hbo-bachelor Personeel en Arbeid INHOLLAND Select Studies
14 februari 2008 NVAO Toets Nieuwe Opleiding
Paneladvies
Inhoudsopgave
pagina 2
1
Samenvattend advies
3
2
Inleiding en verantwoording 2.1 Werkwijze panel 2.2 Opbouw paneladvies
6 6 6
3
Beschrijving van de opleiding 3.1 Algemeen 3.2 Profiel instelling 3.3 Profiel opleiding
7 7 7 8
4
Beoordeling per onderwerp 4.1 Doelstellingen opleiding 4.2 Programma 4.3 Inzet van personeel 4.4 Voorzieningen 4.5 Interne kwaliteitszorg 4.6 Condities van continuïteit
9 9 13 22 25 27 29
5
Overzicht advies
31
Bijlage 1: Samenstelling panel
32
Bijlage 2: Programma locatiebezoek
33
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten
34
Bijlage 4: Lijst met afkortingen
35
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
1 Samenvattend advies INHOLLAND Select Studies (ISS), een onderneming van INHOLLAND, biedt aangewezen en dus onbekostigd onderwijs aan. ISS werkt in Suriname samen met de door haar opgerichte Stichting Hoger Beroepsonderwijs Suriname (SHBOS). De opzet van deze samenwerking is gebaseerd op de OCW-beleidsnotitie “Nederlands hoger onderwijs in het buitenland” (HO/BS/07/6123 d.d. 27 maart 2007). De hbo-bacheloropleiding Personeel en Arbeid (P&A), voor het eerst aangeboden in het cursusjaar 2006-2007, is met ingang van 2007-2008 ingebed in boven beschreven samenwerkingsverband, samen met drie andere opleidingen: Management, Economie en Recht (MER), Bedrijfseconomie en Accountancy. De eerste drie leerjaren worden in Suriname gevolgd onder verantwoordelijkheid van de SHBOS. Het vierde jaar (stage en afstudeeropdracht) wordt onder verantwoordelijkheid van ISS (Rotterdam) aangeboden. De student doet de stage en/of afstudeeropdracht in Suriname en wordt door docenten van ISS begeleid en beoordeeld. Het informatiedossier bij de aanvraag verdient geen schoonheidsprijs: het is slordig geschreven en heeft het panel onvoldoende zicht geboden op cruciale aspecten als het P&A-gehalte van het programma, de mate van oriëntatie op Suriname en de ontwikkelingsfase waarin de opleiding zich bevindt. Aanvullende gegevens die de aanvragende instelling op verzoek van het panel vóór de site visit aanleverde, brachten daar niet substantieel verandering in. Het bezoek aan de locatie te Paramaribo heeft het panel in staat gesteld tot het completeren van het beeld en daarmee tot oordelen. Dat werd mogelijk gemaakt door verhelderende gesprekken met vertegenwoordigers van het management, docenten, studenten en het beroepenveld. Op deze plaats wil het panel de docenten een compliment maken voor de professionaliteit die zij aan de dag legden, voor hun enthousiasme en voor hun kwantitatieve inzet, onder meer in de vorm van extra lessen. De site visit was overigens niet slechts vanwege de gesprekken waardevol. Ook de daar ter inzage gelegde documenten hebben het panel veel opgeleverd, zowel aanvullend als ter verificatie. Dat laatste is voor het panel in methodologisch opzicht van groot belang geweest. Immers, wanneer na kennisname van een zwak informatiedossier een panel op locatie verrast wordt door sterke gespreksbijdragen, is het zaak die beide typen input in een zo goed mogelijke balans tot basis voor oordelen te maken. De ter inzage liggende documenten hebben daarbij geholpen door hun consistentie met mondeling gedane uitspraken. In termen van het NVAO-toetsingskader komt het panel tot de volgende samenvatting. Het panel is tot het oordeel gekomen dat de zeventien opleidingscompetenties, niet Suriname-specifiek als ze zijn, aansluiten bij de eisen van het beroepenveld, dat behoefte heeft aan afgestudeerden met universele competenties. Volgens het panel bezitten de opleidingscompetenties bachelorniveau. Hun relatief lage P&A-gehalte is voor het panel juist nog aanvaardbaar. Bij de vertaalslag van doelstellingen naar programma blijkt het aandeel P&A toe te nemen; het panel vindt dat een goede zaak. Het panel is positief over het geheel van aan het programma te stellen hbo-eisen, uitgezonderd het criterium met betrekking tot vakliteratuur. Die acht het panel onvoldoende toegankelijk, te weinig internationaal en te weinig divers. Dat laatste raakt aan een principieel punt: het panel signaleert een discrepantie tussen de nadruk op het belang van zelfstandig werken en de zeer beperkte beschikbaarheid van bronnen. De relatie tussen de onderwijsdoelstellingen en het onderwijsprogramma is voldoende uitgewerkt. Het didactisch concept is voldoende
pagina 3
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
uitgeschreven. Het toetsbeleid zit goed in elkaar. Ook ten aanzien van de als werkvorm volstrekt dominante projecten is het panel uiteindelijk positief. De inhoudelijke samenhang acht het panel verzekerd, al zou die nog versterkt kunnen worden door een bredere menswetenschappelijke basis aan te bieden. De gekozen constructie, waarin werkende mensen in deeltijd studeren met slechts weinig contacturen, draagt risico’s in zich voor de studeerbaarheid. Het panel beoordeelt die toch als voldoende, vanwege de aangetoonde beschikbaarheid van studieloopbaanbegeleiding en de tijdens de site visit gegroeide overtuiging dat de vakdocenten een substantiële bijdrage leveren aan de studeerbaarheid. De opleiding richt zich primair op studenten die reeds beschikken over een werkkring. Voor schoolverlaters zonder relevante werkkring wordt een oplossing op maat gezocht. Met iedere student wordt een intakegesprek gevoerd. Procedures zijn goed beschreven en dossiervorming met betrekking tot individuele studenten is adequaat. Met een omvang van 240 ECTS voldoet de opleiding aan de formele eisen. De mate waarin docenten een verbinding weten te leggen met de beroepspraktijk kon het panel op basis van informatiedossier en nagestuurde CV’s niet overtuigend vaststellen. Ook hier zorgde de site visit voor aanvulling en verificatie, met name door de concrete wijze waarop docenten over hun onderwijs vertelden. Het panel oordeelt positief over het desbetreffende facet. De vraag of docenten bij de beschikbare formatie – het panel vindt die krap - wel in staat zijn tot het verzorgen van de nodige hoeveelheid onderwijs en begeleiding werd bevestigend beantwoord, zowel door henzelf als door studenten. Daarbij werd duidelijk dat docenten dermate veel hart hebben voor hun werk dat zij niet terugschrikken voor inzet van extra uren. Het panel spreekt zijn waardering daarvoor uit. Tegelijkertijd is het met enigszins gemengde gevoelens dat het panel tot de slotsom komt dat “er voldoende capaciteit wordt vrijgemaakt” voor de opleiding, aangezien dat in formele zin niet overtuigend het geval is. Op basis van vooraf opgestelde criteria - hbo-plusniveau, vakspecialisme en relevante werkervaring – zijn docenten zowel extern als intern geworven. Zij hebben trainingen gevolgd in het verzorgen van projectonderwijs. Ter voorbereiding op elk blok komen één of meer Nederlandse docenten van INHOLLAND naar Suriname. Deelname van Surinaamse docenten aan kenniskringen staat nog in de kinderschoenen. Met het houden van functioneringsgesprekken, door de directeur, wordt binnenkort gestart. Het voorgaande, nadrukkelijk in combinatie met de positieve indrukken opgedaan in het gesprek met de docenten, heeft het panel ervan overtuigd dat het P&A-team gekwalificeerd is voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Het panel heeft geen tekenen gezien van voldragen beleid op het gebied van competentiemanagement en acht het van belang dat dit ontwikkeld wordt. Het gebouw komt het panel als adequaat voor. De gloednieuwe computervoorzieningen mogen er zijn, al vallen bij de functionaliteiten van het digitale systeem wel kanttekeningen te maken. Studie(loopbaan)begeleiding vormt integraal onderdeel van het didactisch concept en is daarom door het panel beoordeeld, en wel als voldoende, in de context van het opleidingsprogramma, inclusief de personele capaciteit. Ook de informatievoorziening acht het panel aan de maat. Het systeem van interne kwaliteitszorg beoordeelt het panel als voldoende omdat het er in algemene zin goed uitziet en voorziet in borging door het INHOLLAND Validatie Orgaan in opdracht van ISS. Het panel oordeelt positief over de al gerealiseerde betrokkenheid van medewerkers, studenten en met name het beroepenveld, en over de voorgenomen betrokkenheid van alumni. De condities voor continuïteit zijn volgens het panel vervuld: ISS biedt studenten een afstudeergarantie, de investeringen zijn toereikend en er is dekking voor aanloopverliezen.
pagina 4
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
Het panel adviseert de NVAO om positief te besluiten ten aanzien van de kwaliteit van de nieuwe opleiding Personeel en Arbeid van INHOLLAND Select Studies.
Den Haag, 14 februari 2008 Namens het panel ter beoordeling van de toets nieuwe opleiding Personeel en Arbeid van INHOLLAND Select Studies,
prof. dr. G.H.M. Evers (voorzitter)
pagina 5
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
drs. F. Mulder (secretaris)
2 Inleiding en verantwoording Bij brief van 28 augustus 2007 is door de directeur van INHOLLAND Select Studies (ISS) – onder aanbieding van een informatiedossier – bij de NVAO een aanvraag ingediend voor een toets nieuwe opleiding ten behoeve van de hbo-bacheloropleiding Personeel & Arbeid (P&A), door ISS in samenwerking met de Stichting HBO Suriname (SHBOS) verzorgd te Paramaribo en Rotterdam. 2.1
Werkwijze panel Na bestudering van het door ISS samengestelde informatiedossier heeft het panel op 7 november 2007 een eerste bespreking gehouden, in Tilburg. In die bespreking hebben de panelleden hun individuele bevindingen en voorlopige oordelen uitgewisseld en aan elkaar getoetst. Het panel heeft daar besloten ISS te verzoeken om toezending van aanvullende informatie vóór de site visit. Op 16 januari 2008 heeft het panel een site visit afgelegd op de onderwijslocatie in Paramaribo. In een beraad direct na afloop van de gesprekken met vertegenwoordigers van ISS en SHBOS heeft het panel per facet van het toetsingskader afzonderlijk een beoordeling uitgesproken en vervolgens per onderwerp een oordeel gegeven over de desbetreffende facetten in onderling verband, uitmondend in een voorlopig eindadvies. De secretaris van het panel heeft daarna een concept paneladvies opgesteld dat, na verwerking van de daarop binnengekomen commentaren van de panelleden, is geworden tot het definitieve advies dat hier voorligt.
2.2
Opbouw paneladvies Kern van het achterliggende advies vormt hoofdstuk 4, waarin het panel de kwaliteit en het niveau van de voorgedragen opleiding toetst aan de hand van de zes onderwerpen en de negentien facetten die het Toetsingskader daarvoor aanreikt. De opbouw is daarbij zo, dat het panel - per facet - onder het kopje bevindingen eerst een samenvatting geeft van de door de aanvragende instelling aangeleverde informatie. Het gaat dan om een weergave van feiten en argumenten, voorzover vermelding daarvan naar het oordeel van het panel relevant is. Daarna volgen de overwegingen van het panel. Hierin worden de bevindingen beoordeeld en gewogen, uitmondend in een (per facet) afsluitende conclusie. Ook per onderwerp geeft het panel steeds een samenvattend oordeel. Aan het kernhoofdstuk gaat een hoofdstuk (3) vooraf, waarin de voorgedragen opleiding kort wordt beschreven. In een afsluitend hoofdstuk (5) wordt met behulp van een tabel een samenvattend overzicht van de door het panel uitgesproken oordelen gegeven. Aan het advies zijn vier bijlagen toegevoegd, te weten de samenstelling van het panel, het programma van de site visit, een overzicht van bestudeerde documenten en een lijst met afkortingen.
pagina 6
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
3 Beschrijving van de opleiding 3.1
Algemeen Land Instelling Opleiding Niveau Oriëntatie Locaties Variant Sector
3.2
Nederland INHOLLAND Select Studies Personeel & Arbeid bachelor hbo Paramaribo, Rotterdam deeltijd Gedrag en Maatschappij
Profiel instelling INHOLLAND Select Studies (ISS) gaat uit van c.q. is een handelsnaam van Commerciële hbo-opleidingen INHOLLAND B.V. en biedt aangewezen en dus onbekostigd onderwijs aan. ISS werkt in Suriname samen met de door haar opgerichte Stichting Hoger Beroepsonderwijs Suriname (SHBOS). Tenminste twee bestuursleden van SHBOS zijn als directeur of bestuurslid verbonden aan INHOLLAND. Een derde bestuurslid is op voordracht van INHOLLAND in het bestuur van SHBOS benoemd. De opzet van deze samenwerking is gebaseerd op de OCW-beleidsnotitie “Nederlands hoger onderwijs in het buitenland” (HO/BS/07/6123 d.d. 27 maart 2007). Vier hbo-bacheloropleidingen, Personeel en Arbeid (P&A), Management, Economie en Recht (MER), Bedrijfseconomie en Accountancy, voordien al gestart, zijn met ingang van het cursusjaar 2007-2008 in boven beschreven samenwerkingsverband ingebed. ISS wil de studenten, die in Suriname woonachtig zijn, in de gelegenheid stellen een in Nederland erkend hbo-bachelorgetuigschrift te behalen. Het gaat volgens het informatiedossier om nieuwe opleidingen die worden vormgegeven met gebruikmaking van de bestaande opleidingen in Suriname en de overeenkomstige bekostigde opleidingen van INHOLLAND. De eerste drie leerjaren worden in Suriname gevolgd onder verantwoordelijkheid van SHBOS. Het vierde jaar (stage en afstuderen) staat onder verantwoordelijkheid van ISS (Rotterdam). De student doet de stage en/of afstudeeropdracht in Suriname en wordt door docenten van ISS begeleid en beoordeeld. Kwaliteitsborging van de opleidingen in Suriname wordt vanuit ISS als volgt gerealiseerd: • De examencommissie van de opleidingen van ISS is volledig verantwoordelijk voor de kwaliteit van het uit te reiken diploma/degree en ziet vanuit dat perspectief onder andere toe op de toekenning van vrijstellingen, de kwaliteit en het niveau van de stage en het afstudeerproduct. • De kwaliteitsborging van de opleidingen in Suriname voldoet aan dezelfde eisen als de kwaliteitsborging van de opleidingen in Nederland. • Jaarlijks wordt de onderwijsontwikkeling in een gemeenschappelijke werkgroep vormgegeven. De directeuren ISS en de projectdirecteur SHBOS zijn verantwoordelijk voor het bewaken van de gemeenschappelijke ontwikkeling. • De borging vanuit het werkveld vindt gemeenschappelijk plaats. In Suriname is een beroepenveldcommissie die de context vanuit Suriname bewaakt en waar nodig initiatieven neemt om de opleiding nader te ontwikkelen.
pagina 7
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
De Surinaamse student schrijft zich jaarlijks in bij SHBOS. Deze inschrijving is eveneens een inschrijving bij ISS. Bij voltooiing van de propedeuse ontvangt de student een propedeusegetuigschrift van ISS. Voorwaarde voor toelating in het vierde jaar van ISS is volgens het dossier het behalen van de 60 ECTS van de propedeuse en 120 ECTS gebaseerd op de studieonderdelen van het tweede en derde studiejaar bij SHBOS. 3.3
Profiel opleiding Algemeen De hbo-bacheloropleiding Personeel en Arbeid is inhoudelijk en qua opbouw nagenoeg identiek aan de overeenkomstige bekostigde opleiding van INHOLLAND. Het gaat om een deeltijdopleiding, die werkende mensen als primaire doelgroep heeft. De opleiding is competentiegericht, met als basis het competentieprofiel Management. Nieuwe opleiding voor Nederland De opleiding is niet nieuw voor Nederland. Nieuwe opleiding voor de instelling De opleiding is nieuw voor de instelling, INHOLLAND Select Studies. Studieomvang De opleiding heeft een studieomvang van 240 ECTS.
pagina 8
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
4 Beoordeling per onderwerp In dit hoofdstuk toetst het panel de aanvraag aan de hand van de zes onderwerpen en negentien facetten uit het toetsingskader. Per facet is telkens de letterlijke omschrijving ervan uit het toetsingskader overgenomen. Daarna volgen eveneens per facet een summiere samenvatting van de informatie verstrekt door de instelling, en de overwegingen en het oordeel van het panel. Tot slot geeft het panel per onderwerp een samenvattend oordeel. 4.1
Doelstellingen opleiding De opleiding richt zich op het verwerven van onderstaande zeventien competenties (informatiedossier pp. 18-21 en Bijlage 1). nr.
trefwoord
De beginnende beroepsbeoefenaar …
1.1
Adviseren
adviseert klanten over personele, organisatorische en maatschappelijke vraagstukken.
1.2 1.3 1.4 2.1
Plannen
stelt voor klanten een uitvoerbaar en geaccepteerd plan op om personele,
opstellen
organisatorische of maatschappelijke doelen te bereiken.
Relatie-
kan zelfstandig (internationale) relaties verkennen, vormgeven, uitbouwen, beheren en
management
evalueren.
Customer
stelt zich in zijn werkwijze klantgericht op en levert daarmee meerwaarde voor de klant
Service
en de eigen organisatie.
Beleid- &
maakt bij organisatievraagstukken juridische, financieel-economische en
Organisatie-
managementaspecten in hun samenhang inzichtelijk, vertaalt deze in de organisatie en
ontwerp
kan het totaal van organisatieprocessen beheersen door ze in procedures en regels vast te leggen.
2.2
Project-
toont aan dat hij in staat is om een project te managen.
management 2.3
Kwaliteit &
plant, controleert en stuurt processen.
controle 3.1
Samenwerken
toont aan dat hij in staat is om effectieve en functionele samenwerkingsrelaties te creëren en daarbinnen als teamspeler functioneert om tot het gewenste resultaat te komen.
3.2
Leiderschap
is in staat leiding te geven aan individuele en groepen medewerkers.
3.3
Communicatie
kan verschillende aspecten van de communicatie effectief en geïntegreerd mondeling
3.4
Conflicthantering
toepassen in meerdere talen. benut gewenste effecten van tegenstellingen die kunnen ontstaan binnen samenwerkingsverbanden en gaat ongewenste effecten tegen zodat die tegenstellingen niet escaleren.
4.1
Onderzoeken
4.2
Representeren
4.3
Innoveren
5.1
Zelfmanagement
demonstreert dat hij in staat is om zichzelf te managen.
5.2
Employability
demonstreert dat hij in staat is om zijn (studie)loopbaan vorm te geven (employability).
6.1
Empowerment
demonstreert dat hij in staat is een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de
signaleert en onderzoekt op een breed terrein sociaal-economische en maatschappelijke ontwikkelingen en beoordeelt het belang hiervan voor de organisatie. vertegenwoordigt de organisatie in haar externe omgeving en treedt daarbij actief als deelnemer op in de voor de organisatie relevante netwerken. signaleert veranderingen in de omgeving en vertaalt deze naar kansen voor de organisatie.
beroepsgroep.
pagina 9
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
Uitgangspunt voor de opleiding P&A is het competentieprofiel Management, waar P&Acompetenties een verbijzondering van zijn. In het informatiedossier zijn binnen het overzicht van de zeventien opleidingscompetenties P&A-specifieke elementen aangegeven. 4.1.1
Domeinspecifieke eisen (facet 1.1) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Bevindingen De opleiding, aldus het informatiedossier (p. 15), ontleent haar competenties aan het Nederlandse landelijke beroeps- en competentieprofiel P&A, zoals gedefinieerd door het Landelijk Opleidingsoverleg Personeel & Arbeid (LOPA). De opleiding borgt de aansluiting van de competenties bij de eisen als verwoord in dit facet door (informatiedossier p. 22): • in het Nederlandse landelijk Opleidingsoverleg P&A te participeren; • halfjaarlijks met zowel de Nederlandse als de Surinaamse beroepenveldcommissies te bezien of het opleidingsprofiel geactualiseerd moet worden; • het vertalen van de beroepscompetenties in meetbare doelstellingen die richtinggevend zijn voor de vaststelling van programma-inhoud en toetsing; • onderwijs in interactie met de beroepspraktijk; • een kwaliteitsbeleid waarin een periodiek onderzoek onder alumni en hun werkgevers, met vragen over de beroepsaansluiting, is opgenomen. Overwegingen Naar het oordeel van het panel worden de zeventien opleidingscompetenties gekenmerkt door een laag gehalte aan P&A en reflecteren ze niet zichtbaar de eisen van het Surinaamse beroepenveld. De vertegenwoordigers van het beroepenveld met wie het panel tijdens de site visit sprak gaven naar aanleiding hiervan te kennen het geen probleem te vinden dat managementcompetenties aan de basis liggen van deze nieuwe opleiding. Sterker nog, zij vinden dat passen in het profiel van een moderne P&A-opleiding, die mede daardoor demonstreert zich rekenschap te geven van de transitie “van personeeladministratie – daar hebben we tegenwoordig computers voor - naar HRM”, zoals één van hen het uitdrukte. Over de vraag in hoeverre de opleidingscompetenties Surinamespecifiek dienen te zijn spraken zij zich als volgt uit: • De competenties die het beroepenveld nodig heeft zijn zo goed als universeel. • Dat neemt niet weg dat nuancering nodig kan zijn, ter afstemming op de cultuur van een bedrijf. Maar vanuit dat perspectief zijn niet primair verschillen tussen landen als Suriname en Nederland relevant, maar verschillen tussen bedrijfsculturen binnen een land, dus binnen Suriname, maar ook binnen andere landen. De vertegenwoordigers van het management van de opleiding lieten zich in dezelfde geest uit. Eén en ander laat onverlet, aldus het management, dat Surinaamse studenten een andere uitgangspositie hebben. Als voorbeeld kwam ter sprake dat het Surinaamse voortgezet onderwijs frontaal van karakter is, met zo goed als geen feedback, hetgeen bepalend is voor houding en gedrag van studenten, ook later in hun werkend leven. Verschillen als dit wil men echter geen implicaties laten hebben voor de opleidingscompetenties (wel voor het programma; daar komt dit aandachtspunt dan ook terug). Het management voegde hier nog aan toe: mocht in de toekomst de Surinaamse beroepenveldcommissie voor een meer lokale c.q. regionale oriëntatie pleiten – te denken valt aan Caricom -, dan zal de eventuele implementatie daarvan niet betrekking kunnen
pagina 10
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
hebben op de opleidingscompetenties, maar slechts op het programma, al dan niet via een minor. Verwerving van de P&A-competenties die de opleiding hanteert zal studenten zich doen onderscheiden door het vermogen te functioneren in minder hiërarchische omgevingen. Deze verwachting stoelt het management mede op de ervaringen met al langer draaiende opleidingen als Management, Economie en Recht. De vertegenwoordigers van het beroepenveld brachten een enigermate verwant punt naar voren door te signaleren dat in veel Surinaamse bedrijven – het gaat in belangrijke mate om MKB – communicatie een zwak punt is en de hoop uit te spreken dat daar verbetering in komt nu deze nieuwe opleiding in de nabije toekomst afgestudeerden gaat afleveren. Met inbegrip van de toelichting door de vertegenwoordigers van het management en van de beroepenveldcommissie acht het panel de doelstellingen in overeenstemming met het criterium bij dit facet. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.1 ‘Domeinspecifieke eisen’ als voldoende. 4.1.2
Bachelor (facet 1.2) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Bevindingen Het informatiedossier behandelt dit facet (pp. 22-26) in hoofdzaak door presentatie van een tabel waarin de zeventien opleidingscompetenties, aldus de begeleidende tekst, worden gekoppeld aan “de Dublin descriptoren, als ook aan de verwante hbo-kernkwalificaties”. Bij nadere beschouwing blijkt de tabel een inzichtelijke allocatie te bevatten van opleidingscompetenties (tabelrijen) aan hbo-kernkwalificaties (tabelkolommen). De relatie tussen opleidingscompetenties en Dublin descriptoren is echter verre van helder, aangezien deze laatste en bloc geplaatst zijn bovenop het geheel der tien kolommen die ieder een hbo-kernkwalificatie vertegenwoordigen, zonder dat zichtbaar is welke Dublin descriptor met welke hbo-kernkwalificatie correspondeert. Overwegingen Ondanks boven besproken uiterst slordige presentatie is voor de geoefende lezer te achterhalen welke opleidingscompetentie men aan welke Dublin descriptor heeft willen koppelen. Uitgaande van die interpretatie is het panel van oordeel dat de allocatie correct is en de distributie van opleidingscompetenties over Dublin descriptoren evenwichtig. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.2 ‘Bachelor’ als voldoende.
4.1.3
pagina 11
Oriëntatie hbo (facet 1.3) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor in hbo: – De beoogde eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepencompetenties. – Een hbo-bachelor heeft de kwalificaties voor het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen, waarvoor een hbo-opleiding vereist is of dienstig is.
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
Bevindingen De opleidingscompetenties zijn beroepscompetenties. Ze zijn vastgesteld in overleg met een Nederlandse en een Surinaamse beroepenveldcommissie en mede gebaseerd op gegevens uit een werkveldonderzoek (2002), een arbeidsmarktanalyse (Format 2004+) en gesprekken met vertegenwoordigers van Surinaamse ministeries en andere werkgevers. Het niveau van de competenties is dat van een beginnend beroepsbeoefenaar in een breed spectrum van beroepen (informatiedossier pp. 26-27): personeelsfunctionaris, personeelsconsulent, personeelsadviseur, Human Resource Manager, personeels- en organisatieadviseur, loopbaanbegeleider, loopbaanadviseur, trajectbegeleider, reïntegratieconsulent, medewerker arbeidsvoorwaarden, vakbondsbestuurder. Overwegingen Veel van wat bij facet 1.1 aan de orde kwam is ook bij dit facet relevant. De vertegenwoordigers van het beroepenveld met wie het panel sprak lichtten belang en aard van de hbo-oriëntatie nog nader toe. Zo zien zij de beoogde beroepsbeoefenaars als mensen die zullen kunnen werken aan opgaven als: hoe meet je prestaties op lager niveau? Bij de mate van complexiteit van vraagstukken als dit achten zij een hbo-oriëntatie passend. Het beroepenveld, aldus deze vertegenwoordigers, kijkt naar het instrumentarium dat een afgestudeerde meebrengt, in termen van kennis, vaardigheden en houdingen. Men verwacht vooral mensen die niet enkel willen denken over HRM, maar ook mee beleid willen omzetten naar de praktijk op het vlak van HRM in organisaties. Niet enkel denkers dus, maar ook uitvoerders. Men vroeg ook aandacht voor het gegeven dat zekere geavanceerde functies in Suriname niet in grote aantallen bestaan. Bijvoorbeeld: HR-strategisch denken wordt veelal bepaald door anderen dan HRM-ers. Ook dit vormt een argument vóór een hbo-oriëntatie. Daarmee wil overigens niet gezegd zijn dat men voorstander is van het opleiden van uitsluitend hboers. Men ziet liefst niet óf-óf, maar én-én, zowel qua oriëntatie (hbo en wo) als qua niveau (bachelor en master). Op grond van het vorenstaande is het panel van oordeel dat de eindkwalificaties voldoen aan de criteria met betrekking tot hun hbo-oriëntatie Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.3 ‘Oriëntatie hbo’ als voldoende. 4.1.4
pagina 12
Samenvattend oordeel onderwerp 1 Doelstellingen opleiding De domeinspecifieke eisen, het bachelorniveau en de hbo-oriëntatie van de doelstellingen beoordeelt het panel als voldoende. Daarmee krijgt het ook onderwerp 1 ‘Doelstellingen’ als geheel het oordeel ‘voldoende’.
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
4.2
Programma De opleiding bestaat uit een brede major Management, die voorziet in een basis op het gebied van recht, economie en management (120 ECTS), de specialisatieminor P&A (60 ECTS) en een vrije keuzeruimte (60 ECTS), die de student vult met differentiatieminoren, die verdiepend of verbredend zijn. Elk leerjaar is verdeeld in vier perioden van 15 ECTS. Iedere periode in de jaren 1 en 2 is gewijd aan een thema en is opgebouwd uit een project (5 ECTS) en flankerend onderwijs (10 ECTS). Onderstaand schema geeft de titels van de thema’s en projecten. jaar
periode
thema
project
1
1
Studie en beroep
Wereldverkenning
2
Organisatie en omgeving
Exportplan
3
Producten en processen
Kwaliteitsmanagement
4
Mens en organisatie
Personeelsmanagement
5
Klant en organisatie
Beoordelen en belonen
6
Beheer
HRM Personeelsbeleid
7
Verandermanagement
Verzuimbeleid
8
Globalisering
Mobiliteitsbeleid
2
Jaar 3 is gevuld met de differentiatieminoren. Jaar 4 is verdeeld over stage en afstuderen (30 ECTS elk). 4.2.1
Eisen hbo (facet 2.1) Het beoogde programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een hboopleiding. – Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en of (toegepast) onderzoek. – Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. – Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Bevindingen Actuele vakliteratuur, vaktijdschriften, handouts, artikelen, databases en websites vormen, aldus het informatiedossier (pp. 29-30), de basis voor kennisoverdracht aan studenten en voor samenstelling van de literatuurlijsten. In de studiehandleidingen wordt verwezen naar aanbevolen en verplichte literatuur en relevante tijdschriften. Ten behoeve van de ontwikkeling van actuele kennis op het vakgebied en voor casuïstiek wordt gebruik gemaakt van toonaangevende tijdschriften op het vakgebied, welke in de bibliotheek beschikbaar zijn. Tot zover het informatiedossier. Tijdens de rondleiding als onderdeel van de site visit heeft het panel vastgesteld dat de op locatie aanwezige bibliotheek uiterst beperkt is. Het panel heeft ook een demonstratie gekregen van de digitale bibliotheek- en andere voorzieningen van INHOLLAND; deze zijn vanuit Paramaribo toegankelijk. De catalogus oogt heel behoorlijk, maar toen het panel bij wijze van voorbeeld een artikel uit de Journal of HRM probeerde te downloaden bleek dit niet te kunnen. Studenten bevestigden later op de dag dat dit niet mogelijk is. Op de vraag hoe P&A-studenten dan aan zo een publicatie komen luidde het antwoord: opvragen in Nederland, alwaar men het artikel scant en naar
pagina 13
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
Suriname opstuurt. Voor de goede orde: die procedure is er ook voor studenten in Nederland, maar die zijn er niet van afhankelijk doordat ze een papieren bibliotheek binnen handbereik hebben. Dat laatste verschil is overigens weer betrekkelijk aangezien Surinaamse P&A-studenten een pas krijgen die hen toegang geeft tot de bibliotheek van de Anton de Kom Universiteit in Paramaribo, die een zekere HRM-collectie heeft. De docenten met wie het panel sprak bevestigden het bovenstaande; deze beperkingen treffen ook henzelf. De docente die tevens coördinator is van de opleiding vertelde het panel dat zij haar studenten adviseert om niet alleen de verplichte literatuur te lezen, maar daarnaast ook vakliteratuur in het Engels. Het gaat dan vaak om webgebaseerde literatuur, vanwege de eenvoudige beschikbaarheid. Ook de leden van de beroepenveldcommissie met wie het panel sprak benadrukten het belang van Engelse literatuur. Zij menen dat Engels geen probleem moet zijn, aangezien jongeren de taal op school leren. Bovendien, zo zeiden zij: “Engels zit in onze cultuur”. De studenten die het panel ontmoette bleken er wat minder makkelijk over te denken; dat gold zeker voor de wat ouderen onder hen. Zij gaven te kennen dat het lezen van Engelse literatuur bepaald geen vanzelfsprekendheid is. De meesten hebben een basis in Engels waarmee ze boeken en artikelen zouden moeten aankunnen, maar ze ervaren een drempel. Eén van de studenten zei het zo: “Als het moet, dan ga ik me wel een beetje forceren.” Desgevraagd bleken studenten geen titels van vaktijdschriften in het Engels paraat te hebben. De opleiding ontleent studiemateriaal aan de beroepspraktijk via het relatienetwerk van de docenten met bedrijven, overheden en andere organisaties die de opleiding voorzien van literatuur, rapporten, casuïstiek, sheets en software (informatiedossier p. 30). Bij het gebruik van dit materiaal wordt terdege rekening gehouden met de Surinaamse beroepssituatie. Een voorbeeld is de inkleuring van het vak Arbeidsbemiddeling, waarbij de Surinaamse sociale kaart wordt gehanteerd. Vanaf het begin van de studie vindt kennisontwikkeling in interactie met de beroepspraktijk plaats (informatiedossier p. 30). Hierbij kan het gaan om de eigen beroepspraktijk, maar ook andere kantoren, bedrijven en overheden kunnen fungeren als opdrachtgevers van beroepsauthentieke projecten. Studenten maken verder kennis met de beroepspraktijk door middel van bedrijfsbezoeken en bedrijfsdagen. Tijdens de demonstratie van digitale voorzieningen zag het panel een mooi voorbeeld van realistische educatieve video, over onderhandelen. Studenten zijn actief betrokken bij toegepast onderzoek (informatiedossier pp. 30-31). In het eerste jaar leren zij een probleemstelling formuleren, een onderzoeksopzet maken, onderzoek uitvoeren en analyseren. In latere jaren volgen zij onderwijs in methoden en technieken van onderzoek. De afstudeerfase heeft het karakter van toegepast onderzoek. Tevens wordt in toenemende mate onderzoek geïnitieerd vanuit lectoraten en kenniskringen. De docenten zetten nader uiteen waar in het programma M&T een plaats heeft: • statistiek in het 2e jaar: Kansrekening en Wiskunde (K&W); • M&T-training binnen de stage; • zelfstandig onderzoek doen tijdens het afstudeerproject. Studenten zeiden statistiek lastig te vinden. Je die stof eigen maken kost veel tijd, en die is er eigenlijk niet. De docenten leggen goed uit, aldus studenten, en zijn bereid zelfs extra colleges te geven in statistiek. In studiehandleidingen wordt daar waar dat mogelijk is, verwezen naar websites en andere actuele publicaties. Tijdens de colleges worden deze publicaties behandeld door de docenten en/of gepresenteerd door studenten. Voorts vinden resultaten van overleg met de beroepenveldcommissie over actuele ontwikkelingen en trends hun weg naar het curriculum (informatiedossier p. 31).
pagina 14
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepscompetenties door de gehanteerde werkvormen en via de stage en het afstudeerproject (informatiedossier pp. 31-32). Regelmatig wordt getoetst op welk niveau de student de beroepscompetenties beheerst. Aan de hand daarvan wordt vastgesteld welke opdracht c.q. stageplaats het meest geschikt is om de student naar het vereiste eindniveau te brengen. Om de studie succesvol af te ronden dient de student aan te tonen de competenties uit het beroepsprofiel op hbo-niveau te beheersen. In het vierde jaar legt de student daartoe een proeve van startbekwaamheid af. Het programma heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk door de inzet van (gast)docenten uit het werkveld. In dat verband maakte één van de docenten melding van het bestaan, in Suriname, van een (nog jonge) vereniging van HRM-ers. Ook worden er samen met het bedrijfsleven differentiatieminoren ontwikkeld, bijvoorbeeld over ondernemen in het Caricomgebied. Overwegingen Wat in het informatiedossier wordt gemeld over vakliteratuur – concrete referenties en globale typeringen – komt het panel voor als in meerdere opzichten beperkt: weinig P&Aspecifieke literatuur, die bovendien niet over de hele linie actueel is. In veel opleidingsonderdelen die tot het flankerend onderwijs behoren wordt slechts één boek aangereikt. Het panel vindt het belangrijk dat studenten verschillende visies en benaderingen naast elkaar kunnen leggen, en dat zij niet alleen Nederlandse maar ook Engelse literatuur bestuderen. Gezien wat het panel in de verschillende gesprekken te horen kreeg en gegeven de stand van de bibliotheekvoorzieningen valt hier voor de opleiding nog een wereld te winnen. Ook het studiemateriaal in ruimere zin, dat wil zeggen met inbegrip van studiehandleidingen en projectmateriaal, acht het panel, afgaande op het informatiedossier, beperkt: weinig op het Surinaamse P&A-veld toegesneden praktijkvoorbeelden. Daarmee kan het panel niet op basis van het informatiedossier vaststellen of het programma aantoonbare verbanden heeft met actuele ontwikkelingen in het vakgebied en de actuele beroepspraktijk. Ter site visit was het panel in de gelegenheid een ruime hoeveelheid ter inzage gelegd materiaal te bestuderen (opgesomd in Bijlage 3 van dit adviesrapport). De studiehandleidingen bevatten weinig op Suriname toegesneden voorbeelden, maar enkele projectverslagen die het panel grondig bestudeerd heeft bleken volledig Surinaams. Deze discrepantie kon het management desgevraagd niet toelichten. In het gesprek met de docenten heeft het panel dit punt opnieuw aan de orde gesteld en er daarbij op gewezen dat competentiegericht onderwijs bij uitstek een grote vrijheid toelaat in het kiezen van casuïstiek. De docenten stelden dat het een kwestie van ontwikkelingsfasen is: er wordt gewerkt aan bijstelling van de handleidingen met als beoogd resultaat dat ook die meer Surinaamse context bevatten. Juist dit jaar, zo meldden zij, is besloten dat de Surinaamse docenten meer vrijheid krijgen, en dat die zal worden ingezet ter ontwikkeling en implementatie van Suriname-specifieke casuïstiek. Een docente wees er tenslotte op dat het vervangen van een Nederlandse casus door een Surinaamse niet de enige weg is. Je kunt ook eerst een Nederlandse casus behandelen en dan aan studenten vragen: hoe zouden wij dat hier doen? Zelf heeft zij deze aanpak naar tevredenheid gehanteerd bij het onderdeel Trajectbemiddeling. Ook in het flankerend onderwijs streven docenten naar een evenwichtige combinatie van Nederlandse en Surinaamse context. Het Nederlandse curriculum is leidend, zo stelde één van hen, maar waar docenten dat nodig oordelen wordt de context veranderd. Desgevraagd noemde zij drie vakken waarin dit gebeurt: Arbeidsrecht, Personeelsmanagement, Beoordelen en belonen.
pagina 15
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
Het panel, sceptisch op basis van hetgeen het informatiedossier ten aanzien van de hboeisen aandraagt, heeft zijn oordeel ten positieve kunnen bijstellen naar aanleiding van documentstudie en gesprekken ter site visit; vooral het gesprek met de docenten heeft daarin een grote rol gespeeld. Het panel komt tot de slotsom dat het programma voldoet aan de criteria bij dit facet, uitgezonderd het criterium met betrekking tot vakliteratuur. Die acht het panel onvoldoende toegankelijk, te weinig internationaal (Engels!) en te weinig divers. Dat laatste raakt aan een principieel punt: het panel signaleert een discrepantie tussen de nadruk op het belang van zelfstandig werken en de zeer beperkte beschikbaarheid van bronnen. Alles afwegende kent het panel aan het geheel van het facet het oordeel “voldoende” toe. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.1 ‘Eisen hbo’ als voldoende. 4.2.2
Relatie tussen doelstelling en programma (facet 2.2) Het beoogde programma, het didactisch concept, de werkvormen en de wijze van toetsing weerspiegelen de te bereiken eindkwalificaties van de opleiding. De te bereiken eindkwalificaties zijn aantoonbaar vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het beoogde programma. Bevindingen Voor alle perioden is gespecificeerd (Bijlage 2 van het informatiedossier) op welke van de zeventien opleidingscompetenties ze betrekking hebben. Voor de afzonderlijke onderwijsonderdelen binnen perioden is die specificering vastgelegd voorzover de onderwijsonderdelen al ontwikkeld zijn, dat wil zeggen voor het eerste en een deel van het tweede leerjaar. De acht thema’s zijn direct gerelateerd aan de managementbranche. De acht projecten zijn beroepsauthentieke opdrachten die zijn afgeleid van de competentiekaart en de competentie-indicatoren behorende bij het desbetreffende faseniveau. Op basis van haar visie op competentiegericht onderwijs heeft de opleiding gekozen voor projectonderwijs als leidend principe. Daarnaast maken flankerend onderwijs, studieloopbaanbegeleiding en toetsing deel uit van het didactisch concept. Via de studiehandleidingen worden studenten al aan het begin van een periode geconfronteerd met wat zij concreet aan het einde van de periode moeten kunnen en kennen. Met andere woorden, waar zij op beoordeeld gaan worden. Instromende studenten moeten goed worden voorbereid op het concept van competentiegericht leren. De eerste onderwijsweek van de eerste periode is gericht op een introductie op het onderwijsconcept en een nadere uitleg van projectmatig werken. Al direct in het eerste jaar houdt de student een persoonlijk portfolio bij waarin hij of zij verslag doet van zijn of haar competentieontwikkeling. De studieloopbaanbegeleider neemt de studenten in het begin van het eerste jaar aan de hand, laat hen later in dat jaar gefaseerd los en stelt zich in de hoofdfase steeds meer op als een coach, die onder meer begeleiding biedt bij het maken van keuzes uit de tien beschikbare differentiatieminoren. De opleiding onderscheidt zes toetsvormen: • de projecttoets, die betrekking heeft op probleemoplossing, samenwerking, individuele verantwoording en het geïntegreerd toepassen van kennis, vaardigheden en attitudes; • de casustoets, een aan de beroepspraktijk ontleende realistische casusbeschrijving waarbinnen zich (kern)problemen afspelen die probleemoplossings- en planningsvaardigheden toetst, evenals analytisch vermogen en het kunnen leggen van verbanden;
pagina 16
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
•
de kennistoets, die duurzame kennis, de Body of Knowledge, toetst waarover iedere beroepsbeoefenaar dient te beschikken; • de POP-toets, waarmee wordt beoordeeld of studenten in staat zijn tot reflecteren op en verantwoorden van hun competentieontwikkeling en gedrag, en tot het op basis daarvan opstellen van leerdoelen; • de stagebeoordeling, die erop gericht is vast te stellen of studenten hun stagedoelen hebben bereikt; • de afstudeerbeoordeling, een proeve van competentiebeheersing op het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar. Het informatiedossier beschrijft hoe de opleiding de kwaliteit van de toetsing borgt. Studenten die al werkzaam zijn in de beroepspraktijk verwerven stagecompetenties veelal op de eigen werkplek. Zij doen een stage op het werk of krijgen vrijstelling op grond van werkervaring. Bij een stage op het werk worden dezelfde criteria gehanteerd als bij een externe stageplaats. Deze criteria zijn duidelijk omschreven. Alle stageplaatsen worden door de examencommissie beoordeeld. Studenten die aanspraak willen maken op vrijstelling in verband met elders verworven competenties (evc) kunnen daartoe een schriftelijk verzoek indienen bij de examencommissie. De afstudeeropdracht is doorgaans afkomstig van een organisatie uit de zakelijke branche. De opleiding stelt de beoordeling vast na overleg met de bedrijfscoach. Tot zover het informatiedossier. Op drie punten overtuigt dit het panel niet: het aandeel P&A, de projecten en het geringe aantal contacturen. Tijdens de site visit heeft het panel zich daar een nader beeld van gevormd door bestudering van ter inzage gelegde documenten (zie Bijlage 3 van dit adviesrapport) en in gesprekken. In het navolgende formuleert het panel enkele overwegingen, uitmondend in een conclusie. Overwegingen De acht thema’s in de eerste twee jaren zijn direct gerelateerd aan de managementbranche, aldus het informatiedossier op p. 35. Deze uitspaak, in combinatie met het gegeven (diverse vindplaatsen in het informatiedossier) dat 60 ECTS = 25% van het programma P&Aspecifiek is, heeft bij het panel de vraag doen rijzen of het P&A-gehalte van het programma wel hoog genoeg is om het verwerven van de opleidingscompetenties mogelijk te maken. Het panel geeft zich hierbij rekenschap van hetgeen werd opgemerkt over het P&A-gehalte van de opleidingscompetenties bij facetten 1.1 en 1.3. Weliswaar heeft het panel zich door gesprekspartners ter site visit laten overtuigen van de wenselijkheid van een zekere managementbasis, toch blijft het panel het aandeel P&A in de opleidingscompetenties maar net aan voldoende vinden. Tegen die achtergrond zou voor het panel niet aanvaardbaar zijn dat bij de vertaalslag van doelstellingen naar programma het P&A-gehalte nog verder verdund raakt. Uit het informatiedossier meent het panel te moeten vaststellen dat zulks toch het geval is. Daarom heeft het panel zich tijdens de site visit ten zeerste ingespannen om hieromtrent van gesprekspartners nader te vernemen, nadat de beantwoording van een schriftelijke vraag de zorg van het panel niet had kunnen wegnemen. De vertegenwoordigers van het management brachten het volgende naar voren: • MER, de major, staat niet helemaal los van P&A. • Casuïstiek binnen MER is voor P&A-studenten deels specifiek. • Stage en afstuderen hebben betrekking op P&A en die P&A-componenten zitten niet in de 25%. Daarop concludeerde het panel: dus maakt P&A meer dan 25% van het programma uit. Wat is dan de betekenis van die 25% in het informatiedossier? Het management: daarmee wordt bedoeld dat 25% van het programma exclusief voor P&A-studenten is. Dat is een eye opener, al had het panel dit graag helder in het informatiedossier uiteengezet gezien.
pagina 17
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
Overigens zag het panel het bijgestelde beeld wel bevestigd in documenten die tijdens de site visit ter inzage waren gelegd. Projecten vormen het dominante arrangement waarin het leren plaatsvindt. Ze worden gekenmerkt door een zeer sterke nadruk op het proces, zoals blijkt uit de beschrijvingen in algemene zin, en uit de mededeling (informatiedossier p. 33) dat de tutor geen inhoudelijke uitspraken doet over het product van de projectopdracht. Wanneer vakinhoudelijke kennis niet ter plekke ook door een inhoudsdeskundige kan worden overgedragen of aangevuld, ontstaat naar het oordeel van het panel een moeilijk hanteerbare formule. Het panel heeft dit punt besproken met docenten en studenten. Wat zij daarop naar voren brachten bevestigt enerzijds de beschrijving in het informatiedossier: zo is het systeem nu eenmaal. Anderzijds benadrukten beide partijen hoezeer in de praktijk vakdocenten beschikbaar zijn. Een andere vraag: hoe groot is het meeliftprobleem in projecten? Studenten waren daar duidelijk over: meeliften komt volop voor. Ze kunnen daarover het nodige kwijt op evaluatieformulieren. En ze praten het uit in de groep: “Waar doen wij deze opleiding voor?” Meestal leidt zo’n gesprek tot een toegenomen gevoel van verantwoordelijkheid en heeft de groep verder geen last meer van meeliften. De studenten met wie het panel gesproken heeft gaven te kennen dat zij het aantal van twaalf ingeroosterde contacturen niet te gering vinden. Om te beginnen kunnen zij zich als werkende mensen niet al te veel contacturen permitteren; de meesten hebben een full time baan. Daar komt bij dat zij de contacturen naar eigen zeggen zeer goed benutten: “Je neemt je ervaring mee en die draagt bij tot het bereiken van de leerdoelen” en “Je móet je voorbereiden en dan kan de contacttijd gebruikt worden voor hoor en wederhoor”. Bovendien, zo meldden ze, zijn hun docenten altijd bereid tot het geven van extra colleges. Alles overziende komt het panel tot de volgende slotsom. De relatie tussen de onderwijsdoelstellingen en het onderwijsprogramma is voldoende uitgewerkt. Het didactisch concept is voldoende uitgeschreven. Het toetsbeleid zit goed in elkaar. Het rijkelijk laat verkregen beeld met betrekking tot het P&A-gehalte neemt de zorg van het panel in voldoende mate weg. Ook ten aanzien van de projecten en het aantal contacturen is het panel uiteindelijk positief. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.2 ‘Relatie tussen doelstelling en programma’ als voldoende. 4.2.3
Samenhang programma (facet 2.3) Het beoogde programma is inhoudelijk samenhangend. Bevindingen Het informatiedossier meldt over samenhang het volgende (pp. 41-42). De geformuleerde competenties, competentie-indicatoren en leertaken zorgen voor de samenhang binnen een onderwijsperiode. In de studiehandleidingen wordt de relatie duidelijk gemaakt tussen competenties, competentie-indicatoren en leertaken en assessments en flankerend onderwijs. Daarin wordt tevens toegelicht hoe de samenhang is tussen de verschillende onderwijsperioden. Het onderwijs is concentrisch opgebouwd. Na een brede oriëntatie in het eerste jaar vindt in het tweede jaar verdieping plaats als basis voor de beroepsuitoefening in stage en afstuderen.
pagina 18
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
Overwegingen Ook vanuit het perspectief van samenhang hecht het panel eraan stil te staan bij het betrekkelijk geringe aandeel P&A in de opleiding. Er wordt slechts een zeer beperkte menswetenschappelijke basis aangeboden, zoals psychologie en sociologie, vakken die voor een opleiding P&A als fundamenteel gelden. Met inachtneming van deze kanttekening acht het panel de samenhang verzekerd. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.3 ‘Samenhang programma’ als voldoende. 4.2.4
Studielast (facet 2.4) Het beoogde programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Bevindingen Studenten, aldus het informatiedossier (pp. 42-43), zijn in staat deze deeltijdopleiding in vier jaar te doen door het inzetten van werktijd als onderdeel van de studie. Daarnaast wordt de oudere deeltijdstudent, vanwege elders opgedane competenties en eenvoudigweg levenservaring, geacht de opleiding in een kortere tijd te kunnen dan een schoolverlater. Studenten zonder relevante werkervaring kunnen via een maatwerkconstructie de volledige 240 ECTS voltooien. In het eerste studiejaar zoeken zij een stageplaats van minimaal 8 uur in de week en krijgen zij opdrachten waar ze op hun stageplaats mee aan de slag gaan. Het onderwijs wordt verzorgd op de maandag- en donderdagavond en de zaterdagochtend, met in totaal 12 contacturen per week. De duur van iedere periode bedraagt tien weken. Door deze vaste indeling wordt de student in staat gesteld zijn of haar studie evenwichtig te spreiden over de perioden en de studiejaren. In de studiehandleidingen expliciteert de opleiding waar de studielast concreet uit bestaat, zoals het aantal te bestuderen pagina’s, de te maken opdrachten, hoeveel tijd daarmee gemoeid is, het collegebezoek, het projectoverleg. Aan het begin van het studiejaar wordt de toetsplanning voor het gehele cursusjaar aan alle studenten bekendgemaakt, zodat studenten op basis hiervan een goede studieplanning kunnen maken. Alle studenten hebben een studieloopbaanbegeleider. Tijdens studieloopbaangesprekken kunnen knelpunten in de studievoortgang voortijdig onderkend worden. SLB-er en student bekijken samen welke acties ondernomen moeten worden, zoals bijstelling van het studieplan. Overwegingen De gekozen constructie, waarin werkende mensen in deeltijd studeren met slechts weinig contacturen, draagt risico’s in zich voor de studeerbaarheid. Bij de bespreking van facet 2.2 kwam naar voren dat de studenten die het panel ontmoette geen probleem hebben met het aantal contacturen. Meer in het algemeen maakten ze door hun uitspraken en houding duidelijk het heft in eigen handen te nemen en er voor zover nodig zelf voor te zorgen dat de opleiding studeerbaar voor ze is. Toch vindt het panel het terecht de studieloopbaanbegeleider een centrale rol te geven. De beschrijving in het informatiedossier roept echter de vraag op of de SLB-er voldoende en voortdurende aandacht kan geven. Van studentenzijde kreeg het panel te horen dat het contact met hun SLB-er echt werkt, mede doordat deze op zowel geplande als ongeplande momenten beschikbaar is. In documenten die tijdens de site visit ter inzage lagen heeft het panel kunnen vaststellen dat de toetsplanning inderdaad voor het hele jaar beschikbaar is.
pagina 19
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
Een punt van zorg voor het panel is de al eerder – bij facet 2.2 – gesignaleerde dominantie van het werken in projecten. Studenten die minder goed gedijen in projecten zullen, zo vreest het panel, door de eenzijdige nadruk op deze werkvorm uit de boot dreigen te vallen. In de groep studenten die het panel sprak kwam niemand met opmerkingen in die richting. Het panel kreeg van deze studenten te horen dat zij in hoofdzaak tevreden zijn over de projecten. Daarbij viel op dat zij vaak, sprekend over projecten, refereerden aan het flankerend onderwijs, en dat in positieve zin. Mede hierdoor is tijdens de site visit bij het panel de overtuiging gegroeid dat de vakdocenten een substantiële bijdrage leveren aan de studeerbaarheid van de opleiding. Alles afwegende concludeert het panel dat het programma studeerbaar is, al realiseert het panel zich daar voor het eerste en tweede leerjaar veel concreter zicht op te hebben kunnen krijgen dan voor het derde en vierde leerjaar, aangezien die jaren nog niet in uitvoering zijn. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.4 ‘Studielast’ als voldoende. 4.2.5
Instroom (facet 2.5) Het beoogde programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: hbo-bachelor: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Bevindingen De opleiding richt zich primair op studenten die reeds beschikken over een werkkring. Voor schoolverlaters zonder relevante werkkring wordt een oplossing op maat gezocht. Met iedere student wordt een intakegesprek gevoerd. Daarin wordt geïnventariseerd hoe het opleidingstraject eruit komt te zien. Met studenten die over een werkkring beschikken wordt een studiecontract gesloten. De student overlegt een functiebeschrijving en een werkgeversverklaring. Tijdens het intakegesprek wordt getoetst of de student: • taken verricht die op voldoende niveau zijn (taakzwaarte); • werk doet dat relevant is voor de opleiding (taakbreedte); • voldoende gemotiveerd is om te investeren in de opleiding. Om te borgen dat bovenstaande onderwerpen aan de orde komen worden daarvoor ontworpen formulieren gebruikt. Van studenten wordt niet verwacht dat ze bij aanvang van de studie een hbo-functie hebben. Wat wèl wordt verwacht kan als volgt worden samengevat: • jaar 1: werk, minimaal 8 uur per week; • jaar 2: relevant werk op niveau mbo+ of junior (uitvoerende taken mogen nog in de meerderheid zijn); • jaar 3: relevant werk op niveau mbo+ of junior (adviserende/beleidsmatige/coördinerende taken moeten in de meerderheid zijn); • jaar 4: relevant werk op hbo-niveau (uitsluitend adviserende/beleidsmatige/coördinerende taken). Relevant werk kan zowel betaald als vrijwilligerswerk zijn. De opleidingsdirecteur beoordeelt het niveau van het werk. De inhoudelijke coördinator heeft een controlerende en adviserende rol. De afgesloten studiecontracten en eventuele vrijstellingen worden ter goedkeuring aan de examencommissie voorgelegd. Het team van medewerkers van SHBOS organiseert instroomactiviteiten waarbij contacten worden gelegd en onderhouden met bedrijven en toeleverende scholen. De opleiding ziet zich als een schakel in de keten tussen toeleverend onderwijs, werkveld en maatschappij.
pagina 20
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
Om te zorgen dat bij iedereen voldoende inhoudelijke basiskennis van het vakgebied aanwezig is wordt vóór aanvang van de opleiding een summer course Bedrijfseconomie gegeven. Tijdens de introductie en de eerste fase van het eerste studiejaar wordt een workshop competentiegericht onderwijs aangeboden. Daarmee krijgt de student inzicht in de verwachte studiehouding, welke zonodig wordt getraind. Ook de studieloopbaanbegeleiding is in de startfase gericht op het zo goed mogelijk laten verlopen van de aansluiting. Het bovenstaande is ontleend aan het informatiedossier (pp. 44-46). Overwegingen Het informatiedossier is naar het oordeel van het panel niet voldoende to the point waar het gaat om het vaststellen van aanwezige voorkennis, om het vrijstellingsbeleid en om de borging van de eisen die gesteld worden aan de werkplek van studenten. Met behulp van de tijdens de site visit ter inzage gelegde documenten (zie Bijlage 3 van dit adviesrapport) heeft het panel zich van deze aspecten een vollediger beeld kunnen vormen. Dat beeld is positief, temeer daar uit de stukken blijkt dat procedures ter zake goed zijn beschreven en dossiervorming met betrekking tot individuele studenten aan de maat is. Enkele van de gesprekken ter site visit hebben nog aanvullende informatie opgeleverd. Zo vertelden de docenten die het panel sprak iets meer over screening van voorkennis. Wanneer deze leidt tot de vaststelling van deficiënties worden maatregelen genomen om die op te heffen, bijvoorbeeld via een summer course. Vrijstellingen worden zelden verleend, en voor zover dat gebeurt hebben die betrekking op vakken uit het flankerend onderwijs. Op een vraag van het panel werd van docentenzijde bevestigd dat zij hoe dan ook te maken krijgen met verschillen in kennisniveau binnen jaargroepen studenten. Eén van de manieren om daarmee om te gaan is het verstrekken van extra opdrachten. Kennis wordt in elke periode getoetst door de Body of Knowledge-toets (zie ook facet 2.2). In dit verband meldde de opleidingscoördinator dat INHOLLAND Suriname sinds 1 november 2007 een eigen toetscommissie heeft. Deze gedachtewisseling maakte het panel nieuwsgierig naar het voorkomen van onvoldoendes. Docenten noemden daarop voorbeelden van onvoldoendes voor bepaalde vakken – statistiek! – en beschreven vervolgens hoe uiteindelijk, al dan niet via herkansingen, van de twaalf eerstejaarsstudenten uit 2006-2007 er elf konden doorgaan naar het tweede jaar. Docenten maakten duidelijk dat zij er een eer in stellen dat hun studenten slagen en dat zij zich daar zonodig via extra lessen krachtig voor inzetten. Een belangrijk gegeven is ook, aldus één van de docenten, dat P&A een kostbare opleiding is, veelal door de werkgever betaald. Ook daarvan gaat een sterke stimulans uit op inspanning, studiesucces en doorstroom. Hoge doorstroom van eerste naar tweede jaar beschouwt het panel als een aanvullende indicatie voor goede aansluiting van het eerste jaar bij de vooropleiding, zeker nu aan belangrijke voorwaarden – procedures, criteria – blijkt te worden voldaan. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.5 ‘Instroom’ als voldoende.
pagina 21
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
4.2.6
Duur (facet 2.6) De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: hbo-bachelor met in de regel 240 studiepunten. Bevindingen Het informatiedossier (p. 46) stelt dat de omvang van het curriculum 240 ECTS bedraagt. De verdeling daarvan over de onderdelen van het programma staat beschreven in Bijlage 11. Overwegingen Elementen in het informatiedossier die het panel hebben doen twijfelen over de omvang van het programma zijn bij andere facetten binnen dit onderwerp aan de orde geweest en wel zodanig dat twijfels zijn weggenomen. Het panel concludeert dan ook dat de omvang van het programma aan de formele eisen voldoet. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.6 ‘Duur’ als voldoende.
4.2.7
4.3 4.3.1
Samenvattend oordeel onderwerp 2 Programma De facetten ‘eisen hbo’, ‘relatie tussen doelstelling en programma’, ‘samenhang’, ‘studielast’, ‘instroom’ en ‘duur’ beoordeelt het panel als voldoende. Daarmee krijgt het ook onderwerp 2 ‘Programma’ als geheel het oordeel ‘voldoende’.
Inzet van personeel Eisen hbo (facet 3.1) De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een hboopleiding: Het onderwijs zal voor een belangrijk deel worden verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Bevindingen De opleiding wordt verzorgd door zowel medewerkers van SHBOS in Suriname als medewerkers van ISS in Nederland. SHBOS verzorgt het onderwijs in de eerste drie jaren, ISS bemenst de examencommissie en verzorgt de coördinatie, begeleiding en beoordeling van stage en afstuderen. De in Bijlage 11 van het informatiedossier, Overzicht docenten Opleidingen Suriname Augustus 2007, opgenomen curricula vitae maken, aldus het informatiedossier op p. 47, “… inzichtelijk op welke wijze de beoogde docenten een verbinding leggen met de beroepspraktijk …”. Daarnaast kan men voor het geven van gastcolleges een beroep doen op het netwerk van de docenten. Genoemd overzicht heeft betrekking op 47 docenten/medewerkers. Van hen zijn er 21 verbonden aan de opleiding P&A. Van deze 21 zijn er 16 actief in Suriname (SHBOS) en 5 in Nederland (ISS). Het overzicht bevat CV's van 5 van de 16 SHBOSdocenten/medewerkers en van alle 5 de ISS-docenten/medewerkers. Naar aanleiding van deze vaststelling heeft het panel de aanvragende instelling verzocht om de CV's van de 11 overige SHBOS-docenten/medewerkers die verbonden zijn aan P&A. Daarbij heeft het panel tevens onder de aandacht gebracht dat uit de al wel van meet af aan beschikbare CV’s niet eenvoudig is op te maken in hoeverre c.q. op welke wijze de betrokken docent
pagina 22
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
een bijdrage levert aan de verbinding tussen de opleiding en de beroepspraktijk en verzocht: • de al beschikbare CV's aan te (laten) passen/uitbreiden opdat zij de beoogde verbinding beter - systematisch, vergelijkbaar – over het voetlicht brengen; • dit punt mee te nemen met betrekking tot de nog beschikbaar te stellen CV's. Op 10 januari 2008 ontving het panel hierop een aanvullende set CV’s. Deze bevatte 10 van de 11 aanvankelijk ontbrekende en opgevraagde CV’s. Ook deze CV’s muntten niet uit door een heldere presentatie van elementen die relevant zijn in verband met de verbinding met de beroepspraktijk. Van de vijf al eerder beschikbare CV’s was er slechts één in dit opzicht aangepast, en licht verbeterd. Het laatste (elfde) nog ontbrekende CV is het panel na afloop van de site visit toegestuurd door de betrokken docente zelf. Dit CV bleek uitgebreid en relevant. Tijdens de site visit heeft het panel dit aan de orde gesteld bij de vertegenwoordigers van het management, onder meer door te stellen: louter afgaande op de CV’s kunnen wij voor slechts twee van de zestien SHBOS-docenten vaststellen dat zij echte P&A-mensen zijn. Volgens het management geldt dit voor tenminste twee andere docenten ook. Tijdens de site visit heeft het panel gesproken met een relatief en absoluut grote delegatie van de docenten (opgenomen in het programma van de site visit in Bijlage 2 van dit adviesrapport), onder wie de twee hierboven laatstgenoemden. In dat gesprek werd duidelijk dat degenen onder hen die, op grond van hun CV of de uitspraken van het management, als P&A-ers konden worden aangemerkt, dit ook zonder meer zijn. Dat bleek uit wat zij aanvullend over hun achtergrond en ervaring vertelden. Overwegingen Zoals uit bovenstaande bevindingen blijkt stelden informatiedossier en nagestuurde CV’s het panel onvoldoende in staat tot een oordeel over het al dan niet voldaan zijn aan het criterium bij dit facet. De P&A-ers onder de docenten deden zich in het gesprek met het panel kennen als docenten die heel wel in staat zijn tot het leggen van een verbinding tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Dit maakten zij duidelijk door op concrete wijze over hun onderwijs te vertellen. Daar komt bij dat degenen onder de aanwezige docenten die de managementgeoriënteerde basis van de opleiding verzorgen ook een positieve indruk maakten, al had het panel met betrekking tot hen daar op grond van hun CV’s tevoren minder twijfel over. De gesprekken droegen er ook toe bij dat het panel de gegevens in de CV’s beter kon duiden. Al met al heeft de site visit het panel in staat gesteld tot een oordeel, ten positieve. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.1 ‘Eisen hbo’ als voldoende. 4.3.2
Kwantiteit personeel (facet 3.2) Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen starten. Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen continueren Bevindingen SHBOS zet 16 docenten in, die samen goed zijn voor 0,82 fte. De inzet van ISS betreft 2 docenten (0,2 fte). De verwachting is dat de komende twee jaren 30 studenten per studiejaar staan ingeschreven. Dit komt volgens het informatiedossier (p. 47) overeen met een ratio van 1 fte docent op 36 studenten.
pagina 23
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
Overwegingen Een ratio van 1:36 is niet gunstig, zeker niet wanneer in aanmerking wordt genomen dat studenten deels individuele routes volgen. Zo heeft het panel zich naar aanleiding van het informatiedossier afgevraagd hoe men bij deze geringe formatie de als substantieel gepresenteerde studieloopbaanbegeleiding denkt te realiseren. Tijdens de site visit zijn de geringe formatie en de verdeling daarvan over relatief veel docenten onderwerp van gesprek geweest met het management en met de docenten. Van beide kanten werd benadrukt dat de docenten desondanks goed als team weten te opereren, onder meer door gezamenlijke vergaderingen twee maal per periode. Er is ook veel informeel overleg tussendoor; docenten weten elkaar makkelijk te vinden. De vraag of docenten bij de krappe formatie wel in staat zijn tot het verzorgen van de nodige hoeveelheid onderwijs en begeleiding werd bevestigend beantwoord, zowel door henzelf als door studenten. Daarbij werd duidelijk dat docenten dermate veel hart hebben voor hun werk dat zij niet terugschrikken voor inzet van extra uren. Het panel spreekt zijn waardering daarvoor uit. Tegelijkertijd is het met enigszins gemengde gevoelens dat het panel tot de slotsom komt dat “er voldoende capaciteit wordt vrijgemaakt” voor de opleiding, aangezien dat in formele zin niet overtuigend het geval is. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.2 ‘Kwantiteit personeel’ als voldoende. 4.3.3
Kwaliteit personeel (facet 3.3) Het in te zetten personeel is gekwalificeerd voor een inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma Bevindingen Op basis van het programma is een inventarisatie gemaakt van de vereiste docentkwalificaties. Deze is gebruikt bij de samenstelling van een kernteam en zal als basis dienen bij de uitbreiding van het team. Voor een vaste aanstelling dienen docenten, indien zij nog niet beschikken over voldoende didactische scholing, de cursus ‘didactische bevoegdheid hbo-docenten’ te volgen. In het kader van de deskundigheidsbevordering gaan er jaarlijks enkele docenten uit Suriname naar Nederland. Bij de start van elke periode worden de docenten in Suriname geïnstrueerd door Nederlandse docenten over het nieuwe lesprogramma, lesmateriaal, samenhang tussen de diverse modulen en de projectopdracht. De curricula vitae van de leden van het kernteam maken volgens het informatiedossier (p. 49) inzichtelijk dat het team gekwalificeerd is voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Onder verwijzing naar hetgeen werd opgemerkt ad facet 3.1 geldt ook hier dat het panel niet op basis van de CV’s tot een oordeel kon komen over het wel of niet voldaan zijn aan het criterium bij dit facet. Overwegingen Veel van wat bij facet 3.1 aan de orde kwam is ook bij dit facet relevant. Dat geldt eveneens voor het organisatorische aspect dat bij facet 3.2 werd besproken. Tijdens de site visit hebben de vertegenwoordigers van het management op verzoek van het panel uiteengezet op basis van welke criteria en procedure het docententeam voor de opleiding P&A is samengesteld. Docenten zijn, aldus het management, niet primair gerekruteerd uit de kring van al aanwezige docenten van de eerder gestarte opleidingen van INHOLLAND Suriname. Op basis van vooraf opgestelde criteria - hbo-plusniveau, vakspecialist en P&A-ervaring – is zowel extern als intern geworven. De docenten hebben trainingen gevolgd in het verzorgen
pagina 24
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
van projectonderwijs. In deskundigheidsbevordering wordt verder voorzien door workshops en trainingen. Ter voorbereiding op elk blok komen één of meer Nederlandse docenten van INHOLLAND naar Suriname. Mede naar aanleiding van dat laatste informeerde het panel naar de betrokkenheid van Surinaamse docenten bij lectoraten van INHOLLAND. Het idee is, zo bleek, dat Surinaamse docenten gaan deelnemen aan kenniskringen. Als voorbeelden werden genoemd de lectoraten “e-learning” en HRM. Met het houden van functioneringsgesprekken, door de directeur, wordt binnenkort gestart. Het panel heeft geen tekenen gezien van voldragen beleid op het gebied van competentiemanagement en acht het van belang dat dit ontwikkeld wordt. Het voorgaande, nadrukkelijk in combinatie met de positieve indrukken opgedaan in het gesprek met de docenten, heeft het panel ervan overtuigd dat het P&A-team gekwalificeerd is voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.3 ‘Kwaliteit personeel’ als voldoende. 4.3.4
4.4 4.4.1
Samenvattend oordeel onderwerp 3 Inzet van personeel De facetten ‘eisen hbo’, ‘kwantiteit personeel’ en ‘kwaliteit personeel’ beoordeelt het panel als voldoende. Daarmee krijgt het ook onderwerp 3 ‘Inzet personeel’ als geheel het oordeel ‘voldoende’.
Voorzieningen Materiële voorzieningen (facet 4.1) De beoogde huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Bevindingen Vanaf november 2007, aldus het informatiedossier op p. 50, wordt het onderwijs aangeboden vanuit een voor SHBOS nieuwe locatie, die met het oog op haar komst verbouwd is. SHBOS gebruikt hier onderwijsruimtes – daaronder is een computerlokaal - en werkplekken voor de docenten. De aanschaf van beamers, overheadprojectoren en whiteboards wordt voorzien. Voor studenten is er een front office van het secretariaat of informatiepunt waar zij terecht kunnen voor vragen over alle administratieve en logistieke zaken. Via internet kunnen studenten overal ter wereld het INHOLLAND intranet, INsite, benaderen. Langs die weg hebben zij toegang tot de digitale leeromgeving Blackboard, informatie over onder meer roosters, webdata, webmail en eigen bestanden. Studenten krijgen toegang tot de databanken van INHOLLAND. Tijdens de site visit heeft het panel het gebouw en de voorzieningen in ogenschouw genomen. Overigens blijken er plannen te zijn voor een nieuw gebouw, te betrekken over zo’n drie jaar. Overwegingen Het gebouw kwam het panel als adequaat voor. De gloednieuwe computervoorzieningen mogen er zijn: 35 snelle computers op een totaal van 500 deeltijdstudenten. Bij de functionaliteiten van het digitale systeem vallen wel kanttekeningen te maken. Er is voorzien in een “eigen stukje” op het web voor de Surinaamse opleidingen. Voor MER is dit al
pagina 25
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
gerealiseerd, voor P&A nog niet. Op Blackboard bleek geen materiaal voor de opleiding P&A te staan. Dat werd het panel aldus verklaard: ten tijde van periode 1 was Blackboard nog niet beschikbaar, en voor periode 2 stond er nog niets op, want die ging beginnen op 21 januari 2008 (de site visit was op 16 januari). Voor een bespreking van de papieren en digitale bibliotheekvoorzieningen wordt verwezen naar facet 2.1. Boven geplaatste kanttekeningen zijn volgens het panel terug te voeren op de opbouwfase waarin de jonge opleiding zich bevindt. Het panel heeft er voldoende vertrouwen in dat de desbetreffende voorzieningen op niet al te lange termijn aan de maat zullen zijn. Alles afwegende concludeert het panel dat de voorzieningen toereikend zijn. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.1 ‘Materiële voorzieningen’ als voldoende. 4.4.2
Studiebegeleiding (facet 4.2) Er is voorzien in personele capaciteit voor studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten die adequaat zijn met het oog op de studievoortgang. Bevindingen Studiebegeleiding. Het informatiedossier onderscheidt zes soorten begeleiding: • Studieloopbaanbegeleiding (SLB). Deze vorm van begeleiding kwam al ter sprake bij de facetten 2.4 en 2.5. Onder facet 4.2 benadrukt het informatiedossier (p. 51) hoezeer in de visie van de opleiding SLB een sturend element is in het competentiegerichte onderwijs. De student is verantwoordelijk voor het eigen leerproces. De SLB-er zal daarom in probleemsituaties het oplossend vermogen van de student verder helpen ontwikkelen en ondersteuning bieden bij het vinden van oplossingen. De SLB-er bemiddelt en verwijst naar docenten die bij de P&A-opleiding zijn betrokken. • Begeleiding door expert kennisdomein. De expert kennisdomein is deskundig op specifieke terreinen en draagt kennis over tijdens ingeroosterde contactmomenten. Hij of zij voorziet studenten op aanvraag van inhoudelijke adviezen over de uitvoering van de projectopdracht en treedt hierbij op als consultant. Deze rol wordt overwegend door vakdocenten ingevuld. • Begeleiding door tutor. De tutor is degene die studentgroepen begeleidt bij de uitvoering van opdrachten. De tutor is de begeleider van het leerproces van studenten tijdens een project, waarbij de tutor geen inhoudelijke uitspraken doet over het product; dat doet een expert kennisdomein. • Stagebegeleiding. Tijdens de stage worden twee vormen van begeleiding aangeboden, vanuit de stageverlenende organisatie en vanuit de opleiding. De rollen en verantwoordelijkheden van de begeleiders en de uitgangspunten van de stagebegeleiding worden beschreven in de Stagehandleiding. • Afstudeerbegeleiding. De afstudeerbegeleider begeleidt de student bij het uitvoeren van het onderzoek en het schrijven van het onderzoeksrapport. • Decanaat. De decaan biedt hulp bij het oplossen van studieproblemen, beantwoordt vragen over studiefinanciering en verdere studiemogelijkheden. Informatievoorziening. De opleiding communiceert digitaal, schriftelijk en mondeling met studenten en hanteert als uitgangspunt dat studenten alle voor hen relevante informatie digitaal moeten kunnen raadplegen, bij voorkeur vanaf iedere willekeurige werkplek. Aan het begin van het cursusjaar worden informatiebijeenkomsten gehouden voor eerstejaars studenten over de opzet en inhoud van het studieprogramma. Iedere periode start met een kick-off, waarin de opleiding alle relevante zaken in die periode toelicht.
pagina 26
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
Overwegingen De beschrijving in het informatiedossier is helder, uitgebreid en relevant tegen de achtergrond van het gehanteerde onderwijsmodel. Het panel had aanvankelijk één punt van zorg: de personele capaciteit voor het realiseren van de studieloopbaanbegeleiding. Die zorg kwam al ter sprake bij facet 3.2, en kon daar ook worden weggenomen. Tijdens de site visit dook in het gesprek met de studenten een opmerkelijk gegeven op in verband met de stagebegeleiding: een aantal studenten voorzag dat wanneer zij over enkele jaren stage gaan lopen en die stage op de eigen werkplek plaatsvindt, er geen bedrijfsbegeleider zal kunnen worden gevonden om de simpele reden dat deze studenten zelf betrekkelijk hoge posities innemen in het bedrijf. Om een concreet voorbeeld te noemen: wie zal de bedrijfsbegeleider moeten zijn van een student die nu al hoofd personeelszaken is? De student in kwestie opperde: mijn algemeen directeur. Wat dit laatste betreft: het panel heeft er met belangstelling van kennis genomen, maar verbindt er geen oordeel aan. Het geheel overziende oordeelt het panel positief over zowel de studiebegeleiding als de informatievoorziening. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.2 ‘Studiebegeleiding’ als voldoende. 4.4.3
4.5 4.5.1
Samenvattend oordeel onderwerp 4 Voorzieningen De materiële voorzieningen en de studiebegeleiding beoordeelt het panel als voldoende. Daarmee krijgt het ook onderwerp 4 ‘Voorzieningen’ als geheel het oordeel ‘voldoende’.
Interne kwaliteitszorg Systematische aanpak (facet 5.1) Er is voorzien in een systeem van interne kwaliteitszorg, waarbij mede aan de hand van toetsbare streefdoelen en periodieke evaluaties verbetermaatregelen worden getroffen. Bevindingen Het systeem van kwaliteitszorg van SHBOS voldoet aan dezelfde eisen als die welke gelden voor de Schools van INHOLLAND en voor ISS. Het INHOLLAND Validatie Orgaan (INVO) ziet hier in opdracht van ISS op toe. In de opstartfase zal INVO om de twee jaar een audit uitvoeren op de kwaliteitszorg rondom de INHOLLAND opleidingen in Suriname. Periodiek (minstens zesjaarlijks en tenminste twee jaar vóór accreditatie) worden de opleidingen van SHBOS door ISS beoordeeld op accreditatiewaardigheid waarbij ook een onafhankelijke partij wordt betrokken. De opleiding hanteert de PDCA-cyclus. De verantwoordelijkheden voor de systematische en periodieke evaluatie van de accreditatieonderwerpen en –facetten zijn vastgelegd in het document Evaluatiebeleid INHOLLAND Opleidingen Suriname (Bijlage 8 van het informatiedossier). Daarin zijn tevens de toetsbare streefdoelen en evaluatie-instrumenten in onderlinge samenhang beschreven. De verbeterplannen worden door de docenten in Suriname besproken met de docenten die uit Nederland komen om aan het begin van elke nieuwe periode de introductie te geven over het nieuwe lesprogramma waar ook een evaluatie van de afgelopen periode een punt van de agenda is.
pagina 27
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
Overwegingen Op papier ziet het systeem, algemeen als het is, er prima uit. Tijdens de site visit heeft het panel, vooral door bestudering van ter inzage gelegde documenten, een indruk gekregen van de wijze waarop men het voor de opleiding P&A heeft uitgewerkt. Die indruk is positief. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.1 ‘Systematische aanpak’ als voldoende. 4.5.2
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld (facet 5.2) Bij de interne kwaliteitszorg zullen medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief worden betrokken. Bevindingen Studenten en medewerkers worden betrokken door afname van periodieke studentenrespectievelijk medewerkerstevredenheidsonderzoeken zoals die bij ISS gehanteerd worden. Studenten worden verder bevraagd na afloop van de stage en aansluitend op het afstudeerproject. Tevens is er een studentenpanel dat elke periode met de opleidingsdirecteur overlegt over de evaluatieresultaten (opleidingsspecifieke onderwerpen). Alumni zullen worden betrokken bij de interne kwaliteitszorg door middel van een tweejaarlijks alumnionderzoek. Het betrekken van het beroepenveld vindt plaats in onderlinge afstemming tussen Suriname en Nederland. In Suriname is een beroepenveldcommissie die de context vanuit Suriname bewaakt en waar nodig initiatieven neemt om de opleiding nader te ontwikkelen. Deze beroepenveldcommissie brengt structureel stukken in die worden aangeleverd door haar pendant van de desbetreffende opleidingen van INHOLLAND in Nederland. Bovendien wordt bij praktijkbegeleiders van stagebiedende instellingen jaarlijks een schriftelijke evaluatie afgenomen. Overwegingen Evenals bij facet 5.1 geldt ook hier: op papier ziet de actieve betrokkenheid er goed uit. Tijdens de site visit heeft het panel vertegenwoordigers van drie van de vier te betrekken gremia ontmoet. Aan die gesprekken heeft het panel een positieve indruk overgehouden van de wijze waarop studenten en docenten bij de kwaliteitszorg betrokken zijn. Naast de formele betrokkenheid is er, mede door de kleine schaal, sprake van informele communicatie die voor de kwaliteitszorg van betekenis is. De leden van de Surinaamse beroepenveldcommissie die het panel heeft gesproken (zie Bijlage 2 van dit adviesrapport) verrasten door hun actieve en overdachte betrokkenheid. Zij zijn, zo vertelden ze, van meet af aan bij de opleiding betrokken geweest en hebben geadviseerd bij de start. In de nu bereikte fase heeft men behoefte aan inzicht in het curriculum. “Wij kijken vooral naar evaluatiemomenten, waarop wij adviezen kunnen geven”, aldus één van de leden. Van die momenten zijn er standaard vier per jaar. De beroepenveldcommissie praat met de opleidingsdirecteur, is vertegenwoordigd in de examencommissie en is – bij de al langer bestaande opleidingen – betrokken bij de evaluatie van stages en de beoordeling van afstudeerwerkstukken. In de woorden van één van hen: “Ik bekijk zeker zes werkstukken per jaar. Af en toe zie je innovatieve dingen.” Het panel oordeelt positief over de bestaande betrokkenheid van medewerkers, studenten en het afnemend beroepenveld, evenals over de voorgenomen betrokkenheid van alumni. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.2 ‘Betrokkenheid’ als voldoende.
pagina 28
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
4.5.3
4.6 4.6.1
Samenvattend oordeel onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg De systematische aanpak van en de betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld bij de interne kwaliteitszorg beoordeelt het panel als voldoende. Daarmee krijgt ook onderwerp 5 ‘Interne kwaliteitszorg’ als geheel het oordeel ‘voldoende’.
Condities van continuïteit Afstudeergarantie (facet 6.1) De instelling geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen. Bevindingen ISS biedt studenten de garantie dat zij het programma volledig kunnen doorlopen. Bij een vertraging van meer dan een studiejaar zal de student er echter rekening mee moeten houden dat het curriculum (op onderdelen) gewijzigd is, bijvoorbeeld door een gewijzigde vorm van toetsen. Hij of zij zal het dan bestaande curriculum kunnen volgen. Overwegingen De geformuleerde garantie is duidelijk en komt het panel redelijk voor. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.1 ‘Afstudeergarantie’ als voldoende.
4.6.2
Investeringen (facet 6.2) De voorziene investeringen zijn toereikend om de opleiding (inclusief voorzieningen) tot stand te brengen. Bevindingen In het jaar 2006-2007 zijn aanloopinvesteringen gedaan ten bedrage van bijna €11.000, met onderwijsontwikkeling als grootste post. Deze investering kan zo laag zijn doordat SHBOS als basis voor de opleiding het curriculum van de Nederlandse P&A-opleiding van INHOLLAND overneemt; SHBOS betaalt daarvoor €7.000 per jaar. Daar komt bij, aldus het management tijdens de site visit, dat P&A werd ontwikkeld terwijl de verwante MERopleiding al bestond. Overwegingen De geringe omvang van de investeringen bevreemdt op het eerste gezicht, maar is begrijpelijk tegen de achtergrond van het arrangement tussen partijen en het faseverschil met MER. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.2 ‘Investeringen’ als voldoende.
pagina 29
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
4.6.3
Financiële voorzieningen (facet 6.3) De financiële voorzieningen voor de gecalculeerde negatieve resultaten zijn voldoende voor dekking van de aanloopverliezen. Bevindingen Volgens de in het informatiedossier (p. 63) opgenomen meerjarenbegroting zal het financieringssaldo van de opleiding vanaf het studiejaar 2009-2010 positief zijn. De aanloopverliezen voordien kunnen worden gedekt gezien het feit dat SHBOS als geheel al enige jaren een positief resultaat van €180.000 per jaar te zien geeft. Belangrijke gegevens in dit verband zijn de relatief lage kosten voor de docenten in Suriname en het tamelijk hoge cursusgeld van €6.000 per jaar. Tijdens de site visit voegt het management daar nog aan toe dat de gemaakte winst niet naar Nederland vloeit maar in Suriname wordt geïnvesteerd. Overwegingen Het moet het panel van het hart dat de cijferopstellingen geen schoonheidsprijs verdienen. Met de nodige moeite heeft het panel de essentiële informatie uit het informatiedossier kunnen destilleren. Uiteindelijk heeft het panel kunnen vaststellen dat de begroting adequaat is. Op basis van die gegevens kon het panel vervolgens tot een positief oordeel komen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.3 ‘Financiële voorzieningen’ als voldoende.
4.6.4
pagina 30
Samenvattend oordeel onderwerp 6 Condities van continuïteit De facetten ‘afstudeergarantie’, ‘investeringen’ en ‘financiële voorzieningen’ beoordeelt het panel als voldoende. Daarmee krijgt ook onderwerp 6 ‘Continuïteit’ als geheel het oordeel ‘voldoende’.
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
5 Overzicht advies De onderstaande tabel geeft per onderwerp en per facet het oordeel van het panel uit hoofdstuk 4 weer.
Onderwerp 1 Doelstellingen opleiding
2 Programma
3 Inzet van personeel
4 Voorzieningen
5 Interne kwaliteitszorg
6 Condities van continuïteit
Oordeel V
V
V
V
V
V
Facet 1.1 Domeinspecifieke eisen
V
1.2 Bachelor
V
1.3 Oriëntatie hbo
V
2.1 Eisen hbo
V
2.2 Relatie doelstellingen - programma
V
2.3 Samenhang programma
V
2.4 Studielast
V
2.5 Instroom
V
2.6 Duur
V
3.1 Eisen hbo
V
3.2 Kwantiteit
V
3.3 Kwaliteit
V
4.1 Materiële voorzieningen
V
4.2 Studiebegeleiding
V
5.1 Systematische aanpak
V
5.2 Betrokkenheid
V
6.1 Afstudeergarantie
V
6.2 Investeringen
V
6.3 Financiële voorzieningen
V
V = voldoende
pagina 31
Oordeel
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
Bijlage 1: Samenstelling panel Voorzitter prof. dr. G.H.M. Evers, onderzoeker/adviseur, Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek, Universiteit van Tilburg Panellid mw. Chr. Vluymans, departementshoofd Sociaal-Agogisch Werk, Karel de GroteHogeschool, Antwerpen Panellid mw. C.M. Pollmann, interim-manager, PlusX bv Gerard Evers (1954) studeerde algemene econometrie in Tilburg en werd daarna UD in Groningen. Na zijn promotie (1986) werd hij UHD Personeelwetenschappen in Tilburg. Van 1999 tot 2005 actief als onderzoeker bij IVA, en aansluitend hoofd van de HRMonderzoeksgroep van de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek (OSA) te Tilburg. Sinds 2004 deeltijd-hoogleraar Human Capital Valuation aan de UvT. Zijn belangstelling gaat uit naar de (financieel-)economische aspecten van personeelsmanagement. Sinds 1992 redacteur, en vanaf 2005 hoofdredacteur van de Gids voor Personeelsmanagement en Gids Signaal. Mede-oprichter van het Tijdschrift voor HRM. Als kerndocent verbonden aan de Leergang Personeelwetenschappen van VNO/NCW De Baak. Chris Vluymans (1967) volgde een opleiding tot Maatschappelijk assistent, optie personeelswerk, en behaalde het Licentiaat in de Politieke en Sociale Wetenschappen. Zij werkte een aantal jaren in het bedrijfsleven, als verantwoordelijke Compensation en Benefits en beleidsinformatie (HRM) bij ING Insurance. Sinds 1999 is zij verbonden aan de Karel de Grote Hogeschool in Antwerpen, achtereenvolgens als lector in het departement Sociaal Agogisch Werk, als opleidingshoofd Sociaal Werk en – vanaf 1 september 2007 – als departementshoofd Sociaal Agogisch Werk en lid van het College van Bestuur van de instelling. Tossy Pollmann (1949) studeerde aan de Sociale Academie en volgde postacademisch onderwijs aan de Voortgezette Opleiding Amsterdam. Sinds begin jaren ’80 bekleedde zij managementposities in het hoger onderwijs - van 1981 tot 1986 als adjunct directeur van Hogeschool De Horst in Driebergen -, gemeentelijke organisaties (Amsterdam, Rotterdam, Tilburg), de hulpverlening en de arbeidsvoorziening. Zij heeft meer dan tien jaar ervaring met kwaliteitszorg, in de kinderopvang (projectleider ontwikkeling landelijk kwaliteitsstelsel) en in het hoger onderwijs, als vicevoorzitter van de visitatiecommissie van de hboopleidingen Culturele en Maatschappelijke Vorming en als auditor en werkvelddeskundige voor NQA, de Raad voor Accreditatie en de NVAO. Alle panelleden hebben een onafhankelijkheidsverklaring ingevuld en ondertekend. Secretaris en procescoördinator Drs. F. Mulder, beleidsmedewerker NVAO
pagina 32
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
Bijlage 2: Programma locatiebezoek Het panel heeft een bezoek gebracht aan de locatie Paramaribo op 16 januari 2008 voor de toetsing van de nieuwe opleiding hbo bachelor Personeel en Arbeid – INHOLLAND Select Studies. Het programma was als onderstaand. Programma tijd 09.00-09.45 10.00-10.45 11.00-12.00 12.00-13.00 13.00-14.00 14.15-15.00 15.15-16.00 16.15-17.45
onderdeel 1 rondleiding en faciliteiten bekijken materiaal bekijken gesprek met management lunch docenten studenten beroepenveldcommissie nabespreking panel
gesprekspartners management
mw. L. Callender (directeur School of Economics Den Haag) hr. K. Mac Donald (directeur Suriname)
docenten
mw. Ch. Wiebers (docente) mw. J. Headley (docente) mw. L. Monsels (studieloopbaanbegeleider) mw. I. Ramdien (coördinator en lid curriculumcommissie) mw. R. Sloetjes (lid curriculumcommissie) mw. R. Sahtoe (docente) mw. A. Sabajo (docente) mw. R. Sobhie (docente) mw. S. Goercharan (stage- en afstudeercoördinator)
studenten
Bonela, Iris (VWO, HRM-coördinator Sol Suriname nv) Daryanani, Raksha M. (VWO, werkt niet) Soerel, Nancy (VWO, administratief medew. NV EBS) Ho-Asjoe, Nancy (HAVO, administratief medew. Assuria) Seil de, Mavis (VWO, hoofd Personeelszaken Rekenkamer) Bellamy, Cynthia (VWO, hoofd Personeelszaken Min. RGD) Foen A Foe, Letitia (MHS, secretariat Glis Suriname) Sumter, Gerold (HAVO, HRM-afdeling BHP Billiton) Tewarie, Dinesh (HAVO, Carpoint)
beroepenveldcommissie
hr. M. Roemer (directeur Self Reliance) hr. R. van Essen (directeur Vereniging Surinaamse Bedrijven) hr. J. Wong A Foe (HRM manager BHP Billiton) hr. H. Sno (hoofd belastingdienst) mw. M. Tjon A Ten (directeur Hakrinbank)
1 De rondleiding werd verzorgd door mw. L. Callender en hr. K. Mac Donald, de vertegenwoordigers van het management. De ICT-faciliteiten werden getoond en toegelicht door mw. Ch. Pinas.
pagina 33
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten Informatiedossier opleiding/instelling – Hoofddocument: Opleiding Personeel & Arbeid. Aanvraag toets nieuwe opleiding. INHOLLAND Select Studies Suriname. 27 augustus 2007. – Bijlage 1. Competentieprofiel – Bijlage 2. Leerplanschema incl. literatuur – Bijlage 3. Studiehandleidingen jaar 1 – Bijlage 4. Overzicht docenten Opleidingen Suriname Augustus 2007 – Bijlage 8. Evaluatiebeleid – Bijlage 9. Personeelsplan – Bijlage 10. Overeenkomst ISS/SHBOS Aanvullende informatie c.q. antwoorden op vragen panel, beschikbaar vóór site visit – antwoorden op schriftelijke vragen van het panel – aanvullende set CV’s van docenten Documenten beschikbaar gesteld tijdens site visit 2 – Bijlage 5. Stagehandleiding – Bijlage 6. Afstudeerhandleiding – Bijlage 7. Handleiding Studieloopbaanbegeleiding – Bijlage 11. OER/eisen aan werkkring – Overzicht commissies (toets-, curriculum-, opleidings-, centrale en decentrale examencommissies) – Medewerkerstevredenheidsonderzoek oktober 2005 – Begroting 2007-2008 – Samenwerkingsovereenkomst – Businessplan 2007-2011 – Alumnibeleid – Evaluatieresultaten – Projectonderwijs INHOLLAND Opleidingen Suriname – Werkstukken studenten SLB – Intakeformulieren – Portfolio SLB (opgesteld door student) – Studiehandleidingen per periode – Syllabus Integrale trajectbemiddeling – Stageverslagen – Stagevrijstellingsverslagen – Rapportage projectopdracht Producten en Processen (2006-2007; jaar 1, periode 3) – Rapportage projectopdracht Mens en Organisatie (2006-2007; jaar 1, periode 4) – diverse tentamens Overige documenten – Nederlands hoger onderwijs in het buitenland (HO/BS/07/6123 d.d. 27 maart 2007). Beleidsnotitie Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur.
2
Deze en volgende drie documenten, Bijlagen 5, 6, 7 en 11 bij het Informatiedossier, zijn niet met de aanvraag meegestuurd, maar lagen ter inzage tijdens de site visit.
pagina 34
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
Bijlage 4: Lijst met afkortingen
pagina 35
ba
bachelor
Caricom
Caribbean Community
ECTS
European Credit Transfer System
hbo
hoger beroepsonderwijs
HR
Human Resources
HRM
Human Resource Management
ISS
INHOLLAND Select Studies
LOPA
Landelijk Opleidingsoverleg Personeel & Arbeid
K&W
Kansrekening en Wiskunde
ma
master
M&T
Methoden & Technieken
MER
Management, Economie en Recht
MKB
midden- en kleinbedrijf
NVAO
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
P&A
Personeel en Arbeid
PDCA
Plan-Do-Check-Act
SHBOS
Stichting HBO Suriname
SLB
Studieloopbaanbegeleiding
UD
universitair docent
UHD
universitair hoofddocent
UvT
Universiteit van Tilburg
wo
wetenschappelijk onderwijs
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |
Het paneladvies is tot stand gekomen in opdracht van de NVAO met het oog op toetsing van de nieuwe opleiding hbo-bachelor Personeel en Arbeid van INHOLLAND Select Studies. Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) Parkstraat 28 Postbus 85498 | 2508 CD DEN HAAG T 31 70 312 23 30 F 31 70 312 23 01 E
[email protected] W www.nvao.net
Aanvraagnummer
pagina 36
#2383
NVAO | hbo-bachelor Personeel & Arbeid ISS | 14 februari 2008 |