N Interieurarchitect A 04 MH/BL/JP
Brussel, 28.09.2007
ADVIES over TWEE VERZOEKSCHRIFTEN TOT BESCHERMING VAN DE TITEL VAN INTERIEURARCHITECT VOORGESTELD DOOR DE ASSOCIATIE VAN INTERIEURARCHITECTEN VAN BELGIE EN DOOR DE UNIE DER DESIGNERS VAN BELGIE _________________________________________________________________
***
2 In zijn brief van 12 juni 2007 heeft de Directeur-generaal van het KMO-beleid van de FOD Economie het advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO gevraagd over een verzoekschrift tot bescherming van de titel van INTERIEURARCHITECT ingediend op 26 januari 2007 door de Associatie van interieurarchitecten van België (AInB), gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 22 maart 2007. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat hierna een tweede verzoekschrift werd ingediend door de Unie der Designers van België (UDB) en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 14 mei 2007. De Hoge Raad vond het nodig beide verzoekschriften betreffende hetzelfde onderwerp gezamenlijk te onderzoeken teneinde een samenhangend en enig advies uit te brengen over de bescherming van een enige beroepstitel. In zijn brief van 25 juli 2007 heeft de voornoemde Directeur-generaal ook het advies van de Hoge Raad over dit tweede verzoekschrift gevraagd. Deze twee verzoekschriften worden onderzocht binnen de context en de procedures van de kaderwet van 24 september 2006 betreffende het voeren van de beroepstitel van een dienstverlenend intellectueel beroep (hierna K.W.). Na veelvuldige besprekingen met de twee verzoekende beroepsfederaties en de interprofessionele federaties, raadpleegde de Hoge Raad op 28 augustus 2007 zijn Commissie Vrije beroepen evenals zijn Sectorcommissie nr. 14 - Technische beroepen. Tijdens de algemene vergadering van 28 september 2007 brengt de Hoge Raad eenparig volgend advies uit. PROCEDUREOPMERKINGEN De Hoge Raad vindt dat indien de adviesaanvragen rechtstreeks worden geformuleerd door de Administratie en opdat ze geldig zouden worden ingediend, ze minstens vergezeld moeten zijn van een formele overdracht van bevoegdheid van de bevoegde Minister. Voor deze twee aanvragen is dit niet het geval. De procedure van de kaderwet voorziet in het voorafgaand advies van de Raad voor het Verbruik. In het kader van het verzoekschrift van de AInB, werd dit advies gegeven op 10 april 2007. In het kader van het verzoekschrift van de UDB, werd dit advies gegeven op 2 juli 2007 (K.W. art. 4, § 2). Deze twee adviezen werden niet aan de door de Administratie overgemaakte dossiers toegevoegd. Hoewel het niet om een verplichting gaat, heeft de Minister de mogelijkheid het advies te vragen van een Beroepsorde of een Beroepsinstituut ingesteld bij wet, indien hij oordeelt dat de overeenkomst met de bestaande reglementering of andere aspecten van het verzoekschrift dit advies opportuun maken. In casu vindt de Hoge Raad dat de Orde van Architecten officieel kon worden geraadpleegd. De Hoge Raad vraagt bijgevolg dat in de toekomst de dossiers volledig toekomen en dat, indien dit niet het geval is, de bevoegde Minister bij zijn aanvraag een verklarend verslag voegt, ter bevestiging dat het dossier ten minste voldoet aan de verschillende voorschriften van de kaderwet van 24 september 2006.
3
OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK VAN DE KADERWET De kaderwet tot bescherming van de beroepstitel van een dienstverlenend intellectueel beroep sluit niet meerdere verschillende verzoekschriften tot bescherming van één en dezelfde titel uit. De gerechtigde beroeps- en interprofessionele federaties kunnen elk een eigen verzoekschrift indienen in het kader van het artikel 3 van de voornoemde wet. De Hoge Raad stelt evenwel voor dat de bevoegde Minister, die te maken krijgt met meerdere min of meer gelijktijdige verzoekschriften tot bescherming van eenzelfde beroepstitel, met zorg de mogelijkheid onderzoekt ze te verenigen in één enkele, na eventueel overleg. Zo moedigt de Hoge Raad ook de interprofessionele federaties die representatief zijn voor de vrije beroepen en andere zelfstandige intellectuele beroepen die de aanvragen van de beroepsfederaties mee moeten ondertekenen aan de haalbaarheid van de inhoud van de verzoekschriften te onderzoeken die ze gezamenlijk indienen. Een voorafgaand onderzoek naar de opportuniteit van de bescherming van een titel of het indienen van een verzoekschrift is nergens voorzien. Het is bijgevolg moeilijk de interprofessionele federaties in de feiten te verplichten deze rol waar te nemen, want het verloop van de procedure van de kaderwet maakt van hen op een bepaald ogenblik rechter en partij. Op dit punt verwijst de Hoge Raad naar zijn advies van 14 december 2004 betreffende het ontwerp van kaderwet, dat niet werd gevolgd. De Hoge Raad vraagt opnieuw dat een wetswijziging aan artikel 3 van de kaderwet zou worden aangebracht om dit probleem op te lossen.
GEMEENSCHAPPELIJKE OPMERKINGEN OVER DE TEKSTEN VAN DE VERZOEKSCHRIFTEN
Naar de vorm De kaderwet bepaalt dat, om geldig te zijn, een verzoekschrift moet worden ingediend door gerechtigde federaties die representatief zijn (K.W. art. 2, 4e en 5e streepje en art. 3). Dit is het geval voor de twee voorgelegde verzoekschriften. De kaderwet bepaalt tevens dat een verzoekschrift om volledig te zijn minstens volgende elementen moet bevatten : de te beschermen titel, de beschrijving van de activiteit, eventueel de uitbreiding tot andere statuten dan het statuut van zelfstandige, een motivering die rekening houdt met het algemeen belang, de vereiste diploma’s met eventueel een beroepspraktijk en de basiselementen van de deontologische voorschriften waaronder in ieder geval de informatie en de bescherming van de verbruiker en de onverenigbaarheden teneinde de nodige onafhankelijkheid te waarborgen (K.W. art. 4, §1). De twee verzoekschriften voldoen formeel in verschillende mate aan al de vereiste criteria.
4
Toch stelt de Hoge Raad vast dat de twee verzoekschriften talrijke taalkundige en vertaallacunes vertonen. Bovendien kan uit de tekst van de twee verzoekschriften geen duidelijke beschrijving van de door de titel gedekte activiteit worden opgemaakt, noch de noodzakelijke deontologische elementen worden gesitueerd. Er wordt ook geen melding gemaakt van de elementen die het Europese recht oplegt, inzonderheid betreffende de gelijkwaardigheid van de diploma’s.
Naar de inhoud 1° De te beschermen beroepstitel en het toepassingsgebied De Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO treedt de bezorgdheid van de verzoekende federaties en de redenen van algemeen belang die ze aanhalen volledig bij. De titel "Architecte d’intérieur" - "Interieurarchitect" - "Innenarchitekt" wordt duidelijk vermeld in de drie landstalen. Teneinde elke verwarring uit te sluiten, is het noodzakelijk in het Nederlands het gebruik van de term " binnenhuisarchitect " te verbieden. Ook moet het reglementerend koninklijk besluit erop toezien dat de wetgeving tot reglementering van de Architecten wordt nageleefd. 1 De kaderwet beoogt slechts de gewone bescherming van het gebruik van een titel en beoogt niet de uitoefening zelf van de beroepsactiviteiten gedekt door deze titel. Welnu, de titel EN de beroepsactiviteiten van de Architecten worden elders gereglementeerd. De Hoge Raad dringt erop aan dat er geen enkele verwarring mogelijk zou zijn met de activiteiten van de architecten waarvan sommige van openbare orde zijn, met inbegrip van het gebruik van afkortingen in de beroepstitel. De verzoekende federaties willen dat de bescherming van de overwogen titel wordt uitgebreid tot zij die voldoen aan de voorwaarden door de uitoefening van het beroep onder het statuut van loontrekkende in de privé- of de overheidssector. Het koninklijk besluit tot bescherming moet deze uitbreiding voorzien en regelen zoals dit reeds het geval is voor andere intellectuele beroepen in andere wetgevingen. 2° De beschrijving van de activiteit De Hoge Raad stelt vast dat de beschrijvingen van de activiteit in de twee verzoekschriften te vaag zijn en talrijke activiteiten dekken die niet specifiek onder het beroep van interieurarchitect vallen. Zoals hiervoor reeds vermeld moet rekening worden gehouden met de wetgeving die het beroep van architect regelt.
1
Art. 10 lid 1 en 2 van de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van den titel en van het beroep van architect stelt : "wie zich, zonder daartoe gerechtigd te zijn, in het openbaar den titel van architect toekent, wordt gestraft met een geldboete van 200 tot 1.000 frank. Wordt gestraft met een geldboete van 100 tot 500 frank, hij die in het openbaar den door hem gevoerden titel verandert door een schrapping of toevoeging van woorden".
5 Daartoe stelt de Hoge Raad, in overleg met de verzoekende beroepsfederaties, een duidelijkere en meer concrete definitie voor die als volgt luidt: "De beroepsactiviteit van interieurarchitect omvat hoofdzakelijk het ontwerpen en vormgeven van installaties op maat van bewoonde openbare of private, handels- of culturele ruimten, binnen een bestaande of te creëren architecturale omgeving, met een hoge toegevoegde technische, creatieve of artistieke waarde en met naleving van de Belgische en Europese wetgeving betreffende de toegang tot en de uitoefening van de architectuur".
3° De vereiste diploma’s De twee verzoekende beroepsfederaties en de bevoegde interprofessionele federaties menen dat het competentieniveau moet worden gebracht op het hoger onderwijs van het lange type (universitair), hetzij MASTER. Deze vraag kan worden verantwoord en de Hoge Raad herinnert eraan dat de opleiding voor het bekomen van de overwogen diploma’s moet kunnen worden verworven in de door het Rijk, de Gemeenschappen of de Gewesten georganiseerde, erkende of gesubsidieerde inrichtingen. De interpretatie die niet officiële getuigschriften van niet officieel erkende privé-inrichtingen automatisch op een gelijk niveau stelt onder het voorwendsel dat een officiële parallelle opleidingsmogelijkheid zou bestaan, is voor de Hoge Raad volledig verkeerd. Vermits de mogelijkheid een officieel diploma te bekomen via een jury van de Staat of de Gemeenschap voornamelijk samengesteld uit beroepsbeoefenaars nog steeds bestaat, moet men het voorzien in het koninklijk besluit, evenals de voorschriften van het Europees recht over de gelijkwaardigheid van de diploma’s die voortaan deel moeten uitmaken van de Belgische reglementeringen. De Hoge Raad stelt dus een gemeenschappelijke opmaak van de vereiste diploma’s voor: "1. Een diploma van het hoger onderwijs van het lange type (tweede cyclus) dat overeenstemt met het niveau van Master in interieurarchitectuur. 2. Een universitair diploma of van gelijkwaardig universitair niveau en verenigbaar met de uitoefening van het beroep van interieurarchitect, erkend door de Koning, na advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO. 3. Een universitair diploma of van gelijkwaardig niveau dat toegang geeft tot het beroep van architect. 4. Een diploma dat overeenstemt met één van de voornoemde titels en uitgereikt door een Staats- of gemeenschapsjury. De diploma’s waarvan sprake hiervoor moeten worden uitgereikt door onderwijsof opleidingsinstellingen die georganiseerd, erkend of gesubsidieerd zijn door de Staat of de gemeenschappen.
6 5. Een diploma voorgeschreven door een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap of een andere Staat die deel uitmaakt van het akkoord over de Europese Economische Ruimte, hierna " Staat " genoemd om tot het beroep van interieurarchitect te worden toegelaten op zijn grondgebied of om er dat beroep uit te oefenen. Wordt verstaan onder diploma, alle diploma’s, getuigschriften of andere titels : - afgegeven door een bevoegde overheid in een lidstaat, aangewezen overeenkomstig de wettelijke, reglementaire of administratieve bepalingen van deze Staat ; - waaruit blijkt dat de houder met succes een postsecundaire studiecyclus van ten minste vier jaar of een gelijkwaardige deeltijdstudie heeft gevolgd aan een universiteit of een andere instelling voor hoger onderwijs of een andere instelling van gelijkwaardig opleidingsniveau, en in het voorkomend geval, dat hij met succes de beroepsopleiding heeft gevolgd die in aanvulling op de postsecundaire studiecyclus wordt vereist ; - waaruit blijkt dat de houder de vereiste beroepskwalificaties bezit om tot het gereglementeerd beroep van interieurarchitect in die Staat te worden toegelaten of om dat beroep uit te oefenen, wanneer de met het diploma, getuigschrift of de andere titel afgesloten opleiding overwegend in de Europese Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte is genoten of wanneer de houder ervan een vierjarige beroepservaring heeft opgedaan, gewaarmerkt door de Staat die een diploma, getuigschrift of een andere titel van een derde land heeft erkend. Alle diploma’s, getuigschriften en andere titels, dan welk elk geheel van dergelijke diploma’s, getuigschriften en andere titels die door een bevoegde overheid in die Staat zijn afgegeven, worden gelijkgesteld met een diploma indien een in de Europese Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte gevolgde opleiding wordt afgesloten welke door een bevoegde overheid in die Staat als gelijkwaardig wordt erkend, en daaraan dezelfde rechten inzake toegang tot of de uitoefening van het beroep van interieurarchitect zijn verbonden. 6. Indien de betrokkene het beroep van interieurarchitect gedurende vijf jaar tijdens de voorafgaande tien jaren voltijds heeft uitgeoefend in een andere Staat waar het beroep niet gereglementeerd is, een diploma : -
afgegeven door een bevoegde overheid in een Staat ;
- waaruit blijkt dat de houder met succes een postsecundaire studiecyclus van ten minste vier jaar of een gelijkwaardige deeltijdstudie heeft gevolgd aan een universiteit of een instelling van hoger onderwijs of een andere instelling van gelijkwaardig opleidingsniveau in een Staat, en in het voorkomend geval, dat hij met succes de beroepsopleiding heeft gevolgd, die in aanvulling op de postsecundaire studiecyclus wordt vereist ; -
en die hem op de uitoefening van dit beroep heeft voorbereid.
7 De beroepservaring van vijf jaar mag echter niet worden geëist wanneer het diploma van de aanvrager een opleiding afsluit die rechtstreeks gericht is op de uitoefening van het beroep van interieurarchitect. Alle titels, dan wel elk geheel van dergelijke titels die door een bevoegde overheid in een Staat zijn afgegeven, worden met een diploma gelijkgesteld, indien daarmee een in de Europese Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte gevolgde opleiding wordt afgesloten welke door de Staat als gelijkwaardig is erkend, mits de andere Staten en de Europese Commissie van deze erkenning op de hoogte zijn gesteld." 4° De elementen van de deontologie De kaderwet stelt dat ten minste de basisregels van de deontologie met betrekking tot de informatie en de bescherming van de verbruiker, evenals de regels die de onverenigbaarheden regelen worden ingeschreven in het verzoekschrift. De Raad voor het Verbruik dringt aan op het in aanmerking nemen van de bijscholing van de beroepsmensen. Op deze vlakken zijn de teksten van de twee verzoekschriften zowel te algemeen als te vaag. Om een overbelasting van de koninklijke besluiten tot bescherming van een titel te vermijden en rekening houdend dat het enkel gaat om deze bescherming en niet de uitoefening van de activiteit, vraagt de Hoge Raad dat de opmaak van het toekomstige koninklijk besluit zich toespitst op de essentiële aspecten van de deontologie. Het komt er ook op aan een opsomming van regels die vanzelfsprekend zijn in het gemeen recht te vermijden. De kaderwet moet immers een verlichte procedure blijven die niet tot doel heeft telkens een exhaustieve deontologische code te bepalen. Hiertoe stelt de Hoge Raad voor dat ten minste onderstaande deontologische regels zouden worden opgesomd: "I. Informatie en bescherming van de verbruiker 1. De interieurarchitect zal zich onthouden van opdrachten en daden die de beroepsethiek en de waardigheid van de titel kunnen schaden. 2. Vóór elke opdracht wordt een schriftelijke overeenkomst opgesteld met vermelding van de wederzijdse rechten en verplichtingen van de partijen. De desiderata van de opdrachtgever dienen er duidelijk in beschreven. 3. Het bedrag van de erelonen of de methode om ze te berekenen wordt er eveneens in vermeld in functie van het belang en de omvang van de opdracht, evenals de mogelijkheid tot een eventuele herziening in functie van in onderling overleg bepaalde omstandigheden. 4. Alle gekende omstandigheden die de kostprijs van de werken of de kwaliteit ervan kunnen beïnvloeden of die een weerslag kunnen hebben op de rechten en verplichtingen van de klant moeten hem ter kennis worden gebracht.
8 5. Onverminderd de informatie opgelegd door andere wettelijke of reglementaire bepalingen, bevatten alle beroepsdocumenten van de interieurarchitect: namen en voornamen, de vermelding van de titel van interieurarchitect en de indicatie van zijn inschrijving op de lijst van houders beoogd in het artikel 3 van de wet van 13 juli 2006 betreffende de commissies en beroepscommissies die bevoegd zijn inzake het voeren van de beroepstitel van een dienstverlenend intellectueel beroep. 6. De interieurarchitect wendt de middelen en mogelijkheden die hij ter beschikking heeft aan om zijn vakkennis bij te sturen en te vervolledigen. 7. De interieurarchitect neemt persoonlijk zijn beroepsaansprakelijkheid op overeenkomstig het gemeen recht en zijn contractuele aansprakelijkheid. Hij neemt ook deze verantwoordelijkheid op voor elke beroepshandeling gesteld in het kader van de activiteiten van één of meerdere rechtspersonen.
II. Onverenigbaarheden 1. Behoudens de gevallen voorzien bij wet, is de interieurarchitect gehouden alle informatie verkregen in het kader van zijn beroepsuitoefening vertrouwelijk te behandelen en zich te houden aan het artikel 458 van het strafwetboek. Hij zal erop toezien dat zijn medewerkers zich aan die regels houden. 2. Voor elk hem toevertrouwde opdracht, moet de dienstverlening van de interieurarchitect duidelijk worden gescheiden van alle andere commerciële activiteiten ongeacht het statuut waaronder deze laatste worden uitgeoefend. 3. De interieurarchitect zal geen enkele daad stellen die valt onder de activiteiten die exclusief voorbehouden zijn aan de architecten. 5° Overgangsbepalingen – Sancties – Bewijsmiddelen Elk van de twee verzoekschriften bevat een lijst met titels, diploma’s en andere middelen om toegelaten te worden tot de bescherming van de titel zonder over de vereiste diploma’s te beschikken bij het in voege treden van het toekomstige koninklijk besluit. Op dit vlak vertonen de twee verzoekschriften een aantal verschillen en bepaalde van hun respectieve voorstellen riskeren onuitvoerbaar te zijn. De Hoge Raad acht het niet verstandig specifieke onderwijsinstellingen, al dan niet privé of erkend, bij naam te noemen, noch de geldigheid van bepaalde diploma’s te beperken tot bepaalde data of periodes. Deze aangelegenheid behoort trouwens tot de bevoegdheden van de gemeenschappen en/of gewesten. Als men ervan uitgaat dat diploma’s van een lagere graad dan de diploma’s vereist door de reglementering aanvaard kunnen worden om toegang te hebben tot dezelfde rechten, laat de kaderwet toe ze in voorkomend geval te vervolledigen door de vereiste van een periode van beroepspraktijk (K.W. art. 4, § 1, lid 2). In het geval van de interieurarchitecten stelt de Hoge Raad een periode van 2 jaar beroepsuitoefening voor.
9 De Hoge Raad vestigt evenwel de aandacht op het mogelijk geval van personen die hun diploma (in een van de opleidingen die opgenomen zijn in de overgangsmaatregelen) zouden bekomen hebben minder dan twee jaar voor de inwerkingtreding van de nieuwe reglementering. De kaderwet voorziet immers geen stagevereiste en legt al evenmin een duurtijd voor de beroepspraktijk vast. In voorkomend geval zal de Koning er voor moeten zorgen dat de personen die nog een opleiding volgen die leidt tot een van de aangeduide diploma’s op het moment dat de nieuwe reglementering van kracht wordt over dezelfde rechten beschikken als diegenen die hun opleidingen al beëindigd hebben en over de mogelijkheid beschikten om het beroep uit te oefenen tijdens de toegestane tijd. Voor de bescherming van de beroepstitels van de intellectuele beroepen, vereist de kaderwet nog steeds een diploma facultatief aangevuld met een periode van beroepspraktijk (K.W. art. 18, § 1, lid 1). De Koning kan evenwel bij gebrek aan een diploma bepalen of en aan welke voorwaarden de personen die het beroep uitoefenden gedurende een bepaalde periode en rekening houdend met de verworven beroepservaring ook de titel mogen voeren (K.W. art. 18, § 1, lid 2). 2 De overgangsmaatregelen hebben immers tot doel te vermijden dat een persoon een recht ontzegd wordt dat die legitiem uitoefende tot de inwerkingtreding van het koninklijk besluit tot reglementering. In dat geval is het dus de taak van de Koning om waar nodig tegemoet te komen aan de gevallen waarin de personen een beroepspraktijk van een bepaalde duur uitoefenden zonder te beschikken over de vereiste diploma’s. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de personen die op wettige wijze geregistreerd staan als interieurarchitect. Om de voorstellen van de twee verzoekschriften te verduidelijken en zo dicht mogelijk bij de wensen van de verzoekers te blijven, stelt de Hoge Raad de onderstaande nieuwe opmaak voor: "Mogen de titel van interieurarchitect voeren en ingeschreven zijn op de lijst van de houders, de personen die op datum van het in voege treden van onderhavig koninklijk besluit, houder zijn van één van de onderstaande diploma’s : - diploma Binnenhuisarchitectuur of Binnenhuiskunst van het Artistiek Hoger Onderwijs van het korte type met volledig leerplan van de Vlaamse Gemeenschap ; - diploma Binnenhuisarchitectuur van het Hoger Kunstonderwijs met volledig leerplan van de Vlaamse Gemeenschap ; - diploma Binnenhuiskunst, Binnenhuisarchitectuur, Binnenhuisontwerpen of Binnenhuisontwerper van het Hoger Onderwijs met volledig leerplan van de Vlaamse Gemeenschap ;
2
Terzake vraagt de Hoge Raad een zeer belangrijke verduidelijking van de interpretatie die moet gegeven worden aan “het gebrek aan een diploma”. Gaat het over het gebrek aan een diploma in hoofde van de aanvrager of gaat het over het gebrek aan een diploma dat te wijten is aan de afwezigheid van een officiële opleiding in België ?
10
- diploma "Aménagement intérieur-mobilier" van het Artistiek Hoger Onderwijs met volledig leerplan van de Franse Gemeenschap ; - diploma " Ensemblier – décorateur " van het Artistiek Hoger Onderwijs met volledig leerplan van de Franse Gemeenschap ; - diploma "Gradué en Architecture d’intérieur" of "Gradué en Arts PlastiquesArchitecture d’intérieur-spécialité ameublement" van het Artistiek Hoger Onderwijs van het korte type van de Franse Gemeenschap ; - diploma interieurarchitectuur van een gelijkwaardig niveau als deze opgesomd hiervoor, afgegeven in een lidstaat van de Europese Unie. Deze diploma’s worden enkel in aanmerking genomen indien hun houders de beroepsactiviteit van interieurarchitect gedurende ten minste twee jaar hebben uitgeoefend ongeacht het statuut." Bovendien mag de inschrijving als lid van een beroepsvereniging, een interprofessionele vereniging of enige andere vereniging in geen enkel geval een criterium zijn dat toegang geeft tot een recht. Dit zou in strijd zijn met de Grondwet. Voor het overige zal het koninklijk besluit rekening houden met de bepalingen voorzien in het art. 18, § 1 van de kaderwet inzake de bewijsmiddelen, de inschrijvingsprocedure, enz. en de artikelen 15, 16 en 17 van de voornoemde wet inzake de sancties.
BESLUIT De Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO staat heel gunstig tegenover het principe van een bescherming van de titel van INTERIEURARCHITECT. De Hoge Raad stelt vast dat de hem voorgelegde twee verzoekschriften de nodige elementen bevatten voor de opmaak van de reglementering maar ook verkeerde of onhaalbare elementen die niet kunnen worden gekozen. Daartoe stelt de Hoge Raad, in overleg met alle partijen, concrete oplossingen over deze punten voor. Voor het overige is het aan de Uitvoerende macht een reglementeringsbesluit op te stellen rekening houdend met de voorschriften van de kaderwet betreffende het voeren van de beroepstitel van een dienstverlenend intellectueel beroep en rekening houdend met de bevoegdheden eigen aan de gemeenschappen en gewesten.
________