N MVO-actieplan A04 MH/JC/LC
Brussel, 14.09.2006
ADVIES over HET VOORONTWERP VAN ACTIEPLAN MAATSCHAPPELIJK VERANTWOORD ONDERNEMEN IN BELGIË _______________________________________________________________
***
2 In haar brief van 10 juli 2006 vroeg mevrouw Els Van Weert, Staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling en Sociale Economie en Voorzitster van de Interdepartementale Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (ICDO), het advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO over het voorontwerp van actieplan Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in België. Na een schriftelijke raadpleging van de erkende interprofessionele federaties en na een bespreking in de commissie Algemeen KMO-beleid op 4 september 2006, brengt de Hoge Raad tijdens zijn algemene vergadering van 14 september 2006 volgend advies uit. VOORAFGAAND In een eerste fase heeft de Interdepartementale Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (ICDO) in uitvoering van een eerste deel van actie 31 van het Federaal Plan Duurzame Ontwikkeling 2004-2008 een referentiekader uitgewerkt dat een gemeenschappelijk kader moet bieden aan overheden, ondernemingen en stakeholders en moet bijdragen tot een meer eenduidige visie, taalgebruik en definiëring van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO). De Hoge Raad heeft op 16 februari 2006 op vraag van Staatssecretaris Van Weert advies uitgebracht over de ontwerptekst van dit referentiekader alsook over de concrete acties, initiatieven en instrumenten die volgens de Raad wenselijk of noodzakelijk zijn ter versterking en verdere verspreiding van MVO in België. Het referentiekader werd na een aantal wijzigingen aan de initiële ontwerptekst op 28 april 2006 door de federale regering goedgekeurd. Het referentiekader MVO moet ook als toetsingskader dienen waaraan de initiatieven van de overheid ter ondersteuning, facilitering en kwaliteitsbevordering van MVO zullen worden afgemeten en vormt dus in die zin de voorbereiding van de uitvoering van een volgend onderdeel van actie 31 van het Federaal Plan Duurzame Ontwikkeling 2004-2008, namelijk de ontwikkeling van een actieplan MVO. In uitvoering van dit onderdeel van actie 31 heeft de ICDO een voorontwerp van actieplan Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in België opgesteld waarover Staatssecretaris Van Weert nu het advies van de Hoge Raad vraagt. ALGEMEEN STANDPUNT De Hoge Raad is van mening dat een actieplan een goed initiatief vormt. Indien er voldoende aandacht wordt besteed aan de concrete deelacties, de verantwoordelijken, de timing, de budgettaire implicaties en de evaluatie van de uitvoering van de acties, kan een actieplan een goede aanzet vormen tot een effectief en efficiënt overheidsbeleid inzake MVO. De Hoge Raad is van mening dat het voorliggend voorontwerp van actieplan nog niet voldoende aan deze voorwaarden beantwoordt. Door hun kleine grootte kunnen de zaakvoerders van kleine ondernemingen persoonlijke relaties met hun stakeholders onderhouden en genieten deze ondernemingen een sterke lokale inbedding, waardoor georganiseerde dialoog of georganiseerd overleg voor KMO’s geen noodzakelijke voorwaarde vormt om met de stakeholders in dialoog te treden en maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Wat de in het voorontwerp geformuleerde hoofddoelstelling van het actieplan betreft, stelt de Hoge Raad zich dan ook de vraag of de multistakeholderdialoog daarin dergelijke centrale plaats moet innemen, voornamelijk omdat uit de verdere tekst blijkt dat men specifiek formele of georganiseerde multistakeholderdialoog beoogt.
3 Zonder het nut van georganiseerde dialoog en georganiseerd overleg te willen minimaliseren, wenst de Hoge Raad er op te wijzen dat KMO’s ook zonder dit soort dialoog of overleg maatregelen nemen die rekening houden met hun stakeholders. Georganiseerde dialoog of georganiseerd overleg vormen namelijk slechts één methode voor het organiseren van betrokkenheid. Wat het vierde hoofdstuk “Standpunten van de stakeholders inzake MVO-acties van de overheid” van het voorontwerp betreft, is de Hoge Raad van mening dat dit hoofdstuk beter niet kan worden opgenomen in het actieplan. Ten eerste is het niet erg duidelijk welke toegevoegde waarde dit hoofdstuk het actieplan biedt. Ten tweede wordt er in dit hoofdstuk, hoewel ervoor gewaarschuwd wordt dat de meningen niet altijd gelijkluidend waren, de indruk gewekt dat bepaalde voorstellen door de meerderheid van de stakeholders worden goedgekeurd terwijl dat niet het geval is. De Hoge Raad kan zich niet volledig in de verschillende voorgestelde acties terugvinden maar vindt het geheel van deze acties het onderzoeken waard. Vooraleer concreet in te gaan op de verschillende voorgestelde acties, wenst de Raad kort zijn algemene aanbevelingen bij mogelijke acties, initiatieven en instrumenten inzake MVO uit zijn advies van 16 februari 2006 over het referentiekader MVO in herinnering te brengen. Ten eerste hebben KMO’s gezien hun grootte en diversiteit nood aan flexibiliteit bij het toepassen van MVO. De geest en niet de vorm van MVO moet primeren en daarom mag MVO niet verworden tot een geheel van formele spelregels. Er moet altijd van het principe worden uitgegaan dat MVO geen administratieve last mag zijn. De praktijk toont aan dat dat mogelijk is. Heel wat KMO’s passen momenteel reeds MVO toe zonder dat ze hiervoor gebruik maken van formele procedures die administratieve lasten met zich meebrengen. Ten tweede hebben KMO’s nood aan instrumenten en acties op maat van KMO’s. Voor kleine ondernemingen zijn managementnormen, formele verslaggeving, sociale audits en labels vaak praktisch, financieel en bedrijfseconomisch geen haalbare kaart. KMO’s hebben nood aan eenvoudig toepasbare MVO-instrumenten. BEMERKINGEN BIJ DE VOORGESTELDE ACTIES Actie 1: Verduurzaming van de overheidsaankopen De Hoge Raad erkent dat door rekening te houden met MVO-criteria bij de toewijzing van overheidsopdrachten MVO gestimuleerd kan worden, maar het mag niet de bedoeling zijn dat de overheid bij het toekennen van overheidsopdrachten ondernemingen gaat uitsluiten op basis van zulke MVO-criteria. Ten alle prijze moet vermeden worden dat KMO’s benadeeld worden bij de toekenning van overheidsopdrachten. Dat is zeker geen denkbeeldige situatie aangezien de ondernemingen tijdens de aanbestedingsprocedure waarschijnlijk door middel van instrumenten zoals formele verslaggeving, labels of externe verificatie zullen moeten kunnen aantonen dat ze voldoen aan de gestelde MVO-criteria. Zoals eerder gesteld vormen deze instrumenten voor KMO’s praktisch, financieel en bedrijfseconomisch geen haalbare kaart en zullen de KMO’s bij deze aanbestedingsprocedures dan ook buiten spel worden gezet. Het inbouwen van MVO-clausules in de toekenningsprocedures van overheidsopdrachten is dus een zeer delicate materie. Het is dan ook absoluut noodzakelijk dat wanneer men dit voor een bepaalde sector toch wenst te doen, er eveneens voorafgaandelijk overleg plaatsvindt met de representatieve beroepsorganisaties van de sector in kwestie. Vooraleer rekening te houden met MVO-criteria bij het toekennen van overheidsopdrachten zou de overheid er bovendien goed aan systematisch na te gaan of de kandidaat-ondernemingen wel in orde zijn met de bestaande wetgeving.
4 Overeenkomstig de voor deze actie in het voorontwerp uitgewerkte deelacties, formuleert de Raad volgende bemerkingen: 1. 2.
3.
4.
5.
6.
Zowel bij de uitwerking van de uitvoeringsbesluiten inzake de overheidsopdrachten als bij de daaropvolgende informatieverspreiding dient volgens de Raad met bovenstaande overwegingen rekening te worden gehouden. Bij de evaluatie van de toepassing van de omzendbrief van 27 januari 2005 aangaande de implementatie van het duurzame ontwikkelingsbeleid bij de overheidsopdrachten van leveren gelanceerd door aanbestedende overheden van de federale overheid die behoren tot de klassieke sectoren dient specifiek nagegaan te worden wat de invloed van deze omzendbrief is geweest op de deelname van KMO’s aan de aanbestedingsprocedures en op de toekenning van overheidsopdrachten aan KMO’s. Bij de aanpassing van de gids voor duurzaamheidsaankopen moet met bovenstaande overwegingen rekening worden gehouden en dient men er voor te zorgen dat de KMO’s op de hoogte worden gebracht van het bestaan van deze gids en de aanpassingen eraan zodat zij indien nodig hun activiteiten hier kunnen op afstemmen. Het steunpunt zou bij de ondersteuning van de aanbestedende overheden er mee moeten op toe zien dat KMO’s niet benadeeld worden. Bovendien zou een steunpunt dat KMO’s begeleidt bij het doorgronden van de ingewikkelde aanbestedingsprocedures ook waardevol zijn aangezien KMO’s vaak terzake niet over voldoende expertise beschikken. De Hoge Raad vraagt dat de werkgroep overheidsopdrachten van de ICDO bij de uitwerking van het actieplan duurzame overheidsopdrachten rekening houdt met bovenstaande overwegingen inzake de positie van KMO’s bij het duurzaam aanbesteden door de overheid. Deze Hoge Raad is voorstander van innovatief aanbesteden op voorwaarde dat KMO’s niet benadeeld worden. Daarom is het belangrijk dat ook de KMO’s van het innovatieondersteunend overheidsbeleid kunnen genieten zodat ook zij innovatieve producten, diensten en processen kunnen ontwikkelen waarmee ze dan kunnen meedingen naar dit soort overheidsopdrachten.
Actie 2: Ondersteuningsbeleid van de overheid m.b.t. buitenlandse handel en investeringen De Hoge Raad kan zich terugvinden in het streven naar een verhoogde transparantie op het vlak van de door Delcredere, FINEXPO en het BMI gehanteerde criteria. Drie overwegingen dienen daarbij echter wel voor ogen gehouden te worden. In de eerste plaats dient de Belgische overheid rekening te houden met de concurrentiepositie van de Belgische ondernemingen actief in het buitenland. Bij de keuze van concrete criteria en de evaluatie van deze criteria zullen de instellingen in kwestie dus voldoende pragmatisch te werk moeten gaan. In de tweede plaats moet men opletten de steunmaatregelen niet specifiek te richten op of te beperken tot ondernemingen die actief zijn in markten of sectoren die voldoen aan welbepaalde MVO-criteria. Belgische ondernemingen die goed presteren of een groot potentieel hebben in internationale sectoren, zouden in dat geval schade kunnen ondervinden. Dit vergt een gedegen kennis van de markten waarop de Belgische economische actoren actief zijn opdat overheidsmaatregelen de Belgische bedrijven niet zouden benadelen. Tot slot zal er moeten op toegezien worden dat de KMO’s in verhouding tot de grotere ondernemingen niet benadeeld worden door de wijze waarop ze moeten aantonen dat ze beantwoorden aan de gestelde MVO-criteria. KMO’s beschikken namelijk niet over de nodige middelen om formele instrumenten zoals labels en externe verificatie te gebruiken.
5 Actie 3: Maatschappelijk Verantwoord Investeren bij de overheid De Hoge Raad verwelkomt het stimuleren van Maatschappelijk Verantwoord Investeren (MVI) en dit in het geheel van de publieke sector. Daarbij is het belangrijk transparantie inzake de investeringen in de publieke sector na te streven. De overheid moet bovendien haar financiële middelen als een goede huisvader blijven beheren en moet dan ook vermijden dat MVI negatieve budgettaire gevolgen zou hebben. Tot slot zou er in het kader van MVI ook specifiek aandacht besteed moeten worden aan de moeilijkheden die KMO’s en voornamelijk startende ondernemers ondervinden bij het zoeken naar financieringsmiddelen. Meer MVI bij de overheid zou zo moeten georganiseerd worden dat de toegang tot kapitaal voor KMO’s erdoor verbetert. Dit kan door specifiek de investeringen te stimuleren in MVI-fondsen die zich speciaal richten op KMO’s of die in ieder geval KMO’s niet benadelen. Er moet vermeden worden dat meer MVI bij de overheid de zoektocht van KMO’s naar kapitaal bemoeilijkt doordat KMO’s niet aan de gestelde criteria kunnen voldoen of niet kunnen aantonen dat ze aan die criteria voldoen. Actie 4: Opzetten van een uniek loket voor overheidslabelling De Hoge Raad wenst op te merken dat deze labels tot op heden nagenoeg onbekend zijn en dat er dus in de eerste plaats nood is aan meer informatie. Wat het opzetten van een uniek loket voor beide overheidslabels betreft, vraagt de Hoge Raad zich af hoe dit concreet zal verlopen en of dit extra orgaan wel degelijk bijdraagt tot een vereenvoudiging voor de ondernemer en een beter gebruik van de overheidsmiddelen wanneer er toch twee verschillende labels blijven bestaan. De Hoge Raad is van mening dat er moet gestreefd worden naar het samenbrengen van de verschillende labels onder één algemeen MVO-label dat dan dienst doet als een gemeenschappelijke basis voor meer specifieke sociaal of milieugerichte MVO-labels. Actie 5: Actief overheidsbeleid m.b.t. MVO op internationaal vlak In zijn advies van 16 februari 2006 over het referentiekader MVO heeft de Hoge Raad reeds gesteld dat de overheid er in haar rol van internationale speler voor moet opletten internationaal een voortrekkersrol te willen spelen op het gebied van MVO als zij daarbij de internationale concurrentiepositie van de Belgische KMO’s niet voldoende kan veilig stellen. De Raad heeft dus geen enkel bezwaar tegen de actieve participatie van de federale overheid aan internationale fora en werkgroepen maar vraagt wel dat ze in vergelijking met die andere landen geen zwaardere eisen gaat stellen aan haar eigen ondernemingen. Uiteindelijk moet de Belgische overheid zich er van verzekeren dat ze de beleidsopties die ze internationaal uitdraagt ook in eigen land kan realiseren Actie 6: Ondersteunen van lerende netwerken De Hoge Raad is van mening dat lerende netwerken voor KMO’s een uitermate geschikt instrument vormen om hen te helpen MVO in zijn diverse aspecten naar de concrete bedrijfsvloer te vertalen. De bestaande lerende netwerken kunnen nu reeds rekenen op een actieve participatie van KMO’s en op ondersteuning door de ondernemersorganisaties. Daarbij is het wel belangrijk dat de overheid zulke initiatieven blijvend ondersteunt. Bovendien moet men zich realiseren dat vele ondernemers zich nog niet in die fase bevinden waarin ze overwegen aan dergelijke netwerk deel te nemen of zelfs maar op de hoogte zijn van het bestaan van dergelijke netwerken en er dus in de eerste plaats nog veel nood is aan meer informatie omtrent MVO.
6 Wat de multistakeholderbenadering betreft, gaat de voorkeur van de Hoge Raad uit naar lerende netwerken waarin voornamelijk ondernemers participeren. Bovendien verkiest de Raad dat er zo veel als mogelijk via bestaande netwerken en structuren wordt gewerkt. Wat de derde deelactie met betrekking tot de multistaheholder-lerende netwerken op regionaal en landelijk niveau betreft, is de Raad van mening dat zulke netwerken enkel mogen opgericht wanneer zij daadwerkelijk een toegevoegde waarde bieden. In de bemerkingen bij actie 7 en 8 wordt hier dieper op ingegaan. Actie 7: Ondersteunen van ethische handel op Belgisch niveau De Hoge Raad is van mening dat de oprichting van een lerend netwerk rond internationaal ondernemen en de toepassing van MVO-normen daarbij, hulp kan bieden bij het concreet toepassen van MVO in bepaalde specifieke situaties waarin KMO’s zich soms bevinden. De Raad vindt wel dat er zo veel als mogelijk via bestaande organen dient gewerkt te worden en dat men de proliferatie van allerhande structuren en platformen dient te vermijden. Bovendien is de Raad van mening dat men moet vermijden dat bepaalde ondernemingen geen toegang krijgen tot deze netwerken omdat ze volgens de overheid niet ethisch handel drijven. De toegangsselectie tot deze netwerken moet plaatsvinden op basis van het product waarin men handel drijft en niet op basis van de wijze waarop men handel drijft. Tot slot stelt zich de vraag of men van de stakeholders mag verwachten dat zij dit initiatief na verloop van tijd zelf financieren. Actie 8: Multi-stakeholderdialoog verder zetten Volgens de Hoge Raad moet er in het voorontwerp van actieplan een duidelijker onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende vormen van multi-stakeholderdialoog. In de eerste plaats is er een onderscheid tussen het formele en het informele multistakeholderdialoog Bovendien kunnen deze beide vormen van dialoog zowel op het lokale of bedrijfsniveau als op het regionale of nationale niveau plaatsvinden. Aldus bekomt men een viervoudige typologie. Hoewel het reeds in de voorontwerptekst vermeld staat, wenst de Raad hier toch nog te benadrukken dat de in actie 8 beoogde informele multi-stakeholderdialoog niet in de plaats mag komen van het bestaand formeel overleg in en met de federale overleg- en adviesorganen. Op het niveau van de KMO vormt de informele multi-stakeholderdialoog een goed alternatief voor meer formele dialoog of meer formeel overleg aangezien de KMO bijna per definitie lokaal verankerd is en de kleine ondernemer persoonlijke relaties onderhoudt met de stakeholders van zijn onderneming. Op macroniveau daarentegen zijn formele dialoog- en overlegstructuren wel noodzakelijk omdat de standpunten van bepaalde stakeholders anders disproportionele aandacht zouden kunnen genieten. Bovendien moet men zich ernstig afvragen welke toegevoegde waarde de informele multi-stakeholderdialoog over MVO biedt.
7 Het is positief dat men een mogelijke toekomstige verankering en dus formalisering van de informele multi-stakeholderdialoog over MVO ook eerst zal evalueren en aan de overleg- en adviesorganen zal voorleggen. Want hoewel de voorkeur van de Raad op nationaal en regionaal vlak uitgaat naar formele dialoog, is de Raad van mening dat er op deze beleidsniveaus geen nood is aan bijkomende organen voor multi-stakeholderdialoog over MVO. De Raad wenst de proliferatie van overlegplatformen te vermijden en voldoende zeggenschap te behouden over de zaken die hem aanbelangen. Actie 9: Duurzaamheidsverslaggeving De Hoge Raad stelt vast dat in de voorgestelde actie uitdrukkelijk wordt gesteld dat er voor KMO’s geen verplichtingen worden opgelegd. De Raad wenst hier zijn standpunt te herhalen dat er van zulke verplichtingen nu maar ook in de toekomst geen sprake mag zijn. Het opstellen van een handleiding die KMO’s moet helpen om een duurzaamheidsverslag uit te brengen vindt de Raad een goed initiatief. Het is belangrijk dat de vertegenwoordigers van de KMO’s nauw betrokken worden bij de uitwerking van deze handleiding. Actie 10: Opzet gemeenschappelijk onderzoeksprogramma m.b.t. MVO Zeker met betrekking tot de praktische toepassing van MVO in KMO’s en met betrekking tot de voor- en nadelen van MVO is er volgens de Raad nood aan bijkomend onderzoek. Het voorstel van een gezamenlijk onderzoeksprogramma gebaseerd op een samenwerkingsovereenkomst tussen de federale overheid en de regionale overheden vindt de Raad een goede zaak omdat dient vermeden te worden dat er nodeloos overlappend gewerkt wordt. Actie 11: Samenwerking tussen overheden m.b.t. verspreiding van kennis De Hoge Raad verwelkomt deze actie die een antwoord vormt op een van de bekommernissen die de Raad in zijn advies van 16 februari 2006 over het referentiekader heeft geuit. Daarbij is het volgens de Raad in de eerste plaats belangrijk de ondernemers zo goed mogelijk over MVO te informeren. Actie 12: Duurzaam pensioensparen Gezien de ontoereikendheid van het wettelijke pensioenstelsel voor zelfstandigen, maken voornamelijk veel zelfstandigen gebruik van het aanvullende pensioenstelsel van de derde pijler. Bij de voorgestelde actie is het belangrijk dat de personen die reeds in het kader van de derde pensioenpijler aan pensioensparen doen, de kans krijgen om over te stappen naar het MVI-pensioensparen in het kader van die pijler en aldus ook van de verhoogde aftrek kunnen genieten. Actie 13: Evaluatie en uitbreiding transparantiemaatregel Geen bemerkingen.
8 BESLUIT De Hoge Raad stelt vast dat MVO een weinig gekend concept is dat bovendien concreter moet afgebakend worden. Het actieplan zou zich hoofdzakelijk en op een concrete wijze moeten richten op de oplossing van deze problemen. Er is dan ook voornamelijk nood aan meer informatie en sensibilisering gericht op de ondernemingen. Men zou er goed aan doen het aantal acties te beperken om zo een versnippering van de middelen te vermijden. Bij elke actie moet de aandacht voor de eigenheid van de KMO centraal staan. In ieder geval moet vermeden worden dat de KMO benadeeld of uitgesloten wordt. Mede met het oog hierop is volgens de Raad naast een ex post ook een ex ante evaluatie van elke actie aangewezen. ________