N MVO A09 MH/JC/LC
Brussel, 16.02.2006
ADVIES over DE ONTWERPTEKST VAN 28 SEPTEMBER 2005 VAN HET REFERENTIEKADER MAATSCHAPPELIJK VERANTWOORD ONDERNEMEN IN BELGIË _______________________________________________________________ (bekrachtigd door de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO op 16 februari 2006) ***
2 In haar brief van 28 september 2005 vroeg mevrouw Els Van Weert, Staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling en Sociale Economie en Voorzitster van de Interdepartementale Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (ICDO), het advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO over de ontwerptekst van 28 september 2005 van het referentiekader Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in België opgesteld door de ICDO. Na een schriftelijke raadpleging van de erkende interprofessionele federaties en na een bespreking in de commissie Algemeen KMO-beleid op 25 november, brengt de Hoge Raad tijdens de zijn algemene vergadering van 16 februari 2006 volgend advies uit. VOORAFGAAND Met betrekking tot de ontwerptekst van het referentiekader stelt de Staatssecretaris in haar adviesvraag volgende vragen: 1. Kan uw organisatie zich vinden in de tekst van het referentiekader? Zo niet, welke algemene opmerkingen heeft uw organisatie aangaande dit referentiekader? 2. Welke zijn de concrete voorstellen en aanvullingen die uw organisatie wil doen met betrekking tot het referentiekader? Verder vraagt de Staatssecretaris in haar adviesvraag ook een antwoord te formuleren op volgende vraag: 3. Welke concrete acties, initiatieven en instrumenten zijn volgens uw organisatie wenselijk of noodzakelijk (en haalbaar) ter versterking en verdere verspreiding van het maatschappelijk verantwoord ondernemen in België? Deze laatste vraag heeft betrekking op de ontwikkeling van een concreet actieplan inzake Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen dat de ICDO aansluitend bij het referentiekader wenst op te stellen. Zowel het referentiekader als het actieplan vinden hun oorsprong in actie 31 van het Federaal Plan Duurzame Ontwikkeling 2004-2008. ALGEMEEN STANDPUNT Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) belangt niet alleen grote bedrijven aan. Het overgrote deel van de ondernemingen in België zijn kleine of middelgrote ondernemingen. Voor KMO’s maakt MVO veelal de kern van de bedrijfsstrategie uit. Dit precies omwille van de grote aanspreekbaarheid op hun verantwoordelijkheid als ondernemer in hun relaties met medewerkers, klanten, buurtbewoners en de gemeenschap. KMO’s beschikken op het gebied van MVO over een schaalvoordeel omdat de persoonlijke en formele verantwoordelijkheid van de ondernemer er vaak samen vallen en de KMO’s per definitie gekenmerkt worden door een sterke lokale inbedding. In KMO’s zijn economische relaties tegelijkertijd menselijke relaties. Juist dit kenmerk van KMO’s zorgt ervoor dat zij zonder administratieve lasten en formele procedures ook een belangrijke bijdrage kunnen leveren op het gebied van MVO. Een goed bestuurde KMO is bovendien reeds een maatschappelijk verantwoorde onderneming.
3 Het nauwe en persoonlijke contact dat deze ondernemers met hun stakeholders hebben, maakt dat ze er vanuit bedrijfseconomisch oogpunt sowieso alle belang bij hebben niet alleen de economische maar ook de sociale en de milieu-impact in overweging te nemen. Ook de kleine en middelgrote ondernemingen moeten daarom aangemoedigd worden om inspanningen op dit gebied te leveren. Vanzelfsprekend dient daarbij het proportionaliteitsbeginsel in acht genomen te worden. Men mag van een KMO geen bijdrage aan de samenleving verwachtingen die niet in verhouding staat tot haar grootte of economische belang. De Hoge Raad verwelkomt de ontwikkeling van een referentiekader voor MVO. Voor ondernemers is de grote diversiteit van termen, definities en initiatieven vaak moeilijk te volgen. Een gemeenschappelijk kader dat bijdraagt tot een meer eenduidige visie, taalgebruik en definiëring van MVO is dan ook welkom. De Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO kan zich in zekere mate terugvinden in de ontwerptekst van het referentiekader. Hoewel in de ontwerptekst naar de specifieke situatie van KMO’s wordt verwezen, meent de Hoge Raad dat de eigenheid van de KMO’s niet voldoende tot uiting komt in de tekst. Het voorliggende referentiekader schiet te kort in het beschrijven van de toepassing van MVO als concrete bedrijfsstrategie bij KMO’s. Daarnaast heeft de Hoge Raad ook nog een aantal andere bemerkingen. BEMERKINGEN BIJ DE REFERENTIEKADERTEKST (1) De specifieke situatie van kleine en middelgrote ondernemingen De ontwerptekst vermeldt op enkele plaatsen de specifieke situatie van kleine en middelgrote ondernemingen in het kader van MVO: - p. 9: “niet voor alle ondernemingen speelt de internationale dimensie van MVO een even grote rol” - p. 10: “3.5 Rekening houden met de relatie tussen MVO instrumenten en de administratieve lasten voor een bedrijf”→“Vandaar ook de noodzaak van eenvoudige instrumenten, die ook voor kleine en middelgrote ondernemingen bruikbaar zijn.” - p. 17: “7. Instrumenten voor MVO”: “Niet elk instrument is even geschikt voor kleine(re) organisaties, omdat de omvang van rapportage en formalisering hiermee niet in overeenstemming is.”
Gezien de meerderheid van de Belgische ondernemingen kleine en middelgrote ondernemingen zijn, meent de Hoge Raad dat het wenselijk is een afzonderlijk aandachtspunt in de tekst te voorzien waarin in het kader van MVO de aard en de grootte van de onderneming als uitgangspunt genomen worden. Dergelijke benadering getuigt van een meer realistische kijk op de problematiek van MVO voor ondernemingen. Het spreekt immers voor zich dat zowel de doelstellingen als instrumenten in dit verband erg verschillend zullen zijn naargelang de grootte van de onderneming. (2) De definitie van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (2.1) De Hoge Raad vindt het een goede zaak dat de economische overwegingen uitdrukkelijk vermeld worden in de voorgestelde definitie van MVO. MVO moet in de eerste plaats ook economische verantwoord ondernemen blijven. In de dialoog of het overleg dat plaatsvindt in het kader van MVO alsook in het maatschappelijk debat ontrent MVO valt vaak op dat groepen stakeholders de invulling van het begrip “maatschappelijk verantwoord” beperken tot die belangen waarvoor de groepen stakeholders zelf opkomen.
4 Het economisch belang van het ondernemen en de economische leefbaarheid van de onderneming worden daarbij wel eens uit het oog verloren. De ontwerptekst van het referentiekader wijst dan ook terecht op de verantwoordelijkheid van de stakeholders om te werken aan de eigen geloofwaardigheid bij het benaderen van MVO. Niet alleen de ondernemers moeten gestimuleerd worden voldoende aandacht te hebben voor hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, ook de stakeholders zoals onder meer de politieke partijen, de vakbonden en de N.G.O.’s moeten gestimuleerd worden meer oog te hebben voor de economische impact van de maatregelen die ze vragen. (2.2) Doordat de definitie verwijst naar een continu verbeteringsproces, is de gebruikte definitie volgens de Hoge Raad te beperkend. Wanneer toepassingen van MVO niet continu verbeterd worden, vallen ze volgens deze definitie na verloop van tijd namelijk niet meer onder de noemer MVO. Een onderneming die maatschappelijk verantwoord onderneemt, moet met andere woorden daarin steeds verdere stappen ondernemen, wil ze volgens de gebruikte definitie maatschappelijk verantwoord blijven ondernemen. Het in stand houden van goede MVO-praktijken is volgens de Hoge Raad ook MVO. (2.3) Bovendien kent de gebruikte definitie volgens de Hoge Raad een te centrale rol toe aan het overleg met stakeholders. Dit overleg is namelijk slechts één methode voor het organiseren van betrokkenheid. Ook zonder expliciet overleg nemen KMO’s maatregelen die rekening houden met hun stakeholders. Zoals eerder vermeld hebben KMO’s juist dankzij hun persoonlijke relaties met de stakeholders en hun lokale inbedding een schaalvoordeel bij het in de praktijk brengen van MVO. Zonder het nut van overleg en dialoog te willen minimaliseren, zou duidelijk moeten gesteld worden dat er ook sprake kan zijn van MVO zonder dat er georganiseerd overleg of dialoog heeft plaatsgevonden. (2.4) Gezien bovenstaande opmerkingen gaat de voorkeur van de Hoge Raad dan ook uit naar volgende definitie voor MVO: Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen is een proces waarbij ondernemingen vrijwillig en op systematische wijze economische, milieu- en sociale overwegingen op een geïntegreerde wijze in de gehele bedrijfsvoering opnemen. Deze definitie heeft bovendien het voordeel dat ze korter en eenvoudiger is en daardoor sneller door ondernemingen en burgers kan gehanteerd worden. (2.5) Omwille van de duidelijkheid en de overeenstemming met de gebruikelijke afkorting meent de Hoge Raad dat de afkorting van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen best in hoofdletters en niet in kleine letters kan geschreven worden. (3) Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en een aantal aanverwante begrippen (3.1) Het is belangrijk in de tekst het verschil tussen Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en “sociaal verantwoord ondernemen” goed toe te lichten. Zoals in de ontwerptekst bij de bespreking van de keuze voor de term “sociétal” wordt gesteld, klopt het dat MVO op meer dan alleen de sociale overwegingen betrekking heeft. Tegelijkertijd is het echter ook zo dat het begrip “sociaal verantwoord ondernemen” soms een invulling krijgt die verder gaat dan het bij de bedrijfsvoering rekening houden met sociale overwegingen. MVO mag niet betekenen dat men formeel sociaal overleg binnen KMO’s moet organiseren. Het rekening houden met sociale overwegingen en de belangen van de werknemers maken zeker en vast deel uit van MVO en binnen de dialoog en het overleg met de stakeholders zullen de KMO’s zeker hun eigen werknemers niet vergeten. In tegenstelling tot formeel sociaal overleg past stakeholdersoverleg in het kader van MVO beter bij de schaal en de organisatie van KMO’s.
5 De praktijk bewijst bovendien reeds dat het overleg met werknemers in KMO’s reeds zeer gangbaar en informeel is. MVO mag echter geen aanleiding geven tot een “syndicale penetratie” van de KMO’s. De Hoge Raad is het dan ook niet eens met paragraaf 3.3 “Stakeholdersdialoog vervangt geen sociale dialoog” van de ontwerptekst. In KMO’s biedt stakeholdersoverleg vaak wel een gepast kader voor het overleg tussen de ondernemer en zijn medewerkers. (3.2) In hoofdstuk 1 van de ontwerptekst wordt de vraag gesteld hoe MVO zich verhoudt tot duurzame ontwikkeling. Het antwoord dat op die vraag in de ontwerptekst gegeven wordt, is niet erg duidelijk. De Raad is van mening dat het niet enkel belangrijk is MVO maar ook de aanverwante begrippen “duurzaam ondernemen” en “duurzame ontwikkeling” duidelijk te definiëren. Tevens moet de relatie tussen die verschillende begrippen duidelijk worden beschreven. (3.3) In het referentiekader kan mogelijk ook een kort overzicht worden gegeven van de terminologie die door de Europese Commissie wordt gehanteerd. Zo geeft de Europese Commissie bijvoorbeeld de voorkeur aan de term “Verantwoord Ondernemerschap” wanneer zij het heeft over MVO voor KMO’s. De Hoge Raad vindt niet dat in het referentiekader een zelfde keuze moet gemaakt worden. Wel denkt de Raad dat het opportuun is de Europese terminologie binnen dit domein kort toe te lichten zodat ondernemers ook informatie afkomstig van de Europese Commissie juist kunnen plaatsen. Een toelichting van de Europese terminologie stelt bovendien de verschillende betrokkenen beter in staat om op basis van deze terminologie de evoluerende betekenis en de concrete invulling die verschillende landen aan MVO geven correct te vergelijken. Dit laatste is belangrijk opdat men ten opzichte van de Belgische ondernemingen op het gebied van MVO geen onrealistische verwachtingen zou creëren aangezien deze ondernemingen internationaal gezien hun concurrentiekracht moeten behouden. (4) Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen als een vrijwillig engagement (4.1) In hoofdstuk 2 van de ontwerptekst wordt ter verduidelijking van de definitie van MVO aangehaald dat MVO een vrijwillig engagement van ondernemingen is en dat het van henzelf uitgaat. De Hoge Raad vindt dit vrijwillige karakter een essentieel kenmerk van MVO. Tevens zou hierbij vermeld moeten worden dat dat engagement niet alleen vrijwillig maar ook vrijblijvend, aanpasbaar en omkeerbaar is zodat duidelijk is gesteld dat de ondernemer na zijn keuze een bepaald MVO-instrument toe te passen daar ook weer mee kan stoppen indien hij of zij dat wenst. MVO is een proces waarbij de ondernemer voortdurend in samenspraak met stakeholders naar duurzame oplossingen zoekt binnen en buiten zijn bedrijf. Dit veronderstelt het regelmatig evalueren van de genomen maatregelen en de toegepaste methodes en het nemen van gepaste acties om de beslissingen bij te sturen. De complexiteit van het ondernemingsmanagement en MVO maakt het namelijk moeilijk vooraf reeds juist in te schatten of een bepaald MVO-instrument geschikt is voor een bepaalde onderneming. De ondernemer zal dan ook niet snel geneigd zijn zich vrijwillig te engageren tot het gebruik van een bepaald MVO-instrument indien uit dat vrijwillige engagement afdwingbare verplichtingen voortvloeien. (4.2) Bovendien moet men er voor oppassen instrumenten, praktijken of richtlijnen inzake MVO in wetgeving of reglementering vast te stellen. In dit kader is in paragraaf 3.2 van de ontwerptekst geschreven: “Bovendien kan wetgeving op bepaalde momenten ‘free riders gedrag’ uitsluiten en de lat (terug) voor iedereen gelijk leggen” alsook: “…, maar de overheid kan wel overgaan tot het bepalen van instrumenten die mvo bevorderen en die kunnen resulteren in nieuwe wetgeving en reglementering”.
6 Vanzelfsprekend moet de overheid binnen bepaalde domeinen een regulerende rol vervullen. Het is echter niet aangewezen nu reeds de omzetting in wettelijke regels van normen die uit MVO kunnen ontstaan, voor op te stellen. Ook dient vermeden te worden dat men via wet- en regelgeving instrumenten ter bevordering van MVO gaat vastleggen. Ondernemers worden nu reeds geconfronteerd met een overvloed aan regels en administratieve lasten. MVO betekent juist dat ondernemers zelf voldoende verantwoordelijk zijn zodat de overheid niet moet tussenkomen in dit domein. Wanneer de overheid hier regels zou opleggen, is dat strijdig met het vrijwillig karakter van MVO. Tot slot wenst de Hoge Raad hier ook te waarschuwen voor het opstellen van wetgeving die de onterechte bewering dat men maatschappelijk verantwoordt onderneemt, sanctioneert. Ondernemingen die valselijk beweren aan MVO te doen zullen door de media ontmaskert en door de publieke opinie gesanctioneerd worden. Wettelijke regels om zulke wantoestanden te vermijden, zouden MVO en de externe communicatie ervan juist bemoeilijken. (5) MVO en Corporate governance In paragraaf “3.6 Transparantie is essentieel” van de ontwerptekst wordt kort verwezen naar de relatie tussen MVO en corporate governance of deugdelijk ondernemingsbestuur. Er wordt gesteld dat corporate governance in het kader van MVO een manier is om de transparantie te verhogen. De Hoge Raad gaat hiermee akkoord maar wenst te benadrukken dat een uitgeschreven en publieke gedragscode dus wel degelijk slechts één manier is om de transparantie te verhogen. Juist omwille hun beperkte grootte hebben KMO’s veel directe contacten met hun stakeholders. Daardoor zijn zij verplicht op zeer transparante wijze te ondernemen aangezien ze voortdurend persoonlijk en direct door deze stakeholders op hun verantwoordelijkheid kunnen worden aangesproken. Ook in paragraaf 7.1 “Gedragscodes” wordt er kort naar corporate governance verwezen. Daarbij valt op dat in deze laatste paragraaf enkel de corporate governance code voor de beursgenoteerde vennootschappen wordt vermeld. Er moet ook verwezen worden naar de Corporate Governance code voor niet-beursgenoteerde ondernemingen, de zogenaamde Code Buysse. De code Buysse is een praktisch hulpmiddel voor KMO’s en het is zeker niet de bedoeling deze aanbevelingen in wettelijke regels om te zetten omdat de initiatiefnemers in deze de voorkeur hebben gegeven aan een vrijwillig boven een wettelijk initiatief. Bovendien vindt de Raad dat de relatie tussen MVO en corporate governance hier wat diepgaander mag besproken worden. Corporate governance kan volgens de Raad de onderneming reeds een heel stuk op weg helpen met MVO. Voor autonoom gefinancierde ondernemingen waarin eigendom, bestuur en management samenvallen, formuleert de code Buysse bijvoorbeeld vanuit een ruimere stakeholderbenadering aanbevelingen die deze ondernemingen moeten toelaten hun ondernemingsstrategie zo uit te werken dat zij hun aantrekkingskracht naar externe betrokkenen vergroten en zo de continuïteit van de onderneming vrijwaren. (6) De coördinatie van het beleid en andere initiatieven inzake MVO Het referentiekader draagt zeker bij tot een meer eenduidige visie, taalgebruik en definiëring van MVO. Daarnaast is er echter ook nood aan een coherent beleid en een goede coördinatie van de verschillende initiatieven inzake MVO. In actie 31 van het Plan inzake Duurzame Ontwikkeling 2004-2008 wordt tevens uitdrukkelijk op die noodzaak gewezen.
7 In paragraaf 3.5 van de ontwerptekst wordt wel kort de noodzaak van een betere afstemming en vergelijkbaarheid van instrumenten vermeld maar de Raad vindt dat niet voldoende. In de tekst zou uitdrukkelijk de noodzaak van meer coördinatie vermeld moeten worden. Niet enkel het beleid en de initiatieven van de verschillende overheden en overheidsniveaus moeten beter op elkaar worden afgestemd, ook de initiatieven van private actoren zouden zo goed mogelijk in kaart gebracht en op elkaar afgestemd moeten worden. (7) Waarom zouden ondernemingen Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen? In paragraaf 4.1 wordt gevraagd welke de voordelen voor een bedrijf zijn om aan MVO te doen. Als antwoord wordt gesteld dat onderzoek aantoont dat bedrijven die MVO in hun bedrijfsbeleid integreren een concurrentievoordeel hebben. De Hoge Raad meent dat het nuttig zou zijn de betreffende alinea wat diepgaander uit te werken en de in het bijzonder voor de KMO’s meest doorslaggevende argumenten nader te beschrijven. De kostenfactor van MVO is daarbij een cruciaal gegeven. Om ondernemingen te stimuleren maatschappelijk verantwoord te ondernemen, zullen zij geen concurrentienadeel mogen ondervinden. Het perspectief van de ondernemingen wordt daarbij bepaald door zowel de marktoriëntatie (lokaal vs. internationaal) als door de voor de doelstellingen vooropgestelde termijnen (korte vs. lange termijn). Bijzondere aandacht dient in dit kader uit te gaan naar de internationale concurrentiepositie van de Belgsiche KMO’s. ACTIES, INITIATIEVEN EN INSTRUMENTEN De Hoge Raad wenst hier naast het geven van een aantal bemerkingen bij de delen van de ontwerptekst die de instrumenten voor MVO en de rol van de overheid behandelen ook een aantal algemene aanbevelingen te formuleren met het oog op de totstandkoming van het concrete actieplan. (1) KMO’s hebben nood aan flexibiliteit Net zoals bij corporate governance moet men zich realiseren dat de situatie van kleine en middelgrote ondernemingen erg verschillend is van die van grote ondernemingen. Bovendien vormen ook de kleine en middelgrote ondernemingen nog een erg diverse groep. De verschillen kunnen bijvoorbeeld te maken hebben met de sector waarin een onderneming actief is maar ook met de groeifase waarin een onderneming zich bevindt. Er bestaat dan ook een grote behoefte aan flexibiliteit vanwege de ondernemers bij het toepassen van principes en instrumenten van MVO. Bovendien moet er hier, net zoals de Code Buysse dat doet voor corporate governance, op gewezen worden dat de geest en niet de vorm van MVO moet primeren. MVO mag niet verworden tot een geheel van formele spelregels. De kleine en middelgrote onderneming gaan nu reeds gebukt onder tal van regels en administratieve verplichtingen. Deze ondernemingen hebben niet de middelen om bijkomende administratieve lasten te dragen. In de referentiekadertekst zou het principe moeten opgenomen worden dat MVO geen administratieve last mag zijn. De praktijk toont aan dat dat mogelijk is. Heel wat KMO’s passen momenteel reeds MVO toe zonder dat ze hiervoor gebruik maken van formele procedures die administratieve lasten met zich meebrengen. Ook in de ontwerptekst wordt dit erkend. Op p.13 van de tekst staat namelijk: “Wat niet over het hoofd gezien mag worden is dat kleinere ondernemingen principes van mvo in de praktijk al toepassen, echter zonder zich hier altijd van bewust te zijn”.
8 (2) Instrumenten en acties op maat van de KMO’s De meeste instrumenten die in de ontwerptekst worden opgesomd zijn niet geschikt voor KMO’s. Voor kleine ondernemingen zijn managementnormen, formele verslaggeving, social audit en labels vaak praktisch, financieel en bedrijfseconomisch geen haalbare kaart. De Hoge Raad stelt dan ook voor de onder paragraaf 7.7 “Andere belangrijke inspiratiebronnen voor MVO” vermelde verspreiding en promotie van goede praktijken een meer prominente plaats in de ontwerptekst te geven. Het leren van elkaar via goede praktijken en overlegplatformen is de manier bij uitstek voor vele kleine en middelgrote ondernemingen om met MVO te beginnen en concrete acties inzake MVO te realiseren. In dit kader stelt de Hoge Raad tevens de haalbaarheid van de in paragraaf 3.7 besproken onafhankelijke verificatie in vraag. Voor KMO’s lopen de kosten en lasten van zulke externe verificatie snel te hoog op. De vraag naar een betrouwbare toets stelt zich eerder voor grote dan voor kleine en middelgrote ondernemingen. Grote bedrijven, zeker als ze op internationale schaal actief zijn, missen de schaalvoordelen van KMO’s die persoonlijke relaties kunnen onderhouden met de stakeholders. KMO’s die hun maatschappelijke verantwoordelijkheid concreet invullen staan daar persoonlijk borg voor. MVO mag dus niet beperkt worden tot het systematisch ter verantwoording roepen van de ondernemer. MVO moet een concept zijn dat de ondernemer een kader biedt om de maatschappelijke verantwoordelijkheid die hij of zij opneemt te structureren en te duiden. De keuze in de ontwerptekst om nagenoeg uitsluitend formele procedures als instrumenten voor MVO voor te stellen, geeft een te eng beeld van MVO en houdt geen rekening met de eigenheid van de KMO’s. Voor elk instrument, elk initiatief en elke actie in het kader van MVO moet specifiek voor de situatie van de KMO’s eerst de praktische, financiële en bedrijfseconomische haalbaarheid getoetst worden. KMO’s hebben nood aan eenvoudig toepasbare MVO-instrumenten. (3) De rol van de overheid Zoals reeds in de ontwerptekst van het referentiekader vermeld staat, vindt de Hoge Raad dat de overheid een belangrijke rol te spelen heeft bij het stimuleren, faciliteren en bevorderen van de kwaliteit van MVO. Daarbij mag men echter niet uit het oog verliezen dat die rol per definitie niet neutraal is. De overheid zal hoe dan ook een aantal klemtonen leggen. Daarbij is het belangrijk dat de overheid voldoende belang hecht aan de economische component van MVO. Het stimuleren van MVO en van de sociale en milieucomponent ervan door de overheid mag niet ten koste gaan van de rol die de overheid te spelen heeft bij het stimuleren van de tewerkstelling en de economische activiteit. Daarom moet de overheid er in haar rol van internationale speler voor opletten internationaal een voortrekkersrol te willen spelen op het gebied van MVO als zij daarbij de internationale concurrentiepositie van de Belgische KMO’s niet voldoende kan veilig stellen. Met betrekking tot rol van de overheid als wetgever is eerder in dit advies reeds uitvoerig gepleit voor de nodige terughoudendheid in het kader van MVO. In plaats van MVO wetgevend te omkaderen of te onderbouwen, kan de overheid beter zelf in haar wet- en regelgevend werk de principes van MVO toepassen door systematisch de milieu-, de sociale maar voornamelijk de economische impact van wet- en regelgeving te onderzoeken.
9 In haar rol van consument mag het tot slot niet de bedoeling zijn dat de overheid bij het toekennen van overheidsopdrachten ondernemingen gaat uitsluiten op basis van MVOcriteria. Het inbouwen van MVO-clausules in de toekenningsprocedures van overheidsopdrachten is een zeer delicate materie. Het is dan ook absoluut noodzakelijk dat wanneer men dit voor een bepaalde sector toch wenst te doen, er voorafgaandelijk overleg plaatsvindt met de representatieve beroepsorganisaties van de sector in kwestie. Ten alle prijze moet vermeden worden dat KMO’s benadeeld worden bij de toekenning van overheidsopdrachten. Vooraleer rekening te houden met MVO-criteria bij het toekennen van overheidsopdrachten zou de overheid er goed aan systematisch na te gaan of de kandidaatondernemingen wel in orde zijn met de bestaande wetgeving. De Hoge Raad is van mening dat de overheid voorafgaand aan elk dat initiatief dat ze wenst te nemen daarover overleg dient te plegen met de organisaties die de ondernemingen vertegenwoordigen. (4) Rol van de beroepsorganisaties en interprofessionele organisaties De organisaties die de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen vertegenwoordigen hebben in het verleden reeds met verschillende initiatieven een belangrijke bijdrage geleverd aan het stimuleren en ondersteunen van MVO. Ook in de toekomst zijn zij bereid op dit vlak een actieve rol te spelen. De Hoge Raad en zijn leden zijn in een latere fase bereid tot een actieve medewerking aan de ontwikkeling van het concrete actieplan dat aansluitend bij het referentiekader zal opgesteld worden. BESLUIT De Hoge Raad erkent dat Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) voor KMO’s een belangrijk gegeven kan zijn en verwelkomt dan ook het opstellen en de doelstellingen van het referentiekader voor MVO. Volgens de Hoge Raad houdt de ontwerptekst van het referentiekader echter te weinig rekening met de eigenheid van de kleine en middelgrote ondernemingen en de manier waarop deze ondernemingen MVO concreet invullen en toepassen. Het eenzijdig vertalen van MVO in formele procedures en formele verificatie betekent een miskenning van de inspanningen van de KMO’s op het gebied van MVO.
________