandacht aan de ondersteuning van het stadsdichterschap te besteden en vraagt om een uitgebreidere samenwerking. Een voorbeeld van samenwerking met andere steden komt uit Brussel. Het stadsdichterscollectief uit Brussel bedacht in het jaar 2008 een bijzonder plan. Ze verzamelden tientallen dichters uit alle Europese landen [uit elk land minstens één] en schreven een Europese grondwet in verzen. Het ging om een lang gedicht waarin het Europese enthousiasme werd genuanceerd. Het idee was, dat als de EU geen politieke grondwet krijgt, dan tenminste wel een poëtische.60 Er werkten 52 dichters mee die schreven in 20 verschillende talen. De verantwoordelijkheid voor het project nam het Vlaamse huis van literatuur Passa Porta. De Europese grondwet in verzen werd gelanceerd op Gedichtendag, 31 januari 2008, in het Europees parlement.61 Verder wordt in de toelichting een grote nadruk gelegd op de artistieke vrijheid van de dichter als een absolute voorwaarde van zijn stadsdienst en nog de onafhankelijkheid van de dichter. Philip Heylen, in het jaar 2005 schepen van Cultuur 57 58
J. Stassen, M. Vogels, 2005, on-line. Anoniem, http://www.vlaardingen.nl/default/Kunstencultuur/Vlaardingsestadsdichter/id_10016866.
59
ibidem. Anoniem, http://www.beschrijf.be/index.php?q=beschrijf/nl/podium_archives/event/188, on-line. 61 ibidem. 60
17
in Antwerpen, zei in de toespraak tijdens het aanstellen van Ramsey Nasr tot de stadsdichter:
‘(...) Maar het stadsdichterschap is een vrij en zelfstandig beroep: letterlijk en figuurlijk en naar verloning en gebondheid. Een poëet die niet vrank en vrij mag nadenken, kan geen goed stadsdichter zijn.’62
Michaël
Vandenbril,
de
coördinator
van
Antwerpen
Wereldboekenstad
en
initiatiefnemer van het stadsdichterschap, lichtte zijn mening in De Standaard toe:
‘Er kan geen sprake van zijn om de stadsdichter contractueel het zwijgen op te leggen. (...) Een stadsdichter moet vrij en onafhankelijk zijn. Ook in de gedichten die hij voor de stad schrijft. Voor ons is dat essentieel voor het stadsdichterschap.’63
Over de stadsverfraaiing door stadsgedichten die op oude gevelmuren kunnen geschreven worden, wat ook een van de belangrijke punten is die in de toelichting van het voorstel wordt vermeld, hebben we het al gehad. In de toelichting is ook kort geschetst dat de aansluiting van de stad bij het culturele leven niet eindigt met de aanstelling van een stadsdichter en dat er ook in sommige steden een stadscomponist of een stadstekenaar aangesteld werd.64 Daar zien we dat de besturen aan de culturele groei van hun steden kunnen bijdragen.
1.3.2 Geschiedenis van het stadsdichterschap 1.3.2.1 Oude geschiedenis De historie van het stadsdichterschap kunnen we in twee fases verdelen. Als we de eerste fase willen bekijken, moeten we teruggaan naar de middeleeuwen. Precies daar kunnen we de invloeden van de dichterlijke stadsdienst voor de eerste keer merken; in een tijd waar het woord stadsdienst een andere betekenis had dan tegenwoordig. De 15e eeuw beschouwen we in de Lage Landen als de tijd van de rederijkerskamers. De rederijkerskamers ontstonden in Vlaanderen onder Franse invloed. Het waren broederschappelijke kringen, waar men poëzie en toneelstukken
62
T. Peeters, ‘Ramsey Nasr neemt fakkel over van Tom Lanoye’, De Tijd, 28 januari 2005. K. Verhoeven, ‘Stadsdichter moet vrij zijn’, De Standaard, 26 october 2004. 64 J. Stassen, M. Vogels, 2005, on-line. 63
18
schreef.65 Ze hielden zich ook bezig met literatuur in wedstrijdvorm. Daarin kunnen we de basis voor het al eerder genoemde verschijnsel van ‘publieke poëzie’, de zogenaamde Slam poetry, zien.66 De rederijkers organiseerden literaire wedstrijden tussen verschillende kamers, de landjuwelen. Het ging hierbij om wedstrijden wie het mooiste gedicht kon schrijven of het beste toneelstuk kon spelen.
De rederijkers waren het zoals de hedendaagse stadsdichters voor de stadsbesturen belangrijk. Ze werden voor de promotie van hun stad gebruikt.67 Daarom werden er in verschillende steden stadsdichters aangesteld. Als de eerste stadsdichter werd de bekendste dichter uit de 15e eeuw, Anthonis de Roovere, benoemd.68 In 1466 werd hij de stadsdichter van Brugge. De rederijkers traden op tijdens stedelijke feesten en plechtige gebeurtenissen. Ook bij officiële bezoeken beeldden de rederijkers verschillende maar vooral politieke scènes uit in de stad.69 We zien als problematisch het feit dat de middeleeuwse stadsdichters vooral als ‘spreekbuizen van hun broodheren’70 dienden. Ze vulden hun dienst met lofbetuigingen aan de stad, ze bezongen de rijkdom, de macht en de schoonheid ervan. De poëzie bevatte geen enkel kritisch woord, zoals we kunnen zien in het volgende stuk van het 17de eeuwse stadsgedicht van Jacob Lescailles over de Nederlandse stad Dordrecht:
‘O herelijke MAAGD! Vorstin der ed'le steden Van 't machtig Holland, bron van wijsheid, die de rede Uw plaats geeft, als gij 't woord 't eerst van uw' zust'ren doet. O moeder van de deugd, van kunst en hoge moed! Beschutster van het land, verwinster in het strijen,
65
Anoniem, http://kunst-en-cultuur.infonu.nl/geschiedenis/60591-de-geschiedenis-van-de-rederijkers.html, online. 66 M. Bellon, ‘Van rederijkers tot stadsdichters’, De Standaard, on-line. 67 Anoniem, http://kunst-en-cultuur.infonu.nl/geschiedenis/60591-de-geschiedenis-van-de-rederijkers.html, online. 68 Anoniem, http://kunst-en-cultuur.infonu.nl/geschiedenis/60591-de-geschiedenis-van-de-rederijkers.html, online. 69 ibidem. 70 F. Speet, ‘Dichten voor eigen parochie’, Ons erfdeel, jg.51, 2008, p.24.
19
Vreemaakster in geschil, en pronk der oude tijen, Sieraad der graven, en vertoonster van haar pracht, Bewaarster van het recht, schat van des oorlogs kracht. Hoe blaakt mijn ziel, om u, naar uw waardij, te prijzen! Maar wie kan u de eer, die gij verdient, bewijzen?’71
De dichter vergelijkt hier de stad met een vrouw. In het eerder genoemde artikel van Geert Loosen lezen we dat dit een typisch kenmerk van stadsgedichten is, naast drie belangrijke topoi die ook heel vaak in dit soort poëzie voorkomen: ‘de ligging van de stad, haar oorsprong of geschiedenis en de daden van haar burgers.’72 Dankzij de personificatie in het gedicht kan de liefdesverklaring meer lichamelijk functioneren. Al in de eerste twee regels zien we hoe groot de lofbetuiging was, en dat er de schoonheid-[‘O herelijke MAAGD!’], de edelheid-[‘Vorstin der ed'le steden’], de macht- [‘Van 't machtig Holland’] en de intelligentie-[‘bron van wijsheid’] in bezongen werd.
In de aanpak, die voor de stad diende, zien we de grootste verandering in de geschiedenis van het stadsdichterschap. Kritiek was in die tijd iets wat verboden was. ‘Tegenwoordig is het ondenkbaar dat een stadsdichter het stadsbestuur naar de mond praat.’73 Zoals we al hebben vermeld is de absolute artistieke vrijheid een van de belangrijkste voorwaarden van het stadsdichterschap in het moderne tijdperk.
1.3.2.2 Nieuwe geschiedenis De nieuwe geschiedenis van het fenomeen stadsdichterschap wordt vanaf het jaar 1993
geteld,
wanneer
Emma
Crebolder
werd
aangesteld
als
de
eerste
stadsdichteres van de stad Venlo maar dat stadsdichterschap ging in stilte voorbij. Een jaar later werd in Dordrecht Jan Eikelboom benoemd, maar dat gebeurde ter gelegenheid van zijn 75e verjaardag, dus dit gold meer als een eretitel. Tot de 71
Geciteerd in: G. Loosen, ‘Tom Lanoye als eerste Antwerpse stadsdichter’, Amos, jg.3, 2006. ibidem. 73 F. Speet, ‘Dichten voor eigen parochie’, Ons erfdeel, jg.51, 2008, p.24. 72
20
aanstelling van Bart F.M.Droog als stadsdichter van Rotterdam, in het jaar 2002, wisten de meeste mensen niet goed wat deze dienst zou moeten inhouden.74 Droog was dus een soort pionier van de stadsdichters. Zijn voorbeeld werd snel nagevolgd door andere steden. In het jaar 2003 verkozen steden als Gouda, Antwerpen, Gent en Tilburg hun stadsdichter.75 Daarna steeg het aantal stadsdichters exponentieel. Vanaf het jaar 2005 organiseert men jaarlijks in Lelystad een Stadsdichtersdag, waar de
stadsdichters
elkaar
ontmoeten
en
ze
voor
elkaar,
en
een
aantal
geïnteresseerden, hun gedichten kunnen voordragen.76 Wie is dan de stadsdichter van de moderne tijd? In het boek Antwerpse stadsdichters (2008) lezen we een mogelijke beschrijving van die functie. Er wordt vermeld dat de stadsgedichten ‘de twijfel van de burgers kanaliseren, dat ze ambivalente gevoelens bundelen’77; aan de ene kant de onvoorwaardelijke liefde en aan de andere kant de aandacht voor wat je het liefst zou vergeten. Marc Cloosterman schreef over de functie van stadsdichter het volgende:
‘Een stadsdichter is niet meer of minder dan een kanaal voor mentale hygiëne. Indien goed ingebed in een stedelijke werking, is de stadsdichter het beste wat een stad kan overkomen.’78
Er duikt nog een vraag bij het stadsdichterschap op: Waar ligt de nadruk in het woord stadsdichter? Is die meer een dichter of een stadswerker? Het is moeilijk een antwoord te vinden. Over het algemeen beschouwt men een stadsdichter meer als een maatschappelijk fenomeen dan een literair.79 Wat de opdracht van een stadsdichter is, beschrijft Tom Lanoye in een van vele interviews: ‘Ik vind dat de stadsdichter een stadsnar moet zijn, met de hele bevolking als koning.’80 Hieruit kunnen we opmaken dat de taak van stadsdichter niet eenvoudig is. Hij moet de hele stad verbinden met zijn kunst. Hij riskeert hiermee zijn goede naam te verliezen.
74
R. Ohlsen, ‘Niet enkel voor de gelegenheid’, Passionate magazine, 2007, jg.14, nr.1., p.8. ibidem. 76 ibidem. 77 M. Vandebril, K. Vandenberghe, Antwerpse stadsdichters, Antwerpen Boekenstad, 2008, p.1. 78 M. Vandebril, K. Vandenberghe, Antwerpse stadsdichters, Antwerpen Boekenstad, 2008, p.15. 79 ibidem, p.9. 80 R. Goossens, ‘Geef Ramsey toch een kans, hij gaat dat geweldig doen’, DeMorgen, 2 november 2004. 75
21
In het volgende onderdeel bekijken we een heel succesvol voorbeeld van de samenwerking tussen een stad, een dichter en de bewoners van de stad. We kunnen beweren dat deze stad het stadsdichterschap goed opnam, hoewel het geen gemakkelijke ontvangst was, en dat goede begin zou leiden tot het ontstaan van een heel interessante culturele traditie.
1.3.3 Antwerpen, ‘de stad waar de stadsdichters de letteren doen knetteren’ Antwerpen is een boekenmetropool. Op de officiële website kan men veel informatie over haar binding met boeken vinden. We kunnen er bijvoorbeeld lezen dat in Antwerpen de wieg van de boekdrukkunst stond, dat het geheugen van de Vlaamse literatuur er ligt en dat er verschillende literaire organisaties en uitgeverijen huizen en dat er vele bekende of minder bekende auteurs wonen.81 Antwerpen staat erom bekend dat ze aandacht aan de culturele ontwikkeling van haar bewoners besteed. In de herfst van het jaar 2002 ontstond er de organisatie Antwerpen Boekenstad, die zich een belangrijk doel stelde om mensen tot het lezen brengen. Vanaf begin 2003 startte de stad Antwerpen ‘een overkoepelend programma dat haar bewoners tot het lezen, schrijven en vertellen wil prikkelen. En dat Antwerpen als historische en actuele letterenstad koestert en promoot.’82 Zo luidden de woorden van Michaël Vandenbril, de coördinator van Antwerpen Boekenstad op de eerste persconferentie. Onder andere sprak hij er over de aanstelling van de functie van stadsdichter. Bijna meteen ontstond er rumoer in de stad vanwege het loon dat de aanstaande dichter voor zijn dienst zou krijgen omdat men dacht dat dat te hoog was.83 Antwerpen is geen gemakkelijke stad. Ramsey Nasr constateerde in een gesprek: ‘Antwerpen is een stad vol spanningen omdat verschillende gemeenschappen er naast en door, maar vaak ook tegenover elkaar leven. Een stadsdichter kan zorgen voor ontlading.’84
Wat is de reden voor het grote succes van Antwerpen, terwijl het in andere Vlaamse steden niet lukte? In het boek Antwerpse stadsdichters (2008) lezen we dat het 81
Anoniem, http://www.antwerpen.be/boekenstad, on-line. M. Vandebril, K. Vandenberghe, Antwerpse stadsdichters, Antwerpen Boekenstad, 2008, p.5. 83 ibidem, p.5. 84 S. Theerlynck, ‘Een stadsdichter is een katalysator’, DeMorgen, 18 november 2008. 82
22
vooral wegens de perfecte begeleiding is. In tegenstelling tot veel andere steden heeft de stadsdichter in Antwerpen personeel tot zijn beschikking. Het zijn mensen van Antwerpen Boekenstad die de agenda van de stadsdichter beheren, zijn e-mails filteren, hem redactioneel commentaar leveren op de teksten en helpen de geschiktste drager voor de stadsgedichten te vinden.85 Ze helpen hem dus met de vervelende administratieve kant van zijn dienst, waardoor de dichter zich meer op zijn dichten kan concentreren. Het is typisch voor Antwerpen dat haar stadsgedichten niet alleen maar in een plaatselijk blad verschijnen of op de stedelijke websites, zoals in de meeste steden. In Antwerpen worden ze op verschillende manieren en verschillende media overgebracht. Hiermee bedoelen we bijvoorbeeld broodzakken, een banier op een wolkenkrabber, een podcast, speelkaarten, deurhangers, het trottoir of een performer en veel meer. Antwerpen houden aan de geldigheid van het volgende regel: ‘De hele stad moet de habitant van het gedicht worden.’86 Dit betekent dat de hele stad alle activiteiten beleeft die verbonden zijn met het stadsdichterschap. De kranten schrijven over hen, hun optredens worden bezocht door veel verschillende mensen en de stadsgedichten worden gretig gelezen.87 Het succes is niet overgevlogen naar andere steden. In Gent en in Brussel lukte het niet om maatschappelijke betrokkenheid te creëren.
De stadsdichter wordt in Antwerpen door een commissie gekozen. De keuze moet daarna bekrachtigd worden door het college van schepenen en de burgermeester. Later in deze scriptie laten we zien, welke problemen dat kan veroorzaken. De eerste werkdag van de stadsdichter is Gedichtendag. Op die dag stelt de stadsdichter zich aan de stad voor. Hij wordt feestelijk aangesteld in de Trouwzaal van het Antwerpse Gemeentehuis. Tot vandaag heeft Antwerpen zes verschillende dichters in dienst gehad. Tom Lanoye, de eerste dichter van Antwerpen in de jaren 2003-2004, werd door Ramsey Nasr gevolgd in 2005. Bart Moeyaert nam de fakkel van Nasr over en werd stadsdichter in de jaren 2006-2007. Na Moeyaert kwam de eerste dichteres, Joke van Leeuwen, voor twee jaar 2008-2009. De vijfde stadsdichter, tijdens de periode
85
M. Vandebril, K. Vandenberghe, Antwerpse stadsdichters, Antwerpen Boekenstad, 2008, p.8. ibidem, p.9. 87 S. Theerlynck, ‘Een stadsdichter is een katalysator’, DeMorgen, 18 november 2008. 86
23
2010-2012, werd Peter Holvoet-Hanssen. Hij werd vervangen door Bernard Dewulf, de huidige Antwerpse stadsdichter. Iedere dichter heeft zijn dienst op een andere manier ingevuld. In deze scriptie hebben we onvoldoende ruimte om alle interessante gebeurtenissen omtrent het stadsdichterschap in Antwerpen te beschrijven. In het derde hoofdstuk behandelen we twee van de stadsdiensten uitgebreid en het engagement erin. Hier bekijken we een gedicht aan de hand van een gebeurtenis de om te laten zien dat de stadsdichter ook een maatschappelijke functie in de stad kan vervullen. In Antwerpen gebeurde in het jaar 2006 tijdens een dichterlijke stadsdienst van Bart Moeyaert een verschrikkelijke gebeurtenis die de hele stad liet opschrikken. Een dolle schutter uit het Vlaams Belang milieu doodde een tweejarig kind en haar Afrikaanse oppas. Hij werd gedreven door racistische motieven. Moeyaert werd door de familie van het kindje gevraagd om een gedicht over deze gebeurtenis te schrijven.88 Hieruit ontstond het gedicht ‘Vrouw en kind’. In het gedicht verwoordde Moeyaert de rouw, de woede en andere emoties die de families van de slachtoffers en de hele stad voelden. De oma van het meisje schreef daarna in het boek Antwerpse stadsdichters een goede omschrijving van de functie van de stadsdichter. Ze geeft hiermee ook de reden aan waarom de familie de dichter heeft gevraagd naar een gedicht over deze daad.
‘De stadsdichter, de stem die de gevoelens, de emoties, de grote en kleine belangrijke momenten van onze stad moet verwoorden, vereeuwigen. De stadsdichter, de stem die het dagelijkse en het uitzonderlijke met lyriek beschrijf. De stadsdichter, een stem die het alledaagse sublimeert.’89
In
deze
bewering
zien
we
hoe
maatschappelijk
betrokken
de
functie
stadsdichterschap is en de verklaring van het feit waarom het zo belangrijk voor Antwerpen is. Een andere bewijs dat Antwerpen het stadsdichterschap op prijs stellen is dat de drie stadsdichters Tom Lanoye, Ramsey Nasr en Bart Moeyaert in 2007 het eredoctoraat
88 89
M. Vandebril, K. Vandenberghe, Antwerpse stadsdichters, Antwerpen Boekenstad, 2008, p.50. ibidem.
24
van de Universiteit Antwerpen kregen omdat ‘zij het stadsdichterschap op korte tijd krachtig hebben neergezet, ieder op zijn eigen manier.’90 Met het volgende citaat van Mark Cloostermans over het stadsdichterschap, dat ook bijdraagt aan het begrip dat het stadsdichterschap in Antwerpen zijn plaats heeft gevonden, afronden we dit onderdeel.
‘De stadsdichter is een ambivalente stem, die liefheeft en verafschuwt tegelijk, die onthult en verbloemt in taal tegelijk, die rouwt en roept tegelijk. Antwerpen heeft zijn stadsdichters hard nodig gehad, de laatste jaren.’91
90 91
W. Daneels, ‘Eredoctoraat voor Antwerpse stadsdichters’, Gazet van Antwerpen, 21 maart 2007. M. Vandebril, K. Vandenberghe, Antwerpse stadsdichters, Antwerpen Boekenstad, 2008, p.12, 13.
25
2. Engagement en stadsdichterschap In dit hoofdstuk behandelen we het engagement in de literatuur waarmee we de rol van het stadsdichterschap in de maatschappij willen verduidelijken en laten zien dat ook poëzie maatschappelijk betrokken kan zijn. Eerst behandelen we de figuur van de publieke intellectueel uit het boek De revanche van de roman (2008) die we al kort geschetst hebben in het eerste hoofdstuk. Daarna beschrijven we drie hypothesen over het engagement in de literatuur naar het artikel van Edwin Fagel ‘Ik lig hier het bevlogene van zwaluwen te bestuderen’ dat in het literairwetenschappelijk tijdschrift Vooys verscheen. Vervolgens bekijken we een hoofdstuk uit het essayboek van Ramsey Nasr Van de vijand en de muzikant (2006) waarin het engagement behandeld wordt. Aan het einde van dit onderdeel proberen we duidelijk de mening van Nasr en Lanoye over engagement te schetsen, hun houding ten opzicht van het stadsdichterschap en onze eigen beschrijving van de term engagement. Ten slotte beschrijven we de rellen die door het aanstellen van beide dichters ontstonden.
2.1
Het engagement van de publieke intellectueel
Zoals we in het eerste onderdeel al hebben aangeduid, vindt de publieke intellectueel het belangrijk wat er in de maatschappij gebeurt en ‘wil dat literatuur er weer toe doet en dat zelf weer een rol gaat spelen in het publieke debat.’92 De laatpostmoderne publieke intellectueel probeert literatuur en engagement te verbinden. De gebeurtenissen van september 2001 golden voor hem als argument voor meer schrijversengagement.93 De publieke intellectueel werkt dus niet alleen in de literaire wereld, maar ook op het politieke veld. ‘Hij wil met het dogma breken dat de geëngageerde literatuur tot een subcultuur behoort en dat ze geen prominente plaats in de publieke sfeer inneemt’94 aldus Thomas Vaessens. Hij wil de band tussen literatuur en maatschappij herstellen. Het doel is maatschappelijke betrokkenheid en dat ‘die betrokkenheid zich
92
T. Vaessens, De revanche van de roman, Uitgeverij Vantilt, 2009, p.91. ibidem, p.81 94 ibidem, p.15. 93
26
uit in een literaire opvatting die het belang van de teksten niet in de eerste plaats in de literaire aspecten ervan ziet, maar in een buiten de literatuur gelegen functie.’95 Dit soort engagement brengt kunst en het dagelijks leven op een zinvolle en inspirerende manier met elkaar in verband.96 We hebben de beschrijving van de publieke intellectueel van Vaessens gebruikt, omdat we hier een grote gelijkenis zien met de functie van de stadsdichter. We kunnen stellen dat de stadsdichter de publieke intellectueel bij uitstek is. Hij probeert ook een brug te slaan tussen maatschappij en literatuur. De stadsdichter is een geëngageerde publiekzoeker die niet alleen voor poëzieliefhebbers schrijft, maar in zijn geval voor de hele stad. En engagement is voor hem de voorwaarde op hetzelfde niveau als rijm en strofe. De publieke intellectueel probeert, in de huidige laatpostmoderne crisis van de cultuur waarin de vraag heerst wat kunst is en wat niet, te laten zien dat het engagement zijn plaats binnen de literatuur heeft. Tom Lanoye uiteenzette het in een interview:
‘En als het dan met name over die stadsgedichten gaat, dan was mijn eerste bedoeling een breuk te maken met enerzijds het cynisme van bepaalde literaire cenakels, waar men vindt dat poëzie per definitie iets moet zijn voor een beperkt aantal ‘fijne luyden’, en anderzijds- wat nog erger is- in tijden waarin intellectueel een scheldwoord is, aantonen dat poëzie ook wel iets kan betekenen. Voor mij is dat een heel volkse invulling geweest van dat project(…)’97
In dit citaat lezen we de literaire opvatting van de laatpostmoderne publieke intellectueel, welke we in de hoofdstuk 2 beschreven. Lanoye legt nadruk op het feit dat literatuur voor iedereen is en probeert het af te maken met het gevoel dat poëzie alleen voor bepaalde intellectuelen is. Om een uitgebreide beschrijving van het engagement in de literatuur te krijgen, gebruiken we in het volgende onderdeel het artikel ‘Ik lig hier het bevlogene van zwaluwen te bestuderen’ van Edwin Fagel waar de argumenten voor en tegen het engagement in literatuur uitgebreid beschreven zijn.
95
T. Vaessens, De revanche van de roman, Uitgeverij Vantilt, 2009, p.15. ibidem, p.83. 97 D. van Driessche, CH. Collier, 2005, ‘Tom Lanoye en Ramsey Nasr, Over stads- en ander dichterschap’, Accenten, maart 2005. 96
27
2.2 Over poëzie en engagement In het begin van het artikel beschrijft Fagel de discussie die ontstond na het verschijnen van een essay van dichter Ilja Leonard Pfeijffer en die vaker ontstaat rond het begrip publieke poëzie. In zijn essay maakte Pfeijffer een onderscheid ‘tussen
verstaanbare
en
onverstaanbare
poëzie’,
waarbij
hij
stelde
dat
‘onbegrijpelijke poëzie altijd beter is dan makkelijke poëzie’.98 De polemieken in de intellectuelle kringen over dat thema eindigde Ramsey Nasr met de vraag of het niet beter en nuttiger zou zijn om belangrijkere zaken te behandelen. Andere dichters hebben ook eerder al aangegeven dat dit thema niet zo eenvoudig is. De op het eerste gezicht meest heldere poëzie kan bij nader inzien complex zijn, en andersom.99 Het is dan beter je tijd aan zinvolle dingen te besteden. Nasr pleit voor meer engagement in de literatuur hoewel hij eens zei dat er buiten de literatuur veel gebeurtenissen zijn die meer dan de literatuur de discussie nodig hebben.100 Maar onder het begrip ‘literatuur’ in deze stelling verstaan we de pure literatuur die geen buitenliteraire gebeurtenissen behandelt. Daarom kunnen we de aanpak van Nasr als typisch publiek intellectualistisch beschouwen. Ons inziens pleit Nasr om meer geëngageerde literatuur om het wisselen van thema in de literatuur te ondersteunen. Fagel uiteenzet in zijn artikel heel nauwkeurig wat de publieke intellectueel verkondigt:
‘Ik wijs zoals Nasr ook deed op de meest recente verkiezingscampagne en de ontwikkelingen in het Palestijns-Israëlisch conflict. Voeg daarbij de moord op Pim Fortuyn, de spanning tussen India en Pakistan, 11 september en de daarop volgende ‘strijd tegen het terrorisme' en je snapt niet waarom er mensen zijn die zich bezighouden met het beschrijven van de lila lente in de lusthoflaan.’101
Verder wordt in het artikel het engagement in de Nederlandstalige poëzie behandeld. De auteur vraagt zich af waarom er zo weinig geëngageerde poëzie verschijnt. En hiermee komt de eerste hypothese aan bod. Fagel beschrijft in zijn artikel een verklaring voor het feit dat in de Nederlandstalige literatuur weinig engagement is met welke Rob Schouten van het tijdschrift Groene Amsterdammer kwam: ‘In vreedzame culturen is poëzie kennelijk niet geëngageerd, ze mist de noodzaak 98
E. Fagel, ‘Ik lig hier het bevlogene van zwaluwen te bestuderen’, Vooys 2, jg.20.,p.124. ibidem, p.124. 100 ibidem, p.124. 101 ibidem, p.124. 99
28
daartoe. Juist in gebieden waar onderdrukking en verzet heerst, bloeit de geëngageerde poëzie.’102
In de tijd van globalisatie veranderde ook de aanpak van de kunstenaars. Ze kijken dan ook voorbij de landsgrenzen. Maar het zijn nog steeds alleen maar uitzonderingen. De verklaring waarom er geen grote stijging van geëngageerde kunstenaars plaats vindt, krijgen we ook vanuit de tweede hypothese. Dichters willen de eeuwige waardering en deze krijg je meestal niet door het maken van geëngageerde kunstwerken, omdat ze gerelateerd zijn aan de vergankelijke actualiteit. Deze kunst heeft meestal columnistische waarde, dat wil zeggen gelden als krantenopinies. Natuurlijk zijn er ook geëngageerde kunstwerken die de tijd ontstijgen, maar over het algemeen lukt dit niet vaak. Ramsey Nasr schreef in zijn boek Van de vijand en de muzikant (2006) dat het mogelijk is om een goed geëngageerd gedicht te schrijven, maar de dichter moet wel genoeg talent hebben en de oplossingen buiten de deur houden.103 De derde hypothese over het engagement binnen de literatuur neemt Fagel van schrijver en criticus Simon Vestdijk over. Die verwoordde in zijn boek De glanzende kiemcel (1950) dat poëzie door beschrijving van het kleine detail van de gebeurtenis het alledaagse ontstijgt.104 Als de dichter bijvoorbeeld de nadruk legt op iets triestig en onbelangrijks tijdens een grote gebeurtenis zoals oorlog, dan bereikt hij eenvoudig zijn doel; het verdriet over de hele gebeurtenis. Herman de Coninck zei eens hierover: ‘Het detail is de beste manier om het over het Alles te hebben.’105 We merken het gebruik van detail vooral bij Ramsey Nasr. Geen van deze hypothesen is op zichzelf bruikbaar om te verklaren waarom de Nederlandstalige poëzie niet in grote mate geëngageerd is. De ideale mogelijkheid is, ons inziens, geen roep om totaal engagement en ook geen escapistische vlucht naar een eigen realiteit. Het beste zou zijn om hierin een balans te vinden. Niemand wil dat van poëzie een pamflet wordt gemaakt, maar maatschappelijke betrokkenheid is, volgens ons, in het huidige decennium nodig. En het stadsdichterschap is een goede poging om de maatschappelijke betrokkenheid te vervullen.
102
Geciteerd in: E. Fagel, ‘Ik lig hier het bevlogene van zwaluwen te bestuderen’, Vooys 2, jg.20.,p.125. R. Nasr, Van de vijand en de muzikant, Uitgeverij Vantilt, 2006, p.78. 104 E. Fagel, ‘Ik lig hier het bevlogene van zwaluwen te bestuderen’, Vooys 2, jg.20, p.124. 105 ibidem, p.126. 103
29
In het volgende onderdeel bekijken we een hoofdstuk van Nasrs essayboek Van de vijand en de muzikant (2006) dat gewijd is aan engagement en ons kan helpen om het engagement binnen de literatuur te verduidelijken.
2.3 Kijk, daar! Het engagement van de dichter In het gelijknamige hoofdstuk van zijn boek Van de vijand en de muzikant (2006) denkt Ramsey Nasr na over engagement in de poëzie. Hij beschrijft zijn reis naar Indonesië. Daar is, volgens hem, alles politiek ook poëzie. Zoals we al in het vorige onderdeel over de eerste hypothese hebben vermeld, is dit niet ongebruikelijk in landen met politieke problemen en met bevolking die onderdrukt wordt.106 Nasr onderscheidt in dit hoofdstuk engagement en pamflet. Pamflet probeert, volgens Nasr, oplossingen te vinden en engagement ‘hoeft niet het hoopvolle streven naar vooruitgang en vervulling weer te geven; engagement is niet hetzelfde als een naïef geloof in, of strijd voor de goede zaak.107 Nasr verwijst in dit verband naar Arnold Heumakers die in zijn essaybundel Schoten in de concertzaal (1993) schreef: ‘Literatuur en kunst zijn er niet om de wereld te veranderen, maar om de ‘andere’ kant van de burger aan de oppervlakte te laten treden.’108 Vervolgens bespreekt Nasr de vraag, wie bepaalt wat het engagement is. Is het de dichter of zijn publiek? Soms kan het op zo´n manier voorkomen dat iets niet als engagement bedoeld was, maar dat het publiek het wel in het kunstwerk terugvindt. Nasr geeft hierbij als antwoord dat het niet de dichter maar het publiek is die bepaalt wat het engagement is.109 Verder beschrijft hij een interessante definitie van het geëngageerde gedicht:
‘Engagement komt in veel gevallen en in tegenstelling tot wat velen denken niet voort uit de wens politiek te bedrijven, maar uit omstandigheden waarin politiek het leven beheerst. Engagement komt voort uit het leven, ook voor wie zich eraan zou willen onttrekken.’110
106
R. Nasr, Van de vijand en de muzikant, Uitgeverij Vantilt, 2006, p.68. ibidem, p.71. 108 ibidem. 109 R. Nasr, Van de vijand en de muzikant, Uitgeverij Vantilt, 2006, p.74. 110 ibidem, p.75. 107
30
We zijn er ook van overtuigd dat het stadsdichterschap op de omstandigheden en gebeurtenissen in de stad reageert, dat dat een soort reactie weergeeft die de bevolking zelf voelt. Zoals we al hebben vermeld, bevat het pamflet geen literaire kwaliteit in vergelijking met een geëngageerd gedicht. Tom Lanoye heeft in een interview over engagement van stadsgedichten gezegd:
‘Het is gelegenheidspoëzie en het is volks, niet populistisch, niet populair maar volks, wat iets heel anders is. Iets volks kan schoon zijn en veel kwaliteit hebben, iets populistisch nooit. Het kan technische kwaliteiten hebben, maar het kan nooit goed zijn’111
Ramsey Nasr concludeert in zijn essay over engagement dat de dichter aan de lezer moet overlaten wat het geëngageerde gedicht en wat een liefdesgedicht is. En hij moet genoeg talent hebben en geen oplossingen aanbrengen, want: ‘Engagement is niet het kiezen voor of tegen een partij, engagement is eenvoudigweg in het leven staan en deelnemen, desnoods alleen in de taal.’112 We begrijpen het engagement als middel om op de problematische verschijnselen in de maatschappij en in onze omgeving te wijzen en beschouwen het engagement in de literatuur als een belangrijke gegeven om iets te veranderen. De schrijver hoeft niet alleen passief op de gebeurtenissen toe te zien; hij kan de vragen formuleren en stellen, wat de lezers tot het nadenken kan inspireren; ook kan hij zijn eigen visie over het probleem geven. We zien het engagement als manier om de hernieuwing van een band tussen literatuur en bevolking; wat kan gebeuren door het reflecteren van actuele gebeurtenissen die mensen interesseren. Tot nu toe hebben we een paar definities van het engagement in de poëzie gegeven. Nu stellen we de twee dichters Ramsey Nasr en Tom Lanoye voor wiens stadsdichterschap we in deze scriptie behandelen. Daarnaast bekijken we kort hun conceptie van het stadsdichterschap en het engagement erin. Als bron dienen een aantal interviews met deze twee dichters, die in verschillende kranten en tijdschriften verschenen.
111
D. van Driessche, CH. Collier, ‘Tom Lanoye en Ramsey Nasr, Over stads- en ander dichterschap’, Accenten, maart 2005. 112 R. Nasr, Van de vijand en de muzikant, Uitgeverij Vantilt, 2006, p.78.
31
2.4
Lanoye, Nasr en stadsdienst
2.4.1 Tom Lanoye Tom Lanoye is in het jaar 1958 in Sint Niklaas in België geboren. In Gent studeerde hij Germaanse filologie en sociologie.113 Lanoye staat bekend als een veelzijdig man. Hij is dichter, performer, satiricus, acteur, scenarist en verhalenschrijver. Zijn hele werk is met politiek engagement doorspekt. Zoals we kunnen in het artikel ‘Mijn fantasie schiet tekort bij de Belgische realiteit’ van Carl Versteeg lezen, zijn de belangrijkste politieke thema´s in zijn literaire werk ‘de strijd tegen het Vlaams Belang [vroeger het Vlaams Blok, a.e.], het opkomen voor homorechten en aandacht vragen voor de Waalse cultuur.’114 In het jaar 1987 verhuisde Lanoye naar Antwerpen, een wieg van het door hem bestreden Vlaams Blok en in 1993 tekent hij samen met zijn vriend het eerste samenlevingscontract voor een homokoppel in Antwerpen.115 Lanoye is vaak bekritiseerd door Nederlanders dat hij, en met hem ook andere Vlamingen, met name Louis Paul Boon, te geëngageerde literatuur schrijft. In zijn strijd tegen het Vlaams
Blok
ging
hij
zo
ver
dat
hij
de
groene
partij
Agalev
in
de
gemeenteraadsverkiezingen 2000 in Antwerpen steunde als lijstduwer. Maar die actie tegen het Vlaams Blok was niet succesvol, hoewel hij veel stemmen kreeg. Het Vlaams Blok kreeg 33 procent van de stemmen.116 In het artikel van Carl Versteeg lezen we verder dat de teksten van Lanoye om een publiek en een podium vragen, omdat hij altijd in zijn werk ‘anderen oproept om in actie te komen tegen misstanden.’117 We kunnen alleen maar veronderstellen dat het een van de redenen is waarom Tom Lanoye in het jaar 2003 als eerste stadsdichter van de stad Antwerpen aangesteld werd, hoewel er andere dichters werden verwacht, zoals onder andere Hugo Claus of Leonard Nolens.118
2.4.1.1 Relnicht over het stadsdichterschap
113
C. Versteeg, ‘Mijn fantasie schiet tekort bij de belgische realiteit’, 2001, Ravage, nr.16, 21 december 2001. C. Versteeg, ‘Mijn fantasie schiet tekort bij de belgische realiteit’, 2001, Ravage, nr.16, 21 december 2001. 115 ibidem. 116 ibidem. 117 ibidem. 118 M. Vandebril, K. Vandenberghe, Antwerpse stadsdichters, Antwerpen Boekenstad, 2008, p.5. 114
32
De reden waarom Lanoye de gelegenheid heeft genomen om de eerste stadsdichter van Antwerpen te zijn, hebben we al eerder vermeld. Hij wou laten zien dat poëzie ook iets kan betekenen. Lanoye heeft de titel ook aangenomen wegens de rusteloosheid en gespletenheid van Antwerpen. Antwerpen is, volgens Lanoye, veelzijdig en zo voelt hij zich als literator ook.119 Lanoye zag het als zijn taak als eerste de traditie van dat genre een gezicht te geven die de anderen kunnen navolgen. Voor Lanoye zijn stadgedichten een vorm van maatschappelijk betrokken gelegenheidspoëzie. Maar hij hoopt dat ze de tijd en gelegenheid ontstijgen en van goede kwaliteit zijn. De stadsgedichten van Lanoye zijn een soort mix van columns, gedichten en sommige zijn bijna tijdsdocumenten.120 Hijzelf geeft toe dat zijn stadsgedichten afwijkend zijn van zijn ander werk. Maar hij voegt hieraan toe dat het was zo om het instituut stadsdichterschap te vestigen.121 Over de vrije meningsuiting in stadsgedichten spreekt hij in een interview: ‘Kijk, uiteraard moet de stadsdichter zich houden aan grenzen van de vrije meningsuiting. Hij mag niet aanzetten tot geweld en de openbare orde niet verstoren. Daarbuiten is de meningsvrijheid totaal.’122
Lanoye, zoals een politiek actief kunstenaar betaamt, heeft een hekel aan de ‘antipolitieke onderstroom in de kunstsector.’123 Volgens hem willen veel artiesten een totaal autonome kunst, los van alle omstandigheden.124 Lanoye denkt dat het belangrijk is om over inhoud te spreken.125 Lanoye wordt als een relnicht beschouwd, maar hij wou niet dat dit in zijn stadsgedichten naar voren komt. Hij wou in zijn gedichten de rellen vermijden. Hij vond dat te banaal hoewel het voor vrij verlokkelijk was126 maar een pamflet over het Vlaams Blok zou de zoektocht naar de traditie van het stadsdichterschap niet kunnen
119
I. Dewever, ‘Ik ben geen krenteweger’, 2003, Gazet van Antwerpen, 29 januari 2003. ibidem, p.7. 121 R. Goossens, ‘Stad aan het schelden: Tom Lanoye en Ramsey Nasr, de oude en de nieuwe stadsdichter’, 2005, Humo, nr.3372, 19 april 2005. 122 R. Goossens, ‘Geef Ramsey toch een kans, hij gaat dat geweldig doen’, 2004, DeMorgen, 2 november 2004 123 ibidem. 124 R. Goossens, ‘Stad aan het schelden: Tom Lanoye en Ramsey Nasr, de oude en de nieuwe stadsdichter’, 2005, Humo, nr.3372, 19 april 2005. 125 R. Goossens, ‘Geef Ramsey toch een kans, hij gaat dat geweldig doen’, 2004, DeMorgen, 2 november 2004 126 D. van Driessche, CH. Collier, ‘Tom Lanoye en Ramsey Nasr, Over stads- en ander dichterschap’, Accenten, maart 2005, p.6. 120
33
helpen. De stadsdichter kan ook niet in opdracht van een bepaalde partij werken. Hij moet onafhankelijk zijn, anders is hij populistisch, aldus Lanoye. Tom Lanoye hoopt dat in de loop der tijd het gelegenheidsgedicht de gelegenheid verlaat en universeel kan worden.127 Hij probeert zoveel mogelijk mensen met zijn stadsgedichten aan te spreken en de traditie van het stadsdichterschap aan te grijpen om goede poëzie te laten ontstaan. Dat was zijn ambitie als stadsdichter.
2.4.2 Ramsey Nasr Ramsey Nasr is in het jaar 1974 in de Nederlandse stad Rotterdam geboren.128 Hij heeft een Palestijnse vader en Nederlandse moeder. Als zeventienjarige vertrok hij naar Antwerpen om er een toneelopleiding te volgen in Studio Herman Tierlinck. Na zijn studie bleef hij in de stad verder leven.129 Na enkele jaren acteren begon hij zich meer te interesseren in het schrijven. In 2000 debuteerde hij met de bundel 27 gedichten en geen lied. Naast gedichten schreef Nasr ook een novelle, een opera, essay´s en regisseerde hij een operastuk.130 In het jaar 2003 werd hij tot tweede stadsdichter van Antwerpen gekozen.
2.4.2.1 ‘Diplomaat’ over het stadsdichterschap Ramsey Nasr wilde zijn stadsdienst op een andere manier aanpakken dan Lanoye had gedaan. De eerste reden was dat volgens Nasr Lanoye al alles in dat genre had gedaan en de tweede, dat hij als buitenlander een soort buitenstaander was die de stad van buitenaf kon zien.131 Nasr voelde zich vereerd dat hij de kans kreeg om stadsdichter te worden, maar uiteenzette in een interview zijn angst:
‘Ik begreep tegelijk dat het ook een bijzonder lastige vraag is. Had ik ‘nee’ gezegd, dan zou ik mezelf laf hebben gevonden. Terwijl ik me met een ‘ja’ een enorme verantwoordelijkheid op de hals haal. De stadsdichter is een publieke figuur. 127
D. van Driessche, CH. Collier, ‘Tom Lanoye en Ramsey Nasr, Over stads- en ander dichterschap’, Accenten, maart 2005, p.6. 128 Anoniem, ‘Ik hou zielsveel van deze stad, 2004’, De Antwerpenaar, 15 october 2004. 129 ibidem. 130 Anoniem, ‘Ik kijk als nieuwsgierige vreemdeling naar de stad’, 2004, De Tijd, 25 september 2004. 131 ibidem.
34
Iedereen mag hem afmaken, en ik twijfel er ook niet aan dat het volgende jaar zal gebeuren.’132
Nasr nam de dienst ook aan om te proberen de elitaire uitstraling van poëzie los te laten, hoewel hij wist dat dit niet helemaal zou kunnen lukken.133 Zijn aanpak klinkt heel eenvoudig. Nasr beweerde dat hij voor en over de stad wil schrijven, dat hij de stad bekijkt als nieuwsgierige vreemdeling waardoor hij misschien meer of andere dingen ziet dan een geboren Antwerpenaar.134 Zijn eigen taak was niet om dichter voor iedereen te worden. Hij wou vooral de ‘stemmen die te weinig gehoord worden’135 beschrijven zoals marginalen, kansarmen of illegalen. Nasr wou na de rellen rond zijn figuur, die we verderop behandelen, de aandacht alleen maar op zijn gedichten vestigen. Hoewel hij zich ervan bewust was dat de stadsgedichten in het algemeen gelegenheidsgedichten zijn, hoopte hij dat die van hem niet als gelegenheidsgedichten zouden overkomen. Hij probeerde meerduidige universele gedichten te schrijven die op verschillende manieren gelezen kunnen worden.136 Nasr schreef de stadsgedichten in dezelfde stijl als zijn gewone gedichten. Hij zei eens dat zijn stadsgedichten bij zijn gewone gedichten moeten passen en hij wou dat er geen verschil tussen te zien valt en dat zijn stadsgedichten na tien jaar in een andere stad gelezen zouden moeten kunnen worden:137 ‘Een stadsgedicht is voor mij geslaagd als het ook gelezen wordt buiten de stad.’138 Nasr is behalve dichter, dankzij zijn acteurstalent, ook een goede voordrager van zijn poëzie. Maar hij streeft naar zelfstandigheid van zijn gedichten. Dat hij bij het optreden ook lichamelijk aanwezig is, bevalt hem niet. Het mooiste zou voor Nasr zijn als hij verdwijnt en alleen maar de taal overblijft.139 Wat het politieke engagement van zijn stadsgedichten betreft, verduidelijkte Nasr in een van zijn interviews dat hoewel hij evenals Lanoye een heel geëngageerde persoon is, hij niet van plan was om pamfletten te schrijven. Zijn engagement was 132
J. de Preter, ‘Ik ken de naam van artikel niet’, DeMorgen, 25 september 2004. R. Goossens, ‘Stad aan het schelden: Tom Lanoye en Ramsey Nasr, de oude en de nieuwe stadsdichter’, Humo, nr.3372, 19 april 2005. 134 J. de Preter, ‘Ik ken de naam van artikel niet’, DeMorgen, 25 september 2004. 135 S. Theerlynck, ‘Een stadsdichter is een katalysator’, DeMorgen, 18 november 2008. 136 D. van Driessche, CH. Collier, ‘Tom Lanoye en Ramsey Nasr, Over stads- en ander dichterschap’, Accenten, maart 2005, p.7. 137 R. Goossens, ‘Stad aan het schelden: Tom Lanoye en Ramsey Nasr, de oude en de nieuwe stadsdichter’, Humo, nr.3372, 19 april 2005, p.51. 138 D. van Driessche, CH. Collier, ‘Tom Lanoye en Ramsey Nasr, Over stads- en ander dichterschap’, Accenten, maart 2005, p.7. 139 ibidem. 133
35
anders bedoeld:140 ‘Je ogen opentrekken en goed naar de omgeving kijken is ook engagement.’141 Ramsey Nasr pakt het stadsdichterschap een beetje anders dan zijn voorganger aan. Hij schreef meer autonome, meerduidige, voor sommigen ook hermetischere, gedichten waar de dichter meer buiten staat. Als eis aan zichzelf stelde hij een hoge literaire norm en marginale thema´s.142
2.5 Rellen In dit onderdeel behandelen we de rellen die samengingen met de aanstelling van beide dichters. Voor beide dichters was de aanleiding van het rumoer verschillend. We beschrijven de oorzaken, omdat die aansluiten bij onze interesse, het engagement, en dan met name het politieke engagement. Bovendien veranderde de rellen de aanpak van de stadsdienst van een van beide dichters. Hier gaan we later verder op in. Fleur Speet sprak in haar artikel ‘Dichten voor eigen parochie’ het volgende uit: ‘stadsdichterschap en politiek hoe dan ook met elkaar verbonden, of de dichter dat nu wil of niet.’143 Vooral de aanstelling van Nasr werd door sommige politici gediscussieerd en beoordeeld. Maar wat is de rol van politiek in verhouding tot poëzie? Hierop heeft Ramsey Nasr antwoord proberen te geven in zijn essayboek Van de vijand en de muzikant (2006). Voor we beginnen met het beschrijven van de rellen, bekijken we kort een paar stellingen uit het hoofdstuk ‘Bien etonnés de se trouver en Flandre’ van het genoemde boek. Hieruit krijgen we het persoonlijk beeld van de kunstenaar over wat politiek voor de kunst kan betekenen:
‘Wat politici en kunstinstellingen moeten doen, is een brug te slaan tussen burger en kunst waar dat nodig is. Dat houdt in: degelijk cultuuronderwijs, een uitgekiend reclame- en pr-beleid dat zoveel mogelijk doelgroepen bereikt, kortingen voor bejaarden, werklozen, armlastigen, jongeren et cetera. Alles om nieuwsgierigheid aan te wakkeren en aan te moedigen. Overstelp de burger op zo jong mogelijke
140
J. de Preter, ‘Ik ken de naam van artikel niet’, 2004, DeMorgen, 25 september 2004. ibidem. 142 F. Speet, ‘Dichten voor eigen parochie’, Ons erfdeel, jg.51, 2008, p.26. 143 ibidem, p.25. 141
36
leeftijd met kunst. Lok je publiek met alle middelen. Wie je dan nog niet bereikt heb, zul je nooit bereiken.’144
De taak van politici is, aldus Nasr, mensen aan te moedigen om zich in kunst te interesseren en niet bepalen wat kunst is en wat wel of niet goed is voor het publiek. Een inmenging in het aanbod, mogelijk beperking en censuur, zal de maatschappij niets goeds brengen. Het Vlaams Belang strijdt tegen de experimentele cultuur. Volks betekent voor hen Vlaams.145 En dat is, ons inziens, in onze multiculturele geglobaliseerde maatschappij beneden alle peil.
2.5.1 Rel één De bekendmaking dat de eerste stadsdichter van Antwerpen Tom Lanoye zal zijn, wekte bij sommige leden van het schepencollege onrust omdat Lanoye op politiek gebied heel actief is. Ze waren bang dat ze een ‘luis in de pels’ zouden krijgen en dat hij ongecontroleerd het stadsbestuur zal bekritiseren. Lanoye staat bekend als linksdenkend schrijver die zich heel vaak over de politiek uitlaat. Bovendien is hij geen Antwerpenaar, maar een Oost-Vlaming, wat de bewoners nog erger aannamen.146 Ze vroegen zich of ‘een stad als Antwerpen zich wel kan permitteren om een uitgesproken politieke schrijver als Lanoye stadsdichter aan te stellen.’147 De grootste heisa ontstond toen het loon voor zijn gedichten bekendgemaakt werd: 5.000 euro per jaar voor zes gedichten. Dat vond men een heel hoog betaalde dienst. Pas na een uitspraak van toenmalig cultuurschepen van Antwerpen Eric Antonis, werd de heisa gekalmeerd. Hij maakte bekend dat Lanoye niet van plan is om het stadsdichterschap te gaan gebruiken voor zijn politieke opinies, maar dat hij wel artistieke vrijheid zal hebben.148 En op de vraag over de vorstelijke honorering van de gedichten zei hij het volgende:
144
R. Nasr, Van de vijand en de muzikant, 2006, Uitgeverij Vantilt, p.63, 64. ibidem, p.65. 146 M. Vandebril, K. Vandenberghe, Antwerpse stadsdichters, Antwerpen Boekenstad, 2008, p.5. 147 S. Theerlynck, ‘Een stadsdichter is een katalysator’, DeMorgen, 18 november 2008. 148 ibidem. 145
37
‘Wie dat zegt, weet niet waar hij het over heeft. Weet u wat een reclamejongen verdient voor het bedenken van één slagzin? Mij lijkt dat honorarium echt wel aan de bescheiden kant.’149
Tom Lanoye rekende op zijn artistieke ironische manier af met de discussie rond zijn salaris. Tijdens zijn feestelijke aanstelling als stadsdichter hield Lanoye in de trouwzaal van het Stadhuis van Antwerpen een toespraak. In deze toespraak droeg hij onder andere korte gedichten, bijna rijmpjes, van andere dichters voor. Zoals ‘Made in Madurodam’ van de postmodernistische dichter Vaandrager:
‘De kroketten in het restaurant Zijn aan de kleine kant’150 Met dat gedicht wou Lanoye vooral de Schepen van Financiën, Bungeneers, en zijn kabinetschef geruststellen: ‘Het is niet voor gedichten van deze omvang dat ik facturen zal sturen waarin meer woorden riskeren te staan dan in desbetreffende gedichten zelf.’151 En wat de angst van sommige politici betreft, schreef hij, om ze gerust te stellen dat hij ze in zijn gedichten niet zal afmaken, het volgende:
‘Ik kan u alvast verzekeren dat het geen moment in mijn bedoeling zal liggen om te shockeren. Niet uit principe, maar uit beroepstrots. Shockeren is mij te min: het is te gemakkelijk.’152
2.5.2 Rel twee Het rumoer rond de aanstelling van Tom Lanoye als stadsdichter was niets in vergelijking met wat er gebeurde toen bekend werd gemaakt dat zijn opvolger Ramsey Nasr zou zijn. Nooit stonden de pagina’s van de landelijke krant zo vol van artikelen over een dichter. Maar om poëzie ging het niet. De rel rond de aanstelling van Nasr had vier oorzaken:
Het eerste probleem ging over het feit dat Nasr van oorsprong geen Antwerpenaar is, hoewel hij er al dertien jaar woonde, maar een Nederlandse Palestijn. Een van de 149
S. Theerlynck, ‘Een stadsdichter is een katalysator’, DeMorgen, 18 november 2008. T. Lanoye, Stadsgedichten, 2005, Uitgeverij Manteau, p.10. 151 ibidem, p.10. 152 ibidem, p.10. 150
38
mensen die deze mening in het openbaar uitte was dichter Luc Huybrechts die ook kandidaat voor de positie van stadsdichter was.153
De aanleiding van de tweede rel was dat er stemmen waren dat in plaats van Nasr de Antwerpse dichter, ‘levend cultureel erfgoed’154 van Antwerpen, Wannes van de Velde aangesteld moest worden als stadsdichter, hoewel die zelf de kandidatuur aan zich voorbij wilde laten gaan. Hij verklaarde zijn argumenten hiervoor in een interview. De zevenenzestigjarige dichter, die twee jaar ervoor zwaar ziek werd en tot die tijd nog niet helemaal hersteld was, zei dat de stad waarvan hij hield niet meer bestaat en dat hij zich wegens zijn ouderdom vooral op zijn werk wil concentreren.155
De oorzaak van de derde rel was een artikel uit de krant Het Laatste Nieuws. Hierin beschouwden ze de hoogte van de gage van de stadsdichter als schandalig.156 Daarnaast werd gesteld dat hij geld voor zijn dienst krijgt ‘waarmee volgens Het Laatste Nieuws arme bejaarden onderhouden zouden kunnen worden.’157
Na die drie rellen zei Nasr, dat als er nog een komt hij zijn kandidatuur niet zal vervolgen.158 Maar hierna volgde nog de vierde en grootste rel, die de voorpagina´s van alle landelijke kranten en tv-discussies vulde. We gaan dieper in op deze rel en als basis hiervoor nemen we de toelichting uit het essayboek Van de vijand en de muzikant (2006).
2.5.3 ‘Welke mening mag een stadsdichter hebben?’ Na de bekendmaking dat Ramsey Nasr de opvolger van Tom Lanoye zou worden, reisde hij naar Italië om er aan een roman te gaan werken. Hiervandaan schreef hij onder andere een opiniestuk dat onder de titel ‘Voorzitter Balkenende, heeft u wel een droom over Palestina?’ in de Nederlandse krant NRC Handelsblad verscheen op 9 oktober 2004. Het stuk ging over het conflict in het Midden-Oosten. Het was 153
J. de Preter, A. Plottier, ‘Antwerps verzet tegen Nederlands/Palestijnse stadsdichter’, DeMorgen, 16 september 2004. 154 A. Plottier, ‘Wannes Van de Velde: Waarom ik geen Antwerps stadsdichter worden wil’, Uit DeMorgen, 17 september 2004. 155 ibidem. 156 D. Ilegerms, ‘De duivelsverzen van Ramsey Nasr’, Deng, januari 2005, p.30. 157 R. Nasr, Van de vijand en de muzikant, Uitgeverij Vantilt, 2006, p.193. 158 D. Ilegerms, ‘De duivelsverzen van Ramsey Nasr’, Deng, januari 2005, p.30.
39
bedoeld als ‘een oproep aan de Nederlandse regering, als voorzitter van de Europese Unie, om met die Unie een initiatief te nemen om te proberen een betekenisvolle stap te zetten, die een oplossing voor Palestijnen en Israëli´s naderbij brengt.’159 Het artikel werd overgenomen door de Belgische krant De Standaard en het vormde de aanleiding voor de rel. In het Belgisch Israëlitisch Weekblad verscheen een artikel onder de kop: ‘ONGELOOFLIJK! NIEUWE STADSDICHTER VAN ANTWERPEN VOERT HETZE TEGEN ISRAËL. ONGELOOFLIJK MAAR WAAR!’160 Een deel van de Antwerpse Joden had het artikel persoonlijk opgevat. Ze riepen op om Nasrs aanstelling als stadsdichter te wraken. Het is duidelijk dat Joden een heel invloedrijke en belangrijke groep vormen in Antwerpen.161 Men dacht dat Nasr, met zijn Palestijnse wortels, in de functie van stadsdichter een propagandist voor de Palestijnen tegen Israël zou zijn.162 Dat gevoel werd door sommige politici, door het Vlaams Belang en daarnaast met name door de schepen van toerisme Ludo van Campenhout, geprikkeld. Die beschouwde het als zijn politieke taak om tegen de aanstelling van Ramsey Nasr als stadsdichter van Antwerpen te strijden.163 Nasr was tijdens de grote heisa die er rond zijn persoon ontstond in Italië en was er niet van op de hoogte. Na het bericht van de toenmalige schepen van cultuur Philip Heylen voelde hij zich een publieke vijand. Hij beschouwde zichzelf als een diplomaat, iemand die altijd genuanceerd een oplossing probeert te zoeken, die nooit extreem overkomt. En plotseling werd hij gezien als politieke propagandist die zijn stadsdienst hiervoor misbruikt.164 Nasr schreef nog een tekst. De reden om in plaats van een telefoongesprek in de krant een lange verklarende tekst te schrijven en lichtte hij in zijn essayboek toe:
‘Dit was echter een aanval van een heel harde orde.(...) Aangezien een groot deel van Antwerpen mij nog niet kende behalve door stemmingmakerij in populistische kranten, wilde ik aan hen en aan de joodse gemeenschap een handreiking doen. Anderzijds wilde ik geen woord terugnemen van wat ik had gezegd.’165
159
D. Ilegerms, ‘De duivelsverzen van Ramsey Nasr’, Deng, januari 2005, p.30. R. Nasr, Van de vijand en de muzikant, Uitgeverij Vantilt, 2006, p.191 161 M. Vandebril, K.Vandenberghe, Antwerpse stadsdichters, Antwerpen Boekenstad, 2008, p.10. 162 R. Nasr, Van de vijand en de muzikant, Uitgeverij Vantilt, 2006, p.191. 163 ibidem. 164 D. Ilegerms, ‘De duivelsverzen van Ramsey Nasr’, Deng, januari 2005, p.30. 165 R. Nasr, Van de vijand en de muzikant, Uitgeverij Vantilt, 2006, p.193. 160
40
Daarna verklaarde Nasr zijn mening opnieuw in de tekst ‘Dit is geen stadsgedicht’. In de media ontstond een grote discussie of een stadsdichter zijn politieke meningen mag uiten. Er verschenen veel reacties voor en tegen vanuit verschillende kanten; van politieke partijen, journalisten, columnisten, letterkundigen en stadsdichters. Nasr reageerde versteld omdat hij dat artikel niet als stadsdichter schreef en hij er vanuit ging dat hij niets illegaal heeft gedaan. Hij verklaarde dat hij niet van plan was om zes pamfletten over de stad te schrijven, omdat volgens hem politiek geen goede poëzie maakt.166 Tom Lanoye mocht met volledige artistieke vrijheid werken en dat zou niet mogen veranderen wanneer er een andere stadsdichter is. Over Lanoye wist men ook dat hij heel politiek actief was en niemand trad op in het openbaar tegen hem, als we het niet over het geld hebben. Ze lieten hem dit gewoon doen.167 De tweede tekst beschouwde Nasr als zijn laatste poging van verzoening. Als dat niet zou lukken, weigerde hij het stadsdichterschap. Maar het gebeurde niet omdat Nasr van alle kanten werd gedekt.168 Vanuit Nederland kwam bijvoorbeeld een brief van toenmalig fractievoorzitter van D66 in Groningen, Thomas van Dalen, die ook een initiatiefnemer van het stadsdichterschap was. In zijn brief die in De Standaard verscheen, beschrijft hij hoe onprofessioneel, discriminerend en matig onderbouwd de argumenten van Van Campenhout zijn en hoe schandalig het is om iemand te veroordelen zonder enige kennis van zijn werk, zeker van een politieke autoriteit. Van Dalen zag grote problemen in het feit dat de politiek zich met het debat rond kunst bemoeit.169 Inmiddels had Nasr in een gesprek met de toenmalige Antwerpse burgemeester Patrick Janssen verklaard, dat hij geen opiniestuk meer zou schrijven tijdens zijn stadsdichterschap en de stadsdienst niet als ‘een megafoon voor zijn politieke ideeën zou gebruiken.’170 Het grote rumoer was dan gekalmeerd, de houding van Nasr tegen het stadsdichterschap veranderde. Oorspronkelijk was hij van plan om de hele stad goed te leren kennen, de mensen te leren kennen, alles over de stad en haar geschiedenis
166
K. Verhoever, ‘Welke mening mag een stadsdichter hebben?’, De Standaard, 23-24 oktober 2004. R. Goossens, ‘Geef Ramsey toch een kans, hij gaat dat geweldig doen’, 2004, DeMorgen, 2 november 2004 168 S. Theerlynck, Een stadsdichter is een katalysator’, DeMorgen, 18 november 2008. 169 R. Nasr, Van de vijand en de muzikant, Uitgeverij Vantilt, 2006, p.195. 170 ibidem, p.196. 167
41
te lezen, de musea te bezoeken, de monumenten te bekijken enzovoort. Maar door de rellen rondom zijn aanstelling is hij nuchter geworden:
‘Ik denk nu ja, dat ga ik allemaal doen, maar wel in mijn eigen tempo, en niet om de Antwerpenaar of zijn politieke vertegenwoordigers te behagen. Ik ben stadsdichter en ik moet zes gedichten schrijven. Dat is mijn opdracht. Mijn inzet zal er niet minder om zijn maar ik zal mijn functie niet opnemen als een verliefde puber, maar als een politiek bewust mens.’171
171
D. Ilegerms, ‘De duivelsverzen van Ramsey Nasr’, Deng, januari 2005, p.29.
42
3. Het stadsdichterschap in de praktijk In vorrige hoofdstukken beschreven we het fenomeen stadsdichterschap, een van de belangrijke verschijnselen binnen de publieke poëzie, in het algemeen en we behandelden kort het begrip engagement binnen de literatuur en met name binnen de poëzie. In dit hoofdstuk kijken we naar twee periodes van het stadsdichterschap. Tom Lanoye en zijn opvolger Ramsey Nasr waren, zoals we eerder hebben vermeld, stadsdichters van Antwerpen. Tom Lanoye kreeg de kans om de eerste stadsdichter te worden en Ramsey Nasr volgde hem op. Dat er geen lange periode tussen hun stadsdiensten was, is handig voor de vergelijking, want de omstandigheden waarin ze hun stadsdienst uitvoerden verschillen niet veel van elkaar. Na hun stadsdichterschap verschenen er ‘stadsboeken’ die niet alleen de gedichten uit de stadsdienst bevatten, maar ook begeleidende teksten. Daaruit krijgen we een gedetailleerder beeld van de twee periodes. We gaan hier aan de hand van een paar voorbeelden van elke auteur laten zien hoe hij zijn stadsdienst invulde, op welke maatschappelijke kenmerken hij zich richtte en de nadruk legde en wat precies zijn soort engagement was. De keuze van gedichten en van begeleidende teksten is onze persoonlijke keuze. We hebben zulke gedichten gekozen die een volledig beeld van hun aanpak van het stadsdichterschap geven. Dat wil niet zeggen dat de andere gedichten niet dezelfde kenmerken van maatschappelijk betrokkenheid vertonen, maar de omvang van deze scriptie te beperkt is om alles te bespreken. Zoals we al hebben vermeld, beschouwen we de stadsdichter als een ‘publieke intellectueel’, zoals we die uit de laatpostmodernistische literaire opvatting van Thomas Vaessens kennen. Een stadsdichter is geïnteresseerd in wat er in de maatschappij gebeurt, hij probeert het dogma te doorbreken dat publieke poëzie tot een subcultuur behoort en hij wil ook de band tussen literatuur en maatschappij hernieuwen. Zoals hebben we al aangeduid, verbindt de stadsdichter als publieke intellectueel kunst en dagelijks leven op een inspirerende manier en probeert te laten zien dat publieke poëzie zijn plaats heeft tussen andere literaire vormen. Op het punt van engagement zien we bij beide stadsdichters gelijke kenmerken. Hun geëngageerde kijk op de stad kunnen we verdelen in drie groepen die meestal in elkaar overgaan; maatschappelijke, politieke en culturele. In de volgende paragrafen
43
behandelen we elk thema uitgebreider en bij elk proberen we de duidelijkste voorbeelden van deze drie thematieken te vinden.
3.1 Stadsgedichten Het boek van Tom Lanoye over zijn stadsdienst onder de titel Stadsgedichten (2005) verscheen in 22 april 2005 bij de Antwerpse uitgeverij Manteau. De vormgever was de vaste graficus van Lanoye, Gert Dooreman. De gedichten worden begeleid door foto´s van Janna Beck. In het vorige hoofdstuk hebben we vermeld dat Tom Lanoye een heel geëngageerde dichter is. Al in het citaat van een gedicht van Hugo Claus, dat als motto van het boek geldt, zien we zijn streven naar geëngageerde poëzie.
‘De zon is een Antwerpse planeet De aarde houdt op bij de Schelde Cyclonen gaan liggen op de Groenplaats Van alle machtige steden die vallen Valt Antwerpen het laatst Tot op het laatst Autochtoon’172
In deze strofe uit het gedicht ‘De leeuw’ zien we wat Lanoye zich als taak van het stadsdichterschap stelde. Antwerpen staat centraal. Alles is Antwerpen en er bestaat niets anders. De dichter richt zich alleen maar op Antwerpen. In de laatste regel gebruikt Claus het woord autochton. We kunnen het van Tom Lanoye als een soort ironisch politiek geëngageerd motief zien. Het gaat hier om het politieke beeld van Antwerpen van vandaag en de al eerder besproken stijging van de populariteit van het Vlaams Belang die naar een strijd tegen allochtonen streeft en wil alleen de autochtone bewoners.
3.1.1 Handleiding voor een externe stadsopsteller Het boek van stadsgedichten begint met de speech van Lanoye die hij tijdens zijn ondertekening van het contract in het Stadshuis van Antwerpen op Gedichtendag 2003 op 30 januari hield.
172
Geciteerd in: T. Lanoye, Stadsgedichten, Uitgeverij Manteau, 2005.
44
Lanoye schreef zijn toespraak op zijn kenmerkende ironisch-humoristisch manier. Hij beschrijft in de speech hoe hij zijn dienst zal aanpakken en invullen en hij geeft enkele kenmerken van zijn aanstelling, zoals bijvoorbeeld de vrees van sommigen dat de gedichten kort en onbegrijpelijk zullen zijn. Over zijn belofte aan de Schepen van Financiën, Bungeneers, dat zijn gedichten niet te kort zullen zijn hebben we het al in het vorige hoofdstuk gehad. Wat de toegankelijkheid van zijn stadsgedichten betreft, zegt Lanoye dat ze begrijpelijk voor iedereen zullen zijn en daarmee geeft hij aan dat het om een soort van toegankelijke gelegenheidspoëzie zal gaan.173 Verder becommentarieert Lanoye op een ironische manier zijn politiek engagement. ‘Ik schrijf mij daar, dames en heren, Schepenen en Burgermoeder, met plezier voor in. U kent mij. Als ik het beleidsvoerders, politici en gezagsdragers- van welk slag ook- naar de zin kan maken? Dan doe ik dat. Ik ben daar al jaren mee bezig en ik zie geen reden om daar nu ineens mee op te houden.’174 Lanoye beschouwt zich als een ware minnaar van de stad. Niet een blinde minnaar, maar iemand die ook zijn vinger op de pijnlijke plekken kan zetten. Tijdens zijn speech maakte hij bekend dat zijn eerste stadsgedicht nog niet geschreven is, maar dat hij de titel van het gedicht al weet: ‘Mijn stad is als een moeilijk lief’175. In zijn speech introduceert Lanoye het provocerende motto van zijn ambt. Het is de zin ‘Mag het iets meer zijn?’ wat de parafrase op de gierige vragen van de stemmen van het volk is die het loon van de stadsdichter voor alleen maar zes gedichten te hoog beschouwden.176 Onder dat credo schrijft Lanoye als de eerste stadsdichter van Antwerpen het reglement voor hem en zijn opvolgers. We schetsen hier de belangrijkste punten van het reglement voor de stadsdichter. In de tekst zien we het karakteristieke kenmerk van Lanoye´s schrijverschap, de ironische humor.
3.1.1.1 Reglement De eerste daad van de stadsdichter, na de ondertekening van het contract, moet, volgens Lanoye, een goed gestrofeerde speech zijn waarin de belangrijkste lijnen van zijn dienstplannen beschreven worden.177
173
T. Lanoye, Stadsgedichten, Uitgeverij Manteau, 2005, p.10. T. Lanoye, Stadsgedichten, Uitgeverij Manteau, 2005, p.8. 175 ibidem, p.11. 176 T. Lanoye, Stadsgedichten, Uitgeverij Manteau, 2005, p.8. 177 ibidem, p.12. 174
45
Daarna maakt de dichter het motto bekend onder welke hij zijn dienst uitvoert. Daarmee wordt verduidelijkt op welke manier de dichter zijn stadsambt aanpakt. Lanoye zelf koos voor de term ‘externe stadsopsteller’178. Het woord ‘opsteller’ gebruikte hij omdat het stadsdichterschap de enige voorspelbare loonbaan voor hem was. Tot die tijd werkte Lanoye altijd zonder een vast maandelijke salaris; dus was hij nooit gewoon werkzaam.179 Het woord ‘externe’ verwijst naar de baan van een externe auditeur die heel geloofwaardig klinkt voor hem en het aura van onaantastbaarheid heeft. Met die woordverbinding wil Lanoye zeggen dat hij voor de stad een betrouwbare schepper wil zijn; iemand buiten het systeem die mensen kunnen vertrouwen. Ten derde benadrukt hij dat de stadsdichter van Antwerpen geen Antwerpenaar hoeft te zijn en ook niet in Antwerpen hoeft te wonen, maar dat hij ‘minstens de helft van zijn gage in de Antwerpse horeca [moet] verteren.’180 Verder moet stadsdichter over de vergeten stedelijke voetbalploegen schrijven, over Panamarenko´s brug of gedichten gewijd aan doden zonder familie. De stadsdichter kan ook naar een geschikte opvolger zoeken die daarna als ‘een wandelende reclamezuil’181 voor zijn voorgangers zal dienen. Meteen na zijn aanstelling las Lanoye geen stadsgedicht voor. Deze volgde echter na het grote schandaal in het gemeentehuis.
3.1.2 Nieuwe grieven schone leien Al in de titel van de open brief aan het stadsbestuur zien we dat het om een kritische tekst zal gaan. De titel verwijst naar de kritisch artikel op Vijftigers ‘Nieuwe griffels schone leien’ die dichter en criticus Paul Rodenko schreef in 1954.182 Hier is het woord griffel, dat als een verbeelding van de nieuwe experimentele tendens in de avant-garde diende183, vervangen door het woord grief, dat een klacht, iets waarover men boos is. Schone leien beschouwen we als de grote boulevards van Antwerpen die op eerste oog niet tonen dat er iets mis is in de stad.
178
T. Lanoye, Stadsgedichten, Uitgeverij Manteau, 2005, p.12. ibidem. 180 T. Lanoye, Stadsgedichten, Uitgeverij Manteau, 2005, p.14. 181 T. Lanoye, Stadsgedichten, Uitgeverij Manteau, 2005, p.15. 182 J. Joosten, ‘De dingen die niet vanzelf spreken’, Parmentier, 1994, jg.3, p.4. 179
183
ibidem.
46
Lanoye bedankt in de brief de ex-Schepenen, met zijn typische dosis ironie, dat hij de eerste stadsdichter in de geschiedenis van België is die zijn opdrachtgevers ziet aftreden nog voor hij een gedicht schreef en dat hij dankzij hun daad eindelijk het thema voor zijn eerste gedicht heeft. Kort na zijn aanstelling nam het volledige stadsbestuur ontslag wegens een fraudezaak met een reclamebedrijf, het zogenaamde
‘Visa-schandaal’.
Hierbij
werd
ontdekt
dat
ambtenaren
de
onkostenvergoedingen voor privédoelen verduisterden.184 Lanoye schreef in de brief met zijn typische humor dat hij als enige gemandateerde kon blijven, omdat hij niet genoeg tijd had om te frauderen. Humor is ook een van de manieren om de ontgoocheling van de situatie te verwerken. De ironie van het lot was dat Lanoye zijn eerste gedicht op de grote borden van het gecorrupte reclamebedrijf wou uitgeven. Het eerste gedicht is ‘Mijn moeilijk lief’ genoemd en het is een triptych. Het bestaat uit drie delen en elk behandelt een benadering van een liefdesverklaring. Niet alleen liefde, maar ook woede en razernij worden erin verwoord.
3.1.2.1 Mijn moeilijk lief In het eerste gedeelte treedt de gespleten lyrische ik kwaad en tegelijkertijd verliefd op. Hij is boos op de gebeurtenissen in het gemeentehuis. Het gedicht is niet autonoom. Het is een geëngageerde uiting van boosheid op de politieke situatie in de stad:
‘Vervloekt heb ik u, meer dan Beerschot ooit Verloor. Verlaten? In gedachten meer Dan eb en vloed uw kaden konden boenen. Verraden? Nooit. Maar des te kwader vaak, Lijk iedere Sinjoor, loop ik uw straten door Waarin zoveel zo grondig werd verklooid.’185
Aan de andere kant verdedigt de lyrische ik de stad tegen de critici van buitenaf. Hij bezingt haar geschiedenis, kathedraal, jazz, kunst, mode, diamanten en nog veel meer. Wat niet uitgesproken moet worden, schrijft Lanoye tussen haakjes. Het is een
184 185
T. Lanoye, Stadsgedichten, Uitgeverij Manteau, 2005, p.20. T. Lanoye, Stadsgedichten, ‘Mijn moeilijke lief’, Uitgeverij Manteau, 2005, p.24.
47
interessante stylistische manier om iets te benadrukken, maar tegelijkertijd te verklaren dat het beter vergeten zou moeten worden:
‘Ik noem het allemaal! Maar met tactiek. (Dus zonder uw balans en wapentuigtrafiek) (Uw flikken, al dan niet met vals krediet en karren vol klandizie voor hun snol.) (Uw secretaris met zijn vriendjeskliek.)’186
Maar de lyrische ik vertrouwt nog altijd de stad die zich niet laat vernietigen door een paar oplichters:187
‘Oh nee. Dan krijgt kritiek bij mij geen kans. Ik smelt voor uw tragiek, ik blijf u trouw. Ik zing uw renommee. Qua fijne schrans.’188
Het tweede gedeelte is vol van vergelijkingen met de Franse hoofdstad Parijs. De liefde is meer kritisch. Het gaat vooral om maatschappelijk kritiek op de menselijke gewoontes van Antwerpenaars. Dat ze zich verhogen boven anderen, dat ze bijna als Parijzenaren bekakt spreken, dat ze niet lachen, dat ze zich te veel haasten enzovoort. De lyrische ik beschouwt Antwerpen als een stad met grote potentie en tussen haakjes geeft hij haar adviezen om zich te verbeteren. Ook hier zien we tussen haakjes dingen die niet openlijk gezegd moeten worden.189 De liefde uit het derde deel kunnen we als liefde voor de moeder lezen. De lyrische ik verklaart dat hij de stad bedroog door veel te reizen, maar na al de armoede en oorlogen in de wereld gezien te hebben komt hij terug met het gevoel dat hij blij kan zijn in zo´n veilige en rijke stad.
‘Ik mag mijn handje kussen dat ik woon in de gewesten van Sus Antigoon’190
De boodschap van het gedicht is dat mensen gelukkig zouden moeten zijn waar ze wonen in plaats van voortdurend ontevreden te zijn en dat ze om veel verschillende redenen van de stad kunnen houden. 186
T. Lanoye, Stadsgedichten, ‘Mijn moeilijke lief’, Uitgeverij Manteau, 2005, p.24. ibidem, p.24,25. 188 ibidem. 189 T. Lanoye, Stadsgedichten, ‘Mijn moeilijke lief’, Uitgeverij Manteau, 2005, p.27. 190 ibidem, p.29. 187
48
Het eerste gedicht van Lanoye beschouwen we als een voorbeeld van een geëngageerd gelegenheidsgedicht. Het is een toegankelijk gedicht met makkelijke taal en geen moeilijke constructies. Het is leesbaar en alles is duidelijk verklaard. Lanoye is spaarzaam met metaforen wat ook het gedicht vereenvoudigt. Wat taalgebruik betreft, vinden we in het gedicht het gebruik van het Vlaamse ‘gij’, neologismen (pakkends), spreektaal (flikken), scheldwoorden (verklooien of bakkens) en leenwoorden vanuit het Engels en het Frans (cool, voituur, parlee, renommee) wat het toegankelijker voor de massa maakt en de aantrekkelijkheid vergroot. Het gedicht is maatschappelijk betrokken, omdat het op de actuele politieke problemen en gebeurtenissen reageert. We merken in het gedicht geen grote ambitie om de eeuwigheidswaarde te willen bereiken, maar eerder de poging om de maatschappij erbij te betrekken en aan te zetten tot het denken over hun stad en de gebeurtenissen erin.
3.1.3 Pleinvrees Een voorbeeld van een maatschappelijk geëngageerd gedicht is het gedicht Pleinvrees. Dit gedicht gaat over het Theaterplein dat al jaren vergeefs op renovatie wacht. Lanoye geeft in het gedicht het woord aan het plein dat de bevolking aanspreekt. Door gebruik te maken van personificatie krijgt het plein een ziel en we zien een vergelijking met het gevoel van eenzaamheid van mensen:
‘(…) maar laat me niet liggen & vergeef mij die angst ik ben maar lijk gij & gelijk ieder mens: van mijn essentiede leegte- ben ik zelf nog het bangst’191
Lezers kunnen zich door de personificatie beter met het plein identificeren. Ze kunnen zich inleven in het oude, al lang vervallen plein en dat zou hun interesse in het plein kunnen opwekken. De inhoud van het gedicht is naar omstandigheden heel positief zonder verwijten. Het plein is blij met alle activiteiten die er gebeuren, van de op de banken uitrustende mensen tot de skaters en kinderen die voetbal spelen. Het 191
T.Lanoye, Stadsgedichten, ‘Pleinvrees’, Uitgeverij Manteau, 2005, p.29.
49
gedicht dwingt ons tot nadenken over onze omgeving en over de stad als plaats om te wonen. Ook zo´n soort maatschappelijk engagement kan tot een debat over de versnelling van renovatie van het plein bijdragen.
3.1.4 Pepto Bismo 2003 Lanoye vermendt ook de kunst ook in zijn stadsgedichten. Door over de kunstwerken in de stad of plaatselijke bekende kunstenaars te schrijven, trekt de stadsdichter ook de interesse van de bevolking. Het is een geweldloze manier om mensen met een nieuw standbeeld te laten kennismaken of de aandacht te trekken voor kunst die tot die tijd niet genoeg gewaardeerd werd of de aandacht op de kunstenaar te vestigen. Lanoye bracht twee belangrijke gebeurtenissen van de kunstwereld in dichtvorm. Ten eerste schreef hij het gedicht ‘Tuymans in Tate’ ter gelegenheid van de tentoonstelling van Luc Tuymans geschreven is. Tuymans exposeerde als eerste Belg in de beroemde Tate Modern Gallery in Londen. Zijn tweede gedicht die liefde voor kunst bij de bevolking kan opwekken is ‘Pepto Bismo 2003’. Het gaat om het standbeeld van de bekende Belgische beeldhouwer Panamarenko. Het standbeeld werd tijdens de dichtdienst van Lanoye op het SintJansplein in Antwerpen onthuld. Het is een moderne verwerking van het mythische personage Icarus. In het gedicht wordt op een mooie manier de vrijheid en onafhankelijkheid bezongen:
‘in het land van de fiksers arrangeer ik de zwaartekracht met één helm en zes mixers: ik zweef dus ik leef’192
In de eerste strofe van het gedicht zien we niet alleen maar de beschrijving van het standbeeld, maar ook het maatschappelijk engagement. Dat merken we vooral in het woord fiksers, welke, volgens ons, verwijst naar de Nederlandse firma die stempels
192
T. Lanoye, Stadsgedichten, ‘ Pepto Bismo 2003’, Uitgeverij Manteau, 2005, p.42.
50
verkoopt. België wordt beschouwd als een heel bureaucratisch land.193 Hier zijn de stempels van Fiksers met de zwaartekracht verbonden. Het zou een metafoor kunnen
zijn
met
bureaucratische
procedures, formulieren en
verschillende
voorschriften die ons naar de grond trekken zoals de zwaartekracht alles naar de aarde trekt; dat mensen door veel regels en bureaucratische procedures met veel nodige stempels gelimiteerd zijn. Verder zien we de werkwoorden leven en zweven. Daarmee wordt met meer vrijheid verwezen naar het ideale land waar de bevolking niet zo begrensd wordt en makkelijker kan leven. De boodschap van de eerste strofe lezen we als een voorstel voor het stadsbestuur om zich minder bureaucratisch te gedragen wat het burgerleven zal vereenvoudigen. In de tweede strofe probeert de lyrische ik het land te ontstijgen hoewel dit hem wil houden en naar beneden trekken:
‘ik land niet dit land rekt zijn nek tot zijn coiffure aan al mijn tenen trekt’194
In de derde strofe verbindt Lanoye twee motieven. De eerste is de tegenwoordig alom aanwezige rommel op straat:
‘drie blikjes en wat hondenkak het lijk van een duif en een wolk in een plas plus een pluis op een plastic zak: mijn plein mijn wak waarover ik heers met bronzen gemak’195
Hier omschrijft Lanoye het lot van de meeste standbeelden, dat ze vaak ontmoetingsplaatsen worden, waar mensen plegen rond te hangen en hun afval achterlaten. Door de alliteratie van plas, plus en pluis legt hij de nadruk op die
193
Anoniem, http://www.kafka.be/showpage.php?iPageID=43&sLangCode=NL, on-line. T. Lanoye, Stadsgedichten, ‘ Pepto Bismo 2003’, Uitgeverij Manteau, 2005, p.42. 195 ibidem. 194
51
woorden. Hier is, ons inziens, een meer oppervlakkig motief verbonden met het motief van verlangen naar weg te vliegen:
‘straks vlieg ik naar peer daarna naar bagdad, mijn schouderblad is al op weg nu nog de rest- ach wat: ik leef dus ik zweef al niettegenstaande mijn gouden pak’196
In de laatste mededeling, dat de lyrische ik leeft en zweeft, hoewel hij een zwaar gouden pak aanheeft, lezen we de hoop. De gouden pak kan een metafoor voor de ingeslotenheid van de maatschappij zijn en de lyrische ik wint de strijd met de bureaucratie. Wat ons opvalt is dat als Lanoye over de kunst schrijft, vergeet hij zijn maatschappelijk engagement, de kritiek op het systeem, niet. We kunnen zeggen dat hij alle kansen om geëngageerd te zijn benut. In dit gedicht ontstijgt hij de gelegenheid, omdat de maatschappelijke problemen die hij hier beschrijft op alle plaatsen en alle tijden actueel zijn. Bureaucratie en rommelige straten kunnen als refrein in alle gedichten gebruikt worden en waarschijnlijk zal dit altijd actueel blijven.
3.1.5 A tale of two towers Als laatste van Lanoye´s stadsgedichten bespreken we twee gedichten die men als een maatschappelijk symbool van het stadsdichterschap kan beschouwen. De reden waarom we die gedichten samen bespreken is dat ze inhoudelijk in verband met elkaar staan. Het gaat om de liefdesverklaring van een van de eerste Europese wolkenkrabber, de Boerentoren, aan de prachtige dominant van Antwerpen Onzelieve-vrouw kathedraal, en haar antwoord hierop. Maar meer dan de inhoud interesseert ons de vorm van die gedichten omdat hier de maatschappelijk betrokkenheid verbonden is vooral met de manier waarop het gepresenteerd werd.
196
T. Lanoye, Stadsgedichten, ‘ Pepto Bismo 2003’, Uitgeverij Manteau, 2005, p.42.
52
3.1.5.1 De Boerentoren schrijft Het gedicht is de liefdesverklaring van een toren aan een kathedraal. Door middel van personificatie spreekt de toren als een man, als een minnaar. Het gedicht bestaat uit vier strofen. Het meeste opvallende poëtische kenmerk is het enjambement, die is hier, ons inszien, als middel voor versterking van de inhoud gebruikt en als middel om nadruk te leggen op het laatste woord van de regel. Sommige woorden zijn ook in hoofdletters geschreven, wat nog meer nadruk op deze woorden legt; ze maken de indruk dat ze belangrijker dan de andere zijn. De toren bezingt de schoonheid van de kathedraal, haar architectuur, probeert haar te overtuigen over zijn liefde hoewel hij zich bewust is van zijn eigen jeugdigheid in vergelijking met de kathedraal en zijn logheid tegenover haar slankheid:
‘- als toren u TE MIN als MINNAAR u te jong verleent DESALNITTEMIN niet net het logge aan de sier van schoonheid zin en is het lompe soms niet tot BEWOND´REN van verfijning meest geschikt’197
Maar toch is het een ware liefdesverklaring vol van verwachting op het antwoord. Meer dan de inhoud gaat onze interesse naar de vorm van dit gedicht, omdat dankzij de vorm het gedicht grote maatschappelijke bekendheid en waardering kreeg. Tom Lanoye was van plan om zijn gedicht ‘Boerentoren schrijft’ op de Boerentoren te hangen. Maar het gedicht was te lang, dus besloot Lanoye in overleg met zijn graficus, Gert Dooreman, alleen de vierde strofe hiervoor te gebruiken. Deze strofe luidt als volgt:
‘aanvaardt mij NEEMT mij ziet mij STAAN begint met mij zo dag zo nacht uw PRACHT van voor af aan oh kijkt dan houdt van mij bezwijkt HOUDT u niet in’198
197 198
T. Lanoye, Stadsgedichten, ‘De Boerentoren schrijft’, Uitgeverij Manteau, 2005, p.63. ibidem.
53
Deze vierde strofe, vol van liefde, werd op een 650 vierkante meter grote bannier uitgeprint en op De Boerentoren geplaatst. In de speech die Lanoye voerde bij de onthulling van de plannen voor de bannier, rekende hij, op zijn bekende grenzeloos cynische manier, af met de geschiedenis van de stad en van het gehele land. Hij verwoordt daarin de typisch Belgische frustratie ten opzichte van Nederland en legt de nadruk op het feit dat na de Val van Antwerpen in het jaar 1585 de rijke en intelligente elite uit België naar Nederland vertrok welke tot die tijd geen economische en culturele macht was. Tijdens de bekende ‘Gouden eeuw’ is veel in Nederland veranderd, terwijl België Spanjaarden overheersden.199 Lanoye bekritiseert ook dat Anwerpen voortdurend opgebroken en in opbouw is en dat het helemaal op een werf begint te lijken. ‘Opdat die gasten van Al Qaeda- na hun prospectieronde door Europa, op zoek naar nieuwe doelwitten aan Osama zouden rapporteren: ‘Antwerpen kun je overslaan. Iemand is ons voor geweest.’200 Verder verwoordt hij de vreugde dat Antwerpen zou worden overgeslagen, omdat die ‘geen twee torens op overschot [hebben], zoals die gasten in het echte New York.’201 De liefdeverklaring van Boerentoren kunnen we, onzes inziens, met zo´n sterk antioorloogs voorwoord als het gedicht in traditie van Hippie beweging uit De Verenigde Staten in de jaren 60 zien. De liefde wordt als het antwoord op oorlog gebruikt: ‘Wel: laat ze ons, die twee toren. En laat ze, de ene tegen de andere, spreken van lust en liefde, niet van vernieling en vergelding.’202 Het bannier op de Boerentoren verwoordt een literair eerbewijs aan Willem Elsschot. Willem Elsschot was niet alleen een beroemde schrijver maar ook reclameman.203 Hij probeerde na de opening van de Boerentoren enorme reclamebillboards te verkopen maar was er niet successvol mee. Wat niet Elsschot lukte, lukte Lanoye. Dankzij die bannier op een van de grootste gebouwen in het centrum van de stad trok hij de aandacht van vele bewoners en ook van die, die anders geen poëzie lezen en zich niet in literatuur interesseren. De bannier op de Boerentoren was ook successvol door de grote aandacht van de media. De aandacht van journalisten van de voornaamste kranten kreeg Michaël 199
T. Lanoye, Stadsgedichten, ‘De Boerentoren schrijft’, Uitgeverij Manteau, 2005, p.63. T. Lanoye, Stadsgedichten, Uitgeverij Manteau, 2005, p.62. 201 ibidem, p.62. 202 ibidem, p.62. 203 M. Vandebril, K. Vandenberghe, Antwerpse stadsdichters, Uitgeverij Manteau, 2008, p.22. 200
54
Vandebril, de coordinator van project Antwerpen Wereldboekenstad, door een list aan te wenden. Deze gebeurtenis beschreef een van die journalisten, Jeroen de Preter, in zijn artikel in het boek Antwerpse stadsdichters. Journalisten werden door Vandebril geïnviteerd voor een samenwerkingsproject. Tijdens een receptie kregen ze een sms van Vandebril dat binnen een paar minuten het gedicht van Lanoye op de Boerentoren opgehangen zal worden. Ze waren niet heel enthousiast over deze ‘volkse onthulling’204 en waren te lui om de receptie te verlaten, maar plots vertrok een van hen. De anderen begrepen dat als ze niet ook zouden vertrekken deze journalist als enige het ooggetuigeverslag zal hebben. De Preter kwam op het plein op het moment dat de laatste verzen van het gedicht waren ontrold. Hij noemde de gebeurtenis later een mirakel, het gedicht een meesterwerk en schreef er een heel enthousiast verslag over waarin hij Lanoye met Van Ostaijen vergeleek en het stadsgedicht ‘in de Vlaamse, of nog veel juister, de Antwerpse literaire canon’205 plaatste. Zoals we eerder hebben aangegeven, werd het gedicht heel successvol ontvangen. Een bewijs van deze bewering kan zijn dat de bannier een half jaar langer dan gepland op de Boerentoren hing en men ongeduldig wachtte op het antwoord van de kathedraal.206
3.1.5.2 De kathedraal antwoord Op het antwoord van Onze-lieve-vrouw kathedraal moest men vier lange maanden wachten, tot 29 augustus 2004, de dag van de afsluiting van de Cultuurmarkt van Vlaanderen. Op de voorstelling waarbij het gedicht op de Groenplaats voorgedragen werd
door
zangeress
La
Estrella
kwamen
naar
schatting
300.000
geïnteresseerden.207 La Estrella, toen een 85 jarige vrouw, las het antwoord van de middeleeuwse kathedraal op ‘à la muezzin’208 [man die vijf keer per dag mensen bijeen roept om te bidden in de moskee, a.e.]. Daarna kon men twee weken lang drie keer per dag naar de opname van het gedicht luisteren die vanuit de grote geluidsboxen geplaatst op de toren van de kathedraal over het plein luidden.209 De
204
M. Vandebril, K. Vandenberghe, Antwerpse stadsdichters, Uitgeverij Manteau, 2008, p.20. ibidem, p.21. 206 T. Lanoye, Stadsgedichten, Uitgeverij Manteau, 2005, p.65. 207 ibidem, p.20. 208 T. Lanoye, Stadsgedichten, Uitgeverij Manteau, 2005, p.65. 209 ibidem. 205
55
hele stad was betrokken. Men hoorde het gedicht in het centrum van de stad en las er enthousiaste berichten over in de krant. Inhoudelijk is dit een heel muzikaal gedicht over de weigering van liefde maar we horen er ook de twijfel. Aan de ene kant zegt de kathedraal dat de liefde niet mogelijk is: ‘en toch: ochaaarmhet zal niet mogen zijn ochaaarmhet is alleen maar schijn want tussen u en mij? daar ligt dus wel 1 plein en een paar eeuwen tussen nooit zullen gij en ik mekaar zelfs kunnen kussen’210
En aan de andere kant geeft ze de Boerentoren hoop, omdat als de wereld zal vergaan, hun stenen door elkaar vermengd komen te liggen en dan kunnen ze samen zijn.211 De hoop wordt door gepersonificerend verlangen verwoord: ‘ik wacht op u ik smacht naar u per saecula saeculorum: vaneen en toch bijeen nog jaren & jaren & jaren & jaren & jaren vaneen en toch bijeen’212
Wat, naast de inhoud, onze interesse wekt is de maatschappelijke waarde van de twee gedichten en vooral van ‘De Boerentoren schrijft’. Toen de bannier vanuit de Boerentoren werd verwijderd, werd die in kleinere fragmenten verdeeld, verkocht en de winst ging naar een alfabetiseringsproject van Unesco in Mali.213 Daarin zien we ook een soort van engagement, aan welke literatuur, en in ons geval poëzie, ook op het sociale vlak kan dienen en bijdragen. Dit voorbeeld laat ons zien dat dankzij de 210
T. Lanoye, Stadsgedichten, ‘De kathedraal antwoordt’, Uitgeverij Manteau, 2005, p.66. ibidem, p.66. 212 ibidem p.66. 213 Anoniem, ‘Boerentoren-gedicht Tom Lanoye wordt geveild’, De Tijd, 14 april 2005. 211
56
grote maatschappelijke betrokkenheid stadsgedichten ook kunnen helpen waar dat nodig is en mensen kunnen dwingen tot het nadenken over de nut van wederzijdse hulp. Het gedeelte van de bannier met de eerste drie verzen van ‘Boerentoren schrijft’ schonk Lanoye aan het Antwerpse huis van literatuur Letterenhuis.214 Daar zijn ze geexposeerd als herinnering aan dit succesvolle stadsgedicht. Velen beschouwen dit gedicht als een symbool van het stadsdichterschap.215 Het is een goed voorbeeld van een combinatie van een goed gedicht met goede reclame die daarna in sociaal geëngageerde hulp uitmondde. Lanoye maakte van zijn stadsdichterschap een ‘genre’216, wat, zoals we al eerder hebben vermeld, zijn doel was. Hij probeerde maatschappelijk interessante poëzie te schrijven die zoveel mogelijk bewoners aantrekt en ze tot het nadenken over cultuur dwingt en dat lukte hem, ons inziens, goed.
3.2
onze-lieve-vrouwe-zeppelin
De bundel van stadsgedichten van Ramsey Nasr verscheen kort na het eind van zijn stadsdichterschap, in het jaar 2006, bij de Amsterdamse uitgeverij De Bezige Bij en werd zoals bij Tom Lanoye ook door graficus Gert Dooreman vormgegeven. De foto´s in het boek zijn gemaakt door Marco Bakker. De bundel heeft een andere structuur dan Lanoye´s bundel. In deze bundel zijn eerst alle stadsgedichten en met de stadsdienst verwante gedichten opgenomen en pas daarna wordt elk gedicht verder toegelicht. In Lanoye’s bundel vinden we de toelichtingen voorafgaand aan elk gedicht. We kunnen veronderstelen dat Nasr eerst de pure poezië wil laten spreken en pas daarna zijn gevoelens en opmerkingen eraan voegt. De begeleidende teksten van Lanoye lijken ons meer politiek geëngageerd te zijn. De reden daarvoor kan zijn dat Nasr zijn meningen en gedachten over zijn stadsdichterschap wilde bewaren voor zijn tweede boek, het essayboek Van de vijand en de muzikant (2006), en daarom lijkt zijn stadsgedichtenboek meer op poezië dan op de gebeurtenissen gericht. Dat past goed bij zijn al in het vorige hoofdstuk genoemde idee hoe de stadsgedichten eruit moeten zien. Nasr schreef in een interview dat zijn stadsgedichten bij zijn gewone gedichten moeten passen; dat er geen verschil tussen moet zijn en dat die ook na 10 214
Anoniem, ‘Boerentoren-gedicht Tom Lanoye wordt geveild’, De Tijd, 14 april 2005. M. Vandebril, K. Vandenberghe, Antwerpse stadsdichters, 2008, Antwerpen Boekenstad, p.22. 216 F. Speet, ‘Dichten voor eigen parochie’, Ons Erfdeel, jg.51, februari 2008, p.26. 215
57
jaar in een andere stad nog steeds gelezen moeten kunnen worden.217 Daarom veronderstellen we dat hij meer autonome, op zichzelf staande, gedichten wilde schrijven. De toelichtingen aan het einde van de bundel stoort ons kunstgenot van de gedichten niet, zoals dit wel soms bij de stadsgedichten van Tom Lanoye kan gebeuren, omdat we daar meteen met de verwante gebeurtenissen en uitleg van de situaties geconfronteerd worden. Om een beeld van de verschillen tussen de twee bundels te krijgen bespreken we vier stadsgedichten van Nasr die volgens ons het beste Nasrs aanpak van het stadsdichterschap illustreren en die ons kunnen aanduiden welk soort engagement hem interesseerde. Voor we met de gedichten beginnen, bekijken we de naam van de bundel: onzelieve-vrouwe-zeppelin. Zoals we al eerder vermeldden, droeg Antwerpen in het jaar 2004 de titel ‘wereldboekenstad’. Voor een van de projecten werd het alfabet in boekvorm gemaakt via de samenwerking van de schrijvers met kunstenaars.218 Ramsey Nasr kreeg als opdracht de letter Z en dacht direct aan een zeppelin. In zijn toelichting bij het gedicht ‘de Z’ schreef hij over het stadsdichterschap het volgende:
‘Tom Lanoye had in de twee jaar dat hij de functie bekleedde zo ongeveer alles eruit weten te halen. Hij had het stadsdichterschap niet alleen opgestart, maar ook volledig uitgewoond. Alles was al gedaan behalve, bij wijze van spreken, de stad overvliegen met een zeppelin.’219
Daarom was de zeppelin niet alleen maar het thema van een project maar ‘het uitgangspunt voor één jaar stadsdichterschap.’220 De andere mogelijke reden ervoor zien we in de afstand die men in de zeppelin heeft. De afstand kan ook een mogelijke oorzaak van de angst voor de aanvaarding van de bewoners van de stad betekenen. Het mogelijke gevoel dat hij liever de stad vanuit de veilige verte bekijkt tot hij weet hoe de mensen in Antwerpen zullen reageren en hoe ze hun tweede stadsdichter aanvaarden. In de recensie van Marc Reynebeau in de Standaard lezen we:
217
D. van Driessche, CH. Collier, ‘Tom Lanoye en Ramsey Nasr, over stads- en ander dichterschap’, 2005, Accenten. 218 R. Nasr, onze-lieve-vrouwe-zeppelin, De bezige Bij, 2006, p.169. 219 ibidem. 220 ibidem.
58
‘De zeppelin is zijn manier om de stad te ontstijgen, om beter te kunnen kijken- en luisteren. Zijn hoop is, net als zovelen die van overal in de stad aanspoelen en niet altijd welkom lijken, er ooit eens echt, samen met alle andere Antwerpenaren, te kunnen landen.’221
Op zo´n manier kan het motief van de zeppelin ook begrepen worden. De woorden onze-lieve-vrouwe verwijzen naar de dominant van de stad Antwerpen; naar de Onze-Lieve-Vrouw-kathedraal. Deze verbinding van woorden gebruikte Nasr in zijn eerste stadsgedicht ‘stadsplant’.
3.2.1 Stadsplant Op het eerste gezicht merken we dat het eerste stadsgedicht en ook andere in de bundel opgenomen gedichten van Nasr veel langer zijn dan die van zijn vooganger. Als we die lezen zien we, dat ze na een eerste keer doorlezen niet makkelijk te verklaren zijn. De criticus Ilja Leonard Pfeijffer noemde het een ‘moedig gedicht’, omdat de hele stad en een hele natie over zijn schouder meekeken naar zijn eerste stadsgedicht, ‘schreef hij een lang, kolkend, lyrisch gedicht vol valstrikken en valkuilen dat zich zeker niet gemakkelijk gewonnen geeft.’222 ‘stadsplant’ is een lyrische ballade met 3 onderdelen en een envoi. Wat de bedoeling van Nasr was met het gedicht ‘stadsplant’ en vooral met de envoi, beschreef hij in een interview:
‘Mijn gedicht kun je lezen als een liefdesverklaring aan alle Antwerpenaars. Maar je liefde verklaren aan iemand die je niet kent, is vals. Zonder die laatste strofen zou het een onoprechte liefdesverklaring zijn. Ik heb die strofen niet voor niets ‘envoi’ genoemd. Envoi betekent opdracht. De Antwerpenaars geven hier hun stadsdichter de opdracht om zich in hen en in hun stad te verdiepen.’223
Het gedicht is dus niet alleen de liefdeverklaring maar ook een schuldbekentenis.224 Nasr geeft toe, dat hij de stad niet goed kent en dat het verbeterd moet worden. Pas daarna kan hij ‘met zijn zeppelin in Antwerpen landen.’225
221
M. Reynebeau, www.ramseynasr.nl/web/Artikelpagina/onzelievevouwzeppelin-2006.htm, on-line. I.L. Pfeijffer, www.ramseynasr.nl/web/Artikelpagina/onzelievevouwzeppelin-2006.htm, on-line. 223 J. de Preter, ‘Al die heisa heeft ervoor gezorgd dat het een rijper gedicht is geworden’, DeMorgen, 28 januari 2005. 224 Ibidem. 225 M. Reynebeau, www.ramseynasr.nl/web/Artikelpagina/onzelievevouwzeppelin-2006.htm, on-line. 222
59
Zoals we al hebben vermeld, bestaat het gedicht uit drie delen. Het eerste deel wordt ‘de wortel’ genoemd en speelt zich vooral af in de Antwerpse ondergrond. In het tweede deel, ‘de stengel’, die zich op de grond afspeelt, krijgen de Antwerpenaren het woord. Ze verwoorden er hun angst voor de dichter die er als een soort monster beschreven wordt; ze weten niet wat te verwachten dus overdrijven ze enorm. Het klinkt ons als een soort verhoorverslag met tegelijk angst en haat in de stem. In het derde gedeelte ‘de bloem’ waarin alles de lucht in gaat, verklaart de dichter de liefde aan zijn stadsgenoten door een prachtig spel met straatnamen, maar ze antwoorden niet:
‘o ja ik wil! Ik draag je door vrijgezellenstraat naar beddenstraat ik wil je totaal van nieuw stad tot ouland, van oever tot toog via lentelei en korte batterijstraat zullen wij mekaar beademen maar zij – met haar limbastraat, klipstraat en wipstraat blijft ze roerloos als een gehavende metropool – 1stroomstraat beweegt de electronicalaan legt de hoorn van de telefoonstraat – ze zwijgt’226
Een ballade eindigt gebruikelijk met een envoi; wat in dit geval ook gebeurt, maar hier gaat het andersom, aangezien normaal de dichter de opdracht geeft. In dit geval krijgt de dichter de opdracht van een ‘sinjoor’ [Antwerpenaar, a.e.] om zich meer in zijn stad te verdiepen. Al in het eerste gedeelte over het ondergrondse Antwerpen zien we een paar geëngageerde kenmerken. In de eerste strofe rekent Nasr af met de klachten van sommige bewoners dat hij geen echte Antwerpenaar is:
‘het was zonig die dag, ik liep zonder helm over de leien ingeburgerd als altijd, vrij als een ijzeren vlinder, volmaakt (…)’227
In de woorden ‘ingeburgerd als altijd’ lezen we de ironische opmerking van Nasr, die al jarenlang in Antwerpen woonde omdat pas na zijn benoeming als stadsdichter er problemen ontstonden dat hij een vreemdeling was. Hetzelfde thema is ook in de derde strofe in het spel met straatnamen bewerkt:
‘dus ik zeg tegen haar, ik zeg milou moet je horen zeg ik tot vandaag ken ik enkel de hollandstraat en de rotterdamstraat 226 227
R. Nasr, onze-lieve-vrouw-zeppelin, ‘stadsplant’, De bezige Bij, 2006, p.13,14. ibidem, p.9.
60
ik ken de haifastraat, de olijftakstraat, de jeruzalemstraat in de jodenstraat vind ik mijn weg sinds lang zonder problemen ik ken de van campenhoutstraat en de kneuterlei, de weerstandlaan en de zwijgerstraat en de pesthofstraat en de galgenstraat’228
Hier rekende Nasr af met het al in het vorige hoofdstuk benoemde probleem met de toemalige schepen van Toerisme Ludo van Campenhout die tegen hem optrad en wilde dat hij wegens zijn opiniestuk over het Israelitisch-Palestijnse conflict geen stadsdichter van Antwerpen zou worden. Nasr reflecteert in zijn gedicht, zoals ook Lanoye deed, het probleem dat Antwerpen te veel opengebroken is. Ook hier wordt het op een cynische manier bezongen en gewaardeerd:
‘ik houd van opgebroken straten en bouwkuilen, ik snuffel graag zacht aan die grens tussen ijstijn en stad, op mijn handen loop ik er rond’229
In dit prozaistische gedicht dat Nasr als voorstelling van zichzelf bedoelde230 zien we een grote maatschappelijk betrokkenheid. Hij stelt zich aan de bewoners voor, probeert ze aan te trekken en raakt door taalspel en ironie enkele maatschappelijke problemen en vooroordelen aan. Nasr bevestigde zelf dat als er geen problemen rond zijn aanstelling waren geweest, zijn gedichten er heel anders hadden uitgezien en hij zei in een interview dat ‘al die heisa [ervoor heeft] gezorgd dat het een rijper gedicht is geworden.’231
3.2.2 een minimum Het tweede gedicht dat we willen noemen in verband met maatschappelijk geëngageerde poëzie is het gedicht ‘een minimum’. Het thema van het gedicht is de armoede. Het gedicht is ook arm aan woorden en is het kortste stadsgedicht van Ramsey Nasr. Hijzelf dacht, zoals we in zijn toelichting bij het gedicht kunnen lezen, dat het gedicht ook een minimale weerklank zou opleveren, maar het tegendeel gebeurde.232 228
R. Nasr, onze-lieve-vrouw-zeppelin, ‘stadsplant’, De bezige Bij, 2006, p.14. R. Nasr, onze-lieve-vrouwe-zeppelin, ‘stadsplant’, De bezige Bij, 2006, p.9. 230 J. de Preter, Al die heisa heeft ervoor gezorgd dat het een rijper gedicht is geworden, DeMorgen, 28 januari 2005. 231 ibidem. 232 R. Nasr, onze-lieve-vrouwe-zeppelin, De bezige Bij, 2006, p.162. 229
61
We geven eerst een korte uitleg over het ontstaan van het gedicht. Kort na de aanstelling van Nasr als de Antwerpse stadsdichter, kreeg hij een verzoek van Recht-Op, een ‘vereniging waar armen het woord nemen’, om iets te schrijven over de kansarmen.233 Omdat hij vanaf het begin van zijn dienst wilde schrijven over marginale thema´s, die niet zoveel in beeld komen, besloot hij dat thema in een stadsgedicht te verwerken. Het gedicht is gebaseerd op uitspraken van kansarme mensen die Nasr tijdens gesprekken met hen hoorde.234 Het gaat om een sterk emotioneel gedicht waarin met een klein aantal woorden veel wordt gezegd. Nasr opviel vanuit de gesprekken met de kansarmen een misverstand van de gemiddelde burger dat ze van de overheid meer geld willen. Ze willen vooral als gewone mensen gezien worden.235 Ze zien ‘de manier waarop de buitenwereld met de kansarmen omgaat’ als een probleem.236 En deze gevoelens verwoordde Nasr in het gedicht ‘een minimum’. Al in de eerste verzen van het gedicht zien we het verlangen om niet onzichtbaar te zijn voor de voorbijgangers en een oproep tegen de onverschilligheid ten opzichte van de armoede:
‘lees me dan luister dan zacht ik ben de muur en muurvaste man’237
Nasr gebruikte in het gedicht de letterlijke citaties van de kansarmen zelf. Het gedicht kunnen we lezen als een roep om de menselijke waardigheid:
‘hier staan wij klein en fier lijk een mens op een plein.’238
233
R. Nasr, onze-lieve-vrouwe-zeppelin, De bezige Bij, 2006, p.162. R. Nasr, ‘een minimum’, http://www.boekencast.be/channels_detail.php?pageNum_GetEpisodesOnline=8&id=2, on-line. 235 R. Nasr, onze-lieve-vrouwe-zeppelin, De bezige Bij, 2006, p.163. 236 ibidem, p.162. 237 R. Nasr, onze-lieve-vrouwe-zeppelin, ‘een minimum’, De bezige Bij, 2006, p.63. 238 ibidem, p.64. 234
62
Het gedicht werd na de aanvraag van de al genoemde vereniging op de gevel van het OCMV gebouw, de sociale dienst van Antwerpen, geschilderd.239 Tot Nasr´s verrassing werd deze gebeurtenis in verschillende media opgenomen en als hoogtepunt gold een item in het landelijke avondnieuws. Zo’n grote maatschappelijke betrokkenheid had ook een praktisch gevolg. De regering verhoogde het aantal ‘ervaringsdeskundigen’ [mensen die zich enigszins hebben weten te onworstelen aan de kansarmoede en zich nu als een soort aanspreekpunt en begeleider opwerpen’240] van 2 naar 16 werkers. Op dit voorbeeld kunnen we zien hoe maatschappelijk geëngageerd figuur kan stadsdichter zijn en dat ook hij de dingen in de stad kan veranderen en aan een verbetering bij kan dragen.
3.2.3 mijn symptomenland Ramsey Nasr beweerde na de rellen rond zijn persoon dat hij geen politiek geladen gedichten wil schrijven. In het gedicht mijn symptomenland maakte hij geen uitzondering, maar toch roerde dit gedicht, dat een belangrijk maatschappelijk thema bespreekt, een politieke situatie aan. In een artikel verklaart hij zijn drijfveer die hem aanzette tot het schrijven van dit gedicht, als een reactie op een racistisch gemotiveerde daad en verduidelijkt er waarom hij geëngageerde poëzie schrijft: 'Poëzie moet niets, maar van mijn eigen poëzie wil ik wel dat ze een band heeft met de belevingswereld van de mensen die haar moeten lezen. Ik probeer poëzie te schrijven die niet alleen een grote betrokkenheid heeft op de wereld, maar die ook een impact zoekt op die wereld. Daarom heb ik bijvoorbeeld het gedicht Mijn symptomenland geschreven, na de zevende doodsbedreiging aan de directeur van Remmery.’241
Zoals uit het citaat blijkt schreef Nasr zijn derde stadsgedicht als reactie op een racistisch gemotiveerde doodsbedreiging die op de voorpagina van de krant werd afgedrukt.242 In zijn eerste brief schreef de bedreiger aan Rik Vannieuwenhuyse, de eigenaar van visdelicatessenbedrijf Remmery dat zijn medewerkster Naima Amzil haar hoofddoek moet afdoen, omdat hij anders de goederen in de winkel met kwik
239
R. Nasr, onze-lieve-vrouwe-zeppelin, De bezige Bij, 2006, p.164. R. Nasr, onze-lieve-vrouwe-zeppelin, De bezige Bij, 2006, p.165. 241 G. Goris, ‘Ramsey Nasr. Een nieuwe definitie voor engagement’, 2005, http://www.mo.be/artikel/ramseynasr-een-nieuwe-definitie-voor-engagement, on-line. 242 R. Nasr, onze-lieve-vrouwe-zeppelin, De Bezige Bij, 2006, p.152. 240
63
zal vergiften. Ze deed haar hoofdoek af, maar het was nog niet voldoende, want in daaropvolgende brieven werd gezegd dat ze ontslagen moet worden.243 Deze gebeurtenis liet Ramsey Nasr schrikken en als reactie schreef hij ‘mijn symptomenland’ dat in De Standaard verscheen. Het gedicht is kort en is in drie strofen verdeeld. De titel zegt ons dat het gedicht gaat over een probleem dat het hele land getroffen heeft en dat in het hele land de symptomen van een ziekte te vinden zijn. Dat Nasr met de ziekte geen lichamelijke vergifting bedoelt, duidt hij aan in de eerste twee strofen waar de symptomen van kwikvergifting beschreven worden en letterlijk aan het einde van tweede strofe ‘maar dit is geen kwik’. Lyrische ik spreekt tegen ‘u’ waaronder we de bewoners van het land kunnen verstaan:
‘wanneer u vannacht weer opengesperd en zwart naast uw lief ligt wanneer het denken in lagere doses hersenen aantast, uw kop opkrikt de keel doet zwellen en alle adem met vloeibare hamer wegbikt wees dan gerust: misschien is dit geen kwik dat u vergift misschien zult u verwonderd zijn- vroeg of laat scheuren de nieren blijven de spieren als een kledingstuk in uw ledematen liggen treedt celdood in onder de schedel en dan weigert het geheugen van kwikvergif zijn dat de symptomen – maar dit is geen kwik’244
In de derde strofe neemt de bedreiger het woord en hij spreekt zijn slachtoffers aan. In zijn verzen lezen we dat hij zich niet schaamt voor zijn daden:
‘dag naima dag rik, ik bezit mijn schaamte nog nauwelijks, ik bezit pijn in mijn aagezicht, smaak van metaal en kaaklem, ziek ben ik van skeletpijn, blindheid en zwarte aanslag en toch, geen schamen is het geen kwik: t is de zilveren ochtendmond van een nieuw vrij vlaanderen’245
Met deze verzen wordt geen kwikvergifting bedoeld maar de vergifting van de bevolking met intollerantie, xenofobie, rascisme en blindheid. Het gedicht lezen we als een oproep tot meer tollerantie voor de medemens. Nasr noemde dit gedicht geen stadsgedicht maar een Vlaams gedicht246 waarmee hij aanduidde dat het probleem ook buiten de stad, in het gehele land, woedt; dat er een 243
R. Nasr, onze-lieve-vrouwe-zeppelin, De Bezige Bij, 2006, p.153. R. Nasr, onze-lieve-vrouwe-zeppelin, ‘mijn symptomenland’, De Bezige Bij, 2006, p.29. 245 ibidem, p.29. 244
64
landelijke discussie moet ontstaan. Het hoofddoekendebat ontstond straks en beheerste daarna niet alleen de landelijke kranten, maar werd ook in de Europese context besproken.
3.2.4 achter een vierkante vitrine Sommige stadsgedichten van Ramsey Nasr roerden ook het culturele vlak aan. Hij schreef het gedicht ‘de changeur’, een ode aan Wannes van de Velde, de Antwerpse zanger en dichter, een gedicht over de Universiteit van Antwerpen en één over de Antwerpse filharmonie omdat Nasr als grote liefhebber en kenner van klassieke muziek bekend staat.247 Als laatste van de stadsgedichten, die we bespreken, hebben we zijn gedicht ‘achter een vierkante vitrine’ gekozen. We kunnen zeggen dat dit gedicht een gelijkaardig maatschappelijk belang had als ‘De boerentoren schrijft’ van Tom Lanoye. Ook dit gedicht trok veel toehoorders en werd door de bewoners heel goed ontvangen. Het gedicht werd geschreven ter gelegenheid van de opening van de nieuwe Bibliotheek Permeke aan het De Coninckplein in de wijk die beroemd is als de wijk van prostituees, drugs- en alcoholverslaafden, homoseksuelen en veel gekleurde groepen248; dus de wijk waar men niet gewoon boeken leest. Op de dag van de opening werd op het plein een feest georganiseerd. Tot grote verrassing werden de luisteraars heel enthousiast over het voorlezen van Ramsey Nasr hoewel het wegens technische problemen lang duurde. Ofschoon het gedicht één van de langste stadsgedichten van Ramsey Nasr is en in het boek elf pagina´s in beslag neemt, werd het door de toehoorders gewaardeerd. Het applaus na het voorlezen duurde heel lang.249 De inhoud van het gedicht gaat over de literatuur, over het nut van het lezen en over marginale mensen en drugsverslaafden, wat een maatschappelijk betrokken wordt. De spreker in het gedicht is een typische bewoner van die wijk, die zich over de nieuwe bibliotheek en haar invloed op de wijk uitsprak. Die allochtone man verwoordt in Antwerps gekleurde tussentaal dat hij ontevreden is met de bibliotheek in zijn
246
R. Nasr, onze-lieve-vrouwe-zeppelin, De Bezige Bij, 2006, p.153. R. Nasr, Van de vijand en de muzikant, De Bezige Bij, 2008, p.73. 248 R. Nasr, onze-lieve-vrouwe-zeppelin, De Bezige Bij, 2006, p.149. 249 M. Vandebril, K. Vandenberghe, Antwerpse stadsdichters, 2008, Antwerpen Boekenstad, p.36. 247
65
buurt. Hij attendeert op het feit dat wanwege de bibliotheek de omgeving zal achteruitgaan:
‘dees hier was altijd een nette buurt met fatsoenlijke hoeren afrikanen verslaafden portugezen albanezen polen pakistanen chinezen en proper tramjeannetten efin marginalen gelijk gij en ik alles ging goe en nu krijgen we dit’250
De lyrische ik was blij met zijn buurt van vroeger en plotseling krijgen ze daar iets wat er, volgens hem, niet past en waardoor de buurt zal verloederen. In de laatste regel zien we nog een zinspeling op Ramsey Nasr zelf; op zijn aanvaarding als stadsdichter dat hij in Antwerpen niet met open armen ontvangen werd: ‘alles ging goe en nu krijgen we dit’. Nasr rekende af met de afwijzende uitspraken van sommigen met bedekte toespelingen die voor iemand die de context kent heel treffend zijn. Ramsey Nasr schreef eens over de meerduidigheid van poëzie het volgende: ‘Een gedicht is immers altijd meerduidig en het verzet zich tegen de eendimensionale lezing van eender welke ideologie. In die zin kan poëzie aanzetten tot twijfel en nuance, op voorwaarde dat de lezer daarvoor open staat.'251
De spreker van het gedicht beschrijft de bezoekers van de bibliotheek als lettertuig, als rare mensen of ‘een pure maffia’ die aan het lezen als aan drugs verslaafd zijn, rondhangen op de straat, bedelen en daardoor de gewone bewoners wegjagen:
‘neeje ge moet em nikske geven dan geraakte daar never nooit nie meer van af heelder uren zit hem daar nu al’252
Het is een omkering van het gewone leven. De drugsgebruikers en bewoners van de probleemwijk vinden de bibliotheekbezoekers als rare mensen. Verder beschrijft de lyrische ik dat hij uit nieuwsgierigheid eens in die kubus stapte binnen en meteen werd door die letterverslaving besmet. Hij probeerde met die verslaving te vechten maar het lukte hem niet en hij begon langzaam te veranderen: 250 251 252
R. Nasr, onze-lieve-vrouwe-zeppelin, ‘achter een vierkante vitrine’, De Bezige Bij, 2006, p.17. Anoniem, http://www.mo.be/artikel/ramsey-nasr-een-nieuwe-definitie-voor-engagement. R. Nasr, onze-lieve-vrouwe-zeppelin, ‘achter een vierkante vitrine’, De Bezige Bij, 2006, p.20.
66
‘ik voelde een kokende waas van oranjebloesem¨ (wa zegt bibi nu) zich over mijn roestig gelaat heen leggen (is daar iemand) hoe ze mij demonteerden (wie zennekik) lijk een kolonne smeltende mieren (of zilverviskes) ik was aan t zeveren meneer lijk zot ik wier zot lijk zotte guido’253
De lyrische ik is veranderd en verslaafd en vertoont ook alle kenmerken van de verslaving, psychische en fysische, en denkt alleen aan boeken. Hij vraagt mensen om een letter zoals verslaafden om geld vragen voor hun drug:
‘en ik heb een gezin meneer helpt u mij (…) ziet u meneer dit valt mij zwaar maar heeft u misschien een letter voor mij om thuis te geraken’254
In deze omruiling van de rollen van de fatsoenlijke bewoners en de ‘marginalen’ zien we ook een geëngageerde oproep tot de bewoners van Antwerpen. Ten eerste dat 255
die ‘marginalen’ ook mensen zijn en ten tweede dat ook hun invalshoek moet
worden meegeteld. Aan het einde van het gedicht is de lyrische ik helemaal veranderd in een lezer, is met de bibliotheek tevreden en wil dat ook anderen beginnen te lezen:
‘ik zal mijn wankel volk op nieuw 253
R. Nasr, onze-lieve-vrouwe-zeppelin, ‘achter een vierkante vitrine’, De Bezige Bij, 2006, p.23. ibidem, p.25,26. 255 ibidem, p.27. 254
67
le ren le zen’256
Met deze laatste strofe van het gedicht wordt bedoeld dat als de bibliotheek gewestigd is in een buurt waar niet veel lezers wonen, de kans bestaat dat die bewoners beginnen te lezen; ‘op nieuw’; alweer of voor het eerste keer. Het gedicht verwoordt ook de mening dat het lezen voor iedereen is en niet alleen voor sommige klassen. Het gedicht is ook interessant door het gebruik van intertekstuele passages die naar bijvoorbeeld Paul van Ostaijen, Guido Gezelle en Willem Elsschot verwijzen. Er wordt op twee manieren nadruk op die schrijvers gelegd. Ten eerste waren de titels van hun werken in de tekst verwerkt, zoals in de volgende twee voorbeelden: ‘t zijn allemaal blaaikes en dwaallichten’257 waar verwezen wordt naar de novelle van Willem Elsschot, Het dwaallicht (1946). De volgende regels verwijzen naar de bundel van Paul van Ostaijen Bezette stad (1921): ‘vlaamse taalpooiers da zijn t ze bezetten de stad’258. De tweede soort van Nasr´s intertekstualiteit is door de manier van imitatie van hun stijl: ‘dag bloem van je ploem ploem ploem’259 Hier wordt naar de schrijfstijl van Paul van Ostaijen, de grote Vlaamse modernistische dichter uit de eerste helft van 20ste eeuw, verwezen. Het volgende voorbeeld is een parafrase op het dichterschap van Guido Gezelle, de bekende Vlaamse dichter en priester uit de 19de eeuw, dat op sterke alliteraties gebaseerd werd en met het woord ‘guidoke’ benoemt Nasr de dichter zelf: ‘‘en wie smikkelt er hier weer kibbele koebele klatersap aan den 1e döner kebap van de dag?’’ t is de koningszot van t pleintje ons guidoke gelooft 256
R. Nasr, onze-lieve-vrouwe-zeppelin, ‘achter een vierkante vitrine’, De Bezige Bij, 2006, p.27. R. Nasr, onze-lieve-vrouwe-zeppelin, ‘achter een vierkante vitrine’, De Bezige Bij, 2006, p.19. 258 ibidem, p.21. 259 ibidem, p.18. 257
68
in t rinkelend twinkelend waterdinkske’260
Dit gedicht probeert, onzes inziens, mensen door taalspelletjes aan te spreken. Nasr wil laten zien dat poëzie niet alleen moeilijk en hermetisch gesloten is, maar dat ze ook amusant en boeiend kan zijn. Poëzie kan mensen ook laten nadenken door de meerduidigheid van de betekenis en is daardoor een soort woordspeling. Het is aan te raden naar de gedichten van Ramsey Nasr te luisteren omdat ze heel muzikaal zijn en Nasr ze door zijn geschoolde stem en acteursvoordracht een andere dimensie geeft. Zijn voordracht heeft ook een maatschappelijke functie omdat die kan dienen om veel mensen aan te spreken om poezie te lezen zoals het op het feest bij de Permeke bibliotheek gebeurde.
3.3 Tot slot Als laatste willen we de schrijfwijze van beide dichters samenvatten. Dichters Tom Lanoye en Ramsey Nasr beschouwen we als publieke intellectuelen die literatuur en engagement willen verbinden, die een brug tussen literatuur en maatschappij proberen te slaan en proberen aan het publieke debat bij te dragen. Tom Lanoye stelt zich tot doel van het stadsdichterschap een genre te maken en zoveel mogelijk mensen aan te spreken. Lanoye is een heel geëngageerde dichter en gebruikt humor en ironie als basis-ingrediënten. Zijn stadsgedichten zijn toegankelijk voor iedereen, goed leesbaar en bevatten weinig metaforen. Hij probeert met zijn stadsgedichten de betrokkenheid van de bewoners op te wekken. Hij wijst op maatschappelijke problemen en in sommige gevallen het bijdroeg tot verbeteringen. Ons inziens beschouwt Lanoye het stadsdichterschap als een spel met taal, met de stad en met de bewoners. Bij Ramsey Nasr zien we dat hij zijn stadsdienst meer serieus opnam. Hij legt de nadruk op de kwaliteit van zijn poëzie hoewel het zijn gedichten moeilijker, meer gesloten, meerduidiger en hermetischer gesloten maakte en de lezers of toehoorders van zijn stadsgedichten dwingt tot nadenken. Zijn thema´s waren marginaliteit en de bewoners van de stad die niet zo vaak te horen zijn zoals de kansarmen of allochtonen. Wat we als verbindingsmotief van zijn stadsgedichten zien is zijn oproep dat we allemaal gelijk zijn. Ook Ramsey Nasr draagt met zijn stadsgedichten bij aan 260
R. Nasr, onze-lieve-vrouwe-zeppelin, ‘achter een vierkante vitrine’, De Bezige Bij, 2006, p.20.
69
veranderingen in de stad en dwingt tot maatschappelijke discussie. Deze stelling ondersteunen we met het citaat van Arnold Heumakers dat Nasr in zijn boek Van de vijan den de muzikant opnam:
‘Literatuur en kunst zijn er niet om de wereld te veranderen, maar om de ‘andere’ kant van de burger aan de oppervlakte te laten komen.’261
261
Nasr R., Van de vijand en de muzikant, Uitgeverij Vantilt, 2006, p.71.
70
4. Conclusie Aan het einde van onze scriptie maken we een korte samenvatting van onze verworvenheden. Als thema stelden we het huidig fenomeen van poëzie, het stadsdichterschap en het engagement erin en we hebben het we aan voorbeelden van twee stadsdichters van Vlaamse stad Antwerpen behandeld. In het eerste hoofdstuk bekeken we het stadsdichterschap in het algemeen met nadruk op de situatie in Antwerpen en aan de hand van de literaire theorië van Thomas Vaessens plaatsten we het stadsdichterschap tot concrete literaire stroming. Tweede hoofdstuk hebben we aan het engagement gewijd. We bekeken de problemen van het engagement in literatuur, uitlegden de term publieke intellectueel en ermee verbonden stijging van het engagement in kunst en literatuur. We stelden de twee stadsdichters Tom Lanoye en Ramsey Nasr voor en samenvatten hun opinies rond het engagement. Het derde, meer praktische, hoofdstuk is aan de concrete stadsgedichten van al benoemde dichters gewijd. In de analyse van die gedichten stond het geëngageerde aspect centraal. Aan het einde vergeleken we kort het aanpak van deze dichters van het stadsdichterschap en lieten zien waar de verschillen liggen. Met deze scriptie wouden we het stadsdichterschap en de trend in de poëzie het envoorstellen en Met deze scriptie willen we laten zien dat ook maatschappelijk betrokken poëzie geen kwalitieten van goede poëzie hoeft te verliezen en haar plaats vond in de poëtische wereld van tegenwoordig. We hopen dat onze scriptie tot een beter begrip van het stadsdichterschap en zijn geëngageerde functie bijdraagt.
71
5. Bibliografie Anoniem, ‘Boerentoren-gedicht Tom Lanoye wordt geveild’, De Tijd, 14 april 2005.
Anoniem, ‘Ik hou zielsveel van deze stad’, 2004, De Antwerpenaar, 15 october 2004.
Anoniem, ‘Ik kijk als nieuwsgierige vreemdeling naar de stad’, 2004, De Tijd, 25 september 2004.
Brems, H., Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005, Uitgeverij Bert Bakker, 2006.
Daneels, W., ‘Eredoctoraat voor Antwerpse stadsdichters’, Gazet van Antwerpen, 21 maart 2007.
Dewever, I., ‘Ik ben geen krenteweger’, Gazet van Antwerpen, 29 januari 2003.
Driessche, D. van, Collier, CH., ‘Tom Lanoye en Ramsey Nasr, Over stads- en ander dichterschap’, Accenten, maart 2005.
Fagel E., ‘Ik lig hier het bevlogene van zwaluwen te bestuderen’, Vooys 2, jg.20, p.124.
Goossens, R., ‘Geef Ramsey toch een kans, hij gaat dat geweldig doen’, DeMorgen, 2 november 2004.
Goossens, R., ‘Stad aan het schelden: Tom Lanoye en Ramsey Nasr, de oude en de nieuwe stadsdichter’, Humo, nr.3372, 19 april 2005.
Ilegerms, D., ‘De duivelsverzen van Ramsey Nasr’, Deng, januari 2005.
Joosten, J., ‘De dingen die niet vanzelf spreken’, Parmentier, 1994, jg.3, p.4.
72
Lanoye, T., Stadsgedichten, Uitgeverij Manteau, 2005.
Loosen, G., ‘Tom Lanoye als eerste Antwerpse stadsdichter’, Amos, jg.3, 2006.
Nasr, R., Van de vijand en de muzikant, Uitgeverij Vantilt, 2006.
Ohlsen, R., ‘Niet enkel voor de gelegenheid’, Passionate magazine, 2007, jg.14.
Peeters, T., ‘Ramsey Nasr neemt fakkel over van Tom Lanoye’, De Tijd, 28 januari 2005.
Plottier, A., ‘Wannes Van de Velde:’Waarom ik geen Antwerps stadsdichter worden wil’, DeMorgen, 17 september 2004.
Preter, J. de, ‘Al die heisa heeft ervoor gezorgd dat het een rijper gedicht is geworden’, DeMorgen, 28 januari 2005.
Preter, J. de, ‘Als Lanoye stadsdichter wordt, is dat niet omwille van zijn politice standpunten’, DeMorgen, 18 december 2002.
Preter, J. de, ‘Ik ken de naam van artikel niet’, DeMorgen, 25 september 2004.
Preter, J. de, Plottier, A., ‘Antwerps verzet tegen Nederlands/Palestijnse stadsdichter’, DeMorgen, 16 september 2004.
Speet, F., ‘Dichten voor eigen parochie’, Ons erfdeel, jg.51, 2008.
Theerlynck, S., ‘Een stadsdichter is een katalysator’, DeMorgen, 18 november 2008.
Vaessens, T., De revanche van de roman, Uitgeverij Vantilt, 2009.
Vaessens, T., Ongerijmd succes, Uitgeverij Vantilt, 2006. 73
Vandenberghe M., Antwerpse stadsdichters, Antwerpen Boekenstad, 2008.
Verhoeven K., ‘Stadsdichter moet vrij zijn’, De Standaard, 26 october 2004.
Verhoever, K., ‘Welke mening mag een stadsdichter hebben? ’, De Standaard, 23-24 oktober 2004.
Versteeg, C., ‘Mijn fantasie schiet tekort bij de belgische realiteit’, Ravage, nr.16, 21 december 2001.
Internet bronnen:
Anoniem, www.poeziecentrum.be, geraadpleegd op 15 mei 2011.
Anoniem, http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2004-2005/g176-2.pdf, geraadpleegd op 12 juni 2012.
Anoniem, http://www.beschrijf.be/index.php?q=beschrijf/nl/podium_archives/event/188, geraadpleegd op 16 april 2012.
Anoniem, http://kunst-en-cultuur.infonu.nl/geschiedenis/60591-de-geschiedenis-vande-rederijkers.html, geraadpleegd op 11 april 2012.
Anoniem, http://www.antwerpen.be/boekenstad, geraadpleegd op 17 april 2012.
Anoniem, http://www.komopstraat.be/illustraties/Antwerpen_Theaterplein.pdf, geraadpleegd op 8 mei 2012.
Anoniem, http://www.kafka.be/showpage.php?iPageID=43&sLangCode=NL, geraadpleegd op 17 mei 2012. 74
Anoniem, http://www.vlaardingen.nl/default/Kunstencultuur/Vlaardingsestadsdichter/id_100168 66, geraadpleegd op 14 april 2012.
Bellon, M., Van rederijkers tot stadsdichters, De Standaard, http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=7C1MSULU, geraadpleegd op 12 juni 2012.
Goris, G., ‘Ramsey Nasr. Een nieuwe definitie voor engagement’, 2005, http://www.mo.be/artikel/ramsey-nasr-een-nieuwe-definitie-voor-engagement, geraadpleegd op 31 mei 2012.
Goud, M., ‘Poëzie op straat in de 20e en 21e eeuw in Nederland’, 2007, http://www.muurgedichten.nl/poezie%20op%20straat.pdf, geraadpleegd op 14 juni 2012.
Nasr, R., ‘een minimum’, http://www.boekencast.be/channels_detail.php?pageNum_GetEpisodesOnline=8&id =2, geraadpleegd op 31 mei 2012.
Pfeijffer, I.L., www.ramseynasr.nl/web/Artikelpagina/onzelievevouwzeppelin2006.htm, geraadpleegd op 15 mei 2012.
Reynebeau, M., www.ramseynasr.nl/web/Artikelpagina/onzelievevouwzeppelin2006.htm, geraadpleegd op 15 mei 2012.
Stassen, J., Vogels, M., 2005, http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/20042005/g176-1.pdf, geraadpleegd op 14 april 2012.
75