hbo-master Leren en Innoveren Stoas Hogeschool
11 december 2008 NVAO Toets Nieuwe Opleiding
Paneladvies
Inhoud
pagina 2
1
Samenvattend advies
3
2
Inleiding en verantwoording 2.1 Werkwijze panel 2.2 Opbouw paneladvies
5 5 5
3
Beschrijving van de opleiding 3.1 Algemeen 3.2 Profiel instelling 3.3 Profiel opleiding
6 6 6 6
4
Beoordeling per onderwerp 4.1 Doelstellingen opleiding 4.2 Programma 4.3 Inzet personeel 4.4 Voorzieningen 4.5 Interne kwaliteitszorg 4.6 Continuïteit
8 8 13 20 23 25 27
5
Overzicht advies
29
Bijlage 1: Samenstelling panel
30
Bijlage 2: Programma site visit
31
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten
32
Bijlage 4: Lijst met afkortingen
34
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
1 Samenvattend advies De hbo-master Leren en Innoveren van Stoas Hogeschool is in drie opzichten bijzonder in vergelijking met gelijkaardige opleidingen die andere hogescholen voor toetsing voorgelegd hebben bij de NVAO. Allereerst is de opleiding bedoeld voor docenten uit de groene sector. In de tweede plaats is de opleiding ook toegankelijk voor opleidingsfunctionarissen uit bedrijven en voor leidinggevenden op scholen. En daarnaast kenmerkt de aangevraagde opleiding zich door een eigen invulling van de inhoud van de opleiding. Het panel heeft zich afgevraagd of de drie bijzondere aspecten van deze aanvraag pasten binnen het landelijk geldende beroepsprofiel van de hbo-master Leren en Innoveren. Met de kwalificatie groen heeft het panel geen problemen. De context waarin de master is ontwikkeld en wordt gegeven is groen, maar de inhoud van de opleiding is daardoor niet opzienbarend anders. Het panel heeft langer stilgestaan bij de toelaatbaarheid van andere doelgroepen dan leraren. In eerdere aanvragen is de opleiding uitsluitend bedoeld voor excellente leraren die in hun school willen gaan innoveren. Het oprekken van het beroepsprofiel in de richting van opleidingsfunctionarissen en leidinggevenden in het onderwijs wijzigt enigszins de kijk op deze master. De opleiding heeft echter aangegeven dat de focus gericht blijft op de leraar in zijn werksituatie. Daarmee wordt naar de mening van het panel het beroepsprofiel geen geweld aangedaan. Het derde bijzondere kenmerk van deze aanvraag is dat de opleiding Leren en Innoveren meer gaat over het innoveren van leren dan over leren én innoveren. Het leren is als het ware onderdeel geworden van innoveren. De nadruk op het innoveren van leren, acht het panel aan de ene kant innovatief, maar roept aan de andere kant wel vragen op. Het leren heeft in deze master een eigen en eigentijdse invulling en is op zich daardoor innovatief. In een master die Leren en Innoveren heet dient ook het innoveren voldoende uit de verf te komen. Het panel is door bestudering van de stukken en in de gesprekken overtuigd geraakt dat innoveren voldoende aandacht krijgt. Het panel acht de aanvraag consistent in een bepaalde opvatting van constructivistisch leren. Dat de toetsing daarbij niet uitsluitend traditioneel wordt ingevuld, is voor het panel een punt van bespreking geweest omdat de criteria bij het toetsen van processen altijd problemen oplevert als het gaat om de hardheid van wat een toets dient op te leveren. De zorgvuldige wijze van werken en de deskundigheid van de individuele docent gekoppeld aan de dubbele check die wordt toegepast bij de afsluitende toetsen, hebben het panel overtuigd dat een toets in de master op een betrouwbare en valide wijze oplevert wat een toets dient aan te tonen: een gevraagde competentie. De aanvraag van de opleiding hbo-master Leren en Innoveren van Stoas Hogeschool is daarnaast een aanvraag die voldoet aan de criteria die de NVAO daarvoor stelt. Het domein is duidelijk omschreven, de aansluiting op het werkveld is bijna een vanzelfsprekende zaak door het groene karakter van de aanvraag. Onderwijs en onderzoek zijn bij Stoas Hogeschool in goede handen. Weliswaar plaatst het panel hier en daar een kanttekening met name bij het aspect toetsing, maar die opmerkingen zijn geen belemmering om tot een positief advies te komen. Het personeel is kwantitatief en kwalitatief aan de maat. Het kwaliteitszorgsysteem is op orde. De voorzieningen zijn goed geregeld. De continuïteit is gewaarborgd zowel bij als zonder bekostiging van de opleiding. Het panel is daarvan overtuigd, ondanks het aanleveren van gegevens die divers interpretabel zijn.
pagina 3
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
Het panel adviseert de NVAO om positief te besluiten ten aanzien van de kwaliteit van de nieuwe opleiding hbo-ma Leren en Innoveren van Stoas Hogeschool.
Den Haag, 11 december 2008, Namens het panel ter beoordeling van de toets nieuwe opleiding hbo-ma Leren en Innoveren van Stoas Hogeschool.
Den Haag, 11 december 2008, Namens het panel ter beoordeling van de toets nieuwe opleiding hbo-ma Leren en Innoveren van Stoas Hogeschool.
prof. dr. C.M. Karssen (voorzitter)
pagina 4
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
drs. C. van de Meent (secretaris)
2 Inleiding en verantwoording Informatie over procedure toetsing door de NVAO 2.1
Werkwijze panel Op 28 augustus 2008 heeft Stoas Hogeschool een aanvraag toets nieuwe opleiding (tno) voor een hbo-master Leren en Innoveren bij de NVAO ingediend. De NVAO had op 2 oktober 2007 een panel van deskundigen benoemd met de vraag adviezen uit te brengen over de aanvragen hbo-master Leren en Innoveren. In het panel is voor deze aanvraag een andere dan de eerst benoemde voorzitter aangewezen, waardoor tevens de nodige domeindeskundigheid in de groene sector in het panel vertegenwoordigd was. Het ingediende aanvraagdossier bevatte een hoofddocument onder de titel Informatiedossier opleidingsbeleidsplan master Leren en Innoveren voor het (groene) beroepsonderwijs en bedrijf. De aanvraag is toegelicht in 28 bijlagen, waarvan een gedeelte na eerste lezing van het dossier, op verzoek van het panel is toegezonden aan de NVAO.. Het panel heeft het complete dossier digitaal en op papier ontvangen en daarna nogmaals bestudeerd. Een eerste bijeenkomst van de panelleden vond plaats op 30 oktober 2008. Zij beslisten aan Stoas Hogeschool aanvullende informatie te vragen (verdere concretisering van het programma en explicitering van de visie op ‘innoveren’). Stoas Hogeschool heeft deze informatie gestuurd op 14 november 2007. Op 24 november 2008, voorafgaand aan het locatiebezoek,heeft het panel de gang van zaken besproken en indrukken uitgewisseld over de opleiding op grond van zijn bevindingen. Tevens zijn vragen geformuleerd die tijdens de gesprekken ter sprake dienden te komen. Aan het eind van het bezoek heeft het panel alle onderwerpen en facetten besproken en beoordeeld. Op grond van de eerste verkenningen en de bevindingen tijdens de site-visit heeft de secretaris een conceptadvies opgesteld en dat de panelleden voorgelegd voor commentaar. De opmerkingen van de panelleden zijn verwerkt in een tweede versie van het advies. Dat tweede conceptadvies is uitsluitend afgestemd met de voorzitter, met goedvinden van de panelleden, aangezien de gemaakte opmerkingen niet van wezenlijk belang waren voor een definitieve versie. Het definitieve advies is op 11 december 2008 naar de NVAO verstuurd.
2.2
Opbouw paneladvies Het advies begint met een samenvatting. De verantwoording en de werkwijze worden in het tweede hoofdstuk verwoord. Het ontstaan van de opleiding en de plaats die de hbo-master inneemt, landelijk en internationaal, komen aan de orde in een beschrijving van de instelling en de opleiding. Met een beoordeling per facet en per onderwerp is het panel gekomen tot completering van het voorliggende advies. Informatie over de samenstelling van het panel, een overzicht van bestudeerde documenten en een lijst met afkortingen worden in de bijlagen gegeven.
pagina 5
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
3 Beschrijving van de opleiding 3.1
Algemeen Land Instelling Opleiding Niveau Oriëntatie Graad Locatie Variant Sector
3.2
Nederland Stoas Hogeschool Leren en Innoveren master hbo master of Vocational Education Den Bosch deeltijd onderwijs en lerarenopleiding
Profiel instelling Stoas Hogeschool, opgericht in 1981, is een kleine hogeschool. De hogeschool heeft opleidingslocaties in Den Bosch en Dronten. Het College van Bestuur en de centrale onderwijsondersteunende diensten werken vanuit Ede. Er studeren in totaal 700 studenten aan de hogeschool (gelijk verdeeld over beide locaties) en Stoas Hogeschool telt 100 personeelsleden (79 fte). Stoas Hogeschool biedt de 2e graads lerarenopleiding bachelor Educatie & Kennismanagement aan. Daarnaast biedt Stoas Hogeschool cursussen aan. Per 1 januari 2006 is Stoas Hogeschool gefuseerd met de Aeres Groep. Het is daardoor deel van een brede onderwijsorganisatie die aan ruim 7000 leerlingen / studenten op het niveau van vmbo, mbo en hbo onderwijs verzorgt op het brede terrein van de groene sector. Daarnaast is de hogeschool een strategische alliantie aangegaan met de CAH in Dronten en de HAS Den Bosch. De hogeschool ziet onderwijs als het faciliteren van leerprocessen met als doel het leveren van een essentiële factor om mensen te helpen hun capaciteiten te ontwikkelen en toe te passen in een menswaardige en duurzame samenleving. De aanpak die de hogeschool hierbij kiest is sterk persoonsgericht en is gericht op de ontwikkeling van kennis, vaardigheden en duurzame attitudes. Stoas Hogeschool participeert in verschillende internationale netwerken, waaronder Enter. De leden van Enter zijn ‘teacher training institutes’, opleidingsinstituten voor docenten in het groene onderwijs. Een tweede internationaal netwerk waarbinnen Stoas Hogeschool participeert is EUROPEA. Het netwerk beslaat 23 landen en de deelnemende instituten bestrijken de gehele groene kenniskolom. Inbreng in dit netwerk wordt geleverd door studenten, docenten en directie van Stoas Hogeschool. Het derde netwerk waaraan Stoas Hogeschool deelneemt is IKIT, the Institute for Knowledge Innovation and Technology, Toronto University (Canada). Het instituut doet onderzoek, ontwikkelt technologie en ontwikkelt kennis.
3.3
Profiel opleiding Een hbo-master ‘Leren & Innoveren’ (MLI) past binnen de behoefte enerzijds aan meer onderwijskundig onderlegde docenten die als docent-innovator ‘leading’ kunnen zijn en
pagina 6
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
anderzijds aan het creëren van meer carrièreperspectief voor docenten. Deze ontwikkeling sluit aan bij het door de minister van OC&W ondertekende convenant Actieplan Leerkracht van Nederland (april 2008). De Masteropleiding Leren en Innoveren (MLI) aan Stoas Hogeschool richt zich op docenten werkzaam in de sector onderwijs, meer in het bijzonder het (groene) beroepsonderwijs en in het groene bedrijfsleven. Het is een deeltijdopleiding voor kandidaten met (minstens) een tweedegraads onderwijsbevoegdheid. Student, opleiding en werkplek vormen tijdens de studie een drie-eenheid. Stoas Hogeschool gaat uit van deze triologische leersituatie. De werkplek levert een relevant probleem of innovatietraject aan ten behoeve van onderzoek voor de student en levert tevens de condities waarin de student zijn onderzoek kan uitvoeren en eventuele oplossingen kan implementeren. De opleiding faciliteert de student met de benodigde kennis en vaardigheden voor het uit te voeren onderzoek. De student neemt actief deel in de opleiding en vormt zijn netwerk binnen de opleiding . Stoas Hogeschool heeft vanuit het lectoraat “Ontwikkeling van leren en leraren in competentiegericht onderwijs” een ‘buitenkring’ geformeerd die twee tot vier maal per jaar bij elkaar komt en waarin een dertigtal experts vanuit verschillende organisaties en instellingen hun deskundigheid delen met die van het lectoraat. Het betreft: lerarenopleidingen; HAS-en; het groene onderwijs; wetenschap; agro-business; onderwijsondersteunende instellingen. Sinds 2006 ligt het accent van het lectoraat, zoals door Stoas Hogeschool omschreven, in ‘het ontwikkelen van leren en leraren in competentiegericht onderwijs’. Nieuwe opleiding voor Nederland Meer hogescholen hebben een aanvraag voor de master Leren en Innoveren ingediend. Nieuwe opleiding voor de instelling De master Leren en Innoveren is nieuw voor Stoas Hogeschool. Studieomvang De studieomvang bedraagt 60 studiepunten verdeeld over twee jaar.
pagina 7
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
4 Beoordeling per onderwerp In dit hoofdstuk toetst het panel de aanvraag aan de hand van de zes onderwerpen en negentien facetten uit het toetsingskader. Per facet is telkens de letterlijke omschrijving ervan uit het toetsingskader overgenomen. Daarna volgen eveneens per facet een summiere samenvatting van de informatie verstrekt door de instelling en de overwegingen en het oordeel van het panel. Tot slot geeft het panel per onderwerp een samenvattend oordeel. 4.1 4.1.1
Doelstellingen opleiding Domeinspecifieke eisen (facet 1.1) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Bevindingen Stoas Hogeschool heeft door middel van interviews met Colleges van Bestuur van AOC’s de behoefte aan en het beeld van een MLI gepeild. In een breed samengestelde veldbijeenkomst in het voorjaar van 2008 is dieper ingegaan op beeld, vorm en inhoud van een master LI voor de groene sector. Hieruit bleek niet alleen een behoefte aan docenten die innovatie en loopbaanperspectief uit kunnen dragen, maar ook een behoefte aan docenten: die meer realiseren van de toenemende complexiteit van onderwijsinnovaties; die een betere kennisbasis hebben om de AOC’s te laten opstomen naar regionale kenniscentra; die nieuwe vormen van begeleiding kunnen ontwikkelen gezien de multiculturele diversiteit in de leerling-populaties; die kunnen bijdragen aan het vergroten van het innovatieve vermogen van scholen; die een minder grote afhankelijkheid van externe adviesbureaus mogelijk maken als het gaat om het maken van kwaliteitslagen en verbeteringen in het primaire proces. Daarnaast bestaat de uitdrukkelijke wens bij Stoas Hogeschool om de MLI zodanig in te bedden in de groene sector dat deze de wensen, behoeften en het specifieke karakter kent van het groene beroepsonderwijs en de sector. Op grond van de behoeften heeft STOAS HOGESCHOOL een beroepsprofiel opgesteld. De master LI beschikt over competenties op het niveau van het doen van onderzoek: de MLI kan methodisch, analytisch evidence based ontwikkelingsgericht denken; kan collega’s begeleiden en op creatieve wijze materiaal ontwikkelen. Die competenties hebben een sterke kennisbasis aangaande het leren van leerlingen in het (groene) beroepsonderwijs en lerende organisaties; innovatiediffusie en onderwijs- en organisatiekunde. De MLI is competent in het gebruik van die kennisbasis binnen het eigen inhoudelijke vakgebied. Hij heeft daarbij een scherp oog voor de effecten van zijn onderwijs als het gaat om leerresultaten, competenties en persoonlijke ontwikkeling. De MLI-competenties houden een beroepsidentiteit en -houding in, die hoort bij een onderwijsprofessional, die een centrale plaats heeft in zijn ‘community of
pagina 8
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
practice’. Masters LI spelen een belangrijke inhoudelijke rol binnen de school, hebben een positief effect op het imago van docenten en op het aantrekken en behouden van mensen voor het onderwijs. De master LI heeft een professionele focus en is de verbinding tussen management, ‘communities of practice’ van docenten en wetenschap binnen het proces van ontwikkeling en optimalisering van het onderwijs. Een master LI is de dragende kracht voor het leiding geven aan en het begeleiden van innovaties. Hij integreert zelfstandig en verantwoord wetenschappelijke en werkveldkennis, vaardigheden en ervaringen. Hij schept nieuwe wegen, communiceert daarover en neemt het initiatief bij implementaties van nieuwe ontwikkelingen. De master LI is in staat te komen tot een professionele upgrading van de docent waarbij wetenschappelijke kennis en – vaardigheidsniveau op het eigen vakgebied de focussen zijn. De opleiding oriënteert zich voor haar eindkwalificaties op de uitkomsten van de stuurgroep beleidsagenda lerarenopleiding (SBL) die een Beroeps- en competentieprofiel voor de master Leren en Innoveren heeft opgesteld in 2006. De eindkwalificaties in dit profiel zijn geformuleerd als competenties. Deze bieden voldoende richting en tegelijkertijd voldoende ruimte om de opleiding een eigen op het (groene) beroepsonderwijs en sector gericht karakter te geven. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de competentiekaders die een inbedding in de lijn van competentieontwikkeling van vmbo-mbo-hbo-wo mogelijk maakt en door de groene sector zijn ontwikkeld. De master LI maakt gebruik van de kennismodi : generieke wetenschappelijke, theoretische kennis; eigen concepties, existentiële, morele en kennisopvattingen die sturend zijn in eigen handelen; ervaringskennis, handelingskennis gegenereerd door eigen interventies en door werkveldkennis. De volgende competenties worden binnen de masteropleiding Leren en Innoveren van Stoas Hogeschool onderscheiden: Inter-persoonlijke competentie; Pedagogische competentie; Didactische competentie; Organisatorische competentie; Teamontwikkelingscompetentie; Omgevingscompetentie in de groene context; Reflectie- en onderzoekscompetentie. Samengevat is de master LI competent in: het initiëren van en begeleiden van collega’s bij onderwijsontwikkelingen op basis van inhoudelijk gezag; het initiëren van de ontwikkeling van een professionele identiteit in existentieel en kenniscreërend perspectief; het transparant, methodisch, analytisch, systematisch en evidence based ontwikkelingsgericht werken aan onderwijsontwikkelingsprojecten; het bijdragen aan de kennisontwikkeling van leren, onderwijs en innovatie; het bijdragen aan de professionele ontwikkeling van het onderwijs als een organisch activiteitsysteem van voortdurend zoeken naar verbetering van het primaire proces: leren en instructie/begeleiding; het communiceren over vernieuwingen, bevindingen, dilemma’s en kansen met verschillende relevante doelgroepen binnen en buiten de organisatie;
pagina 9
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
-
het functioneren in kennisnetwerken binnen en buiten de organisatie en daarin kennis te delen door publicaties. In het gesprek met het werkveld tijdens het locatiebezoek werd duidelijk dat de opleiding voorziet in de behoefte van het onderwijs. De gesprekspartners waren echter minder op de hoogte van de exacte inhoud van de aanvraag dan verwacht mocht worden. Overwegingen De aanvraag wordt gekenmerkt door een ‘groen’ karakter. Aanvankelijk was niet geheel duidelijk waarom deze aanvraag groen genoemd diende te worden, maar in de loop van het locatiebezoek bleek deze aanvraag niet alleen een eigen karakter te hebben door de specifieke invulling van leren en innoveren, maar ook groen te zijn in termen van het werkveld waartoe wordt opgeleid. De hele groene sector draagt de aanvraag. De opleiding is alleen toegankelijk voor studenten die zich betrokken voelen bij de groene invulling van de opdrachten die door de hele opleiding heen het leren innoveren vorm en inhoud geven. Het groene karakter wordt dus bepaald door de context waaruit de studenten en de opdrachten komen. De legitimering voor de opleiding is en blijft weliswaar het beroepsonderwijs maar groen is een wezenlijke toevoeging. Het panel constateert dat de inhoud van de opleiding aansluit bij de behoefte van het werkveld en waarschijnlijk ook bij de behoefte van het betrokken bedrijfsleven. Wel constateert het panel dat de aanvraag na de inventarisatie van de behoefte in het voorjaar niet meer is doorgesproken met het georganiseerde werkveld. In juli 2008 zijn wel nog met een vertegenwoordiger van het werkveld (AOC-Oost) de opzet en de vorm van de opleiding als ook de competenties doorgesproken. Om in de toekomst een goede afstemming in stand te houden beveelt het panel de opleiding aan op korte termijn een werkveldcommissie in te stellen en de tripartiete overeenkomst verder uit te werken. Het panel respecteert en waardeert de eigen invulling van de master en vindt dat de oprekking van het beroepsprofiel, waardoor ook opleidingsfunctionarissen van bedrijven en leidinggevenden uit het onderwijs toelaatbaar zijn, weliswaar mogelijk moet zijn, maar koppelt daar wel een waarschuwing aan. De doelgroep dient in hoofdzaak te bestaan uit onderwijsgevenden die excelleren binnen het onderwijs en daar weer naar terugkeren om het onderwijs van binnenuit en van onderop te innoveren. Het panel acht het gebruik van het begrip competentie voor verschillende onderwijskundige omschrijvingen verwarrend. In de aanvraag wordt geen duidelijk onderscheid aangebracht tussen beroepsprofiel, competentie en eindkwalificatie. Het panel heeft het vertrouwen dat de begrippen wel goed worden gebruikt in de praktijk van het opleiden. Het panel merkt op dat de opleiding bedoeld is voor onderwijsgevenden die werken in het groene beroepsonderwijs. Andere leraren uit het voortgezet en primair onderwijs kunnen ook inschrijven, maar het onderwijs is niet afgestemd op het gros van die doelgroep. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.1 ‘Domeinspecifieke eisen’ als voldoende.
4.1.2
pagina 10
Master (facet 1.2) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een master.
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
Bevindingen In het informatiedossier heeft Stoas Hogeschool in een schema alle 7 competenties toegelicht aan de hand van de Dublin descriptoren en aangegeven hoe deze door de opleiding wordt ingevuld. Als voorbeeld de uitwerking van de competentie didactisch niveau. Competentie op didactisch niveau De master Leren & Innoveren is in staat om systematisch de effectiviteit en de kwaliteit van het bestaande onderwijs te beoordelen. Hij initieert nieuwe werkvormen, materiaalontwikkeling, begeleidingsmodellen en toetsvormen, behorend bij onderwijsveranderingen. Hij kan daarbij ook collega’s en scholen begeleiden. Hij doet dat op basis van: Kennis en inzicht Theorieën en principes: • leertheorieën en leerstrategieën • leerplanontwikkeling • transfer • leerstijlen • leren van individuen en organisaties • verdieping van het eigen (vak)inhoudelijke domein op basis van actuele nationale en internationale ontwikkelingen Toepassen kennis en inzicht Op basis hiervan kan de master Leren & Innoveren: • het leerrendement van leerlingen verhogen • de toetsing afstemmen op de leeractiviteiten • “deep learning” activiteiten bevorderen • instrumenten en materialen ontwikkelen voor een krachtige leeromgeving • collega’s begeleiden bij hun rolverandering in het veranderproces • een leergemeenschap tot stand brengen Oordeelvorming De master Leren & Innoveren is in staat om • onderwijs- en leerstrategieën te kiezen die passen bij de specifieke kenmerken van de leerling. Daarnaast kan hij de consequenties van onderwijsvernieuwingen voor het handelen van collega’s te signaleren en hen daarin te ondersteunen. Communicatie De master Leren & Innoveren kan • collega’s inspireren door de meerwaarde van een verandering zichtbaar te maken en door collega’s met creatieve ideeën in hun eigen vakgebied verder te helpen op weg in de verandering Leervaardigheden De master Leren & Innoveren maakt gebruik van • nationale en internationale ontwikkelingen en voorbeelden van good practice die hem kunnen helpen bij de uitbreiding van zijn conceptuele raamwerk op het terrein van het leren van leerlingen
Overwegingen Het panel heeft de relatie die de opleiding legt tussen competenties en Dublin descriptoren bekeken en stelt vast , mede op grond van de ter inzage gelegde dossier en de in het aanvraagdossier genoemde literatuur, dat deze master voldoet aan de daarvoor gestelde kwalificaties. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.2 ‘Master’ als voldoende.
pagina 11
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
4.1.3
Oriëntatie hbo (facet 1.3) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een master in hbo: – De beoogde eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepencompetenties. – Een hbo-master heeft de kwalificaties voor het niveau van een zelfstandig en/of leidinggevend beroepsbeoefenaar in een beroep of spectrum van beroepen, dan wel het niveau van het functioneren in een multidisciplinaire omgeving waarvoor een hboopleiding vereist is of dienstig is. Bevindingen De eindkwalificaties van de MLI zijn gebaseerd op door het werkveld geautoriseerde beroepsprofielen. Bovendien stellen ze de afgestudeerde in staat om te werken in het (groene) beroepsonderwijs met zijn specifieke kenmerken. De opleiding zal de relevantie en actualiteit van de gehanteerde eindkwalificaties bewaken door structurele contacten te onderhouden met het onderwijskundige beroepenveld, vertegenwoordigd in de in te stellen beroepenveldadviescommissie van de opleiding. De opleiding is gebaseerd op het beroeps- en competentieprofiel van de master Leren en Innoveren opgesteld door de Stuurgroep Beleidsagenda Lerarenopleidingen in 2006 en de competentiekaders van ‘4C your way’, uit het project Ruggengraat van de Groene Kenniscoöperatie. Dit is gedaan om een integrale benadering te creëren tussen de algemene, breed georiënteerde competenties van SBL en de specifieke eisen van het (groene) beroepsonderwijs en de groene sector. De masteropgeleide docent - innovator kan volgens de initiatiefnemers aantoonbaar functioneren op hbo-masterniveau. Dat blijkt uit zijn leidende rol bij de ontwikkeling, implementatie en uitvoering van onderwijsvernieuwingen op basis van evidence based practice. Overwegingen Het beroepsprofiel sluit aan bij de vraag van het werkveld en geeft toegang tot (leidinggevende) functies in het onderwijs en in het bedrijfsleven op masteniveau. Met betrekking tot het masterniveau is dat geen probleem maar de functie is daarmee wel enigszins afwijkend van het landelijk beroepsprofiel. Het panel merkt verder op dat het beroepsprofiel wel vooraf maar niet achteraf is afgestemd met het werkveld. Daardoor is weliswaar geen discrepantie ontstaan tussen vraag en aanbod, maar het ware zorgvuldiger geweest ook het geformuleerde beroepsprofiel achteraf aan het werkveld voor te leggen voor commentaar. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.3 ‘Oriëntatie hbo’ als voldoende.
4.1.4
pagina 12
Samenvattend oordeel onderwerp 1 Doelstellingen opleiding Het panel acht onderwerp 1 Doelstellingen opleiding voldoende gezien de voldoendes voor de onderliggende facetten.
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
4.2
Programma Voor de beschrijving van het programma wordt verwezen naar het voorgaande hoofdstuk 3.
4.2.1
Eisen hbo (facet 2.1) Het beoogde programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een hboopleiding – Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en of (toegepast) onderzoek. – Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. – Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Bevindingen Stoas Hogeschool hanteert een eigen constructivistische visie op leren. In die visie past dat de lerende productief leert om te gaan met kennis, zodat deze nut oplevert voor de lerende zelf en zijn omgeving. De visie gaat uit van het idee dat een lerende zelf zijn werkelijkheid mede-construeert. Dat betekent dat leren meer is dan kennisoverdracht binnen het instituut. Leren in de beroepspraktijk neemt een centrale plaats in bij MLI. Het middel is het zelf doen van onderzoek door de student. In de MLI richt het onderwijs zich op de oplossing van problemen. De student verbindt de kennis van de wetenschappelijke wereld met zijn ervaringskennis en werkveldkennis. Dat doet hij door te onderzoeken wat een kennisidee of theorie wel of niet doet in een probleemcontext. De master is een toonbeeld van innovatie, niet alleen vanuit het principe teach as you preach, maar ook vanuit het idee van learning by doing and reflection. De student neemt, om dat te leren, deel aan een community of practice MLI-COP. De bindende factor in de MLI-COP is dat elke student bezig is aan een authentiek probleem (een onderwijsontwikkeling in de eigen werkomgeving), dat door het bevoegd gezag is geprioriteerd, waarvoor medewerking voor onderzoek is toegezegd en waarvoor de intentie aanwezig is om de gevonden oplossing over te nemen en te implementeren. De MLI-COP vormt een kenniscreërende community waarin door individuele inbreng van inzichten door literatuuronderzoek, masterclasses, colleges, trainingen, congresbezoek en eigen onderzoek een bijdrage wordt geleverd aan een collectieve en individuele kennisontwikkeling. Op deze wijze zal de master LI met zijn docenten en studenten een actieve band met actuele ontwikkelingen in het werkveld en het vakgebied onderhouden. De opleiding beslaat 6 blokken. Elk inhoudelijk blok wordt afgesloten met een Studium, georganiseerd door MLI-studenten, waarin wordt gewerkt aan de collectieve kennisinzichten door training van hun praktische MLI-master competenties. Elke vier maanden wordt een student van het niveau bachelor naar het niveau master gebracht op één van de competenties, met als gevolg dat aan het eind van de studie de student aantoonbaar over voldoende masterniveau beschikt op elk van deze competenties. ‘Organiseren’ wordt gezien als een inhoudelijke reflectie en verdieping, gerelateerd aan het verloop van het onderzoek dat door de student wordt uitgevoerd en het kennisontwikkelingsproces waarin hij zich bevindt. Tijdens de MLI voert de student een eigen onderzoek uit, waardoor de competentie ‘reflectie- en onderzoek’ inhoud krijgt en volgt daarbij de fases probleemoriëntatie,
pagina 13
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
probleemanalyse, literatuurstudie, hypothese, onderzoekopzet, uitvoering, analyse en conclusie. Dit probleem-, innovatie-, en / of praktijkonderzoek zal veelal gekoppeld zijn aan de onderwijsontwikkelingen in de AOC’s of groene sector. Per jaar worden een summer- en een wintercourse georganiseerd. Deze courses vinden extern plaats bij onder meer science instituten en buitenlandse universiteiten. Om een indruk te geven hoe een en ander vorm krijgt, volgt hierbij de opzet van blok 3. BLOK 3 Didactiek Algemeen: elke vrijdag van 13.00-14.00 uur: COP, begeleiding, etc Maand 1: oktober Dag Datum Vijdag
Ochtend 9.00-12.00 Didactiek Leerplan/curriculumontwik -keling en evaluatie
Middag 14.30-17.30 Didactiek Leerplan/curriculumont wik-keling en evaluatie
Avond 19.00-21.00 Didactiek Lerend werken, werkend leren
Opleidingsmodellen Didactiek Toetsing en beoordeling
Opleidingsmodellen
Leren op de werkplek
Zaterdag
Ochtend 9.00-12.00 Didactiek Didactische innovatie en vertaling naar de lespraktijk
Middag 14.30-17.30 Didactiek Didactische innovatie en vertaling naar de lespraktijk
Avond 19.00-21.00 Kenniscreatiegesprek Begeleiding Voorbereiding Studium
Maand 2: november Dag Datum Vrijdag
Maand 3: december, Studium Dag Datum Ochtend Middag Avond 9.00-12.00 13.30-16.30 19.00-22.00 Vrijdag Zelfsturend/ zelf georganiseerde kenniscreatie, verwerking, masterclasses
Vier andere ‘competentie’blokken hebben als thema: 1. teamontwikkeling, 2. leerpsychologie, pedagogisch, 3. interpersoonlijke competentie en 4. omgeving groene context. ‘Organiseren’ en ‘onderzoek’ krijgen aandacht door de twee jaren heen en zijn daarom niet apart als blokthema opgenomen. Eén blok wordt besteed aan de afronding van de studie in de masterthesis. Overwegingen Het panel acht de uitwerking van het programma zorgvuldig in kaart gebracht. De strakke indeling in blokken per competentie verbaasde het panel enigszins omdat daardoor de indruk kan ontstaan dat het beroepsprofiel wordt gevormd door een combinatie van onderdelen die weinig verband met elkaar lijken te hebben. In de gesprekken bleek dat beeld niet juist. De opleiding is een eenheid door de bindende studie-elementen ‘onderzoek’
pagina 14
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
en ‘organiseren’. Een tweede opmerking wil het panel daaraan toevoegen. De opdeling van de competenties in studieonderdelen die per blok zijn af te sluiten maakt het voor een student mogelijk elke vier maanden met de studie te starten. Het panel constateert dat het daardoor mogelijk wordt om de studie via een afvinklijstje te doorlopen,waardoor spanning ontstaat met de uitgangspunten van het competentiegerichte leren. Deze mogelijkheid tot tussentijds instappen kan zich ook minder goed verdragen met de opbouw van de blokken van een meer kennisgerichte collectieve concepten naar meer persoonlijk ontwikkeling. Het panel heeft ingezien dat op korte termijn dat niet zal gebeuren, maar vraagt Stoas Hogeschool wel dit punt ook voor de toekomst te bewaken. De kennisontwikkeling kan op grond van de literatuur tot ‘volle wasdom’ komen. Problemen uit het werkveld zijn leidend in de opleiding. Deze gerichtheid kan tot gevolg hebben dat het leren wordt beperkt tot wat schoolleiders willen. Dat zou vervlakkend kunnen werken, zo stelt het panel vast. Maar omdat de problemen op hun masterniveau worden beoordeeld door de lector en de kenniskring, acht het panel een voldoende niveau van de ingebrachte problematiek gegarandeerd. Het ‘ownership’ van de opleiding dient, zo benadrukt het panel, nu en in de toekomst bij de opleiding en bij de studenten te liggen. Het panel waardeert de belangrijke inbreng van het ene lectoraat dat Stoas Hogeschool kent in de opleiding, maar tekent daarbij aan dat een tweede lectoraat voor Stoas Hogeschool aan te bevelen is om de expertise in het kennisdomein ‘leren’ te versterken. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.1 ‘Eisen hbo’ als on/voldoende.
4.2.2
Relatie tussen doelstelling en programma (facet 2.2) Het beoogde programma, het didactisch concept, de werkvormen en de wijze van toetsing weerspiegelen de te bereiken eindkwalificaties van de opleiding. De te bereiken eindkwalificaties zijn aantoonbaar vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het beoogde programma. Bevindingen Het didactisch concept van de opleiding is een uitwerking van een constructivistische visie op leren waarbij de begrippen ideegecentreerd leren en triologisch leren centraal staan. Leren is daarbij een individuele activiteit van kennisverwerving waarbij zowel doen als weten aandacht krijgen en kenniscreatie een collectief en individueel proces is. Het is zowel een filosofische als een psychologische benadering gebaseerd op sociaal cognitivisme dat veronderstelt dat mensen, gedrag en omgeving met elkaar interacteren op een wederkerige wijze. In de aanvraag wordt aangegeven dat het didactische concept zich kenmerkt door: Real ideas and authentic problems. In the classroom as a knowledge building community, learners are concerned with understanding based on their real problems in real world. Improvable ideas. Students’ ideas are regarded as improvable objects. Idea diversity. In the classroom, the diversity of ideas raised by students is necessary. Rise above. Through a sustained improvement of ideas and understanding, students create higher level concepts. Epistemic agency. Students themselves find their way in order to advance.
pagina 15
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
-
-
-
Community knowledge, collective responsibility. Students’ contribution to improving their collective knowledge in the classroom is the primary purpose of the knowledge building classroom. Democratizing knowledge. All individuals are invited to contribute to the knowledge advancement in the classroom. Symmetric knowledge advancement. A goal for knowledge building communities is to have individuals and organizations actively working to provide a reciprocal advance of their knowledge. Pervasive knowledge building. Students contribute to collective knowledge building. Constructive uses of authoritative sources. All members, including the teacher, sustain inquiry as a natural approach to sustain their understanding. Knowledge building discourse. Students are engaged in discourse to share with each other, and to improve the knowledge advancement in the classroom. Concurrent, embedded and transformative assessment. Students take a global view of their understanding then decide how to approach their assessments. They create and engage in assessments in a variety of ways.
Deze uitgangspunten krijgen vorm in de COP’s en de inhoudelijke leergemeenschappen. Zoals als boven werd aangeduid voert de student in de COP’s een eigen individueel onderzoek uit, maar deelt zijn bevindingen en ideeën met de andere deelnemers, die aan een soortgelijk onderzoeksonderwerp werken, zodat er van elkaar kan worden geleerd en aan kenniscreatie wordt gedaan. De opleiding wil de student onder begeleiding in aanraking laten komen met een werkwijze en een attitude die ook van toepassing zijn voor de master als docent-innovator. Feedback wordt als een van de belangrijkste onderdelen gezien in de opleiding. Het is belangrijker voor een leerproces en de professionele ontwikkeling van een student dan knowledge of results. In de MLI zal de toewijzing van studiepunten vooral zijn gebaseerd op knowledge of proces van professionalisering: feedback. De feedback wordt gegeven op basis van formatieve toetsing, participatie en inbreng in de MLI-COP en de leergemeenschappen. Na afloop van elk blok moet de student een eigen of collectieve leeractiviteit organiseren binnen het Studium. Met deze leeractiviteit dient de student aan te tonen dat hij de centrale competentie van het blok op masterniveau beheerst. De leeractiviteit wordt beschouwd als summatieve toets die de student opneemt in zijn portfolio. De beoordeling van de summatieve bloktoetsen casu quo leeractiviteiten vindt plaats door de betreffende docent. Er is één afsluitende summatieve toetsing en die bestaat uit de verdediging van de masterthesis. De thesis wordt beoordeeld op criteria als onderzoektechnische kwaliteit en interpretatie van data en coherente conclusies, maar ook op leesbaarheid. In de masterthesis laat de student niet alleen zien dat hij de onderzoekscompetentie beheerst maar geeft hij ook een compleet beeld van zijn functioneren als MLI-master. De beoordeling van de masterthesis vindt plaats door een onafhankelijke toetsingscommissie bestaande uit een wetenschappelijk onderzoeker, een docent uit het werkveld, een extern deskundige, de lector of programmacoördinator en een directielid van de werkgever.
pagina 16
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
Overwegingen Het panel heeft in het gesprek met de docenten en ontwikkelaars de toetsing en het implementeren van innovaties aan de orde gesteld. Het panel wilde nauwkeurig weten hoe de feedback kan leiden tot studiepunten en hoe een innovatie in het werkveld wordt doorgevoerd. Het panel neemt waar dat de knowledge of proces voor de studiepuntentoekenning van meer belang is dan de knowledge of results. Het panel stelt vast dat de toetsing van het proces voldoende vastgelegd is op grond van te meten criteria. Feedback is geformaliseerd door stukken in het portfolio en de coach bekijkt de gegevens die de student aanlevert in het portfolio. Dat zijn stukken die in het portfolio zijn opgenomen op grond van beoordelingen door verschillende docenten. De coach weegt die stukken nogmaals om een blok / competentie met goed gevolg te kunnen afsluiten. Feedback moet daarnaast altijd een element van inhoudelijke vulling hebben. De coach kan niet alles weten en is daarom ook intermediair tussen de student en de andere docenten, ook de externen. Naast literatuur van niveau, speelt het niveau van de docenten een belangrijke rol. De scholing van docenten door cursussen en (buitenlandse) congressen acht Stoas Hogeschool dan ook van belang. Het panel acht de toetsing voldoende duidelijk en gedegen, maar vindt wel dat schriftelijke vastlegging van wat het totaal aan toetsing inhoudt, verbeterd kan worden. Studenten worden competent gemaakt door te werken in teamverbanden en in leergemeenschappen. Een afsluitend ‘studium’ na ieder blok praktiseert en controleert de competentie. Triologisch leren levert de innovatie in de praktijk op, het werkstuk is een artefact / een leerobject in het verder denken en brengen van wat vernieuwd wordt. Tussen onderzoek, innovatie en opdracht ligt een relatie waardoor innoveren als vanzelfsprekend wordt uitgevoerd. Implementeren is geen apart item omdat het een onderdeel is van het totaal. Omdat de werkcontext een authentieke bijdrage levert aan het proces van leren en innoveren is innoveren veel ruimer omschreven dan alleen implementeren. Het leren van innoveren staat in deze opleiding centraal. Het panel waardeert het innovatieve karakter van de master die Stoas Hogeschool aanbiedt. Het panel acht zowel het leren als het innoveren, maar ook het leren van innoveren voldoende aan bod komen. Het panel merkt op dat door de kleinschaligheid en het inschakelen van relatief veel docenten deze opleiding kwalitatief verantwoord zal worden gerealiseerd. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.2 ‘Relatie tussen doelstelling en programma’ als voldoende.
4.2.3
Samenhang programma (facet 2.3) Het beoogde programma is inhoudelijk samenhangend. Bevindingen De samenhang in het programma wordt gevormd door het onderzoek van de student en de bijdragen aan de MLI-COP. Het onderzoek is leidend gedurende de studie en alle andere onderwijsonderdelen zijn (deels) facilitair aan het onderzoek. Elk blok draait om een competentie. De samenhang binnen elk blok wordt gevormd door de centraal staande competentie. Dat neemt niet weg dat elk blok kan worden gezien als een kleine op zichzelf staande opleiding. Het geheel aan kleine opleidingen, te samen met de masterthesis, maakt de opleiding compleet.
pagina 17
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
Overwegingen De samenhang in het programma wordt voldoende geborgd door het werken met thema’s per semester, door de plaats die het onderzoek inneemt en door de spreiding van het thema ‘organisatie’ over het totaal ven de twee jaar die de opleiding duurt. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.3 ‘Samenhang programma’ als voldoende.
4.2.4
Studielast (facet 2.4) Het beoogde programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Bevindingen De opleiding vraagt nominaal 17,5 studie-uren per week. Uitgegaan wordt van 46 werkweken per jaar en twee weken summer- en wintercourse per twee jaar. De studie vergt een aanzienlijke inzet en motivatie van de student en diens directe omgeving. De opleiding toetst gedurende de studie na elk inhoudelijk blok summatief om vast te stellen of een student de centrale competentie, het blokthema, beheerst. Daarnaast vindt formatieve toetsing plaats vanuit het oogpunt van het geven van feedback. Voordat de student aan de onderzoeksuitvoering begint, vindt er een “go - no go” assessment plaats op basis van zijn onderzoeksopzet. Een koppeling tussen inspanning en studiepunten wordt slechts ten dele toegepast omdat de eigen ontwikkeling van de student meer centraal staat dan het ontvangen van studiepunten. Overwegingen Het panel acht het programma vrij zwaar. De twee lesdagen trekken een zware wissel op de studenten die naast hun studie, ook werken. De werkgevers waarmee het panel sprak gaven weliswaar aan 50% van de studietijd te willen faciliteren, maar gehoord de diversiteit aan locaties en activiteiten, acht het panel het van belang om de organisatorische kant van de opleiding in kaart te brengen zodat een student bij aanvang van de studie een overzicht heeft van plaats en tijd van de opleiding. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.4 ‘Studielast’ als voldoende.
4.2.5
Instroom (facet 2.5) Het beoogde programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: hbo-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Bevindingen De MLI is een deeltijd masteropleiding voor kandidaten op hbo-niveau met minimaal twee jaar werkervaring. Aspirant-studenten met een tweedegraads onderwijsbevoegdheid en een geschikte werkplek in het (groene) beroepsonderwijs of (groene) bedrijfsleven zijn direct toelaatbaar. Aspirant-studenten afkomstig uit het overige onderwijsveld dienen een assessmentprocedure te doorlopen. De student is alleen toelaatbaar als op de werkplek een supervisor of mentor aanwezig is. Een relevante werkpleksituatie is een vereiste om het thesisonderzoek te kunnen uitvoeren. Indien dit niet kan worden uitgevoerd op de eigen werkplek, dient het onderzoek op een
pagina 18
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
andere instelling te worden uitgevoerd. De student dient zelf te zorgen voor een relevante en geschikte werkplek en begeleiding; Het beheersen van de Engelse taal is eveneens voorwaarde voor toelating. Een en ander is vastgelegd in een tripartiete contract. De assessmentprocedure voor aspirant-studenten die minder dan twee jaar werkervaring hebben of niet werkzaam zijn in het groene beroepsonderwijs of groene sector, bestaat uit verschillende onderdelen, waaronder motivatie, abstractievermogen en het vermogen tot reflecteren. Na elk blok, derhalve elke vier maanden, kunnen nieuwe studenten instromen. Overwegingen Het panel heeft het format voor de tripartiete overeenkomst ingezien en geconstateerd dat de begeleiding van de student op de werkplek is geregeld. De selectie acht het panel vrij zwaar. Over de intake wordt in het aanvraagdossier weinig geschreven. Het vastleggen van de toelatingscriteria verdient nog de volle aandacht omdat ook studenten uit het bedrijfsleven en uit het middenmanagement van scholen toelaatbaar zijn. Het panel acht het van belang dat studenten ook werkelijk lesgeven als zij de opleiding volgen. Niet alleen ‘zelfschifting en gesprekken moeten de student toelaatbaar maken’, zoals gesteld in het gesprek met de docenten, net zo min als het hebben van ‘een bevlogen idee’. Die elementen vindt het panel zeker van belang maar dienen in een assessment te worden geregeld. Het panel heeft overigens het vertrouwen dat Stoas Hogeschool een en ander nog zal regelen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.5 ‘Instroom’ als voldoende.
4.2.6
Duur (facet 2.6) De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: hbo-master met minimaal 60 studiepunten. Bevindingen De opleiding MLI omvat 60 studiepunten, verspreid over 2 jaar. De 60 studiepunten omvatten alle onderwijsonderdelen van de opleiding, ook de inzet van de studenten op de eigen werkplek voor het thesisonderzoek. Overwegingen De opleiding voldoet aan de wettelijke norm. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.6 ‘Duur’ als voldoende.
4.2.7
pagina 19
Samenvattend oordeel onderwerp 2 Programma Het panel acht onderwerp 2 Programma voldoende gezien de voldoendes voor de onderliggende facetten.
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
4.3 4.3.1
Inzet personeel Eisen hbo (facet 3.1) De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een hboopleiding: Het onderwijs zal voor een belangrijk deel worden verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Bevindingen De binding van de opleiding met het groene beroepsonderwijs is een belangrijke kernwaarde uit het strategische beleid van de hogeschool. Het personeelsbeleid kenmerkt zich door de aandacht voor praktijkgerichtheid en versterking van de competenties van medewerkers op het terrein van evidence based practice. Voor het uitvoeren van het programma en voor het begeleiden van studenten zijn verschillende taken en expertises noodzakelijk. Om deze reden benoemt Stoas Hogeschool verschillende rollen van docenten en medewerkers voor de nieuwe MLI. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen externe rollen en interne rollen. Externe rollen zijn: leden raad van advies, thematrekkers, gastdocenten, experts, leden thesisteam en leden verdedigingscommissie. Interne rollen zijn: master-director, programmacoördinator, studentcoach, onderzoeksbegeleider, kerndocent en COP/leergemeenschap facilitator. Voor elke rol zijn de activiteiten in kaart gebracht en vastgelegd in een roltypering. De interne docenten zijn verantwoordelijk voor een groot deel van het te geven onderwijs, zij zijn veelal reeds in dienst van de hogeschool. De MLI-docenten met uitsluitend een aanstelling bij de opleiding dienen een eigen netwerk met het werkveld te onderhouden door onder meer: het bezoeken van scholen, het organiseren van congressen, symposia en lezingen en het samenwerken met werkveldvertegenwoordigers. MLI is bezig met het opzetten van een pool van mogelijke externe docenten. Overwegingen Het panel heeft de cv’s en de roltyperingen ingezien en constateert dat Stoas Hogeschool zowel over de binding met de groene beroepspraktijk als over de rollen van de docenten goed heeft nagedacht. Het panel acht de verbinding van de docenten met de beroepspraktijk en de deskundigheid met betrekking tot die praktijk duidelijk aanwezig. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.1 ‘Eisen hbo als voldoende.
4.3.2
Kwantiteit personeel (facet 3.2) Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen starten. Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen continueren Bevindingen In de jaarbrief van de Aeres groep wordt aangegeven wat het materiële en personele budget is om de opleiding uit te voeren. De voorlopige student/docentratio is vastgesteld op 8:1. Daarnaast is 0,2 fte beschikbaar voor ondersteunend personeel. Verder wordt voorzien in aanvullende ontwikkelkosten en de inzet van externe deskundigen. Hiervoor is 0,5 tot 1 fte begroot voor de eerste twee uitvoeringsjaren. Naarmate de opleiding groeit, zal jaarlijks de nieuwe formatie en capaciteitsberekeningen worden aangepast.
pagina 20
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
Deels zal de opleiding voor ondersteuning ook gebruik maken van de algemene formatie van de hogeschool. Op alle specifieke deskundigheidsterreinen zal de opleiding externe docenten inzetten. Hiervoor heeft de opleiding maximaal 1 fte beschikbaar. Overwegingen Het panel stelt vast dat de formatie ruim voldoende moet zijn voor het geven van de opleiding. De ruime formatie acht het panel wel noodzakelijk om de diversiteit aan instromers op een goede wijze op te vangen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.2 ‘Kwantiteit personeel’ als voldoende.
4.3.3
Kwaliteit personeel (facet 3.3) Het in te zetten personeel is gekwalificeerd voor een inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma Bevindingen De ontwikkeling van de opleiding heeft plaatsgevonden door een voorbereidingsgroep bestaande uit de lector van de hogeschool, twee leden van de kenniskring (docenten) en de directeur van de hogeschool. Externe stakeholders zijn daarbij nadrukkelijk geraadpleegd. De leden van de voorbereidingsgroep hebben allen ruime ervaring met het ontwikkelen van nieuw onderwijs en beschikken over de benodigde expertise hiervoor. Stoas Hogeschool streeft voor de masteropleiding in beginsel naar de inzet van gepromoveerde docenten. De MLI beschikt over hooggekwalificeerde universitair geschoolde en praktijkgerichte docenten. Externe kern- en gastdocenten hebben een academische achtergrond en hebben naast vakspecifieke kennis ook ervaring in of met het beroepsonderwijs. Bij de werving van docenten hanteert de opleiding een profiel dat gekoppeld is aan de door de opleiding onderscheiden rollen. De MLI stelt ook eisen aan de opdrachtgever, de leidinggevende of interne begeleider van de student op diens werkplek. Jaarlijks vindt de gespreks- en beoordelingscyclus plaats met individuele medewerkers in dienst van Stoas Hogeschool. Bij de gesprekken en beoordelingen wordt gebruik gemaakt van de gegevens uit de diverse evaluaties. Ook met de externe docenten wordt geëvalueerd met behulp van evaluatiegegevens van de opleiding. Het scholingsbeleid van Stoas Hogeschool kenmerkt zich door gerichte deskundigheidsbevordering, afhankelijk van de individuele wensen en behoeften, die tijdens de gespreks- en beoordelingscyclus naar voren zijn gekomen. Overwegingen Het panel acht zowel het niveau van de docenten als hun deskundigheden op de diverse terreinen voldoende. De opleiding werkt met voldoende gepromoveerden om onderwijs en onderzoek op masterniveau te geven c.q. te begeleiden. In het gesprek met de samenwerkingspartners kwam naar voren dat de WageningenUR voor het begeleiden van onderzoek beschikbaar is op afroep van de studenten. Iedere student heeft daar 25 uren voor ter beschikking. De docenten zullen niet aarzelen de studenten te stimuleren van dat aanbod van de WUR gebruik te maken. Het panel waardeert dat Stoas Hogeschool de docenten actief betrokken houdt bij de (buitenlandse) ontwikkelingen op het gebied van onderwijs en onderzoek.
pagina 21
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.3 ‘Kwaliteit personeel’ als voldoende. 4.3.4
pagina 22
Samenvattend oordeel onderwerp 3 Inzet personeel Het panel acht onderwerp 3 Inzet personeel voldoende gezien de voldoendes voor de onderliggende facetten.
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
4.4 4.4.1
Voorzieningen Materiële voorzieningen (facet 4.1) De beoogde huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Bevindingen De hogeschool is gehuisvest op twee locaties: Den Bosch en Dronten. De centrale directie en centrale voorzieningen zijn gevestigd in Ede. Beide locaties beschikken over een goed geoutilleerd gebouw. In de Open Leercentra zijn literatuur en digitale bestanden beschikbaar. Ook hebben studenten toegang tot de bibliotheek van de WUR. Op de locaties zijn diverse praktijkruimtes aanwezig waaronder bedrijven voor melkvee en akkerbouw en bedrijfsgebouwen voor de tuinbouw. Een aantal faciliteiten wordt gedeeld met de Christelijk Agrarische Hogeschool Dronten en de Hogere Agrarische School Den Bosch. Onlangs is een contentmanagementsysteem geïntroduceerd in een elektronische leeromgeving. Het systeem wordt binnen Stoas Hogeschool breed gebruikt, maar zal met name zijn vruchten afwerpen in de COP’s. Studenten en docenten kunnen, ook vanuit externe locaties, beschikken over de centrale archivering en een breed aanbod aan documenten, en daarmee kennis. Overwegingen Het panel heeft de locatie in Den Bosch bezocht. De locatie voldoet voor het geven van MLI. Het panel heeft begrepen dat de colleges op diverse plaatsen worden gegeven maar dat Den Bosch de plaats is van waaruit gewerkt wordt als formele locatie. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.1 ‘Materiële voorzieningen’ als voldoende.
4.4.2
Studiebegeleiding (facet 4.2) Er is voorzien in personele capaciteit voor studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten die adequaat zijn met het oog op de studievoortgang. Bevindingen De studiebegeleiding kent vier aspecten: studieloopbaanbegeleiding door een studiecoach, vaste thesisbegeleiding door dezelfde coach, thesisbegeleiding door een thesisteam, en aanvullende onderzoeksbegeleiding door een onderzoeksexpert. Het merendeel van de studiebegeleiding spitst zich toe op de thesisbegeleiding en de vorderingen van de student ten aanzien van zijn onderzoek. De thesisbegeleiding zal bestaan uit een vaste mentor (studiecoach) en een thesisteam dat twee keer gedurende het leertraject van de student bij elkaar komt. De studiecoach heeft elk kwartaal een afspraak met de student, om diens vorderingen te bespreken. Hoewel zelfsturing en zelfdiagnose voorop staan in deze masteropleiding, zal worden ingegrepen bij mogelijke of dreigende achterstanden. Het thesisteam heeft een rol bij de “go - no go” beslissing bij het onderzoek en kan op verzoek van de coach worden ingeschakeld. De student kan bij zijn onderzoek gebruik maken van een expert. Hij ontvangt hiertoe aan het begin van de studie een knipkaart met 25 uur voor extra onderzoeksbegeleiding.
pagina 23
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
De MLI-COP fungeert als een soort officieuze begeleider van de student. De informatievoorziening vindt plaats via onder meer de opleidingsgids, het COP en de elektronische leeromgeving. Overwegingen De begeleiding is opgesplitst waardoor verschillende docenten in diverse rollen zich bezig houden met de begeleiding van de studenten. Voor de kwaliteits- en niveaubewaking van de opleiding acht het panel dat een goede zaak. De coach neemt daarbij een centrale plaats in. Het panel beschouwt de inschakeling van een onderzoeksexpert bij de thesisbegeleiding als een welkome aanvulling op de reguliere begeleiding vanuit de opleiding. De inbreng daarbij van de WageningenUR versterkt het niveau van onderzoek. Het panel plaatst wel een kanttekening bij de begeleiding van de student op de werkplek omdat die begeleiding niet in alle gevallen panel helder is. De begeleiding van bedrijfsopleidingsfunctionarissen verdient nadere aandacht. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.2 ‘Studiebegeleiding’ als voldoende.
4.4.3
pagina 24
Samenvattend oordeel onderwerp 4 Voorzieningen Het panel acht onderwerp 4 Voorzieningen voldoende gezien de voldoendes voor de onderliggende facetten.
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
4.5 4.5.1
Interne kwaliteitszorg Systematische aanpak (facet 5.1) Er is voorzien in een systeem van interne kwaliteitszorg, waarbij mede aan de hand van toetsbare streefdoelen en periodieke evaluaties verbetermaatregelen worden getroffen. Bevindingen De kwaliteitszorg van de MLI zal aansluiten bij de bestaande kwaliteitszorg binnen Stoas Hogeschool. Echter, het feit dat hier sprake is van deeltijdstudenten met ruime werkervaring, heeft de opleiding ertoe doen besluiten een Handboek Kwaliteitszorg MLI te ontwikkelen. Binnen Stoas Hogeschool zijn vier medewerkers verantwoordelijk voor de uitvoering van het systeem voor kwaliteitszorg. Hun taken zijn: initiëren, ontwikkelen, aansturen, organiseren, uitvoeren, monitoren, controleren, beheren en rapporteren van en over de activiteiten die kwaliteitszorg handen en voeten geven.. De medewerkers gebruiken daarvoor: instaponderzoek, tevredenheidonderzoek, alumni en werkveldonderzoek en een onderzoek dat gedurende het eerste jaar vanuit het lectoraat door een docentonderzoeker wordt uitgevoerd. De opzet van de online-communities, de groei in het gebruik van een professionele vocabulaire en een sociogram analyse van de COP zullen onderzocht worden. Kringgesprekken worden gevoerd met een vertegenwoordiging van de studenten na afloop van elk blok. Jaarlijks stelt het kwaliteitszorgteam in samenwerking met de verantwoordelijk betrokken docenten een verbeterplan op. Na goedkeuring door de directie is de programmacoördinator verantwoordelijk voor de uitvoering. Overwegingen Het kwaliteitszorgsysteem van Stoas Hogeschool is op orde, zo is gebleken uit de accreditatie van de bacheloropleiding. Het panel heeft geconstateerd dat de aanpassing van het systeem in functie van de deeltijdopleiding MLI met zorg is beschreven en spreekt het vertrouwen uit dat dit systeem op een juiste wijze zal worden toegepast. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.1 ‘Systematische aanpak’ als voldoende.
4.5.2
Betrokkenheid (facet 5.2) Bij de interne kwaliteitszorg zullen medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief worden betrokken. Bevindingen De onderzoeken in 5.1 genoemd, worden uitgevoerd onder studenten, docenten, alumni en werkveldvertegenwoordigers, bij MLI de werkgevers van de alumni. De kringgesprekken na elk blok worden gevoerd door de blokcoördinator, een medewerker uit het kwaliteitszorgteam en enkele studenten. Gegevens uit de evaluaties, zowel schriftelijke als mondelinge, worden gebruikt om de prestaties van de docenten te meten. Met de externe docenten zal een evaluatiegesprek worden gevoerd aan het eind van het academisch jaar.
pagina 25
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
De tevredenheid van de docenten wordt jaarlijks gemeten in een docententevredenheidsonderzoek. De gegevens en resultaten uit dit onderzoek worden op dezelfde manier behandeld als de studententevredenheidsonderzoeken. Naast de reguliere evaluaties, maakt de opleiding gebruik van de evaluatieve uitkomsten van de activiteiten van de adviesraad en de commissies die bij de opleiding zijn betrokken. In deze gremia zijn externe experts en werkveldvertegenwoordigers betrokken. Overwegingen De opleiding is klein en de groene sector is groen en groot. Ondanks de geringe omvang van de opleiding is de uitgebreide context betrokken bij de opzet van de master. Het panel heeft waardering voor de organisatie en de betrokkenheid van de sector. Het panel plaatst bij de betrokkenheid van de geledingen twee kanttekeningen. De formele instelling van een werkveldcommissie verdient aandacht na accreditatie van de opleiding en het ownership van de opleiding kan geen sectoraangelegenheid zijn maar dient in handen te blijven van Stoas Hogeschool. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.2 ‘Betrokkenheid’ als voldoende.
4.5.3
pagina 26
Samenvattend oordeel onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg Het panel acht onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg voldoende gezien de voldoendes voor de onderliggende facetten.
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
4.6 4.6.1
Continuïteit Afstudeergarantie (facet 6.1) De instelling geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen. Bevindingen Stoas Hogeschool gaat uit van de bekostiging van de opleiding door de overheid. Zij kan echter de masteropleiding ook als onbekostigde opleiding aanbieden zolang die bekostiging er niet is. Stoas Hogeschool beschikt over voldoende middelen. Als van bekostiging geen sprake is, zal dit helder naar studenten worden gecommuniceerd. Stoas Hogeschool geeft de garantie dat alle ingeschreven studenten voor de masteropleiding Leren en Innoveren de opleiding kunnen afronden. Zij heeft daartoe de middelen vrijgemaakt binnen de hogeschool. Overwegingen De garantiestelling van Stoas Hogeschool dat het programma kan worden afgemaakt na acceptatie van de inschrijving door een student, voldoet naar de mening van het panel. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.1 ‘Afstudeergarantie’ als voldoende.
4.6.2
Investeringen (facet 6.2) De voorziene investeringen zijn toereikend om de opleiding (inclusief voorzieningen) tot stand te brengen. Bevindingen De investeringen die gedaan zijn ter voorbereiding van de opleiding en het programma bedragen aan docentkosten (0,4 fte) plus de kosten van de externe adviseurs en de werkveldcommissie in totaal grosso modo, inclusief de overhead, €. 77.000,De vaste kosten voor de uitvoering, gebaseerd op 12 studenten, zijn opgebouwd uit de kosten voor de master-director, de programmaleider, de uitvoerende docenten, de ondersteuning, de externe experts, de commissies en de voorzieningen. In totaal is dat 1,5 fte uitvoering, 1 fte programmaleiding en externe inzet. Daarbij komt 40 % overhead. In totaal is dit geraamd op €. 370.000. Naast de vaste kosten moet de opleiding verder ontwikkeld worden. Daarvoor is voor de komende twee jaar 1 fte begroot. Het gaat om een bedrag € 94.000 plus 40 % overhead, dus om €. 131.600,- totaal. Overwegingen Het panel constateert dat de investeringen gedeeltelijk zijn uitgevoerd en voor de rest zijn begroot. Het stelt vast dat de berekeningen in de ‘Begroting MLI Stoas Hogeschool’ zijn gebaseerd op een aantal variabelen en dat de uitgangspunten daarbij weliswaar consistent zijn, maar niet steeds op eenzelfde wijze worden toegepast. Het minimale aantal studenten om te kunnen starten bedraagt in de ene berekening 12, in een volgende (ter bereiking van een break-even point) 13. Om ‘uit’ te komen bij bekostiging zijn 10 studenten noodzakelijk, maar bij een minimum van 8 studenten gaat Stoas Hogeschool wel van start met de
pagina 27
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
opleiding. Bij een aantal van 30 studenten beschouwt Stoas Hogeschool de opleiding volgroeid. Het panel heeft geen onderbouwing aangetroffen van de aantallen studenten die de opleiding gaan volgen. Het panel realiseert zich dat het niet zijn verantwoordelijkheid is de levensvatbaarheid te toetsen van een opleiding op grond van aantallen, maar acht een bandbreedte in aantallen van 8 tot 30 wel erg groot om de kwaliteit van de opleiding op een juiste wijze te kunnen afstemmen op de groepsgrootte en wil het daarom benoemen.
Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.2 ‘Investeringen’ als voldoende.
4.6.3
Financiële voorzieningen (facet 6.3) De financiële voorzieningen voor de gecalculeerde negatieve resultaten zijn voldoende voor dekking van de aanloopverliezen. Bevindingen Een uitgewerkt financiële onderbouwing lag tijdens het locatiebezoek ter inzage voor het panel. Overwegingen Het panel heeft kennis genomen van de financiële onderbouwing en heeft het vertrouwen dat de opleiding als aangegeven zal worden uitgevoerd. Dit ondanks de omvangrijke aanloopverliezen. Het panel heeft geen inzicht gekregen in het verloop van het wegwerken van de aanloopverliezen maar heeft wel geconstateerd dat de aanloopverliezen geen afbreuk doen aan de sterke financiële positie van Stoas Hogeschool. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.3 ‘Financiële voorzieningen’ als voldoende.
4.6.4
pagina 28
Samenvattend oordeel onderwerp 6 Continuïteit Het panel acht onderwerp 6 Continuïteit voldoende gezien de voldoendes voor de onderliggende facetten.
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
5 Overzicht advies De onderstaande tabel geeft per onderwerp en per facet het oordeel van het panel uit hoofdstuk 4 weer.
Onderwerp 1 Doelstellingen
2 Programma
3 Inzet personeel
4 Voorzieningen
5 Interne kwaliteitszorg
6 Continuïteit
Oordeel V
V
V
V
V
V
Facet 1.1 Domeinspecifieke eisen
V
1.2 Master
V
1.3 Oriëntatie hbo
V
2.1 Eisen hbo
V
2.2 Relatie doelstellingen - programma
V
2.3 Samenhang programma
V
2.4 Studielast
V
2.5 Instroom
V
2.6 Duur
V
3.1 Eisen hbo
V
3.2 Kwantiteit
V
3.3 Kwaliteit
V
4.1 Materiële voorzieningen
V
4.2 Studiebegeleiding
V
5.1 Systematische aanpak
V
5.2 Betrokkenheid
V
6.1 Afstudeergarantie
V
6.2 Investeringen
V
6.3 Financiële voorzieningen
V
V = voldoende O = onvoldoende
pagina 29
Oordeel
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
Bijlage 1: Samenstelling panel Voorzitter Prof. dr. Cees M.Karssen, voorzitter Cees Karssen is emeritus Rector Magnificus van de Universiteit van Wageningen. Hij is lid geweest van de commissie Franssen, die het accreditatiestelsel voorbereidde, en voorzitter van de commissie Tussentijdse evaluatie lectoren in het HBO. Hij heeft doceer- en onderzoekservaring in de plantenfysiologie en leservaring aan een deeltijd laboratoriumopleiding Panellid Drs. Peter Nieuwstraten (1952) studeerde wiskunde in Leiden en economie in Rotterdam. Sindsdien is hij in of voor het voortgezet onderwijs werkzaam geweest. Zo was hij onder meer beleidsmedewerker bij de Algemene Vereniging van Schoolleiders (een voorloper van de huidige vo-raad) en Algemeen Directeur Voortgezet Onderwijs bij het openbaar onderwijs in Rotterdam Gedurende tien jaar was hij bestuursvoorzitter van een scholengroep in Leeuwarden. Eind jaren negentig was Peter Nieuwstraten één van de oprichters van de School of Education in Leeuwarden. Daarmee stond hij aan de basis van het duale opleidingstraject voor leraren. Panellid Prof. dr.Theo Bergen (1942) studeerde onderwijskunde en promoveerde in 1981 aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. In de periode 1993 - 2005 is hij als hoogleraar en wetenschappelijk directeur verbonden geweest aan de Universitaire Lerarenopleiding van de Radboud Universiteit Nijmegen. Sinds 2006 is hij als hoogleraar onderwijskunde verbonden aan de Lerarenopleiding van de Technische Universiteit Eindhoven en is onderwijsdirecteur van de tweejarige educatieve master science education Technische Universiteit Eindhoven,. Hij is voorzitter van de divisie Lerarenopleiding en Leraarsgedrag van de VOR (Vereniging voor Onderwijsresearch) en voorzitter van de VELON (Vereniging Lerarenopleiders Nederland).
Panellid Prof. dr. Eric B.P.Verbiest, (1946), Lector Fontys Hogescholen voor schoolontwikkeling en schoolmanagement, Gastprofessor Universiteit Antwerpen voor onderwijsinnovatie. Verbiest heeft uitgebreide theoretische kennis van en (internationale) praktische ervaring in en schoolorganisatieontwikkeling, in het ontwikkelen en implementeren van programma’s voor de professionalisering van schoolleiders en in praktijkgericht onderzoek. De ervaring omvat procesbegeleiding, ontwikkelen van strategieën voor schoolvernieuwing, toepassing van diagnostische instrumenten en training in managementvaardigheden. Daarnaast uitgebreide ervaring in het ontwikkelen van curricula voor lerarenopleidingen op het terrein van sociale vaardigheden, sociale wetenschappen en filosofie. Alle panelleden hebben een onafhankelijkheidsverklaring ingevuld en ondertekend. Secretaris en procescoördinator Rik Belmans, beleidsmedewerkers NVAO, procescoördinator. Kees van de Meent, secretaris.
pagina 30
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
Bijlage 2: Programma site visit Het panel heeft een bezoek gebracht aan de locatie op 24 november 2008 voor de toetsing van de nieuwe opleiding hbo-master Leren en Innoveren van Stoas Hogeschool. Locatie: Stoas Hogeschool, Onderwijsboulevard 221, ’s-Hertogenbosch. Programma: 08.30- 09.00 Ontvangst accreditatiecommissie 09.00- 10.00 Besloten vergadering panel 10.30 -11.00 Sessie 1: Gesprek met bestuurlijk verantwoordelijken: • Dhr. ir. Henk Verweij, voorzitter College van Bestuur Aeres Groep • Mw. drs. Madelon de Beus, directievoorzitter Stoas Hogeschool 11.00 - 12.30 Sessie 2: In gesprek met Inhoudelijk verantwoordelijke, ontwikkelaars en docenten: • Dhr. drs. Tom van Oeffelt, competentie: didactiek • Mw. drs. Hennie van Heijst, competentie: teamontwikkeling • Dhr. ir. Arie de Jong, competentie: organiseren; kwaliteitzorg • Dhr. dr. Paul van Deursen. (Interim Projectmanagement) Ervaring-praktijkdeskundige op het gebied van teamontwikkeling. • Dhr. drs. Bert Reijnen, onderzoekscommunity of practice & learning community • Dhr. dr. Frank P.C.M. de Jong, programma director MLI,competentie: leerpsychologie, pedagogisch; onderzoek • Dhr. prof. dr. Paul. Kirschner (OTEC OU, Universiteit Utrecht) • Mw. dr. Ellen Klatter, Consortium Beroepsonderwijs, competentie: leerpsychologie, pedagogisch; onderzoek 12.30-13.30 Lunch 13.30-14.15 Sessie 3: In gesprek met de klant. • Dhr. ing. Klaas Boer, Groene Kenniscoöperatie, IPC Groene Ruimte. • Dhr. ing. Bastiaan Pelikaan, College van Bestuur Aeres Groep, Groenhorst college. • Dhr. drs. André Bomers, voorzitter College van Bestuur AOC-Oost. 14.15-15.00 Sessie 4: Samenwerkende instellingen • Dhr. Prof. dr. George Beers, (directeur Groene Kennis Coöperatie) • Dhr. dr. Harm Biemans, UHD, WUR, ECS, programmaleider van het onderzoeksprogramma ‘Competentieontwikkeling op het terrein van voedsel en groen’ 15.00- 16.00 Besloten overleg panel, waarbinnen 15.30-16.00 Aanvullende informatie, gesprek met bestuurders: • Mw. drs. Madelon de Beus, directievoorzitter Stoas Hogeschool • Dhr. dr.P.C.M. de Jong, lector Stoas Hogeschool
pagina 31
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten Informatiedossier opleiding/instelling
Datum 28-08-08
27-10-08
28-10-08
07-11-08 14-11-08
pagina 32
Document Aanvraag; begeleidende brief (13HVE/MBS80760.AKU) Informatiedossier Bijlage 6: Programmaopbouw Bijlage 7: Themaopbouw Bijlage 9: MLI-rollen Extern en Intern Bijlage 1: Opleidingsschool, een beschrijving van het project Bijlage 2: Overzicht Institutional Partners Stoas Hogeschool Bijlage 3: Beroeps- en competentieprofiel SBL Bijlage 4: 4C your way competentiekader Bijlage 5: Verslag beroepenveldadvies- commissie januari 2008 Bijlage 8: Kader opleidingsgids MLI Bijlage 10: Stoas Hogeschool, Kwaliteitszorg 2005-2008 Bijlage 11: Handboek Kwaliteitszorg MLI Bijlage 12: Jong, de, F. (2006). Doen, leren en kenniscreatie; Verstand en competentie Inaugurele rede ter aanvaarding van Lectoraat ‘Ontwikkeling van leren en leraren in competentiegericht onderwijs’. Den Bosch, Stoas Hogeschool Bijlage 13: Overzicht intentieverklaring Aanvullende documenten; begeleidende brief (14MBS80973.AKU) cv: Jan van Aalst cv: Hein Broekkamp cv: Ellen Klatter cv: Rosanne Zwart cv: Jacobiene A. Meirink cv: Paul A. Kirschner cv: Harm Biemans cv: Frank de Jong cv: Katerine Bielaczyc cv: Marlene Scardamalia cv: Robert-Jan Simons cv: Tom van Oeffelt Herzien overzicht intentieverklaringen interne en externe participatie in de MLI Aanvullende documenten; begeleidende brief (14MBS80976.AKU) Nagekomen cv: M. de Beus Nagekomen cv: Wout van den Bor Bezoek instelling m.b.t. aanvraag Master Leren en Innoveren (14MBS81005.AKU) - MLI Agenda 24 november - MLI Thema kenniscreatie en community - MLI Begeleiding - MLI Feedback en waarderen - MLI Rollen in uitvoering - MLI Leeswijzer bij de programmabeschrijving - MLI Leren en Innoveren - MLI Literatuuroverzicht - MLI Onderzoek innovatie opdracht
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
- MLI Rooster per maand - MLI Summer Institute - MLI Thema 1 Teamontwikkeling - MLI Thema 2 Leertheorie- en psychologie - MLI Thema 3 Didactiek - MLI Thema 4, 7 Organiseren en M&T - MLI Thema Kenniscreatie Bijlage
pagina 33
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
Bijlage 4: Lijst met afkortingen ALIE Authentic Learning in Land-based Education BA Bachelor BE Basiseenheid BS Beroepssituatie C&A Communicatie en Analyse CAH Christelijke Agrarische Hogeschool CCL Computerondersteund collaboratief leren CGI Criterium gericht interview CGO Competentiegericht onderwijs CMS Contentmanagementsysteem COL Community of learning COP Community of practice CV Curriculum vitae CvB College van Bestuur DB Den Bosch Dr Dronten DT Deeltijd ECS Educatie en competentiestudies FLO Flankerend onderwijs HAO Hoger Agrarisch Onderwijs HAS Hogere Agrarische Scholen HBO Hoger Beroeps Onderwijs HvA Hogeschool van Amsterdam ICLON Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing ICT Informatie en communicatie technologie IKIT Intitute for Knowledge Innovation and Technology INK Instituut Nederlandse Kwaliteit IPB Integraal personeelsbeleid IVLOS Interfacultair Instituut voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en studievaardigheden KF Knowledge forum KR Knowledge of Results KSN Knowledge Society Network KZ Kwaliteitszorg LNV Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit LPBO Landelijk Platform Beroepen in het Onderwijs LSOP Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie LU Landbouwuniversiteit LWOO Leerwegondersteunend Onderwijs MA Master MBO Middelbaar Beroeps Onderwijs MLI Master Leren en Innoveren MT Managementteam NOVO Nascholing en Opleiding Voor Organisatieontwikkeling
pagina 34
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
NVPO Nederlandse Vereniging voor Personeelsmanagement en Organisatieontwikkeling NVAO Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie OCW Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen OER Onderwijs en examenreglement OP Onderwijzend Personeel OTEC Center at the Open University of the Netherlands PDCA Plan, do, check, act (Dynamische kwaliteitscyclus) POP Persoonlijk ontwikkelingsplan PTH Pedagogisch Technische Hogeschool PvB Proeve van bekwaamheid R&D Research and development ROC Regionaal opleidingscentrum SBL Stichting beroepskwaliteit leraren SBU Studiebelastingsuren SCB Stichting Consortium Beroepsonderwijs SLB Studieloopbaanbegeleiding S-R Stimulus-respons VAP Verwerking Agrarische Producten VMBO Voorbereidend Middelbaar Beroeps Onderwijs VO Voortgezet Onderwijs VOR Vereniging voor Onderwijs Research VT Voltijd WO Wetenschappelijk Onderwijs WPL Werkplekleren WUR Wageningen Universiteit en Research Centrum
pagina 35
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |
Het paneladvies is tot stand gekomen in opdracht van de NVAO met het oog op toetsing van de nieuwe opleiding hbo-master Leren en Innoveren van Stoas Hogeschool.
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) Parkstraat 28 Postbus 85498 | 2508 CD DEN HAAG T 31 70 312 23 30 F 31 70 312 23 01 E
[email protected] W www.nvao.net
Aanvraagnummer
pagina 36
# 3132
NVAO | Leren en Innoveren | Stoas hogeschool | december 2008 |