Katholieke Universiteit Leuven Faculteit Rechtsgeleerdheid
Instituut voor Internationaal Recht Working Paper Nr. 16 - januari 2002
De proliferatie van internationale rechtscolleges: goed of slecht? Jan Wouters
Het Instituut voor Internationaal Recht van de K.U.Leuven groepeert het onderwijs en onderzoek dat aan de rechtsfaculteit van de K.U.Leuven wordt verricht op het gebied van het internationaal recht en het recht van de internationale organisaties. Het Instituut organiseert ook congressen, seminars, workshops en lezingen die actuele internationaalrechtelijke thema’s onder de aandacht brengen. De reeks working papers, gestart in 2001, streeft naar een betere verspreiding van de resultaten van het onderzoek van het Instituut en van andere onderzoekers binnen de academische gemeenschap en daarbuiten. Zij bevat bijdragen in het Nederlands, in het Engels en in het Frans. Naar deze working papers mag met gepaste bronvermelding verwezen worden. Voor meer informatie en een volledige lijst van beschikbare working papers, raadpleeg de internetsite van het Instituut voor Internationaal Recht op www.internationaalrecht.be Instituut voor Internationaal Recht, K.U. Leuven, 2001
Instituut voor Internationaal Recht K.U.Leuven Tiensestraat 41, B-3000 Leuven Tel. +32 16 32 51 22 Fax +32 16 32 54 64 Prof. Dr. Jan Wouters, Directeur
2
DE PROLIFERATIE VAN INTERNATIONALE RECHTSCOLLEGES: GOED OF SLECHT? Prof. Dr. Jan Wouters*
1. Inleidende bemerkingen
Internationale rechtscolleges spelen een steeds belangrijker rol bij de beslechting van geschillen tussen staten onderling en tussen staten en andere subjecten, zoals internationale organisaties, transnationale ondernemingen en zelfs individuen.
Dat is lang niet altijd zo geweest. Tot voor ruim 100 jaar geleden was het idee van een internationaal tribunaal niet veel meer dan een hersenschim. De gedachte dat bepaalde geschillen tussen staten via het beroep op een internationale rechterlijke instantie beslecht konden worden, heeft pas geleidelijk in de loop van de 19e eeuw opgang gemaakt. Mede onder invloed van het sterk toegenomen internationale handelsverkeer gingen staten toen steeds vaker voor de beslechting van geschillen die niet hun vitale belangen raakten, beroep doen op arbitrage.1 Maar gerechtelijke geschillenbeslechting bleef ondergeschikt aan de klassiekere diplomatieke methoden. Ook aan het huidige artikel 33 van het Handvest van de Verenigde Naties ("VN-Handvest") kan men zien dat het voorleggen van internationale geschillen aan een rechter slechts één van de vele methoden voor de vreedzame regeling van geschillen is: dit artikel noemt in de eerste plaats de diplomatieke methoden
van
geschillenbeslechting,
nl.
onderhandelingen,
feitenonderzoek,
bemiddeling, conciliatie; eerst daarna noemt het arbitrage en rechterlijke beslissingen. Pas 103 jaar geleden, op de eerste Haagse Vredesconferentie van 18992, kwamen staten overeen om een Permanent Hof van Arbitrage op te richten, om het beroep op arbitrage te vergemakkelijken in geschillen die niet langs diplomatieke weg konden worden opgelost.3 Maar in wezen is het Permanent Hof van Arbitrage, dat vandaag de dag nog steeds bestaat met zetel te Den Haag4, geen hof, en het doet al evenmin zelf aan arbitrage.
3
Het is vooral een internationaal bureau dat als griffier optreedt wanneer staten beroep willen doen op arbitrage, met een internationale lijst van door de verdragspartijen genomineerde personen (tussen de 120 en 150) waaruit de staten kunnen kiezen om een scheidsrechter aan te stellen. Het Permanent Hof van Arbitrage kende vooral vóór de Eerste Wereldoorlog succes.5 Nadien werd het overschaduwd door het Permanent Hof van Internationale Justitie.
Het idee van een permanent internationaal rechtscollege met onafhankelijke en voor een bepaalde tijd benoemde rechters werd reeds actief besproken op de tweede Haagse Vredesconferentie in 1907.6 Verder dan een ontwerpakkoord kwam men toen niet.7 De Eerste Wereldoorlog kwam en deed het optimisme van de Haagse vredesconferenties in rook opgaan. Pas in het kader van de Volkenbond, de internationale organisatie opgericht op grond van het Verdrag van Versailles, kwam het tot de creatie van een Permanent Hof van Internationale Justitie, dat van 1922 tot 1946 (toen het werd opgevolgd door het Internationaal Gerechtshof) bestond en zetelde in Den Haag. Hoewel dit Hof – en meer algemeen, de Volkenbond – niet in staat was de grote internationale conflicten van die tijd op te lossen, heeft het via 27 adviezen en 32 arresten een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van het internationaal recht. Het belang van het Permanent Hof van Internationale Justitie ligt daarnaast vooral hierin, dat het aantoonde dat een permanent internationaal rechtscollege een rol te spelen heeft in de internationale betrekkingen en dat staten daardoor beter aanvaardden dat in deze betrekkingen een plaats toekomt aan de “rule of law”.
Aan te stippen valt nog dat het Verdrag van Versailles ook in een andere primeur voorzag: de Duitse Keizer Wilhelm II werd er openlijk in aangeklaagd wegens “uiterste schending van de internationale zedelijkheid en van het heilig gezag der verdragen” en besloten werd tot oprichting van een “bijzonder gerechtshof” (dat zou bestaan uit vijf rechters, benoemd door de V.S., Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië en Japan) om hem te berechten.8 Aangezien Nederland de daarheen gevluchte keizer weigerde uit te leveren, heeft het proces nooit plaatsgevonden. Zoals bekend, is het na de Tweede Wereldoorlog
4
wel gekomen tot de berechting van Duitse en Japanse oorlogsmisdadigers voor de Tribunalen van Neurenberg9 en Tokyo.10
Thans, bij het begin van de 21e eeuw, is het aantal internationale rechtscolleges sterk uitgedeind. Vandaag de dag kennen wij wereldwijd tussen de 15 tot 25 internationale rechtscolleges op mondiale dan wel regionale schaal, die onafhankelijk van elkaar en zonder enige hiërarchische verhouding tot elkaar opereren.11 Dit “horizontaal” systeem is typerend voor een internationale rechtsorde waarin staten vooralsnog soevereine, d.w.z. oppermachtige actoren zijn. Van een “verticaal” systeem zoals binnen een staat, met een opperste hof dat de rechtseenheid moet garanderen, is in de internationale rechtsorde geen sprake.
Men komt in het licht van dit veelvoud van internationale rechtscolleges tot een wat paradoxale vaststelling. Enerzijds blijkt de internationale gemeenschap steeds meer beroep te doen op “rechtsstatelijke” mechanismen voor de beslechting van internationale geschillen. Anderzijds vindt het oprichten van internationale rechtscolleges kennelijk op een ongecoördineerde wijze plaats, hetgeen, minstens op termijn, risico’s lijkt in te houden voor de eenheid van het recht en voor de geloofwaardigheid en doeltreffendheid zelf van deze rechtscolleges en van het internationaal recht als zodanig.
2. Een kort overzicht
Het is nuttig een kort overzicht te geven van de belangrijkste internationale rechtscolleges teneinde een beter zicht te hebben op hun taken en op hun eigenheid en diversiteit. Dit overzicht wil niet exhaustief zijn. Enkel die rechtscolleges die in de hierbij opgenomen lijst staan weergegeven, worden aangestipt. Men kan, ietwat vereenvoudigend, een onderscheid maken tussen (i) mondiale, (ii) regionale en (iii) "specifieke" rechtscolleges.
5
Mondiaal *Internationaal (IGH)
Regionaal Gerechtshof Europa *Europees Hof Rechten van de Mens (EHRM) *Ad-hoc Tribunaal Voormalig *Hof van Justitie EG (HvJ EG) en Gerecht van Eerste Aanleg Joegoslavië (ICTY) EG *Ad-hoc Tribunaal Ruanda *Hof van Justitie van de EVA *Benelux-Gerechtshof (ICTR) *Conciliatie- en Arbitragehof *Internationaal Hof voor het van de OVSE Recht van de Zee (ITLOS) Afrika *Afrikaans Hof Rechten van de *Internationaal Strafgerechtshof Mens en Volken (ICC) *Gerechtshof van de Gemeenschappelijke Markt van *Internationaal Centrum voor Oost- en Zuid-Afrika Beslechting van *Gerechtshof van de Arabische Maghreb Unie Investeringsgeschillen (ICSID) Amerikas *Inter-Amerikaans Hof Rechten *Vaste Beroepsinstantie WTO van de Mens *Centraal-Amerikaans Hof van Justitie *Hof van Justitie van de AndesGemeenschap Specifiek: o.a.
*VN-administratief tribunaal *Iran-US Claims Tribunal *Inspectiepanel Wereldbank *VN-Compensatiecommissie *Gerechtelijk Tribunaal Organisatie van Arabische OlieExporterende Landen
2.1. Mondiale rechtscolleges
Op het mondiale niveau, d.w.z. op wereldschaal, opereert in de allereerste plaats het Internationaal Gerechtshof ("IGH"), het "voornaamste gerechtelijke orgaan van de Verenigde Naties".12 Opgericht als opvolger van het Permanent Hof van Internationale Justitie in 1946, zetelt het eveneens in het Vredespaleis in Den Haag. Het Statuut van het
6
IGH maakt een integrerend deel uit van het VN-Handvest en alle 189 leden van de VN zijn ipso facto partij bij dit Statuut (wat niét betekent dat zij allen de rechtsmacht van het IGH aanvaarden!). Het uit 15 rechters bestaande IGH heeft wezenlijk twee taken, nl. (i) juridische geschillen tussen staten beslechten overeenkomstig het internationaal recht, en (ii) adviezen over juridische kwesties uitbrengen waarom het gevraagd wordt door de Algemene Vergadering of de Veiligheidsraad van de VN. Alleen staten kunnen partij zijn in voor het Hof te brengen zaken.13 Andere subjecten van internationaal recht, zoals bv. internationale organisaties, kunnen niet als partij optreden voor het Hof. Toen de NAVO in maart 1999 zijn militaire actie boven Joegoslavië startte omwille van de Kosovo-crisis, dagvaardde Joegoslavië - toen nog in de macht van Slobodan Milosevic - de tien NAVOlidstaten die actief deelnamen aan de campagne individueel voor het IGH14; een dagvaarding van de NAVO als zodanig was niet mogelijk. Belangrijk om weten is dat het IGH niet recht spreekt op basis van een stelsel van verplichte rechtsmacht: het zal maar bevoegd zijn een geschil tussen staten te beslechten indien deze staten hetzij (i) een bijzondere overeenkomst sluiten om het geschil aan het IGH voor te leggen, (ii) beide partij zijn bij een verdrag dat het IGH bevoegd maakt in geval er een geschil rijst over de uitlegging van dat verdrag (zo’n 260 verdragen kennen een dergelijke bepaling; dat is bv. zo met het Genocideverdrag van 1948), hetzij (iii) beide een "facultatieve verklaring" hebben afgelegd, waarin ze erkennen dat het Hof bevoegd zal zijn op voorwaarde dat de andere staat die partij is in het geschil dezelfde verplichting aanvaardt (64 staten, waaronder België en Nederland, hebben een dergelijke verklaring afgelegd). Sedert 1946 heeft het Hof 73 arresten geveld over een grote verscheidenheid van geschillen, o.a. betreffende land- en maritieme grenzen, territoriale soevereiniteit, het verbod op het gebruik van geweld, niet-inmenging in binnenlandse aangelegenheden, diplomatieke betrekkingen, het nemen van gijzelaars, asielrecht, nationaliteit en economische rechten. Het heeft ook 24 adviezen afgeleverd. Het gebruik van het IGH kent thans een ware heropleving: 22 zaken zijn hangende voor het Hof en bestrijken een grote verscheidenheid van thema’s, van de behandeling van buitenlanders tot de gevolgen van de aanslag op het PanAm-vliegtuig boven Lockerbie in 1988, de crisissen in BosniëHerzegovina en Kosovo en de situatie in de regio van de Grote Meren in Afrika.
7
In de tweede plaats kan melding worden gemaakt van het Internationaal Tribunaal voor voormalig Joegoslavië ("ICTY") en het Internationaal Tribunaal voor Ruanda ("ICTR"). Beide tribunalen zijn door de Veiligheidsraad van de VN in het leven geroepen op basis van een dwingende resolutie, het eerstgenoemde tribunaal in 1993, het tweede in 1994. Het ICTY is bevoegd voor de vervolging van personen die aansprakelijk zijn voor ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht (oorlogsmisdaden, genocide, misdaden tegen de mensheid) begaan op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië sedert 1991.15 Het ICTR is eveneens bevoegd voor de vervolging van personen die aansprakelijk zijn voor dergelijke ernstige schendingen begaan op het grondgebied van Ruanda (en Ruandese burgers verdacht van het begaan daarvan op het grondgebied van buurlanden) tussen 1 januari en 31 december 1994. Beide ad-hoc tribunalen zijn een antwoord van de internationale gemeenschap op het falen om de humanitaire drama's in de Joegoslavische burgeroorlog (1991-95) en de Ruandese genocide (1994) te voorkomen. Zij beslechten geen geschillen van staat tot staat, maar zijn straftribunalen die zich uitspreken over de individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid van een natuurlijk persoon. Beide tribunalen staan los van elkaar (het ICTY is gelegen in Den Haag, het ICTR in Arusha, Tanzania), maar de eenheid van strafbeleid en recht wordt verzekerd doordat beide tribunalen één gemeenschappelijk Procureur hebben (thans Carla Del Ponte) en één gemeenschappelijke Beroepskamer.
Omdat het creëren van ad-hoc internationale straftribunalen iets arbitrairs heeft (waarom bv. geen voor andere crisishaarden in de wereld? Voor Sierra Leone16 en Cambodja17 heeft men er inmiddels voor geopteerd "gemengde" tribunalen op te richten), werd reeds enige tijd aangestuurd op de creatie van een permanent internationaal strafgerechtshof. Het idee werd al in 1948 door de Algemene Vergadering van de VN vooropgesteld, maar pas op een internationale conferentie te Rome in juni-juli 1998 kon overeenstemming worden bereikt over het Statuut van het Internationaal Strafgerechtshof ("ISH"). Dit hof, dat uit 18 rechters zal bestaan en zijn zetel in Den Haag zal hebben, zal bevoegd zijn om "de ernstigste misdaden die de internationale gemeenschap in haar geheel met zorg vervullen" te berechten, nl. genocide, misdaden tegen de mensheid, oorlogsmisdaden en agressie.18 Het ISH zal worden opgericht zodra 60 staten het Statuut geratificeerd hebben.
8
Aangezien men in januari 2002 reeds aan 48 bekrachtigingen kwam, zal het Hof wellicht in de loop van het voorjaar van 2002, vlugger dan verwacht, het levenslicht zien. Opgemerkt weze evenwel dat het ISH, anders dan de voornoemde ad-hoc tribunalen, niet gefundeerd is op een resolutie van de Veiligheidsraad die dwingend is voor alle 189 VNlidstaten, maar op een verdrag, dat bijgevolg enkel verplichtingen in het leven roept voor die landen die hierbij partij zijn.
Van recente signatuur is ook het Internationaal Hof voor het Recht van de Zee ("ITLOS"). Het in Hamburg gelegen ITLOS, dat 21 rechters telt en zijn werkzaamheden aanvatte in oktober 1996, vindt zijn origine in het "Montego Bay"-Verdrag van de VN inzake het recht van de zee. Dit verdrag, dat een bijzonder omvangrijk instrument is en het internationaal zeerecht codificeert en verder ontwikkelt, dateert van 1982 en trad in werking op 16 november 1994. Wanneer het tussen de partijen (in totaal zijn dat er 137, de meeste staten, maar ook bv. de Europese Gemeenschap als zodanig) tot een geschil komt en zij niet tot overeenstemming komen over een wijze van beslechting naar keuze, kan een partij (afhankelijk van verklaringen die beide partijen hebben afgelegd) het geschil voorleggen aan het ITLOS, het IGH, een scheidsgerecht of een bijzonder scheidsgerecht.
Op het vlak van het internationaal economisch recht vallen vooral het Internationaal Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen ("ICSID") en de Vaste Beroepsinstantie van de Wereldhandelsorganisatie (“WTO”) te vermelden. Het ICSID werd ingesteld op basis van het Verdrag betreffende de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen staten en onderdanen van andere staten van 1965, waarbij inmiddels 134 staten partij zijn. Het is een autonome internationale instelling, met nauwe banden met de Wereldbank, die de partijen bij het voornoemde verdrag de mogelijkheid biedt tot bemiddeling en arbitrage aangaande investeringsgeschillen tussen staten en onderdanen (meestal ondernemingen) van andere staten. Het ICSID zelf doet niet aan bemiddeling of arbitrage: bemiddelaars en scheidsrechters worden aangesteld door de betrokken partijen overeenkomstig het voornoemde verdrag en het ICSID verstrekt administratieve diensten in dit verband. Vele regeringen hebben zich via
9
multilaterale verdragen (bv. NAFTA, het Energiehandvestverdrag) of via bilaterale verdragen (meer dan 900) ertoe verbonden investeringsgeschillen aan het ICSID voor te leggen.
Een zeer belangrijke rol speelt de Vaste Beroepsinstantie van de WTO sedert de oprichting van deze organisatie in januari 1995. De Vaste Beroepsinstantie (Standing Appellate Body) buigt zich over beroepen die leden van de WTO instellen tegen een panelrapport in een geschil over de schending van WTO-regels (bv. over een schending van GATT, GATS of TRIPS, d.w.z. de WTO-overeenkomsten over de handel in goederen,
diensten
of
intellectuele
eigendomsrechten).
De
geschilbeslechtingsmechanismen van de WTO worden zeer frequent en intens gebruikt door de inmiddels 144 WTO-leden (waaronder, naast alle 15 EU-lidstaten, de Europese Gemeenschap zelf): meer dan 240 klachten werden reeds ingediend sinds begin 1995, wat uitmondde in zo'n 56 rapporten. Eigen aan het WTO-geschilbeslechtingssysteem is dat het gaat om een stelsel van verplichte rechtsmacht: de leden van de WTO mogen niet op eigen houtje (via “eigenrichting”, d.i. het recht in eigen handen nemend) hun geschillen oplossen (bv. door unilateraal handelssancties op te leggen tegen een ander WTO-lid dat zich niet aan de gemaakte afspraken houdt) maar moeten hiertoe een beroep doen
op
de
geschilbeslechtingsprocedure
vervat
in
het
"Memorandum
van
Overeenstemming inzake de regels en procedures betreffende de Beslechting van Geschillen", één van de basisovereenkomsten van de WTO.
2.2. Regionale rechtscolleges
Europa
Vooral Europa heeft na de Tweede Wereldoorlog een belangrijke opkomst gekend van internationale rechtscolleges op Europese schaal. De twee belangrijkste (groepen) organisaties waarin dergelijke rechtscolleges het levenslicht zagen, waren de Europese Gemeenschappen enerzijds en de Raad van Europa anderzijds.
10
In het kader van de Europese Gemeenschappen kwam het reeds in 1952, bij de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, tot de oprichting van een Hof van Justitie. Dit zou, na de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en de Euratom-Gemeenschap, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden. Het Hof van Justitie, gelegen te Luxemburg, heeft in zijn vijftigjarige geschiedenis een onvervangbare bijdrage geleverd tot de uitbouw van het Europees gemeenschapsrecht, d.w.z. het recht van (thans) de Europese Unie dat de gemeenschappelijke markt betreft (vrij verkeer van goederen, personen, diensten, kapitaal, vrije mededinging), de harmonisatie van nationale wetgevingen (van sociale politiek tot milieu- en consumentenrecht), de werking van de Europese instellingen enzovoorts. Sedert de oprichting van het Hof zijn er meer dan 8.600 zaken bij aangespannen. Vandaag de dag velt het Hof van Justitie zo'n 300 arresten per jaar en worden er zo'n 500 zaken per jaar aanhangig gemaakt. Door mijlpaalarresten als Van Gend & Loos19 en Costa t. ENEL20 inzake de voorrang van het EG-recht op het nationale recht (zodat ingeval van conflict tussen beide, de nationale regel moet wijken) en de rechtstreekse werking van EG-regels (d.w.z. de mogelijkheid voor particulieren om deze regels voor hun nationale hoven en rechtbanken in te roepen) heeft het Hof van Justitie er in substantiële mate toe bijgedragen dat het Europees gemeenschapsrecht in sterke mate wordt ingeroepen voor, en afgedwongen door, nationale hoven en rechtbanken. Eén van de onmisbare instrumenten daartoe is de “prejudiciële procedure” gebleken: deze stelt nationale rechters ertoe in staat aan het Hof van Justitie vragen voor te leggen over de interpretatie of de geldigheid van EG-regels die zij in het kader van een geschil dat voor hen aanhangig is, moeten toepassen.21 Deze procedure zorgt er ook voor dat de eenheid in de interpretatie en toepassing van het Europees gemeenschapsrecht door nationale rechtscolleges bewaard kan worden.
Sedert 1989 is aan het Hof een Gerecht van Eerste Aanleg van de Europese Gemeenschappen toegevoegd, dat het Hof ontlastte van (eerst welbepaalde, thans alle) beroepen ingesteld door particulieren (individuen of ondernemingen) tegen EUinstellingen. Ondernemingen en individuen die door handelingen van de EU-instellingen rechtstreeks en individueel geraakt worden (bv. door een boete van de EG-Commissie
11
wegens schending van het kartelrecht) kunnen deze handelingen aanvechten voor het Gerecht en desgevallend nadien, in hoger beroep, bij het Hof van Justitie. Het Hof van Justitie telt 15 rechters en 8 advocaten-generaal, het Gerecht van Eerste Aanleg telt 15 rechters.
De rol van het in Straatsburg gevestigde Europees Hof voor de Rechten van de Mens ("EHRM") kan eveneens nauwelijks worden overschat. Samen met de inmiddels afgeschafte Europese Commissie voor de Rechten van de Mens en met het Comité van Ministers staat het EHRM garant voor de afdwinging van het in 1950 tot stand gekomen Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ("EVRM"). Het EHRM, dat uit evenveel rechters bestaat als er lidstaten van de Raad van Europa zijn (thans 43) en mede daarom vandaag de dag vooral in kamers (van 7 rechters) rechtspreekt, heeft tussen 1960 en vandaag zo'n 2.600 uitspraken geveld, wat het in staat heeft gesteld een enorme ontwikkeling te geven aan de fundamentele rechten en vrijheden die door het EVRM beschermd worden, van het recht op leven tot het recht op een eerlijk proces en op bescherming van de privacy. De impact van zijn rechtspraak op het Belgische recht is enorm.22 Zo heeft het EHRM via zijn beroemde arrest Marckx een ommekeer teweeg gebracht in het Belgisch afstammingsrecht.23
Van mindere omvang maar niet onbelangrijk zijn ook een aantal andere regionale rechtscolleges in Europa. Het in Brussel gevestigde Benelux-Gerechtshof werd bij verdrag van 31 maart 1965 opgericht om de uniformiteit van de toepassing van in Benelux-verband aangenomen gemeenschappelijke regels te waarborgen. Het is samengesteld uit negen rechters afkomstig van de drie hoogste nationale rechterlijke colleges van de drie betrokken landen en drie advocaten-generaal. Het Gerechtshof spreekt zich onder meer uit door middel van prejudiciële beslissingen en adviezen (op verzoek van het Comité van Ministers van de Benelux).
Het Hof van Justitie van de EVA is een soort mini-versie van het Hof van Justitie van de EG, eveneens in Luxemburg gelegen, en slechts samengesteld uit drie rechters, nl. één uit elk land van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) dat deel uitmaakt van de Europese
12
Economische Ruimte (EER).24 Het EVA-Hof waakt over de uitlegging en naleving van de EER-regels door de drie betrokken landen.
In het kader van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) is het tenslotte in 1992 gekomen tot de oprichting van een Hof voor Conciliatie en Arbitrage, dat gevestigd is te Genève. Dit hof is gebaseerd op een verdrag waarbij 32 OVSE-landen (maar niet België of Nederland) partij zijn.25 Elk land kan ten hoogste 2 verzoeners en 1 arbiter aanstellen. Het gaat niet om een permanent hof maar om een lijst van personen waaruit de betrokken landen een ad-hoc commissie of tribunaal kunnen samenstellen.
Afrika
Ook Afrika kent in toenemende mate, vooralsnog vooral op papier, regionale internationale rechtscolleges. Het Afrikaans Hof voor de Rechten van de Mens en van de Volken, dat zal moeten hoeden over het Afrikaanse Handvest voor de Rechten van de Mens en van de Volken, staat reeds enige tijd in de steigers.26 Het te Lusaka, Zambia, gevestigde Hof van Justitie van de Gemeenschappelijke Markt van Oost- en ZuidAfrika27 (COMESA, dat 20 lidstaten telt) bestaat met zijn 7 rechters weliswaar sedert medio 1998 maar heeft kennelijk nog geen uitspraken geveld. Zijn statuut is zeer sterk geïnspireerd op dat van het Hof van Justitie van de EG. Evenmin blakend van activiteit blijkt de in Mauretanië gevestigde Gerechtelijke Instantie van de Arabische Maghreb Unie.28
Noord- en Zuid-Amerika
Voor de Amerikas geldt als belangrijkste internationaal hof zonder meer het InterAmerikaans Hof voor de Rechten van de Mens. Dit te San José, Costa Rica, gelegen hof werd opgericht op grond van het Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens (het Pact van San José) in 1979 en bestaat uit 7 rechters. Het levert arresten en adviezen af betreffende, met name, de uitlegging en handhaving van het Pact van San José. Het te
13
Managua, Nicaragua, gevestigde Centraal-Amerikaans Hof van Justitie opereert met 6 rechters sedert oktober 1994 in het kader van de Organisatie van Centraal-Amerikaanse Staten (ODECA).29 Er is ook het Hof van Justitie van de Andes-Gemeenschap, dat bestaat uit 5 rechters, nl. één uit elk van de lidstaten30, en dat waakt over de wettigheid en de interpretatie van bepalingen van deze Gemeenschap en dat geschillen in dit kader beslecht.
2.3. Specifieke rechtscolleges
Verscheidene internationale rechtscolleges hebben een zeer specifieke taak. Hier volgen slechts enkele voorbeelden waarvan niet alle een echt gerechtelijk orgaan kunnen worden genoemd. Verschillende internationale tribunalen hebben specifiek als bevoegdheid personeelsgeschillen binnen een bepaalde internationale organisatie te beslechten: dit is bijvoorbeeld het geval voor het Administratief Tribunaal van de VN31 en voor het Administratief Tribunaal van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO).32 Dit laatste Tribunaal beslecht niet alleen klachten van personeelsleden van de ILO maar ook van personeel maar liefst 38 andere internationale organisaties, van de WTO tot Interpol. Deze rechtspraak verdient meer aandacht dan ze krijgt.33
Het Iran-US Claims Tribunal is een orgaan in het leven geroepen in het kader van de akkoorden van Algiers tussen de VS en Iran. Het doet uitspraak in betwistingen tussen (vooral Amerikaanse) ondernemingen en Iran aangaande de onteigeningen die dit land doorvoerde na de Iraanse revolutie in 1979.34
Het Gerechtelijke Tribunaal van de Organisatie van Arabische Olie-Exporterende Landen (OAPEC)35 bestaat uit 7 deeltijdse arabische rechters en heeft zowel een geschilbeslechtende (tussen de betrokken lidstaten36, maar ook desgevallend tussen een lidstaat en een oliemaatschappij) als een adviserende functie. Het Inspectiepanel van de Wereldbank37 is niet een echt gerechtelijk orgaan. Het werd gecreëerd door de Uitvoerende Raad van de Wereldbank in 1993 als onafhankelijk forum
14
dat verzoeken onderzoekt van particulieren die menen dat hun rechten of belangen rechtstreeks geschaad (kunnen) zijn door projecten die de Wereldbank financiert.38 De VN-Compensatiecommissie39 tenslotte is evenmin een gerechtelijk orgaan in de strikte zin van het woord. Zij is een hulporgaan van de Veiligheidsraad, ingesteld door deze laatste bij resolutie 692 van 20 mei 1991. Zij heeft als taak het VNCompensatiefonds te beheren (dat voor 30 % gefinancierd wordt door Irakese olieexporten)
om
schadevergoeding
te
betalen
aan
regeringen,
individuen
en
vennootschappen ten gevolge van de invasie van Koeweit door Irak in 1990.
3. Stelt dit veelvoud aan rechtscolleges een probleem?
Van dit korte overzicht komt het beeld naar voren van een lappendeken. Er is kennelijk de grootst mogelijke verscheidenheid van internationale hoven en tribunalen. Men zou bijna van een wildgroei kunnen gewagen. Ongetwijfeld houdt deze ontwikkeling nauw verband met de enorme vlucht die het internationaal recht en het recht van de internationale organisaties hebben genomen in de tweede helft van de 20e eeuw. Van een recht dat voornamelijk de coëxistentie tussen onafhankelijke staten regelt is het steeds meer geëvolueerd naar een recht dat in belangrijke mate ook de coöperatie regelt tussen op elkaar aangewezen staten in steeds meer domeinen, van veiligheid, mensenrechten, economie, het milieu, tot vervoer, communicatie, onderwijs en onderzoek. Dat ook internationale
organisaties,
ondernemingen,
individuen
en
niet-gouvernementele
organisaties (NGO’s) in bepaalde gevallen toegang tot internationale rechtscolleges krijgen, is in niet mindere mate verbonden met de toenemende intensiteit van de internationale betrekkingen en transacties: de “non-state actors” krijgen een steeds belangrijker plaats in het internationaal recht naast de aloude (en nog steeds centrale) actoren van dit recht, nl. de staten.
Dit alles lijkt een goede zaak. Niet minder positief is het dat op deze wijze aan het internationaal recht en aan de “rule of law” een steeds prominenter plaats toekomt in de beslechting van internationale geschillen. Ook het “beschavende” effect dat van deze
15
internationale rechtscolleges op staten uitgaat, valt niet te geringschatten. In de woorden van de nieuwe Amerikaanse rechter bij het IGH, Thomas Buergenthal: “They socialize states, in my opinion, to the idea of international adjudication, that is, they tend to make states less reluctant of and more agreeable to the idea of settling their disputes by adjudication or arbitration. Put another way, the proliferation of international tribunals is both the consequence of and a major factor contributing to the acceptance by states of international adjudication, as a viable and effective option for the resolution of disputes between them.”40
Is de vermenigvuldiging of proliferatie van internationale rechtscolleges dan niet alles bij elkaar een welkome en positieve ontwikkeling in een zich voortdurend ontwikkelend en uitdeinend internationaal rechtssysteem? Volgens bepaalde auteurs, zoals Charney41, vormt het veelvoud van internationale rechtscolleges inderdaad geen probleem voor het internationaal recht. Hij stelt vast dat er grosso modo een opmerkelijke concordantie inzake de uitlegging van het internationaal recht door deze gerechtelijke organen bestaat. Als er zich al divergenties voordoen, dan acht hij deze geen reden voor alarm; zij zijn volgens hem veeleer toe te schrijven aan het specifieke mandaat van de betrokken rechtscolleges. Zo hanteren mensenrechtenhoven als het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens en het EHRM blijkbaar stringentere standaarden voor staten wat betreft hun aansprakelijkheid voor mensenrechtenschendingen dan het IGH zou doen en hanteren de eerstgenoemde hoven meer de teleologische interpretatiemethode dan dit laatste hof.42 Charney acht het huidige horizontale systeem een goede proeftuin waarin rechters kunnen experimenteren en ideeën zich kunnen ontwikkelen, zulks ten gunste van verbeteringen van het internationaal recht. Een al te zeer gehiërarchiseerd systeem zou volgens hem de ontwikkeling van het volkenrecht te sterk aan banden leggen. Niet iedereen is het daarmee eens. Een aantal andere auteurs, zoals Kingsbury43, hebben gewezen op het risico van contradicties, op het gevaar van paralllelle procedures voor meerdere rechtscolleges en op het feit dat er geen adequaat mechanisme voor overlappende rechtsmacht bestaat. Mogelijk gaan partijen ook de voorkeur geven aan het ene Hof boven het andere wanneer dit een meer efficiënte vorm van rechtsbescherming
16
blijkt te bieden: zo hebben voorlopige maatregelen44 (d.w.z. uitspraken in spoedprocedures) van het EHRM volgens dit Hof geen dwingende werking en zullen partijen (zelfs België toen het in het najaar van 1999 Hongaarse Roma uitwees) geneigd zijn om, ondanks een beschikking in kortgeding van het betrokken rechtscollege, dit louter als een “advies” te beschouwen en meer dan eens naast zich neer te leggen. Het Internationaal Gerechtshof daarentegen heeft in zijn mijlpaalarrest van 27 juni 2001 in de zaak LaGrand45 geoordeeld dat zijn uitspraken in kortgeding wel degelijke juridisch dwingende werking hebben. Dat geeft natuurlijk een extra aansporing om voor een dergelijk hof te dagvaarden.
De risico’s van overlappende rechtsmacht, ‘forum shopping’ en afbreuk aan de eenheid van het internationaal recht (en bijgevolg aan de rol daarvan in de internationale betrekkingen) werden zowel in 2000 als in 2001 beklemtoond door de President van het IGH, Gilbert Guillaume, voor de Algemene Vergadering van de VN te New York.46 Het loont de moeite hem even aan het woord te laten wanneer hij deze risico’s aangeeft:
“The existence of several fora capable of declaring themselves competent to hear a particular dispute enables the parties - more often than not the applicant acting unilaterally - to select the forum which best suits them. Considerations concerning access to the court, the procedure followed, the court’s composition, its case-law, or its power to make certain types of order generally underlie the choice to be made.[47…] While ‘forum shopping’ may doubtless foster a certain spirit of competition between courts and stimulate their imagination, it nonetheless does have negative consequences, which need to be pointed out. The choice of court may, for example, be motivated by the fact that the case-law of a particular court happens to be more favourable to certain doctrines, concepts or interests than that of another. Every judicial body tends - whether or not consciously - to assess its value by reference to the frequency with which it is seised. Certain courts could, as a result, be led to tailor their decisions so as to encourage a growth in their caseload, to the detriment of a more objective
17
approach to justice. Such a development would be profoundly damaging to international justice.
Overlapping jurisdictions have a second worrying consequence. In effect, they not only create a choice of courts - not to say a market - for the parties concerned, but they also increase the risk of conflicting judgments. Thus two courts may be seised concurrently of the same issue and render contradictory decisions. Systems of national law have for long had to deal with such problems. They have solved them by two methods: on the one hand, the development of a clear hierarchy among courts, on the other, the formulation of rules on litispendency and res judicata. By contrast, the international system is sadly lacking in this regard.”48
4. Risico van contradicties en versplintering van recht: enkele voorbeelden
Dat de President van het IGH niet geheel theoretische kwesties aanhaalt, kan geïllustreerd worden met een aantal concrete gevallen van contradicties of wrijvingspunten die zich tot op heden hebben voorgedaan. Ook op dit punt zijn we geenszins exhaustief.49
In de Europese Unie staat men voor het specifieke probleem dat de Europese Gemeenschap als zodanig geen partij is bij enig internationaal mensenrechtenverdrag en derhalve ook niet bij het EVRM. Dat leidt tot de bevreemdende toestand dat de EUlidstaten, die allen partij zijn bij het EVRM, door dit verdrag gebonden zijn maar de EUinstellingen
zelf
niet.
Met
name
in
Duitsland
lag
dit
gebrek
aan
een
grondrechtenbescherming op Europees niveau erg gevoelig. Het Hof van Justitie van de EG heeft dit probleem op creatieve wijze ondervangen door sedert 1974 in vaste rechtspraak te stellen dat het in situaties die binnen de toepassing van het Europees gemeenschapsrecht vallen de eerbiediging van de grondrechten als algemene rechtsbeginselen verzekert en zich daarbij laat leiden door de constitutionele tradities die aan de (EG/EU-)lidstaten gemeen zijn, naast de internationale rechtsinstrumenten – inzonderheid het EVRM – waaraan de lidstaten hebben meegewerkt of waarbij zij zich hebben aangesloten.50 Het Hof van Justitie houdt derhalve ter dege rekening met het
18
EVRM om aldus tot een equivalente grondrechtenbescherming op Europees niveau te komen. Toch kan het feit dat er geen enkele formele “link” bestaat tussen het Hof van Justitie en het EHRM ongewenst tot inconsistenties in de rechtspraak leiden. Een voorbeeld biedt het arrest Hoechst van het Hof van Justitie van 1989.51 Een bedrijf, Hoechst, had ingeroepen dat de Europese Commissie zijn recht op bescherming van de privacy had geschonden door in het kader van een onderzoek naar een kartel (d.i. een gedraging van twee of meer ondernemingen in strijd met de Europese concurrentieregels) zijn bedrijfslokalen te hebben doorzocht. Het riep daartoe artikel 8 van het EVRM in, dat het recht op de eerbiediging van het privé-leven erkent. Het Hof was evenwel van mening dat dit artikel niet door Hoechst kon worden ingeroepen. Het stelde vast dat er hierover geen rechtspraak van het EHRM was en oordeelde dan maar zelf: “De bij dit artikel geboden bescherming is gericht op de ontplooiing van de persoonlijke vrijheid van de mens en kan zich derhalve niet uitstrekken tot bedrijfslokalen.”52 Enkele jaren later zou het EHRM evenwel oordelen dat ook bedrijfslokalen de bescherming van artikel 8 EVRM genieten.53 Aan deze illustratie moet in alle eerlijkheid worden toegevoegd dat het Hof van Justitie de laatste jaren in vele uitspraken verwijst naar arresten van het EHRM. Dat neemt niet weg dat, wanneer een geheel nieuwe rechtsvraag zou rijzen voor het EHRM of wanneer dit college een nieuwe wending aan zijn jurisprudentie zou geven, zich opnieuw inconsistenties kunnen voordoen.54
Tot een meer frontale aanvaring op het niveau van de mondiale rechtscolleges is het gekomen tussen het Joegoslaviëtribunaal en het Internationaal Gerechtshof. In zijn Nicaragua-arrest55 van 1986 kreeg het IGH te maken met de vraag of de V.S. internationaal aansprakelijk moesten worden gehouden voor de daden van de “contra’s” in Nicaragua. Amerika had deze rebellenbeweging gefinancierd, georganiseerd, getraind, van wapens en materiaal voorzien en had zelfs bepaalde doelwitten voor hen geselecteerd. Toch meende het IGH dat hier geen sprake kon zijn van een toerekening van de handelingen van de contra’s aan de V.S.: opdat Amerika internationaal aansprakelijk hiervoor zou zijn, zou moeten bewezen worden dat “that State had effective control of the military and paramilitary operations in the course of which the alleged violations were committed”.56 In zijn uitspraak van 1999 in de Tadic-zaak besliste de
19
Beroepskamer van het Joegoslaviëtribunaal zich uitdrukkelijk van het IGH te distantiëren.57 Het stelde dat de controle vanwege een staat niet “effective” moet zijn maar “may be of an overall character”: “The control required by international law may be deemed to exist when a State (or, in the context of an armed conflict, the Party to the conflict) has a role in organising, coordinating or planning the military actions of the military group, in addition to financing, training and equipping or providing operational support to that group”. De Beroepskamer van het Joegoslaviëtribunaal besloot dat, opdat de staat aansprakelijk zou zijn voor de handelingen van deze groep (waarvan de leden als “de facto”-organen van de staat moeten worden gezien), hij geen specifieke instructies voor hun handelingen moet hebben gegeven.58
Een laatste recent voorbeeld betreft de zeer actuele vraag of het beginsel van de staatsimmuniteit (dat betekent dat een staat niet voor de rechtbanken van een andere staat kan worden gedagvaard omdat staten elkaars soevereine gelijken zijn en derhalve niet aan elkaars rechtsmacht kunnen worden onderworpen) vandaag de dag nog steeds kan worden ingeroepen wanneer een vreemde staat zich heeft schuldig gemaakt aan schendingen van mensenrechten. Op 21 november 2001 heeft het EHRM in dit verband belangwekkende arresten geveld in drie zaken waarin klagers hadden betoogd dat de leer van de staatsimmuniteit onverenigbaar was met hun recht om tegen een vreemde staat een claim voor een rechtbank te brengen onder artikel 6, § 1, EVRM.59 Het Straatsburgse hof oordeelde weliswaar dat dit artikel niet geschonden was, maar hield in zijn uitspraken terdege rekening met talrijke nieuwe ontwikkelingen in het internationaal recht. Het beklemtoonde dat het EVRM zo veel mogelijk moet worden uitgelegd in harmonie met de andere regels van het internationaal recht waarvan het deel uitmaakt, met inbegrip van de regels inzake staatsimmuniteit. Anderzijds erkende het meerbepaald in het arrest AlAdsani, waar de klager het slachtoffer was geweest van foltering in Koeweit, dat het verbod van foltering in het internationaal recht de status heeft gekregen van jus cogens, d.w.z. van dwingend recht waarvoor andere internationale normen (zoals de regel van de staatsimmuniteit) principieel moeten wijken. Het hof verwees hiervoor o.a. naar rechtspraak van het Joegoslaviëtribunaal. Maar toch vond het hof onvoldoende houvast in de internationale praktijk voor de stelling dat staten niet meer de staatsimmuniteit
20
genieten in civiele procedures strekkend tot vergoeding van schade wegens foltering. In een concurring opinion (d.w.z. goedkeurende opinie) ondersteunen twee rechters van het hof uitdrukkelijk deze uitspraak met verwijzing naar de literatuur over de risico’s verbonden aan de proliferatie van internationale rechtscolleges. Ze merken op dat, “when having to touch upon central questions of general international law, this Court should be very cautious before taking upon itself the role of a forerunner.” Tevreden stellen deze rechters vast dat het EHRM hier het hoofd heeft geboden aan de bezorgdheid die Sir Robert Jennings uitte, nl. “the tendency of particular tribunals to regard themselves as different, as separate little empires which must as far as possible be augmented”.60 Daar staat tegenover dat bij het arrest Al-Adsani maar liefst 8 van de 17 rechters in dissenting opinions (d.w.z. opinies waarin uiteengezet wordt waarom men het niet eens is met het arrest) laten verstaan dat ze vinden dat het EHRM hier een kans heeft gemist om een moedig arrest te wijzen. Dit illustreert overduidelijk hoe een internationaal rechtscollege – onder meer door de vrees voor conflicterende uitspraken - verscheurd kan worden door de keuze voor een meer “conformistische” en een meer “progressieve” interpretatie van het internationaal recht.
5. Mechanismen om eenheid van recht te vrijwaren/bevorderen
In de huidige stand van de internationale betrekkingen valt het niet te verwachten dat staten een duidelijke hiërarchie of zelfs maar ordening tussen de internationale rechtscolleges gaan aanbrengen. Zo is de soms geopperde suggestie om het IGH bevoegd te maken om via een prejudiciële procedure vragen te laten beantwoorden die andere internationale rechtscolleges hem zouden kunnen (of zelfs moeten) stellen, zeker op korte termijn niet erg realistisch. Dat neemt niet weg dat men ook thans reeds aan verscheidene manieren kan denken om zoveel mogelijk de risico’s die gepaard gaan met de proliferatie van internationale rechtscolleges, met name van inconsistente uitspraken, te vermijden. Het meest uitgesproken dienaangaande heeft de President van het IGH, Gilbert Guillaume, zich uitgelaten. In zijn rede van 31 oktober 2001 op de Algemene Vergadering van de VN stelde hij het volgende voor:
21
“No new international court should be created without first questioning whether the duties which the international legislator intends to confer on it could not be better performed by an existing court. International judges should be aware of the dangers involved in the fragmentation of the law and take efforts to avoid such dangers. However, those efforts may not be enough, and the International Court of Justice, the only judicial body vested with universal and general jurisdiction, has a role to play in this area. For the purpose of maintaining the unity of the law, the various existing courts or those yet to be created could, in my opinion, be empowered in certain cases - indeed encouraged - to request advisory opinions from the International Court of Justice through the intermediary of the Security Council or through the General Assembly.”61
Pragmatischer is de lijn die IGH-rechter Buergenthal suggereert. Na gewezen te hebben op wrijvingen, zoals tussen de uitspraken in Nicaragua en Tadic (zie hoger, 4.), merkt hij op:
“(…) I do not see the likelihood of these conflicts as major risks, at this time, to the unity of the international legal system, provided the various tribunals stay within their respective spheres of competence, apply traditional international legal reasoning, show judicial restraint by seeking to avoid unnecessary conflicts, and remain open to reconsider their prior legal pronouncements in order to take account of the case-law of other international courts. (…) (…) it is important for all international tribunals, the ICJ as well as the other specialized and regional courts, to recognize that they are all part of the same legal system and that this fact imposes certain obligations. Of these, the most basic one is the obligation to accept the methodological and doctrinal unity of the international legal system. This means, among other things, that each tribunal has an obligation to respect the general and special competence of the other judicial and quasi-judicial institutions which comprise the system, to recognize that it has an obligation, when rendering judgments, to take account of the case-law of other judicial institutions that have pronounced on the same subject and, most
22
importantly, to promote and be open to jurisprudential interaction or crossfertilization. (…) (…) The vitality and creativity of contemporary international law can be greatly enhanced, I believe, if international courts and judges recognize that they are part of the same legal system. This means, among other things, that they should look to the jurisprudence of their sister institutions as sources from which to draw judicial inspiration and not to view the other institutions as competitors to be treated with disdain or to act as if they did not exist.”62
Uit beide citaten kunnen heel wat nuttige tips voor de bestaande internationale rechtscolleges worden gehaald. In de huidige stand van zaken en gelet op het horizontale karakter van de internationale rechtsorde, kan wellicht niet meer worden verwacht. Internationale rechtscolleges zullen voortdurend met elkaar in (een weliswaar ietwat indirecte) dialoog moeten staan teneinde hun essentiële taak, ervoor te zorgen dat het recht wordt toegepast, te waarborgen. Een dergelijke permanente interactie en openheid biedt de beste garanties voor een zich harmonisch verder ontwikkelende internatonale rechtsorde.
*
Hoogleraar internationaal recht en recht der internationale organisaties, K.U.Leuven. Arbitrage gaat niettemin terug tot in de middeleeuwen en de oudheid. Zie, voor een bondig historisch overzicht, A. Eyffinger, La Cour internationale de Justice 1946-1996, Den Haag-Londen-Boston, Kluwer Law International, 1999, 28-31. 2 Voor een kritische terugblik en analyse, zie reeds C. Mérignhac, La Conférence internationale de la paix: Etude historique, exégétique et critique des travaux et des résolutions de la Conférence de La Haye en 1899, Parijs, Rousseau, 1900, viii + 460 p. Zie tevens A. Eyffinger, La Cour internationale de Justice 1946-1996, 40-50. 3 Daaraan voorafgaand, in 1895, was een ontwerp in die zin uitgewerkt door de Interparlementaire Conferentie in haar zitting te Brussel: zie E. Descamps en H. de Lehaie, Essai sur l'organisation de l'arbitrage international: mémoire aux puissances ... avec le projet d'institution d'une cour permanente d'arbitrage international, Brussel, Guyot, 1896, 64 p. 4 Zie zelfs zijn website: http://www.pca-cpa.org/ 5 Voor een overzicht, zie J.B. Scott, Les travaux de la Cour Permanente d’Arbitrage de la Haye, New York, Oxford University Press, 1921, lxxxi + 492 p. ; A. Eyffinger, La Cour internationale de Justice 1946-1996, 50-57. 6 Voor een globaal historisch overzicht, zie o.a. J. Allain, A Century of International Adjudication: The Rule of Law and its Limits, Den Haag, T.M.C. Asser Press, 2000, xvii + 264 p.; B.A. Boczek, Historical Dictionnary of International Tribunals, Metuchen, Scarecrow Press, 1994, xxvii + 361 p. 7 Naast het project voor een permanent hof van arbitrale justitie kwam het tot een akkoord over een internationaal prijzenhof, dat echter nooit geratificeerd werd. Zie A. Eyffinger, La Cour internationale de 1
23
Justice 1946-1996, 63-66. Voorstellen voor een internationaal prijzenhof dateren in feite al uit het midden van de 18e eeuw: zie G.J. Tanja, “De periode 1815-1918”, in A.C.G.M. Eyffinger (ed.), Compendium volkenrechtsgeschiedenis, Deventer, Kluwer, 1991, 2e ed., (132), 172-173. 8 Artikel 227 Verdrag van Versailles. 9 Zie daarover o.a. R.E. Conot, Justice at Nuremberg, New York, Harper & Row, 1983, xiii + 593 p.; J.J. Heydecker en J. Leeb, Opmars naar de galg: het proces van Neurenberg, Amsterdam, Amsterdam Boek, 1974, xiv + 529 p.; L. Kahn, Proces van Neurenberg, Antwerpen, Standaard, 2e ed., 1990, 159 p.; W. Maser, Tribunaal van Neurenberg: het Nazi-regime voor zijn rechters, Utrecht, Spectrum, 1980, 352 p. 10 Zie o.a. A.C. Brackman, The other Nuremberg : the untold story of the Tokyo war crimes trials, New York, Morrow, 1987, 432 p.; A. Wieviorka (ed.), Les procès de Nuremberg et de Tokyo, Brussel, Complexe, 1996, 328 p. 11 Voor een zeer nuttige website in dit verband met veel interessante informatie, updates en links naar de desbetreffende internationale rechtscolleges, zie http://www.pict-pcti.org 12 Zo artikel 92 VN-Handvest en artikel 1 IGH-Statuut. 13 Artikel 34, lid 1, IGH-Statuut. 14 Acht van die tien zaken zijn nog steeds hangende voor het IGH onder de term Legality of Use of Force: het betreft de zaken Joegoslavië tegen, respectievelijk, België, Canada, Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, Portugal en Verenigd Koninkrijk. In twee zaken, nl. de procedure tegen de Verenigde Staten en tegen Spanje, moest het IGH van meet af aan erkennen dat het kennelijk geen enkele rechtsmacht had (beschikkingen van 2 juni 1999). 15 Artikel 1 ICTY-Statuut. 16 Zie Resolutie 1315 van de VN-Veiligheidsraad van 14 augustus 2000; daarop volgde een rapport van de VN-Secretaris-Generaal van 4 oktober 2000 "on the establishment of a Special Court for Sierra Leone" (S/2000/915), waarna tussen de Veiligheidsraad en de Secretaris-Generaal correspondentie op gang kwam voor de definitieve tekst van het statuut van het speciale hof en inzake de creatie van een "Trust Fund" van donorbijdragen om de oprichting van het hof mogelijk te maken. In november 2001 bleek evenwel dat er nog niet voldoende financiering was toegezegd om het hof op te richten: zie de persverklaring van de President van de Veiligheidsraad van 8 november 2001 (SC/7202 AFR/356). Op 16 januari 2002 werd te Freetown de overeenkomst ondertekend tussen de VN en de regering van Sierra Leone om dit hof op te richten. Dit hof zal bevoegd zijn over oorlogsmisdaden begaan sedert 30 november 1996. De VNSecretaris-Generaal zal een openbare aanklager benoemen alsmede de meerderheid van de vonnis- en beroepsrechters om de onafhankelijkheid van het hof te waarborgen. Zie R. Cryer, "A 'Special Court' for Sierra Leone?", 50 International and Comparative Law Quarterly, 2001, 435-446. 17 Zie Law on the Establishment of Extra Ordinary Chambers In The Courts of Cambodia For The Prosecution of Crimes Committed During The Period of Democratic Kampuchea¸as adopted by National Assembly on 2 January, 2001 (te vinden op http://www.diplomatiejudiciaire.com/LoiCambodge.htm). Zie voor een analyse D. Boyle, "Procès au Cambodge. Nouvelle étape", http://www.diplomatiejudiciaire.com/Cambodge5.htm Op 11 januari 2002 wachtte de VN nog steeds op verduidelijkingen vanwege de regering van Cambodja m.b.t. bepaalde punten van deze wet. 18 Artikel 5 ISH-Statuut. 19 HvJ EG, arrest van 5 februari 1963, zaak 62/62, Van Gend & Loos, Jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 1963, 3. 20 HvJ EG, arrest van 15 juli 1964, zaak 6/64, Costa t. ENEL, Jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 1964, 1203. 21 Zie artikel 234 EG-Verdrag. 22 In maar liefst 27 arresten heeft het Hof reeds een verdragsschending door België vastgesteld: zie de lijst in Bijlage 2 bij A. Alen, Compendium van het Belgisch staatsrecht, II, Antwerpen, Kluwer, 2001, 554-555. 23 EHRM, arrest van 13 juni 1979, Marckx, Serie A, vol. 31. Zie o.a. A. Heyvaert en H. Willekens, Beginselen van het gezins- en familierecht na het Marckxarrest : de theorie van het Marckxarrest en haar weerslag op het geldend recht, Antwerpen, 1981, 142 p. 24 De Europese Economische Ruimte werd op 1 januari 1994 van kracht. Het is een grote vrijhandelszone tussen de 15 EU-lidstaten en 3 landen van de EVA, nl. Ijsland, Liechtenstein en Noorwegen. 25 Convention on Conciliation and Arbitration within the CSCE, opgemaakt op 15 december 1992 en in werking getreden op 5 december 1994. In de preambule van dit verdrag luidt het dat de verdragsstaten “do
24
not in any way intend to impair other existing institutions or mechanisms, including the International Court of Justice, the European Court of Human Rights, the Court of Justice of the European Communities and the Permanent Court of Arbitration”. 26 Het Protocol bij het Afrikaanse Handvest voor de Rechten van de Mens en de Volken dat in de oprichting van het hof voorziet, dateert van 9 juni 1998. 15 ratificaties zijn vereist voor de inwerkingtreding van dit protocol, maar het aantal bekrachtigingen blijft vooralsnog beperkt (4 in januari 2001). 27 Zie artikelen 19-44 van het COMESA-Verdrag. 28 Zie artikel 13 Verdrag tot instelling van de Arabische Maghreb Unie. 29 Zie de spaanstalige website van dit hof: http://www.ccj.org.ni. De volgende vijf Centraal-Amerikaanse landen zijn lid van ODECA: Costa Rica, El Salvador, Guatemala, Honduras en Nicaragua. 30 Nl. Bolivië, Columbia, Ecuador, Peru en Venezuela. Zie het Verdrag van 28 mei 1996 tot oprichting van het Hof van Justitie van het Cartagena-Akkoord, als gewijzigd bij het Protocol van Cochabamba. 31 Zie het Statuut en de Regels van dit Tribunaal als in werking vanaf 1 januari 1998 op http://untreaty.un.org/ola-internet/atstatut.htm 32 Voor het statuut van dit Tribunaal, zie http://www.ilo.org/public/english/tribunal/stateng.htm 33 Zo ook T. Buergenthal, “Proliferation of International Courts and Tribunals: Is It Good or Bad?”, 14 Leiden Journal of International Law, 2001, (267), 268-269, die nog andere administratieve tribunalen van internationale organisaties noemt. 34 Zie Declaration of the Government of the Democratic and Popular Republic of Algeria Concerning the Settlement of Claims by the Government of the United States of America and the Government of the Islamic Republic of Iran, 19 januari 1981, in Iran- U.S. Claims Tribunal Reports, 1981, 11. Zie over dit orgaan o.a. G.H. Aldrich, The jurisprudence of the Iran-United States Claims Tribunal: an analysis of the decisions of the tribunal, Oxford, Clarendon Press, 1996, xv + 590 p.; A.B. Avanessian, Iran-United States Claims Tribunal in action, Londen, Graham & Trotman, 1993, lxxv + 325 p. 35 Zie http://oapecorg.org/About_1.htm 36 Thans heeft de OAPEC 11 lidstaten: Algerije, Bahrein, Egypte, Irak, Koeweit, Libië, Khatar, SaoediArabië, Syrië, Tunesië (zij het opgeschort) en Verenigde Arabische Emiraten. 37 http://www.worldbank.org/html/ins-panel/ 38 Ook verscheidene regionale ontwikkelingsbanken hebben inmiddels een dergelijk panel ingesteld. 39 Zie http://www.unog.ch/uncc/start.htm 40 T. Buergenthal, o.c., 14 Leiden Journal of International Law, 2001, 272. 41 J.I. Charney, "Is International Law Threatened by Multiple International Tribunals?", Recueil des Cours de l’Académie de droit international de la Haye, 1998, vol. 271, 101-382; Id., "The Impact on the International Legal System of the Growth of International Courts and Tribunals", 31 Journal of International Law and Politics, 1999, 697-708. 42 B. Kingsbury, "Foreword: Is the Proliferation of International Courts and Tribunals a Systemic Problem?", 31 Journal of International Law and Politics, 1999, (679), 681. 43 B. Kingsbury, o.c., 31 Journal of International Law and Politics, 1999, 681-685. 44 Omtrent kortgedingprocedures voor internationale rechtscolleges, zie o.m. R. Bernhardt, Interim Measures Indicated by International Courts, Berlijn, Springer, 1994, x + 154 p. 45 IGH, arrest van 27 juni 2001, LaGrand Case (Duitsland/Verenigde Staten van Amerika), http://www.icjcij.org/icjwww/idocket/igus/igusframe.htm 46 De rede van G. Guillaume, alsmede van de overige redevoeringen van presidenten van het IGH voor de Algemene Vergadering (die deze waarschuwing reeds ettelijke jaren bevatten) is te vinden op de website van het IGH : www.icj-cij.org 47 Op dit punt geeft G. Guillaume het volgende voorbeeld : « To take a concrete example, it is not beyond the bounds of possibility that, in the Blue Fin Tuna case, the main reason the applicant proceeded before the Law of the Sea Tribunal was the ready enforceability of the measures which it sought.” 48 Rede van President Guillaume voor het Zesde Comité van de VN-Algemene Vergadering op 27 oktober 2000. 49 Zie voor andere illustraties B. Kingsbury, 31 Journal of International Law and Politics, 1999, 681-683; T. Buergenthal, 272-273; 50 Zie o.m. arrest van 14 mei 1974, zaak 4/73, Nold, Jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 1974, 491, r.o. 13.
25
51
HvJ EG, arrest van 21 september 1989, gevoegde zaken 46/87 en 227/88, Hoechst/Commissie, Jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 1989, 2859. 52 Arrest Hoechst/Commissie, r.o. 18. 53 EHRM, arrest van 16 december 1992, Niemitz, Serie A, vol. 251 B; 25 februari 1993, Funke, Crémieux, Miailhe I, Serie A, vol. 256, A, B en C. 54 Vandaar dat de vraag of de EG als zodanig niet tot het EVRM zou moeten toetreden, regelmatig terug opduikt. Zij wordt ook opgeworpen in de Verklaring van Laken van de Europese Raad van 15-16 december 2001. 55 IGH, arrest van 27 juni 1986, Case concerning military and paramilitary activities in and against Nicaragua (Nicaragua/V.S.A.), ICJ Reports, 1986, 14. 56 IGH, Nicaragua-arrest, r.o. 115. 57 Beroepskamer Joegoslaviëtribunaal, arrest van 15 juli 1999, zaak IT-94-1, The Prosecutor v. Dusko Tadic. 58 Beroepskamer Joegoslaviëtribunaal, Tadic, r.o. 137. 59 EHRM, arresten van 21 november 2001, Al-Adsani t. Verenigd Koninkrijk, Fogarty t. Verenigd Koninkrijk en McElhinney t. Ierland. 60 Concurring opinion of judge Pellopää joined by judge Bratza, met verwijzing naar Sir Robert Jennings, “The Proliferation of Adjudicatory Bodies: Dangers and Possible Answers”, in Implications of the Proliferation of International Adjudicatory Bodies for Dispute Resolution, ASIL Bulletin, november 1995, nr. 9, (2), 6. 61 Deze suggesties deed President Guillaume ook het jaar voordien voor de Algemene Vergadering. De suggestie van een beroep op de adviesprocedure was ook reeds in 1999 gedaan door zijn voorganger, Stephen Schwebel. 62 T. Buergenthal, 14 Leiden Journal of International Law, 2001, 273-274.
26