Doc. N0’51009C05 MH/GVB/LC
Brussel, 19.1.2001
ADVIES betreffende DE PRIORITAIRE KNELPUNTEN IN DE HORECASECTOR _______________________________________________________ ***
2
Het interfederaal bureau nr. 9 besprak tijdens de vergaderingen op 4 oktober 2000 en 6 december 2000 de actuele problemen in de horecasector. Op grond van de besluiten van het interfederaal bureau nr. 9 heeft de Hoge Raad, gebruikmakend van zijn initiatiefrecht tijdens de plenaire vergadering van 19.01.2001, volgend advies uitgebracht.
STATISTISCHE GEGEVENS BETREFFENDE DE HORECASECTOR Tabel 1. Aantal verzekeringsplichtigen (zelfstandigen en helpers) in de horecasector ingedeeld volgens de gewesten GEWESTEN
1996
1999
Vlaanderen Wallonië Brussel
21.733 11.044 2.827
100 100 100
20.975 10.824 2.618
96,51 98,01 92,61
Het rijk
35.604
100
34.417
96,67
Bron : RSVZ Het aantal verzekeringsplichtigen in de horecasector daalt in elk gewest en in het ganse rijk. Tabel 2. Aantal BTW-plichtigen in de horecasector ingedeeld volgens de subsectoren ACTIVITEIT
1996
1999
Hotels (NACE 551) Restaurants (NACE 55301) Cafés (NACE 55401)
1.972
100
1.939
98,33
10.562 28.598
100 100
13.221 23.861
125,18 83,44
Totaal
41.132
100
39.021
94,87
Bron : NIS – bedrijfsregister DBRIS Het aantal horeca-ondernemingen daalt de laatste jaren maar deze daling is niet algemeen Het aantal restaurants neemt toe terwijl het aantal cafés vermindert.
3 Tabel 3. Aantal werkgevers in de hotels en restaurants ingedeeld volgens de dimensieklassen 1 tot 49 werknemers en meer dan 50 werknemers DIMENSIEKLASSE
1996 Aantal
1999 %
Aantal
%
1 tot 49 werknemers Meer dan 50 werknemers
18.853 140
99,26 0,74
19.576 134
99,32 0,68
Totaal
18.993
100
19.710
100
Bron : RSZ, gecentraliseerde statistiek De horecasector is vooral een KMO-aangelegenheid. De evolutie van de verhoudingen tussen grote en kleine ondernemingen wijzen op een toenemend belang van de KMO. Tabel 4 : Aantal werknemers in de hotels en restaurants volgens de dimensieklassen 1 tot 49 werknemers en meer dan 50 werknemers DIMENSIEKLASSE
1996 Aantal
1 tot 49 werknemers Meer dan 50 werknemers Totaal
1999 %
Aantal
%
78.330 25.211
75,65 24,35
81.278 24.366
76,94 23,06
103.541
100
105.644
100
Bron : RSZ, gecentraliseerde statistiek Het aantal werknemers in de subsectoren hotels en restaurants neemt toe. Tabel 5: Omzetcijfers in de horeca (in miljoenen franken) SUBSECTOREN
1993
1996
1998
Restaurants Cafés Hotels Andere
107.447 66.069 37.575 n. m.
100 100 100
127.075 70.245 42.825 n.m.
118,27 106,32 113,97
134.541 75482 49.074 n.m.
125,22 114,25 130,60
Totaal Horeca
223.439
100
248.724
111,32
272.338
121,88
Bron : NIS
Tussen 1993 en 1998 stegen de omzetcijfers van de verschillende subsectoren en van de gehele horecasector
4 Tabel 6 : Aantal falingen volgens uitspraakdatum ingedeeld volgens subsectoren van de horeca SUBSECTOREN Hotels (NACE 551) Restaurants (NACE 553) Cafés (NACE 554) Totaal
1996 33 560 596 1.189
1997 100 100 100
40 121,21 515 91,96 617 103,52
100 1.172
1998 27 81,82 537 95,89 567 95,13
1999 23 69,70 532 95,00 597 100,17
98,57 1.131 95,12 1.152 96,89
Bron : Graydon Belgium N.V De statistiek van het aantal falingen volgens uitspraakdatum, opgesteld door het studiebureau Graydon Belgium N.V. dat zich baseert op gegevens van het centrale handelsregister, geeft een wisselend beeld tussen 1996 en 1999. Tabel 7. De falingen bij de werkgevers in de hotel- en restaurants subsectoren in verhouding tot het totaal van de sector en het totaal van alle sectoren Aantal werkgevers Aantal falingen hotels en rest. hotels en rest. PERIODE Aantal % van de Aantal % van alle sector sectoren 1992-1996 19.054 8,96 2.449 15,34 1993-1997 19.274 9,00 2.651 15,90 Bron : RSZ Het aantal faillissementen bij de werkgevers in de hotel- en restaurantsubsectoren ligt hoog in vergelijking met de andere economische sectoren. De evolutie gaat een ongunstige richting uit.
STANDPUNTEN Uit de beschikbare cijfers over de horeca blijkt dat de ondernemingen worden geconfronteerd met een structureel bedrijfseconomisch probleem. De horecaondernemers beschikken slechts over een geringe marge om enige variatie in hun omzet en kosten aan te brengen zodat zij veelal problemen hebben om de continuïteit van het bedrijf te verzekeren. De vergoeding die zij verwerven voor het groot aantal gepresteerde arbeidsuren liggen bijzonder laag in vergelijking met andere bedrijfsectoren. Uit de cijfers blijkt eveneens het groot aantal falingen in de sector. Maar vooraleer een ondernemer het faillissement hoort uitspreken heeft hij reeds een lange periode met financiële moeilijkheden achter de rug. Momenteel bevinden zich talrijke bedrijven in deze faze.
5 Men zal steeds moeten rekening houden met het feit dat de horecasector omwille van zijn arbeidsintensief karakter zeer gevoelig is voor de loonkosten. Een hogere omzet kan enkel worden gerealiseerd door een grotere tewerkstelling. Dit brengt mee dat een hogere bedrijfsactiviteit slechts een geringe meeropbrengst teweegbrengt. Ondanks de zwakheden, eigen aan de sector en de lage rentabiliteit blijft een macroeconomische groei aanwezig. Zo stelt men vast dat het aantal traditionele restaurants blijft toenemen, het aantal werknemers vermeerdert en de omzetcijfers verhogen. De horecasector betekent een vitaal onderdeel in het maatschappelijk netwerk. Hij levert aanzienlijke fiscale inkomsten aan de overheid en zorgt voor een grote tewerkstelling. In het licht van het algemeen welzijn, is het belangrijk dat de sector goed functioneert. De sector heeft momenteel een sterke impuls broodnodig. De overheid moet de nodige ruimte creëren om in de eerste plaats het herstel te bewerkstelligen en nadien de renovatie en expansie mogelijk te maken. De Hoge Raad steunt de sector in zijn acties tot het verkrijgen van een aantal wettelijke maatregelen. Hij meent dat de voorstellen van de beroepsorganisaties een stimulans kunnen betekenen voor de ondernemers en de bedrijfseconomische situatie van de bedrijven, zowel rechtstreeks als onrechtstreeks, kan verbeteren. Om de knelpunten in de horecasector te reduceren stelt de Hoge Raad volgende fiscale, economische en sociale maatregelen voor.
Fiscale maatregelen Binnen de horecasector zijn er een aantal fiscale drempels die een directe of indirecte negatieve invloed uitoefenen, hetzij op de consumptie in de sector, hetzij op het brutoresultaat van de individuele ondernemingen. 100 % aftrekbaarheid van de restaurantkosten Wettelijke basis -Wet van 10 juni 1992 tot bekrachtiging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gecoördineerd op 10 april 1992, bijvoegsel artikel 53 (B.S. 30/7/1992). Als beroepskosten worden niet aangemerkt : 50 % van de beroepsmatig gedane restaurant- en receptiekosten en van de kosten voor relatiegeschenken. Standpunt Ondanks de beslissing om de aftrekbaarheid van de restaurantkosten niet terug te brengen op 100 %, blijft de sector zijn standpunt aanhouden dat hierdoor de consumptie duidelijk wordt afgeremd. De horecabedrijven worden gepenaliseerd door het feit dat ondernemingen die maaltijden gebruiken in restaurants om hun bedrijfsdoelstellingen te realiseren, deze niet als bedrijfskosten kunnen laten gelden.
6 Harmonisering van de BTW-aanslagvoeten en BTW-aftrekbaarheid Wettelijke basis -Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde. Wet van 28 december 1992 (B.S. 31/12/1992). -Koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot bepaling van de goederen en de diensten bij die tarieven (B.S.31/7/1970). -Koninklijk besluit van 18 januari 2000 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot bepaling van de goederen en de diensten bij die tarieven (B.S. 29/1/2000).
Standpunt Er bestaan nog steeds grote verschillen tussen de BTW-aanslagvoeten in de lidstaten van de Europese gemeenschap. Dit zorgt voor een grensoverschrijdende concurrentie die een verlies van competiviteit meebrengt. Het streven naar een harmonisatie is op de eerste plaats een Europees thema.
Tabel 8 : BTW-tarieven voor hotels in de verschillende E.G. lidstaten Landen BTW-tarief Denemarken 25% Engeland 17,50% Duitsland 16% Ierland 12,50% Zweden 12% Italië 10% Oostenrijk 10% Griekenland 8% Finland 8% Spanje 7% België 6% Nederland 6% Frankrijk 5,50% Portugal 5% Luxemburg 3%
7
Tabel 9 : BTW-tarieven voor restaurants in de verschillende E.G. lidstaten
Landen Denemarken Zweden Finland België Frankrijk Engeland Duitsland Ierland Portugal Oostenrijk Italië Griekenland Spanje Nederland Luxemburg
BTW-tarief 25% 25% 22% 21% 20,60% 17,50% 16% 12,50% 12% 10% 10% 8% 7% 6% 3%
In vergelijking met de omringende landen kent ons land hoge tarieven voor de restaurants. In België ligt de taxatie bij restaurantbezoek op 21 %, in Duitsland op 16 %, in Frankrijk op 20,6 %, in Luxemburg op 3 %, in Nederland op 6 % en in Engeland op 17,5 %. Door de afspraken die werden gemaakt tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap, is het onmogelijk dat de Belgische regering enig initiatief zou nemen om de BTW-aanslagvoeten te verlagen. Wel wordt door de restaurantsector aangedrongen dat de BTW-aanslagvoeten zouden gereduceerd worden tot het verlaagd tarief. Uit buitenlandse voorbeelden blijkt dat een BTW-verlaging een onmiddellijk effect heeft op de consumptie in de restaurantsector. Anderzijds moet worden vastgesteld dat de BTWaftrekregeling die in sommige lidstaten mogelijk is, een duidelijke stimulans is voor het restaurantverbruik. Er wordt derhalve aangedrongen dat tijdens de tweede helft van 2001, wanneer België het voorzitterschap waarneemt van de Europese Raad, de besprekingen rond de harmonisering van de aanslagvoeten en de aftrekbaarheid van de BTW zouden worden op de agenda geplaatst. De fiscale discriminatie tussen de lidstaten veroorzaakt een grensoverschrijdende concurrentie en een verlies van competiviteit en moet zo vlug mogelijk moet worden weggewerkt.
8 Openingbelasting op slijterijen van gegiste dranken Wettelijke basis -Wet van 12 december 1912 waarbij het vergunningsrecht op de slijterijen van alcoholhoudende dranken wordt afgeschaft en bijzondere taxes op den binnen- en buitenlandschen brandewijn alsmede eene openingstaxe op de slijterijen van geestrijke of gegiste dranken worden vastgesteld (B.S. 13.12.1912). Er wordt een taks op de opening van drankslijterijen gevestigd. Hij is door elke nieuwe slijter verschuldigd. Deze moet vijftien dagen voor de opening bij de ontvanger van de belastingen een aangifte indienen en dadelijk betalen. De taks wordt enkel terugbetaald als het beroep niet werd uitgeoefend. -Koninklijk besluit van 3 april 1953 tot samenordening van de wetsbepalingen inzake de slijterijen van gegiste dranken (B.S.4.4.1953). De openingstaks voor iedere nieuwe slijter wordt vastgesteld op driemaal de werkelijke of vermoede jaarlijkse huurwaarde van de voor de slijterij gebruikte lokalen. - Volgens artikel 3, 3° van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en Gewesten, gewijzigd door de bijzondere wet van 16 juli 1993, is de openingsbelasting op de slijterijen van gegiste dranken een gewestelijke belasting. In toepassing van artikel 5, § 3 van deze wet, zorgt de Staat, met inachtneming van de door hem vastgestelde procedureregels, kosteloos voor de inning van de openingsbelasting. Volgens artikel 4 zijn de Gewesten bevoegd om de aanslagvoet, de heffingsgrondslag en de vrijstellingen van bedoelde belasting te wijzigen. Standpunt Volgende argumenten pleiten om de openingsbelasting af te schaffen : - De openingsbelasting is totaal voorbijgestreefd. In 1912, datum van de invoering van de openingsbelasting, was de sociaal-economische situatie in België totaal verschillend dan deze waarin het land zich vandaag bevindt. De openingsbelasting werd ingevoerd om via een fiscale drempel het aantal herbergen te beperken en daarenboven een aantal voorwaarden op te leggen aan de uitbater inzake hygiëne en moraliteit. Vandaag is het sociaal klimaat in België volledig gewijzigd en daalt het aantal cafébedrijven van jaar tot jaar, wat een fiscale drempel totaal overbodig maakt. In tegendeel zouden aan de cafésector een aantal fiscale stimuli moeten gegeven worden om haar structurele economische problemen te kunnen overwinnen. - De openingsbelasting bestraft het zelfstandig ondernemerschap. Een zelfstandig ondernemer die een café wil openen moet, vooraleer hij zijn eerste frank omzet heeft gerealiseerd, een belasting betalen die driemaal de jaarlijkse huurwaarde bedraagt van de lokalen waar de gegiste dranken worden geschonken en opgeslagen. Het is dus een startinvestering zonder enige meerwaarde, integendeel. Daar waar de overheid niets onverlet laat om het zelfstandig ondernemerschap te stimuleren, wordt in de cafésector een fiscale slagboom opgesteld om het zelfstandig ondernemerschap te ontmoedigen.
9 - De openingsbelasting bindt zelfstandige ondernemers aan hun leveranciers. Rekeninghoudend met de belangrijke financiële uitgave die gekoppeld is aan de openingsbelasting, wordt de startende caféhouder die meestal over onvoldoende liquide middelen beschikt, vaak gedwongen om zich te wenden tot zijn brouwer of bierhandelaar om een lening te krijgen. Als tegenprestatie eist de brouwer of bierhandelaar een exclusieve afnameverplichting waardoor de caféhouder gedwongen wordt gedurende de volledige looptijd van de overeenkomst, zijn dranken 20 % duurder te betalen. Omwille van het feit dat brouwers en bierhandelaars houder kunnen zijn van de openingsbelasting, kan worden gesteld dat 80 % van de caféhouders gebonden zijn aan hun leverancier en op die manier de controle houden op het handelsfonds van de uitbater.Op grond van wat voorafgaat, dringt de horecasector aan op de afschaffing van de openingsbelasting. Dit zou tot gevolg hebben dat de gewesten ongeveer 500 miljoen aan inkomsten moeten derven. Hierbij rijst de vraag of de inkomsten wel opwegen tegen de inningskosten van deze specifieke belasting. De sector vraagt eensgezind een radicale afschaffing van de openingbelasting op slijterijen van gegiste dranken. Vergunningsrecht voor het schenken van sterke drank Wettelijke basis -Wet van 28 december 1983 betreffende het verstrekken van sterke drank en betreffende het vergunningsrecht (B.S. 30.12.1983). -Koninklijk besluit van 29 december 1992 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken(B.S. 31.12.1992). -Koninklijk besluit van 27 november 1996 tot wijziging van de wet betreffende het verstrekken van sterke drank en betreffende het vergunningsrecht, met toepassing van de artikelen 2,§1 en 3, §1, 2°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie (B.S. 24.12.1996). -Wet van 22 december 1998 tot wijziging van de wet van 28 december 1983 betreffende het verstrekken van sterke drank en betreffende het vergunningsrecht (B.S. 15.1.1999). Zonder vergunning is het verboden in een drankinstelling sterke drank aan te bieden. Onder sterke drank worden bedoeld alle producten met een alcoholvolumegehalte van meer dan 22 % en alle gedistilleerde dranken die produkten al dan niet in oplossing bevatten. De vergunning voor het verstrekken van sterke drank wordt afgegeven tegen betaling van een jaarlijks en ondeelbaar recht, vastgesteld per kalenderjaar op 10 % van de geïndexeerde heffingsgrondslag van de belasting. De grondslag van de belasting is het gedeelte van de plaatsen en lokaliteiten bestemd als drankgelegenheid. Standpunt De afschaffing van de wet Van der Velde, die verbood dat er sterke dranken verkocht werden in het horecabedrijf, was maar mogelijk indien door de sector het principe werd aanvaard dat een vergunningsrecht voor het schenken van sterke dranken werd aanvaard. Ook is gebleken dat omwille van een aantal maatschappelijke fenomenen, het verbruik van alcohol in het horecabedrijf sterk is teruggelopen (gezondheid, strengere controle op rijden onder invloed, enz .... ).
10 Hoewel aanvankelijk het jaarlijks vergunningsrecht werd vastgesteld in functie van de huurwaarde van de lokalen waar alcohol werd geschonken, werd door de wetwijziging in 1998 het vergunningsrecht vastgesteld in functie van het afgesplitst kadastraal inkomen van de lokalen waar alcoholische dranken konden worden geconsumeerd. Hierdoor werden financiële gevolgen van het vergunningsrecht aanvaardbaarder voor de horecaondernemer. Nochtans moet opgemerkt worden dat het kadastraal inkomen geen enkele relatie vertoont met het handelsfonds dat in handen is van de caféhouder. Het vergunningsrecht is een fiscale heffing voor de horecaondernemer die, vooraleer hij ook maar één consumptie verkocht heeft (en zelfs nooit zeker weet of hij er wel zal verkopen), gedwongen wordt een recht te betalen aan de Staat. De horecasector vraagt derhalve de afschaffing van het besproken vergunningsrecht. Economische maatregelen De exclusieve afnameverplichting Wettelijke basis -Verordening (EG) 2790/1999 van de Commissie van 22 december 1999 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (Publicatieblad EG L 336/21 van 29/12/1999). Onder bepaalde voorwaarden kunnen verticale afspraken tussen producenten en distributeurs vrijgesteld zijn van verbod. Men moet rekening houden met de marktstructuren. Groepsvrijstelling is mogelijk indien de efficiëntiebevorderende werking belangrijker is dan de nadelen. Vrijstelling van overeenkomsten die exclusiviteitsleveringsverplichtingen bevatten is van toepassing indien de jaaromzet van de leden een jaaromzet heeft onder de 50 miljoen EURO of indien het marktaandeel van de leverancier op de relevante markt niet meer dan 30 % bedraagt. Standpunt 80% van de cafebedrijven in Belgie zijn het voorwerp van een exclusieve afnameverplichting met een bierhandelaar of brouwer. De meest voorkomende oorzaken zijn de huurovereenkomst (brouwer of bierhandelaar zijn eigenaar of hoofdhuurder) ofwel een bijzonder economisch voordeel (lening of borgstelling voor openingstaks of investeringsuitgaven, de terbeschikkingstelling van materieel zoals frigo of tapinstallatie, een gift van een bedrag dat niet moet terugbetaald worden). De Hoge Raad verzoekt de Ministers van Economie én Middenstand een overleg te starten met de betrokken partijen, m.a.w. de brouwers, de bierhandelaars en de horeca. De Hoge Raad wenst een transparante regeling in het kader van de Europese verordening van 22 december 1999, die rekening houdt met de vrijheid van handelen van de kleine uitbaters.
11 Sociale maatregelen Zoals reeds eerder werd gesteld is de horecasector een arbeidsintensieve sector waar een directe relatie moet vastgesteld worden tussen de omzet die een horecaondernemer realiseert en het aantal manuren die hij hiervoor nodig heeft. In een dienstverlenende sector die nauwelijks vatbaar is voor automatisering, kan alleen door het aanwerven van aanvullende arbeidskrachten een toenemende vraag worden opgevangen. Stijgende omzetten en toenemende loonkosten hebben in het horecabedrijf vaak tot gevolg dat er een negatief mariginaal inkomenseffect ontstaat. Wanneer er daarenboven door de krapte op de arbeidsmarkt een steeds grotere druk door werknemers wordt uitgeoefend op de lonen, kunnen de loonkosten dermate in het horecabedrijf toenemen, dat niet oplettende horecaondernemers ondanks hard werken, een negatief bedrijfsresultaat bereiken en onvermiijdelijk in faling gaan. Zoals het in de inleiding van deze nota reeds werd gesteld, is de bruto toegevoegde waarde per werknemer in een horecabediijf zeer laag. Concreet betekent dit dat in het gemiddeld horecabedrijf een te lage omzet wordt gerealiseerd per manuur en dit omwille van een sterk competitieve prijszetting in de sector. Daarenboven moet vastgesteld worden dat omwille van de onzekere en sterk schommelende vraag, de minimale productiviteit van de aanwezige werknemers niet kan verzekerd worden en horecaondernemers in momenten van piekbezetting er nauwelijks in slagen om te kunnen beschikken over occasionele medewerkers om de piekbelasting op te vangen. Vanuit de horecasector wordt dan ook bijzondere aandacht gevraagd voor vier knelpunten: 1° 2° 3° 4°
huidige regelgeving inzake loonlastenverlaging; flexibilisering van de in te zetten arbeid; de occasionele arbeid in de horecasector; de studentenarbeid.
De huidige regelgeving inzake loonlastenverlaging Het arsenaal van loonlastenverlagingen die in de huidige wetgeving is voorzien, zowel de structurele loonlastenverlaging als de doelgroepgerichte loonlastenverlagingen, zijn aan dergelijke beperkende voorwaarden inzake aantal te presteren uren per week als duurtijd van de arbeidsovereenkomst onderworpen, dat zij heelwat van hun effect in de horecasector verliezen. Aangedrongen wordt dat de bestaande loonlastenverlaging dermate herschikt wordt dat zij op een transparantere manier kan toegepast worden. Daarenboven zou moeten worden onderzocht of voor arbeidsintensieve sectoren geen extra financiële middelen kunnen vrijgemaakt worden voor loonlastenverlaging. Die zouden dan worden toegekend aan ondemeningen in functie van bepaalde bedrijfseconomische parameters zoals bijvoorbeeld de omzet die werd aangegeven bij de BTW. Manuren of full-time equivalenten zouden een loonlastenverlaging krijgen in functie van de output die wordt gerealiseerd.
12 De flexibilisering van de in te zetten arbeid De arbeidsreglementering legt op dit ogenblik aan de ondernemer een vrij strikt wettelijk kader op, zowel voor deeltijdse als voor voltijdse werknemers met een variabel uurrooster waarin de werkorganisatie moet plaatsvinden. De stringente administratieve bepalingen hebben tot gevolg dat talrijke werkgevers in de onwettelijkheid verkeren. Vanuit de horecasector wordt derhalve ook aangedrongen dat het totaal aantal te presteren arbeidsuren zoals deze door de wet zijn toegelaten op een soepele manier kunnen ingevuld worden. Hierbij dient men rekening te houden met het feit dat alleen als er een vraag is, er manuren moeten ingezet worden. Hierbij wordt gedacht aan een combinatie binnen één arbeidsovereenkomst van vaste en variabel opneembare arbeidsuren. De occasionele arbeid Vermits horecabedrijvan vaak beroep moeten doen op occasionele medewerkers om uitzonderlijke toename van werk op te vangen, wordt aangedrongen dat een forfaitair RSZ-tarief per dag wordt toegestaan, per gelegenheidsarbeider en dit gedurende een beperkt aantal dagen, zowel in hoofde van de werkgever als de werknemer.
Studentenarbeid Rekeninghoudend met de krapte op de arbeidsmarkt, worden horecaondernemers geconfronteerd met het feit dat zij steeds moeilijker occasionele medewerkers vinden. Studenten kunnen vrij gemakkelijk in het arbeidsproces in een horecabedrijf worden ingeschakeld om een uitzonderlijke toename van arbeid mee te helpen opvangen. De strikte aflijning van de studentenarbeid tot de grote vakantie is voorbijgestreefd daar ook steeds meer studenten moeten instaan voor een inkomen om hun studiekosten te dekken. Daarenboven moet vastgesteld worden dat de huidige reglementering, waarbij een student in de loop van de maanden voorafgaand aan de tewerkstelling nog niet onder toepassing van RSZ mag gewerkt hebben, de werkgever in een toestand van rechtsonzekerheid plaatst. Vermits de werkgever nooit met zekerheid de historiek van de student kent, loopt hij het risico vooralsnog de volle toepassing van RSZ op de tewerkstelling te ondergaan.
BESLUIT Met het oog op de te nemen fiscale, economische en sociale maatregelen verzoekt de Hoge Raad de diverse federale en regionale bevoegde Ministers het overleg met de betrokken beroepsorganisaties te starten.