Vrije Universiteit Amsterdam wo-master Teaching in Higher Education
26 mei 2010 NVAO Toets Nieuwe Opleiding
Paneladvies
Inhoud 1
Samenvattend advies
3
2
Inleiding en verantwoording 2.1 Werkwijze panel 2.2 Opbouw paneladvies
5 5 5
3
Beschrijving van de opleiding 3.1 Algemeen 3.2 Profiel instelling 3.3 Profiel opleiding
7 7 7 7
4
Beoordeling per onderwerp 4.1 Doelstellingen opleiding 4.2 Programma 4.3 Inzet van personeel 4.4 Voorzieningen 4.5 Interne kwaliteitszorg 4.6 Condities voor continuïteit
5
pagina 2
Overzicht advies
10 10 13 19 22 23 25 27
Bijlage 1:
Samenstelling panel
28
Bijlage 2:
Programma locatiebezoek
29
Bijlage 3:
Overzicht van bestudeerde documenten
30
Bijlage 4:
Lijst met afkortingen
31
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
1 Samenvattend advies Met de wo-master Teaching in Higher Education (THE) willen de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) en het Onderwijscentrum VU een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het beroep „docent in het hoger onderwijs‟. Met de nieuwe masteropleiding komt immers het specifieke beroeps- en kennisdomein beter in beeld. Deze doelstelling past goed in het algemene streven de kwaliteit van het hoger onderwijs te versterken. Sommige universiteiten verzorgen al programma‟s om docenten die een sleutelrol (gaan) vervullen in onderwijsontwikkeling, verder te professionaliseren. Een wo-masteropleiding voor docenten in het hoger onderwijs bestaat echter nog niet. De Master THE is gericht op het niveau van de expertdocent in het hoger onderwijs, de onderzoekende docent in het hoger onderwijs. De opleiding wil de professionaliteit van docenten in het hoger onderwijs versterken. Afgestudeerden kunnen een belangrijke rol spelen bij onderwijsverbetering, verdere kennisontwikkeling en het leren binnen de eigen instelling. Aan een dergelijke opleiding blijkt vanuit de werkgevers in hbo en wo behoefte te zijn. Na het bestuderen van het aanvraagdossier stelde het panel zich één overkoepelende vraag: “Beantwoordt deze opleiding aan de vereisten die gesteld worden aan een womasteropleiding?” Tijdens het locatiebezoek aan de opleiding op 19 april 2010 stond deze vraag dan ook centraal in de gesprekken. De VU is in 2007 al gestart met een pilot met een eerste groep deelnemers. Daarna startte nog een tweede groep. Het panel typeert het programma hiervan eerder als professioneel gericht. In vergelijking hiermee ziet het panel dat de momenteel voorgestelde opleiding belangrijke stappen gezet heeft naar een wetenschappelijke oriëntatie: Uit het programma is de BKO-opleiding verwijderd; het premasterprogramma is inhoudelijk duidelijk verzwaard; de onderzoeksbasis is verbreed; het docententeam is uitgebreid met docenten die zelf actief zijn in het wetenschappelijk onderzoek.. Wat betreft de twee laatste punten is de samenwerking met ICLON de meest in het oog springende vernieuwing. Deze samenwerking is weliswaar nog in een beginstadium en moet nog verder worden uitgebouwd. Er is ook nog geen gemeenschappelijk onderzoeksprogramma. Beide instellingen plannen om meer te investeren in onderzoek rond “Teaching in Higher Education”,een domein waarin zij vooralsnog expertise op een relatief beperkt deelgebied hebben. Beide instellingen hebben uiteraard wel al veel expertise inzake onderwijskundig onderzoek en lerarenopleidingen. Omdat er op dit gebied toch nog heel wat moet verder ontwikkeld worden, was het panel evenwel verontrust door het recente ontslag van de programmaleider die voorzien was. Het college van bestuur van de VU heeft het panel bevestigd dat een hoogleraar “Higher Education Research” zal worden aangesteld. Die zal niet alleen verantwoordelijk zijn voor het onderzoek in dit domein, maar zal ook verantwoordelijkheid krijgen ten aanzien van de nieuwe opleiding. Het panel ziet hierin een waarborg dat de onderzoeksbasis van de opleiding voldoende breed en specifiek is.
pagina 3
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
Het panel beoordeelt het onderwerp 1 Doelstellingen als voldoende. De geformuleerde eindkwalificaties zijn volgens het panel passend voor een wo-masteropleiding. Het panel beoordeelt ook alle facetten van het onderwerp „Programma‟ als voldoende. De opleiding biedt een programma aan dat studenten, hoe verscheiden de instroom ook is, de mogelijkheid biedt om de eindkwalificaties op het passende wo-masterniveau te behalen. Het panel heeft waardering voor het engagement van de docenten waarmee het sprak tijdens het locatiebezoek en het is overtuigd van hun onderwijskundige en organisatorische competenties. Het panel waardeert ook dat een groot deel van dit Master of Science programma verzorgd wordt door gepromoveerde docenten die door eigen onderzoek een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied, zodat zij vanuit hun ervaring studenten kunnen voorbereiden op het zelf verrichten van wetenschappelijk onderzoek op dat vakgebied. Ook al is het van mening dat de breedte van het door de docenten bestreken onderzoeksgebied eerder beperkt is en dient te worden verbreed, beoordeelt het panel het onderwerp „Inzet van personeel‟ als voldoende. Het panel oordeelt dat de materiële voorzieningen en de studiebegeleiding binnen de opleiding voldoende zijn om de deelnemers in staat te stellen de opleiding te doorlopen. Het panel vindt ook dat de opleiding een adequaat systeem van interne kwaliteitszorg heeft. De informatie in het aanvraagdossier droeg bij tot zijn indruk van een goede systematische inbedding van het kwaliteitszorgsysteem. De gesprekken bevestigden het positief oordeel over de betrokkenheid van medewerkers, studenten, beroepenveld en in de toekomst alumni. Het panel denkt dat de condities voor continuïteit voldoende aanwezig zijn in de opleiding gezien de overlegde documenten. Het verwacht op dit vlak geen moeilijkheden. Gezien het bovenstaande adviseert het panel de NVAO om positief te besluiten ten aanzien van de kwaliteit van de nieuwe opleiding wo-master Teaching in Higher Education van de Vrije Universiteit Amsterdam.
Den Haag, 26 mei 2010 Namens het panel ter beoordeling van de toets nieuwe opleiding wo-master Teaching in Higher Education van de Vrije Universiteit Amsterdam
Prof. dr. Th. Wubbels (voorzitter)
pagina 4
lic. R. Belmans (secretaris)
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
2 Inleiding en verantwoording Bij brief van 4 februari 2010 is door de voorzitter van het College van Bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) - onder aanbieding van een aanvraagdossier - bij de NVAO een aanvraag ingediend voor een toets nieuwe opleiding (tno) ten behoeve van de womaster Teaching in Higher Education (THE) die de VU door haar Onderwijscentrum VU wil laten verzorgen. Met het oog op een aan hem uit te brengen advies over de kwaliteit en het niveau van de voorgedragen opleiding is bij besluit van 23 februari 2010 door het bestuur van de NVAO een panel van deskundigen ingesteld. Voor de samenstelling van dat panel, alsmede een opgaaf van relevante kwalificaties van de afzonderlijke leden daarvan, zij hier verwezen naar bijlage 1 bij dit advies. 2.1
Werkwijze panel Het panel heeft, na bestudering van het aanvraagdossier een voorbespreking gehouden, ter voorbereiding op een bij de aanvragende instelling af te leggen site visit. Op dit vooroverleg, voorafgaand aan het locatiebezoek, is een aantal uiteenlopende vragen en vraagpunten geformuleerd met de bedoeling om tijdens het locatiebezoek de verschillende facetten van 1 het Toetsingskader nieuwe opleidingen hoger onderwijs bespreekbaar te maken. Het locatiebezoek heeft op 19 april 2010 plaatsgevonden in de gebouwen van het Onderwijscentrum VU aan de Prof. E.M. Meijerslaan 2 te Amstelveen. Tijdens dit bezoek heeft het panel zich in verschillende gespreksronden van nadere informatie voorzien. Bijlage 2 bij dit advies geeft een overzicht van het programma van het locatiebezoek. Na afloop heeft het panel de bevindingen op basis van het materiaal en de uitkomsten van de verschillende gespreksronden onderling besproken en vertaald naar, aan het Toetsingskader gekoppelde, conclusies. Daarbij is eerst per facet afzonderlijk een beoordeling uitgesproken en is vervolgens per onderwerp een oordeel gegeven over de desbetreffende facetten in onderling verband, uitmondend in een voorlopig eindadvies. De secretaris van het panel heeft een concept paneladvies opgesteld dat, na verwerking van de daarop binnengekomen commentaren van de panelleden, is geworden tot het definitieve advies zoals dat hier voorligt.
2.2
Opbouw paneladvies Kern van het achterliggende advies vormt hoofdstuk 4, waarin het panel de kwaliteit en het niveau van de voorgedragen opleiding toetst aan de hand van de zes onderwerpen en de negentien facetten die het Toetsingskader daarvoor aanreikt. De opbouw is daarbij zo dat het panel, per facet, onder het kopje bevindingen eerst een samenvatting geeft van de door de aanvragende instelling aangeleverde informatie. Het gaat dan om een weergave van feiten en argumenten, voor zover vermelding daarvan naar het oordeel van het panel relevant is. Na de bevindingen volgen de overwegingen van het panel, waarbij hetgeen aan bevindingen is gereleveerd wordt beoordeeld en gewogen, uitmondend in een (per facet) afsluitende conclusie. Ook per onderwerp geeft het panel steeds een samenvattend oordeel. Daarbij summier concluderend tot voldoende als ook de facetten eenduidig voldoende zijn gewaardeerd.
1
pagina 5
NVAO, Den Haag 14 februari 2003; hierna te noemen:Toetsingskader
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
Aan het kernhoofdstuk gaat een hoofdstuk (3) vooraf, waarin de voorgedragen opleiding kort wordt beschreven. In een afsluitend hoofdstuk (5) wordt met behulp van een tabel een samenvattend overzicht van de door het panel uitgesproken oordelen gegeven. Een samenvatting van zijn bevindingen en overwegingen die hebben geleid tot het eindoordeel, waartoe het panel is gekomen is te vinden in hoofdstuk 1. Dit samenvattend advies dient als basis voor het formuleren van het voornemen tot besluit, zoals dat door het bestuur van de NVAO aan aanvragende instelling wordt kenbaar gemaakt. Aan het advies is een aantal bijlagen toegevoegd, met onder meer informatie over de samenstelling van het panel, het programma van de site visit en een overzicht van geraadpleegde stukken.
pagina 6
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
3 Beschrijving van de opleiding 3.1
Algemeen Land Instelling Opleiding Niveau Oriëntatie Graad Locatie Variant Sector
3.2
Nederland Vrije Universiteit Amsterdam Teaching in Higher Education (Master THE) master wo Master of Science in Teaching in Higher Education Amsterdam Deeltijd Onderwijs en Lerarenopleiding
Profiel instelling De Vrije Universiteit Amsterdam bestaat sinds 1880. Anno 2008 zijn er bijna 19000 studenten ingeschreven en heeft de instelling 2326 wetenschappelijke stafleden en 1689 personeelsleden in niet-wetenschappelijke functies onder haar hoede. De universiteit organiseert 47 bacheloropleidingen en 100 masteropleidingen. Deze opleidingen zijn verdeeld over twaalf faculteiten die allemaal op één campus gevestigd zijn: - Aard- en Levenswetenschappen - Bewegingswetenschappen - Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde - Exacte Wetenschappen - Geneeskunde - Godgeleerdheid - Letteren - Psychologie en Pedagogiek - Rechtsgeleerdheid - Sociale Wetenschappen - Tandheelkunde / ACTA - Wijsbegeerte De opleiding Teaching in Higher Education is ondergebracht in de faculteit Psychologie en Pedagogiek en wordt verzorgd door het Onderwijscentrum VU. Het Onderwijscentrum VU biedt verschillende mogelijkheden voor onderwijskundige / didactische scholing van VU-docenten en biedt sinds kort de betreffende masteropleiding aan.
3.3
Profiel opleiding „Teaching and learning in higher education‟ is een onderzoeksdomein in de onderwijswetenschappen dat volop in ontwikkeling is. De cruciale rol van de docent in de ontwikkeling van het hoger onderwijs en het leren van studenten wordt steeds meer erkend. Dat betekent dat er steeds hogere eisen gesteld worden aan de docenten. Mede daardoor neemt de aandacht voor het docentschap als professie in het hoger onderwijs toe.
pagina 7
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
De Master THE kan een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het beroep „docent in het hoger onderwijs‟. Met de nieuwe masteropleiding komt immers het specifieke beroeps- en kennisdomein beter in beeld. De Master THE is een wetenschappelijke opleiding voor docenten met een eigen onderwijspraktijk in het hoger onderwijs, en ten minste drie jaar relevante werkervaring in het hoger onderwijs. De opleiding is gebaseerd op het concept van de „onderzoekende docent‟. De opleiding brengt het docentschap van de deelnemers op een hoger plan, zodat de docent aan het eind van de opleiding: het eigen didactisch handelen vormgeeft, kritisch evalueert en (indien nodig) bijstelt op basis van een verdiepte, studentgecentreerde visie op leren en doceren in het hoger onderwijs en vanuit een gedegen betrokkenheid en deskundigheid op het eigen vakdomein; processen van onderwijsverbetering kan aansturen en begeleiden; theoretisch onderbouwd onderzoek kan ontwerpen, uitvoeren en daarover rapporteren; in de eigen opleiding nieuwe inzichten kan introduceren, onderzoeksresultaten naar de praktijk kan vertalen en een bijdrage kan leveren aan (inter)nationale discussies op het terrein van hoger onderwijs. Met deze bagage op vier bekwaamheidsgebieden worden de afgestudeerden verondersteld als docent een sleutelrol te kunnen vervullen in hun eigen hogeronderwijsomgeving. Programma De volledige Masteropleiding bestaat uit 60 EC. Het curriculum bestaat uit zes onderdelen: M1. Theoretische perspectieven op docentschap in het hoger onderwijs (6 EC) M2. Leren en doceren in het hoger onderwijs (9 EC) M3. Innovatie in het hoger onderwijs (9 EC) M4. Actuele thema‟s in het hoger onderwijs (9 EC) M5. Masterclass onderzoek in het hoger onderwijs (9 EC) M6. Masterthese (18 EC). Het programma van 60 EC wordt in deeltijd aangeboden en omvat daarmee vier semesters (twee jaar). In het eerste semester (september tm januari) van het eerste jaar volgen de deelnemers achtereenvolgens de onderdelen M1 „Theoretische perspectieven op docentschap in het hoger onderwijs‟ en M2 „Leren en doceren in het hoger onderwijs‟. In het tweede semester staat het onderdeel M3 „Innovatie in het hoger onderwijs‟ centraal, waarin de deelnemers een veranderproject uitvoeren. Parallel hieraan volgen de deelnemers twee thema‟s uit M4 „Actuele thema‟s in het hoger onderwijs‟. Het tweede jaar staat in het teken van het onderzoek. In de eerste drie maanden van semester 3 (eerste semester van het tweede jaar) bekwamen de deelnemers zich in onderdeel M5 „Onderzoek in het hoger onderwijs‟ verder in de methoden van onderwijsonderzoek via het maken van een onderzoeksopzet. In de tweede helft van dit semester en in het vierde semester werkt de deelnemer aan de masterthese in onderdeel M6. In het vierde semester volgt de deelnemer ook parallel het derde thema uit M4 „Actuele thema‟s in het hoger onderwijs‟.
pagina 8
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
Schema: Programmaoverzicht Master THE
* De deelnemer volgt drie „Actuele thema‟s in het hoger onderwijs‟ uit een aanbod van zes thema‟s die één keer per twee jaar worden aangeboden: ICT in het hoger onderwijs; culturele diversiteit in het hoger onderwijs; verwevenheid van onderzoek en onderwijs; excellentie en talentontwikkeling; hogeronderwijsbeleid (in voorbereiding); studiereis naar het buitenland (in voorbereiding). Nieuwe opleiding voor Nederland De opleiding Master THE is nieuw in Nederland. Nieuwe opleiding voor de instelling De opleiding Master THE is nieuw voor de instelling. Wel is een groep van acht deelnemers in maart 2007 met een voorloper van de opleiding begonnen (inclusief premasterprogramma). In maart 2008 begon een groep van 6 deelnemers. Studieomvang: 60EC
pagina 9
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
4 Beoordeling per onderwerp In dit hoofdstuk toetst het panel de aanvraag aan de hand van de zes onderwerpen en negentien facetten uit het toetsingskader. Per facet is telkens de letterlijke omschrijving ervan uit het toetsingskader overgenomen. Daarna volgen eveneens per facet een summiere samenvatting van de informatie verstrekt door de instelling, en de overwegingen en het oordeel van het panel. Tot slot geeft het panel per onderwerp een samenvattend oordeel. 4.1
Doelstellingen opleiding Voor een beschrijving van de doelstellingen van de opleiding, zie 3.3.
4.1.1
Domeinspecifieke eisen (facet 1.1) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Bevindingen Het aanvraagdossier bevat de beschrijving van de doelstellingen van de opleiding. De Master THE heeft als centrale doelstelling docenten in het hoger onderwijs op te leiden tot onderzoekende docenten. Alle deelnemers beschikken bij toelating al over praktijkervaring als docent in het hoger onderwijs, omdat dit een toelatingseis is. De beoogde deelnemers zijn werkzaam als docent in een hogeschool of universiteit. De in de Master THE opgeleide onderzoekende docenten zullen in en vanuit de instelling waar ze werkzaam zijn een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan: - het leren en doceren in het hoger onderwijs (microsituatie); - innovatie in het hoger onderwijs (mesosituatie); - het onderzoeken van de eigen onderwijspraktijk (onderzoek doen); - het ontwikkelen en delen van kennis over het hoger onderwijs (bijdragen aan de professionele leergemeenschap van docenten in het hoger onderwijs). Voor elk van deze bekwaamheidsgebieden beschikt de Master THE over eindtermen op wetenschappelijk niveau: 1. De afgestudeerde kan zijn of haar didactisch handelen vormgeven, kritisch evalueren en (indien nodig) bijstellen. Hij of zij doet dit op basis van onderwijswetenschappelijke theorieën, vanuit een studentgecentreerde, gerichte visie op leren en doceren en vanuit betrokkenheid bij zijn of haar vakdomein. 2. De afgestudeerde kan processen van onderwijsverbetering aansturen en begeleiden. Hij of zij doet dit op basis van onderwijswetenschappelijk onderbouwde inzichten en sluit daarbij aan bij de kaders van de opleiding en de accreditatie-eisen. 3. De afgestudeerde kan theoretisch onderbouwd wetenschappelijk onderzoek ontwerpen, uitvoeren en erover rapporteren. Met dit onderzoek verkrijgt hij of zij informatie over de effecten van het didactisch en op onderwijsverbetering gericht handelen op micro- en mesoniveau en verdiept zijn of haar inzicht hierin. 4. De afgestudeerde kan nieuwe inzichten introduceren binnen zijn of haar opleiding. Verder kan hij of zij onderzoeksresultaten naar de onderwijspraktijk vertalen en een bijdrage leveren aan (inter)nationale discussies over en (wetenschappelijke) kennisontwikkeling in het hoger onderwijs.
pagina 10
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
Dat de masteropleiding aansluit bij de wensen van de beoogde doelgroep blijkt volgens de opleiding uit een kleinschalig onderzoek (N=160) van het Onderwijscentrum VU onder afgestudeerden van de basisopleidingen voor HO-docent. Bij de ontwikkeling van Master THE is een benchmark uitgevoerd naar vergelijkbare masteropleidingen in Nederland en het buitenland. Overwegingen Omwille van het binaire karakter van het Nederlandse hoger onderwijs is het niet eenvoudig om het niveau van een masteropleiding te vergelijken met buitenlandse masters. Daardoor heeft de benchmarking van de opleiding (aanvraagdossier p. 11) een beperkte waarde. De opleidingen waarmee de master THE vergeleken wordt, leiden overigens niet tot een Master of Science. Het panel oordeelt dat de eindkwalificaties die de opleiding formuleerde voldoende aansluiten bij de eisen van de beroepspraktijk en, voor zover dat gezien de stelselverschillen beoordeelbaar is, van (buitenlandse) vakgenoten. Het panel vindt wel de naam van deze nieuwe opleiding niet zo adequaat en suggereert hiervoor bij voorbeeld „Onderwijskunde van het hoger onderwijs‟. Deze naam verwijst duidelijker naar de wetenschappelijke discipline “Research in Higher Education” zoals die m.n. in de Angelsaksische landen (VS, UK, Australië) gestalte gekregen heeft met eigen journals, congressen, en hoogleraren. De huidige benaming verwijst meer naar het professioneel handelen van de onderwijsgevenden in het hoger onderwijs. Omdat de opleiding niet alleen over “teaching”, maar ook over “learning” handelt, is een alternatieve suggestie “Master Teaching en Learning in Higher Education”. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.1 „Domeinspecifieke eisen‟ als voldoende. 4.1.2
Master (facet 1.2) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een master. Bevindingen De opleiding stelt dat de doelstellingen van de Master THE zijn gerelateerd aan de Dublindescriptoren voor een masteropleiding. In het aanvraagdossier is een schema opgenomen waarin de eindtermen van de Master THE uitgewerkt zijn volgens die descriptoren. Overwegingen Op basis voor de voorgestelde matrix oordeelt het panel dat de eindkwalificaties van de opleiding masterniveau hebben. De opleiding beoogt dat afgestudeerden op basis van onderwijswetenschappelijke theorieën did actische processen kunnen vormgeven, kritisch evalueren en bijstellen. Zij kunnen innovatieprocessen aansturen en begeleiden. Zij kunnen theoretisch onderbouwd wetenschappelijk onderzoek ontwerpen, uitvoeren en erover rapporteren binnen hun opleiding. Zij kunnen ook een bijdrage leveren aan (inter)nationale discussies over het onderwijs.
pagina 11
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.2 „Master‟ als voldoende. 4.1.3
Oriëntatie wo (facet 1.3) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een master in wo: – De beoogde eindkwalificaties zijn mede ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. – Een wo-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een wo-opleiding vereist is of dienstig is. Bevindingen Volgens het aanvraagdossier rust de Master THE de deelnemers toe met wetenschappelijke kennis op het terrein van leren en doceren in het hoger onderwijs, en met onderzoeksvaardigheden die nodig zijn voor het verrichten van praktijkgericht wetenschappelijk onderwijsonderzoek. De Master THE realiseert deze wo-oriëntatie door aan te sluiten bij de stand van zaken in theorievorming en onderzoek op het terrein van leren en doceren in het hoger onderwijs, in het bijzonder bij het onderzoek op het terrein van het hoger onderwijs dat plaatsvindt in de onderzoeksprogramma‟s van het Onderwijscentrum VU en van ICLON. Overwegingen Het panel stelde zich de vraag of de eindkwalificaties van de opleiding passend zijn voor een wetenschappelijk georiënteerde masteropleiding. Het panel merkt op dat de nieuwe opleiding leidt tot de graad van Master of Science. Daarmee is ze te vergelijken met een masteropleiding Onderwijskunde. Dit heeft volgens het panel consequenties voor de eindkwalificaties. Belangrijk is dat de opleiding de studenten voldoende voorbereidt op het zelfstandig onderzoek doen. Essentieel daarbij is dat de opleiding ingebed is in een onderzoeksomgeving, vooral dan op het terrein van het hoger onderwijs Deze vraag wordt verder besproken (zie 4.2.1). Het viel het panel op dat in het aanvraagdossier veel gerefereerd wordt naar de eigen onderwijspraktijk van de deelnemers. Het panel stelde zich de vraag of dit niet in tegenspraak kan zijn met de ambities van een wetenschappelijk georiënteerde masteropleiding. Wetenschap overstijgt immers de eigen onderwijspraktijk en streeft naar generaliseerbare uitspraken. De opleiding antwoordde dat de “eigen onderwijspraktijk” moet gelezen worden als “onderwijs in de eigen context” . De eigen ervaringen van de studenten zijn eerder een uitgangspunt, een middel dan een doel. De opleiding beklemtoonde daarbij dat de opleiding geen research master ambieert te zijn. Het gaat hier om lesgeven op een academisch niveau. De “scientist practitioner” staat daarbij voor ogen. Men streeft naar “conceptual change” bij de studenten (docenten met ervaring). Het aangeboden theoretische kader en het geleidelijk opbouwen van wetenschappelijk onderzoek doorheen de opleiding moeten deze verbreding mogelijk maken waardoor de studenten de eigen praktijk overstijgen. Het model van Shulman geeft voor dit alles een theoretische basis (zie ook 4.2.2). In de marge van het voorgaande signaleert het panel zijn verbazing dat de opleiding wel de eigen onderwijspraktijk van de deelnemers als uitgangspunt neemt, maar verder in het
pagina 12
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
aanvraagdossier zwijgt over de plaats van vakdidactisch onderzoek in het programma. Het panel confronteerde zijn gesprekspartners hiermee tijdens het locatiebezoek. Zij antwoordden dat dergelijk onderzoek aan de orde komt in onderdeel M2 „Leren en doceren in het hoger onderwijs‟ en dat studenten ook kunnen kiezen voor een masterthese op dit terrein. Het panel concludeert dat de geformuleerde eindkwalificaties voldoende zijn voor een wetenschappelijk georiënteerde opleiding. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.3 „Oriëntatie wo‟ als voldoende.
4.1.4
4.2
Samenvattend oordeel onderwerp 1 Doelstellingen opleiding Het panel beoordeelt het onderwerp 1 Doelstellingen als voldoende. De geformuleerde eindkwalificaties zijn volgens het panel passend voor een wo-masteropleiding.
Programma
Voor een beschrijving van het programma, zie 3.3. 4.2.1
Eisen wo (facet 2.1) Het beoogde programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een woopleiding – Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. – Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. – Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. – Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Bevindingen Het opleidingsconcept van de opleiding is erop gericht dat de docent in het hoger onderwijs zich ontwikkelt tot een „onderzoekende docent‟. De interactie tussen het onderwijs in de Master THE en het onderwijswetenschappelijk onderzoek, in het bijzonder het onderzoek naar het hoger onderwijs, krijgt op verschillende manieren vorm. Op de eerste plaats komen de deelnemers in alle delen van de opleiding in aanraking met wetenschappelijke publicaties en resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Op de tweede plaats verrichten de deelnemers vanaf het eerste onderdeel ook zelf praktijkgerichte onderzoeksopdrachten, die in complexiteit toenemen. Het accent verschuift daarbij van het doen van onderzoek met het oog op het verbeteren van eigen inzicht en vaardigheden naar het genereren van vernieuwende inzichten voor het onderzoeksveld. Voor hun masterthese kiezen de deelnemers een onderwerp dat relevant is voor en onderzoekbaar is in hun eigen onderwijspraktijk, en dat aansluit bij het gezamenlijk onderzoeksprogramma van Onderwijscentrum VU en ICLON. Het onderzoeksprogramma van het Onderwijscentrum maakt sinds september 2008 deel uit van het onderzoeksinstituut AZIRE, waarin onder meer het Onderwijscentrum en de Faculteit der Psychologie en Pedagogiek van de VU samenwerken.
pagina 13
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
In het premasterprogramma ligt de klemtoon op de ontwikkeling van academische en onderzoeksvaardigheden. Ook in de onderdelen van het masterprogramma zelf staan onderzoeksvaardigheden centraal. De opleiding onderhoudt op verschillende manieren contacten met het werkveld, aldus het aanvraagdossier. De actuele praktijk van relevante beroepen komt volgens de opleiding in het gehele programma aan bod. Ze stelt dat de aangereikte literatuur relevant is voor de eigen beroepspraktijk van de deelnemers (docent in het hoger onderwijs), en ook de opdrachten gaan vaak over die eigen beroepspraktijk. Overwegingen
Het panel stelde vast dat de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden een rode draad vormt door het programma. De opleiding hanteert daarbij literatuur van een passend wetenschappelijk niveau. Ook sluit het nieuwe programma voldoende aan bij ontwikkelingen in relevante wetenschappelijke disciplines. Om haar onderzoeksbasis voor deze opleiding te versterken heeft het Onderwijscentrum VU een samenwerking gezocht met het ICLON. Net als het Onderwijscentrum VU heeft het ICLON evenwel vooral expertise inzake lerarenopleidingen voortgezet onderwijs. Het panel stelde tijdens het locatiebezoek dan ook de vraag naar de meerwaarde van deze samenwerking. De vertegenwoordiger van het ICLON gaf voorbeelden van onderzoekstopics van het ICLON die zeker relevant zijn voor het hoger onderwijs: - de kennisbasis van docenten en de ontwikkeling daarvan; - innovatie in verschillende contexten; - de verwevenheid van onderzoek en onderwijs. Sinds vijf jaar heeft het ICLON in zijn onderzoek dus ook aandacht besteed aan het hoger onderwijs en aan professionalisering van docenten hoger onderwijs. De verwevenheid van het Onderzoekscentrum VU binnen AZIRE (Amsterdam Zwolle Institute for Research in Education) is volgens de opleiding ook een waarborg voor de breedte van haar onderzoeksbasis. Het panel is positief over deze samenwerking tussen het Onderwijscentrum VU en het ICLON bij het vormgeven van deze masteropleiding, over de integratie van de opleiding in het onderzoeksnetwerk AZIRE en over haar banden met de beroepspraktijk. Het panel vraagt de betrokken partijen evenwel blijven te investeren in onderzoek op het terrein van hoger onderwijs en het terrein verder te verbreden naar andere sectoren dan de lerarenopleidingen. Het panel hoorde van verschillende docenten voorbeelden hoe zij bij de herwerking van hun programmaonderdelen uit de pilotopleiding de wetenschappelijke gerichtheid verstevigd hebben . Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.1 „Eisen wo‟ als voldoende.
pagina 14
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
4.2.2
Relatie tussen doelstelling en programma (facet 2.2) Het beoogde programma, het didactisch concept, de werkvormen en de wijze van toetsing weerspiegelen de te bereiken eindkwalificaties van de opleiding. De te bereiken eindkwalificaties zijn aantoonbaar vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het beoogde programma. Bevindingen Voor elk onderdeel van het programma formuleerde de opleiding leerdoelen. Uit een analyse van het curriculum door de opleiding blijkt dat de deelnemers via de leerdoelen van de masteropleiding alle eindkwalificaties kunnen bereiken. In het opleidingsconcept staat de onderzoekende docent centraal. Dit concept is gebaseerd op een model van Shulman (2004). Centraal in dit model staat de ontwikkeling van reflecterende naar onderzoekende docent. Het reflecteren begint, vanuit theoretische concepten, met het stellen van vragen over en het kritisch kijken naar de eigen onderwijspraktijk. Gedurende de opleiding krijgt de reflectie steeds meer het karakter van „onderzoeken‟: het systematisch, gebruik makend van bestaande theorievorming, en volgens wetenschappelijke methoden, onderzoeken van de (eigen) onderwijspraktijk. In de Master THE is de contacttijd van de deelnemers geconcentreerd op één hele dag in de veertien dagen. Er zijn af en toe ook activiteiten in de tussenliggende week. In de bijeenkomsten (totaal 7 uur op een dag) vinden hoor- en werkcolleges plaats. Daarbij discussiëren de deelnemers over de vooraf gelezen literatuur en bespreken ze de resultaten van praktijkopdrachten en (eigen) onderzoek. Ook werken ze aan diverse opdrachten. De studietijd tussen de tweewekelijkse bijeenkomsten besteden de deelnemers aan zelfstudie (literatuurstudie, uitvoeren van opdrachten, schrijven van papers, tussentijds overleg met andere deelnemers). Bij onderdeel M3 voert de deelnemer ook daadwerkelijk bestudeerde interventies uit in een complexe mesosituatie. Bij onderdeel M5 en M6 staat het schrijven van de onderzoeksopzet en het uitvoeren van het onderzoek centraal. Onderdeel M6 „Masterthese‟ is het sluitstuk van de opleiding. De deelnemers laten hierbij zien dat zij in hoge mate zelfstandig alle fasen van een onderzoek kunnen doorlopen en dit kunnen presenteren voor een relevant forum. Bij dit onderdeel zijn de meeste begeleidingsbijeenkomsten individueel. Binnen de Master THE is gekozen voor het werken met toetsen die gerelateerd zijn aan de taken die de afgestudeerde deelnemers in hun onderwijspraktijk (zullen) vervullen. De manier van toetsen sluit zoveel mogelijk aan bij de eindkwalificaties van elk onderdeel. De docent levert tussentijds uitgebreide en gespecificeerde feedback op de toetsen. De deelnemer verzamelt alle opdrachten en toetsen in een portfolio. De deelnemers ontvangen voor elk behaald (examen)onderdeel een certificaat. Degenen die alle examenonderdelen van de Master THE met minimaal een voldoende hebben afgesloten, ontvangen het getuigschrift Master of Science (Teaching in Higher Education). De Master THE heeft een examencommissie waarvan de leden zijn benoemd door het bestuur van het Onderwijscentrum VU. Overwegingen Het panel vindt het didactisch concept en de wijze van toetsing van de opleiding goed doordacht. Met het programma kunnen de doelen bereikt worden. De opleiding maakt voldoende duidelijk in welke programmaonderdelen de eindkwalificaties aan de orde komen. De opleiding kon het panel overtuigen van een duidelijk aanwezige onderzoekslijn
pagina 15
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
die erop gericht is om iedere instromende student te leren zelfstandig onderzoek op te zetten. Tijdens het locatiebezoek signaleerde het panel dat het aantal studiepunten voor de masterthese (18 ECTS) eerder beperkt is in vergelijking met andere wo-masteropleidingen. De programmamakers stelden evenwel dat ook de 9 ECTS van onderdeel M5, waarin een onderzoeksvoorstel geformuleerd wordt, daarbij kunnen geteld worden. Het panel kreeg tijdens het locatiebezoek inzage in twee mastertheses van studenten uit de huidige pilots van de opleiding en was niet onder de indruk van het niveau daarvan. Het panel brengt hierbij in rekening dat die studenten nog niet het nieuwe programma gevolgd hebben dat duidelijk meer op wetenschappelijk onderzoek gericht is. Hoewel de docenten in het gesprek met het panel aangaven dat de mastertheses het niveau van „praktijkverbetering‟ overstijgen, wil het panel benadrukken dat het onderzoek een bredere reikwijdte dan de eigen praktijk moet hebben. Het panel oordeelt dat de toetsing in de nieuwe opleiding goed uitgebouwd is. Het waardeert dat ook een docent van het ICLON lid is van de examencommissie. Het panel vraagt dat nog explicieter wordt beschreven waaruit het beoordelingsportfolio dient te bestaan. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.2 „Relatie tussen doelstelling en programma‟ als voldoende. 4.2.3
Samenhang programma (facet 2.3) Het beoogde programma is inhoudelijk samenhangend. Bevindingen De opleiding stelt dat het programma zowel inhoudelijk als didactisch samenhang vertoont. De inhoud en structuur sluiten aan bij de te verwerven bekwaamheden in de verschillende fasen van de opleiding en het opleidingsconcept. Het opleidingsconcept is gebaseerd op het model van Shulman waaraan de ontwikkeling van een reflecterende naar een onderzoekende docent gerelateerd is. De opleiding onderscheidt daarbij verschillende ontwikkelingslijnen: 1. Onderwijspraktijk: van relatief eenvoudige naar complexe praktijksituaties. 2. Theorie en kennisontwikkeling: van eenvoudige naar complexe theorie. 3. Motivatie: van een gerichtheid op adequaat didactisch handelen naar een gerichtheid op (onderbouwde) verbetering van de eigen onderwijspraktijk en de praktijk van de eigen instelling. 4. Visie: van een intuïtieve visie op leren en doceren naar een bewuste en onderbouwde visie op leren en doceren; 5. Reflectie: van reflectie op het eigen handelen naar kritische reflectie op zichzelf, de praktijk en de theorie naar het onderbouwen en onderzoeken van de onderwijspraktijk. In het aanvraagdossier is een schema opgenomen waarin is terug te vinden hoe de verschillende aspecten met elkaar verband houden.
pagina 16
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
Overwegingen Het panel ziet de rode draad in het programma, waarbij voor de deelnemer naast een eigen onderwijspraktijk ook een eigen wetenschappelijk onderbouwde onderzoekspraktijk ontstaat. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.3 „Samenhang programma‟ als voldoende.
4.2.4
Studielast (facet 2.4) Het beoogde programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Bevindingen De onderdelen van de master worden opeenvolgend aangeboden. De deelnemer moet een onderdeel hebben afgerond, voordat hij aan het volgende onderdeel kan beginnen. Omdat de deelnemers tevens werkzaam zijn als docent, wordt het programma alleen in deeltijd georganiseerd. De opleiding verwacht dat de deelnemers de Master THE in twee jaar kunnen voltooien als zij naast hun reguliere werk één à twee avonden aan hun studie spenderen. Gemiddeld besteden de deelnemers twintig uur per week aan de opleiding. De opleiding wijst erop dat een flexibele programmering moet helpen in te spelen op de verschillen in achtergronden en werksituatie van de studenten. Overwegingen Het panel had na het lezen van het aanvraagdossier het vermoeden dat deze opleiding een grote tijdsinvestering vergt van de studenten. Dit is een zwaar programma, vooral omwille van het feit dat de deelnemers naast hun studie een job uitoefenen. Het panel vroeg zich af of de afspraken die de studenten maken met hun leidinggevenden over studiefaciliteiten volstaan om de studie te kunnen afronden. De docenten overtuigden het panel er wel van dat het beoogde programma studeerbaar is doordat belemmerende factoren zoveel mogelijk worden weggenomen. De docenten wezen onder andere op de strakkere programmering en op het belang van een goede individuele studiebegeleiding en een contract met de werkgever over het beschikbaar stellen van tijd om de opleiding te volgen. Na inzage van het premasterprogramma is het panel er van overtuigd dat de masteropleiding ook voor studenten zonder wetenschappelijke vooropleiding, na het met succes volgen van die premaster, studeerbaar zal zijn. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.4 „Studielast‟ als voldoende.
4.2.5
Instroom (facet 2.5) Het beoogde programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: wo-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Bevindingen De algemene Instroomeis voor de Master THE is dat kandidaten:
pagina 17
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
- een vooropleiding hebben binnen de sociale wetenschappen op minimaal wo-bachelorniveau; - minimaal drie jaar als docent een aanstelling hebben in het hbo of aan een universiteit; - beschikken over een afgeronde basiskwalificatie universitair docent (BKO) of de basisopleiding hbo-docent. Als de kandidaat aan deze voorwaarden voldoet, kan hij of zij zich aanmelden en vindt een intakegesprek plaats. Hij of zij wordt toegelaten als duidelijk is dat de deelnemer voldoende gemotiveerd is, van de eigen leidinggevende voldoende tijd krijgt om de opleiding grotendeels in werktijd te volgen en over voldoende relevante praktijksituaties kan beschikken. In het aanvraagdossier staan zes mogelijke routes beschreven die kandidaten kunnen volgen om toegelaten te worden tot de master THE. Voor kandidaten die een vooropleiding hebben op hbo-niveau wordt een premasterprogramma aangeboden van 60 EC. Kandidaten met een wo-opleiding buiten de sociale wetenschappen en met een BKO of basisopleiding hbo-docent moeten van de premaster de onderdelen methodologie en statistiek volgen. Bepaalde docenten komen in aanmerking voor een portfolioprocedure. De opleiding heeft de vrijstellingsprocedure in de studiegids beschreven. Overwegingen Het panel stelde vast dat het schema met de toelatingstrajecten in het aanvraagdossier niet volledig was. Met name werd geen melding gemaakt van instromende studenten met een wo-master (binnen of buiten de sociale wetenschappen). De opleiding antwoordde hierop dat in die gevallen een assessment voorzien wordt. Zij heeft op de dag van het locatiebezoek nog een aangevuld schema bezorgd aan de panelleden. Het panel vindt dat de premaster voldoende garanties biedt om instromende studenten uit niet wo-opleidingen in de sociale wetenschappen op het vereiste niveau te brengen qua kennis van onderzoeksmethoden en technieken. Dit niveau is passend voor een wetenschappelijk georiënteerde opleiding. Een zorg van het panel betreft wel de wijze waarop de opleiding omgaat met de heterogene groep instromers. In het programma moet gezocht worden naar het gemeenschappelijke in de verschillende achtergronden van de studenten. Zowel naar disciplinaire vooropleiding, als naar lokale onderwijscontext is een grote verscheidenheid te verwachten. Het is het panel nog niet geheel duidelijk hoe de opleiding hierop zal inspelen. Het panel stelde ook de vraag naar het traject dat studenten uit de lopende pilots van het programma zullen moeten volgen om het diploma van een geaccrediteerde opleiding te behalen. Via een EVC-procedure enerzijds en na een „reparatietraject‟ (statistiek en methodologie) anderzijds, zullen zij de graad Master of Science kunnen verwerven. Het panel meent dat dit in een volgend accreditatietraject moet beoordeeld worden. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.5 „Instroom‟ als voldoende.
4.2.6
pagina 18
Duur (facet 2.6) De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum:
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
wo-master met minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding Bevindingen De Master THE omvat 60 ECTS. Overwegingen Het panel stelt vast dat de opleiding met 60 ECTS voldoet aan de formele eisen met betrekking tot een wo-master. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.6 „Duur‟ als voldoende.
4.2.7
4.3 4.3.1
Samenvattend oordeel onderwerp 2 Programma Het panel beoordeelt alle facetten van het onderwerp Programma „voldoende‟. „Bijgevolg wordt het onderwerp „Programma‟ voldoende. De opleiding biedt een programma aan dat studenten, hoe verscheiden de instroom ook is, de mogelijkheid biedt om de eindkwalificaties op het passende wo-masterniveau te behalen.
Inzet van personeel Eisen wo (facet 3.1) De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een woopleiding: Het onderwijs zal voor een belangrijk deel worden verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Bevindingen De docenten van de Master THE zijn voor het overgrote deel onderzoekers die deel uitmaken van de onderzoeksprogramma‟s van het Onderwijscentrum VU en het ICLON. Vanuit deze programma‟s leveren zij volgens de opleiding een bijdrage aan de ontwikkeling van het vakgebied „teaching in higher education‟. Voor elk studieonderdeel is een hoogleraar (mede)verantwoordelijk . Dertien van de vijftien vaste docenten uit de masteropleiding hebben een onderzoekstaak. Elf van de vijftien vaste docenten zijn gepromoveerd. Daarnaast werken drie docenten aan een promotieonderzoek. Overwegingen Zoals eerder gesteld waardeert het panel de uitbreiding van het team van de VU met verschillende docenten vanuit het ICLON. Het panel vindt dit alleszins een verrijking van de onderzoeksgerichtheid van het programma. Het panel stelde wel vast dat de samenwerking tussen ICLON en het onderwijscentrum van de VU nog in een beginstadium staat en nog verder moet worden ontwikkeld. Zo is er nog geen gemeenschappelijk onderzoeksprogramma. Beide instellingen plannen om meer te investeren in onderzoek rond “Teaching in higher education”. Het panel heeft daar wel vertrouwen in. Omdat er op dit gebied toch nog heel wat moet verder ontwikkeld worden, was het panel evenwel verontrust door het recente ontslag van de programmaleider die voorzien was voor deze masteropleiding. Volgens de gesprekspartners zijn er plannen om de voorziene programmaleider te vervangen door een hoogleraar “Higher education”. Daarover is al overlegd met de decaan van de faculteit Psychologie en Pedagogiek, het AZIRE-bestuur en
pagina 19
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
de rector. Het panel vond deze aanstelling zo belangrijk dat het graag hierover een formele toezegging kreeg vanwege het college van bestuur van de VU c.q. de rector. Daarbij gaat het niet alleen over de aanstelling op zich, maar ook over de aard van het onderzoek dat in de leeropdracht wordt beschreven en de betrokkenheid en verantwoordelijkheid ten aanzien van de nieuwe masteropleiding. Bij brief van 21 mei 2019 heeft prof. Dr. Lex Bouter, rector magnificus van de VU, aan de NVAO laten weten dat de VU het voornemen heeft om een hoogleraar Higher Education Research aan te stellen voor 0,8 à 1,0 fte. De aanstelling is voorzien voor de zomer van 2011. De te benoemen hoogleraar Higher Education Research wordt academisch programmaleider van de master Teaching in Higher Education en binnen AZIRE programmaleider van Higher Education Research. De samenwerking met de Universiteit van Leiden zal verder worden uitgebouwd. Deze verklaring van de rector neemt voor het panel de aarzeling weg om het facet „Eisen WO‟ positief te beoordelen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.1 „Eisen wo‟ als voldoende.
4.3.2
Kwantiteit personeel (facet 3.2) Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen starten. Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen continueren Bevindingen Voor de uitvoering van de Master THE is een formatieplanning en een rooster gemaakt. Dit geldt voor zowel de cursusplanning van de premaster als van de studieonderdelen van de Master THE. De docenten die een onderdeel uitvoeren, hebben ook een centrale rol gespeeld in de ontwikkeling van dat onderdeel. De uitvoeringsformatie beslaat ongeveer 500 dagdelen (2000 uur) voor de uitvoering van alle onderdelen van de Master THE voor één groep van 15 deelnemers. Deze formatie betreft de contacttijd, de voorbereidingstijd van de docent en het nakijkwerk., Uitgaande van 1155 productieve uren in een volledige docentaanstelling van 1650 uur per jaar komt de effectieve inzet van 500 dagdelen overeen met ruim 1,7 fte. Dit komt neer op een docent–studentratio van 1 docent op 10 deelnemers. In het aanvraagdossier staat dat er voor de inzet van mensen van het ICLON schriftelijk afspraken zijn vastgelegd en daarvoor wordt verwezen naar bijlage 8. Overwegingen Het panel beoordeelt de student-stafratio als voldoende. Het vindt dat er voldoende capaciteit wordt vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen starten en continueren. Het panel stelde vast dat het aanvraagdossier geen specifieke gegevens bevat over de preciese omvang van de onderwijsinzet van de verschillende aangezochte docenten. Dit bleek een vergetelheid, want een schema daaromtrent was beschikbaar en werd aan de panelleden bezorgd. Het panel constateerde ook dat het aanvraagdossier geen bevestiging bevat vanwege het ICLON over de gemaakte afspraken. Daarmee geconfronteerd stelden de initiatiefnemers dat er inmiddels een nieuwe versie van de afspraken bestond. Zij hebben die dan ook aan
pagina 20
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
de panelleden bezorgd, samen met de verklaring van de hoogleraar-directeur van het ICLON die stelt dat de weergave van de gemaakte afspraken een goede basis biedt voor de samenwerking. In een apart ondertekend document verklaren de twee directeuren van beide instellingen dat de samenwerking vooralsnog wordt aangegaan voor een periode van zes jaar. Het panel had dit gevraagd. In het oorspronkelijke document was er sprake van een samenwerking voor een periode van drie jaar. Het panel had de opleiding er op gewezen dat de samenwerking best verzekerd is tot de opleiding opnieuw geaccrediteerd moet worden. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.2 „Kwantiteit personeel‟ als voldoende.
4.3.3
Kwaliteit personeel (facet 3.3) Het in te zetten personeel is gekwalificeerd voor een inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma Bevindingen Het docententeam beschikt volgens de opleiding over uitstekende kennis van en inzicht in ontwikkelingen in het hoger onderwijs en in de omgeving waarbinnen hogescholen en universiteiten opereren. De docenten hebben veel ervaring in het verzorgen van basisopleidingen (BKO) en professionaliseringstrajecten voor docenten in het hoger onderwijs en wo-masteropleidingen. Ook hebben de docenten ervaring met het begeleiden van innovatietrajecten in het hoger onderwijs aan zowel hogescholen als universiteiten. Vrijwel alle docenten hebben zelf ervaring als (hoofd)docent of onderwijskundige in het hbo of bij een universiteit. Het merendeel van de docenten (75 procent) is gepromoveerd. Drie docenten zijn bezig aan een promotietraject. Overwegingen Het panel waardeert de betrokkenheid van de docenten die het tijdens het locatiebezoek heeft kunnen spreken. Het beoordeelt hun kwalificaties voor een inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma positief. Het panel is er wel over verbaasd dat slechts weinig docenten zelf een basiskwalificatie universitair docent behaald hebben. Daarnaar gevraagd, kreeg het panel een overzicht van de onderwijskwalificaties van de docenten. Twee docenten blijken in het bezit van een BKO-kwalificatie. Drie anderen hebben een eerstegraads onderwijsbevoegdheid en een VELON registratie als lerarenopleider. Het panel hoorde dat bij de VU het bezit van een BKO-kwalificatie nu een aanstellingsvoorwaarde is. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.3 „Kwaliteit personeel‟ als voldoende.
4.3.4
pagina 21
Samenvattend oordeel onderwerp 3 Inzet van personeel Het panel heeft waardering voor het engagement van de docenten waarmee het sprak tijdens het locatiebezoek en het is overtuigd van hun onderwijskundige en organisatorische competenties. Het panel waardeert ook dat een groot deel van dit Master of Science programma verzorgd wordt door gepromoveerde docenten die door eigen onderzoek een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied zodat zij vanuit hun ervaring studenten kunnen voorbereiden op het zelf verrichten van wetenschappelijk onderzoek op
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
dat vakgebied. Het panel beoordeelt het onderwerp „Inzet van personeel‟ daarom als voldoende. 4.4 4.4.1
Voorzieningen Materiële voorzieningen (facet 4.1) De beoogde huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Bevindingen De opleiding schrijft dat de kamers van docenten, onderwijssecretariaat en onderwijsruimtes dicht bij elkaar liggen. Het Onderwijscentrum beschikt over ruimtes die de opleiding modern en geschikt voor de werkvormen van de masteropleiding noemt. De deelnemers kunnen gebruik maken van de bibliotheek, de state-of-the-artvoorzieningen van VU MediaXperience en het VU-netwerk. Blackboard is volgens de opleiding een belangrijk informatie- en communicatieplatform in de Master THE. Overwegingen Het panel had geen vragen over de huisvesting en materiële voorzieningen van de opleiding. Het vindt deze toereikend om het programma te realiseren. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.1 „Materiële voorzieningen‟ als voldoende.
4.4.2
Studiebegeleiding (facet 4.2) Er is voorzien in personele capaciteit voor studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten die adequaat zijn met het oog op de studievoortgang. Bevindingen De opleiding schrijft dat de studiecoördinator van de Master THE verantwoordelijk is voor een integrale studiebegeleiding van de deelnemers. Binnen elk onderdeel is er minimaal één formeel moment waarop de studiecoördinator een gesprek heeft met elke deelnemer, waarin de studievoortgang en de verdere professionele ontwikkeling centraal staan. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om regelmatig informeel contact te hebben met docenten en studiecoördinator. De opleiding stelt dat er voor de gehele opleiding een algemene studiegids is. Elk onderdeel heeft daarnaast een eigen studiehandleiding. Deze informatie wordt aangevuld en geactualiseerd via Blackboard. Overwegingen Ook over dit facet had het panel weinig vragen. De opleiding kon haar ervan overtuigen dat er voldoende voorzien is in personele capaciteit voor studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten. Het panel adviseert de opleiding voldoende aandacht te besteden aan de informatievoorziening aan de huidige studenten over de gewijzigde oriëntatie van de opleiding en een eventuele overgangsregeling.
pagina 22
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.2 „Studiebegeleiding‟ als voldoende.
4.4.3
4.5 4.5.1
Samenvattend oordeel onderwerp 4 Voorzieningen Het panel oordeelt dat de materiële voorzieningen en de studiebegeleiding binnen de opleiding voldoende zijn om de deelnemers in staat te stellen de opleiding te doorlopen. Bijgevolg beoordeelt ze het onderwerp „Voorzieningen‟ als voldoende.
Interne kwaliteitszorg Systematische aanpak (facet 5.1) Er is voorzien in een systeem van interne kwaliteitszorg, waarbij mede aan de hand van toetsbare streefdoelen en periodieke evaluaties verbetermaatregelen worden getroffen. Bevindingen Het bestuur van de Faculteit der Psychologie en Pedagogiek van de VU heeft aan het Onderwijscentrum VU de opdracht gegeven om het onderwijs in de master THE te verzorgen. De faculteit houdt toezicht op de opleiding via de commissie Master THE. Deze commissie bestaat uit drie leden. Daarvan is minimaal één lid afkomstig van het faculteitsbestuur. De overige leden zijn wetenschappelijk personeel van de faculteit. De opleiding stelt dat ze veel aandacht heeft voor het verzamelen van feedback van deelnemers, vooral de eerste keer dat het programma wordt uitgevoerd. Ook is er tijd ingeruimd om de feedback te interpreteren en evalueren en op basis daarvan verbetermaatregelen te nemen. Daarnaast zijn er de reguliere studentenevaluaties. De academische programmaleider is de eerstverantwoordelijke voor de kwaliteit van de inhoud van het programma. De examencommissie, die bestaat uit de academische programmaleider, de studiecoördinator , een docent van het Onderwijscentrum en een docent van het ICLON, bewaakt de kwaliteit van de proeven van bekwaamheid en de beoordeling daarvan. Onderwijsevaluatie vindt plaats volgens de richtlijnen van het Handboek Kwaliteitszorg van de VU. Voor de reguliere studentenevaluaties gebruikt de Master THE het standaardevaluatieformulier van het Onderwijscentrum dat enigszins op de doelgroep werd aangepast. Het afdelingshoofd bepaalt de frequentie van de evaluaties, stelt de streefdoelen vast en geeft opdracht voor de uitvoering. In de aanvraag geeft de opleiding haar streefcijfers weer. Als een docent lager scoort dan de streefscore, spreekt het afdelingshoofd met deze docent over verbetering. Zo nodig worden extra maatregelen getroffen. Het docententeam bespreekt de anoniem gemaakte resultaten van deze standaardevaluaties. De voorzitter van het team adviseert het afdelingshoofd minimaal één maal per jaar over verbetermaatregelen die voortvloeien uit de evaluatieresultaten. In het aanvraagdossier schrijft de opleiding dat deze resultaten en de eventuele verbeter maatregelen minimaal één maal per jaar ook ter bespreking worden voorgelegd aan de opleidingscommissie bestaande uit studenten en docenten.
pagina 23
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
Overwegingen Er zijn in 2007 en 2008 twee pilots gestart van de Master THE. Mede op grond van evaluaties en ervaringen zijn verbetermaatregelen doorgevoerd. In het aanvraagdossier is daarvan een aantal voorbeelden beschreven. Het panel oordeelt dat de opleiding een adequaat intern kwaliteitszorgsysteem heeft. Zowel het aanvraagdossier als het locatiebezoek sterkte het in deze overtuiging. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.1 „Systematische aanpak‟ als voldoende.
4.5.2
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld (facet 5.2) Bij de interne kwaliteitszorg zullen medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief worden betrokken. Bevindingen De opleiding schrijft in het aanvraagdossier dat ze docenten en deelnemers actief betrekt bij de kwaliteitszorg. Dit gebeurt via de opleidingscommissie, deelnemersevaluaties, gesprekken tussen studenten en docenten en besprekingen in het docententeam. Bij de ontwikkeling van de Master THE zijn diverse interne en externe deskundigen en instanties geconsulteerd Binnen de VU functioneert een Adviesraad Professionalisering Docenten VU, met daarin een vertegenwoordiging vanuit de faculteiten en vanuit personeelszaken. De projectleider voor de ontwikkeling van de Master THE is tegelijkertijd secretaris van de adviesraad. Het programma van de Master THE is in de adviesraad besproken. Toen de pilot van de opleiding van start ging , is er een beroepenveldcommissie geïnstalleerd. De opleiding wil te zijner tijd een alumnibeleid te ontwikkelen. Verder is ze van plan om jaarlijks een seminar te organiseren waarin de professionaliteit en professionele ontwikkeling van de docent in het hoger onderwijs centraal staat. Deze seminars zijn bedoeld voor deelnemers, oud-deelnemers en andere belangstellenden uit het hoger onderwijs. Overwegingen Het panel kreeg inzage in de verslagen waaruit blijkt dat de verschillende commissies reeds aan het werk zijn. Het heeft er vertrouwen in dat dit verder wordt gecontinueerd. Omdat de pilot met de eerste groep deelnemers reeds van start ging in 2007, vraagt het panel zich af of de alumniwerking al niet concreter kon uitgewerkt zijn dan in het aanvraagdossier beschreven. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.2 „Betrokkenheid‟ als voldoende.
4.5.3
pagina 24
Samenvattend oordeel onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg Het panel vindt dat de opleiding een adequaat systeem van interne kwaliteitszorg heeft. De informatie in het aanvraagdossier en de documenten die het kon inzien droegen bij tot zijn indruk van een goede systematische inbedding van het kwaliteitszorgsysteem.
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
4.6 4.6.1
Condities voor continuïteit Afstudeergarantie (facet 6.1) De instelling geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen. Bevindingen De VU hecht aan de verdere professionele ontwikkeling van docenten in het hoger onderwijs. Dat blijkt volgens de opleiding onder meer uit de actieve rol die het college van bestuur van de VU al sinds jaren speelt bij het in stand houden en vrijwel volledig subsidiëren van de basisopleiding Universitair Docent. Niet alleen het Onderwijscentrum VU maar ook de faculteiten en het college van bestuur, veel mensen uit het veld en hoorganisaties hechten waarde aan deze opleiding. Dat is een extra stimulans om ervoor te zorgen dat elke gestarte student de opleiding kan afmaken. Het bevoegd gezag van het Onderwijscentrum VU garandeert dat de deelnemers het programma volledig kunnen doorlopen. In het aanvraagdossier zijn de garantieverklaringen van faculteitsbestuur en (gedelegeerd) directeur Onderwijscentrum VU opgenomen. Overwegingen Het panel stelt vast dat de instelling aan de studenten de garantie geeft dat het programma volledig kan worden doorlopen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.1 „Afstudeergarantie‟ als voldoende.
4.6.2
Investeringen (facet 6.2) De voorziene investeringen zijn toereikend om de opleiding (inclusief voorzieningen) tot stand te brengen. Bevindingen De opleiding maakte een uitvoeringsbegroting op basis van het aanbieden van de Master THE als postinitiële master zonder overheidssubsidie of andere subsidie. Ze zegt zich te zullen inspannen om de mogelijkheden te verkennen om de Master THE aan te bieden als reguliere masteropleiding die de overheid bekostigt. De tweejarige opleiding kost de deelnemers €17000, exclusief boeken, e.d. Het break-evenpoint van de Master THE wordt behaald bij vijftien deelnemers per jaar. Overwegingen Op basis van de informatie uit het aanvraagdossier is het panel van oordeel dat de voorziene investeringen toereikend zijn om de opleiding tot stand te brengen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.2 „Investeringen‟ als voldoende.
pagina 25
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
4.6.3
Financiële voorzieningen (facet 6.3) De financiële voorzieningen voor de gecalculeerde negatieve resultaten zijn voldoende voor dekking van de aanloopverliezen. Bevindingen Er is oorspronkelijk een ontwikkel- en voorbereidingsbegroting opgesteld van 203.200 euro voor de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2007. Voor de periode 20092012 is nog gerekend met ontwikkelkosten van e 115000. In 2009 is vooral ontwikkeltijd gestoken in de ontwikkeling van de premaster. De opleiding geeft in het aanvraagdossier aan dat de ontwikkelkosten gedekt zijn, ook bij een eventueel lager uitvallend aantal deelnemers. Overwegingen Op basis van de gegeven informatie oordeelt het panel dat de financiële voorzieningen voldoende zijn voor de dekking van de aanloopverliezen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.3 „Financiële voorzieningen‟ als voldoende.
4.6.4
pagina 26
Samenvattend oordeel onderwerp 6 Condities voor continuïteit Het panel oordeelt op basis van het aanvraagdossier dat de condities voor continuïteit voldoende aanwezig zijn in de opleiding. Het verwacht op dit vlak geen moeilijkheden.
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
5 Overzicht advies De onderstaande tabel geeft per onderwerp en per facet het oordeel van het panel uit hoofdstuk 4 weer.
Onderwerp 1 Doelstellingen opleiding
2 Programma
3 Inzet van personeel
4 Voorzieningen
5 Interne kwaliteitszorg
6 Condities voor continuïteit
Oordeel V
V
V
V
V
V
Facet 1.1 Domeinspecifieke eisen
V
1.2 Master
V
1.3 Oriëntatie wo
V
2.1 Eisen wo
V
2.2 Relatie doelstellingen - programma
V
2.3 Samenhang programma
V
2.4 Studielast
V
2.5 Instroom
V
2.6 Duur
V
3.1 Eisen wo
V
3.2 Kwantiteit
V
3.3 Kwaliteit
V
4.1 Materiële voorzieningen
V
4.2 Studiebegeleiding
V
5.1 Systematische aanpak
V
5.2 Betrokkenheid
V
6.1 Afstudeergarantie
V
6.2 Investeringen
V
6.3 Financiële voorzieningen
V
V = voldoende O = onvoldoende
pagina 27
Oordeel
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
Bijlage 1: Samenstelling panel Prof. dr. Th. Wubbels (voorzitter) Prof. dr. Theo Wubbels is hoogleraar onderwijskunde en vice-decaan van de faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Na een baan als leraar natuurkunde werd hij lerarenopleider en na een promotie in de sociale wetenschappen, hoogleraardirecteur van het Interfacultair Instituut Lerarenopleiding Onderwijsontwikkeling en Studievaardigheden. Binnen de Universiteit Utrecht was hij een van de initiatiefnemers voor de ontwikkeling van de onderwijskwalificaties voor universitaire docenten. Hij verzorgde enkele jaren de leergang onderwijskundig leiderschap en is momenteel onder meer voorzitter van het programmabestuur van het Center of Excellence in University Teaching. Eerder was hij onder meer vice-voorzitter van de Programmaraad voor het Onderwijsonderzoek en lid van vele visitatie- en auditcommissies in het hbo en wo. Prof. dr. J.F.M.J. van Hout (lid) Prof. Dr. Hans van Hout is emeritus hoogleraar Onderwijskunde van het hoger onderwijs aan de UvA en bijzonder hoogleraar aan het Ruud de Moor Centrum van de OU. Hij heeft tal van projecten uitgevoerd en begeleid, die het analyseren, verbeteren en borgen van de onderwijskwaliteit tot doel hadden, zowel bij opleidingen in het wo als hbo. Hij was lid van de VSNU-visitatiecommissie Bestuurskunde in 1992, de Qanu-visitatiecommissies Algemene Gezondheidswetenschappen (2004) Psychologie (2007) en Economie (2009). Hij heeft diverse malen deel uitgemaakt van interne auditcommissies bij opleidingen in het hoger onderwijs. Hij was o.a. lid van het bestuur van de Dutch Validation Council. Dr. S. Huyghe (lid) Dr. Steven Huyghe promoveerde in 2003 in de farmaceutische wetenschappen aan de Katholieke Universiteit Leuven. Van 2004 tot 2006 stond hij in voor de oprichting van de Dienst Farmaceutische Didactiek van de K.U.Leuven. Sinds 2006 maakt hij deel uit van de academische staf van de Dienst Universitair Onderwijs (DUO) van de K.U.Leuven. Hij ondersteunt de verschillende faculteiten op het vlak van interne kwaliteitszorg en curriculumontwikkeling. E. Holvoet (student lid) Ele Holvoet is Master in de Onderwijskunde (2009). Momenteel volgt zij de lerarenopleiding en is zij doctoraatsstudent aan de Vrije Universiteit Brussel.
Alle panelleden hebben een onafhankelijkheidsverklaring ingevuld en ondertekend.
Secretaris en procescoördinator Rik Belmans, beleidsmedewerker NVAO
pagina 28
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
Bijlage 2: Programma locatiebezoek Het panel heeft een bezoek gebracht aan de locatie op 19 april2010 voor de toetsing van de nieuwe opleiding wo-master Teaching in Higher Education, Vrije Universiteit Amsterdam. Locatie: Prof. E.M. Meijerslaan 2, 1183 AV Amstelveen
Programma Vanaf 10.00 11.00 – 13.00
Ontvangst panel Paneloverleg en gelegenheid tot lunch
13.00 - 13.45 Gesprek met bestuurlijk verantwoordelijken Prof.dr. Bert van Oers, voorzitter Commissie Master THE Drs. Joyce Aalberts, lid Commissie Master THE Prof.dr. Jos Beishuizen, hoogleraar-directeur Onderwijscentrum VU Drs. Carmen Peters, hoofd afdeling hoger onderwijs Prof.dr. Jan van Driel, hoogleraar-directeur ICLON Universiteit Leiden 14.00 – uiterlijk 15.30 Gesprek met onderwijsinhoudelijk verantwoordelijken en docenten Prof.dr. Jan van Driel, hoogleraar Universiteit Leiden Dr. Paul van den Bos, docent Dr. Judith Schoonenboom, universitair docent Drs. Anja Swennen, docent Drs. Joyce Brouwer, docent Drs. Thea van Lankveld, docent Dr. Roeland van der Rijst, onderzoeker / adviseur ICLON Universiteit Leiden Drs. Astrid ter Steege, studiecoördinator Prof. dr. Fred Korthagen, hoogleraar Prof.dr. Jos Beishuizen, hoogleraar-directeur Onderwijscentrum VU 15.30 Aanvullend gesprek Drs. Carmen Peters Prof.dr. Jos Beishuizen Drs. Astrid ter Steege 16.00 – 17.00 Nabespreking panel
pagina 29
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten Aanvraagdossier opleiding/instelling – Aanvraagdossier Documenten beschikbaar gesteld tijdens locatiebezoek – Studiehandleidingen van de reeds ontwikkelde onderdelen (M1 - M6) – Literatuur (boeken en artikels) bij de verschillende onderdelen – Masterthese van 2 studenten – Literatuur (boeken en artikels van docenten) – Documentatiemappen: 1. Commissies, reglementen, regelingen 2. Kleine kwaliteitscirkel + cursusevaluaties 3. Desk-research Beroepsprofiel + Marktonderzoek 4. Ontwikkelwerk 1 5. Ontwikkelwerk 2 6. Onderzoeksprogramma 7. Eigen professionalisering Aanvullingen en correcties bij het aanvraagdossier (ter beschikking gesteld op het einde van het locatiebezoek) - Brief van het Onderwijscentrum VU aan ICLON, d.d. 12.04.2010 - Mail, d.d. 15 april 2010, met antwoord van ICLON (bevestiging van de gemaakte afspraken) - Aanvulling op de afspraken, d.d. 19 april 2010 - Schema Inzet personeel - Overzicht onderwijskwalificaties personeel - Aanvulling schema met toelatingstrajecten naar vooropleiding deelnemers
pagina 30
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
Bijlage 4: Lijst met afkortingen
pagina 31
AZIRE
Amsterdam Zwolle Institute for Research in Education
ba
bachelor
BKO
Basiskwalificatie universitair docent
EC
European Credit
ECTS
European Credit Transfer System (1 ECTS = 28 uur)
hbo
hoger beroepsonderwijs
ICLON
Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en nascholing van de Universiteit Leiden
ma
master
NVAO
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
THE
Teaching in Higher Education
VSNU
Vereniging van Nederlandse Universiteiten
VU
Vrije Universiteit Amsterdam
wo
wetenschappelijk onderwijs
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010
Het paneladvies is tot stand gekomen in opdracht van de NVAO met het oog op toetsing van de nieuwe opleiding wo-master Teaching in Higher Education van VU Amsterdam. Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) Parkstraat 28 Postbus 85498 | 2508 CD DEN HAAG T 31 70 312 23 30 F 31 70 312 23 01 E
[email protected] W www.nvao.net
Aanvraagnummer
pagina 32
#4162
NVAO | wo-master Teaching in Higher Education VU Amsterdam | 26 mei 2010