Doc. nr. N0:60---C03 MH/BL/LC
Brussel, 19.01.2001
ADVIES over de TOEPASSING VAN DE VESTIGINGSWET EN DE OPDRACHTEN VAN DE KAMERS VAN AMBACHTEN EN NERINGEN Algemene principes en voorstellen ___________________________________________________________________
***
2
Momenteel wordt de vestigingswetgeving voor handels- en ambachtsberoepen door de bevoegde Minister in vraag gesteld met als voornaamste bedoeling een administratieve vereenvoudiging voor startende bedrijven. Dit geeft aanleiding tot heel wat onzekerheid en onrust bij de zelfstandigen en KMO. Alle Kamers van Ambachten en Neringen hebben via het Overlegcomité en Comenef, aan de Minister van Landbouw en Middenstand meerdere nota’s overhandigd waarin een aantal concrete voorstellen worden gedaan voor de vereenvoudiging van de vestigingswetgeving meer bepaald voor startende zelfstandigen. Daarnaast hebben zij een analyse gemaakt van de huidige en toekomstige taken van bedoelde Kamers, met name in het kader van ministeriële ontwerpen die een overdracht van bevoegdheden voorzien (bijvoorbeeld het handelsregister). Op 27 april 2000 heeft de Hoge Raad een algemeen advies uitgebracht over de problematiek van het eenheidsloket waarin die verschillende problemen worden behandeld. Ondertussen stelt hij vast dat het Commissariaat voor de administratieve vereenvoudiging werd afgeschaft en dat het K.B. tot toepassing van de principes van de programmawet voor de beroepen uit de bouwsector werd ingetrokken bij K.B. van 2 oktober 2000 (B.S. 14.10.2000). Na de vertegenwoordigers van de Kamers van Ambachten en Neringen gehoord te hebben en na raadpleging van de vaste commissie “Kamers van Ambachten en Neringen” en van de commissie “Algemeen KMO-beleid”, maakt de Hoge Raad gebruik van zijn initiatiefrecht en brengt volgend advies uit. STANDPUNT De Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO, daarin gesteund door de 10 Kamers van Ambachten en Neringen van het land herbevestigt zijn principieel standpunt over de vestigingswetgeving. Die blijft onontbeerlijk voor de stabiliteit van de handel, voor de vorming van de beroepsuitoefenaars en voor de kwaliteit van de dienstverlening. Al die elementen komen de belangen ten goede van de consument die met recht en rede een dienstverlening van hoge kwaliteit en verstrekt door bekwame en verantwoordelijke beroepsuitoefenaars mag eisen. De vestigingswetgeving heeft immers tot doel om aan de startende zelfstandigen een minimum aan voorbereiding en een minimum aan bekwaamheden te geven, die zij kunnen verwerven door het behalen van het vereiste diploma of door een erkende beroepservaring en dus geenszins om een hinderpaal te zijn voor de vestiging. Dit betekent eveneens een kwaliteits- en veiligheidswaarborg voor de consument. De Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO stemt verder in met alle administratieve vereenvoudigingen die de procedures van die wetgeving nog zouden kunnen verbeteren zonder ze van haar betekenis te ontdoen. Terzake herinnert hij aan zijn unaniem advies van 27.04.00 dat pleit voor een eenheidsloket voor startende zelfstandigen waarbij de Kamers van Ambachten en Neringen een belangrijke rol moeten spelen. De Hoge Raad is van oordeel dat de provinciale Kamers van Ambachten en Neringen over voldoende middelen moeten kunnen beschikken om hun huidige en toekomstige taken naar behoren en tot tevredenheid van de startende zelfstandigen uit te oefenen.
3 In het huidig klimaat van algemene modernisering en reorganisatie van de overheidsdiensten herinnert de Hoge Raad aan het fundamenteel belang van een ernstig en constructief overleg met de representatieve instellingen van de sector van de zelfstandigen en de KMO over alle onderwerpen die hen rechtstreeks aanbelangen.
BESLUIT De Hoge Raad blijft principieel voorstander van het behoud van de vestigingswet voor startende ondernemingen, maar pleit tegelijk ook voor een maximale administratieve vereenvoudiging en transparantie. Met het oog daarop worden twee bijlagen bij dit advies gevoegd met concrete voorstellen van de Kamers van Ambachten en Neringen tot vereenvoudiging van de toepassing van de vestigingswet en de aanpassing van de middelen van de provinciale Kamers. In het perspectief van een modernisering van de overheidsstructuren en van de verbetering van de middelen, vraagt de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO om voorafgaand te worden geraadpleegd over elk eventueel initiatief tot wijziging van de vestigingswet.
__________
4
BIJLAGE I
BIJ HET ADVIES VAN DE HRZKMO VAN …………OVER DE TOEPASSING VAN DE VESTIGINGSWET EN DE TAKEN VAN DE KAMERS VAN AMBACHTEN EN NERINGEN. VOORSTELLEN TOT VEREENVOUDIGING VAN DE VESTIGINGSWET
1)
SNELLER DE CONFORMITEIT NAGAAN VAN DE AKTEN DIE NIET IN DE WETGEVING VOORKOMEN
Overeenkomstig artikel 7, § 3 van het K.B. van 21 oktober 1998, moeten diploma’s of getuigschriften die niet opgesomd staan in de lijst van akten die voldoen (art. 7, § 1 of § 2 van hetzelfde besluit) aan de Minister van Middenstand worden voorgelegd zodat deze de conformiteit kan nagaan van de lessen die de aanvrager volgde met het programma van de basiskennis inzake bedrijfsbeheer die vereist is in de wetgeving (art. 6 van hogervermeld K.B.). De Minister beslist dan over de bewijskracht van de akte en deelt zijn beslissing mee aan de Kamers van Ambachten en Neringen. Vervolgens levert het bureau van de Kamer het vestigingsgetuigschrift af of weigert het dit te doen. De dossiers zouden veel sneller kunnen worden afgehandeld indien het bureau zelf het programma van de gevolgde opleiding zou mogen vergelijken met de wettelijke vereisten, zoals gebeurde in de voormalige procedure vermeld in artikel 33 van het K.B. van 25.02.1971. De Minister zou dan post factum de beslissingen van de verschillende bureaus kunnen inventariseren en, zo nodig, de gevallen kunnen analyseren indien twee Kamers van Ambachten en Neringen tot een verschillend besluit zouden komen over eenzelfde akte en initiatieven nemen voor een eenvormige jurisprudentie. Een vlot raadpleegbare databank waarin alle akten, getuigschriften, diploma’s, enz. .... opgenomen zijn zou het werk enorm verlichten. Dit voorstel, dat zou kunnen verwezenlijkt worden door een wijziging van het K.B. van 1998, geldt trouwens zowel voor het bewijs voor de kennis van het bedrijfsbeheer als voor dat van de beroepskennis. 2)
ERKENNINGSPROCEDURE VOOR BUITENLANDSE AKTEN
Een buitenlands diploma moet gelijkwaardig worden verklaard door de bevoegde departementen van de Vlaamse, Franse of Duitstalige Gemeenschap. Die procedure is zeer zwaar en lang voor de aanvrager. Het is duidelijk dat wanneer de betrokken gemeenschapsdiensten voor het buitenlands diploma geen gelijkwaardigheidsverklaring afleveren met de akten vermeld in artikel 7, §§ 1 of 2 van het K.B. van 21 oktober 1998, dit diploma niet in aanmerking komt om de betrokken kennis te staven.
5
Het onderzoek van die buitenlandse diploma’s door de betrokken diensten van de gemeenschappen zou volgens een snellere procedure moeten kunnen verlopen na overleg met de federale minister die bevoegd is voor Middenstand. Bovendien kunnen de buitenlandse aanvragers ook houder zijn van diploma’s die werden afgeleverd door vormingsnetten die vergelijkbaar zijn met het Belgisch systeem van permanente middenstandsopleiding. Momenteel zijn de Belgische diensten die de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma’s moeten nagaan niet operationeel, hetgeen betekent dat eventueel artikel 7, § 3 van het K.B. van 21 oktober 1998 (analyse van het buitenlands diploma door de Minister van Middenstand) moet toegepast worden. In die gevallen en bij gebrek aan reactivering van de bevoegde instanties zouden de bureaus van de KAN een beoordelingsrecht moeten krijgen. Wel te verstaan beschikt de afgevaardigde van de Minister in elke hypothese over een beroepsrecht. Die problematiek beoogt ook de buitenlandse akten die voorgelegd worden om de beroepskennis te staven.
3)
AANVULLEND GETUIGSCHRIFT OVER DE KENNIS VAN HET BEDRIJFSBEHEER
Sedert het midden van de jaren ’70, leveren de secundaire scholen in België aanvullende getuigschriften over de kennis van het bedrijfsbeheer af. Tot het in voege treden van de programmawet van 10 februari 1998 werden deze getuigschriften aanvaard als bewijsmiddel. Nu mogen deze getuigschriften nog enkel onder strikte voorwaarden worden aanvaard. Het gevolg hiervan is dat voor een groot aantal aanvragers het aanvullend getuigschrift dat zij in de jaren ’80 haalden niet erkend wordt. Weliswaar voldoet de inhoud van die oude getuigschriften niet meer volkomen aan de bepalingen van artikel 6 van het K.B. van 21 oktober 1998, maar die situatie is moeilijk te rechtvaardigen tegenover de aanvragers die plichtsgetrouw de vormingslessen gevolgd hebben en aan dewelke men beloofd had dat zij zich dankzij dit getuigschrift zouden kunnen vestigen als zelfstandige. Indien zij zich vandaag willen vestigen moeten zij ofwel een versnelde cursus bedrijfsbeheer volgen, ofwel beroep doen op een aangestelde. Diegenen daarentegen die onmiddellijk hun vestigingsattest aanvroegen en toendertijd ook kregen, kunnen zich vandaag nog steeds probleemloos inschrijven in het handelsregister. Vermits het programma bedrijfsbeheer zoals het verstrekt werd in een 5de jaar in veel onderwijsinstellingen hetzelfde was als dit verstrekt in een 6de jaar BSO, zou men ook de aanvullende getuigschriften behaald in het 5de jaar moeten kunnen aanvaarden als voldoende bewijs voor de kennis van het bedrijfsbeheer. Terzake zou men ook eventueel een appreciatierecht kunnen toekennen aan de bureaus van de Kamers. Om dit voorstel te realiseren, volstaat een aanpassing aan de omzendbrief van de vorige Minister van Middenstand en Landbouw.
6 4)
EXAMEN VOOR DE CENTRALE EXAMENCOMMISSIE VAN HET MINISTERIE VAN MIDDENSTAND
De beroepskennis en de kennis van het bedrijfsbeheer kunnen ook gestaafd worden door te slagen in een examen voor de Centrale examencommissie van het Ministerie van Middenstand. In de praktijk stelt men meestal vast dat diegene die dit examen wil afleggen lang moet wachten vooraleer hij opgeroepen wordt en daarna nog eens moet wachten vooraleer hij het schriftelijk bewijs krijgt of hij al dan niet geslaagd is. Indien die examens vaker zouden georganiseerd worden en eventueel gedecentraliseerd in de KAN zou dit de toestand gevoelig verbeteren. Een wijziging van de wetgeving in die zin zou kunnen overwogen worden. Verder zou de mogelijkheid om de examenresultaten onmiddellijk na de deliberatie te kunnen raadplegen via een onlineverbinding tussen de KAN en het Departement een aanzienlijke tijdwinst betekenen. 5)
VRIJSTELLING VAN DE BEHEERSKENNIS PATRIMONIUMVENNOOTSCHAPPEN
VOOR
DE
Het beheer van het eigen onroerend patrimonium wordt om fiscale redenen, om redenen van organisatie, van overdracht van ondernemingen of andere redenen vaak toevertrouwd aan een vennootschap waarvan dit het enige doel is. In het merendeel van die gevallen zijn de activiteiten beperkt door het maatschappelijk doel en de aangestelde wordt zelden vergoed. Dit kan problemen stellen wanneer moet beoordeeld worden of de aangestelde daadwerkelijk zijn functie uitoefent in de schoot van de vennootschap. Door een wijziging van de wetgeving (art. 4 van de programmawet van 10 februari 1998 ter bevordering van het zelfstandig ondernemerschap) zou men een vrijstelling kunnen overwegen van het beheersgetuigschrift voor de ondernemingen die zich bij de Griffie van de Rechtbank van Koophandel inschrijven als patrimoniumvennootschappen voor het beheer van het eigen onroerend patrimonium. Die vrijstelling zou beperkt worden tot de inschrijving als “beheerder van onroerend goed voor eigen rekening”1 6)
HET VERTREK VAN EEN AANGESTELDE IN EEN VENNOOTSCHAP MET VERWORVEN RECHTEN
De vennootschappen die ingeschreven zijn in het Handelsregister vóór 21 februari 1998 (verschijningsdatum van de programmawet van 10 februari 1998) en die in het bezit zijn van een vestigingsgetuigschrift genieten verworven rechten inzake de basiskennis van het bedrijfsbeheer (artikel 17 § 1 van die wet). In de praktijk stelt men vast dat bepaalde diensten van het handelsregister bij het vertrek van het orgaan van de vennootschap dat de kennis staafde, weigeren die verworven rechten toe te passen en van de nieuwe aangestelde de indiening eisen van een nieuw basisgetuigschrift .
1
Ter herinnering : het beheer van het onroerend patrimonium voor rekening van derden behoort tot het beroep van immobiliënmakelaar dat trouwens gereglementeerd is.
7 De Minister die bevoegd is voor Middenstand zou de Minister van Justitie, die momenteel gelast is met de handelsregisters, kunnen informeren over de juiste toepassing van de wet. 7) DE OPENING VAN EEN BIJKANTOOR DOOR BELGISCHE OF BUITENLANDSE VENNOOTSCHAPPEN UIT DE EUROPESE UNIE Zowel Belgische als buitenlandse vennootschappen die in België een bijkantoor openen of een nieuwe vennootschap naar Belgisch recht oprichten, hebben problemen bij het bekomen van een basisattest voor beheerskennis. In deze dossiers (die vooral talrijk zijn in Brussel) is het probleem niet zozeer de bewijsvoering van de kennis van het bedrijfsbeheer van de aangestelde maar wel aan te tonen dat de aangestelde daadwerkelijk zijn functie uitoefent in de schoot van de onderneming. Vaak is de natuurlijke persoon die moet aantonen dat hij beschikt over de basiskennis inzake bedrijfsbeheer geen oprichter, noch bestuurder, noch aandeelhouder en wordt het daadwerkelijk bestuur toevertrouwd aan een managementvennootschap die het bestuursmandaat in de schoot van de vennootschap uitoefent. Teneinde deels overbodige formaliteiten te vermijden, zou het beheersattest zonder speciaal onderzoek naar de kennis kunnen toegekend worden aan de vennootschappen naar Belgisch of buitenlands recht die deel uitmaken van één van de lidstaten van de E.U. en die sedert minstens drie jaar bestaan en die : ofwel een bijkantoor openen met eigen rechtspersoonlijkheid ofwel een dochterbedrijf naar Belgisch recht openen waarvan zij oprichter zijn en minimum 25% van het kapitaal in bezit hebben. Enkel die gemakkelijk staafbare criteria zouden worden gecontroleerd. Terzake zouden aanpassingen aan de wetgeving kunnen overwogen worden. 8)
BEWIJSVOERING DOOR MIDDEL VAN PRAKTIJKERVARING
Om het bewijs te leveren dat men in praktijk het beroep uitgeoefend heeft voorziet artikel 8 van het K.B. van 21 oktober 1998 een reeks stukken die aanvaard worden en die uitgereikt worden door verscheidene instellingen zowel voor de loontrekkenden als voor de voormalige zelfstandigen (belastingen, RSZ, pensioenkas, sociale verzekeringsinstellingen, documenten van het sociaal secretariaat, van een vroegere werkgever, inschrijving in het HR, …). Behalve indien de aanvrager die documenten bewaard heeft, zij er sommige bij die, naargelang de diensten waartoe men zich richt niet snel te bekomen zijn. Teneinde aan de toekomstige zelfstandigen een maximum aan mogelijkheden te bieden inzake bewijsvoering zou men, buiten de stukken die momenteel aanvaard worden in artikel 8, deze moeten aanvaarden die toegestaan werden in de oude wet, met name op fiscaal vlak. Een uitbreiding van artikel 8 van het K.B. zou wenselijk zijn. De andere bewijsstukken zoals een attest van de sociale verzekeringskas voor zelfstandigen, van een sociaal secretariaat of een voormalige werkgever of een afschrift van de inschrijving in het handelsregister zijn doorgaans op enkele dagen te verkrijgen.
8 9)
BEWIJSVOERING VAN DE KENNIS DEELS VIA AKTEN EN DEELS VIA BEROEPSPRAKTIJK
Op internationaal vlak maakt de combinatie van bewijsmiddelen deels via akten en deels via beroepspraktijk de aflevering van het E.G.-attest mogelijk. Het is wenselijk dat de Belgische wetgever zich hierop zou inspireren teneinde de toepassing van dit gecombineerd stelsel mogelijk te maken voor de Belgische aanvrager. Daarvoor zijn wettelijke en reglementaire wijzigingen noodzakelijk. 10) DE VERSNELDE PROCEDURE In een aantal welbepaalde en beperkte gevallen voorzien in artikel 30 van het K.B. van 21 oktober 1998 kunnen de getuigschriften rechtstreeks afgeleverd worden door de secretaris van de Kamer van Ambachten en Neringen. In datzelfde kader, zou men aan de secretaris de mogelijkheid kunnen geven ook in versnelde procedure een getuigschrift af te leveren indien de kennis van het bedrijfsbeheer gestaafd wordt door een praktijkervaring als zelfstandige, afgevaardigd bestuurder of beheerder, zelfstandig helper of meewerkende echtgenoot. Het bureau van de Kamer zou evenwel bevoegd blijven indien de beroepservaring werd opgedaan als loontrekkende. Verder dient elk dossier waarover om één of andere reden onduidelijkheid of twijfel bestaat moeten voorgelegd worden aan het bureau. Men zou er trouwens kunnen aan toevoegen dat een EBVBA ook zijn getuigschrift kan bekomen via de versnelde procedure indien de kennis bewezen wordt door de enige oprichter-zaakvoerder. Die zaken zouden kunnen geregeld worden door artikel 30 aan te vullen. 11)
TEKSTVERBETERING
De Franse tekst van artikel 9 § 3, 1° van het K.B. van 21 oktober 1998 moet absoluut verbeterd worden en overeenstemmen met de Nederlandse versie : “La personne physique assurant la gestion journalière en tant qu’organe de société doit prouver cette quatlité au moyen de l’acte de nomination tel qu’il a été publié au moniteur belge ou déposé au Greffe du Tribunal de commerce en vue de la dite publication ». De discrepantie tussen beide versies gaf reeds meermaals aanleiding tot moeilijkheden die aldus niet meer zouden voorkomen.
12)
INFORMATIE
Brede informatie over de vestigingsreglementering zou moeten kunnen verspreid worden, zowel naar het publiek als naar de beroepsinstanties. Dit zou bijdragen tot een vermindering van de risico’s op vergissingen en op vertragingen bij gebrek aan voldoende informatie.
9
BIJLAGE II BIJ HET ADVIES VAN DE HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO. VAN ………… OVER DE TOEPASSING VAN DE VESTIGINGSWET EN DE OPDRACHTEN VAN DE KAMERS VAN AMBACHTEN EN NERINGEN. AANPASSING VAN DE MIDDELEN
In het kader van de modernisering van de overheidsdiensten met het oog op de verwezenlijking van de doelstelling van een betere dienstverlening aan de burgers op alle vlakken voorziet de Regering belangrijke middelen. De Kamers van Ambachten en Neringen staan rechtstreeks in contact met het publiek en ontvangen dagelijks heelwat aanvragers. Recent werden aan de Kamers bepaalde bijkomende taken toevertrouwd die verband houden met de vestigingswet zonder dat de middelen waarover zij beschikken relevant werden aangepast. Het is logisch dat de kwaliteit van het onthaal, de doeltreffendheid van het werk, de snelheid van de diensten, de vereenvoudiging en de goede relatie tussen overheidsdiensten en burgers sterk afhangen van de materiële en personeelsmiddelen die ter beschikking worden gesteld. 1.
Installatie – lokalen
Alhoewel de toestand onderling verschilt tussen de Kamers van Ambachten en Neringen, moet er worden vastgesteld dat voor bepaalde onder hen de lokalen en installaties niet aangepast zijn om de toekomstige zelfstandigen in fatsoenlijke en moderne omstandigheden qua onthaal en veiligheid te ontvangen. In de meest extreme gevallen komt de kwaliteit van leven en werk van het personeel in het gedrang. Terzake zouden geval per geval verbeteringen kunnen worden aangebracht. 2.
Personeel
Door de evolutie van de vestigingswet en de invoering van onder meer de veralgemening van de kennis van het bedrijfsbeheer steeg het werkvolume sterk. Het personeelsbestand volgde die evolutie evenwel niet. Door de toepassing van die wetgeving en de verschillende stappen die eruit voortvloeien, zijn de Kamers van Ambachten en Neringen vaak het eerste contactpunt tussen, vooral startende, zelfstandigen en de administratie. Zij spelen een fundamentele raadgevende en geïndividualiseerde rol voor elk dossier (onvolledig dossier, bijkomende stukken, hulp bij de procedure, onderhoud met elke aanvrager, enz ...).
10 Het personeel van de Kamers van Ambachten en Neringen heeft dus een belangrijke functie bij het onthaal, het luisteren naar en het verstrekken van informatie aan de aanvragers. Het draagt dan ook een grote verantwoordelijkheid. Door het Copernicusplan zoekt de Regering voor haar eigen ambtenaren intens naar een optimale kwaliteit van de contacten en naar de grootste doeltreffendheid bij de klassieke administratieve en beheeropdrachten. Om éénzelfde logica te volgen, dringt een evaluatie van de reële personeelsnoden zich op. In die context is de afschaffing van de contractuele job van universitair medewerker voor elke Kamer, die overwogen werd voor november 2001, inopportuun. Bovendien roept de onzekerheid over het arbeidscontract van de betrokkenen door de uitdoving van het budget terzake en hun voorlopige heraanwerving zowel sociale als juridische vragen op. De juridische onzekerheid waarin de betrokkenen zich bevinden leidt onvermijdelijk tot demotivatie wat indruist tegen de doelstellingen. 3.
Logistieke steun
Een grondige informatisering en het gebruik van moderne informatie- en communicatiemiddelen zijn ontegensprekelijk noodzakelijk en worden door de Regering zelf bepleit. Het informaticamateriaal waarover de Kamers van Ambachten en Neringen beschikken werd ten dele vervangen door moderner materiaal. De verbindingen tussen de Kamers en de administratie van het Departement zijn evenwel niet optimaal en het netwerk blijft onvolledig. Het huidige onderhoudssysteem verstoort verder nog de materiële continuïteit van de dienstverlening. Terzake zullen de verdwijning van het federaal Departement van Middenstand en Landbouw en de fusie van de onderdelen “Middenstand” (DG 1 en 7) met andere ministeries zeker en vast gevolgen hebben voor de logistieke steun wat aanleiding zal geven tot praktische problemen waarop men aandachtig zal moeten letten. 4.
Begroting
Een budget moet voldoende zijn en de noodzakelijke materiële en personeelsmiddelen voorzien. Op dat vlak moet worden vastgesteld dat de begrotingsvoorstellen van de Kamers op bepaalde punten, die meer bepaald betrekking hebben op de installaties en de uitrusting, niet worden gevolgd. Verder brengen de Kamers meer dan 35 miljoen aan zegelrechten op voor de Openbare Schatkist. Een deel van dat bedrag was bestemd voor de financiering van de contractuele aanwerving van universitaire medewerkers. Indien deze laatste zouden verdwijnen, zou het ook logisch zijn de bedragen te schrappen die de zelfstandigen zelf storten om die dienst te verzekeren. Het is wenselijk dat meer overleg zou plaatsvinden tussen de Kamers van Ambachten en Neringen en de Ministers gelast met de toekenning van het budget bij het onderzoek van de begrotingsvoorstellen en de verdeling van de middelen. _________