N Beroepsreglementeringen OA07 MH/AB/LC
Brussel, 18.05.2005
ADVIES over EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT TOT OPHEFFING VAN EISEN TOT UITOEFENING VAN ZELFSTANDIGE BEROEPSWERKZAAMHEDEN IN HANDEL EN AMBACHT _____________________________________________________________________
***
2
In haar brief van 18 april 2005 vroeg Mevr. S. Laruelle, Minister van Middenstand en Landbouw, het advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO over een ontwerp van koninklijk besluit tot opheffing van eisen tot uitoefening van zelfstandige beroepswerkzaamheden in handel en ambacht. Het gaat in casu om de afschaffing van volgende acht beroepsreglementeringen: molenaar, handelaar in inlandse granen, handelaar in fourage en stro, kleinhandelaar in vaste brandstoffen, kleinhandelaar in vloeibare brandstoffen, fotograaf, horlogemaker-hersteller en wasser. Na raadpleging van de betrokken beroepsorganisaties en van de commissie "beroepsreglementeringen" bracht de Hoge Raad eenparig volgend advies uit tijdens de algemene vergadering d.d. 182005. HERINNERING AAN HET VROEGER STANDPUNT VAN DE RAAD Deze adviesvraag sluit aan bij het advies van 18 november 2004 betreffende de opportuniteit van de afschaffing van elf gereglementeerde beroepen waarvan er acht hernomen worden in het voorliggend ontwerp van koninklijk besluit. Dit eenparig advies stond ongunstig tegenover de voorgestelde afschaffing van elf gereglementeerde beroepen en pleitte er voor om op basis van een grondige evaluatie concrete voorstellen te formuleren met het oog op de modernisering van de beroepsreglementeringen. Die voorstellen moeten handelen over de definitie van de te reglementeren activiteiten, over de vormingsvereisten en over de bewijsmiddelen daarvan. Het standpunt van de Hoge Raad is samengevat gebaseerd op het geheel van volgende argumenten: 1. Een beroepsreglementering is een belangrijke overheidstaak. 2. De lange historiek van deze problematiek . 3. Het uitblijven van een beslissing over een voorstel van de Hoge Raad tot modernisering van de beroepen in de sector van de motorvoertuigen dat als pilootproject zou fungeren voor de gewenste modernisering van andere beroepsreglementeringen. De bestaande beroepsreglementeringen zijn vaak achterhaald en vragen om modernisering. Een aangepaste beroepsreglementering zou een norm moeten zijn voor een kwalitatieve beroepsuitoefening en een richtsnoer voor onderwijsaanbieders. 4. De toetsing aan de bestaande wettelijke criteria, met name: - de kwaliteitsgaranties voor de consument, - de onderwijs- en vormingsmogelijkheden, - de technologische evolutie, - de reglementering in andere EU-landen, - de specifieke wetten voor het beroep. 5. Het oordeel dat bij een afschaffing de nadelen groter zijn dan de vermeende voordelen, met name de verwachte problemen of risico’s zoals: - een verhoging van het aantal faillissementen, - een gebrekkige dienstverlening, - een toename van de klachten vanwege de consumenten, - oneerlijke concurrentie, - meer moeilijkheden inzake de bestrijding van diverse vormen van fraude, - risico’s voor de volksgezondheid,
3
- de veiligheid van werknemers en consumenten, - de bescherming van het leefmilieu, - weinig transparantie, - en een gebrekkige organisatie van de beroepsuitoefening. 6. Het belang van degelijk onderwijs, aangepaste opleidingen en “levenslang leren” en de stimulerende rol van de overheden en beroepssectoren in dit verband. 7. De relativering van het verhoopte effect inzake administratieve vereenvoudiging. 8. Alternatieve systemen zoals kwaliteitslabels of erkenningsystemen hebben geen meerwaarde omdat ze weinig transparant en prijzig zijn en eveneens voor een grotere administratieve last zorgen. 9. Een grondige analyse en benadering per sector. 10. Een waardevol instrument voor het positief imago van diverse beroepen. Ten informatieve titel werden als bijlage bij het advies van november 2004 specifieke argumenten van de betrokken beroepsorganisaties toegevoegd. ALGEMENE STANDPUNTEN 1. Vooraf De Hoge Raad stelt met tevredenheid vast dat voor drie beroepen - begrafenisondernemer, fabrikant-installateur van lichtreclames en installateur-frigorist – het advies van november 2004 gevolgd werd. Hij herinnert eraan dat hij graag zijn medewerking verleent aan de modernisering van deze drie beroepsreglementeringen. Voor de acht geviseerde beroepen van het voorliggend ontwerp van koninklijk besluit is de Hoge Raad van oordeel dat met de voornaamste argumenten van het advies van november 2004 onvoldoende rekening werd gehouden. In de bij de adviesvraag van de Minister gevoegde evaluatiefiches wordt immers enkel gereageerd op de bijlagen van het advies van 2004. Globaal en voor het merendeel van de beroepen vindt de Hoge Raad dat de geformuleerde opmerkingen enkele onjuistheden bevatten en niet altijd voldoende pertinent zijn. Bovendien betreurt de Hoge Raad het gebrek aan voldoende accuraat cijfermateriaal om een degelijke analyse toe te laten. Terzake herhaalt de Hoge Raad zijn reeds vaak uitgesproken wens om over betrouwbare cijfers per sector te beschikken. Hij wijst erop dat het de taak is van de overheidsdiensten die daarmee belast zijn die volledige cijfers bij te houden en te leveren. Op dat vlak blijft de Hoge Raad vragende partij. 2. Doel van een beroepsreglementering Beroepsreglementeringen mogen niet beschouwd worden als corporatistische maatregelen die de toegang tot een beroep beperken, maar wel als een normering die openstaat voor alle potentiële beroepsbeoefenaars en die enkel minimale bekwaamheidsvereisten oplegt om de consument de nodige kwaliteit te verzekeren.
4
De Hoge Raad dient al te vaak vast te stellen dat beroepsreglementeringen verengd worden tot zogenaamde vestigingswetgevingen die hinderpalen vormen voor het starten van activiteiten. Tegenover deze bewering kan integendeel gesteld worden dat juist de beroepsbekwaamheid een garantie biedt voor zowel de consumenten als de beroepsbeoefenaars. 3. Bescherming van de consument De bescherming van de consument moet steeds een prioriteit blijven voor de overheid. De consument moet beroep kunnen doen op een kwaliteitsvolle dienstverlening ongeacht de dienst die hij verlangt. Indien de beroepsreglementeringen afgeschaft worden verdwijnt een objectief criterium voor de consument dat hem garandeert dat hij beroep doet op een beroepsbeoefenaar die over de nodige bekwaamheid beschikt en zal hij bijgevolg zijn keuze op goed geluk en zonder enige garantie moeten maken. Beschouwingen zoals de geringe waarde van producten en het kleine verlies dat geleden wordt bij slechte behandeling of het (niet aangetoond) beperkt aantal gebruikers van een bepaalde dienst kunnen niet als argument worden gebruikt voor een afschaffing. Het is immers niet aan de overheid om te oordelen over de opportuniteit van het gebruik door de consument van een bepaalde dienst in plaats van een andere of over het belang dat de consument hecht aan zijn persoonlijke goederen. De kostprijs en de waarde van een dienst of goed zijn sterk afhankelijk van de consument in kwestie en bijgevolg zeer relatief. 4. Opleidingen Het onderwijsaanbod mag niet ingeroepen worden voor eenzijdige interpretaties. De Hoge Raad merkt op dat de zekerheid voor de consument dat hij te maken heeft met een goed gevormde beroepsbeoefenaar een waarborg biedt inzake de kwaliteit van de uitgevoerde dienstverlening. De overheid vervult een belangrijke signaalfunctie om een goede basisvorming en het belang van "levenslang leren" te stimuleren. Bovendien is het netwerk aan KMO-vormingscentra (VIZO-SYNTRA, IFAPME en EFP) specifiek aangepast aan die taak. Voor bepaalde beroepen volstaat het dat men slechts op bepaalde locaties in België de vereiste opleiding kan volgen. Voor het beroep van horlogemaker bijvoorbeeld is het nu eenmaal niet nodig dat er in elke provincie een opleiding georganiseerd wordt. Ook het standpunt dat bepaalde diploma’s niet geschikt zijn om bepaalde vaardigheden te bevestigen door te verwijzen naar de bestaande reglementering geeft blijk van een kromme redenering. De Hoge Raad stelde immers meermaals dat diverse opleidingen niet meer stroken met de vereiste beroepsbekwaamheden en dus ook niet de diploma’s of attesten. De vaststelling dat het onderwijs en de momenteel gewenste beroepskennis niet altijd overeenstemmen is geen voldoende motief om de beroepsreglementering over boord te gooien maar een goede reden om spoed te zetten achter de gewenste modernisering van de beroepsreglementering.
5
Tot slot vreest de Raad dat bij ontstentenis van enige reglementering het eerder de minst gevormde personen zullen zijn die zich ondoordacht in een activiteit zullen storten met alle risico's die dit inhoudt voor zowel de consument, als hun sector en henzelf. 5. De oprichting van ondernemingen en administratieve vereenvoudiging De Hoge Raad erkent dat het belangrijk is een gunstig ondernemersklimaat te scheppen en maatregelen te treffen die de oprichting van ondernemingen bevorderen. De Hoge Raad is echter van oordeel dat enkel de afschaffing van beroepsreglementeringen niet zal leiden tot een wezenlijke toename van het aantal ondernemingen. Andere factoren zijn zeker zo doorslaggevend bij het al dan niet starten van een zaak. Dit argument dat aangehaald wordt voor de afschaffing is op zijn minst betwistbaar. De verantwoording van de afschaffing van de beroepsreglementeringen door administratieve vereenvoudiging omdat die toegang van de starters tot het beroepsleven zou vergemakkelijken, is twijfelachtig. Vermits het om een administratieve verplichting gaat die slechts eenmalig bij de start van de activiteit moet vervuld worden en die daarenboven slechts één element omvat van het geheel van de nodige gegevens bij de inschrijving in de Kruispuntbank voor ondernemingen, mag het verwachte effect op het vlak van de vereenvoudiging van de administratieve omgeving van de ondernemer niet worden overschat. De impact ervan op de keuze en de beslissing van de ondernemer die wenst te starten met een van de acht besproken beroepsactiviteiten moet alleszins fel gerelativeerd worden. 6. Veelheid aan reglementeringen Het argument dat het groot aantal specifieke wetten die van toepassing zijn op de uitoefening van een beroep een bijkomend motief is om dit beroep vrij te stellen van een reglementering van zijn uitoefeningsvoorwaarden (beroepsreglementeringen) is niet gegrond. Bepaalde reglementeringen zijn algemeen toepasselijk (fiscaliteit-accijnzen); andere houden verband met gezondheid of veiligheid; nog andere met milieu; enz…. De noodzakelijke kennis van dit uitgebreid wettelijk kader pleit eerder voor een ernstige vorming alvorens met een activiteit te starten. BESLUIT De Hoge Raad is van oordeel dat in geval van een eventuele afschaffing van de acht besproken beroepsreglementeringen de vermeende voordelen globaal gezien niet opwegen tegen de nadelen. Daarom blijft de Hoge Raad principieel voorstander van de modernisering van de beroepsreglementeringen. De betrokken beroepsorganisaties willen zich ertoe verbinden om met de steun van de Hoge Raad binnen een door de voogdijminister vastgesteld tijdskader actief mee te werken aan hetzij de modernisering van de bestaande beroepsreglementeringen, hetzij de uitwerking van een alternatieve reglementering of systeem.
6
Gezien het heterogene karakter van de acht besproken beroepen, pleit de Hoge Raad om de gewenste modernisering van de beroepsreglementeringen per beroepsactiviteit of beroepssector grondig te behandelen. In die optiek kunnen voor bepaalde beroepen (molenaar, handelaar in inlandse granen, handelaar in fourage en stro) alternatieve reglementeringen in het kader van de voedselveiligheid overwogen worden. Andere sectoren vragen een hergroepering van de gereglementeerde activiteiten (onderhoud en reinigen textiel). Voor weer andere sectoren is het behoud al dan niet gekoppeld aan een herziening van het toepassingsveld aangewezen (fotograaf, horlogemaker-hersteller en handelaars in brandstoffen). Een aanpassing van het reglementair kader conform de specifieke noden van elk beroep of sector moet een eventuele afschaffing van de betrokken beroepsreglementering in ieder geval voorafgaan. Een juridisch vacuüm moet absoluut vermeden worden.
__________