Hogeschool van Amsterdam Hbo-master Professioneel Meesterschap 30 mei 2010 NVAO Toets Nieuwe Opleiding
Paneladvies
Inhoud
Inhoud 2
pagina 2
1
Samenvattend advies
3
2
Inleiding en verantwoording 2.1 Werkwijze panel 2.2 Opbouw paneladvies
5 5 5
3
Beschrijving van de opleiding 3.1 Algemeen 3.2 Profiel instelling 3.3 Profiel opleiding
7 7 7 8
4
Beoordeling per onderwerp 4.1 Doelstellingen opleiding 4.2 Programma 4.3 Inzet van personeel 4.4 Voorzieningen 4.5 Interne kwaliteitszorg 4.6 Condities van continuïteit
10 10 15 22 25 27 29
5
Overzicht advies
32
Bijlage 1: Samenstelling panel
33
Bijlage 2: Programma locatiebezoek
34
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten
35
Bijlage 4: Lijst met afkortingen
36
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
1 Samenvattend advies De hbo-masteropleiding Professioneel Meesterschap is ontwikkeld in opdracht van het NiME (Nederlands Instituut voor Masters in Educatie) waarin een groot aantal besturen in het voortgezet onderwijs en de VO-raad vertegenwoordigd is. De Hogeschool van Amsterdam (HvA) is verantwoordelijk voor deze aanvraag. Zij heeft conform de afspraken met andere partners binnen het consortium EMA (Educatief Meesterschap Amsterdam) de uitvoering van de opleiding belegd bij het CNA (Centrum Nascholing Amsterdam). De tweejarige deeltijdopleiding richt zich op excellente,ambitieuze docenten in het voortgezet onderwijs die affiniteit hebben met onderwijsontwikkeling en hun professionaliteit als docent willen verdiepen en verbreden. Deze professionaliteit heeft betrekking op vakdidactisch, onderwijskundig en pedagogisch handelen. Deelnemers aan de masteropleiding worden opgeleid tot ondernemende, onderzoekende en inspirerende leraren, die hun eigen professionele handelen willen en kunnen ontwikkelen én zich inzetten voor onderwijsinnovaties binnen de school. De Master Professioneel Meesterschap beklemtoont de koppeling tussen individuele professionele ontwikkeling en schoolontwikkeling. De opleiding heeft aangetoond dat haar eindkwalificaties aansluiten bij de verwachtingen van vakgenoten en beroepsveld en masterniveau hebben. De opleiding beoogt een verdieping te bieden ten opzichte van de bacheloropleiding. Een waarborg voor de professionele gerichtheid van de opleiding is de betrokkenheid van de schoolbesturen van het voortgezet onderwijs. De opleiding heeft een aantrekkelijk en studeerbaar programma ontwikkeld dat de beoogde doelgroepstudenten in staat stelt de eindkwalificaties te behalen. Het didactisch concept, de werkvormen en de wijze toetsing zijn passend voor een professionele masteropleiding. De opleiding heeft een goed evenwicht gevonden tussen leerlijncoördinatoren enerzijds en opleiders anderzijds. De leerlijncoördinatoren (hoogleraren en lectoren) zijn vooral verantwoordelijk voor het bewaken van het niveau van de opleiding en voor de aansluiting bij actueel onderzoek. De opleiders leggen de verbinding tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Zij hebben een sleutelrol in de hele opleiding. De opleiding maakt gebruik van hotelfaciliteiten voor het organiseren van de contactmomenten. Het panel heeft er vertrouwen in dat de nodige voorzieningen aanwezig zijn voor het verschaffen van goed onderwijs, al betreurt het de afwezigheid van een onmiddellijk beschikbare bibliotheek. De begeleiding van de studenten is goed opgezet. De formele kwaliteitszorg is nog in ontwikkeling. De opleiding is nog niet toe aan alle bevragingen die ze in het aanvraagdossier aankondigt. De informele kwaliteitszorg heeft in de lopende programma‟s al tot verbeteringen aanleiding gegeven. De initiatiefnemers hebben voldoende financiële middelen vrijgemaakt om de opleiding te ontwerpen, uit te voeren en te continueren.
pagina 3
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
Het panel vindt dat dit in opzet een goede opleiding is. Het waardeert daarbij vooral de praktijkgerichtheid. Het enthousiasme van de docenten en studenten van het al lopende programma overtuigde het panel dat de opleiding niet alleen op papier goed opgezet is. De inbreng van NiME, als initiatiefnemer en toezichthouder, geeft vertrouwen, al wijst het panel de opleiding erop dat ze zelf verantwoordelijk is voor de kwaliteit. Het panel signaleert dat de focus op praktijkgericht ontwerponderzoek eenzijdig is en dat de literatuur verdere aanvulling vraagt. Ook had het panel liever meer expliciete aandacht voor belangrijke beroepsvaardigheden zoals adviseren, coaching en mentoring, en voor deelvaardigheden op onderzoeksgebied gezien. Het panel raadt de opleiding aan om het niveau van de werkstukken van de studenten te verbeteren en het niveau ervan continu te bewaken. Gezien het bovenstaande adviseert het panel de NVAO om positief te besluiten ten aanzien van de kwaliteit van de nieuwe opleiding hbo-master Professioneel Meesterschap van de Hogeschool van Amsterdam.
Den Haag, 30 mei 2010 Namens het panel ter beoordeling van de toets nieuwe opleiding Hbo-master Professioneel Meesterschap van de Hogeschool van Amsterdam,
Prof. dr. Th. Bergen (voorzitter)
pagina 4
Rik Belmans (secretaris)
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
2 Inleiding en verantwoording Bij brief van 5 februari 2010 is door de voorzitter van het College van Bestuur van de Hogeschool van Amsterdam (HvA) - onder aanbieding van een informatiedossier - bij de NVAO een aanvraag ingediend voor een toets nieuwe opleiding (tno) ten behoeve van de hbo-master Professioneel Meesterschap die het Centrum Nascholing Amsterdam (CNA) wil organiseren. De HvA is bestuurlijk verantwoordelijk voor deze opleiding. Met het oog op een aan hem uit te brengen advies over de kwaliteit en het niveau van de voorgedragen opleiding is bij besluit van 16 maart 2010 door het bestuur van de NVAO een panel van deskundigen ingesteld. Voor de samenstelling van dat panel, alsmede een opgaaf van relevante kwalificaties van de afzonderlijke leden daarvan, zij hier verwezen naar bijlage 1 bij dit advies.
2.1
Werkwijze panel Het panel heeft, na bestudering van het aanvraagdossier een voorbespreking gehouden, ter voorbereiding op een bij de aanvragende instelling af te leggen site visit. Op dit vooroverleg, voorafgaand aan het locatiebezoek, is een aantal uiteenlopende vragen en vraagpunten geformuleerd met de bedoeling om tijdens het locatiebezoek de verschillende facetten van 1 het Toetsingskader nieuwe opleidingen hoger onderwijs bespreekbaar te maken. Het locatiebezoek heeft op 19 mei 2010 plaatsgevonden in de gebouwen van het CNA (H.J.E.Wenckebachweg 144-148,1096 AR Amsterdam). Tijdens dit bezoek heeft het panel zich in verschillende gespreksronden van nadere informatie voorzien. Bijlage 2 bij dit advies geeft een overzicht van het programma van het locatiebezoek. Na afloop heeft het panel de bevindingen op basis van het materiaal en de uitkomsten van de verschillende gespreksronden onderling besproken en vertaald naar, aan het Toetsingskader gekoppelde, conclusies. Daarbij is eerst per facet afzonderlijk een beoordeling uitgesproken en is vervolgens per onderwerp een oordeel gegeven over de desbetreffende facetten in onderling verband, uitmondend in een voorlopig eindadvies. De secretaris van het panel heeft een concept paneladvies opgesteld dat, na verwerking van de daarop binnengekomen commentaren van de panelleden, is geworden tot het definitieve advies zoals dat hier voorligt.
2.2
Opbouw paneladvies Kern van het achterliggende advies vormt hoofdstuk 4, waarin het panel de kwaliteit en het niveau van de voorgedragen opleiding toetst aan de hand van de zes onderwerpen en de negentien facetten die het Toetsingskader daarvoor aanreikt. De opbouw is daarbij zo dat het panel, per facet, onder het kopje bevindingen eerst een samenvatting geeft van de door de aanvragende instelling aangeleverde informatie. Het gaat dan om een weergave van feiten en argumenten, voor zover vermelding daarvan naar het oordeel van het panel relevant is. Na de bevindingen volgen de overwegingen van het panel, waarbij hetgeen aan 1
pagina 5
NVAO, Den Haag 14 februari 2003; hierna te noemen:Toetsingskader
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
bevindingen is gereleveerd wordt beoordeeld en gewogen, uitmondend in een (per facet) afsluitende conclusie. Ook per onderwerp geeft het panel steeds een samenvattend oordeel, daarbij rekening houdend met de beslisregels zoals vermeld in het Toetsingskader. Aan het kernhoofdstuk gaat een hoofdstuk (3) vooraf, waarin de voorgedragen opleiding kort wordt beschreven. In een afsluitend hoofdstuk (5) wordt met behulp van een tabel een samenvattend overzicht van de door het panel uitgesproken oordelen gegeven. Een samenvatting van zijn bevindingen en overwegingen die hebben geleid tot het eindoordeel, waartoe het panel is gekomen is te vinden in hoofdstuk 1. Dit samenvattend advies dient als basis voor het formuleren van het voornemen tot besluit, zoals dat door het bestuur van de NVAO aan aanvragende instelling wordt kenbaar gemaakt. Aan het advies is een aantal bijlagen toegevoegd, met onder meer informatie over de samenstelling van het panel, het programma van de site visit en een overzicht van geraadpleegde stukken.
pagina 6
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
3 Beschrijving van de opleiding 3.1
Algemeen Land Instelling Opleiding Niveau Oriëntatie Graad Locatie(s) Variant Sector
3.2
Nederland Hogeschool van Amsterdam Professioneel Meesterschap master hbo Master of Education Amsterdam (en conferentiecentra in Nederland) deeltijd Onderwijs en lerarenopleiding
Profiel instelling De masteropleiding Professioneel Meesterschap is ontwikkeld in opdracht van het NiME (Nederlands Instituut voor Masters in Educatie). Het NiME is in 2008 opgericht in opdracht van een groot aantal besturen in het voortgezet onderwijs en de VO-raad, met als doel een positieve bijdrage te leveren aan de kwaliteit van het onderwijs en aan onderwijsinnovatie. De organisatie treedt op als makelaar op de onderwijsmarkt en als borger van de kwaliteit van masteropleidingen: zij inventariseert de actuele scholingsvragen van docenten en geeft erkende opleidingsinstituten de opdracht om masteropleidingen op topniveau samen te stellen. NiME heeft in 2008 in een tenderprocedure (consortia van) hogescholen en universiteiten uitgenodigd een ontwerp te maken voor academische en professionele masteropleidingen. Het EMA consortium (Educatief Meesterschap Amsterdam) is daarbij geselecteerd als (enige) aanbieder van een Professionele NiME master. EMA is een samenwerkingsverband tussen de Hogeschool van Amsterdam (HvA), de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Vrije Universiteit (VU) en het CNA (Centrum voor Nascholing Amsterdam). Het CNA is in 1995 opgericht als een samenwerkingsinstituut van de UvA en de HvA. Inhoudelijke samenwerkingspartners van het CNA binnen de UvA en de HvA zijn het Onderwijsinstituut voor Pedagogiek en Onderwijskunde (OPOW), het Kohnstamm Instituut, het Instituut voor de Lerarenopleiding (ILO) van de UvA en het Domein Onderwijs en Opvoeding (DOO) van de HvA. De master heeft als hoofdaannemer het CNA. Dat wil zeggen dat deze organisatie verantwoordelijk is voor de organisatie van de opleiding, de financiën, de kwaliteitszorg en de werving en selectie van deelnemers en docenten. Inhoudelijke verantwoordelijkheid voor de masteropleiding, waaronder het leveren van personeel en expertise, ligt binnen het EMA consortium. Deze aanvraag Toets Nieuwe Opleidingen is aan de NVAO gericht door de HvA, met wie het CNA, samen met de UvA een Vennootschap onder Firma (VOF) vormt. De HvA legt, conform de afspraken binnen het EMA consortium, de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de opleiding bij het CNA.
pagina 7
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
3.3
Profiel opleiding De tweejarige deeltijdopleiding Master Professioneel Meesterschap richt zich op excellente, ambitieuze docenten in het voortgezet onderwijs (VO), die affiniteit hebben met onderwijsontwikkeling en hun professionaliteit als docent willen verdiepen en verbreden. Deze professionaliteit heeft betrekking op vakdidactisch, onderwijskundig en pedagogisch handelen. Deelnemers aan de masteropleiding worden opgeleid tot ondernemende, onderzoekende en inspirerende leraren, die hun eigen professionele handelen willen en kunnen ontwikkelen én zich inzetten voor onderwijsinnovaties binnen de school. De uniciteit van de Master Professioneel Meesterschap is volgens de initiatiefnemers gelegen in het feit dat de opleiding een koppeling legt tussen individuele professionele ontwikkeling en schoolontwikkeling. Enerzijds zijn de eigen leervragen direct aangrijpingspunt voor opleidingsactiviteiten, anderzijds worden de eigen leervragen gekleurd door de schoolcontext waarbinnen de deelnemer werkzaam is. Het is dan ook expliciet de bedoeling dat de activiteiten van de deelnemer ook een meerwaarde hebben voor de school. De opleiding kenmerkt zich door een tripartiete overeenkomst tussen deelnemer, opleiding en werkgever. Niet alleen de deelnemer verbindt zich aan de opleiding en voldoet bij aanvang aan de instroomeisen, ook de werkgever is betrokken bij het studietraject en voldoet aan eisen ten aanzien van het faciliteren van studie- en experimenteerruimte. Doelstellingen Doelstelling van de opleiding is dat deelnemers aan het einde van de opleiding competent zijn tot: • Ondernemend handelen: initiatieven nemen tot innovaties, experimenten en verbeteringen in het eigen handelen waarbij de praktijk van het eigen handelen binnen de les en de schoolorganisatie wordt verbonden met theoretische concepten rond (vak)didactiek, pedagogiek en onderwijskunde en met maatschappelijke ontwikkelingen. • Onderzoekend handelen: innovaties, experimenten en verbeteringen in het eigen handelen ondersteunen door en baseren op praktijkonderzoek binnen de eigen schoolcontext. • Inspirerend handelen: een bijdrage leveren aan innovatie- en implementatieprocessen binnen de school en aan de professionaliteit van collega‟s binnen de school. Programma De opleiding onderscheidt in het programma drie leerlijnen: • de leerlijn Kennis & Toepassing. In deze leerlijn komen de body of knowledge en de beroepsvaardigheden systematisch aan de orde; • de leerlijn Onderzoek. In deze leerlijn voeren de deelnemers hun praktijkonderzoek uit, maar krijgen ze ook de noodzakelijke onderzoeksvaardigheden en –methodieken aangereikt; • de leerlijn Reflectie en Inspiratie. In deze leerlijn werken deelnemers samen in een professionele leergemeenschap (leergroep).
pagina 8
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
Nieuwe opleiding voor Nederland Het betreft volgens de initiatiefnemers een opleiding die nieuw is voor het Nederlandse hoger beroepsonderwijs. In vergelijking met bestaande professionele masters die gericht zijn op het docentschap, is deze master mede gericht op de ontwikkeling van de schoolorganisatie waarbinnen de student als docent werkzaam is. Betrokkenheid van de werkgever is daarom essentieel. Het panel tekent hierbij aan dat ook andere masteropleidingen, met name de masters Leren en Innoveren, deze betrokkenheid nastreven en vorm geven in een tripartiete overeenkomst. Nieuwe opleiding voor de instelling Het betreft een opleiding die nieuw is voor de Hogeschool van Amsterdam. In februari 2009 is de eerste groep van deelnemers gestart, in september 2009 gevolgd door een tweede groep. Studieomvang De opleiding is in totaal 60 EC. Het betreft een tweejarige postinitiële opleiding in deeltijd.
pagina 9
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
4 Beoordeling per onderwerp In dit hoofdstuk toetst het panel de aanvraag aan de hand van de zes onderwerpen en negentien facetten uit het toetsingskader. Per facet is telkens de letterlijke omschrijving ervan uit het toetsingskader overgenomen. Daarna volgen eveneens per facet een summiere samenvatting van de informatie verstrekt door de instelling, en de overwegingen en het oordeel van het panel. Tot slot geeft het panel per onderwerp een samenvattend oordeel. 4.1
Doelstellingen opleiding Voor de beschrijving van de doelstellingen wordt verwezen naar het voorgaande hoofdstuk 3.
4.1.1
Domeinspecifieke eisen (facet 1.1) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Bevindingen De opleiding heeft bij het formuleren van de eindkwalificaties voortgebouwd op twee landelijke competentieprofielen, één ontwikkeld door de HBO-raad (het competentieprofiel Master Leren & Innoveren) en één ontwikkeld door het voortgezet onderwijs / NiME (het competentie- en opleidingsprofiel van de excellente NiME docent). Beide competentieprofielen bouwen voort op en maken gebruik van de systematiek die vastgelegd is in de competenties van leraren op bachelorniveau. Deze SBL-competenties zijn vastgelegd in de bekwaamheidseisen zoals opgenomen in de wet op de beroepen in het onderwijs (wet BIO). De master Professioneel Meesterschap kan, zo stelt het aanvraagdossier, beschouwd worden als een verdieping van de SBL-competenties. In de visie op de master Professioneel Meesterschap wordt echter benadrukt dat de masterdocent ook een andere rol en een andere houding heeft in de school: als ondernemer, onderzoeker en inspirator. Om deze rollen en houdingen te benadrukken als leidend principe binnen de opleiding is ervoor gekozen om het competentieprofiel te baseren op drie competenties: 1. ondernemen 2. onderzoeken 3. inspireren Deze competenties zijn in het aanvraagdossier verder vertaald naar concrete indicatoren. Het competentieprofiel is gevalideerd door de werkveldcommissie van het NiME. Overwegingen Het panel vindt dat de opleiding heeft aangetoond dat haar eindkwalificaties aansluiten bij de verwachtingen van vakgenoten en beroepsveld. Het initiatief tot deze opleiding is overigens uitgegaan vanuit schoolbesturen van het voortgezet onderwijs, georganiseerd in NiME. Er is weliswaar geen landelijk vastgesteld beroepsprofiel voor deze opleiding, maar op basis van andere profielen heeft de opleiding zelf haar eindkwalificaties gedefinieerd.
pagina 10
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
Op basis van de beschrijvingen in het aanvraagdossier was het voor het panel niet duidelijk wat het onderscheid is tussen deze nieuwe opleiding en de reeds bestaande masteropleidingen Leren en Innoveren. Tijdens het locatiebezoek heeft het panel dit dan ook ter sprake gebracht in verschillenden gespreksronden. Het valt het panel daarbij op dat de initiatiefnemers weliswaar de verschillen tussen beide opleidingen beklemtonen, maar dat dit niet zozeer gebeurt in termen van de eindkwalificaties. Om het verschil aan te tonen verwezen de bestuurlijk- en inhoudelijk verantwoordelijken en de werkveldvertegenwoordigers naar de speciefieke instroom, het belang van de tripartiete overeenkomst daarbij, naar het onbekostigde karakter, naar de plaats van het onderzoek in het programma en naar de nagestreefde diepgang. Het panel vindt dat de opleiding deze punten uitvergroot en ziet zelf weinig fundamentele inhoudelijke verschillen tussen deze masteropleiding Professioneel meesterschap en de verschillende masters Leren en innoveren. Deze constatering doet op zich geen afbreuk aan de beoogde eindkwalificaties van de opleiding Professioneel meesterschap, maar roept wel een vraag op naar de transparantie van het totale masteraanbod. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.1 „Domeinspecifieke eisen‟ als voldoende.
4.1.2
Master (facet 1.2) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een master. Bevindingen Volgens het aanvraagdossier streeft deze professionele master naar een verdieping ten opzichte van de bacheloropleiding. De masteropleiding spreekt deelnemers aan op een andere rol dan in de bacheloropleiding. In de bacheloropleiding staat het eigen pedagogisch-didactische handelen centraal terwijl deelnemers aan de masteropleiding door opleiders en schoolleiders aangesproken worden op een rol als ondersteuner en inspirator voor collega‟s. De opleiding heeft deze verdiepingsslag uitgewerkt in een matrix waarin de drie kerncompetenties van de opleiding verbonden zijn met de Dublin-descriptoren op masterniveau. Kennis en inzicht: In de competentie Ondernemen staat het toepassen van verworven inzichten in nieuwe situaties centraal. Dit dient gebaseerd te zijn op een geëxpliciteerde specialistische kennisbasis op het terrein van pedagogisch en (vak)didactisch handelen, waarin aansluiting gezocht is bij nieuwe ontwikkelingen en wetenschappelijke inzichten in het onderwijs . Tegelijk draagt de Master Professioneel Meesterschap ook bij aan die kennisbasis doordat hij betrokken is bij praktijkonderzoek. Kennis die de Master daarmee verwerft gebruikt hij om problemen en vragen in zijn beroepspraktijk te kunnen analyseren en te komen tot verbeteringen en vernieuwingen in zijn beroepspraktijk/ zijn vakgebied en om collega‟s te inspireren. Toepassen kennis en inzicht: Het masterniveau krijgt vorm doordat afgestudeerden op een ondernemende en innovatieve manier om moeten kunnen gaan met wetenschappelijke kennis en inzichten bij het analyseren van praktijkproblemen, bij het evalueren en verbeteren van bestaande onderwijsaanpakken, bij het ontwerpen en evalueren van nieuwe onderwijsstrategieën en
pagina 11
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
bij het vormgeven van implementatieprocessen. Daarbij wordt van de master verwacht een multidisciplinaire en systeemgerichte benadering te kiezen waarbij parallellen en verschillen gezocht worden met andere vakdidactieken om zo te komen tot verbindingen en doorlopende leerlijnen tussen vakken. Oordeelsvorming: Van de afgestudeerde master Professioneel Meesterschap wordt verwacht dat hij/zij verantwoordelijkheid neemt in het (aan-)sturen van innovatie en implementatieprocessen vanuit gewogen oordelen, waarbij verbindingen gelegd worden met de concrete context van de school en haar maatschappelijke omgeving. Hieraan ontleent de afgestudeerde student ook zijn gezag binnen de school. Communicatie: Hier speelt met name de competentie Inspireren een belangrijke rol. De excellente docent die binnen de master Professioneel Meesterschap wordt opgeleid, weet draagvlak te verwerven, toont leiderschap en heeft gezag. De afgestudeerde kan communiceren met verschillende partijen binnen en buiten de school. In die communicatie kan de afgestudeerde zich verantwoorden en kan gemaakte keuzes onderbouwen, informatie vertalen naar verschillende doelgroepen, inspireren, conflicten hanteren, adviseren, anderen betrekken en kennis delen via geschreven tekst en gesproken woord. Leervaardigheden: De afgestudeerde heeft zijn lerende houding verduurzaamd, kan zich op eigen kracht nieuwe ontwikkelingen eigen maken en heeft als houding dat hij dit ook voortdurend wil doen. Hij maakt daarbij een expliciete koppeling met de context en veranderagenda op zijn werkplek. Ook in de reflectie op zijn eigen leerproces maakt de afgestudeerde een koppeling met de waarde die dit leerproces heeft voor anderen binnen de school. Overwegingen De opleiding heeft volgens het panel overtuigend aangetoond dat de beoogde eindkwalificaties masterniveau hebben. De opleiding beoogt een verdieping te bieden ten opzichte van de bacheloropleiding. Voor de eindkwalificaties zijn de SBL-competenties als uitgangspunt genomen. Ter verbreding en verdieping daarvan zijn drie kerncompetenties toegevoegd: ondernemen, onderzoeken, inspireren. Het panel vindt de relatie tussen deze drie kerncompetenties en de SBL-competenties minder duidelijk uitgewerkt en mist hierbij een beroepsstandaard. De opleiding heeft de verdiepingsslag uitgewerkt in een matrix waarin de drie kerncompetenties verbonden zijn met de Dublin-descriptoren op masterniveau. Het panel is van oordeel dat daarmee het masterniveau voldoende aangetoond is. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.2 „Master‟ als voldoende.
4.1.3
pagina 12
Oriëntatie hbo (facet 1.3) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een master in hbo: – De beoogde eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepencompetenties.
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
– Een hbo-master heeft de kwalificaties voor het niveau van een zelfstandig en/of leidinggevend beroepsbeoefenaar in een beroep of spectrum van beroepen, dan wel het niveau van het functioneren in een multidisciplinaire omgeving waarvoor een hboopleiding vereist is of dienstig is. Bevindingen Aansluiting van de masteropleiding Professioneel Meesterschap bij actuele ontwikkelingen in de beroepspraktijk is volgens het aanvraagdossier gewaarborgd door de rol van het NiME. Behoefte-onderzoek onder schoolbesturen is uitgevoerd door het NiME, wat heeft geleid tot een opleidingsprofiel met nadruk op evidence-based onderwijs, vakdidactiek, onderwijskunde en pedagogiek. De Masteropleiding Professioneel Meesterschap is daarbij uitdrukkelijk niet bedoeld als opleiding voor leidinggevenden binnen de school. Leiderschap in het programma heeft eerder betrekking op informeel leiderschap van excellente leraren binnen een team van collega‟s. Vanuit dat leiderschap speelt de masteropleiding nadrukkelijk een rol in het leggen van verbindingen tussen collega‟s van verschillende schoolvakken en in het ontwikkelen van doorlopende leerlijnen binnen de school. Het competentieprofiel en het ontwerp van het curriculum zijn gevalideerd door het NiME en zullen ook in de toekomst bewaakt worden door het NiME via haar kwaliteitsraad en werkveldcommissie. Ook is er regelmatig overleg tussen het NiME en vertegenwoordigers van de NiME-opleidingen waar ontwikkelingen in de beroepspraktijk en de eisen die gesteld worden aan de excellente docenten die het NiME wil opleiden, aan de orde komen en waar ervaringen vanuit de verschillende NiME-opleidingen worden uitgewisseld. In het aanvraagdossier positioneert de opleiding zichzelf als professionele master ten opzichte van een academische master. Zij merkt daarbij op dat dit in de praktijk geen strikt onderscheid is, maar een continuüm van academisch tot professioneel. • „Academisch‟ wordt hierbij opgevat als gerichtheid op het ontwikkelen van nieuwe kennis met een algemene of brede geldigheidswaarde in een brede variëteit van praktijkcontexten. Toepassing van deze kennis vraagt nog om een vertaling naar het concrete niveau van een specifieke context. • „Professioneel‟ wordt opgevat als gerichtheid op het oplossen of verhelderen van een concreet probleem of vraagstuk in een gegeven context door middel van praktijkgericht onderzoek. Dit levert „lokale kennis‟ op die gevalideerd is binnen de specifieke context waarbinnen het onderzoek gedaan is. Deze lokale kennis is direct concreet toepasbaar, maar niet zonder meer te vertalen naar andere contexten. Op dit continuüm kiest de opleiding Professioneel Meesterschap een duidelijke positie door als vertrekpunt de concrete praktijksituatie binnen de werkcontext van de deelnemer te nemen met als doel een bijdrage te leveren aan de verbetering of de oplossing van knelpunten in die praktijksituatie. Of de lokale oplossing toepasbaar is voor andere contexten is niet expliciet onderwerp van onderzoek. Voor het oplossen van een concreet praktijkprobleem staat binnen de master Professioneel Meesterschap praktijkonderzoek centraal. Dit praktijkonderzoek is gericht op het in kaart brengen en oplossen van praktijkproblemen binnen de school, om bij te dragen aan schoolontwikkeling en onderwijsinnovatie. Dit heeft volgens de opleiding consequenties voor de focus en de aard van het onderzoek binnen deze masteropleiding ten opzichte van de master Academisch Meesterschap.
pagina 13
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
Overwegingen Een belangrijke indicatie voor de professionele gerichtheid van de opleiding is, volgens het panel, de betrokkenheid van de schoolbesturen van het voortgezet onderwijs bij deze opleiding. NiME heeft de eindkwalificaties van deze opleiding gevalideerd. Die voldoet daarmee aan de behoeften van de schoolleiders, al is dat op zich nog geen garantie dat zij ook beantwoordt aan de leerbehoeften van de leraren zelf. Het panel confronteerde tijdens het locatiebezoek de verschillende delegaties met het volgend dilemma: moet een professionele masteropleiding voor leraren voortgezet onderwijs niet eerder inzetten op het vergroten van de vakkennis van docenten dan op het verder ontwikkelen van onderwijskundig-didactische en organisatorische competenties? In de context van de ruimere maatschappelijke kritiek op de kwaliteit van de leraren wordt immers vooral het gebrek aan vakinhoudelijke kennis beklemtoond. Het panel stelde vast dat alle gesprekspartners ervan overtuigd waren dat er behoefte is aan een opleiding zoals die nu geconcipieerd is. Daarnaast zijn er immers al andere opleidingen voor tweedegraads leraren die eerder vakinhoudelijk van aard zijn. Het panel hoorde dat het een misvatting zou zijn te denken dat in de opleiding Professioneel meesterschap de vakinhoud helemaal niet aan de orde komt. In het onderzoek dat de studenten verrichten kunnen vakinhoudelijke thema‟s zeker aan de orde komen. Vooral de werkveldvertegenwoordigers argumenteerden dat een of-of beeld hier moet vermeden worden. Beide soorten initiatieven zijn nodig. In verband met het onderscheid dat de opleiding maakt tussen onderzoek in de context van een professionele masteropleiding en een academische masteropleiding, beklemtoont het panel dat ook in het praktijkonderzoek binnen de professionele master de transfer naar andere situaties dan de eigen school aan de orde moet komen. Het panel is samen met de initiatiefnemers overtuigd van het belang van een masteropleiding waarbij de deelnemers zich niet “uit de klas” studeren. Afgestudeerden van deze opleiding moeten niet automatisch doorstromen naar managementfuncties. Zij kunnen ook als leraar in de onderbouw van het voortgezet onderwijs functioneren op masterniveau en daarbij een belangrijke rol spelen om, samen met collega‟s, praktijkproblemen te onderzoeken en op te lossen. De onderzoeksvaardigheden zijn daarbij essentieel. Het zelfstandig uitvoeren van ontwerpgericht praktijkonderzoek is niet alleen een doelstelling van deze opleiding, maar vooral ook een werkvorm (zie 4.2.1 en 4.2.2). In dit verband herinnert het panel eraan dat NiME het initiatief tot verschillende masteropleidingen genomen heeft om onder andere te bereiken dat het leraarsberoep weer status zou krijgen en te voorkomen dat docenten het beroep verlaten of het management in gaan als zij verder willen komen met hun carrière. De initiatiefnemers beklemtonen in het aanvraagdossier evenwel dat deze hbo-master Professioneel meesterschap zich onderscheidt van andere opleidingen die “gericht zijn op het docentschap” door zich ook op de schoolorganisatie te richten. Dat suggereert dat deze docenten in de toekomst op enig moment toch in managementposities terecht komen. Het panel beseft dat dit deels niet te vermijden is, maar adviseert de opleiding dat dit een punt van aandacht en zorg zou moeten zijn in het overleg met NiME en schoolleidingen.
pagina 14
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.3 „Oriëntatie hbo‟ als voldoende.
4.1.4
Samenvattend oordeel onderwerp 1 Doelstellingen opleiding Het panel heeft alle facetten bij dit onderwerp positief beoordeeld. Bijgevolg wordt ook het oordeel voor het onderwerp „voldoende‟. De opleiding heeft aangetoond dat haar eindkwalificaties aansluiten bij de verwachtingen van vakgenoten en beroepsveld en masterniveau hebben. De opleiding beoogt een verdieping te bieden ten opzichte van de bacheloropleiding. Een waarborg voor aansluiting bij het afnemend beroepsveld is de betrokkenheid van de schoolbesturen van het voortgezet onderwijs.
4.2
Programma Voor de beschrijving van het programma wordt verwezen naar het voorgaande hoofdstuk 3.
4.2.1
Eisen hbo (facet 2.1) Het beoogde programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een hboopleiding – Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en of (toegepast) onderzoek. – Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. – Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Bevindingen Volgens het aanvraagdossier biedt deze professionele master op verschillende manieren studenten een verdieping ten opzichte van de bacheloropleiding: • De theorie die studenten tijdens de opleiding aangeboden krijgen en in producten en onderzoek moeten verwerken is van een duidelijk ander karakter dan de literatuur die deelnemers in hun bachelor opleiding hebben moeten bestuderen: de literatuur is meer internationaal en meer eerste-orde (dat wil zeggen, meer directe onderzoeksartikelen en minder praktijkliteratuur waar bewerking naar de praktijk reeds heeft plaats gevonden). • Het onderzoek dat deelnemers uitvoeren heeft een bredere focus dan in de bacheloropleiding, doordat zij de eigen interne klassenpraktijk overstijgen en een schoolbreed perspectief moeten kiezen, waarbij de vraag aan de orde is op welke wijze collega‟s (ook uit andere vakken) kunnen profiteren van of meegenomen kunnen worden in het onderzoek. • De fase van de opleiding maakt het mogelijk dat de deelnemers theorie kunnen verbinden met een uitgebreide praktijkervaring. Theorie kan daardoor aanhaken bij ervaring, waardoor een sneller en dieper verwerkings- en leerproces plaats vindt. Door het praktijkgerichte karakter van de opleiding krijgt het ontwikkelen van beroepsvaardigheden structureel aandacht, zo stelt het aanvraagdossier. Praktijkgericht ontwerponderzoek vormt daarbij de brug tussen de “body of knowledge” en de beroeps-
pagina 15
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
vaardigheden. Deelnemers worden gestimuleerd om vanuit bestaande kennis over onderwijs en innovatie een ontwerp te maken en anderzijds om dit ontwerp toe te passen in de praktijk en te evalueren. Overwegingen Het panel stelt vast dat in deze opleiding voldoende aandacht is voor de ontwikkeling van professionele vaardigheden, maar formuleert daarbij wel een kanttekening. Het panel vindt namelijk dat bepaalde vaardigheden weinig systematisch aan de orde komen. Op basis van de beschrijving van het programma was voor het panel niet duidelijk waar in de opleiding vaardigheden als coachen, adviseren, inspireren getraind worden. Ook andere communicatievaardigheden en de training van specifieke deelvaardigheden inzake onderzoek kon het panel niet terugvinden. In de gesprekken met de docenten en de studenten hoorde het panel dat in de tweedaagse onderzoeksseminars wel degelijk aandacht wordt besteed aan deze aspecten. Toch adviseert het panel de opleiding om deze opleidingsvaardigheden explicieter uit te werken, zodat die meer zichtbaar worden in de verschillende curriculumonderdelen. Het panel is er ook van overtuigd dat de opleiding aansluit bij actuele ontwikkelingen in het vakgebied. Dit wordt onder andere geborgd door de betrokkenheid van hoogleraren en lector die als leerlijncoördinator verantwoordelijk zijn voor masterniveau van de verschillende onderdelen. Dat die hoogleraren slechts recent die rol kregen, zag het panel aan de literatuur die in de opleiding gebruikt wordt. Het panel was daar niet van onder de indruk. De literatuur die het panel zag tijdens de locatiebezoek was eerder beperkt, weinig internationaal georiënteerd en voldeed niet helemaal aan de criteria die de opleiding zichzelf oplegt in het aanvraagdossier. Bovendien was het voor het panel niet heel duidelijk welke literatuur effectief gebruikt werd en op welke manier dat gebeurt. Het panel hoorde van de leerlijncoördinatoren dat ze het niveau van de aangeboden literatuur ter harte zullen nemen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.1 „Eisen hbo‟ als voldoende.
4.2.2
Relatie tussen doelstelling en programma (facet 2.2) Het beoogde programma, het didactisch concept, de werkvormen en de wijze van toetsing weerspiegelen de te bereiken eindkwalificaties van de opleiding. De te bereiken eindkwalificaties zijn aantoonbaar vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het beoogde programma. Bevindingen Het aanvraagdossier stelt dat EMA zich bij de inrichting van de opleiding heeft laten leiden door de uitgangspunten zoals beschreven door het NiME: praktijk- en vraaggerichtheid, verbindingen met de veranderagenda en het HR-beleid van de school en peer group learning als belangrijk didactisch uitgangspunt. De opleiding wil een modelomgeving bieden die congruent is met de beoogde beroepspraktijk in school. Dat betekent dat de structuur van de opleiding de kerncompetenties weerspiegelt die in de opleiding centraal staan: ondernemend handelen, onderzoekend handelen en inspirerend handelen. De kerncompetenties vormen daarmee een permanent terugkerend thema, niet alleen voor wat betreft de inhoud van de opleiding, maar ook voor wat betreft de didactische vormgeving.
pagina 16
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
Het programma is opgebouwd uit drie leerlijnen: Kennis & Toepassing, Onderzoek en Reflectie & Inspiratie. Om het didactische concept te vertalen naar de praktijk van de opleiding wordt er gewerkt met een variëteit aan werkvormen die verdieping, toepassing, zelfsturing en samenwerking stimuleren. Om aan te sluiten bij de context van de deelnemers die naast de opleiding een intensieve baan hebben, is er voor gekozen om activiteiten zoveel mogelijk te programmeren in geconcentreerde blokken, waarbinnen flexibele indeling mogelijk is. Gegeven de focus van de opleiding waarbij een verbinding gemaakt wordt tussen de individuele professionele ontwikkeling en de schoolontwikkeling is er voor gekozen om in te zoomen op praktijkonderzoek. Het aanvraagdossier formuleert volgende definitie van praktijkonderzoek: onderzoek waarbij op gesystematiseerde en geobjectiveerde wijze gegevens over de eigen praktijk worden verzameld met het doel conclusies te trekken om de eigen praktijk te verbeteren. Praktijkonderzoek geeft antwoord op „echte‟ vragen van deelnemers over hun eigen praktijk op de school. De onderzoekende docent onderzoekt problemen in en effecten van het eigen onderwijs, zoekt naar verbeteringen, test verbeteringen en doet dat op verantwoorde wijze. Het afstudeeronderzoek is het centrale onderdeel van de opleiding. De deelnemer kiest zelf een onderzoeksthema dat direct betrekking heeft op een concrete verlegenheidssituatie binnen de school. Daarmee wordt een serieuze poging gedaan om de optimale wisselwerking tussen de individuele professionele ontwikkeling van de deelnemer en schoolontwikkeling tot stand te brengen. Vereiste is daarom dat het onderzoeksonderwerp ook gedragen wordt binnen de school. Het afstudeeronderzoek start reeds in het eerste jaar. Omdat in de masteropleiding Professioneel Meesterschap de nadruk ligt op ondernemend handelen dat bijdraagt aan de veranderagenda binnen de school, aan de verbetering en vernieuwing van de praktijk in de school en aan de inspiratie van collega‟s, is er, aldus het aanvraagdossier, voor gekozen om binnen de opleiding de nadruk te leggen op een specifieke vorm van praktijkonderzoek, namelijk ontwerponderzoek. Omdat de wijze van beoordeling het leren van de deelnemer in hoge mate stuurt, wil de opleiding dat de (integratieve) toetsmethoden van de opleiding nauw aansluiten bij het didactische concept en de te beoordelen competenties. Toetsing vindt plaats aan de hand van concrete producten waar deelnemers in het kader van de verschillende modulen aan werken. Gedetailleerde product- en beoordelingscriteria zijn daarbij uitgewerkt. Daarbij is tevens beschreven op welke wijze de verworven body of knowledge aantoonbaar moet worden gemaakt. Overwegingen Volgens het panel is de opleiding erin geslaagd een aantrekkelijk programma te ontwikkelen dat de studenten in staat stelt de eindkwalificaties te behalen. Het didactisch concept, de werkvormen en de wijze van toetsing zijn passend voor een professionele masteropleiding. Ook de wijze van toetsing is volgens het panel in overeenstemming met de opzet van het programma en de eindkwalificaties. Het panel waardeert het dat de leerlijncoördinatoren een rol krijgen bij het bewaken van de kwaliteit van de beoordelingen. Het panel formuleert hierbij wel enkele kanttekeningen die het onder de aandacht van de opleidingsverantwoordelijken wil brengen.
pagina 17
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
De opleiding heeft in een matrix per module aangegeven welke kerncompetentie en welke indicator het meest nadrukkelijk aandacht krijgen in de verschillende curriculumonderdelen, maar toch was het voor het panel niet helder hoe de drie leerlijnen gerelateerd zijn aan de competenties. Het panel stelt ook vast dat het programma veel activiteiten omvat, maar dat de relatie met het leren van de student daarbij niet expliciet wordt gelegd. Er is weinig aandacht voor onderliggende leerprocessen. Het panel wijst er bij voorbeeld op dat het leren in groepen moet worden geleerd om de beoogde meerwaarde daadwerkelijk te realiseren. Een tweede opmerking betreft het afstudeeronderzoek dat een centrale plaats in het programma heeft. De opleiding opteert daarbij voor praktijkgericht ontwerponderzoek. De fasen van zo‟n onderzoek vormen ook een rode draad doorheen de opleiding. Het panel vindt de keuze van onderzoek weliswaar een goede weerspiegeling van de eindkwalificaties, maar formuleert hierbij toch wel enkele bedenkingen. Met name roept de eenzijdige keuze voor één bepaalde vorm van onderzoek vragen op bij het panel. Naar zijn mening wordt praktijkgericht onderzoek te eenzijdig gezien als het zoeken naar een oplossing van een probleem uit de eigen praktijk. Volgens het panel is dit evenwel maar één mogelijke functie van zo‟n onderzoek. Een andere functie is het ontwikkelen van een praktijktheorie. Die wordt in deze opleiding te weinig beklemtoond. Ook voor het cyclische karakter van ontwerpgericht onderzoek is er weinig ruimte. De beperkte lengte van een opleiding maakt dat overigens moeilijk. Het panel is daarnaast van mening dat een student zich bij zijn onderzoek niet exclusief mag toespitsen op één probleem uit de eigen school. De leerlijncoördinatoren waarmee het panel sprak bevestigden dat een masteropleiding het particuliere moet overstijgen en altijd ook generaliserend is. De input vanuit theorie en de schoolcontext is nodig om een “Baron-van-Münchhausen” effect te vermijden. Het panel raadt de opleiding aan om de legitimatie van haar keuze voor praktijkgericht ontwerponderzoek verder te expliciteren. Daarnaast adviseert het panel zich te blijven beraden op de vraag hoe voorkomen kan worden dat de studenten in hun activiteiten al te zeer gericht gefocust blijven op de specifieke problemen van de eigen school. Het panel constateert dat een aantal opleiders (m.n. de leerlijncoördinatoren) zich bewust is van de onwenselijkheid daarvan, maar heeft te weinig aanwijzingen gevonden voor de wijze waarop dit daadwerkelijk voorkomen wordt. Over de toetsing merkt het panel op dat weinig variatie is. Na alle hoorcolleges moeten de studenten een essay schrijven. Dat is alleszins een zware belasting van de studenten (en voor de beoordelende docenten). Het is voor het panel ook niet duidelijk hoe een aantal beroepsvaardigheden (b.v. adviseren) getoetst worden. De toetsing zoals beschreven lijkt vooral de nadruk te leggen op de leerlijn Kennis & Toepassing. Het panel adviseert de opleiding om de toetsing binnen de andere leerlijnen explicieter uit te werken. Een laatste opmerking betreft het beoordelen van de werkstukken van studenten. Tijdens het locatiebezoek kreeg het panel inzage in een aantal essays en in de ingevulde beoordelingsformulieren daarvan. Het viel het panel op dat meerdere werkstukken gezamenlijk geëvalueerd werden op één beoordelingsformulier en tot één cijfer hadden geleid. Het toelichtende commentaar was niet concreet en weinig specifiek . Het panel heeft de docenten en de studenten hiermee geconfronteerd en hoorde dat er wel degelijk specifieke feedback gegeven wordt op de aparte werkstukken. Na feedback kunnen de studenten het essay herwerken tot het voldoende is en kan opgenomen worden in de
pagina 18
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
portfolio. Een cijfer wordt dan gegeven per groep van essays. De studenten bleken alleszins heel tevreden over de gekregen tussentijdse feedback. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.2 „Relatie tussen doelstelling en programma‟ als voldoende.
4.2.3
Samenhang programma (facet 2.3) Het beoogde programma is inhoudelijk samenhangend. Bevindingen De opleiding beschrijft in het aanvraagdossier verschillende vormen van samenhang: horizontale samenhang, verticale samenhang en samenhang tussen het binnenschoolse en buitenschoolse curriculum. De horizontale en verticale samenhang worden benadrukt door de gefaseerde opbouw van de opleiding: Oriëntatie, Analyse & Ontwerp, Uitvoering, en Implementatie. De horizontale samenhang betreft de relatie tussen de verschillende modulen. De rode lijn van het afstudeeronderzoek wordt gevoed door concrete handvatten voor praktijkonderzoek en implementatie, die geboden worden in de tweedaagse Systematiek van praktijkonderzoek. De verticale samenhang wordt gekenmerkt door drie hoofdlijnen. Allereerst werkt de deelnemer vanaf de start van de studie aan het afstudeeronderzoek. Dit afstudeeronderzoek vormt voor de deelnemer de concrete context voor zijn leerproces en de verbinding met de eigen werkcontext. De tweede rode draad betreft de leergroep. Ten derde wordt binnen de reeks hoorcolleges samenhang gerealiseerd door binnen elk onderdeel „Perspectieven op …‟ de laatste bijeenkomst te besteden aan een synthese, waarbij de hoorcolleges binnen de reeks in een integrerende presentatie door de deelnemers met elkaar in verbinding gebracht worden. In het vierde semester tenslotte worden de drie hoorcollege-reeksen weer onderling verbonden door de gezamenlijke ontwikkeling van een samenhangend kwaliteitskader als handvat voor de analyse van schoolspecifieke casussen. De samenhang tussen het binnenschools en buitenschools curriculum moet worden geborgd door de tripartiete overeenkomst tussen deelnemer, werkgever en opleiding. Overwegingen Ook al had de opleiding in het aanvraagdossier uitvoerig beschreven hoe zij samenhang in het programma probeert te realiseren, toch is het voor het panel niet heel duidelijk hoe dit concreet gebeurt. Het panel vindt met name de relatie tussen de hoorcolleges enerzijds en de fasen in het onderzoek niet zo helder. Volgens het aanvraagdossier (p.40) wordt in de hoorcolleges conceptuele input gegeven voor het afstudeeronderzoek.. Het panel hoorde tijdens het locatiebezoek dat studenten van verschillende al lopende lichtingen samen hoorcolleges volgen. Die studenten zitten in een verschillend stadium van hun onderzoek. De directe impact van de hoorcolleges op die onderzoeken is dan ook niet evident. Het panel adviseert de opleiding zich verder te bezinnen over de vraag hoe de studenten de hoorcolleges kunnen ervaren als functioneel voor hun onderzoek.
pagina 19
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
Al bij al is het panel ervan overtuigd dat een samenhangende opleiding in de steigers is gezet. De rode draad vanuit het onderzoek enerzijds en de individuele begeleiding door de docenten anderzijds vormen voldoende basis voor een samenhangend curriculum.
Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.3 „Samenhang programma‟ als voldoende.
4.2.4
Studielast (facet 2.4) Het beoogde programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Bevindingen De opleiding kent een studielast van 60 studiepunten (ECTS) die gelijkmatig over de semesters zijn verdeeld. De nominale opleidingsduur is twee jaar, wat een studielast betekent van ca. 20 uur in de week. De opleiding kent een vaste wekelijkse contactdag die voor ca. 75% gebruikt wordt voor gezamenlijk contact. Daarnaast zijn er extra dagen ingeroosterd rond de vijf tweedaagse seminars en de buitenlandse studiereis. Overwegingen Op basis van de beschrijving van het programma en van de opzet van de toetsing in deze opleiding concludeert het panel dat dit een zware opleiding is. De geschatte tijdsinvestering van ca 20 uur in de week lijkt dan ook realistisch. Voor studenten die ook nog een lesopdracht hebben is dit zwaar. Vandaar het belang van de tripartiete overeenkomst waarin afgesproken wordt welke faciliteiten de studenten krijgen van hun werkgever krijgen om de opleiding te volgen. Het panel vroeg tijdens het locatiebezoek aan de studenten hoe zij de werklast ervaren en in welke mate zij gefaciliteerd worden. De studenten vinden de opleiding wel zwaar, maar doenbaar. Zij blijken gemiddeld ca twee dagen per week vrijgesteld te zijn om de opleiding te volgen. De studenten ervaren de verhouding tussen contactmomenten en zelfstudie ook aanvaardbaar. Dit alles geeft het panel vertrouwen om het beoogde programma studeerbaar te noemen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.4 „Studielast‟ als voldoende.
4.2.5
Instroom (facet 2.5) Het beoogde programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: hbo-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Bevindingen De master Professioneel Meesterschap is toegankelijk voor leraren met een bachelor (wo of hbo) en een tweede- of eerstegraads bevoegdheid, die werkzaam zijn in het onderwijs en die bij aanvang van de master minimaal twee jaar onderwijservaring hebben. Vertrekpunt voor de opleiding en het niveau van de afzonderlijke modulen is dat deelnemers reeds een afgeronde tweedegraads lerarenopleiding op bachelorniveau hebben, aangevuld met een rijke praktijk ervaring. Instroomcriterium is dat er reeds sprake is van „vakmanschap‟ op vak(didactisch), onderwijskundig en pedagogisch terrein.
pagina 20
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
Naast deze eisen aan de deelnemer stelt de opleiding ook eisen aan de werkplek van de deelnemer. Voor een succesvolle afronding van deze masteropleiding is het noodzakelijk dat de werkgever de deelnemer faciliteert in tijd (zowel ten aanzien van de contactdagen als ten aanzien van studietijd). Daarnaast moet de werkgever bereid zijn de deelnemer ruimte te geven voor het uitvoeren van opdrachten, onderzoek en kennisuitwisseling. Om de verbinding tussen de individuele professionele ontwikkeling en de schoolontwikkeling te borgen dient de werkgever bereid te zijn om het afstudeeronderzoek te adopteren en de intentie te hebben om als organisatie het maximale uit de professionele ontwikkeling van de deelnemer te willen halen. Ten slotte dient de werkgever bereid te zijn om een rol te spelen in de beoordeling van de deelnemer. Deze elementen worden vastgelegd in een tripartiete overeenkomst en in het gesprek dat aan het begin van de opleiding plaats vindt tussen deelnemer, werkgever en begeleider. Overwegingen Ook al is de opleiding toegankelijk voor een ruimere groep leraren, toch verwacht het panel dat de opleiding in feite vooral leraren met een hbo-bachelor en een tweedegraads bevoegdheid zal aanspreken. Studenten met een wo-bachelor of een eerstegraads bevoegdheid zullen eerder voor de wo-opleiding Academisch Meesterschap opteren. Volgens het aanvraagdossier, bevestigd door de gesprekspartners tijdens het locatiebezoek, staat de opleiding open voor “goede”, zelfs “excellente” leraren met minstens twee jaren beroepspraktijk. Het panel stelt zich vragen bij de operationalisering van het begrip ”excellentie”. In het gesprek met de studenten tijdens het locatiebezoek is het panel op zoek geweest naar de wijze waarop hun scholen daarmee omgingen. Het panel stelde de studenten de vraag waarom zij deze opleiding mochten volgen. Uit hun antwoorden bleek dat de scholen op een uiteenlopende wijze leraren selecteren voor deze opleiding en dat bij voorbeeld het feit dat een leraar aangeeft “wel eens iets nieuws te willen” een reden was om hem voor deze opleiding aan te melden. Blijkbaar zijn er toch verschillende visies over wat een excellente leraar is. Het panel vindt het evident dat er bij een opleiding als deze een goede intake-procedure is en dat in een tripartiete overeenkomst afspraken gemaakt worden tussen opleiding, student en diens werkgever. Volgens de opleiding is zo‟n overeenkomst een onderscheidend kenmerk van deze opleiding, maar leden van het panel hebben gezien dat die ook in gelijkaardige opleidingen vereist is. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.5 „Instroom‟ als voldoende.
4.2.6
Duur (facet 2.6) De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: hbo-master met minimaal 60 studiepunten. Bevindingen Het studieprogramma kent een omvang van 60 studiepunten.
pagina 21
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
Overwegingen Het panel stelde vast dat de optelling van de studiepunten van alle onderdelen vermeld in het overzichtsschema (aanvraagdossier, p 25) slechts tot 58 ECTS leidt. Er bleek dat de twee studiepunten voor de buitenlandse reis daarbij moeten opgeteld worden. Het panel concludeert dat de opleiding voldoet aan de formele eisen m.b.t. de omvang van het programma.
Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.6 „Duur‟ als voldoende.
4.2.7
Samenvattend oordeel onderwerp 2 Programma Het panel heeft alle facetten bij dit onderwerp positief beoordeeld. Bijgevolg wordt ook het oordeel voor het onderwerp „voldoende‟. De opleiding heeft een aantrekkelijk en studeerbaar programma ontwikkeld dat de beoogde doelgroepstudenten in staat stelt de eindkwalificaties te behalen. Het didactisch concept, de werkvormen en de wijze toetsing zijn passend voor een professionele masteropleiding.
4.3 4.3.1
Inzet van personeel Eisen hbo (facet 3.1) De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een hboopleiding: Het onderwijs zal voor een belangrijk deel worden verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Bevindingen Het onderwijs van de Master Professioneel Meesterschap wordt verzorgd door een team van opleiders en gastdocenten. Deze laatste worden aangestuurd door leerlijncoördinatoren. Het team wordt ondersteund door een productteamcoördinator en een lector. CNA stelt dat ze aan opleiders, leerlijncoördinatoren en gastdocenten hoge eisen stelt: het hebben van contacten met de (internationale) beroepspraktijk, en daarmee weten wat er in die praktijk speelt, is er daar een van. CNA hanteert voor haar medewerkers een Profiel CNA Professional, welke voor opleidingen binnen het EMA consortium is aangepast tot een Profiel Professioneel Meesterschap. Op basis van de cv‟s van de docenten, concludeert CNA dat opleiderteams, de leerlijncoördinatoren en productteamcoördinator ruime ervaring hebben in de beroepspraktijk, zowel in het vo als in de lerarenopleiding vo. Meerdere van hen zijn daarnaast betrokken bij een in het beroepenveld relevante professionele organisatie of hebben buiten de kaders van de opleiding via een veelheid aan kanalen en gremia intensief contact met het desbetreffende beroepenveld. Alle opleidingsteams hebben ruime onderzoekservaring. Gastdocenten zijn allen experts in het voor de opleiding relevante vakgebied en velen van hen hebben een lange staat van dienst en een uitgebreid netwerk in het onderzoek binnen de Onderwijskunde.
pagina 22
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
Overwegingen Tijdens het locatiebezoek had het panel gesprekken enerzijds met de leerlijncoördinatoren en anderzijds met de opleiders. Het panel concludeert dat er in deze opleiding een goed evenwicht gevonden wordt tussen beide groepen. De leerlijncoördinatoren, aangevuld met gastdocenten, zijn vooral verantwoordelijk voor het bewaken van het niveau van de opleiding en voor de aansluiting bij actueel onderzoek. Het zijn dan vooral de opleiders die een verbinding moeten leggen tussen de opleiding en de beroepspraktijk. De opleiders waarmee gesproken werd, hebben het panel overtuigd dat zij dat op een goede manier doen. De studenten hebben dat nadien bevestigd. De opleiders blijken overigens een centrale rol te hebben in het hele programma. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.1 „Eisen hbo als voldoende.
4.3.2
Kwantiteit personeel (facet 3.2) Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen starten. Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen continueren Bevindingen Per groep deelnemers wordt een opleidingsteam samengesteld bestaande uit twee opleiders. Deze opleiders kunnen een beroep doen op de leerlijncoördinatoren en een brede groep gastdocenten. Opleiderteams worden voor de duur van de opleiding voor samen 0,35 fte aangesteld, gastdocenten voor in totaal 0,15 fte. Het totaal aan fte voor onderwijs komt daarmee op 0,5 op een deelnemers groep van 15. Opleiders zorgen binnen hun beschikbare onderwijstijd ook voor het reguliere onderhoud en de reguliere ontwikkeling van onderwijsmodulen. Voor onderwijsontwikkeling is voor de leerlijncoördinatoren, productteamcoördinator en de lector in totaal 0,4 fte beschikbaar, voor overige ondersteuning (organisatie en secretariële ondersteuning) 0,6 fte. In een samenwerkingsovereenkomst tussen de EMA partners, die de basis is voor de samenwerking met NiME, is door ieder van de consortiumpartners een belofte gedaan voor het leveren van een bepaald deel van de personele inzet. Daarmee is volgens de opleiding qua personele inzet de continuïteit van de programma-uitvoer en de daarvoor noodzakelijke ondersteuning gewaarborgd. Overwegingen Het panel ziet geen aanleiding om de omvang van de personele omkadering van de opleiding ter discussie te stellen. Van de studenten hoorde het panel dat zij voldoende begeleid worden. De leerlijncoördinatoren en opleiders waarmee het panel sprak, signaleerden dat de hen toegekende beschikbare tijd weliswaar beperkt is, maar toch wel voldoende. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.2 „Kwantiteit personeel‟ als voldoende.
4.3.3
pagina 23
Kwaliteit personeel (facet 3.3) Het in te zetten personeel is gekwalificeerd voor een inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
Bevindingen Opleiders en de lector komen voor het deel dat zij voor Professioneel Meesterschap werken in dienst van CNA. Leerlijncoördinatoren en gastdocenten werken bij een van de leden van het consortium en komen voor de opleiding op een CNA uurtarief. Overige medewerkers (voor aansturing en ondersteuning) zijn in dienst van CNA. CNA heeft haar personeelsbeleid beschreven in een personeelsbeleidsplan . Jaarlijkse beoordelings- en functioneringsgesprekken van EMA opleiders vinden plaats met de programmaleider VO. Leerlijncoördinatoren worden niet door CNA beoordeeld. Het functioneren van gastdocenten wordt getoetst door de leerlijncoördinator aan de hand van deelnemersevaluaties en het oordeel van de opleider, die bij elk gastcollege aanwezig is. Ten behoeve van verder professionele ontwikkeling van de opleiders zijn, waar mogelijk, verbindingen gelegd met onderzoeksprogramma‟s binnen de consortiumpartners. Opleiders van de CNA masteropleidingen wonen jaarlijks CNA masterdagen bij en thematisch ingevulde CNA-brede studiedagen. Productteams hebben twee maal per jaar een productteamstudiedag. Overwegingen Het panel sprak tijdens het locatiebezoek eerst met de groep leerlijnbegeleiders. Er kan geen twijfel over bestaan dat deze groep voldoende gekwalificeerd is voor de inhoudelijke realisatie van het programma. Het panel waardeert de inbreng van deze hoogleraren en lectoren in de opleiding. Daarna sprak het panel ook met een groep opleiders. Die hebben ongetwijfeld een sleutelrol binnen de opleiding. Het was het panel opgevallen dat twee van de opleiders niet gepromoveerd zijn. Nochtans is het praktijkonderzoek de kern van deze opleiding en is de begeleiding daarvan de kerntaak van die opleiders. Het gesprek heeft het panel ervan overtuigd dat deze opleiders toch in meerderheid zelf ervaring hebben met onderzoek en in staat zijn om het praktijkonderzoek van de studenten te begeleiden. Dit bleek ook tijdens het gesprek van het panel met de studenten. Niettemin raadt het panel de opleiding aan dit punt ook in de toekomst zorgvuldig te blijven bewaken en, als de opleiding groeit, meer gepromoveerde docenten in te zetten. Het panel waardeert in het bijzonder de betrokkenheid en het enthousiasme van de docenten: leerlijnbegeleiders én opleiders. Het panel heeft ook vertrouwen in de voorgestelde systematiek van het personeelsbeleid van het CNA. Een mogelijk probleem kan te maken hebben met het feit dat de personeelsleden vanuit verschillende instellingen bij de opleiding betrokken zijn. Het panel heeft daarover evenwel geen negatieve signalen opgevangen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.3 „Kwaliteit personeel‟ als voldoende.
4.3.4
pagina 24
Samenvattend oordeel onderwerp 3 Inzet van van personeel Het panel heeft alle facetten bij dit onderwerp positief beoordeeld. Bijgevolg wordt ook het oordeel voor het onderwerp „voldoende‟.
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
De opleiding heeft een goed evenwicht gevonden tussen leerlijncoördinatoren enerzijds en opleiders anderzijds. De leerlijncoördinatoren (hoogleraren en lectoren) zijn vooral verantwoordelijk voor het bewaken van het niveau van de opleiding en voor de aansluiting bij actueel onderzoek. De opleiders leggen de verbinding tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Zij hebben een sleutelrol in de hele opleiding.
4.4 4.4.1
Voorzieningen Materiële voorzieningen (facet 4.1) De beoogde huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Bevindingen De opleiding wordt landelijk aangeboden. Zij streeft ernaar de bijeenkomsten op een centrale locatie, dicht bij de woonplaatsen van de deelnemers, te houden. Naarmate er meer opleidingsgroepen van start gaan, kan dit flexibeler worden georganiseerd. De opleiding stelt als eis dat op iedere locatie alle generieke faciliteiten (draadloos internet, whiteboard en een laptop met beamer) aanwezig zijn. Deelnemers voeren hun onderzoek uit op de school waar zij werkzaam zijn. Met de werkgever is in een tripartiete schriftelijk overeengekomen dat zij daarvoor een adequate voorziening ter beschikking stellen in de vorm van een werk- en experimenteerruimte en een computer met internetverbinding. Overwegingen Het panel heeft er wel begrip voor dat een opleiding van deze aard niet georganiseerd wordt in een traditioneel hogeschool- of universiteitsgebouw. Toch stelt het panel de vraag of de keuze voor hotelfaciliteiten de opleiding niet nodeloos duur maakt. Belangrijk is zeker ook de vraag naar de bibliotheekvoorzieningen. Het aanvraagdossier spreekt daar niet over. De studenten hebben wel toegang tot de bibliotheken van de betrokken partners en er is uiteraard ook het elektronische leerplatform. Vervangt dit wel de beschikbaarheid en toegankelijkheid van een bibliotheek in de onmiddellijke nabijheid van de leslocatie ? De twijfels die het panel hier uitspreekt zijn evenwel niet van dien aard om voor dit facet een score onvoldoende te geven. Het panel heeft er vertrouwen in dat de basisvoorziening aan de maat is. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.1 „Materiële voorzieningen‟ als voldoende.
4.4.2
Studiebegeleiding (facet 4.2) Er is voorzien in personele capaciteit voor studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten die adequaat zijn met het oog op de studievoortgang. Bevindingen Voor elke groep van vijftien deelnemers wordt een opleider aangesteld. Deze zorgt voor zowel de studiebegeleiding van de groep als die van de individuele deelnemer waarvoor per opleider per deelnemer tien uren per jaar beschikbaar zijn. De begeleiding heeft zowel
pagina 25
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
betrekking op de inhoud van de opleiding als op de studievoortgang. De opleider begeleidt de leergroepen en is steeds aanwezig bij de wekelijkse bijeenkomsten. De studiebegeleiding begint al tijdens de intakeprocedure, wanneer tijdens intakegesprek o.a. de verwachtingen en ervaring van de deelnemer uitgebreid aan de orde komen. Vervolgens geeft de opleider halverwege het eerste en halverwege het tweede studiejaar aan elke deelnemer in een persoonlijk gesprek gerichte feedback. Aan het begin van het eerste en het tweede jaar vinden bovendien gesprekken plaats tussen de begeleider, de deelnemer en de werkgever, om wederzijdse ambities, onderzoeksfocus,voortgang en belemmeringen te bespreken. Bij de studiebegeleiding speelt het persoonlijke, digitale portfolio een leidende rol. Elke deelnemer kan op basis van individuele behoefte een beroep doen op extra begeleiding. Binnen het EMA consortium werkt een groot aantal experts op vakinhoudelijk, vakdidactisch, pedagogisch, onderwijskundig en organisatiekundig terrein. Voor iedere deelnemer is 10 uur specifieke, additionele begeleidingstijd beschikbaar. Informatievoorziening tijdens de opleiding vindt plaats door middel van directe communicatie met de opleider tijdens de bijeenkomsten en via Blackboard. De inhoud van Blackboard wordt actueel gehouden door de groepsbegeleider. De opleiding wordt administratief ondersteund door het secretariaat van CNA. Overwegingen Het panel is onder de indruk van de begeleidingsactiviteiten die vanuit de opleiding georganiseerd worden. Dat het hier niet alleen plannen betreft, maar dat die ook al uitvoering vinden, zo getuigden de studenten, sterkt het panel in zijn positief oordeel. Het panel stelt zich nog wel een vraag naar de begeleiding vanuit de scholen waar de studenten werkzaam zijn. Uit de gesprekken van het panel met de studenten blijkt dat de begeleiding vanuit die scholen op hun werkplek vooralsnog heel wisselend verloopt. De opleiding heeft hier zeker nog een belangrijke taak om deze begeleiding op de werkplek te stimuleren en waar nodig te intensiveren. De panelleden hebben naar aanleiding van het locatiebezoek toegang gekregen tot Blackboard. Zij stelden vast dat de inhoud van dit platform vooralsnog beperkt is en dat het vooralsnog niet functioneert als intensief communicatieforum. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.2 „Studiebegeleiding‟ als voldoende.
4.4.3
Samenvattend oordeel onderwerp 4 Voorzieningen Het panel heeft alle facetten bij dit onderwerp positief beoordeeld. Bijgevolg wordt ook het oordeel voor het onderwerp „voldoende‟. De opleiding maakt gebruik van hotelfaciliteiten voor het organiseren van de contactmomenten. Het panel heeft er vertrouwen in dat de nodige voorzieningen aanwezig zijn voor het verschaffen van goed onderwijs, al betreurt het de afwezigheid van een
pagina 26
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
onmiddellijk beschikbare bibliotheek. De begeleiding van de studenten is goed opgezet, de begeleiding van de studenten op hun werkplek verdient meer aandacht.
4.5 4.5.1
Interne kwaliteitszorg Systematische aanpak (facet 5.1) Er is voorzien in een systeem van interne kwaliteitszorg, waarbij mede aan de hand van toetsbare streefdoelen en periodieke evaluaties verbetermaatregelen worden getroffen. Bevindingen De kwaliteitszorg van de opleiding Professioneel Meesterschap is ingericht volgens de visie en systematiek van CNA, rekening houdend met de uitgangspunten van EMA en van het NiME. De visie en uitgangspunten van kwaliteitszorg van CNA zijn beschreven in het Beleidsdocument Kwaliteitszorg en in het vademecum voor medewerkers. CNA ziet kwaliteitszorg als een reeks tegelijk opererende cyclische processen die samen en op alle niveaus van de organisatie tot verbeterprocessen leiden. Kwaliteitsverbetering is als zodanig het resultaat van een systematisch en een cyclisch herhalend leerproces in een resultaatverantwoordelijk team. Het NiME ziet erop toe dat door hen goedgekeurde opleidingen steeds voldoen aan de door hen gestelde kwaliteitscriteria. Voor de inrichting van haar kwaliteitszorgsysteem heeft NIME een kwaliteitskader geformuleerd en een drietal organen in het leven geroepen: de Kwaliteitsraad, een Werkveldcommissie en een Werkgroep kwaliteit en accreditatie. Het kwaliteitszorgsysteem van de opleiding bestaat uit drie trajecten: 1. Evaluatie en onderzoek naar tevredenheid, effecten en resultaten (intern); 2. Planning & controlecyclus; 3. Interne audit- en valideringstrajecten en externe accreditatietrajecten. Het aanvraagdossier bevat een uitgebreid overzicht van evaluatie-instrumenten die in de opleiding Professioneel meesterschap (zullen) worden ingezet. Op basis van deze evaluaties zal het programma na overleg in het productteam worden aangepast. Bovendien komen in de toekomst de uitkomsten van de schriftelijke evaluaties systematisch aan de orde in het maandelijkse productteamoverleg. Uitkomsten van evaluaties worden voorts voorgelegd aan en besproken met de deelnemers (deelnemersoverleg), de betrokken scholen, de werkveldcommissie, de EMA consortiumpartners en de kwaliteitsraad van NiME. In overleg met deze partijen worden conclusies en verbetervoorstellen geformuleerd. Tijdens het locatiebezoek kreeg het panel een nieuwe nota over de rol van de leerlijncoördinatoren ten behoeve van de Master Professioneel Meesterschap. Deze hoogleraren en lectoren worden expliciet betrokken bij de bewaking van het niveau en de inhoud van de opleiding. De opleiding Professioneel Meesterschap zal zesjaarlijks worden geaccrediteerd door NVAO. Tussentijds, na 3 jaar, zal de opleiding intern worden gevisiteerd. Daartoe zal in samenwerking met het kennis- en onderzoekscentrum van DOO (eerstegraads
pagina 27
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
lerarenopleidingen en Masteropleiding Pedagogiek) een systematiek voor een interne audit worden opgezet. Op centraal niveau wordt CNA sinds 2007 gevalideerd door een onafhankelijke externe instantie (Cedeo). Overwegingen In de inleiding van het aanvraagdossier wordt de organisatiestructuur getekend waarbinnen de opleiding georganiseerd wordt. Die structuur is complex. Het was voor het panel dan ook niet heel duidelijk wie wat aanstuurde en wie waarvoor verantwoordelijk was. In het eerste gesprek tijdens het locatieboek, het gesprek met de bestuurlijk verantwoordelijken, heeft het panel dan ook verdere verduidelijking gevraagd. Die was onder andere nodig om de kwaliteitszorg in de opleiding te kunnen beoordelen In het aanvraagdossier beschrijft de opleiding een ambitieus en uitgebreid stelsel van kwaliteitszorg. Daarbij zouden uitgangspunten van de kwaliteitssystemen van EMA, CNA en NiME geïntegreerd worden. Dit riep bij het panel de vraag op of een en ander wel haalbaar en realistisch is. In de gesprekken tijdens het locatiebezoek werd dan ook duidelijk dat de formele kwaliteitszorg nog in ontwikkeling is. De opleiding is nog niet toe aan alle bevragingen die ze in het aanvraagdossier aankondigt. Anderzijds hoorde het panel toch getuigenissen van de informele kwaliteitszorg die in de lopende programma‟s al tot verbeteringen aanleiding heeft gegeven. De opleidingsverantwoordelijken blijken de vinger aan de pols te houden om, waar nodig, bijstellingen te initiëren. Het panel is ook tevreden over de rol die de leerlijncoördinatoren krijgen ten aanzien van het academisch niveau en de adequaatheid van de kennisbasis. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.1 „Systematische aanpak‟ als voldoende.
4.5.2
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld (facet 5.2) Bij de interne kwaliteitszorg zullen medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief worden betrokken. Bevindingen De opleiding stelt dat de deelnemers van de opleiding Professioneel Meesterschap gedurende de hele opleiding nauw betrokken (zullen) worden bij de opzet en uitvoering van het programma, als ook bij de kwaliteitszorg. Omdat de opleiding pas onlangs is gestart en kleinschalig is opgezet heeft deze betrokkenheid een sterk organisch karakter, waarbij direct en „on the job‟ wordt gecommuniceerd. In de toekomst zal de mening van deelnemers bovendien worden geraadpleegd door middel van diverse evaluaties. Met de deelnemers die de opleiding hebben gestaakt wordt een exitgesprek met de opleider en de programmaleider gevoerd om de redenen daarvan te kunnen achterhalen. De opleiding wordt ontwikkeld en uitgevoerd door een team van opleiders, dat ongeveer acht keer per jaar, samen met de productteamcoördinator en de lector bijeen komt in het productteamoverleg. Daarbij brengt elke opleider zijn eigen ervaringen in; resultaten van evaluatieve gesprekken maar ook de systematisch uitgevoerde evaluatieresultaten zijn
pagina 28
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
onderwerp van gesprek. Eens per jaar is er een productteamevaluatiegesprek waarin een evaluatie van de samenwerking van het team, werkwijze en het onderwijs worden besproken. Door de rol van het NIME als opdrachtgever van de opleidingen vindt de ontwikkeling van de opleiding Professioneel Meesterschap in nauw overleg met het beroepenveld plaats. Het NIME heeft daartoe een kwaliteitsraad, een werkveldcommissie en een werkgroep kwaliteit en accreditatie in het leven geroepen. De opleiding stelt in het aanvraagdossier dat alumnibeleid zal worden ontwikkeld. Overwegingen Het panel hoorde van studenten dat er binnen de opleiding korte lijnen zijn, waardoor zij vlug problemen kunnen signaleren. Het panel heeft er begrip voor deze informele kwaliteitszorg in een kleine opleiding maar vindt dat op de langere termijn, wanneer de groepen groter worden, een meer georganiseerde vorm van het betrekken van studenten bij de kwaliteitszorg wenselijk is. Het panel zag ook de grote betrokkenheid van docenten bij curriculumopbouw, met passende kritische zin en kwaliteitsbewustzijn. De rol van NiME als „toezichthouder‟ is ook een garantie voor de betrokkenheid van het werkveld bij de kwaliteitszorg. De vertegenwoordigers van NiME beklemtoonden in het gesprek met het panel de rol van de kwaliteitsraad bij het borgen van de kwaliteit van de verschillende NiME-masters. Het panel confronteerde in dit verband de opleidingsverantwoordelijken met de vraag of er geen spanning is tussen de behoeften van het werkveld, i.c. NiME, enerzijds en het eigen opleidingsperspectief anderzijds. Uit het antwoord bleek de waardering voor de inbreng vanuit NiME, maar anderzijds werd het belang van de eigen kwaliteitsborging beklemtoond. De opleidingsverantwoordelijken zien zichzelf niet louter als uitvoeringsorgaan van NiME, maar als gesprekspartner. Het panel ondersteunt dit. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.2 „Betrokkenheid‟ als voldoende.
4.5.3
Samenvattend oordeel onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg Het panel heeft alle facetten bij dit onderwerp positief beoordeeld. Bijgevolg wordt ook het oordeel voor het onderwerp „voldoende‟. De formele kwaliteitszorg is nog in ontwikkeling. De opleiding is nog niet toe aan alle bevragingen die ze in het aanvraagdossier aankondigt. De informele kwaliteitszorg heeft in de lopende programma‟s al tot verbeteringen aanleiding gegeven.
4.6 4.6.1
pagina 29
Condities van continuïteit Afstudeergarantie (facet 6.1) De instelling geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen.
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
Bevindingen Het college van bestuur van de HvA heeft zich garant gesteld voor de continuïteit van de opleiding. Door de opleiding uit te voeren in een samenwerkingsverband EMA en het onder te brengen bij het CNA kan de HvA vanuit haar positie als samenwerkingsinstituut garanderen dat er een docentencorps beschikbaar is en blijft dat kwalitatief en kwantitatief is toegerust om de opleiding te blijven ontwikkelen en verzorgen. Overwegingen Het panel vindt het juist dat het college van bestuur van de HvA de afstudeergarantie afgegeven heeft. Het is immers de HvA die bestuurlijk verantwoordelijk is voor deze opleiding, ook al wordt die verder in een samenwerkingsverband met andere partners georganiseerd. Op basis van die garantieverklaring, komt het panel tot een score voldoende voor dit facet. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.1 „Afstudeergarantie‟ als voldoende.
4.6.2
Investeringen (facet 6.2) De voorziene investeringen zijn toereikend om de opleiding (inclusief voorzieningen) tot stand te brengen. Bevindingen Voor de ontwikkeling van de opleiding is een toereikende investering geraamd van in totaal € 242.394.-- t/m de accreditatie in 2010. Deze investeringskosten zijn betaald uit eigen middelen van het CNA. De raad van beheer van het CNA heeft een positief advies gegeven en de colleges van bestuur van HvA, UvA en VU hebben de begroting goedgekeurd, inclusief de investerings- en aanloopkosten. Daarmee bevestigen zij tevens een gedeelde financiële verantwoordelijkheid voor wat betreft de investeringskosten. Overwegingen Het panel stelt vast dat investeringen van de samenwerkende partners voldoende waren om de opleiding tot stand te brengen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.2 „Investeringen‟ als voldoende.
4.6.3
Financiële voorzieningen (facet 6.3) De financiële voorzieningen voor de gecalculeerde negatieve resultaten zijn voldoende voor dekking van de aanloopverliezen. Bevindingen De condities voor continuïteit bij het CNA blijken goed. Het CNA is een Vennootschap onder Firma van de HvA en de UVA. Beide partners zijn voor 50% risicodrager. CNA heeft al jaren een solide begroting en een positief resultaat. De vermogenspositie is solide. Bij een deelname van 15 studenten per studiejaar is de opleiding kostendekkend. De eventuele negatieve resultaten worden gedekt door de eigen middelen.
pagina 30
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
Door de VO-raad is berekend, op basis van de vraag naar professionalisering van het lerarenberoep, dat de vraag jaarlijks ten minste 60 studieplaatsen zal bedragen. CNA verwacht dan ook jaarlijks tussen de 2 tot 4 groepen kan opleiden. Overwegingen Het panel heeft de begroting en het exploitatie-overzicht 2009-2015 bestudeerd en heeft de overtuiging dat de financiële voorzieningen voldoende zijn voor de dekking van de aanloopverliezen. Het panel stelt wel vast dat in het schema geen uitgaven voor verdere ontwikkeling van de opleiding zijn voorzien. Het panel kan geen uitspraak doen over de haalbaarheid van het streefcijfer voor instromende studenten. Vanuit de vertegenwoordigers van het werkveld hoorde het panel wel dat de schoolbesturen van het VO bereid zijn personeelsleden te sturen naar deze opleiding én daarvoor te betalen. Het betreft hier immers een onbekostigde opleiding. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.3 „Financiële voorzieningen‟ als voldoende.
4.6.4
Samenvattend oordeel onderwerp 6 Condities van continuïteit Het panel heeft alle facetten bij dit onderwerp positief beoordeeld. Bijgevolg wordt ook het oordeel voor het onderwerp „voldoende‟. De initiatiefnemers hebben voldoende middelen vrijgemaakt om de opleiding te ontwerpen en te continueren.
pagina 31
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
5 Overzicht advies De onderstaande tabel geeft per onderwerp en per facet het oordeel van het panel uit hoofdstuk 4 weer.
Onderwerp 1 Doelstellingen opleiding
2 Programma
3 Inzet van personeel
4 Voorzieningen
5 Interne kwaliteitszorg
6 Condities van continuïteit
Oordeel V
V
V
V
V
V
Facet 1.1 Domeinspecifieke eisen
V
1.2 Master
V
1.3 Oriëntatie hbo
V
2.1 Eisen hbo
V
2.2 Relatie doelstellingen - programma
V
2.3 Samenhang programma
V
2.4 Studielast
V
2.5 Instroom
V
2.6 Duur
V
3.1 Eisen hbo
V
3.2 Kwantiteit
V
3.3 Kwaliteit
V
4.1 Materiële voorzieningen
V
4.2 Studiebegeleiding
V
5.1 Systematische aanpak
V
5.2 Betrokkenheid
V
6.1 Afstudeergarantie
V
6.2 Investeringen
V
6.3 Financiële voorzieningen
V
V = voldoende O = onvoldoende
pagina 32
Oordeel
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
Bijlage 1: Samenstelling panel Prof. dr. Th. Bergen (Voorzitter) Theo Bergen studeerde onderwijskunde en promoveerde in 1981 aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. In de periode 1993 - 2005 is hij als hoogleraar en wetenschappelijk directeur verbonden geweest aan de Universitaire Lerarenopleiding van de Radboud Universiteit Nijmegen. Sinds 2006 is hij als hoogleraar Onderwijskunde verbonden aan de Lerarenopleiding van de Technische Universiteit Eindhoven. Hij is voorzitter van de VELON (Vereniging Lerarenopleiders Nederland). Prof. dr. N. Verloop Nico Verloop studeerde Onderwijskunde (Utrecht) en promoveerde in 1989 met een proefschrift over Interactive cognitions of student teachers. Hij is sinds 1991 hoogleraar toegepaste onderwijskunde, in het bijzonder van de opleiding van leraren aan het ICLON te Leiden. Nico Verloop was tot 2009 hoogleraar–directeur ICLON (Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing), Universiteit Leiden. Prof. dr. E.B.P. Verbiest Eric Verbiest was tot 31 december 2009 Lector Fontys Hogescholen voor schoolontwikkeling en schoolmanagement. Hij is nog steeds Gastprofessor Universiteit Antwerpen voor onderwijsinnovatie. Hij heeft uitgebreide theoretische kennis van en (internationale) praktische ervaring in en schoolorganisatieontwikkeling, in het ontwikkelen en implementeren van programma‟s voor de professionalisering van schoolleiders en in praktijkgericht onderzoek. De ervaring omvat procesbegeleiding, ontwikkelen van strategieën voor schoolvernieuwing, toepassing van diagnostische instrumenten en training in managementvaardigheden. Daarnaast uitgebreide ervaring in het ontwikkelen van curricula voor lerarenopleidingen op het terrein van sociale vaardigheden, sociale wetenschappen en filosofie. J. Krämer Joanneke Krämer is masterstudent Onderwijskunde aan de Universiteit van Amsterdam en studeert af op het onderwerp 'reflectie in de lerarenopleiding'. Nadat ze in 2003 in Utrecht begon met haar studie Onderwijskunde is ze actief geworden in het verenigingsleven. Ze werd achtereenvolgens bestuurslid van de Utrechtse en de Landelijke Studentenvakbond en was penningmeester van ideële zeilstichting Aeolus. Daarnaast is ze sinds 2006 trainer en coach van bestuurlijk actieve studenten.
Alle panelleden hebben een onafhankelijkheidsverklaring ingevuld en ondertekend.
Secretaris en procescoördinator: Rik Belmans, beleidsmedewerker NVAO
pagina 33
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
Bijlage 2: Programma locatiebezoek Het panel heeft een bezoek gebracht aan de locatie op 19 mei 2010 voor de toetsing van de nieuwe opleiding hoo-master professioneel Meesterschap van de Hogeschool van Amsterdam. Locatie: Centrum voor Nascholing H.J.E. Wenckebachweg 144-148 1096 AR Amsterdam Programma en gespreksdeelnemers van de opleiding 11.00 - 11.45 Opleidingsmanagement EMA Marian Freriks 1 Directeur DOO HVA Ben van der Hilst 2 Directeur CNA Alle van Steenis 3 Programmaleider VO (directie CNA) Marian Konijn 4 Programmanager EMA 12.00 - 12.45 Gesprek met inhoudelijk verantwoordelijken voor de opleiding Marco Snoek 1 Lector verbonden aan de opleiding HVA Geert ten Dam 2 Hoogleraar verbonden aan de opleiding UVA Monique Volman 3 Hoogleraar verbonden aan de opleiding UVA 13.30 – 14.15 Gesprek met uitvoerders van de opleiding Andre Koffeman 1 Begeleider groep februari 09 ILO Wietske Miedema 2 Begeleider groep september 09 HVA Monique Pijls 3 Begeleider groep september 09 CNA 14.30 – 15.15 Gesprek met werkveldadviescommissie Marc Mittelmeijer 1 Directeur van de NiME Joost Kentson 2 Lid van de kwaliteitsraad van de NiME Leo Deurloo 3 Lid werkveldadviescommissie vanuit EMA Directeur IRIS Willem Gebuis 4 Lid werkveldadviescommissie vanuit EMA Docent Ranko Steusel 5 Lid werkveldadviescommissie vanuit NiME docent 15.30 – 16.15 Gesprek met deelnemers Caecile van Gorp 1 Chris van Gool 2 Annemarie Tit 3 Hugo van den Bergh 4
pagina 34
Student groep februari 09 Student groep september 09 Student groep september 09 Student groep september 09
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten Informatiedossier opleiding (72p. + bijlagen) Documenten beschikbaar gesteld tijdens locatiebezoek 2 computers met toegang tot portfolio‟s van studenten en de beoordelen Producten en beoordelingen panel Studiehandleiding opdrachten Handboek onderzoek Boeken die gebruikt worden in de opleiding Literatuurlijsten bij: Perspectieven Schoolontwikkeling, Perspectieven Pedagogisch handelen Perspectieven Studiereis Overige documenten Rol Leerlijncoördinatoren in de Master Professioneel Meesterschap (rondgedeeld tijdens locatiebezoek)
pagina 35
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
Bijlage 4: Lijst met afkortingen
pagina 36
ba
bachelor
BKO
Basiskwalificatie universitair docent
CNA
Centrum voor Nascholing Amsterdam
EC
European Credit
ECTS
European Credit Transfer System (1 ECTS = 28 uur)
EMA
Educatief Meesterschap Amsterdam
hbo
hoger beroepsonderwijs
HvA
Hogeschool van Amsterdam
ma
master
NVAO
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
NiME
Nederlands instituut voor Masters in Educatie
VSNU
Vereniging van Nederlandse Universiteiten
VU
Vrije Universiteit Amsterdam
UvA
Universiteit van Amsterdam
VO
voortgezet onderwijs
wo
wetenschappelijk onderwijs
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |
Het paneladvies is tot stand gekomen in opdracht van de NVAO met het oog op toetsing van de nieuwe opleiding hbo-master Professioneel Meesterdschap van de Hogeschool van Amsterdam. Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) Parkstraat 28 Postbus 85498 | 2508 CD DEN HAAG T 31 70 312 23 30 F 31 70 312 23 01 E
[email protected] W www.nvao.net
Aanvraagnummer
pagina 37
#4159
NVAO | hbo-master Professioneel Meesterschap Hogeschool van Amsterdam | 30 mei 2010 |