Wo-ma Verloskunde Universiteit van Amsterdam
15 september 2009 NVAO Toets Nieuwe Opleiding
Paneladvies
Inhoud
pagina 2
1
Samenvattend advies
3
2
Inleiding en verantwoording 2.1 Werkwijze panel 2.2 Opbouw paneladvies
5 5 5
3
Beschrijving van de opleiding 3.1 Algemeen 3.2 Profiel instelling 3.3 Profiel opleiding
7 7 7 8
4
Beoordeling per onderwerp 4.1 Doelstellingen opleiding 4.2 Programma 4.3 Inzet personeel 4.4 Voorzieningen 4.5 Interne kwaliteitszorg 4.6 Continuïteit
9 9 15 23 26 28 30
Bijlage 1: Samenstelling panel
33
Bijlage 2: Programma site visit
35
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten
36
Bijlage 4: Lijst met afkortingen
38
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
1 Samenvattend advies Het doel van de universitaire masteropleiding Verloskunde is verloskundigen academisch te vormen en wetenschappelijk te scholen tot professionals met een academisch denk- en werkniveau. De afgestudeerde masters zijn hierdoor in staat om met de tijdens de studie verworven kennis en vaardigheden een bijdrage te leveren aan het wetenschappelijk onderbouwen van het verloskundig handelen (Evidence Based Midwifery) met als uiteindelijk doel de kwaliteit van de verloskundige zorgverlening te verbeteren. Daarnaast worden zij geacht een voortrekkersrol binnen de beroepsgroep te vervullen door hun wetenschappelijke kennis- en denkniveau als basis voor het beroepsmatig handelen te nemen. Door hun academische scholing zullen de afgestudeerden in staat zijn op gelijkwaardig niveau te communiceren met de overige academisch opgeleide professionals in de verloskundige keten. Hiermee wordt beoogd de kwaliteit van de samenwerking en zorgverlening verder te verhogen. Het panel is met de Universiteit van Amsterdam (UvA) – het Academisch Medisch Centrum (AMC) overtuigd van het belang van academisering van verloskunde ten behoeve van de ondersteuning van de verloskundige praktijk. Het panel ondersteunt daarmee de aanvraag en geeft de NVAO het advies om te komen tot een positief besluit voor de Toets Nieuwe Opleiding van de wo-master Verloskunde. Academisering van de verloskunde veronderstelt een brede blik op verloskunde en de problemen die daarbij spelen. Dat betreft sociaal culturele, sociaal economische, fysiologische, epidemiologische en psychische aspecten van de verloskunde. De opleiding maakt bestudering van die invalshoeken mogelijk en biedt als gebruikelijk bij womasteropleidingen, aan afgestudeerden de mogelijkheid om verdergaande wetenschappelijke trajecten te starten. Ter ondersteuning van de wetenschappelijke verloskundige basis is recent een hoogleraar Eerstelijns Verloskunde en Ketenzorg bij het AMC benoemd. Deze leerstoel wordt bekostigd door de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV). Het panel ziet de hernieuwde aanvraag uit augustus 2009 als een grote verbetering ten opzichte van de aanvraag die de NVAO bereikte in augustus 2008. Door de wil en de moed om de opleiding te herontwerpen en met een nieuw aanvraagdossier te komen heeft UvA – AMC blijk gegeven de kracht te bezitten om verloskunde tot een volwaardige geneeskundige wetenschappelijke opleiding te willen brengen. Het panel vindt de aanvraag van augustus 2009 een geslaagde poging om dit te bereiken. Op grond van de adviezen uit de beroepspraktijk en door de goede samenwerking met de betrokken geneeskundige opleidingen en afdelingen van de UvA is een curriculum ontstaan dat weliswaar nog niet volmaakt is, maar zeker de toets der kritiek kan doorstaan. Zo mist het panel een samenhangende conceptuele visie die de opleiding bevestigt en schraagt. Met een dergelijke visie kunnen de gemaakte keuzes in de opleiding beter onderbouwd worden. Het programma is doelgericht en samenhangend door vooral de bindende kracht van de eerste en de laatste module die specifiek op verloskundige onderwerpen gebaseerd zijn en zeker ook door de uitwerking van de longitudinale module ter ondersteuning van de onderzoekslijn. De zelfreflectieve houding van de opleiding is verbeterd, maar dient naar de mening van het panel verder versterkt te worden. Dit kan ondermeer door de Raad van
pagina 3
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
Advies te verbreden naar vertegenwoordigers uit de hele verloskundige keten. De leden van de raad dienen kritisch en zonder belang te kunnen adviseren. Aan de overige criteria die de NVAO stelt, wordt ruimschoots in positieve zin voldaan. Het beleid en de uitvoering van de kwaliteitszorg, de kwantiteit en kwaliteit van het personeel, de voorzieningen en de voorwaarden voor de continuïteit van de opleiding roepen bij het panel nauwelijks vragen op gezien de bestaande zevenjarige praktijk van werken. Wel acht het panel de kwaliteit van het personeel bij de module Biostatistiek weliswaar voldoende, maar kan het niet volgen waarom de personele organisatie van de module zoveel versnippering in de uitvoering moet opleveren. Het panel is getuige geweest van beschreven, uitgevoerde en voorgenomen verbeteringen. Dat geldt voor het totaal van de opleiding, maar zeker ook voor de taken die de examencommissie op zich heeft genomen. Het panel wijst wel op de problemen die kunnen ontstaan bij de verwerkelijking van alle veranderingen. Zoals, om bij de examencommissie te blijven, onder meer het beoordelen van alle thesisvoorstellen, het bewaken van de voortgang van de thesisprojecten, het bijwonen van studentpresentaties en eindpresentaties. Het panel adviseert de NVAO om positief te besluiten ten aanzien van de kwaliteit van de nieuwe opleiding wo-master Verloskunde van de Universiteit van Amsterdam.
Den Haag, 15 september 2009 Namens het panel ter beoordeling van de toets nieuwe opleiding wo-master Verloskunde van de Universiteit van Amsterdam.
prof. dr. B. Meyboom - de Jong, (voorzitter)
pagina 4
drs. C. van de Meent (secretaris)
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
2 Inleiding en verantwoording
2.1
Werkwijze panel Op 25 augustus 2008 heeft de Universiteit van Amsterdam (UvA) een aanvraag toets nieuwe opleiding (tno) voor een wo-master Verloskunde bij de NVAO ingediend. Die aanvraag heeft geleid tot een negatief advies aan de NVAO van een panel van deskundigen in maart 2009, waarna deze aanvraag is teruggetrokken. Een nieuwe aanvraag werd op 3 augustus 2009 bij de NVAO ingediend. De aanvraag ging vergezeld van een zelfreflectie naar aanleiding van de opmerkingen van het NVAO-panel. De consequenties van die zelfreflectie waren terug te vinden in de sterk vernieuwde aanvraag. De master Verloskunde is een gemeenschappelijk initiatief van de Universiteit van Amsterdam en het Academisch Medisch Centrum van Amsterdam. Hiervoor is een samenwerkingsovereenkomst tussen de betrokken instellingen opgemaakt. De NVAO heeft op 17 februari 2009 een panel van deskundigen benoemd met de vraag een advies uit te brengen over de aanvraag. Hetzelfde panel beoordeelde eerder de aanvraag van augustus 2008. Het ingediende aanvraagdossier van de UvA bevatte een hoofddocument onder de titel WO-Master Verloskunde, Accreditatieaanvraag nieuwe opleiding, met 20 bijlagen exclusief de toevoeging WO-master Verloskunde, Zelfreflectie. Het panel heeft het dossier digitaal en op papier ontvangen en daarna bestudeerd. ste
Een eerste bijeenkomst van het panel vond plaats in de namiddag en avond van de 27 augustus 2009 in Ouderkerk aan de Amstel. Tijdens die bijeenkomst heeft het panel de gang van zaken besproken en eerste indrukken uitgewisseld over de opleiding op grond van zijn bevindingen. Tevens zijn vragen geformuleerd die tijdens het bezoek aan de instelling op 28 augustus 2009 ter sprake dienden te komen. Gedurende de site-visit heeft het panel met delegaties van de opleiding gesproken in Amsterdam, locatie AMC. Aan het eind van het bezoek op 28 augustus 2009 heeft het panel alle onderwerpen en facetten besproken en beoordeeld en heeft het zijn bevindingen globaal meegedeeld aan het management van de opleiding. Op grond van de eerste verkenningen en de bevindingen tijdens de site-visit heeft de secretaris een conceptadvies opgesteld en dat aan de panelleden voorgelegd voor commentaar. De opmerkingen van de panelleden zijn verwerkt in een tweede versie. Deze is uitsluitend afgestemd met de voorzitter, met goedvinden van de panelleden, aangezien de gemaakte opmerkingen niet van wezenlijk belang waren voor een definitieve versie. Het definitieve advies is op 15 september 2009 naar de NVAO verstuurd.
2.2
Opbouw paneladvies Het advies begint met een samenvatting. De verantwoording en de werkwijze worden in het tweede hoofdstuk verwoord. Het ontstaan van de opleiding en de plaats die de wo-master inneemt, landelijk en internationaal, komen aan de orde in een beschrijving van de instelling
pagina 5
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
en de opleiding. Met een beoordeling per facet en per onderwerp is het panel gekomen tot completering van het voorliggende advies. Informatie over de samenstelling van het panel, een overzicht van bestudeerde documenten en een lijst met afkortingen worden in de bijlagen gegeven.
pagina 6
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
3 Beschrijving van de opleiding
3.1
Algemeen Land Instelling Opleiding Niveau Oriëntatie Graad Locatie Variant Sector
3.2
Nederland Universiteit van Amsterdam Verloskunde master wo Master of Science Amsterdam, Academisch Medisch Centrum deeltijd (105 studiepunten). Gezondheidszorg
Profiel instelling De UvA behoort tot de grote algemene universiteiten van Europa. De UvA heeft circa 5.000 medewerkers en verzorgt onderwijs voor circa 25.000 studenten. Het jaarbudget van de UvA bedraagt ruim 487 miljoen euro. De UvA heeft zeven faculteiten waar onderwijs en onderzoek plaatsvindt op het gebied van de geesteswetenschappen, sociale wetenschappen, economie en bedrijfskunde, rechtsgeleerdheid, natuurwetenschappen, geneeskunde en tandheelkunde. De wetenschappelijke output van de UvA bedraagt jaarlijks ongeveer 7.500 wetenschappelijke publicaties. De Faculteit der Geneeskunde kent twee onderwijsinstituten en zeven onderzoekinstituten. Het AMC verzorgt de opleidingen voor vrijwel alle in Nederland erkende medische specialismen. De onderwijsinstituten zijn: Geneeskunde en Medische Informatiekunde (MIK). De onderzoekinstituten zijn: Cardiologisch Research Instituut Amsterdam (CRIA), Centrum voor Maag-, Darm- en Leveronderzoek (CLDO), Onderzoekinstituut Genexpressie, Endocrinologie, Metabolisme en Oncologie (GEMO), Onderzoekinstituut Neurologische en Psychiatrische aandoeningen (NPA), Amsterdams Centrum voor onderzoek naar Gezondheid en Gezondheidszorg (AmCOGG), Onderzoekinstituut Infectieziekten en Onderzoekinstituut Immunologie. Het AMC is een groot Universitair Medisch Centrum. Jaarlijks worden in het AMC ruim 25.000 patiënten opgenomen. Daarnaast worden jaarlijks circa 30.000 patiënten behandeld in dagbehandeling en worden ruim 350.000 patiënten gezien op de polikliniek. Het AMC heeft circa 5.500 medewerkers. Het onderwijsinstituut Geneeskunde verzorgt het geneeskunde onderwijs voor ruim 2.250 studenten. Het onderwijsinstituut Medische Informatiekunde heeft ruim 100 studenten. Binnen het AMC en de UvA wordt voor de opzet, de inrichting en de uitvoering van het curriculum van de wo-master Verloskunde met verschillende afdelingen samengewerkt, zoals met de Afdeling Klinische Epidemiologie, Biostatistiek en Bioinformatica, de Afdeling Sociale Geneeskunde, de Netherlands School of Public and Occupational Health (NSPOH), het Dutch Cochrane Center en het Amsterdam Center for Evidence Based Practice.
pagina 7
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
3.3
Profiel opleiding Op 1 juni 1865 werd in het Staatsblad 60 de „wet regelende de uitoefening der geneeskunst‟ gepubliceerd. Sindsdien zijn vroedvrouwen bevoegd tot het verlenen van verloskundige bijstand of raad alleen bij een ongestoord natuurlijk verloop der baring (artikel 15). Het beroep van vroedvrouw werd een officiële medische professie. Aan het eind van de 19e eeuw verenigden vroedvrouwen zich in wat later de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) zou heten. De beroepsverantwoordelijkheid werd in de loop der tijd groter en de bevoegdheden van de verloskundige werden navenant uitgebreid. Dit leidde in 1994 tot verlenging van de opleiding, van drie naar vier jaar. Op 19 november 1997 vond in het kader van de invoering van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) de laatste wettelijke aanpassing plaats. In 2005 heeft de KNOV het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW) opdracht gegeven een nieuw beroepsprofiel te ontwikkelen voor de verloskundige in de eerste lijn. Het beroepsprofiel en de bijbehorende competenties zijn richtinggevend voor de verloskundige opleidingen in Nederland. De taken en bevoegdheden van de verloskundige liggen vast in de Wet BIG. De titel van verloskundige is beschermd. In september 1994 is door de minister van VWS de „Werkgroep Positionering Opleiding‟ ingesteld in het kader van de voorgenomen overdracht van de opleiding van het ministerie van VWS naar het ministerie van OCW. In de rapportage van deze werkgroep is de behoefte aan en de noodzaak tot academisering reeds genoemd. De doelstellingen waren: verloskundige zorg wetenschappelijk onderbouwen, verbetering van de eerstelijns verloskundige zorg, onderbouwen standaarden en richtlijnen KNOV, principes van Evidence Based Medicine toepassen en versterken van de positie van de verloskundige. Deze argumenten hebben de ontwikkeling van het wetenschappelijk onderzoek in het verloskundig vakgebied gestimuleerd. De masteropleiding Verloskunde vloeit voort uit het onderzoeksrapport van de Projectgroep Academisering Fysiologische Verloskunde (1997) en de Notitie „Modernisering Verloskunde‟ (2000). In deze rapporten wordt aangedrongen op meer wetenschappelijk onderzoek naar de fysiologische verloskunde en een nadere onderbouwing van het handelen in de eerstelijns verloskundige zorg. Nieuwe opleiding voor Nederland De wo-masteropleiding Verloskunde is nieuw voor Nederland. Nieuwe opleiding voor de instelling Het AMC-UvA leidt sinds 2002 studenten op tot master of science Verloskunde. De masteropleiding Verloskunde is een nieuwe postinitiële opleiding. Studieomvang De opleiding heeft een studieomvang van 105 studiepunten.
pagina 8
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
4 Beoordeling per onderwerp In dit hoofdstuk toetst het panel de aanvraag aan de hand van de zes onderwerpen en negentien facetten uit het toetsingskader. Per facet is telkens de letterlijke omschrijving ervan uit het toetsingskader overgenomen. Daarna volgen eveneens per facet een summiere samenvatting van de informatie verstrekt door de instelling, en de overwegingen en het oordeel van het panel. Tot slot geeft het panel per onderwerp een samenvattend oordeel.
4.1
Doelstellingen opleiding Het doel van de universitaire masteropleiding Verloskunde is verloskundigen academisch te vormen en wetenschappelijk te scholen tot professionals met een academisch denk- en werkniveau. De afgestudeerde masters zijn hierdoor in staat om met de tijdens de studie verworven kennis en vaardigheden een bijdrage te leveren aan het wetenschappelijk onderbouwen van het verloskundig handelen (Evidence Based Midwifery) met als uiteindelijk doel de kwaliteit van de verloskundige zorgverlening te verbeteren. Daarnaast worden zij geacht een voortrekkersrol binnen de beroepsgroep te vervullen door hun wetenschappelijke kennis- en denkniveau als basis voor het beroepsmatig handelen te nemen. Door hun academische scholing zullen de afgestudeerden in staat zijn op gelijkwaardig niveau te communiceren met de overige academisch opgeleide professionals in de verloskundige keten. Hiermee wordt beoogd de kwaliteit van de samenwerking en zorgverlening verder te verhogen.
4.1.1
Domeinspecifieke eisen (facet 1.1) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Bevindingen Met de masteropleiding Verloskunde wordt tegemoet gekomen aan een algemeen maatschappelijk bestaande wens die ondermeer politiek is uitgedragen. De opleiding is dan ook mede tot stand gekomen dankzij financiële steun van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). De minister van VWS heeft daarnaast een stuurgroep opdracht gegeven om voor 1 januari 2010 een geïntegreerd advies uit te brengen voor het optimaliseren van de zorg rondom zwangerschap en geboorte. De minister houdt hierbij vast aan zijn wens de eerstelijns verloskundige zorg te versterken en de masteropleiding sluit hier op aan. De masteropleiding Verloskunde voorziet in de urgente behoefte die door het beroepenveld, de KNOV en de hbo-bacheloropleidingen is aangegeven. Het belang dat hieraan wordt gehecht komt tot uiting door de recente benoeming van een hoogleraar Eerstelijns Verloskunde en Ketenzorg bij het AMC. Deze leerstoel wordt bekostigd door de KNOV. Verloskundigen behoren tot de beroepsgroep van zelfstandige medische professionals maar ontbeerden tot voor kort een specifieke academische opleiding. Dat was ongewenst. Een zelfstandige medische discipline behoort op academisch niveau vraagstukken
pagina 9
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
betreffende het eigen vakgebied te kunnen benaderen als onderdeel van de kwaliteitsverbetering. Tevens is er behoefte aan academisch geschoolde verloskundigen die hun wetenschappelijke kennis- en denkniveau als uitgangspunt kunnen nemen voor het professioneel handelen. De „Body of Knowledge‟ van de master Verloskunde omvat de voor het wetenschapsgebied verloskunde relevante methoden en technieken van epidemiologisch, sociaal wetenschappelijk en biomedisch onderzoek met als domein de laagrisico verloskunde in al haar facetten. De resultaten van dit wetenschappelijk onderzoek ondersteunen via de principes van de „Evidence Based Midwifery‟ de verloskundigen in de praktijk, waarbij het primaire doel is cliënten adequate en verantwoorde zorg te geven. De opleiding heeft 13 eindkwalificaties. Dit betreft: De master Verloskunde 1. heeft kennis en begrip van de verschillende theoretische benaderingen en concepten binnen het domein van medisch wetenschappelijk onderzoek, in het bijzonder de Verloskunde en is in staat deze kennis toe te passen; 2. is in staat om binnen het wetenschapsdomein Verloskunde relevante vakliteratuur en ontwikkelingen op wetenschappelijk gebied zelfstandig bij te houden, op te sporen en deze kritisch te beoordelen en op waarde te schatten; 3. is in staat de resultaten van wetenschappelijk onderzoek te vertalen naar praktijkgericht handelen van de verloskundige; 4. is in staat nieuwe onderzoeksvragen uit de verloskundige praktijk te genereren die aanleiding geven tot verdere wetenschappelijke ontwikkelingen binnen de eerstelijns verloskunde en het transitiegebied van eerste- naar tweedelijns verloskunde; 5. beschikt over denk- en redeneervaardigheden die noodzakelijk zijn voor een adequate wetenschapsbeoefening en –toepassing binnen het wetenschapsdomein verloskunde; 6. is in staat kritisch te reflecteren op het eigen wetenschappelijk denken en handelen en heeft het vermogen de eigen beperkingen aan te geven; 7. is in staat om volgens de geldende criteria wetenschappelijke informatie schriftelijk te rapporteren en mondeling te presenteren; 8. is in staat een originele bijdrage te leveren aan mono- en interdisciplinaire wetenschappelijke vraagstukken en discussies die de eerstelijns verloskunde profileren en professionaliseren; 9. is in staat om in de (wetenschappelijke) publiciteit te treden en een mondelinge of schriftelijke bijdrage te leveren aan nationale en internationale wetenschappelijke discussies en zo ondersteuning bieden aan thema‟s van verloskundige beroepsuitoefening; 10. kan in projectverband vakoverstijgend functioneren en samenwerken; 11. kan ten behoeve van meso-macro vraagstukken op academisch niveau oplossingen genereren; 12. is in staat om ethische, normatieve en maatschappelijke consequenties van ontwikkelingen binnen het wetenschapsdomein verloskunde te overzien; 13. is in staat een brugfunctie te vervullen tussen wetenschap, beleid en praktijk. De eindkwalificaties voor de master Verloskunde zijn gebaseerd op het beroepsprofiel eerstelijns verloskundige en zijn vastgesteld in juni 2009 na een internationale oriëntatie. Om nationaal aan te kunnen sluiten bij de beroepsgroep is bij de ontwikkeling van het curriculum en het vaststellen van de competenties uitgegaan van het beroepsprofiel eerstelijns verloskundige. Het beroepsprofiel van de verloskundige sluit aan bij de
pagina 10
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
internationaal geaccepteerde „Definition of a Midwife‟ zoals geformuleerd door de International Confederation of Midwives (ICM). In Europa zijn vele van de bestaande verloskundige opleidingen geacademiseerd. Deze zijn echter niet vergelijkbaar met de Nederlandse opleidingen vanwege het verschil in positionering van het beroep. In Nederland behoren verloskundigen tot de zelfstandige medische beroepen, terwijl in andere Europese landen verloskundigen vaak geschaard worden onder het paramedisch domein. Inmiddels is aansluiting gezocht met het in september 2009 startende European Master of Science programme in Midwifery, dat gecoördineerd wordt door de Glasgow Caledonian University. Daarmee wordt ingespeeld op de vraag naar „long distance learning‟ en internationalisering van de verloskunde (Midwifery). Het curriculum en de eindkwalificaties van de masteropleiding zijn voorgelegd aan de Raad van Advies waarin zowel de bacheloropleidingen, de KNOV als hoogleraren verloskunde vertegenwoordigd zijn. Overwegingen Het panel is van mening dat de eindkwalificaties ruim voldoende zijn. Het werkveld is geconsulteerd en stemt in met de aanvraag. Er heeft tussen de betrokken afdelingen en opleidingen binnen het AMC en de universiteit intensief overleg plaats gevonden, dat heeft geleid tot enthousiaste reacties van onder meer de gynaecologen. Het panel vraagt zich echter wel af in hoeverre de opleiding in staat is zonder hulp van buitenaf te komen tot actualisering van het programma en voldoende zelfkritisch vermogen. De gevolgen van de met de aanvraag meegeleverde zelfreflectie zijn te merken in de hernieuwde aanvraag. Het panel acht dat een goede zaak. De zelfreflectie voegt echter weinig toe op grond van eigen zelfonderzoek en borduurt voort op kritiek van het eerdere paneladvies van de NVAO. Het panel is van mening dat het actualiseren van de opleiding dient geborgd te worden door een Raad van Advies die een bredere samenstelling heeft dan nu het geval is en in staat is kritisch te kijken naar wat de opleiding is en dient te zijn. Het zelfkritisch vermogen kan daardoor worden verbeterd. Toetsing en actualisering van de opleiding als geheel en op onderdelen kan eveneens worden bereikt door het formuleren van een conceptuele visie op de masteropleiding door het management als eindverantwoordelijke in samenspraak met de overige geledingen. Het panel acht de toezegging van het management te komen met een visiedocument een bemoedigend vooruitzicht. Tijdens het bezoek van het panel is uitgebreid gediscussieerd over de verwarrende terminologie „fysiologische verloskunde‟ en „de fysiologie van de verloskunde‟. Vastgesteld is dat het in deze master wo- verloskunde gaat om de fysiologische verloskunde die in de eerste lijn wordt beoefend. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.1 „Domeinspecifieke eisen‟ als voldoende.
pagina 11
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
4.1.2
Master (facet 1.2) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een master. Bevindingen De universitaire masteropleiding is gericht op academische vorming en wetenschappelijke scholing waarvoor kennis en inzicht op het gebied van het wetenschapsdomein verloskunde vergroot worden in vergelijking tot de bacheloropleiding Verloskunde. Kennis en inzicht Afgestudeerden van de masteropleiding Verloskunde hebben kennis van en inzicht in de voor het wetenschapsgebied verloskunde relevante methoden en technieken van epidemiologisch, sociaal wetenschappelijk- en biomedisch onderzoek met als domein de laagrisico verloskunde in al haar facetten met als doel de onderbouwing van praktijkgericht handelen en het verbeteren van de kwaliteit van de verloskundige zorgverlening. De student leert wetenschappelijke inzichten op het gebied van de verloskunde te ontwikkelen, te evalueren en toe te passen. Jaarlijks wordt de verloskundige inhoud aangepast aan de actualiteit. Toepassing van kennis en inzicht Tijdens de masteropleiding Verloskunde wordt uitgegaan van een wetenschappelijke benadering van vraagstukken. In de eindkwalificaties wordt kennistranslatie tussen verloskundige zorg en wetenschap genoemd. Daarbij gaat het vooral om het vertalen van nieuwe wetenschappelijke bevindingen naar de beroepspraktijk en het vertalen van problemen uit de beroepspraktijk naar wetenschappelijke onderzoeksvragen. Studenten kunnen een onderzoeksvoorstel schrijven, onderzoek (onder leiding) uitvoeren en een masterthesis schrijven over dat onderzoek. Tevens is de afgestudeerde in staat om de verworven kennis en inzichten te gebruiken om de complexiteit van verloskundige problemen te benaderen. Oordeelsvorming De student voert onderzoek uit, waarbij hij geconfronteerd wordt met informatie en resultaten die nieuw, onbekend, beperkt, onvolledig, of zelfs tegenstrijdig kunnen zijn. De masteropleiding Verloskunde wordt afgesloten met zowel een mondeling als een schriftelijk verslag van het uitgevoerde onderzoek. De student dient hiermee aan te tonen in staat te zijn een wetenschappelijk gefundeerd oordeel te kunnen formuleren over de resultaten en in de conclusie en de discussie rekening te houden met reeds aanwezige kennis en met sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden die daaraan zijn verbonden. Communicatie De student moet in staat zijn om informatie te vertalen naar collega verloskundigen, professionals en een breder publiek. Communicatie vormt een wezenlijk onderdeel van kennistranslatie. Hiertoe wordt tijdens werkgroeponderwijs geoefend in verbaliseren, argumenteren, presenteren en discussiëren, zowel bij werkcolleges als bij onderzoeksgerelateerd onderwijs. Dit aspect maakt deel uit van het correct en adequaat schriftelijk vastleggen van de gevolgde stappen in de onderzoeksopzet van de masterthesis. Studenten geven blijk van verworven schriftelijke en mondelinge presentatievaardigheden. In een tweetal miniconferenties tijdens de opleiding. Ook kan een student gevraagd worden het
pagina 12
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
uitgevoerde onderzoek te presenteren tijdens het jaarlijkse symposium van de masteropleiding. Leervaardigheden Tijdens de masteropleiding Verloskunde leert de student vraagstukken uit de praktijk van de verloskunde op wetenschappelijke wijze te benaderen. Van de student wordt een toenemende mate van zelfstandigheid verwacht. Dit resulteert uiteindelijk in het zelf schrijven van een masterthesis. Daarnaast bezit de student een actieve zelfsturende kritische leerhouding. Aan het einde van de opleiding heeft de student de vaardigheden om blijvend zelfstandig te kunnen leren met gebruikmaking van wetenschappelijke bronnen. Relatiematrix tussen Dublin descriptoren, modulen en eindkwalificaties Dublin descriptor module Eindkwalificatie Kennis en inzicht 1, 2, 3, 5, 6, 8, 9 1, 2, 3, 4, 5, 6 Toepassen kennis en inzicht 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10 1, 2, 3, 4, 6, 8, 11, 12 Oordeelsvorming 1, 2, 5, 6, 9, 10 2, 3, 5, 9, 10, 11, 12, 13 Communicatie 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9, 10 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 12, 13 Leervaardigheden 1, 2, 3, 5, 7, 10 1 - 13 Overwegingen Het panel vindt de eindkwalificaties masterwaardig, maar plaatst daarbij wel de kanttekening dat de kwalificaties minder gelukkig zijn gerelateerd aan de Dublin descriptoren. Onderdelen uit het programma zijn gebruikt om de descriptoren te staven in plaats van uitsluitend gebruik te maken van de eindkwalificaties zelf. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.2 „Master‟ als voldoende.
4.1.3
Oriëntatie wo (facet 1.3) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een master in wo: – De beoogde eindkwalificaties zijn mede ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. – Een wo-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een wo-opleiding vereist is of dienstig is. Bevindingen De studenten stromen na afronding van de studie door naar posities waar in het verleden academisch opgeleiden zonder verloskundige achtergrond vertegenwoordigd waren of zij gaan of blijven werken in een verloskundige setting. Van de alumni heeft 58% een andere baan of functie gekregen na het behalen van het masterdiploma. De nieuwe functies waar afgestudeerden in functioneren zijn onder meer richtlijnontwikkelaar, docent aan verloskunde academies, bestuursfunctionaris, onderzoeker en research-verloskundige. Na afronding van hun opleiding kunnen de afgestudeerden vakoverstijgend participeren in klinisch multidisciplinair wetenschappelijk onderzoek en een voortrekkersrol vervullen binnen de eigen beroepsgroep.
pagina 13
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
Na de masteropleiding kunnen de afgestudeerden een promotietraject volgen (PhD-traject). Van de tot dusver afgestudeerden (n=63), bevinden zich 9 afgestudeerden in een promotietraject, 46% is momenteel betrokken bij wetenschappelijk onderzoek. Overwegingen Het panel acht de wo-oriëntatie voldoende tot uitdrukking komen in de aanvraag en beoordeelt deze als conform aan de master Geneeskunde. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.3 „Oriëntatie wo‟ als voldoende.
4.1.4
pagina 14
Samenvattend oordeel onderwerp 1 Doelstellingen opleiding Het panel acht het onderwerp 1 Doelstellingen opleiding voldoende op grond van de voldoendes van de onderliggende facetten.
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
4.2
Programma Het programma is doorontwikkeld mede op grond van het paneladvies van de NVAO van april 2009. Vanaf september 2009 wordt het doorontwikkelde curriculum daadwerkelijk uitgevoerd. De moduleopbouw van het curriculum en het daarbij behorende aantal studiepunten: Jaar 1 1. Introduction Midwifery Science 2. Basic Epidemiology and Evidence-Based Midwifery: concepts 3. Basic Epidemiology and Evidence-Based Midwifery: design 4. Biostatistics 5 .Systematic Review / Clinical Guidelines
studiepunten 8 8 13 9 10
Totaal aantal studiepunten eerste studiejaar
48
Jaar 2 6. Qualitative Research in Midwifery 7. Advanced Epidemiology- Clinimetrics 8. Health Economics 9. Health Care Policy Evaluation 10. Capita selecta Midwifery Science
7 7 6 7 6
Totaal aantal studiepunten tweede studiejaar (zonder thesis)
33
Longitudinal module and masterthesis
24
Totaal aantal studiepunten
105
Modules bestaan uit interactieve hoorcolleges (lectures), gevolgd door werkcolleges (tutorials) of practica. De voertaal tijdens de colleges is Nederlands. In de longitudinale module in jaar 1 vindt als voorbereiding op de masterthesis integratie plaats van kennis en vaardigheden uit modulen van het eerste jaar. De longitudinale module dient tevens ter voorbereiding op de masterthesis in jaar 2. In de eerste module worden de studenten geïntroduceerd in de wetenschapsfilosofische achtergronden van de geneeskunde en meer in het bijzonder van de verloskunde. Daarna volgt een verdieping van kennis en inzicht in het wetenschapsdomein verloskunde (Midwifery Science). Er wordt hierbij een voortdurende vertaalslag gemaakt tussen wetenschap en de verloskundige praktijk. In de twee volgende modulen staan de concepten en designs van de (klinische) epidemiologie centraal met de uitwerking naar „evidence based practice‟ en meer in het bijzonder „evidence based midwifery‟. Het gaat hierbij niet alleen om kennis van designs maar ook om aspecten van betrouwbaarheid, validiteit, en generaliseerbaarheid. In module 4 wordt de methodiek en systematiek van elementaire biostatistische analyses en technieken gedoceerd. Na hoorcolleges volgen computerpractica met gebruikmaking van SPSS-software. In module 5 komen evidence based concepten aan de orde zoals het systematic review en richtlijnen. Het tweede studiejaar begint met de module Qualitative Research. De kwalitatieve onderzoeksaspecten in de masteropleiding worden verzorgd door de Afdeling Sociale Geneeskunde van het AMC-UvA. In de module wordt studenten geleerd voor welk soort
pagina 15
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
onderzoeksvragen kwalitatieve onderzoeksmethoden aangewezen zijn en hoe ze die kunnen inzetten en gebruiken. In module 7 staat de cumulatieve verdieping en verbreding van de epidemiologie centraal in de vorm van Clinimetrics, het meten van klinische verschijnselen. In de module wordt een theoretisch kader geboden om gezondheidsuitkomsten te meten en te ordenen. Module 8 betreft Health Economics waarin de student wordt geconfronteerd met vraagstukken betreffende economische evaluatiestudies van nieuwe en bestaande diagnostische en therapeutische interventies, waaronder kosteneffectiviteitsvraagstukken. In module 9 staat onderzoek naar de organisatie en het beleid in de gezondheidszorg in het algemeen en in de verloskunde in het bijzonder centraal. Het contactgebonden onderwijs wordt afgesloten met de Capita Selecta Midwifery Science (module 10). Deze module heeft in samenhang met module 1 tot doel om tot voldoende academische breedte in het curriculum te komen en daarbij tot een vertaalslag te komen naar de verloskundige praktijkvoering. De breedte wordt bereikt door studieonderdelen als financiering ketenzorg verloskunde en beleidsadvisering. De vereiste verdieping wordt vormgegeven door sessies over medisch ethische dilemma‟s en rechtsvragen rond het begin van het leven. De masteropleiding wordt afgesloten met de uitvoering van een onderzoeksopdracht (masterthesis). Ter voorbereiding op de masterthesis loopt vanaf het eerste jaar een zogenaamde longitudinale module „langs‟ het curriculum. In deze „langsmodule‟ maken de studenten een progressief leertraject door, waarbij generiek en eenvoudig begonnen wordt en aan de hand van opdrachten toegewerkt wordt naar een specifiek en complex onderzoeksvoorstel. De opdrachten hangen samen met de leerstof die op dat moment wordt aangeboden. Hierdoor heeft de student ná het eerste studiejaar en vóór het zomerreces, een uitvoerbaar onderzoeksprotocol. De masteropleiding Verloskunde krijgt de mogelijkheid om extracurriculair keuzemodulen aan te bieden van het European Master of Science programme Midwifery. Excellente studenten kunnen een van deze keuzemodulen kosteloos gaan volgen in het kader van een honours programma.
4.2.1
Eisen wo (facet 2.1) – Het beoogde programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een wo-opleiding – Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. – Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. – Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. – Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Bevindingen De opzet van de opleiding komt overeen met het paradigma van Evidence Based Midwifery, waarin gezondheidsproblemen met zwangeren worden benaderd via de wetenschappelijke methode, en waarbij beroepservaring gecombineerd wordt met evidentie uit de wetenschappelijke literatuur.
pagina 16
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
Beroepspraktijk en onderzoek zijn verweven met het onderwijs in hoor- en werkcolleges. De colleges worden in belangrijke mate gegeven door docenten met klinische praktijk- en onderzoekservaring. Hoorcolleges worden mede gegeven aan de hand van praktijkvoorbeelden. Studenten wordt geleerd elke praktijkvraag op wetenschappelijke wijze te herformuleren en literatuur ter beantwoording van die vraag op te zoeken in elektronische databases met wetenschappelijke studies uit peer reviewed tijdschriften. De actualiteit in het programma wordt niet alleen geleid door wetenschappelijke ontwikkelingen maar ook door recente publicaties op TV, radio en in de nieuwsbladen. De masteropleiding wordt afgesloten met een proeve van wetenschappelijke bekwaamheid (masterthesis) en omvat het opzetten en uitvoeren van onderzoek, het uitvoeren van een systematic review, of het ontwikkelen van een richtlijn. De opdracht wordt afgesloten met een schriftelijke en mondelinge rapportage waarin de student laat zien in staat te zijn tot de uitvoering van een wetenschappelijk onderzoek en tot kritische en wetenschappelijke reflectie op het eigen onderzoek als op dat van anderen. De richtlijnen voor de schriftelijke vastlegging van de masterthesis zijn gebaseerd op de Uniforme voorschriften voor inzenders van manuscripten naar biomedische tijdschriften. Het is ook mogelijk om voor de thesisopdracht een systematic review te schrijven. Dit gebeurt onder supervisie van de Dutch Cochrane Centre. Hiermee wordt direct bijgedragen aan de vertaalslag tussen theorie en praktijk. In de aanvraag staan matrices om het masterprofiel te adstrueren. De schema‟s zijn bedoeld om de criteria te expliciteren op basis waarvan kan worden uitgemaakt of het programma aan de eis tot academisering voldoet. Algemene academische competenties worden in de matrices gekoppeld aan de eindkwalificaties en modules. Een voorbeeld ter verduidelijking:
pagina 17
competentiedomein
Competentie
verduidelijking naar afgestudeerde
Beschikken over het vermogen tot communicer en over het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken
Mondeling en schriftelijk over het eigen onderzoek kunnen communiceren met vertegenwoordig ers uit de eigen discipline, met vertegenwoordig ers uit andere disciplines en met andere leden uit de samenleving.
De afgestudeerde is in staat over het eigen onderzoek een wetenschappelijk verantwoord werkstuk te schrijven en dit te presenteren. De afgestudeerde is in staat zowel mondeling als schriftelijk met toekomstige collega‟s over het eigen onderzoek constructief van gedachten te wisselen.
verduidelijking naar de opleiding ter ontwikkeling en toetsing van de competentie a) De opleiding biedt herkenbaar kansen tot het oefenen van academische communicatievaardig heden. (b) Het schrijven van een wetenschappelijk verantwoord werkstuk gebaseerd op eigen onderzoek (inclusief de systematische en aantoonbare toepassing van wetenschappelijk onderzoek) maakt deel uit van de toetsing.
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
modules
1,6,8,10 Longitudinale module Thesis
Overwegingen Het panel vindt dit facet globaal genomen juist ingevuld en goed omschreven in de aanvraag, maar wil ook hierbij een paar kanttekeningen maken. De hoorcolleges worden in omvangrijke groepen van studenten geneeskunde, Evidenced Based Practice en andere gerelateerde afdelingen gegeven. Dat acht het panel een goede zaak omdat daardoor de studenten verloskunde zich dienen te oriënteren op hun toekomstige collega‟s in de gezondheidszorg en het „isolement‟ van de verloskundigen wordt doorbroken. De onderwerpen in de hoorcolleges zullen echter nauwelijks nog worden toegespitst op verloskundige onderwerpen. In de werkgroepen die door verloskundigen of door experts op het terrein van de verloskunde worden begeleid, kan dit gebrek echter ruimschoots worden gecompenseerd.. De lijst verplichte boeken is zo omvangrijk en breed van samenstelling dat deze onmogelijk in zijn totaal als verplichte literatuur kan worden aangemerkt Ook bevat de lijst doublures. In het gesprek is het probleem verduidelijkt en goeddeels opgelost, maar het panel wil wel benadrukken het noodzakelijk te vinden dat de studenten precies weten waar ze aan toe zijn als het gaat om de verplichte literatuur per module. De verantwoordelijkheid voor de literatuurkeuze ligt bij de opleiding en niet bij een individuele docent die bij aanvang van een serie colleges kan aangeven wat bestudeerd dient te worden om tot een voldoende resultaat te komen voor dat onderdeel. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.1 „Eisen wo‟ als voldoende.
4.2.2
Relatie tussen doelstelling en programma (facet 2.2) Het beoogde programma, het didactisch concept, de werkvormen en de wijze van toetsing weerspiegelen de te bereiken eindkwalificaties van de opleiding. De te bereiken eindkwalificaties zijn aantoonbaar vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het beoogde programma. Bevindingen In de aanvraag wordt in een matrix aangegeven waar en hoe de te bereiken eindkwalificaties naar voren komen in de leerdoelen van de modulen (zie ook het voorbeeld bij facet 2.1). Alle modulen staan in (bijlagen van) de aanvraag vermeld. Tijdens het eerste deel van de opleiding ligt het accent op kennisverwerking, terwijl het tweede deel veel meer op kennismanagement gericht is. Het onderwijskundig uitgangspunt is kennissturing. De hoorcolleges hebben een breed en generiek karakter terwijl in de tutorials en practica de vertaalslag naar de concrete verloskundige beroepspraktijk wordt gemaakt. De thesis vereist een lange en gedegen voorbereiding. Die start in het eerste jaar tijdens de longitudinale module. Door de complementaire wijze waarop de longitudinale opdrachten zich tot elkaar verhouden, is de student in staat om na het eerste studiejaar een uitvoerbaar onderzoeksprotocol gerealiseerd te hebben onder begeleiding van de docenten, waaronder een hoogleraar. In het tweede jaar wordt individuele begeleiding vooral gerealiseerd tijdens het thesiswerk waarbij een transitie wordt bewerkstelligd van individueel interactieve begeleiding naar zelfstandig werken en plannen.
pagina 18
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
De examencommissie bewaakt de kwaliteit, waaronder het niveau, van het onderwijs. Toetsing en beoordeling vindt op summatieve wijze plaats. De modulen worden schriftelijk getentamineerd, voornamelijk door middel van ‟open vragen‟. Voor iedere module worden drie tentamenmogelijkheden aangeboden. De module biostatistiek wordt afgesloten met een practicum waarin studenten de dataset van een verloskundige clinical trial analyseren. Alle tentamens worden door tenminste twee docenten beoordeeld en in een extracurriculair college nabesproken. Toetsvragen worden na de volledige tentamenbeoordeling geëvalueerd op interne consistentie. De beoordeling van de masterthesis geschiedt door de begeleider en een tweede beoordelaar (co-reader) conform de facultaire regeling. Indien de cijfervoorstellen van beide beoordelaars (ook na consensusbespreking) meer dan twee punten verschillen, wijst de examencommissie een derde beoordelaar aan. Overwegingen In de aanvraag kan het panel zich vooral vinden in de modulen 1 en 10 en in de longitudinale module, omdat die opleidingseenheden de overige modulen van de opleiding (bedoeld als „tools‟ voor een afgestudeerde) verbinden en integreren. Wanneer het bindende element tussen de eindkwalificaties en de module-inhouden wordt uitgebreid naar een te schrijven overkoepelend conceptueel visiestuk, dan is dat geschrift voor het panel het sluitstuk om de relatie tussen doelstellingen en programma te completeren. Conceptuele visie en inhoud kunnen daardoor worden bijeengebracht. Het panel kan zich vinden in de didactische aanpak van de opleiding met algemene hoorcolleges en meer specifiek op de verloskunde gerichte werkgroepen en de afsluiting door middel van een thesis. De beoordeling van de thesis dient nauwer in relatie gebracht te worden met de eindtermen. In een schema wordt weliswaar aangegeven hoe de eindtermen getoetst worden in de thesis, maar het is het panel niet steeds duidelijk hoe dat proces verloopt. Een voorbeeld: in de thesis worden „vakoverstijgend werken‟ en „samenwerken‟ getoetst, terwijl is gemeld dat de thesis uitsluitend als product wordt getoetst. In het gesprek is duidelijk geworden dat ook procesmatige kanten van de thesis aan de orde komen bij de beoordeling, maar uit de aanvraag en de daarin opgenomen beoordelingscriteria voor de thesis is dat niet te herleiden. Empirisch onderzoek als thesis van de opleiding kan ook worden vervangen door het implementeren van een richtlijn dan wel een „systematic review‟. De zorg van het panel dat in die gevallen het onderzoek naar de achtergrond kan verdwijnen, werd bestreden tijdens het gesprek. Het panel blijft bij dit punt, gezien het belang van het uitvoeren van onderzoek voor het bereiken van de beoogde eindkwalificaties, enigszins maar niet ten volle overtuigd, achter. Het panel meent dat de opleiding bij de alternatieve vormen van de thesis steeds aandacht zal moeten hebben voor het uitvoeren van onderzoek. De verrichtingen van de examencommissie zijn naar de mening van het panel op maat, maar de uitbreiding van de werkzaamheden en de correcte uitvoering van de plannen dienen met grote zorg begeleid te worden. Het panel acht het positief dat de examencommissie zal worden uitgebreid met de hoogleraar eerstelijnsverloskunde en ketenzorg. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.2 „Relatie tussen doelstelling en programma‟ als voldoende.
pagina 19
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
4.2.3
Samenhang programma (facet 2.3) Het beoogde programma is inhoudelijk samenhangend. Bevindingen Het programma is opgebouwd vanuit de domeinspecifieke eisen, de eindkwalificaties en een aantal randvoorwaarden, zoals de volgordelijkheid. In de eerste module wordt vanuit de inhoudelijke beroepspraktijk de relatie gelegd met wetenschap en onderzoek. Hierna zijn modules geprogrammeerd die ingaan op de methodologie van onderzoek en de analyse van onderzoek. Integratie van de in de vorige modulen opgedane kennis en inzicht vindt plaats in de module Systematic reviews and clinical guidelines en in de praktische uitwerking van de longitudinale module ter voorbereiding op de thesis. Het tweede jaar bevat een toenemende graad van specialisatie en verdieping en verbreding van kennis- en vaardigheidselementen. In de capita selecta komen verbreding en verdieping samen. De relatie met de beroepspraktijk wordt steeds benadrukt. Modulen zijn niet specifiek gericht op het behalen van louter één eindkwalificatie, maar op meerdere. De masterthesis is vanwege de volgordelijkheid geprogrammeerd in het tweede jaar, hoewel een start gemaakt wordt in het eerste jaar, mede om uitloop te voorkomen. In de masterthesis komen de meeste eindkwalificaties samen. Coherentie in het programma evenals programmavoortgang en logistiek worden bewaakt door een coördinator, die ook verantwoordelijk is voor de studieloopbaanbegeleiding en door de docenten. In geval een hoorcollege door een gastdocent wordt verzorgd, vindt afstemming tussen hoor- en werkcollege plaats op basis van voorafgaand inhoudelijk overleg. De kerndocenten zijn zowel bij de werkcolleges als bij de hoorcolleges van de gastdocenten aanwezig. Overwegingen De samenhang in het programma wordt voor het panel transparant door de modulen 1 en 10 en de longitudinale module (zie ook 4.2.2). Tussen de kop en de staart zit een lijf dat gezond functioneert. Het panel heeft geconstateerd dat een aantal modules van de opleiding Verloskunde wordt verzorgd vanuit de opleiding Evidenced Based Practice. Het is van mening dat de ontvlechting met de opleiding Evidenced Based Practice nog wel voltooid dient te worden en een degelijke uitwerking vergt. Het panel heeft in deze uitwerking alle vertrouwen gezien de positieve en enthousiaste instelling van management en docenten. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.3 „Samenhang programma‟ als voldoende.
4.2.4
Studielast (facet 2.4) Het beoogde programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Bevindingen De wekelijkse studielast bedraagt gemiddeld circa 28 uur (range 25-32 uur), waarvan 5 uur contactgebonden is. Studenten die alle modulen met een voldoende beoordeling hebben afgesloten, maar door voor de student niet-beïnvloedbare factoren vertraging oplopen in de
pagina 20
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
uitvoering van hun onderzoeksopdracht kunnen, zonder bijkomende kosten, gebruik maken van een verlengingstermijn van een half jaar. Studie-uitloop wordt voornamelijk veroorzaakt bij de uitvoering van empirisch onderzoek en door de realiteit van het leven van een student die naast werk en gezin een universitaire opleiding volgt. Consequent gehanteerde deadlines stimuleren studenten actief, zelfstandig en met regelmaat te werken. De geringe omvang van de studiecohorten en de vaste aanwezigheid en/of participatie van de kerndocenten in de hoor- en werkcolleges leidt er bovendien toe dat deze docenten „dicht bij de student staan‟. Die geringe afstand voorkomt studievertraging door het vroegtijdig detecteren en waar mogelijk voorkomen van problemen. Overwegingen Uit eerdere gesprekken bleek dat de studenten de studie zwaar vinden, maar wel enthousiast zijn over de opleiding. In gewone studieweken is de studie wel te doen, maar ten tijde van tentamens en gedurende het maken van het werkstuk kost de studie (te) veel tijd. De studenten gaven indertijd aan dat het verwaarlozen van sociale contacten en het studeren tijdens nachtdiensten eerder usance dan uitzondering zijn, wanneer in full-time dienstverband wordt doorgewerkt tijdens de studie. Het panel vindt het mede daarom een goede zaak dat de studie inmiddels een formele omvang heeft van 105 studiepunten. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.4 „Studielast‟ als voldoende.
4.2.5
Instroom (facet 2.5) Het beoogde programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: wo-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Bevindingen De masteropleiding hanteert als toelatingseisen: een behaalde bachelorgraad vierjarige hbo opleiding voor verloskundigen; het voorgaande bij voorkeur aangevuld met werkervaring als verloskundige; wiskunde A1 op vwo-niveau. Omdat vóór 1994 geen vierjarige hbo-opleiding voor verloskundigen bestond, kunnen geïnteresseerde verloskundigen die voor die tijd zijn opgeleid toch onder voorwaarden worden toegelaten. Indien een kandidaat, volgens de toelatingseisen niet geheel toelaatbaar is, kan een schriftelijk verzoek tot toelating worden ingediend bij de selectiecommissie. Wiskunde A1 op vwo-niveau is een vereiste. In geval van wiskundedeficiëntie kan eventueel een geclausuleerde inschrijving plaatsvinden. Voor het opheffen van een wiskundedeficiëntie worden studenten verwezen naar de daartoe erkende opleidingsinstituten. De masteropleiding organiseert circa vier voorlichtingsbijeenkomsten per jaar om aankomende studenten over de studierichting te informeren, om het verwachtingspatroon van aspirant studenten af te stemmen op de realiteit en om een goede aansluiting tussen vooropleiding en masteropleiding te waarborgen. De voorlichtingsbijeenkomsten worden aangekondigd in onder meer het Tijdschrift voor Verloskundigen en op de websites van het AMC en de KNOV. Tevens verzorgt het hoofd masteropleiding Verloskunde de voorlichting op de academies voor verloskunde.
pagina 21
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
Overwegingen De formele toelatingseisen voldoen aan de wettelijke normen. Daarnaast is een begin gemaakt met een regeling om het evc-beleid nader te stroomlijnen. Het panel heeft een proeve daarvan ingezien. Studenten met een buitenlandse registratie zijn na weging daarvan eveneens toelaatbaar. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.5 „Instroom‟ als voldoende.
4.2.6
Duur (facet 2.6) De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: wo-master met minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding Bevindingen Het masterprogramma Verloskunde omvat 105 studiepunten en voldoet daarmee ruimschoots aan de eisen. Teneinde onnodige opschorting van diplomering te voorkomen, is het mogelijk elke maand af te studeren en het diploma te ontvangen. Overwegingen De duur van de opleiding voldoet aan de formele eisen. Het panel is verheugd dat de duur van de opleiding nu 105 studiepunten bedraagt. Hiermee kunnen naar de mening van het panel de doelstellingen en het programma beter mogelijk worden gemaakt. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.6 „Duur‟ als voldoende.
4.2.7
pagina 22
Samenvattend oordeel onderwerp 2 Programma Het panel acht het onderwerp 2 Programma voldoende op grond van de voldoendes van de onderliggende facetten.
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
4.3 4.3.1
Inzet personeel Eisen wo (facet 3.1) De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een woopleiding: Het onderwijs zal voor een belangrijk deel worden verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Bevindingen Vanwege de noodzakelijke verbinding met zowel onderzoek als het werkveld en de beroepspraktijk worden docenten aangesteld die een beroepsachtergrond hebben om deze verbinding te leggen zoals: (gepromoveerde) verloskundigen die werkzaam zijn in de verloskundige (onderzoeks)praktijk medisch specialisten en hoogleraren die werkzaam zijn in de verloskundige en/of onderzoekspraktijk gastdocenten/onderzoekers vanuit verschillende disciplines met ervaring in de verloskundige en/of onderzoekspraktijk. De continuïteit van het onderwijs van de master Verloskunde wordt geborgd door de keuze voor kern- en gastdocenten. Door hun vaste aanwezigheid en/of participatie vormen de kerndocenten de kern van het curriculum. De kerndocenten bezitten een zeer uiteenlopend en uitgebreid (inter)nationaal netwerk van wetenschappelijk onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de verloskunde of het epidemiologisch vakgebied. Dat blijkt uit relevante actieve lidmaatschappen, deelname in commissies en publicaties. Vanwege de actualisatie van kennis, nemen docenten actief deel aan (inter)nationale symposia en worden zij ingezet bij het geven van (inter)nationale bij- en nascholing. Vanwege de wo - vereisten is het merendeel van de kerndocenten en stafleden (9 van de 11) gepromoveerd. Recent is een hoogleraar Eerstelijns verloskunde benoemd die nadrukkelijk betrokken zal worden bij het onderwijs en de kwaliteitsbewaking van de masteropleiding. De gastdocenten zijn vooral hoogleraren, verloskundigen - onderzoekers, medisch specialisten en overig wetenschappelijk personeel, veelal afkomstig uit instituten buiten het AMC. Zij worden ingezet op de terreinen van hun bijzondere expertise. Overwegingen Het panel acht de verbinding met het vakgebied voldoende. Het personeel voldoet aan de criteria, te meer daar enkele veranderingen zijn doorgevoerd in vergelijking tot de aanvraag van augustus 2008. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.1 „Eisen wo‟ als voldoende.
pagina 23
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
4.3.2
Kwantiteit personeel (facet 3.2) Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen starten. Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen continueren Bevindingen De staf-studentratio bedroeg van 2007-2009 1:14 en is in 2009-2010 1:10. De master Verloskunde streeft naar een staf-studentratio van ten hoogste 1:20. De staf die specifiek is voor de master Verloskunde bestaat uit het hoofd van de opleiding, de onderwijscoördinator van de masteropleiding, de hoogleraar Verloskunde en de hoogleraar Eerstelijns verloskunde van het AMC-UvA. Ook zijn er twee docenten van andere afdelingen binnen het AMC verbonden aan de master. Daarnaast zijn de jaarcoördinatoren van een andere masteropleiding tevens als kerndocent verbonden aan de master Verloskunde. Dit geeft een totaal van 1,6 fte voor 2009 -2010. Vaste gastdocenten verzorgen met name hoorcolleges vanuit hun specifieke expertise. Naast de beschikbare fte‟s voor onderwijs is er formatieruimte beschikbaar voor onderwijsondersteunende diensten (0,4 fte) die zijn ondergebracht in het Onderwijsbureau masteropleidingen. Indien nodig, bijvoorbeeld vanwege de instroom, is uitbreiding van de staf mogelijk. Overwegingen De inzet van personeel is ruim voldoende om de opleiding verantwoord te kunnen verzorgen. Het panel heeft geen bedenkingen bij kwantiteit personeel. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.2 „Kwantiteit personeel‟ als voldoende.
4.3.3
Kwaliteit personeel (facet 3.3) Het in te zetten personeel is gekwalificeerd voor een inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma Bevindingen De kerndocenten hebben allen een uitgebreide onderwijservaring. Intercollegiaal overleg en intercollegiale toetsing zijn gebruikelijk. Zo worden de hoorcolleges altijd bijgewoond door de collega-docent, die de werkcolleges aansluitend op het hoorcollege mede verzorgt. Hierdoor zijn afstemming en het geven van feedback mogelijk. Voor de staf van de master Verloskunde geldt verder dat men elkaar via onderwijsbesprekingen ontmoet en met elkaar samenwerkt. Alle kerndocenten participeren in wetenschappelijk onderzoek. Naast het terrein van hun inhoudelijk bijzondere expertise hebben alle overige docenten een uitgebreide ervaring op het gebied van wetenschappelijke presentaties. Het onderwijs in de methoden en technieken van de klinische epidemiologie en de biostatistiek heeft dezelfde uitgangspunten en niveau als het andere methodologische en statistische onderwijs aan de faculteit geneeskunde van de UvA. Criteria ter beoordeling van het onderwijs in biostatistiek worden geformuleerd op grond van vooropleiding, specifieke bijscholingen, huidige werkervaring, en de mate waarin aantoonbaar de kwaliteiten voor het biostatistiekonderwijs wordt bijgehouden. Jaarlijks wordt besproken op welke vlakken er lacunes of verbeterpunten zijn en waarvoor bij- en nascholing wenselijk is. De zeven kerndocenten volgden uiteenlopende didactische scholingen. De staf van de master Verloskunde volgt naast onderwijskundige bijscholing
pagina 24
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
ook op reguliere basis vakinhoudelijke bij- en nascholing door symposium-, seminar- en congresbezoek. Overwegingen Het panel heeft geen bedenkingen bij de kwaliteit van het personeel. De benoeming van een hoogleraar Eerstelijns verloskunde juicht het panel toe en geeft het panel vertrouwen voor de toekomst wanneer het gaat om de kwalitatieve verbetering van de verloskundige zorg en om de bevordering van de academisering van de verloskunde. Een puntje van zorg heeft het panel bij de uitvoering van de colleges biostatistiek. Het panel acht de inzet van meerdere docenten bij de hoorcolleges van dit vak nadelig voor de continuïteit en de eenheid van dit moeilijke vak. Het panel heeft in genoemde zorg meegenomen dat één hoogleraar beschouwd dient te worden als eindverantwoordelijke voor het totaal van de leerstof. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.3 „Kwaliteit personeel‟ als voldoende.
4.3.4
pagina 25
Samenvattend oordeel onderwerp 3 Inzet personeel Het panel acht het onderwerp 3 Inzet personeel voldoende op grond van de voldoendes van de onderliggende facetten.
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
4.4 4.4.1
Voorzieningen Materiële voorzieningen (facet 4.1) De beoogde huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Bevindingen Sinds de start van de master Verloskunde is de studierichting gehuisvest in de Faculteit der Geneeskunde in het AMC, waar ook de studenten geneeskunde gehuisvest zijn. De opleiding heeft de beschikking over ruim voldoende onderwijsruimten. Studenten kunnen gebruik maken van alle infrastructurele voorzieningen van de faculteit, zoals de bibliotheek en abonnementen op elektronische handboeken. Overwegingen Het panel is op de hoogte van de voorzieningen die het AMC kent en is overtuigd van het feit dat de opleiding in de gebouwen van het AMC adequaat is gehuisvest. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.1 „Materiële voorzieningen‟ als voldoende.
4.4.2
Studiebegeleiding (facet 4.2) Er is voorzien in personele capaciteit voor studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten die adequaat zijn met het oog op de studievoortgang. Bevindingen De studiebegeleiding is de taak van het hoofd van de opleiding, de onderwijscoördinatoren en alle bij het onderwijsprogramma betrokken medewerkers. Omdat de studenten een afgeronde hbo-bacheloropleiding achter de rug hebben, is de studiebegeleiding bij de start gericht op het leren op academisch niveau te studeren. Voor de zogenaamde „mid career switchers‟ is de studiebegeleiding gericht op het efficiënt doorlopen van de studie en zich daarnaast goed voorbereiden op het universitaire karakter van de studie. Om de aansluiting met de beroepspraktijk te vergemakkelijken wordt gestart met een module waarin vanuit de inhoudelijke beroepspraktijk de relatie gelegd wordt met het wetenschapsdomein verloskunde. Studievoortgangscontroles kunnen voor studenten die dreigen studievertraging op te lopen leiden tot een uitnodiging voor een gesprek. In een dergelijk gesprek wordt stilgestaan bij belangrijke keuzen die studenten moeten maken, zoals de doorstroming naar een PhDtraject of juist studievertraging, studieonderbreking of studiebeëindiging. Studenten kunnen uiteraard ook zelf het initiatief nemen om het hoofd van de opleiding dan wel een studiecoördinator te raadplegen. De studievoortgang van studenten wordt bijgehouden in het studievoortgangssysteem. Begeleiding van de thesis vindt plaats door kerndocenten en docenten met onderzoeksexpertise. Studenten krijgen naast de papieren studiegids alle actuele informatie via de elektronische leeromgeving. Dit betreft bijvoorbeeld informatie over modulen, presentaties van colleges en opdrachten voor studenten. Ook wetenschappelijke presentaties, attendering op congressen en symposia, bekendmaking van subsidieronden zijn op de elektronische
pagina 26
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
leeromgeving te vinden. Daarnaast biedt dit systeem de mogelijkheid te communiceren tussen de student en docent en tussen studenten onderling. Het individueel contact tussen docent en student vindt voornamelijk via email plaats. Overwegingen Het personeel is betrokken bij het wel en wee van de studenten als het gaat om hun studieresultaten en het bieden van hulp op maat bij zich voordoende problematische situaties op het terrein van de studie en de persoonlijke ontwikkeling. Het panel is van mening dat de kleinschaligheid van de opleiding en de betrokkenheid van de studenten en docenten studiebevorderend werken. Het panel is minder overtuigd van de beloftevolle toekomst die de elektronische leeromgeving kan bieden in het kader van de gewenste internationale ontwikkelingen die de opleiding voorstaat en vertrouwt meer op de (enigszins „fysiek‟ tastbare) samenwerking met de Caledonian University. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.2 „Studiebegeleiding‟ als voldoende.
4.4.3
pagina 27
Samenvattend oordeel onderwerp 4 Voorzieningen Het panel acht het onderwerp 4 Voorzieningen voldoende op grond van de voldoendes van de onderliggende facetten.
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
4.5 4.5.1
Interne kwaliteitszorg Systematische aanpak (facet 5.1) Er is voorzien in een systeem van interne kwaliteitszorg, waarbij mede aan de hand van toetsbare streefdoelen en periodieke evaluaties verbetermaatregelen worden getroffen. Bevindingen Het interne kwaliteitszorgsysteem is gebaseerd op drie vormen van evaluatie: gestructureerde jaarlijkse evaluaties van alle modulen, curriculumevaluaties per studiejaar en elke vijf jaar een voorgenomen alumnionderzoek. Dit laatste is in 2008 afgenomen onder alle afgestudeerden. Evaluatiegegevens betreffen de relevantie van de modules, het cognitieve niveau van de aangereikte stof, de studiebelasting, de hoeveelheid stof, de aansluiting tussen de modulen en de kwaliteit van de faciliteiten. De uitkomsten van de evaluaties worden in een evaluatieoverleg door de opleidingscommissie besproken. De commissie let daarbij vooral op de kwaliteit van de module en moduleonderdelen, de plaats van de module in het curriculum en mogelijke verbeterpunten. De opleidingscommissie formuleert eventuele verbeterpunten en het hoofd van de opleiding bespreekt deze met de betrokken docent(en). In het streven een bewust kritische houding te bevorderen wordt ook met studenten systematisch de cyclische procesgang met betrekking tot de kwaliteit besproken en tot uitvoering gebracht. Om tegemoet te komen aan de wensen van studenten meer structuur te bieden aan de ontwerpfase van de masterthesis, is bijvoorbeeld in het eerste studiejaar de longitudinale module geïntroduceerd. Bij de start van het nieuwe academisch jaar worden de evaluaties en de daaruit voortvloeiende implicaties in de plenaire docentenvergadering besproken en toegelicht. Overwegingen Het panel acht de systematische aanpak van de kwaliteitszorg toereikend. Het systeem werkt vrij simpel maar wel effectief. Dat is mogelijk door de kleinschaligheid en de betrokkenheid van de docenten en studenten. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.1 „Systematische aanpak‟ als voldoende.
4.5.2
Betrokkenheid (facet 5.2) Bij de interne kwaliteitszorg zullen medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief worden betrokken. Bevindingen Kwaliteitszorg is een regelmatig terugkerend onderwerp van gesprek tijdens de diverse vergaderingen. Naast de eigen module-evaluaties aan de hand van gestructureerde vragenlijsten, zijn docenten ook betrokken bij de overige module-evaluaties teneinde een adequate onderlinge afstemming te realiseren. Medewerkers werken actief aan de verbetering van het onderwijs door deel te nemen aan verschillende commissies en andere vormen van structureel intercollegiaal overleg.
pagina 28
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
De opleidingscommissie speelt een belangrijke rol in het systeem van interne kwaliteitsbewaking. De commissie heeft de taak het gehele onderwijsprogramma te evalueren. Daarnaast heeft zij de taak het hoofd van de opleiding te adviseren om met het hoofd te komen tot het realiseren van verbeteringen. Studenten zijn op de eerste plaats betrokken door het invullen van de evaluatieformulieren en het geven van mondelinge feedback aan het einde van elke module. Ook wordt studenten gevraagd te voorzien in een afvaardiging in de opleidingscommissie. Studentenraadplegingen hebben bijvoorbeeld geleid tot meer aandacht voor specifiek verloskundige onderwerpen en het inschakelen van docenten met verloskundige expertise bij de tutorials. Een andere kritische kanttekening van studenten was dat er weinig aandacht besteed werd aan kwalitatief onderzoek. De module „Qualitative Research in Midwifery‟ is daarom toegevoegd aan het programma. Als onderdeel van het delen van kennis met alumni en het beroepenveld wordt sinds 2005 jaarlijks rond het afstuderen in oktober, het symposium Verloskunde en nieuwe wetenschap georganiseerd. Tijdens dit symposium presenteren de afgestudeerden hun eindonderzoek. Ruim 300 personen bezochten de symposia. Het symposium is, als nascholing voor de beroepsgroep, geaccrediteerd door de KNOV. Het alumnibeleid van de opleiding is in 2005 beschreven en in de periode daarna uitgevoerd. Een brede alumni-evaluatie is eind 2008 onder alle afgestudeerden uitgezet. De resultaten zijn bekend en worden gebruikt om de opleiding zo nodig bij te stellen. Daarnaast bestaat de intentie om op korte termijn een alumnivereniging op te richten. De betrokkenen bij de studie hebben vele contacten met het werkveld en bewaken op deze manier dat veranderingen en innovaties snel opgemerkt worden. De opleiding heeft regelmatig overleg met de KNOV. Twee maal per jaar geeft de Raad van Advies, waarin de bacheloropleidingen, de KNOV en hoogleraren zitting hebben, advies over de koers van de opleiding. Overwegingen Het panel acht de inbreng van de geledingen in voldoende mate aanwezig maar wenst enkele kanttekeningen te plaatsen: Het panel mist node een doorwrochte zelfkritische houding om het op eigen benen staan met betrekking tot innovatie en actualisering van de opleiding te waarborgen. De opleiding dient kritisch te kijken naar de samenstelling van de Raad van Advies qua breedte en kritische houding. Het moet naar de mening van het panel niet mogelijk kunnen zijn dat twee elkaar opvolgende aanvragen die zo verschillen beide de instemming van dezelfde Raad van Advies hebben verkregen. Het panel is van mening dat vertegenwoordigers uit de hele verloskundige keten in de raad zitting dienen te nemen. De Raad van Advies zou intensiever op de vraagstukken waar de opleiding mee kampt in kunnen gaan en vaker bij elkaar dienen te komen. Het panel is tevreden met de reactie van de opleiding op de kritische kanttekeningen bij de vorige aanvraag en wenst daarom dit facet met een voldoende te honoreren. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.2 „Betrokkenheid‟ als voldoende.
4.5.3
pagina 29
Samenvattend oordeel onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg Het panel acht het onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg voldoende op grond van de voldoendes voor de onderliggende facetten.
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
4.6 4.6.1
Continuïteit Afstudeergarantie (facet 6.1) De instelling geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen. Bevindingen De universitaire masteropleiding Verloskunde ging al in 2002 van start. De opleiding past in het strategisch beleid van de Universiteit van Amsterdam. De Raad van Bestuur (RvB) van AMC-UvA staat er borg voor dat bedrijfseconomische en personele voorwaarden zodanig verankerd zijn, dat de inhoudelijke kwaliteit duurzaam gerealiseerd kan worden. De beroepsgroep kreeg voor verwetenschappelijking van het beroep van verloskundige een opstartsubsidie van 5 jaar van VWS van € 2.02 miljoen. Samen met de inkomsten uit studiegelden en een relatief geringe bijdrage van de RvB kan de exploitatie van de aangeboden studie ook op langere termijn worden voortgezet. De UvA geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen. Overwegingen De afstudeergarantie van de Raad van Bestuur is naar de mening van het panel toereikend. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.1 „Afstudeergarantie‟ als voldoende.
4.6.2
Investeringen (facet 6.2) De voorziene investeringen zijn toereikend om de opleiding (inclusief voorzieningen) tot stand te brengen. Bevindingen Omdat het een opleiding betreft die sinds 2002 in uitvoering is, zijn geen initiële kosten en primaire investeringen meer nodig. Wel zijn investeringen nodig in het kader van innovatie van het curriculum. Deze kosten zijn opgenomen in de begroting. De opleiding Verloskunde streeft naar bekostiging door het ministerie van OCW. Overwegingen Voor de wo-master Verloskunde zijn de investeringen de afgelopen jaren al gerealiseerd. De investeringen zijn voldoende gebleken en als zodanig niet meer van toepassing. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.2 „Investeringen‟ als voldoende.
pagina 30
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
4.6.3
Financiële voorzieningen (facet 6.3) De financiële voorzieningen voor de gecalculeerde negatieve resultaten zijn voldoende voor dekking van de aanloopverliezen. Bevindingen Van aanloopverliezen is geen sprake omdat de opleiding al zeven jaar bestaat en volledig operationeel is. Overwegingen Het panel heeft niets toe te voegen aan de bevindingen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.3 „Financiële voorzieningen‟ als voldoende.
4.6.4
pagina 31
Samenvattend oordeel onderwerp 6 Continuïteit Het panel acht het onderwerp 6 Continuïteit voldoende op grond van de voldoendes van de onderliggende facetten.
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
5 Overzicht advies De onderstaande tabel geeft per onderwerp en per facet het oordeel van het panel uit hoofdstuk 4 weer.
Onderwerp 1 Doelstellingen
2 Programma
3 Inzet personeel
4 Voorzieningen
5 Interne kwaliteitszorg
6 Continuïteit
Oordeel V
V
V
V
V
V
Facet 1.1 Domeinspecifieke eisen
V
1.2 Master
V
1.3 Oriëntatie wo
V
2.1 Eisen wo
V
2.2 Relatie doelstellingen - programma
V
2.3 Samenhang programma
V
2.4 Studielast
V
2.5 Instroom
V
2.6 Duur
V
3.1 Eisen wo
V
3.2 Kwantiteit
V
3.3 Kwaliteit
V
4.1 Materiële voorzieningen
V
4.2 Studiebegeleiding
V
5.1 Systematische aanpak
V
5.2 Betrokkenheid
V
6.1 Afstudeergarantie
V
6.2 Investeringen
V
6.3 Financiële voorzieningen
V
V = voldoende O = onvoldoende
pagina 32
Oordeel
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
Bijlage 1: Samenstelling panel Voorzitter Prof. dr. B. (Betty) Meyboom - de Jong (1939) werkte na haar studie geneeskunde in Utrecht en Rotterdam van 1966-1969 als districtsarts in Noord Noorwegen; was van 19691991 samen met haar echtgenoot gevestigd als apotheekhoudend huisarts in Opeinde (Friesland) en van 1990-2004: hoogleraar huisartsgeneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 1989 promoveerde zij tot doctor in de geneeskunde op een onderzoek naar morbiditeit en functionele toestand bij 5500 ouderen in 12 huisartspraktijken met 25 huisartsen. Als gewoon hoogleraar huisartsgeneeskunde aan de RUG was zij actief in het basisonderwijs en de huisartsopleiding en initieerde wetenschappelijk onderzoek op naar chronische ziekten. Zij begeleidde rond 50 promovendi. In 1999 heeft zij het rapport „de arts van straks‟ over de medische basis- en vervolgopleidingen aan de Ministeries van OC&W en VWS aangeboden. In 2005 heeft zij de onderzoeksschool CARE een samenwerkingsverband van de Universiteit van Maastricht, Radboud Universiteit Nijmegen, NIVELen EMGO-instituut van de VU met een groep van buitenlandse experts gevisiteerd. In 2005 was zij voorzitter van de visitatiecommissie van de opleidingen Geneeskunde in Vlaanderen. In 2007 heeft zij deelgenomen aan de visitatie van het medisch onderwijs van vier universiteiten in Noord Duitsland: Hamburg, Kiel, Lubeck en Rostock. Sinds haar emeritaat in 2004 bekleedt zij een aantal nevenfuncties o.a.: -2008 voorzitter Raad van Toezicht Doktersdienst Groningen - 2008 voorzitter Nationaal Programma Ouderenzorg ZonMw - lid van Raad van Toezicht Diaconessen ziekenhuis Utrecht Panellid Prof. dr. H.J. (Henk) Huisjes (1936) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen, in Wenen en in Rotterdam. Hij werd opgeleid tot gynaecoloog in het Academisch Ziekenhuis Groningen, waar hij zich in het bijzonder toelegde op de Verloskunde. In 1976 werd hij benoemd tot hoogleraar. Van 1982-1983 was hij Visiting Professor aan de University of Michigan en van 1986 tot 1989 Hoofd van de Afdeling Obstetrie en Gynaecologie van het AZG. In 1989 werd hij decaan van de Faculteit der Geneeskunde RUG, een functie die hij vervulde tot kort voor zijn emeritaat in 2001. Henk Huisjes was eerder Lid van de Gezondheidsraad en bekleedde diverse bestuurlijke functies, waaronder het voorzitterschap van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, van de Commissie Ontwikkelingsgeneeskunde van de Ziekenfondsraad en van de Begeleidingscommissie Raamplan 2001. Hij maakte deel uit van de Executive Committee van de Association of Medical Schools in Europe. Panellid Prof. dr. G. (Gerhard) Zielhuis (1953) heeft in Wageningen gestudeerd (Humane Voeding, Gezondheid en Epidemiologie) en is sinds 1979 aan het UMC Sint Radboud verbonden om onderwijs te geven en onderzoek te doen op het terrein van de epidemiologie. In 1985 is hij gepromoveerd op het onderwerp schoolgezondheidszorg en epidemiologie, daarna heeft hij zich gericht op onderzoek naar middenoorontsteking bij kinderen. Hij is initiatiefnemer en eindverantwoordelijke voor het onderzoeksprogramma reproductie epidemiologie, met projecten over oorzaken, beloop en behandeling van vruchtbaarheidstoornissen, zwangerschapscomplicaties en ontwikkelingsstoornissen. Binnen dat onderzoeksprogramma heeft hij ca 15 promovendi begeleid. Als een van de grondleggers
pagina 33
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
van de studierichting BMW (1984) is hij intensief betrokken bij het onderwijs, thans als coördinator en docent in de lijn onderzoeksmethodologie en als voorzitter van de Examencommissie. Voor de Vereniging voor Epidemiologie treedt Gerhard op als voorzitter van de commissie die alle opleidingen epidemiologie in Nederland visiteert. Gerhard is hoogleraar; afdelingshoofd van de afdeling Epidemiologie, Biostatistiek en HTA; projectleider van een groot project over biobanken en lid van diverse commissies voor beoordeling van de wetenschappelijke kwaliteit van subsidieaanvragen, proefschriften en tijdschriftartikelen. Hij is (co)auteur van twee leerboeken over algemene onderzoeksmethodologie en epidemiologie. Panellid Mw .L. (Lutgarde) Gees is zowel verpleegkundige, vroedvrouw en licentiate in de medicosociale wetenschappen en het ziekenhuisbeleid. Zij werkt sinds 1975 als vroedvrouw en sinds 1978 in de opleiding vroedkunde. Zij was opleidingsverantwoordelijke voor de opleiding Vroedkunde aan de Katholieke Hogeschool Leuven. Zij was tot 1999 voorzitster van de beroepsorganisatie voor vroedvrouwen binnen het NVKVV (Nationaal Verbond der Katholieke Vlaamse Verpleegkundigen en Vroedvrouwen) en is nog steeds actief lid in deze beroepsorganisatie. Alle panelleden hebben een onafhankelijkheidsverklaring ingevuld en ondertekend.
Secretaris en procescoördinator dr. M. Woutersen, beleidsmedewerker NVAO, procescoördinator drs. C. van de Meent, extern secretaris.
pagina 34
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
Bijlage 2: Programma site visit Het panel heeft een bezoek gebracht aan de locatie op 28 augustus 2009 voor de toetsing van de nieuwe opleiding wo-master Verloskunde van de Universiteit van Amsterdam Locatie: Academisch Medisch Centrum, Vrijzaal Programma
pagina 35
09.15 – 10.15
Ontvangst panel en eerste gesprek Prof. Dr. M.J. Heineman – Dr. E. de Miranda – Prof. dr. S.E. Buitendijk
10.30 – 11.00
Gesprek met het management Prof. Dr. M. Dzoljic – Prof. Dr. M.J. Heineman – Prof. Dr. S.E. Buitendijk – Dr. R. de Vos – Prof. Dr. J. van der Post - Dr. E. de Miranda – Dr. C. Lucas
11.15 – 12.15
Gesprek met kerndocenten Prof. Dr. S. E. Buitendijk – Prof. Dr. J. van der Post – Dr. E. de Miranda – Dr. J. Koelewijn – Dr. Ir. A. Ravelli – Dr. Th. Plochg – Dr. C. Lucas – Drs. S. de Wolf
12.15 – 13.30
Lunchpauze
13.30 – 14.00
Gesprek met leden van de Toelatings- en Examencommissie Prof. Dr. J. van der Post (AMC) – Prof. Dr. J. van Lith (LUMC)
14.15 – 15.00
Gesprek met vertegenwoordigers uit het werk- / beroepenveld / Raad van Advies J. Becker Hoff, directeur KNOV – Drs. S. Jans, beleidsmedewerker Richtlijnontwikkeling KNOV – Drs. M. Nieuwenhuijze, Voorzitter vakgroep Midwifery Science Academie Verloskunde Maastricht – Prof. Dr. G. Essed, hoogleraar Verloskunde UMCM en lid Raad van Advies Master Verloskunde – Prof. Dr. J. van der Velden, hoogleraar Public Health UMC St. Radboud, voorzitter Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte (ministerie VWS) en lid Wetenschapscommissie KNOV
15.00 – 15.30
Intern beraad van het panel (besloten)
15.30 – 16.00
Afsluitend gesprek met het management
16.00 – 16.30
Afsluitend beraad van het panel (besloten)
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten Informatiedossier opleiding/instelling -
20 bijlagen Document: zelfreflectie
Documenten beschikbaar gesteld tijdens locatiebezoek -
International Confederation of Midwives – Definition of the Midwife
-
Beroepsprofiel van de Verloskundige
-
Rapportage van de werkgroep “Positionering opleiding tot verloskundige, maart 1995
-
Rapportage van de “Projectgroep Academisering Fysiologische Verloskunde”, 1997
-
Eindrapportage “Meerjarenvisie op de verloskundige zorgverlening in de 21
e
eeuw”, augustus 2000 -
Notitie “Modernisering Verloskunde”, oktober 2000
-
Notitie “Raamwerk Herpositionering Opleiding Verloskunde” , 2002
-
Verslag SSOV projectgroep “Landelijke opleidingseisen Verloskunde”
-
Brieven met standpunten VWS
-
Rapport Voorbereidingscommissie “Instellen Wetenschapscommissie, 2006
-
“Dutch Midwifery Research Netwerk” Eindrapport Voorbereiding Wetenschapscommissie KNOV, 2007
-
Alumni enquête WO-Master Verloskunde, 2009
-
Doelmatigheidsonderzoek WO-Master Verloskunde, 2009
-
Onderwijsvisie Universiteit van Amsterdam
-
QANU rapport over de onderwijsvisitatie bachelor- en masteropleiding Geneeskunde AMC/UvA, 2008
-
Paneladvies NVAO Toets Nieuwe Opleiding Hbo-bachelor Verloskunde Amsterdam en Groningen
-
Visietekst Master in de Verpleegkunde & de Vroedkunde (Belgie), 2006
-
Onderwijsvisitatie Master in de Verpleegkunde en Vroedkunde (Belgie), 2008
Informatie buitenland:
pagina 36
-
Napier University, Edinburgh
-
Swedisch Association of Midwives
-
The Frontier School of Midwifery and Family Nursing, Hyden
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
-
University of Limerick, Ireland – Graduate Diploma/MSC in Midwifery Studies – Programme Handbook Session 2007-08 Glasgow Caledonian University
-
Verslagen “Bijeenkomst accreditatietraject Master Verloskunde”
-
Overzicht diapresentaties hoorcolleges modules 1 t/m 9
-
Tentamen voorbeelden alle modules
-
Werkgroepopdrachten Module 1 april-juni 2009
-
Overzicht module evaluaties studiejaar 2008-2009
-
Overzicht evaluaties nieuwe module 1 april-juni 2009: Introductie Wetenschapsdomein verloskunde
-
Vernieuwde Langsmoduleopdracht en werkgroepopdrachten Module 2: Epidemiology and Evidence Based Midwifery: concepts. September 2009
-
Concept Keuzemodule Pijnmanagement in de eerstelijns verloskunde vanuit een neurowetenschappelijk perspectief
-
Beoordelingsformulier eindpresentatie universitaire Masteropleiding Verloskunde
-
Thesis Agreement universitaire Masteropleiding Verloskunde
-
Beoordelingsformulier thesis universitaire Masteropleiding Verloskunde
-
Termijnen afstuderen – diploma-uitreikingen
Overige documenten -
Regeling eerder verworven competenties wo-masteropleiding verloskunde (gespreksnotitie)
-
pagina 37
Examencommissie, functie en taken (eerste verkenning)
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
Bijlage 4: Lijst met afkortingen
pagina 38
AMC
Academisch Medisch Centrum
ba
bachelor
EBP
Evidence Based Practice
EC
European Credits
ECTS
European Credit Transfer System
EMGO
Institute for Research in Extramural Medicine
hbo
hoger beroepsonderwijs
ICM
International Confederation of Midwives
KEBB
Klinische Epidemiologie, Biostatistiek en Bioinformatica
KNOV
Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen
ma
master
MB
Medische Bibliotheek
MSc
Master of Science
NVAO
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
NVOG
Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
NSPOH
Netherlands School of Public and Occupational health
OER
Onderwijs en Examenreglement
PRN
Perinatale Registratie Nederland
RvB
Raad van Bestuur
SMV
Stuurgroep Modernisering Verloskunde
SSOV
Stichting Samenwerkende Opleidingen tot Verloskundige
UvA
Universiteit van Amsterdam
wo
wetenschappelijk onderwijs
ZN
Zorgverzekeraars Nederland
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |
Het paneladvies is tot stand gekomen in opdracht van de NVAO met het oog op toetsing van de nieuwe opleiding wo-master Verloskunde van de Universiteit van Amsterdam. Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) Parkstraat 28 Postbus 85498 | 2508 CD DEN HAAG T 31 70 312 23 30 F 31 70 312 23 01 E
[email protected] W www.nvao.net
Aanvraagnummer
pagina 39
#3705
NVAO | Wo-ma Verloskunde - Universiteit van Amsterdam | 15 september 2009 |