Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist Vrije Universiteit Amsterdam 22 december 2009 NVAO Toets Nieuwe Opleiding
Paneladvies
pagina 2
1
Samenvattend advies
3
2
Inleiding en verantwoording 2.1 Werkwijze panel 2.2 Opbouw paneladvies
5 5 6
3
Beschrijving van de opleiding 3.1 Algemeen 3.2 Profiel instelling 3.3 Profiel opleiding
7 7 7 7
4
Beoordeling per onderwerp 4.1 Doelstellingen opleiding 4.2 Programma 4.3 Inzet personeel 4.4 Voorzieningen 4.5 Interne kwaliteitszorg 4.6 Continuïteit
10 10 15 25 28 31 35
5
Overzicht advies
38
Bijlage 1: Samenstelling panel
39
Bijlage 2: Programma site visit
41
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten
43
Bijlage 4: Lijst met afkortingen
45
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
1 Samenvattend advies De aanvragende instelling heeft een informatiedossier aangeleverd dat door de NVAO in voldoende mate geschikt werd bevonden om inhoudelijk te worden beoordeeld door een panel van deskundigen. Die inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van de kwaliteitscriteria die het NVAO ‘Toetsingskader nieuwe opleidingen hoger onderwijs’ (hierna: Toetsingskader) daarvoor aanreikt. Het informatiedossier en de nader - ter gelegenheid van het locatiebezoek - verstrekte schriftelijke en mondelinge informatie hebben het panel in staat gesteld om tot de volgende, weloverwogen beoordeling van de voorgedragen opleiding te komen. Gemeten naar de doelstellingen is het voorgedragen programma zonder enige twijfel domeinspecifiek te noemen. De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten goed aan bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk worden gesteld aan beroepsbeoefenaren op het domein van de financiële en beleggingspraktijk. De opleiding blijkt in een groeiende vraag naar financiële specialisten te voorzien. Naast de meer ‘klassieke’ beroepen van financieel analist en beleggingsanalist vervullen FBAopgeleiden in de beroepspraktijk ook functies als beleggingsadviseur, vermogensbeheerder, risicomanager, beleggingsstrateeg, portefeuillemanager en productontwikkelaar. Daarnaast voorziet de opleiding in toenemende mate ook in de opleidingsbehoefte van personen die werkzaam zijn binnen verzekerings- en pensioenbedrijven, bij financiële toezichthouders en in de financiële consultancy. Het panel vroeg zich daarom in dit verband af of de naamgeving van de opleiding nog wel de lading dekt, gelet op de uitstroom die ermee wordt gerealiseerd. Het curriculum veronderstelt tenminste masterniveau in voor de beroepensector relevante vakken en bouwt van daaruit verder aan verdieping en verbreding van competenties, vaardigheden en attitudes, die typerend zijn voor wat een postdoctorale master wordt geacht te kunnen en te kennen. De opleiding heeft onmiskenbaar een wo-oriëntatie, gelet op het criterium van het Toetsingskader dat ‘een afgestudeerde master de kwalificaties heeft om multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in de beroepspraktijk’. De opleiding is in het bijzonder daarop ingericht en afgestemd. Het beoogde programma sluit aan bij de criteria die het Toetsingskader aan het curriculum van een wo-opleiding stelt. Het programma kent een didactisch concept (kort aan te duiden met: zelfstandigheid in groepsverband) dat bijdraagt aan het verwezenlijken van de doelstelling van de opleiding, die inhoudt dat studenten zelfstandig en in groepen complexe beleggingsvraagstukken op academisch niveau moeten leren analyseren en oplossen. De werk- en toetsvormen waarvoor in het programma is gekozen sluiten goed aan bij dit door de instelling gekozen didactisch concept. Het programma is verder naar het oordeel van het panel inhoudelijk samenhangend, studeerbaar en wettelijk aan de maat waar het de duur betreft. Wat de instroom betreft wenst panel de instelling te houden aan de gedane toezegging om de toelatingscriteria, als geformuleerd in de Toelatingsregeling PGO-FBA, strikt te hanteren
pagina 3
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
omdat het behalen van de met de opleiding beoogde eindkwalificaties, naar het oordeel van het panel, staat of valt met een instroom van deelnemers van academisch niveau en met een duidelijke finance-achtergrond. Het onderwerp inzet van personeel waardeert het panel over de hele linie als voldoende. De kwantiteit van het in te zetten personeel beoordeelt het panel als toereikend - gelet ook op het oordeel van de docenten op dit punt - maar het kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de vrijgemaakte capaciteit toch wat aan de krappe kant is. Het enthousiasme dat de docenten voor de opleiding aan de dag leggen vermag in dit opzicht kennelijk het nodige te compenseren. De kwaliteit van de in te zetten docenten is goed en met een duidelijke wo-oriëntatie, gelet onder meer op het percentage gepromoveerden onder hen. Docenten worden periodiek – onder meer middels studentevaluaties en gesprekken met het curatorium van de opleiding - beoordeeld op hun functioneren. De materiële voorzieningen voldoen aan de daarvoor geldende eisen. De beschikbare digitale leeromgeving Blackboard heeft voor de opleiding in potentie zeker meerwaarde, maar van de mogelijkheden die deze omgeving te bieden heeft wordt nog maar beperkt gebruik gemaakt. De studiebegeleiding en de informatievoorziening zijn van een adequaat niveau. Het panel is van oordeel dat de PGO FBA in feitelijke zin wel over een operationeel stelsel van kwaliteitszorg beschikt, maar dat dit niet op integrale wijze is neergelegd en beschreven in een document, althans niet op opleidingsniveau. Niettemin levert het geheel van meet- en evaluatie-instrumenten en de betrokkenheid daarbij van de verschillende stakeholders (bij de kwaliteit van de opleiding) wel duidelijke verbetermaatregelen op, zoals het panel heeft kunnen constateren aan de hand van het document ‘Verbeterplan’. De betrokkenheid van alumni en werkveld bij de kwaliteitszorg zou naar het oordeel van het panel structureler kunnen, en wat de eersten betreft ook meer geformaliseerd (geïnstitutionaliseerd). Te overwegen ware verder om bij de klankbordgroepen ook docenten te betrekken. De condities voor continuïteit zijn aanwezig, zowel waar het de afstudeergarantie betreft als waar het gaat om eventueel nog te verrichten investeringen of te treffen financiële voorzieningen. Het panel adviseert de NVAO om, in het licht van bovenstaande bevindingen, in positieve zin te besluiten over de kwaliteit van de nieuwe postinitiële wo-masteropleiding Financieel en Beleggingsanalist van de Vrije Universiteit Amsterdam.
Namens het panel ter beoordeling van de toets nieuwe opleiding Financieel en Beleggingsanalist (Tno # 3650) van de Vrije Universiteit Amsterdam, Den Haag, 22 december 2009
drs. V.I. Goedvolk, voorzitter
pagina 4
mr. dr. Th.L. Bellekom, secretaris
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
2 Inleiding en verantwoording Bij brief van 7 mei 2009 is door het College van Bestuur van de Vrije Universiteit 1 Amsterdam, onder aanbieding van een informatiedossier , bij de NVAO een aanvraag ingediend voor een Toets nieuwe opleiding (Tno) ten behoeve van de postinitiële opleiding Financieel en Beleggingsanalist. Na te hebben vastgesteld dat het aanvraagdossier in voldoende mate geschikt was om inhoudelijk te worden beoordeeld, is van de kant van de NVAO een aanvang gemaakt met de Tno-procedure. Met het oog op een in dat verband uit te brengen advies over de kwaliteit en het niveau van de voorgedragen opleiding is bij besluit van 27 oktober 2009 door het bestuur van de NVAO een panel van deskundigen ingesteld. Voor de samenstelling van dat panel, alsmede een opgaaf van relevante kwalificaties van de afzonderlijke leden daarvan, zij verwezen naar bijlage 1 bij dit advies.
2.1
Werkwijze panel Het panel heeft zich bij de toetsing van de kwaliteit en het niveau van de opleiding gebaseerd op de criteria van het Toetsingskader nieuwe opleidingen hoger onderwijs van de NVAO van 14 februari 2003 (hierna: Toetsingskader) en de Handreiking aanvraag toets nieuwe opleidingen hoger onderwijs. Het panel is daarbij als volgt te werk gegaan. Het is zijn toetsingsarbeid begonnen met het bestuderen van het door de instelling aangeleverde aanvraagdossier en de daarbij gevoegde bijlagen en heeft vervolgens vooroverleg gehouden om de eerste bevindingen te bespreken. Op dit vooroverleg, dat op 11 november 2009 in Den Haag - ten kantore van de NVAO - plaatsvond, is een aantal uiteenlopende vragen en vraagpunten geformuleerd met de bedoeling om tijdens het locatiebezoek de verschillende facetten van het Toetsingskader bespreekbaar te maken. Ten aanzien van één aspect - namelijk de feitelijk genoten vooropleiding van de in de jaren 2003-2008 ingestroomde studenten - wilde het panel zich nog graag voorafgaande aan het locatiebezoek door de instelling voorgelicht zien. Dat verzoek om nadere informatie is op 12 november 2009 per e-mail aan de instelling voorgelegd en door deze bij schrijven van 26 november 2009 beantwoord. Het locatiebezoek heeft op 2 december 2009 plaatsgevonden in het hoofdgebouw van de VU aan de De Boelelaan, te Amsterdam. Tijdens dit bezoek heeft het panel zich in verschillende gespreksronden van nadere informatie voorzien, onder meer aan de hand van de vragen die het op het vooroverleg had voorbereid. Bijlage 2 bij dit advies geeft een overzicht van het programma van het locatiebezoek. Na afloop van de gespreksronden zoals die voor het locatiebezoek waren voorzien, heeft het panel zijn bevindingen op basis van het materiaal en de uitkomsten van de verschillende gespreksronden onderling besproken en vertaald naar, aan het Toetsingskader gekoppelde, conclusies. Daarbij is eerst per facet afzonderlijk een beoordeling uitgesproken en is vervolgens per onderwerp een oordeel gegeven over de desbetreffende facetten in onderling verband, uitmondend in een voorlopig eindadvies over de aanvraag als geheel.
1
Dit informatiedossier bestond uit een aanvraagdossier in engere zin en een 14-tal bijlagen. Voor meer bijzonderheden zij hier verwezen
naar Bijlage 3 bij dit advies.
pagina 5
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
De secretaris van het panel heeft daarna een concept paneladvies opgesteld dat, na verwerking van de daarop binnengekomen commentaren van de panelleden, is geworden tot het definitieve advies zoals dat hier voorligt. Het paneladvies is geaccordeerd door alle panelleden en definitief vastgesteld door voorzitter en secretaris op 22 december 2009. 2.2
Opbouw paneladvies De kern van dit paneladvies is hoofdstuk 4, waarin het panel de kwaliteit en het niveau van de aangevraagde opleiding toetst. Die toetsing gebeurde aan de hand van de zes onderwerpen met bijbehorende facetten die in het Toetsingskader worden aangereikt. De opbouw is daarbij zo dat het panel eerst per facet - onder het kopje Bevindingen - een samenvatting geeft van de door de aanvragende instelling aangeleverde informatie. Het gaat dan om een weergave van feiten en argumenten, voor zover vermelding daarvan naar het oordeel van het panel relevant is. Na de Bevindingen volgen de Overwegingen van het panel, waarbij hetgeen aan bevindingen is gereleveerd wordt beoordeeld en gewogen, uitmondend in een (per facet) afsluitende Conclusie. Ook per onderwerp geeft het panel steeds een samenvattend oordeel, daarbij summier concluderend tot voldoende wanneer de facetten eenduidig voldoende zijn gewaardeerd. Aan het kernhoofdstuk gaat een hoofdstuk (3) vooraf, waarin onder meer de voorgedragen opleiding (kort) wordt beschreven. In een afsluitend hoofdstuk (5) wordt met behulp van een tabel een samenvattend overzicht van de door het panel uitgesproken oordelen gegeven. Een samenvatting van zijn bevindingen en overwegingen die hebben geleid tot het eindoordeel, waartoe het panel is gekomen, is te vinden in hoofdstuk 1. Aan het advies is een viertal bijlagen toegevoegd, met informatie over de samenstelling van het panel, het programma van het locatiebezoek, een overzicht van geraadpleegde stukken en bronnen en een lijst van veelgebruikte afkortingen.
pagina 6
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
3 Beschrijving van de opleiding 3.1
Algemeen Land Instelling Opleiding Niveau Oriëntatie Graad Locatie(s) Variant Sector
3.2
Nederland Vrije Universiteit Amsterdam Financieel en Beleggingsanalist master wo master of science (MSc) met als titel: RBA Amsterdam deeltijd Economie
Profiel instelling 2
De instelling profileert zich, blijkens haar website , als een ontmoetingsplaats voor vrije wetenschapsbeoefening waar studenten zich ontwikkelen tot creatieve en betrokken academische burgers en waar onderzoekers door nieuwsgierigheid geprikkeld worden steeds een stap verder te gaan, met als belangrijkste uitgangspunten: multidisciplinaire benadering en maatschappelijke relevantie.
3.3
Profiel opleiding Algemene context en achtergrond van de opleiding De voor erkenning voorgedragen opleiding is onder auspiciën van de Beroepsvereniging 3 van Beleggingsanalisten (VBA ) al in 1978 tot stand gebracht en werd de eerste twintig jaar van haar bestaan verzorgd door een niet-universitaire onderwijsinstelling. Sinds 1999 wordt de opleiding op postgraduate niveau door de VU aangeboden. Dit gebeurde op initiatief van de VBA. De VBA wilde voor haar leden een meer academische opleiding om op die manier beter in te kunnen spelen op de toegenomen theoretische en praktische complexiteit van het vakgebied waarop de aangesloten beroepsgenoten actief zijn. Het lesprogramma werd in de overgang inhoudelijk sterk verbreed en verdiept, en zodoende op het gewenste niveau gebracht, aldus de instelling, die daar in het aanvraagdossier nog de volgende relevante gegevens aan toevoegt: “De kwaliteit van de opleiding werd binnen de universitaire omgeving van meet af aan gewaarborgd door de invoering van een dagelijks bestuur van de opleiding, een curatorium bestaande uit leden van de beroepsgroep, bedrijfsleven en universiteit en een examencommissie en -reglement. Sinds de aanvang bij de VU is het onderwijsprogramma doorlopend aan de ontwikkelingen in de theorie en praktijk aangepast. Momenteel bestaat de opleiding uit acht onderwijsblokken die aansluiten bij de onderdelen van het beleggingsproces. Met ingang
2 3
http:/www.nl > Over de VU > Profiel en missie > Onderwijsvisie, resp.: http:/www.nl/nl/index.asp > Onderzoek >Visie op onderzoek De vereniging heet sinds 2006 Beroepsvereniging van Beleggingsprofessionals, maar de afgekorte aanduiding van de vereniging (VBA)
bleef behouden.
pagina 7
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
van het collegejaar 2007 wordt de opleiding afgerond door het schrijven van een eindscriptie. De eerste jaren (1999 - 2001) werd gestart met groepen van ongeveer 80 studenten. Er was in die jaren sprake van een sterke inhaalvraag door de overgang van de opleiding naar de universiteit. De laatste jaren wordt in verband met de gewenste kwaliteit van het onderwijs (individuele aandacht voor studenten, kwaliteit en capaciteit collegezalen) bewust een maximum gehanteerd van ongeveer 45 studenten.” Ter verduidelijking van de beweegredenen om bij de NVAO een Toets nieuwe opleiding aan te vragen voor accreditatie van de onderhavige opleiding, voert de instelling nog het volgende aan: “De opleiding wil door het verwerven van deze accreditatie zich nationaal en internationaal profileren en haar kwaliteit naar een hoger niveau brengen. Dit past goed in het streven van de VU om met de VU Amsterdam School of Finance & Risk Management een palet van hoogwaardige financiële opleidingen aan te bieden. De aanvraag voor de accreditatie is dan ook een logische stap in het streven naar en verwezenlijken van continue kwaliteitsverbetering, en zal leiden tot een bestendiging van het beeld dat de PGO FBA voor marktpartijen, toezichthouders en de beroepsgroep de plaats is waar mensen die werken in de beleggingspraktijk worden opgeleid tot een kwalitatief hoogwaardig allround beleggingsanalist.” Beschrijving van de opleiding op hoofdlijnen De opleiding Financieel en Beleggingsanalist heeft tot doel - aldus de instelling - studenten, werkzaam in de beroepspraktijk, op te leiden tot allround beleggingsspecialisten die in staat zijn om, op academisch niveau, beleggingsvraagstukken zelfstandig, in beleggingsteams of in multidisciplinaire teams te analyseren, op te lossen en daarover te rapporteren. Het programma van de opleiding is daarom postinitieel van aard en sluit nauw aan bij de praktijk van allround beleggingsanalisten. De opleiding behelst een curriculum van twee jaar cursorisch onderwijs en een half jaar individueel onderzoek naar een vraagstuk uit de beleggingspraktijk. Het cursorische gedeelte van de opleiding is opgebouwd uit acht samenhangende blokken, met aanvullend één module ‘Wet en regelgeving’ en drie collegecycli ‘Belegger in de Praktijk’, verdeeld over beide jaren. Het derde (halve jaar) bestaat uit de voorbereiding op en de uitwerking van de afrondende scriptie. In schema ziet het curriculum er als volgt uit: Onderdelen Collegecyclus: Belegger in
ECTS 1
de praktijk asset-allocatie
Toetsvorm
Discussiecolleges
Contacturen 12
Benodigde Docent - fte 0,0033
Computerpracticum
Blok 1: Portefeuilletheorie en
Jaar 1
Werkvorm
5
Hoorcolleges
Tentamen
Computerpracticum
Casus
27
0,11
27
0,11
27
0,11
27
0,11
12
0,0033
Casuscollege Blok 2: Portefeuillebeheer vastrentende waarden
5
Blok 3: Beheer aandelenportefeuilles
5
Blok 4: Alternatieve beleggingen
Hoorcolleges
Tentamen
Casuscollege
Casus
Hoorcolleges
Tentamen
Casuscollege
Casus
Hoorcolleges
Tentamen
5
Casuscollege
Casus
0,5
Discussiecollege
Collegecyclus: Belegger in de praktijk (afsluiting jaar 1)
pagina 8
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
Module wet- en regelgeving
2
Blok 5: Macro-economie en
Jaar 2
Hoorcolleges
Tentamen
Hoorcolleges
Tentamen
beleggen
4
Computerpracticum
Casus
Blok 6: Derivaten
5
Hoorcollege
Tentamen
Casuscollege
Opdrachten
12
0,04
27
0,09
27
0,11
27
0,11
27
0,11
Casuscollege
Casus Blok 7: Financial statement analysis
5
Hoorcolleges
Tentamen
Casuscollege
Opdrachten Casus
Blok 8: Corporate finance and
Hoorcolleges
Tentamen
valuation
5
Casuscollege
Opdrachten
Collegecyclus: Belegger in de
0,5
Discussiecollege
12
0,0033
Hoorcolleges
12
0,05
Casus Praktijk; uitgeleide Scriptiecolleges/actualiteit
Jaar 3
2 Scriptie
Individuele begelei15
Totaal
Discussiecollege Scriptie
0,3
ding
60
270
Nieuwe opleiding voor Nederland? Naar zeggen van de instelling is de PGO FBA in Nederland de enige langlopende postgraduate opleiding in de beleggingsleer: “Qua theoretisch niveau, aansluiting bij de praktijk, studiebelasting en duur kent de opleiding geen gelijke in Nederland. In het onderwijs wordt door de keuze van onderwerpen, sprekers en literatuur aangesloten bij academische en vaktechnische ontwikkelingen, zoals die in binnen- en buitenland (vooral de Verenigde Staten van Amerika) plaatsvinden. De opleiding verschilt van andere op wo-master-niveau gedoceerde opleidingen door haar specifiek op beleggingen gerichte aandachtsgebied. Niettemin kan worden gesteld dat de keuze van de onderwerpen uit de opleiding en de eraan verbonden eindkwalificaties op deelgebieden van vergelijkbare aard en diepgang zijn als die van geaccepteerde ‘finance’ en ‘investments’ opleidingen aan bijvoorbeeld de Vrije Universiteit (MSc Finance) en Tilburg University (www.tiasnimbus.edu). Door de specifiek op het vakgebied beleggingen gerichte aandacht, overtreft ze echter de breedte en diepgang van deze vaak op meer dan alleen het aandachtsgebied ‘Finance’ gerichte academische opleidingen.” Nieuwe opleiding voor de instelling? Voor de VU is de voorgedragen opleiding niet nieuw. In min of meer vergelijkbare vorm wordt deze opleiding al sinds 1999 door haar aangeboden.
Studieomvang De opleiding kent een omvang van 60 ECTS, met een nominale opleidingsduur van tweeënhalf jaar.
pagina 9
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
1,3
4 Beoordeling per onderwerp In dit hoofdstuk toetst het panel de aanvraag aan de hand van de zes onderwerpen en negentien facetten uit het Toetsingskader. Per facet is telkens eerst de letterlijke omschrijving ervan uit het Toetsingskader overgenomen. Daarna volgen eveneens per facet een summiere samenvatting van de informatie verstrekt door de instelling en de overwegingen en het oordeel van het panel. Tot slot geeft het panel per onderwerp een samenvattend oordeel. 4.1
Doelstellingen opleiding Voor een beschrijving van het programma en de algemene doelstellingen (achtergronden) van de opleiding wordt verwezen naar het voorgaande hoofdstuk 3. De doelstellingen, in de betekenis van: te behalen ‘eindkwalificaties’, komen in de volgende drie paragrafen ter sprake.
4.1.1
Domeinspecifieke eisen (facet 1.1) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Bevindingen De toegevoegde waarde van de voorgedragen opleiding ligt, naar zeggen van de instelling, vooral in het afleveren van kwalitatief hoogwaardige allround beleggingsspecialisten. Deze specialisten overzien het gehele vermogensbeheerproces en zijn in staat individuen en instituten te voorzien van hoogwaardige beleggingsadvisering voor de allocatie van vermogen en de implementatie van vermogensbeheer. Een en ander onderbouwt de instelling door erop te wijzen dat “de toenemende complexiteit van de financiële producten en financiële markten en hun impact op de maatschappij (e.g. de hypotheekcrisis) maar ook de toenemende druk van transparantie en wet- en regelgeving om een academisch werken denkniveau vraagt, die nodig is om beleggingsvraagstukken te kunnen analyseren en oplossen.” In de beroepspraktijk blijkt dan ook in toenemende mate behoefte te zijn aan een op de beleggingspraktijk toegespitste wetenschappelijke opleiding, zoals volgens de instelling ook valt af te leiden uit het hoge percentage academisch opgeleiden dat in deze sector nu werkzaam is. Ter staving van het domeinspecifieke en brede wetenschappelijke karakter van de FBAopleiding voegt de instelling daaraan nog toe, dat de opleiding - naast de economische discipline - ook in belangrijke mate componenten uit de disciplines recht, ethiek, psychologie en wiskunde & statistiek (econometrie) omvat. Binnen de economische discipline ligt daarbij het domein van de PGO FBA vooral binnen het vakgebied Financiering en Belegging. De eindkwalificaties van de FBA-opleiding sluiten volgens de instelling nauw aan bij de eisen van de (nationale en internationale) beroepspraktijk, zoals onder meer zou zijn af te leiden uit het feit dat de beroepsvereniging van beleggingsanalisten (VBA) de inschrijving van Register Beleggingsanalist (RBA) afhankelijk stelt van het met goed gevolg afgerond
pagina 10
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
4
hebben van de FBA-opleiding, alsmede uit het feit dat deze opleiding door de EFFAS is geaccrediteerd. Verder sluit de opleiding, naar het oordeel van de instelling, ook in die zin goed aan bij de eisen zoals die door (internationale) vakgenoten worden gesteld, dat de opleiding is opgezet en ingericht volgens het stramien dat bij wetenschappelijke opleidingen in de beleggingsleer internationaal in dezen gangbaar en gebruikelijk is, namelijk door het ‘beleggingsproces’ tot uitgangspunt voor de inrichting van de opleiding te nemen. De eindkwalificaties die met de voorgedragen opleiding worden beoogd behelzen de volgende competenties, vaardigheden (bekwaamheden) en attitude(s): [A]. kennis van en inzicht in de voor de allround beleggingsanalist relevante onderdelen van de economische theorie en praktijk op wo-master niveau. Bijzondere aandacht geldt daarbij voor strategische asset-allocatie, kenmerken en waardering van verschillende vermogenstitels, het beheer van portefeuilles, risicomanagement en het analyseren van ondernemingen vanuit een beleggersperspectief; [B.] kennis van en inzicht in het beleggingsproces waarbinnen beleggingsbeslissingen worden geïnitieerd, voorbereid en gecontroleerd. Hiertoe behoren ook ethiek, wet- en regelgeving en corporate governance; [C.] kennis van en inzicht in de beleidsaspecten die zich op het terrein van de beleggingsanalist voordoen; [D.] academische vaardigheden om kennis te verzamelen, te analyseren, te interpreteren en te verwerken in oplossingen voor praktijk- of theoriegerelateerde beleggingsproblemen en dit over te brengen aan belanghebbenden; [E.] vaardigheden om op wetenschappelijk verantwoorde wijze multi- en interdisciplinaire vraagstukken in de beleggingspraktijk op te lossen; [F.] een ‘sense of urgence’ om op de hoogte te blijven van relevante ontwikkelingen in de theorie en de praktijk van het vakgebied. Overwegingen Het panel meent dat de beoogde eindkwalificaties van de opleiding inderdaad goed aansluiten bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk worden gesteld aan beroepsbeoefenaren op het domein van de financiële en beleggingspraktijk. De FBA-opleiding is van oorsprong een opleiding die onder auspiciën van de beroepsvereniging in de branche (de VBA) werd verzorgd en die later is overgeheveld naar de VU. De beroepsvereniging VBA is nog altijd - via vertegenwoordiging in het Curatorium bij de opleiding betrokken en houdt nauwlettend in de gaten of de beoogde eindkwalificaties worden behaald, en of deze eventueel aanpassing behoeven in verband met ontwikkelingen in de beroepspraktijk. Die betrokkenheid bij de kwaliteit van de opleiding en zorg voor de aansluiting bij (inter)nationale kaders wordt daarnaast ook door beroepsorganisaties als DSI en EFFAS aan de dag gelegd. Met dat al kan zeker gezegd worden dat de opleiding een duidelijke domeinspecifieke oriëntatie heeft. De relatie met de beroepspraktijk komt naar het oordeel van het panel ook daarin tot uitdrukking dat de opleiding toelevert naar een groeiende diversiteit aan functies in de financiële sector. Naast de meer ‘klassieke’ beroepen van financieel analist en beleggingsanalist vervullen opgeleiden in de praktijk ook functies als beleggingsadviseur, vermogensbeheerder, risicomanager, beleggingsstrateeg, portefeuillemanager en productontwikkelaar. Daarnaast voorziet de opleiding in toenemende mate ook in de opleidingsbehoefte van personen die werkzaam zijn binnen de actuariële omgeving van 4
European Federation of Financial Analysts Societies; een international overkoepelende organisatie, waarin naast de VBA
zusterorganisaties uit diverse Europese landen zijn verenigd.
pagina 11
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
verzekerings- en pensioenbedrijven, bij financiële toezichthouders als DNB en AFM en in de financiële consultancy. Het panel vroeg zich in dit verband dan ook af of de naamgeving van de opleiding nog wel de lading dekt, gelet op de uitstroom die ermee wordt gerealiseerd. De instelling zou er goed aan doen zich daarover nader te beraden. Daarvoor bestaat ook in die zin aanleiding, omdat - zo is het panel tijdens de diverse gespreksrondes ter gelegenheid van het locatiebezoek gebleken - de FBA-opleiding zich nog onvoldoende duidelijk profileert ten opzichte van het CFA-programma dat ook onder eindverantwoordelijkheid van de FEWEB wordt verzorgd. Een gerichte marketing om de FBA in dit opzicht meer herkenbaar ‘in de markt te zetten’ acht het panel zeker aangewezen. Een wat aansprekender naamgeving, die ook meer recht doet aan de uitstroom die met de opleiding wordt gerealiseerd komt het panel dan ook (op termijn) zeker als aangewezen voor. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.1 ‘Domeinspecifieke eisen’ als voldoende. 4.1.2
Master (facet 1.2) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een master. Bevindingen Dat de eindkwalificaties die een opgeleide geacht wordt met de voorgedragen opleiding te behalen aansluiten bij internationaal algemeen gangbare beschrijvingen van een afgestudeerde master - i.h.b. bij de zogeheten Dublin descriptoren - , onderbouwt de instelling door ten aanzien van elk van die descriptoren aan te geven wat het niveau is dat met de opleiding beoogd wordt ten aanzien van competenties, resp. bekwaamheden en attitudes te bereiken. De instelling doet dat als volgt: [ad Dublin descriptor 1: kennis en inzicht] “De postgraduate opleiding bouwt vakinhoudelijk voort op het kennisniveau van een bachelor Economics, aangevuld met elementen uit een masteropleiding Finance. Vakinhoudelijke ingangseisen zijn geformuleerd in termen van (internationale) standaard tekstboeken. De leerstof uit deze tekstboeken vormt het vertrekpunt voor het onderwijs in het FBA- programma. De opleiding maakt gebruik van recente tekstboeken, aangevuld met actuele artikelen uit vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften op het vakgebied. Hierdoor wordt aanwezige kennis van het theoretische kader aangevuld met actuele inzichten hieromtrent, en worden nieuwe theorieën bij de deelnemers geïntroduceerd. Door de op de dagelijkse praktijk gebaseerde opdrachten worden de mogelijkheden van het toepassen van theorie in de praktijk duidelijk gemaakt. Dit betekent voor studenten met een afgeronde master of Finance een verdieping maar ook een verbreding van het kennisniveau.” [ad Dublin descriptor 2: toepassen van kennis en inzicht] “Het toepassen van kennis en inzicht is op verschillende manieren in de opleiding ingebed. Voor alle onderwijsblokken geldt dat het maken van een case of opdracht, die afzonderlijk meetelt in de eindbeoordeling, het actief werken met de in dat blok verworven kennis en inzichten stimuleert. In sommige blokken vindt zelfs het onderwijs primair plaats in de vorm van vooraf te bestuderen cases. Tijdens de cyclus ‘Belegger in de Praktijk’ wordt dit aspect door middel van discussies en groepsopdrachten verder aangemoedigd. Hoorcolleges worden op een interactieve wijze vorm gegeven, waardoor informatieoverdracht niet
pagina 12
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
eenzijdig plaatsvindt. De belangrijkste toepassing van kennis en inzicht is de eindscriptie waar het gebruik van de theorie in een praktijksituatie centraal staat.” [ad Dublin descriptor 3: Oordeelsvorming] “Studenten worden zowel individueel als in groepen gestimuleerd, onder meer door het maken van opdrachten en behandeling van casuïstiek, oplossingen te vinden en beslissingen te nemen voor concrete praktijksituaties. De praktijksituaties (bijvoorbeeld in cases) worden levensecht gekozen waardoor het ontbreken van informatie en niet rationele besluitvorming van invloed zijn op het beslissingsproces. Uitwerkingen van opdrachten worden besproken in groepsverband, waardoor studenten ook moeten oordelen over andermans werk. In het scriptietraject dient een oordeel te worden gegeven over de mogelijkheden om specifieke onderdelen van de theorie toe te kunnen passen in de praktijk.” [ad Dublin descriptor 4: communicatie] “Communicatievaardigheden worden in diverse onderdelen van het programma getraind door het presenteren van werkstukken en door discussie in de colleges. Helderheid in de mondelinge en schriftelijke communicatie wordt expliciet meegewogen in de eindbeoordelingen.” [ad Dublin descriptor 5: leervaardigheden] “De PGO FBA heeft als doelstelling dat de student uiteindelijk als ‘allround beleggingsanalist’ op zijn/haar vakgebied op academisch werk- en denkniveau kan functioneren. Tijdens de opleiding werkt de student vele opdrachten uit, zowel individueel als in teamverband. Hierbij worden zij gestimuleerd om, individueel en gezamenlijk, zelfstandig nieuwe literatuur te zoeken, te verwerken, te beoordelen en toe te passen in een relevante praktijksituatie.” Overwegingen De instelling is er voor het panel op overtuigende wijze in geslaagd aan te geven dat de met het voorgedragen curriculum op te leiden professionals zijn aan te merken als masters, die voldoen aan de nationaal en internationaal daarvoor geldende standaarden (i.h.b. de Dublin descriptoren). Het curriculum veronderstelt tenminste masterniveau in voor de beroepssector relevante vakken en bouwt van daaruit verder aan verdieping en verbreding van competenties, vaardigheden en attitudes, die typerend zijn voor wat een postdoctorale master wordt geacht te kunnen en te kennen. Het gaat daarbij met name om het vermogen tot een multidisciplinaire aanpak van problemen, een kritische, onderzoekende attitude en de competentie tot gewogen oordeelsvorming op basis van zelf verworven (praktijk georiënteerde) onderzoeksgegevens. De voorgedragen opleiding voldoet, afgaande op de door instelling aangeleverde informatie over de programma-eisen, aan de criteria die aan een postdoctorale opleiding op masterniveau gebruikelijk zijn om te stellen. De beoogde eindkwalificaties van de opleiding leiden onmiskenbaar tot een uitstroom op minimaal masterniveau. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.2 ‘Master’ als voldoende. 4.1.3
pagina 13
Oriëntatie wo (facet 1.3) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een master in wo: a. De beoogde eindkwalificaties zijn mede ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en - voor
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
b.
daarvoor in aanmerking komende opleidingen - de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. Een wo-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een wo-opleiding vereist is of dienstig is.
Bevindingen De wo-oriëntatie van de FBA-opleiding (in de dubbele betekenis als in het toetsingscriterium, hierboven, beschreven) blijkt volgens de instelling enerzijds (1) uit het wetenschappelijk vertrekpunt van waaruit de opleiding is opgezet, te weten: de beleggingsleer, en anderzijds (2) het wetenschappelijke proces van kennisverwerving, waarop de opleiding is gericht en dat een student zich eigen dient te maken om interdisciplinaire vraagstukken - die inherent zijn aan de beleggingspraktijk - de baas te kunnen. De instelling verwoordt een en ander als volgt: ad (1): “De beleggingsleer maakt onderdeel uit van de economische wetenschap. Binnen deze wetenschap beoogt de beleggingsleer vragen te beantwoorden die verband houden met het onder onzekerheid nemen van beslissingen over het in de tijd uitzetten van middelen met als doel een beoogd rendement binnen een zekere mate van waarschijnlijkheid te kunnen behalen. Het type vragen dat hiermee samenhangt en de omgeving waarin ze beantwoord moeten worden kennen verschillende invalshoeken. Naast puur beleggingstechnische kenmerken (zoals die van waardering en productontwerp) zijn ook ethische en juridische aspecten (het al dan niet willen en mogen verkopen van beleggingsproducten), organisatieaspecten (van het omlijstende beleggingsproces) en communicatie aspecten (van oplossingen of juist problemen) van belang. Deze uit de praktijkwereld voortkomende multidisciplinaire vereisten maken de beleggingsleer tot een empirische (ervarings)wetenschap bij uitstek.” ad (2): “Empirische wetenschappen kennen de empirische cyclus als uitgangspunt voor het wetenschappelijke proces van kennisverwerving. Via observatie, inductie, deductie, toetsing en evaluatie wordt op een gegronde, systematische en intersubjectieve manier gewerkt aan het toetsen van hypothesen. Een voorbeeld van het langs deze cyclus verlopend onderzoek is de mate waarin beleggers in staat zijn om op een consistente manier een hoger rendement te behalen dan het marktgemiddelde. Op basis van dataverzameling en rekenonderzoek (observatie) is gemeten dat beleggers voortdurend alle beschikbare informatie in prijzen van beleggingsinstrumenten verwerken. De algemene theorie die hieruit is afgeleid (inductie) is die van de ‘efficiënte markten’. Vanuit deze theorie worden voorspellingen geformuleerd betreffende, bijvoorbeeld, het opgaan van de theorie op specifieke deelmarkten waar informatie moeilijker verkrijgbaar is (deductie). De theorie wordt vervolgens getoetst met behulp van nieuw datamateriaal (toetsing). Op basis van de uitkomsten worden de voorspellingen ontkracht of wordt de theorie aangescherpt dan wel verworpen (evaluatie).” Het interdisciplinaire karakter van de opleiding wordt door de instelling nog met de volgende tekstpassage onderstreept: “Interdisciplinaire vraagstukken zijn kenmerkend voor de actuele omstandigheden op financiële markten. Actuele maatschappelijke vragen als ‘welke producten mogen onder welke voorwaarden en beloften aan welke klanten worden verkocht’ en ‘wat is de waarde van pensioentoezeggingen in een beleggingswereld die door onzekerheid wordt gekenmerkt’ zijn tekenend voor het interdisciplinaire karakter van de opleiding. Immers,
pagina 14
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
dergelijke vraagstukken vragen niet alleen het in isolement waarderen en verhandelen van financiële waardetitels of het opbouwen van portefeuilles hiervan. Deze kennis moet in verband worden gebracht met ideeën over de houdbaarheid en de bewaking van het financiële systeem, het toezicht op financiële markten hierbinnen, de rol van informatie en informatievoorziening in de samenleving, het menselijk gedrag en de ‘moral hazard’ hierin.”
Overwegingen Naar het oordeel van het panel laat zich zeer wel verdedigen dat de beoogde eindkwalificaties van de opleiding (tenminste mede) zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline en de wetenschapbeoefening. Het programma draagt daarvan - gelet op bijvoorbeeld de gekozen werkvormen, de reflectiemomenten die met de cursus ‘Belegger in de praktijk’ zijn ingebouwd en de integratieve functie die scriptie in het geheel van het curriculum inneemt - zeker de sporen. Al tekent het panel daarbij wel aan dat niet geheel duidelijk is geworden waar precies in het programma ‘via observatie, inductie, toetsing en evaluatie op een systematische en intersubjectieve manier gewerkt wordt aan het toetsen van hypothesen.’ Vanzelfsprekend zal zulks tenminste gestalte dienen te krijgen in de afsluitende scriptie, maar waar de methodologische kennis en vaardigheden, die daarvoor nodig zijn, in het programma worden aangereikt heeft het panel niet precies kunnen vaststellen. Het panel onderkent daarbij natuurlijk wel dat instromende studenten, met minimaal een master of science opleiding, die methodologische bagage voor een belangrijk deel al te bezitten. Maar in de presentatie van de opleiding als ‘wetenschappelijke beroepsopleiding’(p. 8 van het aanvraagdossier) zou het niet hebben misstaan als daaraan toch wat meer en structureel aandacht was besteed. Wo-oriëntatie heeft de opleiding onmiskenbaar wel, als acht wordt geslagen op het criterium dat een afgestudeerde (FBA-)master ‘de kwalificaties heeft om multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in de beroepspraktijk’. Daar is de opleiding immers juist geheel op ingericht en afgestemd. De allround financieel expert die de opleiding bedoelt af te leveren moet bij uitstek in staat worden geacht tot die multi- en interdisciplinaire aanpak, die nodig is om in de financiële wereld op het niveau van beleggingsanalist te kunnen functioneren. Het panel twijfelt er niet aan dat de FBA-opleiding mensen met die eindkwalificaties aflevert. Van de kant van het beroepenveld werd dat oordeel ook zeker onderschreven. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.3 ‘Oriëntatie wo’ als voldoende.
4.1.4
4.2
Samenvattend oordeel onderwerp 1 Doelstellingen opleiding De facetten ‘Domeinspecifieke eisen’, ‘Master’ en ‘Oriëntatie wo’ heeft het panel als voldoende beoordeeld. Daarmee krijgt het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ als geheel een positieve beoordeling.
Programma Voor de beschrijving van het programma wordt verwezen naar het voorgaande hoofdstuk (Hfst. 3).
pagina 15
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
4.2.1
Eisen wo (facet 2.1) Het beoogde programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een woopleiding: a. Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. b. Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. c. Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. d. Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Bevindingen Dat het programma voldoet aan de criteria die het Toetsingskader ten aanzien van een woopleiding stelt, beargumenteert de instelling in hoofdzaak als volgt: [ad a.] “Een belangrijk deel van de docenten aan de opleiding is wetenschappelijk actief. Hoogleraren en docenten van FBA-opleiding publiceren in vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften en maken deel uit van (semi)wetenschappelijke netwerken. Bovendien treedt een aantal op als promotor, als lid van een promotiecommissie en/of als spreker bij wetenschappelijke congressen. De opleiding zelf besteedt tijd en geld aan wetenschappelijk onderzoek dat verband houdt met de onderwijs- en beroepsoriëntatie (vakgebied) van de opleiding. Dit heeft erkende wetenschappelijke publicaties opgeleverd en geleid tot twee relevante promoties. […] Daarnaast is de opleiding sterk ingebed in een wetenschappelijke omgeving. De vaste docenten en de opleidingshoogleraren participeren in de onderzoekprogramma’s van de ‘VU Amsterdam School of Finance & Risk Management’. Ook financiert de opleiding aio’s. [….] Interactie tussen wetenschappelijk onderzoek en onderwijs vindt verder plaats door integratie van nieuwe onderzoeksresultaten in het programma, het bespreken en discussiëren van nieuwe academische inzichten die zijn vertaald naar de praktijk in de collegecyclus ‘Belegger in de praktijk’, de ontwikkeling van actuele cases en de plaatsing van nieuwe wetenschappelijke artikelen op de literatuurlijst.” [ad b.] “Het onderwijs van de PGO FBA wordt deels gedragen door docenten die actief zijn in het wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast participeert de PGO-FBA in het onderzoeksprogramma van de afdeling Financiering van FEWEB en werkt zij nauw samen met onderzoekers die een vooraanstaande rol spelen in internationaal wetenschappelijk onderzoek. De in dit onderzoek vigerende thema’s en ontwikkelingen vinden daarmee hun weg naar het onderwijs van de opleiding. De beleggingsleer is een vakgebied waarvan het succes tevens wordt afgemeten aan de mate waarin (nieuwe) theorieën en ideeën in de praktijk worden toegepast. De aansluiting tussen theorie en ‘wetenschappelijke’ praktijk is dan ook een belangrijke schakel in dit succes. De relatie tussen theorie en praktijk wordt mede gewaarborgd door de actieve verbondenheid/inbreng van docenten in wetenschappelijke of semiwetenschappelijke instituten die vraagstukken benaderen op het snijvlak van theorie en beleggingspraktijk. […] Voor elk onderwijsblok wordt gebruik gemaakt van actuele wetenschappelijke literatuur, die voortbouwt op de klassieke wetenschappelijke theorieën die de basis vormen van de beleggingsleer en die gebruikt wordt in de initiële opleidingen. Belangrijke voorwaarde
pagina 16
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
hierbij is dat deze literatuur ook actueel wordt gehouden. Het bestuur van de opleiding en het Curatorium zien daar periodiek op toe, in samenspraak met de blokcoördinatoren.” [ad c.] “Een student met een afgeronde FBA-opleiding is in staat om zelfstandig onderzoek te verrichten en is in staat om multi- en interdisciplinaire praktijkvraagstukken op wetenschappelijk verantwoorde wijze op te lossen dan wel bij te dragen aan de oplossing ervan. Deze vaardigheden worden getraind door cases en opdrachten die zijn verweven in de acht kennisblokken van de opleiding. De cases en opdrachten dienen door de studenten individueel of groepsgewijs schriftelijk te worden uitgewerkt. Argumentatie, onderbouwing en consistentie vanuit verschillende in de casusgroep vertegenwoordigde disciplines zijn sleutelbegrippen. Daarnaast vindt training plaats door de afsluitende scriptie, waarin wetenschappelijke onderzoeksmethoden dienen te worden toegepast op een onderwerp dat aansluit bij de beleggingspraktijk.” [ad d.] “Deze eis is in het programma onder andere geborgd door de onderdelen ‘Belegger in de praktijk’, module ‘Wet- en regelgeving’ en een serie actualiteitencolleges gedurende de opleiding. Tevens sluiten de casussen en opdrachten die de studenten moeten maken steeds aan bij een relevant praktijkprobleem. […] Ook het scriptieonderwerp moet zoveel mogelijk aansluiten bij een relevant praktijkvraagstuk. Tenslotte is door de (vaak al langere) werkervaring van aan de opleiding deelnemende studenten de praktijkinvloed op de opleiding volop verzekerd.” Overwegingen De instelling heeft naar het oordeel van het panel, in eerste instantie in het aanvraagdossier en in tweede aanleg in de verschillende gesprekken ter gelegenheid van het locatiebezoek, op overtuigende en inzichtelijke wijze duidelijk weten te maken dat de kennisontwikkeling door studenten inderdaad plaatsvindt in interactie tussen het onderwijs en het onderzoek binnen de relevante disciplines. Het programma sluit verder ook goed aan bij de ontwikkelingen die zich binnen de betreffende relevante wetenschappelijke disciplines voordoen. Het panel heeft dat kunnen opmaken uit de literatuur die voor de programmaonderdelen wordt voorgeschreven. Dat geldt zowel voor de gebruikte boeken als voor de specifiek voor de verschillende curriculumonderdelen samengestelde Readers, die het panel bij het locatiebezoek heeft kunnen inzien. De publicaties die in de Readers zijn opgenomen zijn wetenschappelijk van A - of tenminste B-niveau en geven een goed beeld van de ‘scientific state of the art’ binnen de verschillende wetenschapsgebieden, die met de opleiding worden bestreken. Of het programma de ontwikkeling waarborgt van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek, heeft het panel niet goed kunnen achterhalen. [Zie ook hierboven bij facet 1.3] Van een structureel aanbieden van methodologische kennis en vaardigheden in de verschillende programmaonderdelen is - voor zover het heeft kunnen waarnemen - onvoldoende sprake, maar daar staat wel tegenover dat van de instromende studenten verwacht mag worden dat ze zich die bagage al eigen hebben gemaakt in hun vooropleiding. De opleiding bouwt voort op die kennis en vaardigheden, zo heeft het panel begrepen, maar dan praktijk- en probleemgeoriënteerd. Aantoonbare verbanden met de actuele praktijk heeft het programma onmiskenbaar. De instelling verwijst in dit verband terecht naar de cases en opdrachten die elk blok (en de module Wet- en regelgeving) kent en waarmee praktijkgerelateerde problemen aan de orde komen en naar de collegecylus ‘Belegger in de Praktijk’ en de scriptie. Bij dit laatste onderdeel zou het panel in positieve, en in aanvullende zin op hetgeen daarover door de
pagina 17
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
instelling al is opgemerkt, nog willen aantekenen dat ook de scriptiecolleges en de 5 Scriptiewijzer bedoeld zijn om studenten goed te instrueren waar het gaat om het leggen van verbanden met de actuele praktijk. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.1 ‘Eisen wo’ als voldoende.
4.2.2
Relatie tussen doelstelling en programma (facet 2.2) Het beoogde programma, het didactisch concept, de werkvormen en de wijze van toetsing weerspiegelen de te bereiken eindkwalificaties van de opleiding. De te bereiken eindkwalificaties zijn aantoonbaar vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het beoogde programma. Bevindingen Het programma van de FBA-opleiding is opgezet als een postinitiële opleiding, gericht op theoretische kennis en praktische vaardigheden voor personen werkzaam in de financiële sector. Het programma bevat tot dat doel een 8- tal kernvakken die essentieel zijn voor het bijbrengen van de kennis, het inzicht en de vaardigheden die een allround beleggingsanalist nodig heeft om in de huidige beleggingspraktijk te kunnen functioneren. Met ingang van het studiejaar 2007 is de scriptie als verplicht programmaonderdeel toegevoegd, bedoeld als proeve van bekwaamheid waarin de student laat zien dat hij in staat is de verworven kennis en vaardigheden zelfstandig en op wetenschappelijk verantwoorde wijze toe te passen. Het didactisch concept van het FBA-programma sluit, naar zeggen van de instelling, aan bij de onderwijsvisie die door de VU is ontwikkeld. Hierin staat gezamenlijk leren centraal: de studenten van de FBA-opleiding vormen een “Community of Learning” die niet alleen maar ook gezamenlijk met andere studenten en docenten leren, onderzoeken en communiceren over de theorie en de praktijk van de beleggingsleer. Deze ‘zelfstandigheid in groepsverband’ draagt volgens de instelling “bij aan het verwezenlijken van de doelstelling van de opleiding die inhoudt dat studenten zelfstandig en in groepen complexe beleggingsvraagstukken op academisch niveau moeten kunnen analyseren en oplossen.” De werkvormen die hiervoor worden gebruikt zijn het hoorcollege, werkcolleges / opdrachten, casusoplossing, presentaties en paneldiscussies, zo meldt de instelling. In hoor- (en wederhoor-) colleges vindt een open, interactieve discussie plaats over de aan de orde gestelde kennis, aldus de instelling. Waaraan zij nog toevoegt dat die: “[….] interactie wordt versterkt door het ongedwongen inbrengen van alledaagse praktijkproblemen in de colleges. De basis voor deze interactie wordt gelegd in het gezamenlijke introductieweekend als onderdeel van de collegecyclus ‘Belegger in de praktijk’. De inbreng van ervaren praktijkdocenten is een waarborg voor het succesvol kunnen zijn van deze werkvorm. Studenten worden (door middel van werkstukken en groepsopdrachten) aangezet tot onderlinge samenwerking en uitwisseling van de kennis. Juist door de verschillende achtergronden van de studenten is dit een krachtig middel om kennis te verbreden. De opleiding faciliteert deze samenwerking met de inrichting van werkgroepen en het openstellen van Blackboard als communicatiemedium.” De toetsings- en beoordelingsvormen zijn, volgens de instelling, afgestemd op de te bereiken eindkwalificaties. Ter adstructie daarvan voert zij onder meer het volgende aan: 5
pagina 18
Bijlage 5 bij het aanvraagdossier
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
“Toetsing van kennis en inzicht vindt plaats in de vorm van (acht) schriftelijke tentamens. In veel gevallen wordt in de schriftelijke tentamens ook getoetst op de vaardigheid om de leerstof toe te passen (casus-achtige vragen). Toetsing van de toepassing van kennis en inzicht vindt plaats door beoordeling van cases en de eindscriptie. Ieder onderwijsblok bevat ten minste één casus die beoordeeld wordt op onder meer originaliteit en methodologie.[…] Toetsing van communicatieve vaardigheden vindt expliciet plaats in de beoordeling van schriftelijke en mondelinge presentaties en impliciet in het vermogen om met collega’s samen te kunnen werken aan groepsopdrachten. Toetsing van leervaardigheden vindt zelden expliciet plaats, maar maakt wel impliciet deel uit van de schriftelijke tentamens en de cases.[….]” In een tabel formuleert de instelling voor elk van de studieonderdelen die het programma omvat (te weten: blokken, collegecyclus, module en scriptie) de resp. leerdoelen die daarmee beoogd zijn te bereiken: 44 in totaal. Daarbij doet zij tevens door middel van een matrix uitkomen hoe die leerdoelen zich verhouden tot de met die onderdelen te behalen 6 eindkwalificaties van de opleiding. Overwegingen Het didactisch concept van de opleiding dat het panel kort (en met de woorden van de instelling zelf) zou willen kenschetsen als ‘zelfstandigheid in groepsverband’, spoort goed met de eindkwalificaties die met de opleiding worden beoogd te bereiken op het punt van het ‘op academisch niveau zelfstandig, in beleggingsteams of multidisciplinaire teams analyseren en oplossen van beleggingsvraagstukken en het daarover rapporteren’. Het concept sluit aan bij de zelfstandigheid die studenten in het dagelijks leven ervaren. Zij zijn dan ook zelf verantwoordelijk voor het plannen van hun werkzaamheden voor de opleiding. ‘Schoolse methoden’ worden daarom in het curriculum vermeden. Studenten geven aan dat een gelukkige keuze te vinden. De werkvormen sluiten goed aan op het didactisch concept, omdat ze studenten prikkelen om zoveel mogelijk zelf te doen. De methode van werken varieert daarbij regelmatig, terwijl de moeilijkheidsgraad van de cases en opdrachten in de loop van het programma geleidelijk aan toeneemt, gelijk oplopend met de groei aan kennis, inzicht en vaardigheden. Om vertrouwd te raken met het idee dat in de beroepspraktijk veelal wordt gewerkt in teams van wisselende personele samenstelling, met wisselende disciplines en achtergronden, is de samenstelling van de groepen (die een opdracht uit te werken krijgen) per blok steeds verschillend. De wijzen van toetsing sluiten grosso modo aan bij de werkvormen. Al heeft het panel uit de mond van studenten bij het locatiebezoek wel kunnen opmaken dat de toetsing soms wat aan de ‘schoolse’ kant is. Nogal eens worden kennis- en geen kundevragen gesteld, zo luidde de klacht. Het panel adviseert de instelling van de toetsing geen ‘overhoren‘ te maken; als en waar dat gebeurt, staat dat haaks op het didactisch concept waarvoor bij de opleiding uitdrukkelijk is gekozen. Het panel geeft de instelling in dit verband ook in overweging nog eens te bekijken in hoeverre de beoordeling van groepsopdrachten niet wat meer individualiseer is te maken. Docenten gaven bij het locatiebezoek aan dat tot op zekere hoogte wel degelijk het groepswerk tot individuele prestaties te herleiden en te beoordelen zouden zijn, terwijl 6
Het panel ziet af van een integrale weergave van deze tabel. In het aanvraagdossier beslaat die tabel, met een toelichting op de
onderdelen ervan, een vijftal pagina’s. Het panel volstaat hier met de opmerking dat de tabel een doordachte indruk maakt, met helder verwoorde leerdoelen.
pagina 19
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
studenten aangaven dat (de waardering van) het groepsresultaat ook bepalend is voor het individuele resultaat; en wel in een één op één verhouding, enige differentiatie op grond van presentatie daargelaten. De te bereiken eindkwalificaties zijn naar het oordeel van het panel aantoonbaar vertaald in leerdoelen van het beoogde programma. De instelling heeft - per programmaonderdeel – leerdoelen geformuleerd, die in cumulatieve zin de met de opleiding beoogde eindkwalificaties opleveren. Het totaal van de leerdoelen van het curriculum laat een consistent beeld zien van geleidelijk te ontwikkelen elementen aan kennis, competenties, vaardigheden en attitudes, met een evenwichtige verdeling over de verschillende programmaonderdelen. Omdat het om een bestaande opleiding gaat, dient het panel ook een oordeel te geven over de resultaten die inmiddels met de opleiding zijn geboekt. Een goede graadmeter daarvoor zou de output zijn die opleiding heeft opgeleverd in de vorm van afgeronde en beoordeelde mastertheses. Maar omdat de opleiding in 2007 van start is gegaan en een nominale duur van twee en een half jaar kent waren die nog niet beschikbaar. Wel heeft het panel bij gelegenheid van het locatiebezoek inzage gehad in door de scriptiecoördinator aangelegde portfolio’s van studenten die inmiddels aan hun scriptie zijn begonnen. De portfolio’s bevatten voorbeelden van probleemstellingen die voor een deel al door de scriptiecoördinator waren goedgekeurd en waarvoor een (eerste) begeleider was aangewezen, en voor een ander deel nog in de 'opzetfase' verkeerden. Wat het panel is opgevallen was de grote zorgvuldigheid waarmee het proces van scriptiebegeleiding is ingericht. Aan het opstellen van een heldere en goed afgebakende probleemstelling wordt veel aandacht besteed. Daarbij ligt het initiatief nadrukkelijk bij de student, maar deze wordt door de scriptiecoördinator wel dusdanig aangestuurd dat bij hem/haar vanzelf het besef ontstaat wat de beste aanpak en formulering is. Een aantal probleemstellingen vond het panel bepaald origineel en van praktisch nut. Het panel verwacht dat de kwaliteit van de uitwerkingen van de probleemstellingen, die het heeft ingezien, van voldoende masterniveau zal blijken te zijn Het panel heeft tijdens het locatiebezoek ook nog gekeken naar voorbeelden van tentamens en opdrachten. Ook het niveau daarvan zou het panel willen kwalificeren als van masterniveau, al heeft het daarbij ook wel een paar voorbeelden van schoolse overhoormethoden aangetroffen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.2 ‘Relatie tussen doelstelling en programma’ als voldoende.
4.2.3
Samenhang programma (facet 2.3) Het beoogde programma is inhoudelijk samenhangend. Bevindingen Dat het programma van de FBA-opleiding inhoudelijk samenhangend is, beargumenteert de instelling in hoofdzaak vanuit het ‘kader’ van het beleggingsproces, van waaruit de opleiding is opgezet. Zij verwoordt dat - verkort weergegeven - als volgt. “Uitgangspunt voor de samenhang in het studieprogramma is het wereldwijd geaccepteerde kader van het beleggingsproces. Het beleggingsproces is een verzameling van op elkaar aansluitende handelingen die leiden tot het inrichten, monitoren en aanpassen van beleggingsportefeuilles. Deze handelingen zijn nodig voor het oplossen van de
pagina 20
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
beleggingsvraagstukken die het behalen van een gewenste beleggingsperformance in de weg staan. Het beleggingsproces start met het formuleren van de doelstellingen en de risicohouding van de belegger. Deze worden vertaald in een Strategische Asset Allocatie [1]. Dit wordt verwerkt in een beleggingsplan [2]. Hierin worden ook algemene richtlijnen en restricties vastgelegd waar portefeuillebeheerders zich aan dienen te houden. De implementatie van het beleggingsplan moet op een bij de economie en geopolitiek passende manier gebeuren. Hiervoor worden deze expliciet bestudeerd en in kaart gebracht [3]. Dit uit zich in verwachtingen over de kapitaalmarkten en de daar aanwezige beleggingsmogelijkheden [4]. Op basis van deze uitgangspunten wordt vervolgens de portefeuille in detail bepaald en geconstrueerd [5]. Na de implementatie dienen de uitgangspunten van de belegger [6] en de omstandigheden op de kapitaalmarkten [7] te worden gevolgd, zodat indien nodig de portefeuille kan worden aangepast. Periodiek vindt meting van het rendement en het risico plaats zodat een oordeel over de performance kan worden geveld [8]. Dit oordeel is weer input voor de stappen [1] en [2], waarmee de procescirkel rond is.” In een figuur geeft de instelling vervolgens schematisch weer waar aan de acht genoemde stappen in welk van de acht blokken (en module Wet- en regelgeving) van het FBAprogramma aandacht wordt besteed. Daaruit blijkt dat in veel gevallen een onderwerp (stap) van het beleggingsproces in verschillende blokken expliciet of impliciet aan de orde komt. De samenhang tussen de blokken en de daarmee te bereiken leerdoelen wordt volgens de instelling - naast het cyclisch beleggingsproces dat door het programma heen is geweven ook nog bevorderd door de drie bijeenkomsten van de cyclus ‘Belegger in de praktijk’, waarin aan die samenhang en leerdoelen expliciet aandacht wordt besteed, door middel van casuïstiek en discussies. Verder is er volgens de instelling ook nog in die zin een verbindende factor tussen de blokken, dat overkoepelende onderwerpen als performance meten, risicomanagement en marktwerking, in bijna alle blokken (steeds vanuit de in dat blok specifiek aan de orde zijnde invalshoek) aan de orde komen. De eindscriptie tenslotte, biedt volgens de instelling de gelegenheid om te toetsen of de tijdens de PGO FBA verworven kennis en onderzoeksvaardigheden op een wetenschappelijk verantwoorde manier kunnen worden ingezet en de resultaten kundig worden geïnterpreteerd en verwoord. Met de Scriptiewijzer is beoogd ervoor te zorgen dat in de scriptie de juiste balans tussen theorie, praktijk en eigen inbreng wordt betracht. Overwegingen De instelling heeft voor het panel op overtuigende wijze duidelijk weten te maken dat het programma is opgezet vanuit een stappenschema dat nauw gelieerd is aan de fases/stappen die het beleggingsproces kent. Ook de studenten geven aan dat ze de volgorde van de vakken goed kunnen plaatsen in het geheel van het programma. De collegecyclus ‘Belegger in de praktijk’ draagt daar ook in die zin aan bij dat deze cyclus studenten, op verschillende plaatsen door de studie heen, een oriëntatiepunt en reflectiemoment biedt op de stappen die het beleggingsproces (en daarmee de studie) kent en op de plaats van die verschillende stappen in het geheel. Al vindt het panel wel dat de beschrijving van de inhoud van deze serie van colleges en het daarmee beoogde resultaat meer concretisering en formalisering behoeven. Het panel onderschrijft de door de instelling in het aanvraagdossier geponeerde stelling dat een afgestudeerde door de opzet van het curriculum in staat wordt gesteld de volledige inhoud en de samenhang tussen de stappen in het beleggingsproces te overzien. Hij/zij moet daarna dan ook in staat worden geacht complexe financiële problemen op een
pagina 21
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
gestructureerde manier en vanuit verschillende perspectieven, zoals die in de diverse blokken aan bod komen, te analyseren, daarover kennis te vergaren, oplossingen te formuleren en met alle betrokken partijen te communiceren. Uit de gevoerde gesprekken is echter wel gebleken dat de coördinatie van het programma sterk blokgericht is, waardoor de samenhang tussen de onderwijsblokken wel een punt van zorg zou kunnen zijn. De instelling doet er daarom goed aan de samenhang tussen de verschillende blokken steeds nauwlettend in de gaten te houden. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.3 ‘Samenhang programma’ als voldoende.
4.2.4
Studielast (facet 2.4) Het beoogde programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Bevindingen De instelling is van oordeel dat het beoogde programma om de volgende redenen studeerbaar is: “Het onderwijs wordt in de regel gegeven op één avond (drie college-uren) in de week, gedurende acht blokken van acht weken. Voor ieder blokonderdeel is een berekening van 7 de studielast gemaakt . Bij de indeling van het rooster wordt niet alleen rekening gehouden met de gewenste volgtijdelijkheid van de blokken, maar tevens met de verdeling van de studielast over de blokken. Er wordt naar gestreefd om de belasting van tentamens en casus over het collegejaar te spreiden. Tentamens worden buiten de collegeperiodes afgenomen. Van studenten wordt verwacht dat zij gemiddeld per week 11 uur besteden aan de opleiding. Dit betreft ook de voorbereidingen en analyse van de casus en de voorbereidingen van de tentamens. Monitoring van de studeerbaarheid geschiedt via de blokevaluaties en klankbordgroepen, waar expliciet op de studeerbaarheid wordt ingegaan. Daarnaast evalueert het opleidingsbestuur samen met het curatorium van de opleiding de slagingsresultaten van de tentamens en opdrachten. Indien er sprake is van problemen met de studeerbaarheid van een onderdeel wordt met de blokcoördinator gesproken over verbeterpunten. Zo nodig wordt de tentaminering en/of de te bestuderen stof aangepast. Om uniformiteit aan te brengen in tentamens is in het document ‘Taken en Verantwoordelijkheden blokcoördinator FBA’ en in het Examenreglement een aantal basisvoorwaarden opgenomen waaraan een tentamen moet voldoen. De opleiding kent verder een speciale onderwijsmanager, die onder meer tot taak heeft studievoortgang en curriculumevaluaties te monitoren en indien nodig voorstellen tot verbetering te doen.” Overwegingen Het panel had aanvankelijk wel enige zorg over de studeerbaarheid van het programma, gelet op de jaarlijkse uitval van ongeveer 20% van de deelnemers, de arbeidsintensieve werkvormen waarvoor in het programma is gekozen en de grote hoeveelheden lesstof die de studenten te verwerken krijgen. Het management van de opleiding heeft die zorg evenwel voor een groot deel weten weg te nemen door erop te wijzen dat de uitval - blijkens daarover nader ingewonnen informatie – 7
pagina 22
Daarvoor zij hier verwezen naar het programma overzicht, zoals weergegeven in Hfst. 3, par. 3.3.
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
niet zozeer te wijten valt aan de zwaarte of de inrichting van het programma als wel toe te schrijven is aan persoonlijke omstandigheden van de deelnemers; in de woorden van de instelling: aan ‘lief en leed’. En wat de gekozen werkvormen betreft: deze zijn zeker ‘intensief’ te noemen, maar toch ook weer niet excessief zwaar. Juist in het werken met cases en opdrachten en in de presentatie van de uitwerkingen daarvan zien studenten veeleer een uitdaging die hen ertoe aanzet om hun uiterste best te doen, in de wetenschap ook dat de resultaten die ermee worden geboekt zich vaak direct vertalen in toepassingsmogelijkheden voor de eigen beroepspraktijk. Studenten en alumni bevestigden een en ander tijdens het locatiebezoek. Ze zeiden de studie als ‘aan de maat’ te ervaren (te hebben ervaren), maar wel als te doen. Uit klankbordverslagen van de jaren 2006 – 2008 is het panel nog wel gebleken dat het met name voor niet-econometristen ‘bikkelen’ is om de opleiding tot een goed einde te brengen, maar niet onmogelijk. Per vak is verder ook tenminste een maal per jaar een herkansingsmogelijkheid, waardoor ‘steekjes’ - mochten die hier of daar wel eens vallen - meestal snel reparabel zijn, zo lieten studenten en alumni nog weten. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.4 ‘Studielast’ als voldoende.
4.2.5
Instroom (facet 2.5) Het beoogde programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: wo-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Bij het inrichten van het programma is ervan uitgegaan dat de studenten in hun vooropleiding een doctoraal- of master programma examen hebben afgelegd met kennis en inzicht in de belangrijkste aandachtsgebieden van de opleiding. Dit ingangsniveau is neergelegd in de Toelatingsregeling PGO-FBA. Meer specifiek verlangen de art. 2 tot en met 4 van deze regeling dat deelnemers in het bezit zijn van een doctoraal/MSc-diploma van een geaccrediteerde universiteit. Daarnaast moeten deelnemers in hun curriculum aantoonbaar de volgende vakken met voldoende resultaat hebben afgesloten: Corporate Finance, Investments, Financial and Management Accounting, wiskunde en statistiek. Het voor deze vakken vereiste tijdsbeslag (in ECTS) en daarvoor idealiter bestudeerde standaardliteratuur worden in de Toelatingsregeling nader aangeduid. Indien aantoonbare kennis in één of meerdere van bovengenoemde vakken ontbreekt, maar men wel in het bezit is van een doctoraal/MSc-diploma, beoordeelt de programmaleiding door middel van een intakegesprek, het natrekken van het CV en het eventueel opvragen van referenties of succesvolle deelname verwacht mag worden. Overwegingen Na door het panel te zijn gewezen op een discrepantie in de tekst van het aanvraagdossier op het punt van het instroomniveau van studenten [een bachelor Economics, aangevuld met elementen uit een masteropleiding Finance versus minimaal een MSc-diploma] is door het management aan het panel verzekerd dat strikt wordt vastgehouden aan de minimale instroomeis van een MSc-diploma plus een aantoonbaar positief resultaat voor de vakken Corporate Finance, Investments, Financial and Management Accounting, wiskunde en statistiek. Op de constatering van het panel dat één van de eerstejaars studenten die het panel eerder op de bezoekdag te spreken had gekregen, wel degelijk was toegelaten met een bachelor
pagina 23
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
Economics en een master Bedrijfskunde (zonder aantoonbaar positief resultaat voor de genoemde Finance-vakken), is van de kant van het management toegegeven dat het hier om een bijzonder geval ging: een student die cum laude haar diploma ’s had behaald en bijzondere affiniteit bleek te hebben met de Finance-vakken. Uitzonderlijke gevallen (als hier bedoeld) daargelaten, is de instelling niet genegen om deelnemers toe te laten die niet voldoen aan de strikte toelatingscriteria als geformuleerd in de Toelatingsregeling PGO-FBA, zo werd van de kant van het management verzekerd. Het panel wenst de instelling graag aan die gedane toezegging te houden, omdat het vindt dat het behalen van de met de opleiding beoogde eindkwalificaties staat of valt met een instroom van deelnemers van academisch niveau en met een duidelijke financeachtergrond. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.5 ‘Instroom’, vooralsnog als voldoende. Met de kanttekening dat de instelling strikt de hand zal dienen te houden aan de in de Toelatingsregeling geformuleerde criteria, evidente en te rechtvaardigen uitzonderingsgevallen daargelaten.
4.2.6
Duur (facet 2.6) De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: wo-master met minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding Bevindingen De opleiding Financieel Beleggingsanalist omvat, blijkens opgave van de instelling, 60 ECTS. Vanaf het collegejaar dat gestart is in september 2007 bedraagt de nominale opleidingsduur van de PGO FBA tweeënhalf jaar. Het betreft twee jaar cursorisch onderwijs en een half jaar voor het afronden van de opleiding door het schrijven van een afstudeerscriptie. Het cursorische gedeelte van de opleiding is opgebouwd uit acht samenhangende blokken, de module ‘Wet- en regelgeving’ en een collegecyclus ‘Belegger in de praktijk’, verdeeld over twee jaar. Overwegingen Het voorgestelde programma voldoet met de berekende studiebelasting van 60 ECTS aan de minimumeis die door de WHW, qua duur, aan een master wordt gesteld. Het panel heeft geen reden om aan te nemen dat de opleiding in significante zin meer of minder belasting zou behelzen dan de 60 ECTS die de instelling als belasting aangeeft. Het panel acht die opgave ook wel realistisch, gelet op de vele jaren ervaring die met het curriculum inmiddels is opgedaan. 8 De Enquête Urenlast die in januari 2007 is uitgevoerd voor de blokken 1, 2, 5 en 7 wijst uit dat de weekbelasting voor elk van die blokken blijft binnen de door de instelling aangehouden norm van 11 uur, slechts bij één blok (nr. 1) heeft het panel vastgesteld dat sprake was een overschrijding, zij het een marginale (11,8 uur). Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.6 ‘Duur’ als voldoende.
8
Van de resultaten van deze Enquête heeft het panel t.g.v. het locatiebezoek kennis kunnen nemen aan de hand van een ter inzage
gelegd document.
pagina 24
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
4.2.7
4.3 4.3.1
Samenvattend oordeel onderwerp 2 Programma De facetten ‘Eisen wo’, ‘Relatie tussen doelstellingen en programma’, ‘Samenhang programma’, ‘Studielast’, ‘Instroom’ en ‘Duur’ beoordeelt het panel als voldoende. Daarmee krijgt het onderwerp 2 ‘Programma’ als geheel een positieve beoordeling.
Inzet personeel Eisen wo (facet 3.1) De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een woopleiding: Het onderwijs zal voor een belangrijk deel worden verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Bevindingen Het docentenkorps bestaat, volgens de instelling, uit personen die aantoonbaar verdiensten in wetenschap en praktijk hebben. Het huidige docentencorps is dan ook een bewust compromis, waarbij een aantal leden actieve wetenschappelijke onderzoekers zijn met hun hoofdfunctie aan de Universiteit en een aantal leden vooral toegepast onderzoek doen en/of begeleiden en hun hoofdfunctie in de beleggingspraktijk hebben. De (blok)coördinatoren zijn parttime (veelal 0,1 of 0,2 fte) aan de opleiding verbonden en hebben daarnaast of een dienstverband in de praktijk of bij andere onderdelen van de universiteit. In totaal kent de PGO FBA 7 blokcoördinatoren, waaronder drie hoogleraren. Twee blokcoördinatoren kunnen worden gekwalificeerd als actieve onderzoekers met een hoofdfunctie aan de Universiteit. Vaak is dit een combinatie van aanstellingen aan verschillende universiteiten. Vijf blokcoördinatoren hebben hun hoofdfunctie in de praktijk en zijn binnen het domein van de opleiding en/of de beleggingspraktijk gezichtsbepalend. De gastdocenten verzorgen in het algemeen één college en zijn veelal gepromoveerd op hun vakgebied. Door hun academische achtergrond en houding, aspecten waaraan bij de benoemingen van docenten expliciet aandacht wordt geschonken, zijn de docenten in staat de theoretische ontwikkelingen goed te vertalen naar de beroepspraktijk. Door deze praktijkoriëntatie leggen de docenten in voldoende mate een verbinding met de professionele praktijk waarvoor wordt opgeleid. Tevens wordt van de docenten verwacht dat zij aantoonbaar een bijdrage leveren aan de wetenschappelijke ontwikkeling van het vakgebied. Deze bijdrage kan liggen in het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en/of onderzoek in de beroepspraktijk, uitmondend in de publicaties van (vak)artikelen en boeken. Overwegingen Het panel heeft aan de hand van de aangeleverde cv’s van de in te zetten (kern)docenten kunnen vaststellen dat dezen zonder enige twijfel aan de door het NVAO Toetsingskader gestelde eisen voldoen. Zij begeven zich, blijkens hun wetenschappelijke publicaties, ook duidelijk op het multidisciplinaire vakgebied dat door de opleiding wordt bestreken. Al zij daar wel bij aangetekend dat de output op dit moment nog in overwegende mate op Bniveau ligt. Binnen de PGO FBA lopen thans ook enkele promotieprojecten, waarvan de instelling verwacht dat die een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van het vakgebied zullen opleveren. Garanties zijn van de kant van de instelling op dit punt niet gegeven, maar het panel
pagina 25
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
vertrouwt erop dat de bij het onderwijs betrokken docenten in staat zullen blijken om een substantiële bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.1 ‘Eisen wo’ als voldoende.
4.3.2
Kwantiteit personeel (facet 3.2) Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen starten. Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen continueren Bevindingen Het totaal voor de opleiding beschikbare aantal fte’s is 2,6. Hiervan is 0,6 fte direct bestemd voor onderzoek, waardoor 2,0 fte resteert voor onderwijs, bestuur en hieraan gerelateerde activiteiten. Op basis van de facultair geldende normen voor doorbelastingsuren aan benodigde mankracht voor de te verzorgen onderwijsvormen (berekend als een functie van het aantal studenten, de werkvorm en de wijze van begeleiding) komt de minimaal vereiste menskracht om het voorgedragen FBA-programma te kunnen verzorgen neer op een totaal 9 van 1,3 fte . Voor elk blok in de opleiding is een coördinator verantwoordelijk. Voor het tijdsbeslag van een blokcoördinator rekent de opleiding 0,1 fte (ongeveer 165 uur). Voor deze 0,1 fte tijdsbeslag wordt van de blokcoördinatoren verwacht dat zij het taken- en verantwoordelijkhedenpakket, zoals neergelegd in het document “Taken en verantwoordelijkheden blokcoördinator FBA”, met een hoge kwaliteit uitvoeren. Het gaat hierbij onder meer om het verzorgen in hun blok van minimaal 80 procent van het onderwijs, maken en nakijken van het examen, verzorgen en nakijken en behandelen van de case behorende bij het blok, blokcoördinatie en het beantwoorden van vragen van studenten. Naast de blokcoördinatoren maakt de opleiding gebruik van gastocenten en heeft zij een scriptiecoördinator in dienst. In totaal heeft de opleiding aan onderwijstijd (en daaraan gerelateerde activiteiten) 2,0 fte beschikbaar, waarvan ruim 1,2 fte aan vast personeel (in dienst van de VU) en nog ongeveer 0,8 fte aan onderwijstijd voor niet vast personeel. De beschikbare menskracht is daarmee, volgens berekening van de instelling, dus voldoende om de onderwijs- en begeleidingstaken uit te voeren, de gewenste kwaliteit van het onderwijs te verzorgen en waar nodig extra capaciteit aan te wenden. De instelling benadrukt in dat verband nog dat de aanstellingstijd van de meeste coördinatoren voor de FBA-opleiding weliswaar beperkt is, maar dat de focus in die toebemeten tijd geheel kan komen te liggen bij het onderwijs van één blok. Daar komt bij dat voor coördinatie en integratie van de gehele opleiding bij de programmaleiding eventueel nog 0,25 fte ruimte extra beschikbaar is. Overwegingen Naar het panel heeft kunnen vaststellen is in beginsel voldoende capaciteit vrijgemaakt om de opleiding te kunnen aanbieden. Al meent het panel wel dat de door de instelling berekende 0,1 fte [= 165 uur] voor de uiteenlopende onderwijstaken die blok- en modulecoördinatoren te verzorgen hebben, wat aan de magere kant is. Docenten hebben 9
Zie voor de precieze fte-waarden per programmaonderdeel de laatste kolom van het programmaoverzicht in Hoofdstuk 3, § 3.3
hierboven.
pagina 26
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
bij gelegenheid van het locatiebezoek aangegeven dat die 0,1 fte inderdaad aan de krappe kant is, maar dat ze er door de bank genomen wel mee uitkomen. Naar het panel is gebleken vinden docenten ook wel zoveel voldoening in het door hen verzorgde onderwijs, dat zij in voorkomende gevallen ook wel bereid zijn om daar wat meer tijd in te steken dan formeel bemeten is met de berekende 165 uur. De docenten legden een grote gedrevenheid, enthousiasme en betrokkenheid voor de opleiding aan de dag. Het panel kan dat bijzonder waarderen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.2 ‘Kwantiteit personeel’ als voldoende.
4.3.3
Kwaliteit personeel (facet 3.3) Het in te zetten personeel is gekwalificeerd voor een inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma Bevindingen Het in te zetten personeel is volgens de instelling zowel inhoudelijk, didactisch als organisatorisch-technisch voldoende gekwalificeerd om het programma te kunnen realiseren. Zij baseert zich voor dat oordeel in hoofdzaak op de gemiddelde cijfers die van de in te zetten blokcoördinatoren en (gast)docenten bekend zijn uit evaluatie-enquêtes die onder deelnemende studenten over de cursus-jaren 2004 t/m 2009 zijn gehouden. De (didactische en organisatorische) kwaliteiten van zowel de coördinatoren als de docenten worden immers na elk blok bij de studenten geëvalueerd door middel van enquêtes en klankbordgroepen. Als norm voor het opleidingsbestuur geldt dat individuele docenten na twee keer hetzelfde college te hebben gegeven ten minste een zeven (op een schaal van 1 tot 10) moeten scoren met een beperkte standaarddeviatie. Uit de 10 evaluatieresultaten over de jaren 2004 tot en met 2008 blijkt dat nagenoeg alle (acht) blokcoördinatoren en de coördinator van de module Wet- en regelgeving aan dat criterium voldoen. Voor de inhoudelijke kwalificaties van het in te zetten personeel verwijst de instelling naar de bij het aanvraagdossier gevoegde cv’s en publicatielijsten van de individuele personeelsleden (resp. bijlage 9 en 10 bij het aanvraagdossier). De instelling concludeert op basis van die gegevens dat de in te zetten personeelsleden en gastdocenten experts zijn op hun vakgebied en dat hun inhoudelijke expertise aansluit bij het domein en de eindkwalificaties van de opleiding. Met het oog op de organisatorische realisatie van het programma merkt de instelling nog het volgende op: “De opleiding kent een goed functionerend onderwijsbureau met een omvang van 2,5 fte. Onderdeel van het ondersteunend personeel is een onderwijsmanager. De onderwijsmanager ondersteunt/faciliteert het bestuur in het bepalen van zijn beleid voor zover dit niet vaktechnisch is. Daarnaast is hij/zij medeverantwoordelijk voor de uitvoering van dit beleid waarbij het einddoel goed functionerende opleidingen is, in termen van budget, kwaliteit, organisatie en communicatie. Verder heeft de onderwijsmanager een beleidsbepalende verantwoordelijkheid m.b.t. het onderwijsbeleid.” Overwegingen
10
pagina 27
Zoals weergegeven in een aan het aanvraagdossier toegevoegde tabel .
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
Het panel is voor wat betreft de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische kwaliteiten van de voor het programma in te zetten kerndocenten, voor de verschillende blokken, de module Wet- en Regelgeving en de collegecyclus Belegger in de Praktijk, in eerste instantie afgegaan op de evaluatieresultaten die vanaf cursusjaar 2004/2005 over de betrokken docenten zijn verzameld. In de gehouden evaluaties wordt immers expliciet gevraagd naar die kwalificaties en worden studenten geacht op een schaal van 1 tot 10 aan te geven hoe de betrokken docenten scoren. Alle in te zetten docenten scoren over de jaren 2004-2009 gemiddeld tenminste 7 of hoger. In een incidenteel geval (jaar) is dat soms wel eens iets minder. Maar door de bank genomen is de score toch behoorlijk te noemen. Bij één blok scoorde de betrokken docent meerdere jaren beneden de norm en is om die reden vervangen. In tweede aanleg heeft het panel zich voor zijn oordeel in deze verlaten op de ervaringen van studenten en alumni met het in te zetten team van docenten. Dezen bevestigden dat alle docenten voldoende tot goed toegerust zijn voor de onderwijstaken die het curriculum van ze verlangt. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.3 ‘Kwaliteit personeel’ als voldoende. 4.3.4
4.4 4.4.1
Samenvattend oordeel onderwerp 3 Inzet personeel De facetten ‘Eisen wo’, ‘Kwantiteit personeel’ en ‘Kwaliteit personeel’ beoordeelt het panel als voldoende. Daarmee krijgt het onderwerp 3 ‘Inzet personeel’ als geheel een positieve beoordeling
Voorzieningen Materiële voorzieningen (facet 4.1) De beoogde huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Bevindingen De beschikbare materiële voorzieningen aan onderwijsruimtes, bibliothecaire voorzieningen, computerfaciliteiten, informatievoorziening en overige faciliteiten zijn, naar zeggen van de instelling, toereikend om het programma te kunnen realiseren. Zij voert daarvoor onder meer het volgende aan: [onderwijsruimtes] “Bij het onderwijs maakt de PGO FBA overwegend gebruik van Agorazalen op de Vrije Universiteit. De zalen zijn als amfitheater gebouwd en voldoen aan de eisen die aan postgraduate onderwijs worden gesteld. In elk van de zalen is voldoende apparatuur ten behoeve van het onderwijs aanwezig. De Agorazalen zijn uitermate geschikt om het programma van de opleiding te realiseren. De zalen beantwoorden geheel aan de eisen die de gekozen didactiek van de opleiding vergt: interactieve colleges en casusgericht onderwijs. Voor de colleges tijdens het introductieweekend en enkele colleges binnen de collegecyclus ‘Belegger in de praktijk’ wordt uitgeweken naar een conferentiecentrum. Tentamens worden afgenomen in de zalen van Aristo Amsterdam, een gespecialiseerd en goed bereikbaar congrescentrum.” [Bibliothecaire voorzieningen]
pagina 28
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
“Studenten en medewerkers van de opleiding kunnen voor onderwijs en onderzoek gebruik maken van de biliotheek Economie. Deze bibliotheek is uitstekend geoutilleerd en goed bereikbaar. Vier dagen per week is de bibliotheek tot 21.00 uur geopend en op zaterdagen van 10.00 tot 15.30 uur. De bibliotheek beschikt over een ruime collectie aan boeken, wetenschappelijke tijdschriften en vakbladen op de relevante (sub)disciplines van de opleiding. Daarnaast heeft de bibliotheek een aantal voor financieel en beleggingsonderzoek relevante digitale data- en literatuurbestanden.” [Computerfaciliteiten] “De opleiding beschikt ten behoeve van het onderwijs niet over eigen computer faciliteiten. Studenten hebben over het algemeen via hun werk of privé de beschikking over een pc of laptop. Met de zogenoemde VU-net id, die elke postgraduate student krijgt, kan men gebruik maken van de computerzalen en van het draadloze VU-netwerk. Computerpraktica vinden plaats in de computerzalen van de faculteit.” [Overige faciliteiten] “De PGO FBA beschikt over drie (werk)kamers. Twee daarvan worden gebruikt door het onderwijsbureau van de opleiding, de derde kamer is bestemd voor de leiding van de opleiding. De drie kamers hebben twee of drie werkplekken en zijn voorzien van pc’s en printers. Naast de werkkamers heeft de opleiding samen met een andere postgraduate opleiding de beschikking over een vergaderruimte.” Overwegingen Het panel is van oordeel dat de instelling voldoende onderwijsruimten en faciliteiten beschikbaar stelt om de opleiding te kunnen aanbieden. De leerondersteunende voorzieningen, waaronder de algemene ICT-faciliteiten (in het bijzonder de leeromgeving Blackboard), de audiovisuele middelen en de mediathecaire voorzieningen zijn van goede kwaliteit. Van de kant van studenten werd bij gelegenheid van het locatiebezoek desgevraagd bevestigd dat de bestaande voorzieningen toereikend tot goed zijn. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.1 ‘Materiële voorzieningen’ als voldoende.
4.4.2
Studiebegeleiding (facet 4.2) Er is voorzien in personele capaciteit voor studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten die adequaat zijn met het oog op de studievoortgang. Bevindingen Over de studiebegeleiding merkt de instelling in het aanvraagdossier onder meer het volgende op: “In de fte berekening voor de blokcoördinatoren is tijd ingeruimd voor studiebegeleiding van studenten. Er is een scriptiecoördinator, die belast is met begeleiding en informatievoorziening met betrekking tot het scriptietraject, en een onderwijsmanager, die zorg draagt voor monitoring van de studievoortgang, evaluatie van het onderwijs en implementatie van voorgestelde verbeteringen. Voor studieproblemen kunnen de studenten terecht bij de programmaleiding. Door middel van Blackboard, e-mail en telefoon zijn docenten en medestudenten doorlopend te bereiken. Tijdens de gehele week kunnen studenten bij het onderwijsbureau van de opleiding terecht voor allerlei vragen over onder meer de opleiding, de eigen
pagina 29
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
studievoortgang en studieproblemen. Telefoonnummers en e-mailadressen van de blokcoördinatoren zijn bekend. Mochten studenten inhoudelijke vragen hebben, dan kunnen ze deze via e-mail altijd stellen aan één van de coördinatoren, die voor communicatie daarover bereikbaar dienen te zijn, zoals het document ‘Taken en verantwoordelijkheden blokcoördinator FBA’ vereist. Voor operationele zaken kan het onderwijsbureau worden aangesproken. De blokcoördinator zorgt ervoor dat de studenten binnen maximaal twee dagen respons krijgen op hun e-mail.” Over de informatievoorziening en de administratieve studiebegeleiding bevat het aanvraagdossier nog specifiek de volgende relevante gegevens. Het onderwijsbureau van de opleiding heeft een verscheidenheid aan taken, op administratief, organisatorisch en op bestuurlijk vlak, die alle te maken hebben met informatievoorziening en studiebegeleiding aan de studenten. Deze taken zijn ondergebracht in de volgende categorieën van activiteiten: (a) inschrijving / voorlichting, (b) planning, organisatie en roostering en (c) informatievoorziening en advisering. Naast het verzorgen van speciale instructiebijeenkomsten voor nieuwe studenten, de zorg voor de beschikbaarheid van roosters en verplichte literatuur (readers en boeken), behoren tot die activiteiten ook zaken als het monitoren van de studievoortgang van individuele studenten, de bekendmaking van tentamenresultaten, de organisatie van de inzage in tentamens en de informatievoorziening over de opleiding via studiegids en Blackboard. Overwegingen Het panel heeft op basis van het informatiedossier en de nadere berichtgeving van de kant van de instelling, bij gelegenheid van het locatiebezoek, kunnen vaststellen dat in voldoende mate in personele capaciteit wordt voorzien voor studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten. De studiebegeleiding en informatievoorziening beoordeelt het panel ook als adequaat met het oog op de studievoortgang. Het panel heeft verder kunnen vaststellen dat er, naast de reguliere studiebegeleidingsfaciliteiten die het programma kent, ook het nodige wordt gedaan in de informele sfeer: de lijntjes tussen de studenten, de docenten en het management zijn kort. Studenten hebben daarom op vrij laagdrempelige wijze contact met docenten en management, waardoor problemen in de studie en de studievoortgang vaak al in een vroegtijdig stadium worden gesignaleerd en, waar nodig, geredresseerd. Positief waardeert het panel in dit verband ook de accuratesse die door de instelling aan de dag wordt gelegd in de begeleiding van de scripties. Het panel heeft aan de hand van relevante, ter inzage gelegde, stukken kunnen waarnemen dat de instelling veel werk maakt van de begeleiding bij het formuleren en het uitwerken van de probleemstelling van de scriptie. Het panel heeft zich verder middels een, ter gelegenheid van het locatiebezoek, gegeven demonstratie van de digitale leeromgeving Blackboard nader laten voorlichten over de mogelijkheden van deze leeromgeving, met name vanuit een oogpunt van studiebegeleiding. Het panel heeft daarbij kunnen vaststellen dat de leeromgeving in dat opzicht zeker van meerwaarde kan blijken te zijn voor de voorgedragen opleiding, maar dat van de functionaliteiten die omgeving te bieden heeft op dit moment nog maar een bescheiden gebruik wordt gemaakt. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.2 ‘Studiebegeleiding’ als voldoende.
pagina 30
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
4.4.3
4.5 4.5.1
Samenvattend oordeel onderwerp 4 Voorzieningen De facetten ‘Materiële voorzieningen’ en de ‘Studiebegeleiding’ beoordeelt het panel als voldoende. Daarmee krijgt het onderwerp 4 ‘Voorzieningen’ als geheel een positieve beoordeling.
Interne kwaliteitszorg Systematische aanpak (facet 5.1) Er is voorzien in een systeem van interne kwaliteitszorg, waarbij mede aan de hand van toetsbare streefdoelen en periodieke evaluaties verbetermaatregelen worden getroffen. Bevindingen Ter adstructie van het feit dat de instelling ten behoeve van de FBA-opleiding beschikt over een systeem van interne kwaliteitszorg releveert de instelling in het aanvraagdossier onder meer het volgende: “Het opleidingsbestuur streeft ernaar het benoemen, borgen en verbeteren van de kwaliteit te laten gebeuren volgens de Plan-Do-Check-Adjust (PDCA) cyclus. Deze cyclus staat beschreven in het ‘Handboek Kwaliteitszorg’ van de Vrije Universiteit, waaruit de opleiding haar uitgangspunten en maatregelen voor haar interne kwaliteitszorg heeft afgeleid. Onderwijsevaluatie is een centraal onderdeel van de bewaking en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Op systematische wijze worden gegevens verzameld waarmee inzicht wordt verkregen in de huidige kwaliteit van het onderwijs. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste kwaliteitszorginstrumenten en de verantwoordelijkheidsverdeling. Verantwoordelijk Instrument
Deelnemers
Betrekking op:
voor het formuleren
Toetsing
van acties 1. Schriftelijke onder-
Studenten
wijsevaluaties
Onderdelen
Onderwijsmanager
curriculum
Curatorium DB PGO FAA Examencommissie
Studenten;
Onderdelen
2. Klankbordgroepen
onderwijsmanager
curriculum
3. Management-
Studenten;
Studievoortgang
Onderwijsbureau
Kwaliteit
Curatorium;
Onderdelen
Blokcoördinator
curriculum
informatie 4. Bilaterale gesprekken 5. Docentenvergadering
Onderwijsmanager
Curatorium
Onderwijsmanager
Curatorium
Curatorium
DB PGO FAA Curatorium
DB PGO FAA
Onderdelen
DB PGO FAA
Blokcoördinatoren
curriculum
Onderwijsmanager
Curatoriumleden
Curriculum
Curatorium
6. Curatoriumvergadering
DB PGO FAA
Na een toelichting per instrument, geeft de instelling aan wat er gebeurt met alle gegevens die verkregen worden met de verschillende instrumenten: “De volgende stap is het vastleggen en verwerken van deze data om daarna zonodig in te grijpen en bij te sturen en te komen tot daadwerkelijke onderwijsverbetering.
pagina 31
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
Van zowel de schriftelijke evaluaties als de uitkomsten van de klankbordgroepen wordt (schriftelijk) verslag gelegd. De resultaten worden besproken met het opleidingsbestuur van de opleiding en met de betrokken docent. De eis is dat zowel de docent als het blok een gemiddeld cijfer van boven de 7 scoort, met een beperkte standaarddeviatie. In het geval dat dit niet zo is wordt een verbeterplan opgesteld. De onderwijsmanager ziet toe op de uitvoering van het verbeterplan, onder verantwoordelijkheid van het opleidingsbestuur. Wanneer het verbeterplan in het geval van de kwaliteit van de docent geen resultaat heeft wordt de docent vervangen. Uit de gesprekken die het curatorium voert met de blokcoördinatoren en uit haar algemene beoordeling van het opleidingsprogramma komt ook informatie voort die de kwaliteit van de opleiding weerspiegelt. Het curatorium kan in elke vergadering onderwerpen aan de orde stellen die zij in het belang acht voor de lange termijn continuïteit van de opleiding. Om principiële en praktische redenen streeft de opleiding ernaar haar evaluaties zoveel mogelijk openbaar te maken. Principieel geldt dat het geven van onderwijs door de opleiding als een serieuze taak wordt opgevat en dat hierbij de bereidheid hoort openbaar verantwoording af te leggen. Praktisch betekent het openbaar maken van evaluaties dat onder alle betrokkenen draagvlak wordt gecreëerd om mee te werken aan een systeem van kwaliteitszorg. In de praktijk betekent dit dat de uitkomsten van onderwijsevaluaties worden verstrekt aan de blokcoördinator, de individuele docent (indien van toepassing) en het curatorium. Daarnaast worden in aangepaste vorm de evaluatieresultaten aan de studenten bekendgemaakt. Overwegingen De PGO FBA (als instituut) zegt volgens het PDCA-principe te werk te gaan tot het doel van interne kwaliteitszorg ten aanzien van de voorgedragen opleiding, maar hoe dat precies gebeurt, waar de verantwoordelijkheden en initiatieven liggen voor de stappen die dit proces omvat, hoe verbeterpunten worden geformuleerd en wie toeziet op de uitvoering daarvan is niet integraal vastgelegd of beschreven in een document. Weliswaar bestaat er op instellingsniveau (VU) een Handboek Kwaliteitszorg en zegt het management volgens het daarin beschreven systeem te werk te gaan om de kwaliteit van de opleiding in de gaten te houden, maar dat is toch niet hetzelfde als een beschreven stelsel van interne kwaliteitszorg, waarbij aan de hand van toetsbare streefdoelen eventuele verbetermaatregelen worden geformuleerd en uitgevoerd, zoals het NVAO Toetsingskader dat verlangt. Om dit laatste nog wat nader te adstrueren: op de keper beschouwd heeft het panel in het aanvraagdossier - en uit de gegeven mondelinge toelichting op dit punt bij het locatiebezoek - niet veel meer dan één concreet toetsbaar streefdoel weten te noteren, namelijk de door PGO FBA gehanteerde norm dat een blok (als zodanig) en een blokcoördinator bij evaluaties tenminste steeds boven een 7 dienen te scoren en dat een docent bij een herhaalde score lager dan een 7 in beginsel vervangen wordt. Toch meent het panel, gelet op de instrumenten die PGO FBA voor het bewaken van de kwaliteit inzet [zie het schema onder Bevindingen hierboven], de gremia die zij daarbij betrekt en de meetresultaten die ermee worden behaald, de facto wel beschikt over een operationeel stelsel van kwaliteitszorg, dat aanleiding kan geven tot concrete verbetermaatregelen. Daar komt bij dat de PGO FBA ook zelf onderkent dat een aantal zaken geformaliseerd en 11 beter gestructureerd zou dienen te worden. Zo heeft het panel uit een Verbeterplan , dat ter gelegenheid van het locatiebezoek ter inzage was gelegd, kunnen opmaken dat bijv. gewerkt wordt aan (a) het structureler vastleggen van de gegeven die door de verschillende 11
pagina 32
Een document van recente datum, met een overzicht van verbeterpunten naar de stand per 1 december 2009
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
kwaliteitszorginstrumenten worden gegenereerd, om te voorkomen dat verbeterinformatie verloren gaat, (b) het formaliseren van de gesprekken (tussen curatorium en blokcoördinatoren) en van de uitkomsten van die gesprekken, (c) het formaliseren van de jaarlijkse beoordeling van het gehele curriculum door het curatorium, (d) het verbijzonderen (en bij statuut vastleggen) van de rol van de examencommissie, teneinde haar een onafhankelijkere samenstelling te geven en om haar te belasten met het toezicht op de kwaliteit van de toetsing en (e) het beter en structureler vastleggen van de bevindingen van het docentenoverleg en het voorzien in een frequenter, althans regelmatiger beleggen van dat overleg. Het feit overigens dat er zoiets als een Verbeterplan is opgesteld levert, naar het idee van het panel, op zichzelf ook al voldoende bewijs voor de stelling dat de PGO FBA feitelijk wel degelijk beschikt over een stelsel van kwaliteitszorg. Toch zag het panel dat stelsel graag ook integraal beschreven in een werkdocument. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.1 ‘Systematische aanpak’ als voldoende, met de aantekening dat de PGO FBA er goed aan doet haar operationeel stelsel van kwaliteitszorg op schrift vast te leggen, onder gelijktijdige formulering van de toetsbare streefdoelen die zij zich ten behoeve van de kwaliteitsbewaking voor ogen stelt.
4.5.2
Betrokkenheid (facet 5.2) Bij de interne kwaliteitszorg zullen medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief worden betrokken. Bevindingen Over de betrokkenheid van resp. (a) medewerkers, (b) studenten, (c) alumni en (d) het afnemend beroepenveld bij de interne kwaliteitszorg meldt het aanvraagdossier - in aanvulling op hetgeen hieromtrent al ter sprake kwam bij het voorgaande facet - nog het volgende: 12 [ad a: medewerkers] “De blokcoördinatoren fungeren als de kerndocenten van de opleiding. Hun taken en verantwoordelijkheden zijn beschreven in het document ‘Taken en Verantwoordelijkheden blokcoördinator FBA’. De blokcoördinatoren zijn primair verantwoordelijk voor de inhoud van het blok en voor de samenstelling, correctie en waardering van tentamens en cases.” [ad b: studenten] “De PGO FBA probeert de betrokkenheid van de studenten zo groot mogelijk te maken door ze met grote regelmaat om hun mening te vragen. Dit gebeurt, bijvoorbeeld door schriftelijke evaluaties van het onderwijs in een blok en de docenten daarvan, en door het jaarlijks twee keer mondeling te evalueren met een klankbordgroep.” [ad c: alumni] “Ook oud-studenten vormen een groep die een rol speelt bij het afzetten van resultaat tegen gestelde doelen. Vanzelfsprekend zijn de doelen hier anders geformuleerd en opgebouwd dan bij de studenten. Doelen zijn bijvoorbeeld het vergroten van kansen op de 12
De beschouwingen over de ondersteunende rol die resp. faculteitsbestuur, opleidingsbestuur, het curatorium, de examencommissie,
de onderwijsmanager en het onderwijsbureau in dezen vervullen wil het panel hier onbesproken laten. Met ‘medewerkers’ wordt in het Toetsingskader toch in hoofdzaak de docenten bedoeld. Bij de onderhavige opleiding gaat het daarbij vooral om de zgn. blokcoördinatoren.
pagina 33
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
arbeidsmarkt, praktische relevantie van de opleiding voor functies in de beleggingspraktijk, opbouwen van een netwerk etc. De opleiding is op dit moment bezig een uitgebreide enquête voor te bereiden waarin alle alumni over dit soort onderwerpen om hun mening zal worden gevraagd. Dit zal in samenwerking met de beroepsgroep VBA gebeuren, waar veel alumni in verenigd zijn en van waaruit een directe betrokkenheid met de opleiding bestaat. Er bestaan overigens in de informele sfeer al veel contacten tussen alumni en het opleidingsbestuur en curatorium. Alumni zijn tevens lid van de beroepsgroep en de opleiding is via permanente educatie en het organiseren en bijwonen van seminars georganiseerd door de beroepsgroep nadrukkelijk betrokken en aanwezig.” [ad d: afnemend beroepenveld] “Verschillende vertegenwoordigers vanuit het beroepsveld zijn verenigd in beroepsorganisaties die zichzelf ten doel hebben gesteld de kwaliteit en professionaliteit van beleggingsdeskundigen te bevorderen. Allereerst is dat de VBA onder wiens auspiciën de opleiding wordt aangeboden en die een uitgebreide vertegenwoordiging in het curatorium heeft. Daarnaast zijn er het DSI en EFFAS. Heel direct (via het curatorium) of minder direct (via het stellen van eindkwalificaties en het verlenen van accreditaties) dragen deze organisaties bij aan het op peil houden van de kwaliteit van de opleiding en blijft de opleiding op de hoogte van de wensen van de markt.” Overwegingen Docenten zijn via het docentenoverleg inhoudelijk en structureel bij de kwaliteitszorg betrokken, maar het panel vindt de frequentie (één keer per jaar) aan de magere kant. Naar het panel uit het ‘Verbeterplan’ heeft kunnen opmaken is het ook het streven van het curatorium en het dagelijks bestuur van de opleiding om die frequentie te verhogen, of in ieder geval - bij gelijkblijvende frequentie - regelmatiger te laten plaatsvinden. Het panel heeft overigens wel kunnen vaststellen dat buiten het formele docentenoverleg, dat eenmaal per jaar wordt gehouden, veel (informeel) overleg gedurende het hele jaar plaatsvindt tussen docenten, veelal op bilateraal niveau. Ook langs die informele weg wordt bereikt dat er toezicht is op en afstemming plaats vindt met betrekking tot de kwaliteit van het met het programma gebodene. De docenten (blokcoördinatoren) worden door het curatorium ook in die zin actief bij het verbeteren van de kwaliteit van de opleiding betrokken doordat ze met een zekere regelmaat worden uitgenodigd voor een gesprek met het curatorium, waarin zowel hun functioneren als de kwaliteit van het door hen verzorgde blok voorwerp van bespreking en (waar nodig) van kritiek zijn. De betrokkenheid van studenten krijgt met name gestalte via de zgn. klankbordgroepen. Het panel heeft van een aantal verslagen van (in de jaren 2006-2008) gehouden sessies van klankbordgroepen kennisgenomen. Het viel het panel daarbij op dat voor deze sessies steeds een drie- tot viertal willekeurige studenten van het eerste of tweede jaar werden uitgenodigd. De gesprekken vonden plaats in aanwezigheid van het hoofd van het onderwijsbureau en de onderwijsmanager en gingen over ervaringen van de studenten met de blokken van het achterliggende jaar. De sessies laten qua bevindingen wisselende resultaten zien. Over de rol van de klankbordgroepen is de PGO FBA zelf niet erg tevreden zo blijkt uit het ‘Verbeterplan’. Klankbordgroepen zouden volgens dat plan nieuw leven ingeblazen moeten worden: structuur, agenda en ervaring zijn aanwezig, maar de bezetting zou beter moeten, in 2009 was die te gering, aldus de opstellers van het Verbeterplan. Het panel onderschrijft dit verbeterpunt en zou daar nog de suggestie aan willen toevoegen om ook docenten bij de klankbordgroepsessies te betrekken. Een geformaliseerd overlegorgaan en - moment van en tussen studenten en docenten (zoals een
pagina 34
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
opleidingscommissie) ontbreekt in het huidige ‘stelsel’ van kwaliteitszorg, de klankbordgroep zou daar eventueel als gremium voor kunnen dienen. Het werkveld is naar het idee van het panel accuraat vertegenwoordigd in het curatorium en heeft langs die weg formeel en materieel inbreng in het curriculum. Overigens is de PGO FBA zelf (blijkens het Verbeterplan) de mening toegedaan dat het contact met het werkveld nog intensiever kan, met name waar het gaat om onderzoek naar daar levende behoeften en wensen. Het voornemen om aan die intensivering van het contact uitvoering te gaan geven in de loop 2010 kan het panel alleen maar onderschrijven. Alumni worden op dit moment incidenteel en informeel bij het kwaliteitsproces betrokken. Ook daarvan heeft het management (in het Verbeterplan) aangegeven dat dit structureler en op meer geformaliseerde manier zou moeten. Het panel juicht het voornemen van de PGO FBA om daar in 2010 werk van te gaan maken van harte toe. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.2 ‘Betrokkenheid’ als voldoende.
4.5.3
4.6 4.6.1
Samenvattend oordeel onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg Het panel heeft de facetten ‘Systematische aanpak’ en ‘Betrokkenheid’ als voldoende gekwalificeerd, daarmee krijgt het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ in zijn geheel een voldoende waardering.
Continuïteit Afstudeergarantie (facet 6.1) De instelling geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen. Bevindingen Het aanvraagdossier bevat over de afstudeergarantie de volgende relevante tekstpassage: “De Vrije Universiteit garandeert dat studenten, indien gestart met de opleiding PGO FBA, het volledige programma kunnen doorlopen. Deze garantie wordt onder meer geborgd door de contractuele verplichting die de VU met de beroepsorganisatie VBA is aangegaan. De opleiding wordt bovendien ingebed in de VU Amsterdam School of Finance & Risk Management.” Overwegingen De instelling heeft naar het oordeel van het panel op bevredigende wijze de garantie gegeven dat studenten die tot het programma worden toegelaten dit ook kunnen afronden. Ook bij eventueel tegenvallende instroomcijfers is het mogelijk om nog gedurende een aantal jaren het curriculum draaiende te houden, zo is het panel van de kant van het management tijdens het locatiebezoek nog meegedeeld. Het dagelijks bestuur van de opleiding gaf in dat verband aan dat - indien nodig - met crossfinanciering vanuit de gelden die met de CFA-cursus worden verdiend (eventuele) negatieve resultaten zouden kunnen worden afgedekt. Daarenboven zegde de decaan toe dat ook de faculteit haar verantwoordelijkheid in deze zou weten, mochten de inkomsten van de opleiding gedurende langere tijd achterblijven bij de gemaakte kosten; een situatie die hij overigens als weinig aannemelijk inschatte.
pagina 35
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.1 ‘Afstudeergarantie’ als voldoende.
4.6.2
Investeringen (facet 6.2) De voorziene investeringen zijn toereikend om de opleiding (inclusief voorzieningen) tot stand te brengen. Bevindingen De PGO FBA bestaat sinds 1999 en heeft sindsdien, volgens de instelling, aanzienlijke reserves opgebouwd: “Uit deze reserves zijn initiatieven gefinancierd om het onderwijscurriculum te vernieuwen of de kwaliteit van dit curriculum te verbeteren. Zo is geïnvesteerd in ICT-voorzieningen ten behoeve van het onderwijs van de opleiding en worden regelmatig bedragen beschikbaar gesteld voor onderzoek. Ook de vernieuwing, en de daarmee gepaard gaande kwaliteitsverbetering met het oog op de NVAO-accreditatie, wordt uit de reserves van de opleiding gefinancierd. Verder stimuleert de opleiding vanuit haar reserves de oprichting van andere postgraduate opleidingen, vooral op het grensvlak met de eigen opleiding. Voorts worden regelmatig bedragen beschikbaar gesteld voor onderzoek De huidige reserves van de PGO FBA zijn niet alleen toereikend om ook in de toekomst noodzakelijke investeringen tot stand te kunnen brengen, maar bieden tevens alle ingeschreven studenten de garantie dat zij de opleiding daadwerkelijk kunnen voltooien.” Uit door de instelling aangeleverde financiële gegevens blijkt dat het eigen vermogen van de instelling per ultimo 2007 €1.2187.968 bedroeg, met een nominale algemene bedrijfsreserve van € 961.557 en een bestemmingsreserve van € 202.575, ten behoeve van onder meer vernieuwing van curricula, ICT, accreditatietrajecten (zoals het onderhavige) en marketing. Overwegingen Het panel constateert dat voor het realiseren van de opleiding geen initiële kosten of primaire investeringen meer hoeven te worden gemaakt. De opleiding is bestaand. Van voorziene investeringen die toereikend zijn om de opleiding ‘tot stand te brengen’ kan dan ook geen sprake zijn. Voor een beoordeling in het kader van de Tno is dit facet voor de onderhavige opleiding daarom eigenlijk niet relevant (meer). Niettemin waardeert het panel de openheid die de instelling aan de dag legt, waar het gaat om de financiële positie van de PGO FBA in het algemeen en de gedetailleerdheid waarmee de cijfers over het eigen vermogen zijn aangeleverd in het bijzonder. Het panel heeft daaruit kunnen opmaken dat de reserves die de instelling (beter: de PGO FBA) heeft opgebouwd inderdaad toereikend moeten worden geacht om nu en in de toekomst investeringen te doen, mochten die noodzakelijk blijken om het curriculum te kunnen continueren, of om de kwaliteit van het curriculum te verbeteren. Het financiële ‘plaatje’ van de PGO FBA ziet er zeer solide uit.
Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.2 ‘Investeringen’ als voldoende.
pagina 36
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
4.6.3
Financiële voorzieningen (facet 6.3) De financiële voorzieningen voor de gecalculeerde negatieve resultaten zijn voldoende voor dekking van de aanloopverliezen. Bevindingen De PGO FBA is binnen het financieel administratief systeem van de universiteit een eigen ‘bedrijf’. Dientengevolge heeft de opleiding een eigen balans en exploitatierekening. Ten behoeve van de financiële sturing worden jaarlijks een begroting en een jaarverslag opgesteld, die worden goedgekeurd door het curatorium en vastgesteld door het faculteitsbestuur. De financiële positie van de PGO FBA kan, naar zeggen van de instelling, als zeer gezond worden getypeerd. Met uitzondering van één jaar (2005) heeft de opleiding ieder jaar van haar bestaan een positief exploitatieresultaat behaald, met een groeiend netto resultaat tot k.€ 131. Daarbij komt dat de opleiding sinds haar oprichting in 1999 een aanzienlijke reserve heeft opgebouwd [zie hiervoor ook de Bevindingen bij het vorige facet], die momenteel ruim 150% van de totale jaarlasten bedraagt. Hiermee kan zowel duurzaamheid en kwaliteit van de opleiding worden gewaarborgd, zoals ook bij facet 6.2 al werd gereleveerd. Overwegingen Het panel constateert - in vergelijkbare zin als het bij facet 6.2 deed - dat van financiële voorzieningen die voldoende zijn voor de dekking van aanloopverliezen in de eigenlijke zin van dat woord geen sprake kan zijn: de opleiding bestaat immers (in beheer bij de VU) al sinds 1999. Verliezen zijn eigenlijk alleen te verwachten als de instroom sterk achter zou blijven bij het aantal dat op jaarbasis verwacht wordt (35 tot 40 deelnemers, met een maximum van 45). Gelet op het langjarig gemiddelde is dat niet waarschijnlijk, maar ook als dat in de toekomst toch incidenteel (of zelfs gedurende een periode van enkele jaren) het geval mocht blijken te zijn, dan zijn de opgebouwde reserves toereikend genoeg om die verliezen op te vangen, en is de FEWEB op de achterhand nog bereid om bij te schieten als dat nodig mocht blijken. [Zie verder ook de Overwegingen bij de facetten 6.1 en 6.2 hierboven] Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.3 ‘Financiële voorzieningen’ als voldoende.
4.6.4
pagina 37
Samenvattend oordeel onderwerp 6 Continuïteit Het panel heeft de facetten ‘Afstudeergarantie’, ‘Investeringen’ en ‘Financiële voorzieningen’ als voldoende gekwalificeerd, daarmee krijgt het onderwerp ‘Condities voor continuïteit’ in zijn geheel een voldoende waardering.
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
5 Overzicht advies De onderstaande tabel geeft per onderwerp en per facet het oordeel van het panel uit hoofdstuk 4 weer.
Onderwerp 1 Doelstellingen
2 Programma
3 Inzet personeel
4 Voorzieningen
5 Interne kwaliteitszorg
6 Continuïteit
Oordeel V
V
V
V
V
V
Facet 1.1 Domeinspecifieke eisen
V
1.2 Master
V
1.3 Oriëntatie wo
V
2.1 Eisen wo
V
2.2 Relatie doelstellingen - programma
V
2.3 Samenhang programma
V
2.4 Studielast
V
2.5 Instroom
V
2.6 Duur
V
3.1 Eisen wo
V
3.2 Kwantiteit
V
3.3 Kwaliteit
V
4.1 Materiële voorzieningen
V
4.2 Studiebegeleiding
V
5.1 Systematische aanpak
V
5.2 Betrokkenheid
V
6.1 Afstudeergarantie
V
6.2 Investeringen
V
6.3 Financiële voorzieningen
V
V = voldoende O = onvoldoende
pagina 38
Oordeel
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
Bijlage 1: Samenstelling panel Voorzitter Drs. V.I. Goedvolk Victor Goedvolk (1944) is voormalig lid van de Hoofddirectie van Fortis ASR Verzekeringsgroep NV. Hij studeerde bedrijfseconomie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, en werkte tot 1978 aan de Economische Faculteit aldaar. Vervolgens volgde een aantal jaren adviespraktijk. Hierna werkte hij bij het Ministerie van Financiën. In 1990 nam hij daar afscheid als plaatsvervangend secretaris-generaal. Hij trad toen toe tot de leiding van Assurantieconcern Stad Rotterdam NV, één van de rechtsvoorgangers van Fortis ASR. Hij is thans lid van een aantal besturen en raden van commissarissen in de profit- en non-profitsector. Gedurende vele jaren was hij als docent, examinator en bestuurder betrokken bij diverse opleidingen en examenorganisaties.
Panellid Prof. dr. C. Van Hulle Cynthia Van Hulle (1956) is gewoon hoogleraar aan de Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen (FEB) van de Katholieke Universiteit Leuven. Zij verzorgt ook colleges aan de Vlerick Leuven Gent Management School en is gastspreker aan de École Solvay (ULB), alsook aan het Interuniversitair Centrum van de Belgische Financiële Analisten. Zij was gastprofessor aan Columbia University (U.S.A.). Haar les- en research interesses bevinden zich voornamelijk in het gebied van bedrijfsfinanciering, bedrijfsherstructureringen, corporate governance (inclusief governance in social profit organisaties), de werking van financiële markten en financiële engineering. Binnen de faculteit FEB is zij momenteel lid van het faculteitsbestuur. Buiten de Katholieke Universiteit Leuven is zij nog lid van het regionaal comité Leuven van het Studiecentrum voor Bank- en Financiewezen, adviserend lid van het Vlaams Pensioenfonds VZW en referentie-expert van Euroarbitrage VZW. Zij is tevens voorzitter van de raad van bestuur van Almancora Beheersmaatschappij NV en van Acora VZW. Zij was lid van de privatiseringscommissie van Gimv NV, van de regionale raad zetel Leuven van BBL NV en bestuurder bij Gimvindus NV, LB-Capital NV, Finindus NV, Werfinvest NV.
Panellid Drs. D. Wieman RBA Dirk Wieman (1962) is vanaf 1 juni 2006 aangesteld als directeur Beleggingen van de Grafische Bedrijfsfondsen (GBF). Hij is afkomstig van Fortis Verzekeringen Nederland. Als adjunct directeur was hij daar verantwoordelijk voor de Beleggingen. De sector Beleggingen van de GBF verzorgt het vermogensbeheer voor (institutionele) opdrachtgevers, waaronder het Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven (PGB). Het PGB behoort in Nederland tot de middelgrote pensioenfondsen.
Panellid G.J. Wijnen Geri Wijnen (1986) behaalde in 2007 haar wo-bachelor Bouwkunde en volgt momenteel de wo-master Real Estate Management and Development aan de Technische Universiteit Eindhoven. Zij vervulde een aantal student-assistentschappen en nam deel aan het project
pagina 39
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
‘Van Onderwijsvisie naar Huisvestingsconcept’. Zij is al meerdere malen opgetreden als studentlid van Tno-panels in NVAO-verband.
Alle panelleden en de secretaris hebben een onafhankelijkheidsverklaring ingevuld en ondertekend, die in het bezit is van de NVAO
Secretaris Mr. dr. Th.L. Bellekom Theo Bellekom (1949) is directeur van adviesbureau Ars Docendi te Wassenaar. Hij verricht in dat verband naast advieswerkzaamheden ten behoeve van de NVAO onder meer ook juridisch gekwalificeerd werk in de functie van rechter-plaatsvervanger (Rechtbank Den Haag) en als lid en voorzitter van enkele bezwaarschriften- en klachtencommissies, o.a. van de gemeente Teylingen en de Universiteit Leiden. Hij was van 1974 tot 2003 als universitair docent, later als universitair hoofddocent Staats- en bestuursrecht verbonden aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden. Hij is in 1987 aan die universiteit cum laude gepromoveerd op het proefschrift: ‘Verfassungsfeinde’ en Openbare dienst.
Procescoördinator Mr. M. in ’t Veld Monique in ´t Veld is als beleidsmedewerker werkzaam bij de NVAO.
pagina 40
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
Bijlage 2: Programma site visit Het panel heeft een bezoek gebracht aan de locatie op 2 december 2009 voor de toetsing van de nieuwe opleiding Postgraduate Opleiding Financieel en Beleggingsanalist van de Vrije Universiteit Amsterdam. Locatie: De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam, kamer 1D 13 Programma: 09.30 – 10.30 uur:
Ontvangst panel / intern beraad en bestudering ter inzage gelegde stukken (kamer 1D 05)
10.30 – 11.15 uur: -
Sessie 1 - Gespreksronde met programmamanagement en bestuurlijk management drs. E. Erbé, hoofd onderwijsbureau en onderwijsmanager prof. dr. M. Damm, lid dagelijks bestuur FBA-opleiding prof.dr T.B.M. Steenkamp, voorzitter dagelijks bestuur FBA-opleiding prof. dr. H. Verbruggen, decaan FEWEB
11.15 – 11.30 uur
pauze
11.30 – 12.15 uur -
Sessie 2 - Gespreksronde met vertegenwoordigers van het uitvoerend docententeam dr. F. Brouwer, blokcoördinator en docent blok 6 (Derivaten) prof. dr. M. Damm, blokcoördinator en docent blok 2 (Vastrentende waarden) dr. A.J.C.C.M. Loonen, blokcoördinator Juridische vakken (Compliance en Regelgeving) drs. A.J.C. de Ruiter, blokcoördinator en docent blok 4 (Alternative Investments)
12.15 - 13.00 uur
Lunch en intern beraad panel (besloten)
13.00 - 13.15 uur Demonstratie Blackboard drs. E. Erbé, hoofd onderwijsbureau en onderwijsmanager 13.15 - 14.15 uur Sessie 3 - Gespreksronde met studenten en alumni mevr. drs. N. Bastiaansen MA, 1e jaars studente mevr. drs. M.F. Brandwijk RBA, alumna (afgestudeerd in 2008) drs. F. el Kanfoudi, 3e jaar student drs. B. de Haas, alumnus (afgestudeerd in 2008) drs. Niels Oostenbrug RBA, alumnus (afgestudeerd in 2005) drs. J. Tol, 3e jaars student 14.15 -15.00 uur Sessie 4 – Gespreksronde met het werkveld prof. dr. C.G.E. Boender, voorzitter ‘Financial- and Insurance Markets’ en partner bij ORTEC; hoogleraar Asset /Liability Management aan de VU dr. C.L. Dert, directeur Stichting Pensioenfonds van ABN/AMRO Bank; oudhoogleraar Kwantitatief Portefeuillebeheer aan de VU drs. A.A.M. Lute RBA, onder meer voorzitter DSI-Functiecommissie ‘Vermogensbeheerder’
pagina 41
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
-
drs. F.G.A. Mahieu RBA, directeur institutionele relaties Kempen Capital Management prof. dr. R.A.H. van der Meer, voorzitter Curatorium FBA-opleiding; voormalig lid Raad van Bestuur Fortis en Aegon; hoogleraar Finance RU Groningen
15.00 - 16.00 uur
Paneloverleg (besloten)
16.00 - 16.15 uur Sessie 5 – Afsluitend gesprek met het management drs. E. Erbé, hoofd onderwijsbureau en onderwijsmanager prof. dr. M. Damm, lid dagelijks bestuur FBA-opleiding prof.dr T.B.M. Steenkamp, voorzitter dagelijks bestuur FBA-opleiding prof. dr. H. Verbruggen, decaan FEWEB 16.15 - 17.00 uur
pagina 42
Afsluitend beraad panel (besloten)
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten I. Informatiedossier instelling en bijbehorende stukken/bronnen * Aanvraagdossier, Toets Nieuwe Opleiding Postgraduate Opleiding Financieel en Beleggingsanalist, Vrije Universiteit Amsterdam, 7 mei 2009 [37 pp.], met * 14 Bijlagen [155 pp.], te weten: (1) Brochure Postgraduate Opleiding Financieel en Beleggingsanalist, School of Finance & Risk Management, Vrije Universiteit [los bijgevoegd] (2) Studiegids 2008 – 2009 Opleiding FBA, Postgraduate School VU Amsterdam [los bijgevoegd] (3) Toelatingsregeling Postgraduate opleiding Financieel en Beleggingsanalist (4) Registratievereisten en functieomschrijvingen DSI (5) Scriptiewijzer (6) Examenreglement (7) Taken en verantwoordelijkheden Blokcoördinator FBA (8) Onderzoeksactiviteiten Postgraduate opleiding Financieel en Beleggingsanalist (9) Verkorte CV’s docenten Postgraduate opleiding Financieel en Beleggingsanalist (10) Publicaties (vanaf 2002) docenten Postgraduate opleiding Financieel en Beleggingsanalist (11) Samenstelling curatorium Postgraduate opleiding Financieel en Beleggingsanalist, (12) PDO-Statuut faculteit (13) Jaarrekening 2007 (14) Begroting 2009 * http://www.vu.nl ► Over de VU ► Profiel en missie [i.v.m. het profiel en de missie van de instelling] * http://feweb.vu.nl ►Onderwijs/Postgraduate School ►FBA/CFA ►FBA ►Profiel [ i.v.m. het profiel van de voor erkenning voorgedragen opleiding] II. Documenten beschikbaar gesteld tijdens locatiebezoek * Van alle blokken, de collegecyclus ‘Belegger in de Praktijk’ en de module ‘Wet- en Regelgeving’ was al het verplichte studiemateriaal in de vorm van boeken, de (laatst) gebruikte casuïstiek en de samengestelde Readers, ter inzage gelegd. * Hand-outs van de meest recente colleges in alle studieonderdelen * Voorbeelden van tentamens en een aantal tentamenuitwerkingen * Voorbeelden van goedgekeurde en nog niet goedgekeurde scriptievoorstellen; plus informatie over de scriptievoortgang * Instroomgegevens naar werkgever en vooropleiding voor de jaren 2008 en 2009 * [i.v.m. inzet personeel] Jaargesprekformulieren en een voorbeeld van een Verslag evaluatiegesprek * Handleiding Blackboard * [i.v.m. interne kwaliteitszorg] Handboek kwaliteitszorg VU; Evaluaties 2008-2009; Klankbordverslagen (2006-2008), Evaluatie secretariaat (2007), Alumni-enquête; Agenda’s en notulen Curatoriumvergaderingen (2007-2009); Verbeterplan * Jaarrekening 2008 * Businessplan VU University Amsterdam School of Finance III. Overige documenten * Toetsingskader nieuwe opleidingen hoger onderwijs, NVAO 14 febr. 2003 * Handreiking aanvraag Toets Nieuwe Opleidingen Hoger Onderwijs, NVAO 15 juni 2005
pagina 43
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
* Notitie ‘Panel: samenstelling, taakstelling en werkwijze panel’, NVAO 13 juli 2006
pagina 44
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
Bijlage 4: Lijst met afkortingen AFM Ba/ba BBL CEFA CFA CIO CV Cv’s DB DNB DSI ECTS EFFAS FBA FEWEB HBO/hbo Ma/ma MSc NETSPAR NVAO PDO PGO FBA RBA ULB VBA VU VZW WHW WO/wo
pagina 45
Autoriteit Financiële Markten bachelor Bank Brussel Lambert NV Certified European Financial Analyst Chartered Financial Analyst Chief Information Officer Curriculum Vitae Curricula Vitae Dagelijks Bestuur De Nederlandsche Bank Dutch Securities Institute European Credit Transfer System European Federation of Financial Analysts Societies. Financieel en Beleggingsanalist Faculteit Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde hoger beroepsonderwijs master master of science Network for Studies on Pensions, Aging and Retirement. Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie Postdoctorale opleiding Postgraduate Opleiding Financieel en Beleggingsanalist Register Beleggingsanalist (= titel die de VBA aan een afgestudeerde in de PGO FBA verleent) Université Libre de Bruxelles Beroepsvereniging van Beleggingsprofessionals (sinds 2006, voorheen Vereniging van Beleggingsanalisten). Vrije Universiteit Amsterdam Vereniging Zonder Winstoogmerk Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wetenschappelijk Onderwijs.
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |
Het paneladvies is tot stand gekomen in opdracht van de NVAO met het oog op toetsing van de nieuwe postinitiële opleiding wo-master Financieel en Beleggingsanalist van de Vrije Universiteit Amsterdam. Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) Parkstraat 28 Postbus 85498 | 2508 CD DEN HAAG T 31 70 312 23 30 F 31 70 312 23 01 E
[email protected] W www.nvao.net
Aanvraagnummer
pagina 46
# 3650
NVAO | Wo-ma Financieel en Beleggingsanalist/ Vrije Universiteit Amsterdam | 22 december 2009 |