Doc. nr. N7:90001C05 MH/BL/HdG/LC
Brussel, 16.11.2000
ADVIES over een WETSONTWERP TOT OMZETTING IN BELGISCH RECHT VAN EUROPESE RICHTLIJNEN BETREFFENDE DE VRIJE BEROEPEN ____________________________________________________________________
***
2
In zijn brief van 24 juli 2000 zond de heer Verwilghen, Minister van Justitie, aan de heer Gabriëls, Minister van Landbouw en Middenstand, een wetsontwerp betreffende de vrije beroepen om zijn eventuele bemerkingen terzake te kennen. Deze laatste vroeg op 6 september 2000 het advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO over het wetsontwerp. Na raadpleging van de Commissie “Vrije beroepen” op 12 oktober 2000 brengt de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO tijdens zijn plenovergadering op 16 november 2000 volgend advies uit.
INLEIDING Het wetsontwerp in kwestie heeft een dubbel doel. Enerzijds de nationale wetgeving inzake de vrije beroepen in overeenstemming te brengen met drie Europese richtlijnen betreffende respectievelijk de bescherming van de consument bij overeenkomsten gesloten op afstand1, de misleidende en de vergelijkende reclame2 en tenslotte het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van consumentenbelangen3. Anderzijds strekt het wetsontwerp ertoe in éénzelfde wet de diverse bepalingen te hergroeperen die van toepassing zijn op de vrije beroepen en herneemt het de inhoud van twee bestaande wetten die voor de vrije beroepen twee Europese richtlijnen omzetten4.
ALGEMEEN STANDPUNT De Hoge Raad vindt het een goed initiatief om de verschillende teksten over de relaties tussen beoefenaars van vrije beroepen en consumenten te hergroeperen, zoals de wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument van toepassing is op handelaars en ambachtslieden. Dit kadert in de huidige tendens naar administratieve vereenvoudiging en kan klaarheid scheppen in het domein van de vrije beroepen.
1
Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (PB 04.06.1997/L 144/19) 2 Richtlijn 97/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 1997 tot wijziging van de Richtlijn 84/450/EEG inzake misleidende reclame teneinde ook vergelijkende reclame te regelen (PB 23.10.1997/L290/18) 3 Richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van consumentenbelangen (PB 11.06.1998/L166/51) 4 Het gaat hier om de wet van 21 oktober 1992 betreffende de misleidende reclame inzake de vrije beroepen (BS 17.11.1992) tot omzetting van de richtlijn 84/450/EEG van de Raad inzake misleidende en vergelijkende reclame (PB 19.09.1984/L250/17) en om de wet van 3 april 1997 betreffende oneerlijke bedingen in overeenkomsten gesloten tussen titularissen van vrije beroepen en hun cliënten (BS 30.05.1997) tot omzetting van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 21.04.1993/L95/29)
3 De Hoge Raad betreurt evenwel dat de in het wetsontwerp gehanteerde definities en terminologie onvoldoende werden afgestemd op de specifieke kenmerken van het vrije beroep. De Hoge Raad wenst eraan te herinneren dat de vrije beroepen immers hun eigenheid hebben t.o.v. de beroepen uit de handel, de nijverheid en het ambacht. Wat de tekst van het ontwerp betreft is de Hoge Raad van mening dat het niet volstaat om gewoonweg een serie bepalingen te groeperen en woordelijk uiteenlopende teksten te hernemen, maar acht hij het noodzakelijk aan het geheel een zekere coherentie te geven waardoor het voor elk soort vrij beroep in realiteit toepasbaar wordt. Zo zou ook vermeden worden dat in de tekst een terminologie wordt gebruikt die niet aangepast is aan het vrije beroep, zoals het onderzoek van bepaalde artikels hieronder bijvoorbeeld aantoont.
ANALYSE VAN DE TEKST Hoofdstuk 1 : “Algemene bepalingen” Artikel 2, 1° De Hoge Raad verkiest een duidelijke en positief omschreven definitie van het vrije beroep en is bereid mee te werken aan een initiatief dat een dergelijke positieve invulling beoogt. Bovendien vestigt de Hoge Raad de aandacht op het feit dat het wetsontwerp geen rekening houdt met de personen die hun beroep als werknemer uitoefenen (bijvoorbeeld in de medische en paramedische beroepen). Zij zijn niet gebonden door de beschikkingen en de beperkingen van het voorontwerp van wet, alhoewel zij onderworpen blijven aan de regels van hun “disciplinaire overheid” en van hun eigen deontologie. Het is dus noodzakelijk het wetsontwerp te vervolledigen om discriminaties tussen beoefenaars zelf te vermijden. Artikel 2, 3° De definitie en de rol van het tuchtorgaan kan in een bepaald aantal gevallen problemen stellen voor de vrije beroepen die niet beschikken over een dergelijk tuchtorgaan; ofwel omdat zij niet onder het gezag vallen van een orde of een gelijkaardig orgaan, ofwel omdat zij nog niet erkend of definitief georganiseerd zijn in het kader van de wet van 1 maart 1976 tot reglementering van de bescherming van de beroepstitel en de uitoefening van die beroepen of van een andere specifieke wet. Zo verwijst het artikel 20 in het kader van de stakingsprocedure voor de kennisgeving van de uitspraak naar de tuchtrechtelijke overheid. Hoofdstuk II : “Reclame” Het probleem van de reclame binnen de vrije beroepen blijft een actueel onderwerp en kan op verschillende manieren georganiseerd worden naargelang het type van vrij beroep. Hierbij dient erop gewezen te worden dat het wetsontwerp de mogelijkheid openlaat om strengere wetten toe te passen (artikel 3), hetgeen het geval is voor meerdere vrije beroepen wiens deontologische codes elke vorm van reclame, vergelijkende of niet, verbieden.
4
Een bijzondere uitzondering moet vermeld worden voor wat betreft de geneesmiddelen waarvoor bijzondere beperkingen inzake reclame bestaan en behouden moeten worden(1)
Hoofdstuk III : “Onrechtmatige bedingen” Om het artikel 6, § 3, dat de bedingen bepaalt die niet het voorwerp van afzonderlijke onderhandelingen zijn geweest, te verduidelijken, moeten de woorden “van tevoren” vervangen worden door “zonder voorafgaand gesprek met de cliënt”. Hoofdstuk IV : “Op afstand gesloten overeenkomsten” Artikel 9 Om een zekere stabiliteit terzake te verzekeren, zou de mogelijkheid om zekere bepalingen van toepassing te verklaren op overeenkomsten betreffende financiële diensten of categorieën ervan door een wet moeten geregeld worden en niet door een koninklijk besluit. De Europese richtlijn 97/7/EG voorziet in haar overweging nr. 24 de mogelijkheid dat een lidstaat om redenen van algemeen belang voor bepaalde producten of diensten op afstand gesloten overeenkomsten op zijn grondgebied verbiedt. Deze toepassing van strengere wetten die in artikel 9 van het ontwerp vermeld wordt, moet inzake geneesmiddelen duidelijk in het ontwerp staan. Artikel 10, alinea 1 Deze bepaling verplicht de beoefenaar van een vrij beroep aan een cliënt zijn identiteit en het geografisch adres van zijn woonplaats mee te delen. Het zou beter zijn te verwijzen naar het adres van zijn vestiging zoals reeds gebeurt in artikel 11, 3°. Artikel 10, alinea 2 De Europese richtlijn 97/7/EG bevat een bepaling (art. 4, 2) waarin aan de lidstaten gevraagd wordt de eerbiediging te verzekeren van de beginselen betreffende de bescherming van hen die volgens de nationale wetgeving van de diverse lidstaten handelingsonbekwaam zijn, zoals minderjarigen. Daarvan is nergens sprake in dit wetsontwerp terwijl dit probleem zich duidelijk stelt in het geval van een verkoop op afstand via internet. Artikel 11 Dit artikel verplicht de beoefenaars van een vrij beroep aan de cliënt een hele reeks inlichtingen te verstrekken ten laatste bij de levering van het goed of voor de uitvoering van de dienst. Het wetsontwerp is hier veeleisender dan de richtlijn die bepaalt dat bij de uitvoering van de overeenkomst de inlichtingen tijdig en, voor zover het niet aan derden te leveren goederen betreft, uiterlijk bij de levering moeten worden verstrekt (richtlijn 97/7/EG, art 5, 1). De tekst van de richtlijn zou op dat vlak moeten volstaan.
(1)
Zie ondermeer de wet van 14 juli 1994 op de terugbetaling van geneesmiddelen en het K.B. van 7 april 1995 betreffende de informatie en de publiciteit inzake geneesmiddelen voor menselijk gebruik.
5
Artikel 11, 4° Bepaalde termen in deze bepaling zijn niet aangepast aan de realiteit van de vrije beroepen. Hier is sprake van “naverkoop” en “waarborgen”. Artikel 12 Teneinde elke ambiguïteit te vermijden, bijvoorbeeld in immobiliënovereenkomsten, zou de tekst duidelijker moeten zijn en te kennen geven dat hij enkel slaat op onderhandse akten en niet op authentieke akten. In dit laatste geval zou een verzakingsrecht geen enkele zin hebben en indruisen tegen de rechtszekerheid die dergelijke akten verondersteld worden zelf te scheppen. In § 2, alinea 2, is de term “goederen” niet aangepast aan de realiteit van de vrije beroepen. Artikel 14 Krachtens dit artikel komt het bewijs van het bestaan van een voorafgaande inlichting, van een bevestiging in een geschrift of op een duurzame drager, van het naleven van de termijnen en van de instemming van de cliënt toe aan de titularis van het vrij beroep. Het is niet verantwoord om de bewijslast exclusief bij de beoefenaar van het vrij beroep te leggen. Bovendien stelt deze bepaling, door de bewijslast om te keren, een basisprincipe van het Belgisch recht aan de orde. Zij voert artikel 11, § 3, a) uit van de Europese richtlijn dat aan de lidstaten de mogelijkheid geeft een dergelijke regel te voorzien. Die bepaling in intern recht toepassen terwijl de richtlijn dit niet uitdrukkelijk oplegt druist in tegen de geest van onze wetgeving. Bijkomende bepaling Teneinde rekening te houden met de richtlijn van 8 juni 2000 over de electronische handel, met name met artikel 8, al. 1 ervan, zou na artikel 15 een bepaling moeten worden toegevoegd die als volgt luidt : “Het afsluiten van een overeenkomst op afstand in de zin van deze wet, door de titularis van een vrij beroep die lid is van een gereglementeerd beroep, is slechts toegelaten voor zover de beroepsregels geëerbiedigd worden, vastgelegd door de beroepsorde of het beroepsinstituut en gericht op de onafhankelijkheid, de waardigheid en de eerbaarheid van het beroep en verder het beroepsgeheim en de loyaliteit tegenover de cliënten of patiënten en de andere leden van het beroep.” Hoofdstuk V: “Vordering tot staking” Artikel 18, 4° De Hoge Raad stelt zich de vraag waarom de ziekenfondsen expliciet vermeld worden als mogelijke verzoekers van een vordering tot staking, en ziet geen reden terzake.(1)
(1)
Die mogelijkheid voor de ziekenfondsen om een vordering tot staking in te stellen stond weliswaar reeds ingeschreven in de wet van 21 oktober 1992 betreffende de misleidende reclame inzake vrije beroepen. Dat neemt niet weg dat toen reeds de rechtsleer zich erover verwonderde dat de ziekenfondsen aldus een handeling tot staking konden instellen zonder een belang in de zin van de artikels 12 en 18 van het Gerechtelijk wetboek te kunnen aantonen (zie De Caluwe en con., Handelspraktijken, Larcier, nr. 46.10).
6
Artikel 19 In dit artikel is het begrip “bevoegde instantie” overgenomen uit richtlijn 98/27/EG betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen. In de context van dit wetsontwerp is dit begrip onduidelijk en kan het tot verwarring leiden. Het is belangrijk dit begrip beter te omschrijven in Belgisch recht. Article 22 Wanneer een verordening tot staking wordt genomen, voorziet het wetsontwerp de mogelijkheid voor de rechtbank van eerste aanleg om de aanplakking te bevelen van haar beslissing, zowel binnen als buiten de inrichtingen van de overtreder. De richtlijn van haar kant voorziet enkel de publicatie van de beslissing en/of de publicatie van een rechtzetting ingeval van misleidende reclame. Die sanctie zou nog kunnen toegepast worden ingeval van misleidende reclame maar niet in andere situaties want anders lijkt zij op een sanctie uit vervlogen tijden.
BESLUIT De Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO vindt de dubbele doelstelling van dit wetsontwerp, met name de Europese richtlijnen omzetten en van de gelegenheid gebruik maken om de bepalingen in Belgisch recht inzake de vrije beroepen te groeperen, een zeer goed initiatief dat zou kunnen uitgediept worden. De Hoge Raad is immers van mening dat de vrije beroepen in hun geheel een eigen specifiek karakter hebben, met name in de relaties met hun “clienteel” of hun “patiënten” die niet enkel mogen beoordeeld worden vanuit een puur commercieel oogpunt. De Hoge Raad betreurt dan ook dat van de gelegenheid geen gebruik werd gemaakt om op een positieve wijze de vrije beroepen te definiëren en te starten met een diepgaandere codificatie van dit type van beroepen.
Tenslotte stelt de Hoge Raad vast dat meerdere begrippen komende uit de klassieke handelspraktijken niet aangepast zijn aan de uitoefening van een vrij beroep. Hierdoor kunnen de bepalingen die hen aanbelangen technisch ontoepasbaar worden. Hier moeten zeker tekstverbeteringen aangebracht worden.
____________