KWALITEITSONDERZOEK IN HET KADER VAN HET ONDERWIJSVERSLAG Maaswaal College, locatie Veenseweg HAVO
Plaats BRIN nummer BRIN nummer Onderzoeksnummer Datum onderzoek Datum vaststelling
: : : : : :
Wijchen 00OB|C1 00OB|00|HAVO 282241 4 en 5 maart 2015 6 mei 2015
Pagina 2 van 14
1. INLEIDING De Inspectie van het Onderwijs heeft op 4 en 5 maart 2015 een onderzoek uitgevoerd op het Maaswaal College, locatie Veenseweg in Wijchen, om een oordeel te kunnen uitspreken over de kwaliteit van het onderwijs op de afdeling havo en over de naleving van wet- en regelgeving. Daarmee geldt dit onderzoek ook als het bezoek dat de inspectie op alle scholen voor voortgezet onderwijs ten minste eens in de vier jaar aflegt. Aanleiding De aanleiding voor dit onderzoek is het volgende. De afdeling is betrokken in het jaarlijkse steekproefonderzoek voor het Onderwijsverslag 2015. In dit onderzoek verzamelen wij informatie over een aantal aspecten. Deze aspecten hebben naast de kernindicatoren betrekking op aspecten van het schoolklimaat. Dit onderzoek leidt tot een kwaliteitsprofiel voor uw school en een bepaling van het toezichtarrangement. De verzamelde informatie gebruiken wij bovendien voor rapportage over de kwaliteit van het stelsel in het Onderwijsverslag 2015. Ook gebruiken we dit onderzoek om informatie te verzamelen over een aantal thema’s waarover we in het Onderwijsverslag 2015 zullen rapporteren, te weten de loopbaanoriëntatie en loopbaanbegeleiding (LOB) en de positie van de maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs (onderdeel van burgerschapsvorming). Op de locatie Veenseweg bevindt zich de havo-, vwo- en gymnasiumafdeling van het Maaswaal College. De afdeling havo heeft ca. 900 leerlingen. In totaal zitten er ca. 1370 leerlingen op deze locatie. Toezichthistorie Het vorige onderzoek op deze school heeft in april 2009 plaatsgevonden en betrof eveneens een onderzoek in het kader van het Onderwijsverslag. Aangezien wij in de afgelopen jaren geen risico's constateerden in de opbrengsten is de school in de tussenliggende periode niet bezocht.
Pagina 3 van 14
Onderzoeksopzet De inspectie baseert haar kwaliteitsoordelen door de onderwijspraktijk van de school te toetsen aan een selectie van kwaliteitsindicatoren uit het toezichtkader voortgezet onderwijs 2013. Bij dit onderzoek hebben we de indicatoren uit het zogenaamde kernkader onderzocht. Dit is het gedeelte uit het toezichtkader dat bij al onze kwaliteitsonderzoeken minimaal wordt beoordeeld. In het onderzoek is ook een aantal indicatoren uit het aanvullende kader onderzocht waarmee we de sociale kwaliteit in beeld brengen. Het onderzoek bestond uit de volgende activiteiten: • Wij hebben relevante documenten van en over de school geanalyseerd; • Het leerlingvolgsysteem is ingezien. • •
• • •
De incidentenregistratie is ingezien. Onder de leerlingen is een digitale vragenlijst uitgezet waarin leerlingen bevraagd zijn naar hun oordeel over het schoolklimaat en de schoolveiligheid. Schoolbezoek, waarbij wij in 19 lessen de onderwijspraktijk hebben geobserveerd. Wij hebben gesprekken gevoerd met het management, leraren, zorgfunctionarissen, mentoren, decanen, leerlingen. Aan het eind van het schoolbezoek heeft de inspectie de bevindingen van het onderzoek besproken met de directie en bestuur.
Opbouw rapport In hoofdstuk 2 staat de conclusie van het onderzoek waaronder het vervolgtoezicht. In hoofdstuk 3 beschrijven we de bevindingen uit het onderzoek in de vorm van een kwaliteitsprofiel. Dit wordt gevolgd door een paragraaf waarin het oordeel van de inspectie wordt toegelicht en waar mogelijk de schoolontwikkeling in samenhang wordt beschreven.
Pagina 4 van 14
2. CONCLUSIE EN TOEZICHTARRANGEMENT Een kwaliteitsonderzoek zoals wij op het Maaswaal College, locatie Veenseweg hebben uitgevoerd, leidt tot een zogenaamd toezichtarrangement voor kwaliteit en/of voor naleving. Een arrangement kan basistoezicht inhouden of juist aangepast toezicht. In het eerste geval (bij basistoezicht) vinden wij de kwaliteit van voldoende niveau en is het daarom niet nodig om de school onder intensief toezicht te plaatsen. Als er echter teveel tekortkomingen zijn geconstateerd, wordt conform beslisregels geoordeeld dat de kwaliteit onvoldoende is en stellen we een aangepast arrangement vast voor zwakke of voor zeer zwakke kwaliteit en/of voor naleving. Onze conclusie is als volgt: Op basis van het onderzoek kennen wij aan de afdeling havo van het Maaswaal College, locatie Veenseweg het basisarrangement toe, omdat zowel de opbrengsten alsook de kwaliteit van het onderwijsproces op deze afdeling op de onderzochte onderdelen van voldoende niveau is. Dit betekent dat wij op dit moment geen reden hebben om het toezicht te intensiveren. Wij hebben geen tekortkomingen in de naleving van de wettelijke voorschriften vastgesteld.
Pagina 5 van 14
3. BEVINDINGEN In dit hoofdstuk leest u de bevindingen uit ons onderzoek op basis waarvan we tot onze conclusie over de kwaliteit zijn gekomen. Eerst geven we een samenvattend algemeen beeld over de kwaliteit van het onderwijs op het Maaswaal College, afdeling havo. Daarna volgt het kwaliteitsprofiel waarin de oordelen op de indicatoren staan. Vervolgens lichten we die oordelen in onderlinge samenhang toe. 3.1 Algemeen Beeld De kwaliteit van het onderwijs is van voldoende niveau en op onderdelen is de kwaliteit als goed beoordeeld. Dit laatste betreft onderdelen van het schoolklimaat en de opbrengsten. De (voorlopige) opbrengstenkaart 2015 laat zien dat de school stabiel voldoende opbrengsten realiseert, waarbij het rendement onderbouw en bovenbouw goed scoren. Het onderwijsproces is eveneens op orde. De school heeft een duidelijke visie op het onderwijs en slaagt erin om deze visie in haar aanbod te vertalen naar zinvolle projecten die onder andere tijdens de P-tijd of het 'Unesco-uur' worden uitgevoerd. Daarnaast heeft de school een consistente aanpak om de kwaliteit van het onderwijs te evalueren, te borgen en verder te ontwikkelen, zoals bijvoorbeeld de pilot ICT in de onderbouw en de ontwikkeling van het LOB-beleid (Loopbaanoriëntatie en -begeleiding). Veel verantwoordelijkheden worden bij de docenten en de vaksecties neergelegd, wat leidt tot een grote betrokkenheid van het onderwijspersoneel bij de school. Dit aspect draagt tevens bij aan een positief schoolklimaat waarbij sprake is van een prettige leeromgeving voor zowel leerlingen als het personeel. Ook de wijze waarop de school de zorg en ondersteuning heeft georganiseerd in de pilot leerlingbegeleiding 2.0 geeft duidelijk aan vanuit welke visie de docenten naar het begeleiden van leerlingen kijken. De leerling staat centraal en het is aan de docent om samen met de leerling te bepalen wat hij/zij nodig heeft om verder te komen in het leerproces. Hoewel het onderwijsproces voldoet aan de eisen die wij hieraan stellen kan het op een belangrijk onderdeel wel versterkt worden. De school maakt namelijk geen gebruik van een dekkend systeem van (genormeerde) toetsen voor de kernvakken waarmee zij leerlingen systematisch volgen in hun ontwikkeling. Ook is het jammer dat - ondanks het planmatige aanbod - de sociale opbrengsten niet beoordeeld kunnen worden wegens het ontbreken van een landelijk genormeerd instrument waarmee sociale vaardigheden en maatschappelijke competenties in beeld worden gebracht. Overigens heeft de
Pagina 6 van 14
school wel besloten de maatschappelijke stage - ondanks het verdwijnen van de wettelijke verplichting hiervan - te continueren. Gelet op het feit dat de school sinds het vorige inspectieonderzoek (2009) de kwaliteit van de opbrengsten heeft weten vast te houden en planmatig is blijven werken aan de uitwerking van haar visie op het onderwijs, verdient zowel het management als het team een compliment voor de gerealiseerde kwaliteit. 3.2 Kwaliteits- en nalevingsprofiel In onderstaande tabel staan de indicatoren die in dit onderzoek zijn betrokken en tot welke oordelen het onderzoek heeft geleid. De nummering in de tabellen verwijst naar het volledige waarderingskader voortgezet onderwijs. Het volledige kader kunt u op de website van de inspectie bekijken en downloaden. Hierin zijn de indicatoren voorzien van een kleur. Sommige nummers zijn rood. Dit betekent dat zij tot het zogenaamde kernkader behoren. De blauw genummerde indicatoren (aanvullend kader) zijn indicatoren die de inspectie aan een onderzoek kan toevoegen om de kwaliteit van de betreffende indicator te beoordelen en de groen genummerde indicatoren (verdiepend kader) zijn indicatoren die de inspectie bijvoorbeeld bij een themaonderzoek wil beoordelen. De oordelen zijn weergegeven in de vorm van een score. De score geeft aan in welke mate de betreffende indicator gerealiseerd is. Legenda: 1. slecht 2. onvoldoende 3. voldoende 4. goed 5. niet te beoordelen Wij hebben daarnaast onderzocht of de school voldoet aan de naleving van enkele wettelijke voorschriften. Dit wordt tot uitdrukking gebracht met de score ‘ja’ of ‘nee’. De opbrengsten liggen op het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie verwacht mag worden
1
2
3
4
1.1
De leerlingen behalen in de onderbouw het opleidingsniveau dat mag worden verwacht.
•
1.2.4
De leerlingen lopen weinig vertraging op in de bovenbouw van de opleiding havo.
•
1.3.4
De leerlingen van de opleiding havo behalen voor het centraal examen de cijfers die mogen worden verwacht.
5
•
Pagina 7 van 14
De opbrengsten liggen op het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie verwacht mag worden 1.4.4
3
4
5
4
5
•
1
2
3
•
De sociale opbrengsten zijn van voldoende niveau.
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het leerstofaanbod eigen te maken 4.3
2
Bij de opleiding havo zijn de verschillen tussen het cijfer voor het schoolexamen en het cijfer voor het centraal examen van een aanvaardbaar niveau.
De sociale opbrengsten zijn van voldoende niveau 2.1
1
1
2
1
2
3
5.1
De leraren bevorderen door hun handelen de verwerving van sociale en maatschappelijke competenties van leerlingen.
•
5.2
De school en haar omgeving vormen een gezamenlijke pedagogische gemeenschap.
•
5.3
De school vormt een sociaal veilige gemeenschap.
5.4
De school ondersteunt de leerlingen en de ouders/verzorgers bij de keuzes tijdens de schoolloopbaan.
5.5
De school kent een op ondersteuning en begeleiding gerichte cultuur.
Het (vak)didactisch handelen van leraren stelt leerlingen in staat tot leren en ontwikkeling
4
• • •
1
2
3
7.1
De onderwijsactiviteit heeft een doelgerichte opbouw.
•
7.2
De leraar geeft een begrijpelijke uitleg.
•
7.3
De leerlingen zijn actief betrokken.
•
7.4
De leerlingen krijgen effectieve feedback op hun leerproces.
•
De leraren stemmen hun didactisch handelen af op verschillen tussen leerlingen
4
•
De leerlingen maken efficiënt gebruik van de onderwijstijd.
Het schoolklimaat is ondersteunend en gericht op een brede vorming
3
1
2
8.2
De leraar stemt de instructie af op verschillen tussen leerlingen.
•
8.3
De leraar stemt de verwerking af op verschillen tussen leerlingen.
•
3
4
4
Pagina 8 van 14
De school biedt effectief aanvullend onderwijs en ondersteuning aan leerlingen die dat nodig hebben (basisondersteuning). (De school bestrijdt effectief achterstanden)
1
2
3
9.1
De school volgt systematisch de vorderingen van de leerlingen aan de hand van genormeerde toetsen.
9.2
De school bepaalt wat de onderwijs- en ondersteuningsbehoefte is van individuele of groepen leerlingen.
•
9.4
De school voert de ondersteuning planmatig uit.
•
De school bewaakt de kwaliteit van haar opbrengsten
•
1
2
3
12.1
De school evalueert systematisch de opbrengsten.
•
12.2
De school werkt doelgericht aan de kwaliteit van de opbrengsten.
•
De school bewaakt de kwaliteit van het onderwijsproces
4
1
2
3
13.1
De school evalueert systematisch het onderwijsproces.
•
13.2
De school werkt doelgericht aan de verbetering van het onderwijsproces.
•
13.3
De school borgt de kwaliteit van het onderwijsproces.
•
Nalevingsindicatoren 2013
4
4
ja nee
N1
Door of namens het bestuur is de vastgestelde schoolgids naar de inspectie gestuurd en deze schoolgids bevat de onderzochte onderdelen (WVO, art. 24c en 24a).
•
N2
Door of namens het bestuur is het vastgestelde schoolplan naar de inspectie gestuurd en dit schoolplan bevat de onderzochte onderdelen (art. 24c en 24 WVO).
•
N4
Door of namens het bestuur zijn het Examenreglement en het PTA naar de inspectie gestuurd en deze documenten bevatten de onderzochte onderdelen (Eindexamenbesluit art. 31).
•
3.3 Toelichting bij kwaliteitsprofiel Het bovenstaande algemene beeld en kwaliteitsprofiel lichten we hieronder toe. Daarbij komen achtereenvolgens de volgende aspecten aan bod: opbrengsten, onderwijsproces, zorg en ondersteuning, sociale kwaliteit en kwaliteitszorg. Opbrengsten De (voorlopige) opbrengstenkaart 2015 (gebaseerd op de behaalde resultaten in 2012, 2013 en 2014) laat zien dat de school voldoende tot goede opbrengsten realiseert. Van de vier opbrengstindicatoren liggen het rendement onderbouw en
Pagina 9 van 14
het rendement bovenbouw boven het landelijk gemiddelde. Leerlingen met een basisschooladvies tl/havo of een havo/vwo volgen in het derde leerjaar merendeels het hoogste type onderwijs. Dat heeft een positieve uitwerking op het rendementscijfer onderbouw. De school biedt leerlingen kansen en slaagt er in om dit ook tot reële kansen voor de leerling waar te maken. Dat blijkt onder meer uit het feit dat bijna 80% van de leerlingen vanaf het derde leerjaar het diploma behaalt zonder te blijven zitten. Het cijfer bij het centraal examen (ce) ligt met een 6.5 op het landelijk gemiddelde. Ook het verschil tussen het schoolexamencijfer en het ce-cijfer is gering en ligt ruim binnen de norm (0.5 punt) die wij hiervoor hanteren. Onderwijsproces Op basis van de lesobservaties stellen wij vast dat er sprake is van voldoende basiskwaliteit. De lessen kenmerken zich door een goede pedagogische relatie tussen docenten en leerlingen. Op schoolniveau (dat wil zeggen in meer dan 75% van de lessen waargenomen) voldoen de meeste lessen aan de normen die wij stellen als het gaat om het efficiënt benutten van de onderwijstijd, de opbouw van de les, de kwaliteit van de uitleg en actieve betrokkenheid van leerlingen. In een aantal (frontaal-klassikale) lessen zagen wij hardwerkende docenten en weinig actieve betrokkenheid van leerlingen bij de lesactiviteiten. Naar ons idee kan deze doelgroep prima uitgedaagd worden door o.a. meer activerende werkvormen te gebruiken en meer in te spelen op verschillen tussen leerlingen (differentiatie). De leerlingen krijgen in voldoende mate feedback op hun leerproces, met name bij de activiteiten en werkvormen bij de diverse projecten in de P-tijd. Hierin wordt projectmatig gewerkt aan verschillende opdrachten waarbij soms intensief wordt samengewerkt door leerlingen. Leerlingen doen tijdens die projecten allerlei vaardigheden op waar zij vervolgens feedback op krijgen van de docent en hun mede-leerlingen. Ook buiten de reguliere lessen krijgen leerlingen feedback, o.a. tijdens bijlesuren. We hebben indicator 7.4 daarom als voldoende beoordeeld. Het geven van gerichte feedback kan echter nog verder worden versterkt door in de reguliere lessen hier bewuster mee om te gaan. Wat hebben de leerlingen nodig om de volgende keer, bijvoorbeeld bij een proefwerk, een voldoende te behalen? Maak expliciet helder waarom een antwoord goed of fout is. Een ander aandachtspunt betreft de doelgerichte opbouw van de les. In veel lessen wordt wel de lesstructuur aangegeven, maar het lesdoel wordt in de meeste lessen niet expliciet benoemd. Ook vindt er geen afsluiting plaats waarbij gecheckt wordt of het lesdoel is behaald. Wij zijn ons bewust van het feit dat dit niet in alle lessen van toepassing is, maar naar ons idee kan de
Pagina 10 van 14
doelmatigheid en effectiviteit van de les vergroot worden indien hier - net als bij de P-tijd lessen - ook in de reguliere lessen bewuster mee wordt omgegaan. Differentiatie Wij stellen vast dat docenten in hun lessen nauwelijks onderscheid maken tussen de verschillen in leerbehoeften van leerlingen. Ook uit de zelfevaluatie van de school blijkt dat differentiatie nog een verbeterpunt is. Tijdens de instructiemomenten en verwerkingsopdrachten is er sprake van een klassikaal aanbod dat feitelijk voor iedere leerling hetzelfde is. Wanneer docenten meer differentiëren in de lessen zelf, en daarbij bijvoorbeeld de input gebruiken van resultaatgegevens om te bepalen welke leerbehoefte iedere leerling heeft, kunnen de docenten gerichter werken om het maximale uit de leerlingen te halen. Dit sluit tevens aan bij de ambitie van de school om meer maatwerk te leveren (gepersonaliseerd onderwijs). Bovenstaande neemt niet weg dat buiten de les zelf er wel degelijk vormen van differentiatie plaatsvinden: bijles door de docent of de tutor (leerling uit de bovenbouw) en remedial teaching. Zorg en ondersteuning De structuur van zorg en begeleiding is op een goede manier vormgegeven op school. In het kader van passend onderwijs heeft de school de intentie uitgesproken dat alle docenten in staat moeten zijn de basisondersteuning en lichte vormen van extra ondersteuning uit te kunnen voeren. In dit proces speelt de mentor een belangrijke rol. Daarin wordt hij/zij ondersteund door de zorgcoördinator en de orthopedagoog. In de afgelopen jaren is de inhoud van het mentoraat en de rol van de mentor veranderd. Ten eerste fungeert de mentor steeds vaker als coach van de leerling. Ook is de mentor belangrijk als het gaat om zijn rol in het LOB-beleid (loopbaanoriëntatie enbegeleiding). Aangezien hierin de loopbaancompetenties van leerlingen centraal staat, wordt van de mentor verwacht dat hij hierover goede gesprekken kan voeren met de leerlingen. Ten slotte heeft de mentor in de pilot leerlingbegeleiding 2.0 een cruciale rol als het gaat om het inventariseren en bespreken van (individuele) leerlingen die extra aandacht of zorg nodig hebben. In deze pilot wordt niet alleen over de leerling gepraat, maar worden met de leerling zelf afspraken gemaakt tijdens de leerlingbespreking. Uitgangspunt hierbij is te bepalen wat de leerling nodig heeft om bijvoorbeeld zijn resultaten of werkhouding te verbeteren: wat gaat de leerling daar zelf aan doen, wat verwacht hij van de docent(en) en wat kan de docent doen om hem daarbij te ondersteunen. De school geeft aan dat deze pilot veelbelovend is en dat zij volgens schooljaar dit verder willen implementeren.
Pagina 11 van 14
Bovenstaande ontwikkelingen in het mentoraat betekent dat de rol van de mentor structureel aan het veranderen is en dat er hoge eisen worden gesteld aan de kwaliteiten van de mentor, zoals goede gespreksvaardigheden. De huidige taakomschrijving van het mentoraat moet hierop nog worden aangepast. Tijdens de leerlingbesprekingen wordt de ontwikkeling van leerlingen op cognitief en sociaal-emotioneel gebied besproken. Resultaten en/of analyses op basis van landelijk genormeerde toetsen worden hier niet bij betrokken, omdat de school geen leerlingvolgsysteem met dergelijke toetsen gebruikt. Daardoor is het niet mogelijk om in de onderbouw vroegtijdig achterstanden bij de kernvakken objectief vast te stellen, waarop vervolgens een ondersteuningsprogramma wordt aangeboden aan leerlingen die uitvallen. Ook zouden mentoren en vakdocenten de resultaten van genormeerde toetsen kunnen gebruiken om de leerwinst (leervorderingen) per leerling in beeld te brengen, op grond waarvan zij bijvoorbeeld een determinatiebeslissing op de best mogelijke argumenten kunnen nemen. Eén en ander betekent niet dat de school geen aandacht heeft voor leerlingen die uitvallen. In de praktijk blijkt dat binnen het lesuur van 60 minuten docenten de tijd hebben om leerlingen te helpen. Ook is in het kader van het rekenbeleid een diagnostische toets ingevoerd met een reflectie door de leerling zelf en een plan van aanpak. Verder kunnen leerlingen materiaal van VO-content, inclusief een rekengame gebruiken om te bekijken hoe ze de rekenopdrachten hebben gemaakt en op welk niveau ze zitten. Gelet op het feit dat de opbrengsten al jaren achtereen stabiel voldoende zijn en veel leerlingen in de onderbouw op de juiste plek zitten, is het vanuit het standpunt van de school te begrijpen dat nut en noodzaak van genormeerde toetsen in de onderbouw niet direct wordt onderschreven. Niettemin is het gelet op het ambitieniveau van de school (meer maatwerk, het maximale uit leerlingen halen) én het beleid inzake de referentieniveaus rekenen/taal, te overwegen om een dergelijk leerlingvolgsysteem met methode-onafhankelijke toetsen wel in te voeren. Sociale Kwaliteit Sociale opbrengsten De sociale opbrengsten kunnen niet beoordeeld worden omdat de school geen meetinstrument gebruikt waarmee de sociale en maatschappelijke competenties van leerlingen in beeld worden gebracht. De inspectie dringt er bij de school op aan naar verbetering van deze situatie te streven, juist omdat deze school over
Pagina 12 van 14
een heel breed en stimulerend aanbod ten aanzien van deze vaardigheden en competenties beschikt. Schoolklimaat De school hanteert een breed aanbod waarmee sociale en maatschappelijke competenties door leerlingen wordt verworven. Dit is vooral zichtbaar in de projecten die in de P-tijd en de UNESCO-studies worden uitgevoerd. Sinds 2010 is het Maaswaal College een UNESCO-school en dat betekent dat het onderwijs gericht is op het creëren van een schoolklimaat waarbinnen leerlingen gezamenlijk werken met thema's die aansluiten bij het UNESCO-gedachtengoed. Deze thema's zijn: burgerschap, intercultureel leren, duurzaamheid en vrede en mensenrechten. Leerlingen moeten in de projecten onderzoeksvragen formuleren, een onderzoeksplan opstellen, de resultaten vastleggen op basis van het onderzoek en de analyse, een presentatie verzorgen en een logboek bijhouden van alle activiteiten. Samenwerking staat centraal, waarbij zij ook elkaar feedback moeten geven. Een ander belangrijke pijler van het schoolklimaat betreft het 'Pedagogisch tact'. Het gaat hierbij om een docentenhouding waarbij de relatie met de leerling centraal staat. Via intensieve intervisie wordt een leerling intensief besproken en wordt gezocht naar oplossingen: wat is het verhaal achter de leerling, wat heeft hij/zij nodig en wat valt de docenten op? In het verlengde hiervan heeft de school ervoor gekozen om woordrapporten op te stellen die door ouders en leerlingen positief zijn ontvangen. Schoolveiligheid Uit de enquête die wij hebben uitgevoerd bij enkele 2e en 3e klassen blijkt dat 97% van de leerlingen zich veilig voelt op school. Ook uit de gesprekken met leerlingen en docenten en de eigen tevredenheidsonderzoeken blijkt dit het geval te zijn. Er is verder sprake van een prettige en plezierige leeromgeving waar leerlingen en het personeel respectvol met elkaar omgaan. Pesten en incidenten op het gebied van fysieke veiligheid doen zich niet of nauwelijks voor. Op basis van bovenstaande hebben we de beleving van het sociale klimaat en de sociale veiligheid als goed beoordeeld. Burgerschap en maatschappelijke stage Al eerder is aangegeven dat de school een breed aanbod heeft op het terrein van burgerschap. Visie en doelen zijn vastgelegd en tijdens de UNESCO-uren en projecten wordt hier gerichte aandacht aan besteed. De school heeft er voor gekozen - weliswaar in beperkte vorm - de maatschappelijke stage te continueren, ook al is de wettelijke verplichting hiertoe afgeschaft.
Pagina 13 van 14
Loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) Op basis van de LOB-scan van het project Stimulering LOB van de VO-raad en een inventarisatie van de huidige LOB-activiteiten heeft de LOB-coördinator in november 2014 een samenhangend plan van aanpak LOB opgesteld. Hierin zijn de visie op LOB, doelstelling, activiteiten en planning en organisatie per leerjaar opgenomen. In de komende jaren wil de school een doorlopende leerlijn van LOB-activiteiten realiseren van klas 1 t/m het examenjaar. Het werken aan loopbaancompetenties van leerlingen staat daarin centraal. Hoewel het LOB-plan weliswaar nog in concept is, blijkt uit de praktijk dat onderdelen uit dit plan al wel worden uitgevoerd. Ook is er voldoende aandacht voor de evaluatie van de LOB-activiteiten, maar kan dat nog explicieter onder de aandacht van de leerlingen worden gebracht. Zij geven aan dat er geen eindevaluatie plaatsvindt, terwijl volgens de school het portfoliogesprek hiervoor bedoeld is. De school betrekt verder gegevens van de startmonitor van het Platform VO-HO regio Arnhem-Nijmegen om te onderzoeken in welke mate de oud-havoleerlingen succesvol zijn op de vervolgopleiding. Kwaliteitszorg De school werkt in haar kwaliteitszorg systematisch en planmatig; wij hebben de kwaliteitszorg daarom in z'n geheel als voldoende beoordeeld. Uit documenten en gesprekken blijkt dat de school voldoende zicht heeft op de kwaliteit van de opbrengsten en het onderwijsproces. Opbrengsten worden jaarlijks geëvalueerd en geanalyseerd op sectieniveau. Met behulp van tevredenheidsonderzoeken, collegiale visitatie en intervisie, lesbezoeken in het kader van de gesprekkencyclus heeft de school voldoende zicht op de kwaliteit van het primaire proces. Dat de school planmatig werkt aan de verdere schoolontwikkeling blijkt onder meer uit de 'Veenseweg Berichten' waarin 4x per jaar teruggeblikt wordt op enkele speerpunten van de school en hoe de huidige stand van zaken is van de lopende speerpunten. Deze berichten geven een prima beeld van de schoolontwikkeling aan zowel het personeel als externe betrokkenen. Kwaliteitszorg sociaal Ondanks dat het geen deel uitmaakt van het reguliere waarderingskader is het bewaken van de kwaliteit van het onderwijs van de sociale en maatschappelijke ontwikkeling van de leerlingen een aandachtspunt voor de school. Op dit moment wordt namelijk niet gemeten of geëvalueerd wat de leerresultaten van het onderwijs gericht op de sociale en maatschappelijke ontwikkeling van leerlingen zijn. Dit aspect kan binnen de kwaliteitszorg nog verder uitgewerkt worden.
Pagina 14 van 14