hbo-bachelor Sport en Bewegingseducatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Oktober 2007 NVAO Toets Nieuwe Opleiding
Paneladvies
pagina 2
1
Samenvattend advies
3
2
Inleiding en verantwoording 2.1 Werkwijze panel 2.2 Opbouw paneladvies
5 5 5
3
Beschrijving van de opleiding 3.1 Algemeen 3.2 Profiel instelling 3.3 Profiel opleiding
6 6 6 7
4
Beoordeling per onderwerp 4.1 Doelstellingen opleiding 4.2 Programma 4.3 Inzet van personeel 4.4 Voorzieningen 4.5 Interne kwaliteitszorg 4.6 Condities van continuïteit
10 10 14 22 26 28 29
5
Overzicht advies
31
Bijlage 1: Samenstelling panel
32
Bijlage 2: Programma locatiebezoek
33
Bijlage 3: Lijst met afkortingen
35
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
1 Samenvattend advies In het onderstaande vat het panel de oordelen en adviezen ten aanzien van de opleiding samen. Het panel beoordeelt de doelstellingen van de opleiding positief. De opleiding heeft competenties opgesteld die aansluiten op de ontwikkelingen binnen cq. de behoeften van het werkveld. De competenties zijn duidelijk beroepsgericht, en in de uitwerking is zichtbaar dat zij aansluiten op internationaal gehanteerde beschrijvingen van het bachelor-niveau. Hoewel de opleiding in voldoende mate duidelijk kan maken hoe de opleiding zich verhoudt tot verwante opleidingen, zou een helderder / meer nadrukkelijke profilering behulpzaam kunnen zijn. De opleiding heeft de eigen doelstellingen vergeleken met die van andere opleidingen, ook in het buitenland. De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen positief, maar doet de opleiding de suggestie aan de hand voor de benchmarking van de opleiding gebruik te maken van het AEHESIS netwerk. Het panel beoordeelt de opzet en de inhoud van het opleidingsprogramma positief. Het programma is duidelijk beroepsgericht. De beroepstaken van de SBE’er zijn als uitgangspunt genomen voor de ontwikkeling van de onderwijseenheden. De kennisontwikkeling van studenten en de ontwikkeling van vaardigheden staat in het teken van de beroepsuitoefening. Binnen het programma wordt veelvuldig gebruik gemaakt van casussen, van opdrachten en projecten die aan de beroepspraktijk ontleend zijn. Het panel heeft er vertrouwen in dat de opleiding voldoende stageplaatsen kan realiseren voor de opleiding, via het netwerk waarover men reeds beschikt en via netwerken van nog aan te trekken docenten. De relatie tussen eindkwalificaties en de leerdoelen van de onderwijseenheden is duidelijk. Per onderwijseenheid is in de handleiding aangegeven welke leerdoelen worden nagestreefd, en hoe één en ander zich verhoudt tot de competenties. Het didactisch concept en de wijze van toetsing sluiten aan op de doelstellingen van de opleiding. Het panel vraagt wel aandacht voor de wijze waarop twee complexe beroepstaken, te weten het lesgeven en het werken binnen de BOSdriehoek zijn opgenomen in het programma. Het panel geeft de opleiding in overweging deze taken op een andere manier op te bouwen binnen het programma, waardoor de student eerst binnen een specifieke context aan de taak werkt, en vervolgens in een later stadium de complexiteit van de context verder verdiept. De samenhang van het programma wordt door het vraaggestuurde karakter van de opleiding in belangrijke mate door de student zelf bepaald. De studieloopbaanbegeleiding vormt daarbij een belangrijk element, dat studenten ondersteunt bij het realiseren van voldoende samenhang en niveau binnen het eigen studiepad. Het panel geeft de opleiding in overweging om de eigen sportbeoefening van studenten duidelijker in te kaderen binnen de opleiding, bijvoorbeeld door het te relateren aan de oriëntatie op verschillende sporten en/of manieren van sportbeleving. Ten aanzien van de studielast stelt het panel vast dat bij de ontwikkeling van onderwijseenheden per eenheid een inschatting van de benodigde studietijd werd gemaakt, en dat deze is opgenomen in de handleiding van de desbetreffende onderwijseenheid. Ook op dit punt heeft de student in het gehanteerde onderwijsmodel een grote eigen verantwoordelijkheid, waarbij de studieloopbaanbegeleiding bijdraagt aan het adequaat inplannen en het realiseren van de beoogde studielast. De opleiding hanteert adequate instroomcriteria, en onderneemt goede stappen die gericht zijn op het informeren van aankomende studenten over de opleiding en aspecten die relevant zijn voor een goede aansluiting van de vooropleiding. Het panel plaatst vraagtekens bij het toelatingsonderzoek zoals dat is voorzien, omdat het onderzoek in de voorgestelde vorm niet persé aansluit op het profiel van de opleiding. Het panel adviseert de opleiding de opzet cq. het gebruiken van het toelatingsonderzoek in dat licht te heroverwegen. Overigens beoordeelt het
pagina 3
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
panel de instroom wel positief. De duur van de opleiding voldoet aan de wettelijke eisen. Het panel beoordeelt de inzet van personeel positief. De opleiding hanteert een adequaat profiel van docenten die worden ingezet binnen het programma. De docenten die beschikbaar zijn passen goed binnen dit profiel. Het docentenbestand is nog niet geheel compleet. Het panel hecht groot belang aan het aantrekken van (een) kerndocent(en) met goede werkveldcontacten. Het panel heeft er, mede naar aanleiding van een gesprek met werkveldvertegenwoordigers, vertrouwen in dat de opleiding de benodigde docenten aan kan trekken, en beveelt de opleiding aan daarbij ook gebruik te maken van de goede contacten die men in het werkveld heeft. De opleiding streeft naar een staf-studentratio van 1:30, waarbij in de opstartfase van de opleiding meer docenten ingezet zullen worden. Op basis van de CV’s en het gesprek met docenten tijdens het locatiebezoek is het panel van oordeel dat de docenten over de benodigde kwalificaties beschikken om het opleidingsprogramma aan te bieden. Het panel stelt vast dat de opleiding ernaar streeft het docentenbestand een afspiegeling te laten zijn van het werkveld. Dit is nog niet geheel gerealiseerd; in het verder aanvullen van het docentenbestand dat nog plaatsvindt zou dat nader invulling moeten krijgen. Het panel beoordeelt de voorzieningen positief. De opleiding beschikt binnen het gebouw over de belangrijkste voorzieningen die benodigd zijn voor de opleiding. In aanvulling daarop maken de opleiding en de studenten gebruik van aanvullende voorzieningen, hetzij sportaccommodaties hetzij bibliotheek / mediatheek. Daarover zijn afspraken met samenwerkingspartners gemaakt. De studiebegeleiding vindt plaats in de vorm van studieloopbaanbegeleiding. Het systeem van begeleiding is adequaat uitgewerkt en direct gekoppeld aan de studieplanning van de student en aan de studievoortgangsregistratie. De studieloopbaanbegeleiding speelt een belangrijke rol in het bepalen van de studieroute van individuele studenten, en kent voldoende waarborgen om ervoor te zorgen dat het studieprogramma van individuele studenten voldoende aansluit op de breedte en het niveau van de doelstellingen van de opleiding. Het panel beoordeelt de interne kwaliteitszorg positief. De opleiding maakt gebruik van het hogeschoolbreed opgezette systeem van kwaliteitszorg, dat samenhangt met de accreditatiecyclus. Voor de verschillende onderdelen daarvan is aangegeven met welke frequentie en met behulp van welke instrumenten reflectie, evaluatie en bijstelling plaatsvindt. De verschillende groepen belanghebbenden bij de opleiding (studenten, medewerkers, afgestudeerden, werkveld) worden actief bij de kwaliteitszorg betrokken. Het panel beoordeelt de condities voor continuïteit positief. De opleiding heeft een adequaat financieel plan opgesteld, dat voorziet in de benodigde investeringen en waarbinnen reserveringen zijn gepleegd voor de opvang van aanloopverliezen. De directie van de faculteiten garandeert instromende studenten dat zij de gehele opleiding zullen kunnen doorlopen. Het panel adviseert de NVAO om positief te besluiten ten aanzien van de kwaliteit van de nieuwe opleiding Sport en Bewegingseducatie van de Hogeschool Arnhem en Nijmegen. Den Haag, oktober 2007 Namens het panel ter beoordeling van de toets nieuwe opleiding Sport en Bewegingseducatie van de Hogeschool Arnhem en Nijmegen,
Prof.dr. P.M.E. De Knop (voorzitter)
pagina 4
drs. W. de Boer (secretaris)
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
2 Inleiding en verantwoording
2.1
Werkwijze panel Het panel heeft het aanvraagdossier van de opleiding, met daarin het aanvraagdocument en de daarbij behorende bijlagen ontvangen. Aan de hand van het beoordelingskader van de NVAO hebben de panelleden het aanvraagdocument bestudeerd, en vragen geformuleerd ten behoeve van het locatiebezoek. Voorafgaand op de gesprekken die tijdens het locatiebezoek zijn gevoerd hebben de panelleden overleg gevoerd over de bevindingen naar aanleiding van het aanvraagdossier en de vragen die door het dossier waren opgeroepen. Op basis daarvan is een verdeling vastgesteld van de vragen over de verschillende gespreksgroepen alsmede over de panelleden. Tijdens de gesprekken heeft het panel de vragen aan de orde kunnen stellen bij verschillende gespreksgroepen (zie bijlage 2). De gesprekken hadden een open karakter; op verschillende punten vond een discussie plaats naar aanleiding van verschillende mogelijke zienswijzen. Na afloop van de gesprekken heeft het panel de voorlopige oordelen geformuleerd en tevens aangegeven welke adviezen in het paneladvies een plaats zouden moeten krijgen. Op basis van de voorlopige oordelen die het panel heeft geformuleerd tijdens het locatiebezoek is door de secretaris een concept-paneladvies opgesteld, dat ter goedkeuring aan het panel is voorgelegd. Naar aanleiding van de inbreng van de panelleden is vervolgens de definitieve versie van het rapport opgesteld en goedgekeurd.
2.2
Opbouw paneladvies In hoofdstuk 1 is het samenvattend advies van het panel bij de aanvraag opgenomen. Hoofdstuk 2 beschrijft de werkwijze van het panel en de opbouw van het advies. Hoofdstuk 3 beschrijft de opbouw en centrale kenmerken van de opleiding. Hoofdstuk 4 geeft aan de hand van het NVAO beoordelingskader de bevindingen en de oordelen van het panel weer. In hoofdstuk 5 is het overzicht van de oordelen van het panel opgenomen. Bijlage 1 geeft de samenstelling van het panel weer. Bijlage 2 bevat het programma van het locatiebezoek, inclusief de gesprekspartners waarmee het panel heeft gesproken. Bijlage 3 bevat de lijst met afkortingen die binnen het advies worden gehanteerd.
pagina 5
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
3 Beschrijving van de opleiding 3.1
Algemeen Land Instelling Opleiding Niveau Oriëntatie Locatie(s) Variant Sector
3.2
Nederland Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Sport en Bewegingseducatie bachelor hbo Nijmegen voltijd Gedrag en Maatschappij
Profiel instelling De Hogeschool van Arnhem en Nijmegen is op 1 februari 1996 ontstaan door fusie van de HEAO-Arnhem, de Hogeschool Gelderland en de Hogeschool Nijmegen. Daarmee is vrijwel het hele beroepsonderwijs uit de regio ondergebracht in een onderwijsinstelling met 25.000 studenten en 2.500 medewerkers. De HAN telt 75 bachelor- en masteropleidingen en inmiddels meer dan 20 lectoraten. Daarnaast verricht de HAN via contractactiviteiten kennisintensieve dienstverlening in de vorm van onder meer (post-hbo) cursussen, individuele begeleiding en coaching, training, maatwerktrajecten en advies. De HAN heeft locaties in Arnhem en Nijmegen. De HAN kent vier faculteiten en een academie: • Economie en Management (FEM); • Educatie; • Techniek; • Gezondheid, Gedrag en Maatschappij (GGM); • Informatie Communicatie Academie (ICA). De faculteit Gezondheid, Gedrag en Maatschappij verzorgt ten behoeve van ca. 8.000 studenten 18 HBO-opleidingen in de sectoren Hoger Gezondheidszorg Onderwijs (HGZO), Hoger Sociaalagogisch Onderwijs (HSAO) en Hoger Pedagogisch Onderwijs(HPO). De contractactiviteiten van de faculteit worden verzorgd door VDO Opleidings- en Adviescentrum. De faculteit heeft diverse vestigingen in Nijmegen. Vanaf september 2004 zijn bijna alle bacheloropleidingen (m.u.v. Mondhygiëne en Sociaal Pedagogische Hulpverlening) en de opleiding Anesthesiemedewerker & Operatieassistent) alsmede de faculteitsdirectie en het faculteitsbureau gehuisvest op de nieuwbouwlocatie van de HAN-campus te Nijmegen. Deze campus grenst aan het complex van de Radboud Universiteit Nijmegen. Het instituut voor Sport- en Bewegingsstudies Naast de bestaande lerarenopleiding Lichamelijke Opvoeding en de opleiding Sport, Gezondheid & Management wil de HAN ook de opleiding Sport- en Bewegingseducatie opzetten. De opleidingen zijn ondergebracht in het instituut Sport- en Bewegingsstudies (ISBS). Het instituut wil bijdragen aan kwaliteitsverbetering, professionalisering en kennisontwikkeling (body of knowledge) op het terrein van sport en bewegen. Daartoe beweegt het instituut zich in een netwerk van organisaties, instellingen en bedrijven
pagina 6
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
die zich bezighouden met dit thema. Voorbeelden daarvan zijn gemeentes Arnhem en Nijmegen, provincie Gelderland, koepelorganisaties in de sport (NOC*NSF, NISB, NebasNsg, GSF, Olympisch Steunpunt Gelderland etc), en beroepsopleidingen sport en bewegen. Met een groot deel van de genoemde organisaties bestaan inmiddels samenwerkingsovereenkomsten. Kernactiviteiten van het instituut zijn: • Op basis van de (regionale) vraag ontwikkelt het instituut systematisch kennis op het gebied van sport en bewegen, onder meer door het uitvoeren van onderzoek. • Het instituut is verantwoordelijk voor het aanbod van cursussen op het gebied van sport en bewegen voor, in elk geval, de regionale markt. • Het instituut verzorgt een aanbod van initieel onderwijs op het gebied van sport en bewegen. • Het instituut zoekt naar maximale samenwerking en synergie in het bestaande aanbod van cursussen en opleidingen. • Het instituut fungeert als kennispoort in de regio.
3.3
Profiel opleiding Deze paragraaf geeft een korte beschrijving van de inhoud van de opleiding. De opleiding Sport- en Bewegingseducatie is ingericht rondom een achttal beroepstaken. De beroepstaken kenmerken gezamenlijk het werk van een SBE’er. Om beroepstaken adequaat uit te kunnen voeren heeft de student competenties nodig. Een matrix (tabel 0.1, pag. 25) laat de koppeling zien tussen de beroepstaken en de competenties. De HAN onderscheidt de volgende beroepstaken: - Bewegingsprogramma’s ontwerpen, uitvoeren, evalueren, coördineren en implementeren - Gedrag veranderen en gezonde leefstijl - Sportstimulering en sportparticipatie - Coachen en begeleiding - Besturen en beleid - Ondernemen en innovatie - Managen en organisatie - Persoonlijke ontwikkeling De HAN onderscheidt de volgende competenties: - les- en leidinggeven - begeleiden - samenwerken - adviseren - managen - ondernemen - werken aan kwaliteit - kennisontwikkeling - persoonlijke ontwikkeling. Het verband tussen de beroepstaken en de competenties wordt zichtbaar in de onderstaande tabel.
pagina 7
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
Programma op hoofdlijnen Onderstaand schema geeft een globaal beeld van het programma. In de bovenste twee rijen staan de beroepstaken. De overige cellen zijn gevuld met de thema’s van de onderwijseenheden. Deze verwijzen naar de beroepstaken waaronder ze staan geordend.
De HAN biedt het overgrote deel van de onderwijseenheden in de hoofdfase jaarlijks op meerdere momenten aan. Studenten kunnen daarmee door een keuze uit onderwijseenheden hun leerroute plannen. De samenhang van de onderwijseenheden kan liggen op het niveau van de inhoud / het thema en/of op het niveau van competentieontwikkeling. Het curriculum gaat uit van een nevenschikkende opbouw van beroepstaken en onderwijseenheden. Via het studieloopbaanprogramma wordt samen met de studieloopbaanbegeleider bepaald welke route voor welke student het meest geschikt is, gezien de doelstellingen en de ontwikkeling van de individuele studenten. Van het hoofdfaseprogramma zijn onderwijseenheden met een totale omvang van 180 ec verplicht. De student kan voor een omvang van 30 ec kiezen uit het keuze-
pagina 8
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
aanbod. Daarnaast kan de student een verdiepende of verbredende minor kiezen. De opleiding SBE biedt de studenten twee minors aan. Nieuwe opleiding voor Nederland Naast de aangevraagde opleiding biedt Fontys Hogescholen eveneens een opleiding Sport- en bewegingseducatie aan. Nieuwe opleiding voor de instelling De opleiding is nieuw voor de instelling. Studieomvang 240 ECTS.
pagina 9
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
4 Beoordeling per onderwerp In dit hoofdstuk toetst het panel de aanvraag aan de hand van de zes onderwerpen en negentien facetten uit het toetsingskader. Per facet is telkens de letterlijke omschrijving ervan uit het toetsingskader overgenomen. Daarna volgen eveneens per facet een summiere samenvatting van de informatie verstrekt door de instelling, en de overwegingen en het oordeel van het panel. Tot slot geeft het panel per onderwerp een samenvattend oordeel.
4.1
Doelstellingen opleiding Voor de beschrijving van de doelstellingen wordt verwezen naar het voorgaande hoofdstuk 3.
4.1.1
Domeinspecifieke eisen (facet 1.1) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Bevindingen In het aanvraagdocument formuleert de HAN de doelstellingen voor de opleiding SBE. Daarbij wordt aangegeven dat de opleiding zich tot doel stelt om mensen op te leiden die sport- en bewegingsactiviteiten kunnen ontwerpen, uitvoeren en coördineren en implementeren die tot doel hebben een actieve en gezonde leefstijl te bevorderen. Het gaat er vooral om het leefgedrag met betrekking tot sport en bewegen te analyseren en positief te beïnvloeden. Van belang is dat de SBE’er zich daarbij beweegt in een brede maatschappelijke context (buurt, sport, onderwijs, zorg en vrije tijd). De opleiding leidt de studenten op tot beginnende professionals die bekwaam zijn om aan het arbeidsproces deel te nemen (p. 31 Aanvraag toets nieuwe opleiding). De opleiding benoemt in het aanvraagdocument een aantal kernelementen in de competenties van de SBE’er: een centrale taak is het bewerkstelligen van gedragsverandering. Daarbij wordt sport als middel ingezet; de SBE’er is in staat de activiteiten te richten op verschillende doelgroepen (ouderen, mensen in achterstandsituaties, maar ook werknemers van organisaties etc.) en daarbij overleg te plegen met verschillende betrokken instanties (overheid, welzijnsorganisaties, bedrijven, onderwijs); de SBE’er kan relevante ontwikkelingen en signalen uit de omgeving doorvertalen naar de activiteiten die worden opgezet. De HAN heeft in het kader van de ontwikkeling van de opleiding een beroepenveldcommissie ingesteld en een opleidingsprofiel Sport en Bewegingseducatie ontwikkeld. Dit profiel is door de beroepenveldcommissie gevalideerd. De opleiding geeft aan dat een benchmark van de doelstellingen heeft plaatsgevonden met instellingen in het buitenland en met de SBE-opleiding van de Fontys Hogeschool. Ten slotte heeft de HAN ook marktonderzoek laten uitvoeren dat gericht is op de behoefte onder studenten respectievelijk het werkveld naar een opleiding met dit profiel. De rapporten zijn als bijlagen in de aanvraag opgenomen. Tijdens het locatiebezoek heeft het panel navraag gedaan naar de positie die de opleiding inneemt in relatie tot de andere opleidingen binnen het instituut Sport en Bewegingsstudies, een
pagina 10
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
plaats hebben resp. krijgen en, in aanvulling daarop, de verhouding van de opleiding tot andere opleidingen binnen het domein Gedrag en Maatschappij. Van de zijde van de HAN is aangegeven dat de opleiding Sport Gezondheid en Management (SGM) de nadruk legt op management, en geen onderdelen omvat die op beweging of een fysieke component zijn gericht. SGM is gericht op advies, consultancy etc. Binnen SBE is wel een behoorlijke portie bewegingsonderwijs opgenomen, omdat de ontwikkeling van bewegingsactiviteiten door de student centraal staat. SBE is gericht op het ontwikkelen, uitvoeren, implementeren en het onderzoeken van effecten van bewegingsprogramma’s. De focus van de ALO (lerarenopleiding) verschilt ook; die is met name op het bewegingsonderwijs gericht binnen de scholen en dus op de specifieke doelgroep van kinderen in normale ontwikkeling. Andere doelgroepen (en kinderen met specifieke behoeften) zijn het aandachtsterrein van de SBE’er. Het onderscheid met de opleiding CMV (Cultureel Maatschappelijke Vorming) wordt door de HAN aangeduid aan de hand van het zwaartepunt van de opleiding: CMV leidt een generalist in (maatschappelijke) vorming op; SBE leidt een specialist op die sport en beweging als middel / methode hanteert; een deel van de trajecten kan aansluiten op het vormingswerk maar andere trajecten zijn op heel andere doelgroepen gericht. Tijdens het locatiebezoek heeft het panel voorts gesproken met een aantal vertegenwoordigers van het werkveld waarin afgestudeerde SBE’ers een plek moeten verwerven. Tijdens dat gesprek is in relatie tot het doelgroepenbeleid / sportbeleid binnen een grote gemeente en een grote hoeveelheid projecten en ontwikkelingen binnen het domein aangegeven dat behoefte bestaat aan professionals die in staat zijn bewegingsprogramma’s te ontwikkelen en dat te doen binnen (en in nauw overleg met) een soms complexe omgeving met specifieke randvoorwaarden. De aanwezige vertegenwoordigers van het werkveld waren van oordeel dat het profiel / de doelstellingen van de opleiding op deze behoefte aansluiten. Overwegingen Het panel stelt vast dat de opleiding gedegen werk heeft gemaakt van de ontwikkeling van het opleidingsprofiel en het formuleren van de doelstellingen van de opleiding. Daarbij is aansluiting gezocht bij de behoeften in het werkveld, is marktonderzoek uitgevoerd en heeft een vergelijking met andere opleidingen plaatsgevonden. Het panel stelt vast dat daarbij een aantal kanttekeningen geplaatst kan worden. Zo is het beeld dat uit de marktonderzoeken naar boven komt niet geheel eensluidend. Ook doen zich binnen delen van de arbeidsmarkt ontwikkelingen voor die een negatief effect op de vraag naar SBE’ers kunnen hebben: zo zijn veel gemeenten (die als potentiële werkgever gezien worden) op veel plaatsen meer generalisten ipv (sport)specialisten gaan zoeken. Ook het beeld van de positionering van de opleiding ten opzichte van andere opleidingen levert niet steeds een eenduidig beeld op. Het panel beveelt de opleiding aan de positionering van de opleiding ten opzichte van andere opleidingen nader aan te scherpen en daar in de communicatie naar potentiële studenten en het werkveld ook aandacht aan te schenken. Desalniettemin stelt het panel vast dat de opleiding in voldoende mate heeft aangetoond dat het profiel van de opleiding aansluit op behoeften en ontwikkelingen in het werkveld. De vertegenwoordiging van het werkveld heeft in dat verband concrete voorbeelden en ontwikkelingen genoemd die deze conclusie onderbouwen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.1 ‘Domeinspecifieke eisen’ als voldoende.
pagina 11
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
4.1.2
Bachelor (facet 1.2) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Bevindingen De opleiding heeft in de documentatie die bij de aanvraag hoort onder meer een overzicht opgenomen van de competenties waarop de opleiding is gericht. De centrale competenties van de opleiding SBE hebben betrekking op: les en leidinggeven (in sport en bewegingssituaties); managen; adviseren; begeleiden; ondernemen; samenwerken (in professionele relaties); kennisontwikkeling; werken aan kwaliteit; persoonlijke ontwikkeling. Voor elk van deze competenties is een nadere uitwerking gegeven, is een typering van de context en van de rol van de SBE’er opgenomen, is aangegeven welke handelingen van de SBE’er gevraagd of verwacht kunnen worden en welke criteria daarbij gelden en is aangegeven welke producten de SBE’er in het weergegeven verband oplevert en welke criteria gelden ten aanzien van die producten. Uit de verdere uitwerking en beschrijving van de competenties is af te leiden hoe de doelstellingen van de opleidingen zich verhouden tot algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Overwegingen De 9 centrale competenties zijn opgenomen in bijlage 8 van het aanvraagdossier. Uit de typering van de competentie en de verdere uitwerking naar handelen, handelingscriteria, producten en productcriteria blijkt dat de competenties tegemoet komen aan de Dublin descriptoren. De SBE’er maakt gebruik van wetenschappelijke kennis op (ontwikkelings)psychologisch, fysiologisch, didactisch en sociaal-cultureel gebied; past deze kennis toe in de ontwikkeling van lessen en trainingen en lessen voor specifieke doelgroepen, analyseert daartoe de beginsituatie van deelnemers en formuleert op basis daarvan gedifferentieerde leerdoelen, communiceert met deelnemers, collega’s en andere betrokkenen over de sport- en bewegingsactiviteiten; is ook in staat deelnemers te coachen en de coaching aan te passen aan de behoefte van de individuele deelnemer en de situatie. De centrale competentie persoonlijke ontwikkeling is erop gericht dat de SBE’er in staat is om op een adequate wijze te blijven werken aan zijn competenties en tot het kritisch reflecteren op het eigen gedrag en de eigen beroepsrol. Het overzicht van competenties toont voldoende duidelijk aan dat de competenties van de opleiding aansluiten op de internationaal gehanteerde maatstaven voor het niveau van de bachelor (Dublin descriptoren). De beroepenveldcommissie is op basis van het opleidingsprofiel en de competenties eveneens tot die conclusie gekomen. In het zelfevaluatierapport meldt de opleiding voorts dat gebruik gemaakt is van een aantal benchmarkdocumenten, meer in het bijzonder van de University of Western Cape (Zuid-Afrika) en de University of Alberta (Edmonton, Canada) alsmede van twee duitse universiteiten. Het panel is op basis van de beschrijving in het zelfevaluatierapport en de nadere informatie die tijdens het bezoek gegeven is van oordeel dat de benchmark niet optimaal is uitgevoerd. Het panel zou de opleiding in dat verband aan willen raden een benchmark uit te voeren in relatie tot opleidingen binnen het AEHESIS-netwerk.
pagina 12
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.2 ‘Bachelor’ als voldoende.
4.1.3
Oriëntatie hbo (facet 1.3) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor in hbo: – De beoogde eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepencompetenties. – Een hbo-bachelor heeft de kwalificaties voor het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen, waarvoor een hbo-opleiding vereist is of dienstig is. Bevindingen In overleg met vertegenwoordigers van het beroepenveld heeft de opleiding beroepscompetenties geformuleerd. Bij het formuleren van die competenties heeft de opleiding gebruik gemaakt van gegevens uit marktonderzoek, van het profiel van de bestaande opleiding Sport- en bewegingseducatie van Fontys Hogescholen, van profielen voor de docent Lichamelijke Opvoeding en voor de coördinator/ontwikkelaar van Seniorensport en Sportbuurtwerk (opgesteld door NISB). Ook is aangesloten op relevante nota’s die op het werkterrein van de SBE’er zijn gericht (bijv. ‘Tijd voor Sport’). De competenties geven aan in welke context de SBE’er werkzaam is (BOS-driehoek; Vrije tijd en recreatie, breedtesport) en welke rollen hij daarin vervult (begeleider, ontwikkelaar, adviseur, trainer; collega, leidinggevende, samenwerkingspartner; organisator, ontwikkelaar, initiator). De uitgewerkte competenties (bijlage 8) bevatten in relatie tot die contexten en rollen concrete taken die door de SBE’er worden uitgevoerd en geven eveneens aan welk producten de SBE’er in dat verband tot stand brengt. Zowel ten aanzien van het handelen als ten aanzien van de producten zijn criteria geformuleerd. Overwegingen Het panel heeft de competenties tijdens het locatiebezoek onder meer besproken met vertegenwoordigers van het werkveld. In dat gesprek is van de zijde van de werkveldvertegenwoordigers aangegeven dat de geformuleerde competenties aansluiten op het profiel dat men voor zich ziet voor functionarissen binnen het werkterrein. Zo is onder meer aangegeven dat sportconsulenten binnen een (stedelijke) gemeente te maken krijgen met projecten die in toenemende mate complex zijn, en waarbij meerdere samenwerkingspartners betrokken zijn. De sportconsultent moet in staat zijn in relatie tot de doelgroepen een analyse en planning op te stellen, de financiering in de planvorming te betrekken etc., vanuit de verschillende belangen van de betrokken organisaties. Het vermogen om verbindingen tussen betrokkenen te kunnen leggen en een netwerk op te zetten en onderhouden is in de competenties van de SBEopleiding adequaat opgenomen. In aanvulling daarop is aangegeven dat zich binnen het werkveld ontwikkelingen voordoen die leiden tot een behoefte aan strategische denkers binnen het beroepenveld; medewerkers die in staat zijn het effect van programma’s te evalueren en op grond daarvan evt. bijstellingen tot stand te brengen. Zowel inhoudelijk als kwantitatief ontwikkelt het werkveld zich; de door de opleiding vastgestelde competenties bieden voldoende breedte en diepgang om aan de geformuleerde eisen en ontwikkelingen vanuit het werkveld tegemoet te komen. Het panel is van oordeel dat de competenties in voldoende mate gebaseerd zijn op
pagina 13
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
relevante beroeps- en opleidingsprofielen en dat in voldoende mate sprake is van afstemming op en overleg met het beoogde werkveld. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.3 ‘Oriëntatie hbo’ als voldoende.
4.1.4
4.2
Samenvattend oordeel onderwerp 1 Doelstellingen opleiding Het panel beoordeelt de drie facetten binnen het onderwerp ‘Doelstellingen’ positief. De opleiding heeft competenties opgesteld die aansluiten op de ontwikkelingen binnen cq. de behoeften van het werkveld. De competenties zijn duidelijk beroepsgericht, en in de uitwerking is zichtbaar dat zij aansluiten op internationaal gehanteerde beschrijvingen van het bachelor-niveau. Hoewel de opleiding in voldoende mate duidelijk kan maken hoe de opleiding zich verhoudt tot verwante opleidingen, zou een helderder / meer nadrukkelijke profilering behulpzaam kunnen zijn. De opleiding heeft de eigen doelstellingen vergeleken met die van andere opleidingen, ook in het buitenland. De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen positief, maar doet de opleiding de suggestie aan de hand voor de benchmarking van de opleiding gebruik te maken van het AEHESIS netwerk.
Programma Voor de beschrijving van het programma wordt verwezen naar het voorgaande hoofdstuk 3.
4.2.1
Eisen hbo (facet 2.1) Het beoogde programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een hboopleiding. – Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en of (toegepast) onderzoek. – Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. – Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Bevindingen De kennisontwikkeling binnen het opleidingsprogramma wordt in het aanvraagdossier beschreven op basis van relevante vakliteratuur en studiemateriaal, van toepassingsgericht onderzoek dat studenten in de loop van de opleiding uitvoeren en van contacten met het werkveld die binnen de opleiding geprogrammeerd zijn. Ten aanzien van de vakliteratuur geeft de opleiding aan dat binnen de opleiding gebruik gemaakt wordt van handboeken, vaktijdschriften, literatuurmappen en databases waarbinnen studenten naar relevante informatie kunnen zoeken. Voor de studenten in het eerste jaar stelt de opleiding literatuurmappen samen, waarin actuele artikelen die relevant zijn voor de studietaken die studenten moeten uitvoeren, zijn opgenomen. Vanaf het eerste jaar leren studenten de beschikbare databases te gebruiken om te zoeken naar specifieke vakliteratuur. In het studiemateriaal zijn casussen opgenomen die uit de beroepspraktijk afkomstig zijn – hetzij videocasuïstiek of schriftelijke casussen. Daarnaast brengen studenten met name in de hoofdfase veel tijd in de beroepspraktijk door. In de hele opleiding behaalt de student 60 ec van de major in directe relatie met de beroepspraktijk, waarvan 15 ec in de propedeuse. De opleiding overlegt over de invulling van stageopdrachten met stagebiedende organisaties. Eisen die aan
pagina 14
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
opdrachten worden gesteld en de beoordelingscriteria die worden gehanteerd komen daarbij aan bod. Voor het werven van de stageplaatsen maakt de opleiding gebruik van het netwerk waarover het instituut van sport- en bewegingsstudies reeds beschikt in relatie tot de andere opleidingen. Met name vroeger in de opleiding draagt de opleiding stageplaatsen aan; in latere jaren kunnen studenten ook zelf stageplaatsen aandragen mits zij aan de criteria van de opleiding voldoen. De opleiding kent voorts een belangrijke rol toe aan de betrokkenheid van de opleiding zelf en de studenten bij praktijkgericht onderzoek. Binnen het instituut voor sport- en bewegingsstudies is het onderzoeks- en expertisecentrum SENECA opgenomen, dat praktijkonderzoek verricht op het terrein van sport en gezondheid. Doel van het centrum is het betrekken van docenten en studenten bij dat onderzoek. Binnen de onderwijseenheid professionalisering en onderzoek moeten studenten groepsgewijs een praktijkgericht onderzoek uitvoeren. De inzet van gastdocenten binnen het opleidingsprogramma is eveneens een manier om meer ervaring en inzicht uit de beroepspraktijk binnen de opleiding beschikbaar te maken, naast het feit dat de opleiding ernaar streeft docenten aan te stellen die naast hun betrekking aan de hogeschool ook in de beroepspraktijk werkzaam zijn. Overwegingen Het panel stelt vast dat de opleiding afdoende inzichtelijk maakt op welke wijze de kennisontwikkeling plaatsvindt en welke verbanden bestaan met de actuele beroepspraktijk. De literatuur die wordt gehanteerd binnen het programma is beschreven binnen de handleiding die per onderwijseenheid is opgesteld. De weergegeven literatuur is actueel en relevant en sluit aan op het niveau van de opleiding. Het literatuuroverzicht laat zien dat de nadruk ligt op Nederlandstalige literatuur, maar bij de verschillende onderwijseenheden is ook Engelstalige basisliteratuur opgenomen. Het panel is positief over de wijze waarop het studiemateriaal middels casussen aan de beroepspraktijk wordt gekoppeld. In relatie tot de stages stelt het panel vast dat in het opleidingsruimte voldoende ruimte beschikbaar is om studenten langs deze weg ervaring in het beroepenveld te laten opdoen. In de opvatting van het panel is het aantal en de kwaliteit van de beschikbare stageplaatsen van doorslaggevend belang voor de vraag of dit doel ook gerealiseerd wordt. Het panel stelt vast dat de opleiding daartoe overleg met het werkveld voert, en heeft in het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld vastgesteld dat daar vertrouwen bestaat dat de opleiding erin zal slagen voldoende kwalitatief goede plaatsen te vinden. Het netwerk waar de opleiding al over kan beschikken is adequaat. Desalniettemin acht het panel het van belang dat voor de docenten die nog worden aangezocht voor de opleiding (zie facet 3.1) juist ook in dit verband gezocht wordt naar mensen die over een stevig netwerk in relevante delen van het werkveld beschikken. Het panel is positief over de beoogde relatie van het onderzoeks- en expertisecentrum SENECA bij de opleiding met het oog op het toegepast onderzoek. Het panel plaatst één kanttekening bij dit facet, en die heeft betrekking op de relatie van het programma met de CIOS-opleiding. Uit gesprekken tijdens het locatiebezoek is voldoende duidelijk gemaakt welk onderscheid bestaat tussen de CIOS-afgestudeerde en de SBE’er – de laatstgenoemde is ook in staat in overleg met verschillende partijen sport- en bewegingsprogramma’s op te zetten en af te stemmen op de specifieke behoeften van de desbetreffende groep. In het programma zou de taakverdeling tussen SBE’er en de CIOS’er ook meer nadrukkelijk aan bod kunnen komen, door samenwerking tussen de beide opleidingen en door studenten in de van elkaar verschillende rollen met elkaar samen te laten werken. In aanvulling op deze kanttekening meent het panel dat de opleiding baat zou kunnen hebben bij samenwerking met relevante verwante kenniscentra, zoals bijvoorbeeld het lectoraat rond gedragsbeïnvloeding binnen de opleiding CMV of met de Radboud Universiteit Nijmegen waar
pagina 15
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
bijvoorbeeld binnen de psychologie relevante kennis op bijvoorbeeld het gebied van sociale achterstanden aanwezig is. De desbetreffende elementen binnen de opleiding SBE zouden door die samenwerking verdiept kunnen worden. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.1 ‘Eisen hbo’ als voldoende.
4.2.2
Relatie tussen doelstelling en programma (facet 2.2) Het beoogde programma, het didactisch concept, de werkvormen en de wijze van toetsing weerspiegelen de te bereiken eindkwalificaties van de opleiding. De te bereiken eindkwalificaties zijn aantoonbaar vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het beoogde programma. Bevindingen De opleiding heeft de beroepstaken van de SBE’er tot uitgangspunt genomen bij het opstellen van eindkwalificaties, en heeft de competenties uitgewerkt naar een concrete beschrijving van het handelen van de SBE’er (en daaraan gekoppelde handelingscriteria) en producten (en daaraan gekoppelde productcriteria) (zie facet 1.2). Elke onderwijseenheid is gericht op het aanleren en oefenen van een beroepstaak en het verwerven van de competenties die daarvoor nodig zijn. In de handleiding van elke onderwijseenheid is aangegeven op welke beroepstaken de desbetreffende eenheid is gericht, wordt aangegeven op welk niveau de student die taken moet beheersen (oriënterend in de propedeuse; op het niveau van de beginnende beroepsbeoefenaar aan het einde van de opleiding) en worden de taken gekoppeld aan de relevante beroepscompetenties. Het didactisch concept dat binnen de opleiding wordt gehanteerd gaat uit van het vraaggestuurd leren. De student krijgt in toenemende mate de verantwoordelijkheid voor het (inrichten van het) eigen leerproces. Studenten laten zien dat zij de relevante beroepstaken op het vereiste niveau kunnen uitvoeren, en tonen op die manier aan dat zij over de beoogde competenties beschikken. Middels PGO en projectonderwijs worden studenten gestimuleerd actief aan de slag te gaan. Het programma voorziet in keuze-mogelijkheden, die studenten in staat stellen het programma op de eigen vragen te laten aansluiten. Met behulp van de studieloopbaanbegeleiding en het formuleren van studiecontracten (tweemaal per jaar) ondersteunt de opleiding de student bij het daadwerkelijk realiseren van de eindkwalificaties en het bereiken van het vereiste niveau (zie facet 4.2). De toetsing vindt op veel verschillende manieren plaats. Centraal is het digitaal portfolio, waarin de student bewijsmateriaal verzamelt in relatie tot zijn/haar competentieontwikkeling. Het bewijsmateriaal dat daarbij gebruikt wordt kan de vorm hebben van een beroepsproduct, van een diagnostische of formatieve kennistoets of een (stage) verslag. Voor de verschillende elementen zijn criteria vastgesteld. Wanneer een student meent dat hij voldoende bewijsmaterialen heeft om de studiepunten die bij een bepaalde onderwijseenheid horen te verzilveren doorloopt hij een assessment waarin onafhankelijke beoordelaars vaststellen of hij zij de beoogde competenties daadwerkelijk op het vereiste niveau heeft bereikt. In sommige gevallen beslissen zij daarover op basis van de in het portfolio opgenomen bewijsstukken; in andere gevallen wordt de student gevraagd om in een al dan niet gesimuleerde beroepssituatie de beheersing van de competentie te tonen. Na afloop van het doorlopen van het assessment overlegt de student opnieuw met de studieloopbaanbegeleider en stelt eventueel het POP en studiecontract bij.
pagina 16
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
Overwegingen Het panel is van oordeel dat de opleiding op een duidelijke wijze een relatie heeft gelegd tussen de eindkwalificaties en de onderwijseenheden. Voor studenten is voldoende inzichtelijk aan welke beroepstaken en competenties zij binnen de verschillende onderwijseenheden werken. De eindkwalificaties worden door het opleidingsprogramma gedekt en het didactisch concept en de wijze van toetsing sluiten aan op de eindkwalificaties van de opleiding. Een belangrijk aandachtspunt voor het panel was de verdeling van complexe beroepstaken over verschillende onderwijseenheden en/of opleidingsjaren. Het panel stelt vast dat twee complexe beroepstaken, te weten lesgeven en het werken in het BOS-wijkteam in het eerste jaar direct volledig worden aangeboden, maar door de mate van complexiteit van die taken is het lastig die complexiteit direct te realiseren. Met docenten is dit tijdens het locatiebezoek besproken. Van de zijde van docenten is daarbij aangegeven dat het in de propedeuse gaat om een oriëntatie op (de gehele breedte van) de betreffende beroepstaken. In latere jaren en in andere onderwijseenheden wordt de beroepstaak verdiept naar specifieke doelgroepen en contexten. Daardoor komt het leren lesgeven als leerdoel in verschillende onderwijseenheden terug. Het panel beveelt de opleiding aan nadrukkelijk rekening te houden met de complexiteit van deze beroepstaken, en geeft de opleiding in overweging de taken zodanig aan te bieden waardoor de competentie langzaam opgebouwd wordt – in eerste instantie via het aanbieden van sport- en bewegingsactiviteiten in een specifieke context, en dat vervolgens verder te ontwikkelen tot het functioneren binnen en aansturen van een complexe context. Het panel beoordeelt dit facet positief, maar vraagt aandacht voor het aspect van het bereiken van communities in beweging. Het opleidingsprogramma besteedt voldoende aandacht aan de BOS methode; dit is vrij omvangrijk in het programma opgenomen. Aan de hand van de uitwerking van het programma meent het panel echter dat studenten, om in staat te zijn doelgroepen effectief te bereiken, meer inzicht zouden moeten hebben communities in beweging. Dit aspect krijgt aandacht binnen de opleiding, maar het panel bepleit meer specifieke aandacht voor dat aspect. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.2 ‘Relatie tussen doelstelling en programma’ als voldoende.
4.2.3
Samenhang programma (facet 2.3) Het beoogde programma is inhoudelijk samenhangend. Bevindingen De opleiding beschrijft vijf elementen die de samenhang binnen het programma waarborgen: het centraal stellen van de beroepstaken binnen de opleiding: de beroepstaken weerspiegelen de kern van het beroep van de SBE’er. In de onderwijseenheden worden deze taken vertaald naar handelingen en beroepsproducten, inclusief de eisen die daaraan gesteld worden. Door aan de beroepstaken te werken verwerft de student de benodigde bekwaamheden van de beroepsbeoefenaar. de relatie tussen de doelen van de onderwijseenheden en de eindkwalificaties: de doelen van de verschillende onderwijseenheden zijn direct afgeleid van de beroepstaken en de competenties. Dit blijkt uit de handleidingen voor de onderwijseenheden. de studieloopbaanbegeleiding: in het POP verwoordt de student in samenspraak met de studieloopbaanbegeleider de doelen die in bepaalde fases van de opleiding nagestreefd worden en de wijze waarop dat gebeurt. De studieloopbaanbegeleider houdt daarbij de
pagina 17
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
samenhang met de eindkwalificaties in het oog. De voorgenomen studieroute wordt vastgelegd in een studiecontract. de inrichting van de assessments: met behulp van de assessments tonen de studenten aan dat zij competent zijn voor het uitoefenen van een bepaalde beroepstaak. Zij krijgen feedback op hun competenties, en bepalen mede aan de hand daarvan in hun POP en studiecontract op welke manier zij verder werken aan het ontwikkelen van de competenties. de beroepspraktijk die centraal staat in alle onderwijseenheden: ook bij theoretische programmaonderdelen en bij het aanleren van vaardigheden staat de beroepspraktijk centraal. Studenten hebben steeds inzicht in de vraag waarom specifieke onderdelen relevant zijn voor het beroepsmatig handelen. Tijdens het locatiebezoek heeft het panel met docenten van de opleiding gesproken over de wijze waarop de onderwijseenheden zijn ontwikkeld en de mate waarin de hierboven weergegeven uitgangspunten bij die ontwikkeling worden gehanteerd. Docenten gaven aan dat daaromtrent vaste afspraken zijn gemaakt. Voorts heeft het panel met het management en de docenten van de opleiding gesproken over de samenhang tussen de eigen fysieke activiteit van studenten (ook in het opleidingsprogramma opgenomen) en de theorie omtrent sport in didactische context en het zelf lesgeven binnen het programma. Van de zijde van de opleiding is aangegeven dat de opleiding gericht is op de gedragsbeïnvloeding van groepen, door te voorzien in de behoefte aan sport en beweging en daarbij in te spelen op de specifieke behoeften of problemen van de desbetreffende doelgroep. Sport is het vehikel bij de gedragsverandering. De opleiding vindt het daarbij belangrijk dat de student / beroepsbeoefenaar de sportbeleving ook kan voorleven, en heeft de eigen sportbeoefening mede in dat licht in het programma opgenomen. Overwegingen De uitwerking van de competenties en de koppeling daarvan in beroepstaken die centraal staan in de onderwijseenheden is in verschillende facetten aan bod geweest (1.2, 2.1, 2.2). Het panel is positief over de structuur van het opleidingsprogramma en de wijze waarop de opbouw daarvan bijdraagt aan de samenhang van het programma. Het panel constateert dat een soortgelijke benadering ook bij andere, verwante opleidingen wordt gehanteerd. De student bepaalt in belangrijke mate zelf de samenhang binnen het programma, maar via de studieloopbaanbegeleiding houdt de opleiding dit adequaat in de gaten en is men in staat bij te sturen wanneer dit nodig is. Via deze weg is naar het oordeel van het panel de samenhang van het programma in voldoende mate gewaarborgd. Ten aanzien van de opname van de eigen sportbeoefening in het opleidingsprogramma onderkent het panel de motivatie van de opleiding om het in het programma op te nemen. Het panel meent echter dat dit ook op een andere manier in het programma tot uitdrukking zou kunnen komen, bijvoorbeeld door een 2 ec’s eigen sportbeleving in het programma op te nemen, en studenten te vragen daarbij aan te tonen dat zij zich in die ruimte hebben georiënteerd op verschillende sporten cq. verschillende manieren van sportbeleving. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.3 ‘Samenhang programma’ als voldoende.
4.2.4
pagina 18
Studielast (facet 2.4) Het beoogde programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
Bevindingen De opleiding gaat uit van een studiebelasting van 1680 uur per jaar, verdeeld over 42 weken. Per jaar kunnen studenten 60 ec’s halen; per periode 15 ec’s. De bewaking van de studielast gebeurt via het overzicht van taken, opdrachten en studiebelastinguren die gekoppeld zijn aan de onderwijseenheden. In de handleiding van een onderwijseenheid is steeds een overzicht opgenomen van de geschatte studielast, verdeeld over de verschillende activiteiten binnen de onderwijseenheid (hoorcollege, tutorgroep, practica, stage, zelfstudie, etc) en verdeeld over de weken waarin de desbetreffende onderwijseenheid wordt aangeboden. Voor het eerste jaar is de opleiding grotendeels geprogrammeerd en hebben studenten een beperkte vrijheid in het bepalen van de volgorde waarin zij onderwijseenheden volgen. Per blok wordt een lesrooster opbesteld en bekend gemaakt; tentamenroosters liggen vast. In de hoofdfase hebben studenten meer invloed op en verantwoordelijkheid voor de inrichting van hun studieprogramma en dus de verdeling van de studielast. Op basis van hun POP en het studiecontract werken de studenten het eigen studieprogramma uit. De studievoortgangsbewaking vindt vooral plaats in het kader van de studieloopbaanbegeleiding (zie facet 4.2). Na elke twee blokken bespreken de examinatoren de voortgang van de studenten. Daarbij zijn alle docenten van de desbetreffende blokken en de studieloopbaanbegeleiders betrokken. Na elke toetsperiode krijgen studenten binnen drie weken de uitslag. De studievoortgangsinformatie is digitaal toegankelijk. Overwegingen Het panel heeft kennisgenomen van de wijze waarop bij de ontwikkeling van het programma de studielast heeft ingeschat en heeft verdeeld over de verschillende activiteiten en over de weken waarbinnen onderwijseenheden worden aangeboden. De betreffende overzichten zijn opgenomen in de handleiding van de onderwijseenheden. In het gesprek met docenten tijdens het locatiebezoek heeft het panel nader aandacht besteed aan de beoogde contacturen. Van de zijde van de docenten is daarbij aangegeven dat voor het eerste en tweede opleidingsjaar het uitgangspunt wordt gehanteerd dat studenten voldoende tijd op het instituut moeten doorbrengen. Inclusief tutorgroepen worden studenten geacht 20 uur per week op het instituut te zijn; daarnaast worden zij geacht in het kader van stages en zelfstudie de resterende tijd aan de opleiding te besteden. In de latere opleidingsjaren heeft de stage een grotere omvang en is de verantwoordelijkheid van de student voor het inrichten van het opleidingsprogramma gegroeid. Het panel beoordeelt het facet positief, maar wil benadrukken dat de opleiding ervoor zorg moet dragen dat de studielast in de praktijk niet te laag uitvalt. De studieloopbaanbegeleiding zal hieraan, naast de bewaking van het niveau van het programma dat studenten doorlopen, nadrukkelijk aandacht moeten besteden. De opzet van de studieloopbaanbegeleiding is bij facet 4.2 aan de orde. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.4 ‘Studielast’ als voldoende.
pagina 19
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
4.2.5
Instroom (facet 2.5) Het beoogde programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: hbo-bachelor: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Bevindingen Studenten met een havo- of vwo-diploma hebben toegang tot de opleiding. De opleiding informeert scholieren in havo3 en vwo4 die geïnteresseerd zijn in de opleiding over het profiel dat het meest geschikt is om een goede aansluiting op de opleiding te realiseren. Er is echter geen formele eis aan het gevolgde profiel gekoppeld. De opleiding voert gesprekken met samenwerkingspartners in het MBO over een instroomroute voor CIOS-afgestudeerden. Dit programma was ten tijde van het locatiebezoek nog niet vastgesteld. Binnen het instituut voor sport en bewegingsstudies is al wel ervaring opgedaan met dergelijke leerroutes voor de opleidingen SGM en ALO. Voorts is de opleiding voornemens een toelatingsonderzoek te hanteren dat uit twee delen bestaat: een sportmedisch gezondheidsonderzoek en een toelatingsonderzoek gericht op het testen van het vereiste niveau van motorische vaardigheden en het onderzoeken van het leerpotentieel van studenten daarin. Voor beide delen geldt dat de desbetreffende test is ontwikkeld; het expertisecentrum SENECA heeft ervaring met het afnemen van sportmedisch gezondheidsonderzoek. Overwegingen Het panel heeft tijdens het locatiebezoek veel aandacht besteed aan het toelatingsonderzoek en met name aan de vraag in hoeverre dit onderzoek aansluit op het profiel van de opleiding. Het panel betwijfelt of de twee elementen van het toelatingsonderzoek daar goed op aansluiten. Van de zijde van de opleiding is aangegeven dat men geworsteld heeft met de vraag of al dan niet een toelatingsonderzoek gebruikt zou worden. Enerzijds heeft de opleiding vastgesteld dat de toets ook bij andere, vergelijkbare opleidingen wordt gehanteerd en dat het onderzoek ook een zelfselecterende werking heeft: het zorgt ervoor dat de student zich bezint op de centrale plaats van sport en bewegingsactiviteiten binnen de opleiding en het beroep. Anderzijds is de opleiding gevoelig voor de indruk van het panel dat het onderzoek niet voldoende aansluit op het profiel van de opleiding, omdat bijvoorbeeld in de test van de motorische vaardigheden de nadruk ligt op de eigen vaardigheid van de student. Het panel meent dat die eigen vaardigheid niet centraal staat in het profiel van de opleiding; het gaat er veeleer om programma’s en activiteiten te ontwikkelen die aansluiten op de behoeften van specifieke doelgroepen. Het panel beveelt de opleiding aan het gebruik van het toelatingsonderzoek te heroverwegen, en daarbij of een onderzoek kan worden ontwikkeld en toegepast dat aansluit op het profiel waarop de opleiding zich richt. Het panel beoordeelt het facet wel als voldoende, omdat de opleiding voldoet aan de algemene toelatingseisen (ten aanzien van vooropleiding) en omdat de opleiding verschillende activiteiten onderneemt in het kader van voorlichting die bijdragen aan een goede aansluiting tussen vooropleiding en opleiding. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.5 ‘Instroom’ als voldoende.
pagina 20
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
4.2.6
Duur (facet 2.6) De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: hbo-bachelor met in de regel 240 studiepunten. Bevindingen Het opleidingsprogramma omvat vier studiejaren van 60 ec’s. De propedeuse omvat 60 ec’s; de hoofdfase bevat 180 ec’s waarvan 150 ec gericht is op de major en 30 ec op een minor. Het programma als geheel omvat 240 ec’s. Overwegingen Het programma voldoet aan het wettelijk vereiste minimum van 240 ec’s voor een bacheloropleiding. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.6 ‘Duur’ als voldoende.
4.2.7
Samenvattend oordeel onderwerp 2 Programma Het panel beoordeelt de opzet en de inhoud van het opleidingsprogramma positief. Het programma is duidelijk beroepsgericht. De beroepstaken van de SBE’er zijn als uitgangspunt genomen voor de ontwikkeling van de onderwijseenheden. De kennisontwikkeling van studenten en de ontwikkeling van vaardigheden staat in het teken van de beroepsuitoefening. Binnen het programma wordt veelvuldig gebruik gemaakt van casussen, van opdrachten en projecten die aan de beroepspraktijk ontleend zijn. Het panel heeft er vertrouwen in dat de opleiding voldoende stageplaatsen kan realiseren voor de opleiding, via het netwerk waarover men reeds beschikt en via netwerken van nog aan te trekken docenten. De relatie tussen eindkwalificaties en de leerdoelen van de onderwijseenheden is duidelijk. Per onderwijseenheid is in de handleiding aangegeven welke leerdoelen worden nagestreefd, en hoe één en ander zich verhoudt tot de competenties. Het didactisch concept en de wijze van toetsing sluiten aan op de doelstellingen van de opleiding. Het panel vraagt wel aandacht voor de wijze waarop twee complexe beroepstaken, te weten het lesgeven en het werken binnen de BOSdriehoek zijn opgenomen in het programma. Het panel geeft de opleiding in overweging deze taken op een andere manier op te bouwen binnen het programma, waardoor de student eerst binnen een specifieke context aan de taak werkt, en zich vervolgens in een later stadium in de complexiteit van de context verder verdiept. De samenhang van het programma wordt door het vraaggestuurde karakter van de opleiding in belangrijke mate door de student zelf bepaald. De studieloopbaanbegeleiding vormt daarbij een belangrijk element, dat studenten ondersteunt bij het realiseren van voldoende samenhang en niveau binnen het eigen studiepad. Het panel geeft de opleiding in overweging om de eigen sportbeoefening van studenten duidelijker in te kaderen binnen de opleiding, bijvoorbeeld door het te relateren aan de oriëntatie op verschillende sporten en/of manieren van sportbeleving. Ten aanzien van de studielast stelt het panel vast dat bij de ontwikkeling van onderwijseenheden per eenheid een inschatting van de benodigde studietijd werd gemaakt, en dat deze is opgenomen in de handleiding van de desbetreffende onderwijseenheid. Ook op dit punt heeft de student in het gehanteerde onderwijsmodel een grote eigen verantwoordelijkheid, waarbij de studieloopbaanbegeleiding bijdraagt aan het adequaat inplannen en het realiseren van de beoogde studielast. De opleiding hanteert adequate instroomcriteria, en onderneemt goede stappen die gericht zijn op het informeren van aankomende studenten over de opleiding en aspecten die relevant zijn
pagina 21
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
voor een goede aansluiting van de vooropleiding. Het panel plaatst vraagtekens bij het toelatingsonderzoek zoals dat is voorzien, omdat het onderzoek in de voorgestelde vorm niet persé aansluit op het profiel van de opleiding. Het panel adviseert de opleiding de opzet cq. het gebruiken van het toelatingsonderzoek in dat licht te heroverwegen. Overigens beoordeelt het panel de instroom wel positief. De duur van de opleiding voldoet aan de wettelijke eisen.
4.3 4.3.1
Inzet van personeel
Eisen hbo (facet 3.1) De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een hbo-opleiding: Het onderwijs zal voor een belangrijk deel worden verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Bevindingen De opleiding geeft in het aanvraagdocument aan dat docenten voor de opleiding aangetrokken worden uit verschillende bronnen / achtergronden: een deel van de docenten is afkomstig van andere opleidingen die binnen het instituut Sport- en bewegingsstudies worden aangeboden (Sport, Gezondheid en Management); een deel van de docenten is afkomstig van samenwerkingspartners (ROC Rijn-IJssel, meer in het bijzonder CIOS Arnhem) en een deel van de docenten is afkomstig uit het werkveld. In het aanvraagdossier is een bijlage opgenomen met CV’s en intentieverklaringen van docenten die aangeven graag binnen deze opleiding te doceren op het moment dat de opleiding van start gaat. Bij facet 3.2 is aangegeven dat het bij de start van de opleiding om 2,8 FTE gaat. Vanuit het instituut is tijdens het locatiebezoek aangegeven dat de werving van docenten voor de opleiding nog in gang is; de opleiding geeft aan nog niet voldoende goed gekwalificeerde docenten te hebben aangetrokken. Voor de ontwikkeling van het opleidingsprogramma is gebruik gemaakt van externen. De docenten wiens CV zijn opgenomen in de bijlage hebben bijgedragen aan die ontwikkeling en/of hebben aangegeven als docent aan de opleiding verbonden te willen zijn. Het profiel dat de opleiding hanteert bij het aanvullen van de docenten kent drie onderdelen: de docent is expert op het gebied van de ontwikkeling van sport en bewegingsprogramma’s; de docent is expert op het gebied van de manier waarop het gedrag van mensen beïnvloed kan worden de docent is expert op het gebied van specifieke doelgroepen of contexten waarbinnen sport- en bewegingsactiviteiten plaatsvinden. De opleiding beschikt, mede gezien de positionering binnen het instituut met andere sportgerichte opleidingen, over een adequaat netwerk van organisaties en instellingen waarbinnen gezocht kan worden naar de relevante expertise en naar (gast)docenten. Van de zijde van de vertegenwoordigers van het werkveld is tijdens het locatiebezoek aangegeven dat veel belang wordt gehecht aan docenten die een stevig netwerk hebben in de beroepspraktijk, die voldoende overzicht hebben van het werkveld en die in staat zijn binnen dat werkveld ook (toegepast) onderzoek te verrichten. Overwegingen Het panel stelt vast dat de opleiding bij het samenstellen van het docentenbestand een profiel hanteert dat een aantal elementen in zich draagt. In de eerste plaats zoekt de opleiding docenten met een bepaalde inhoudelijke expertise (zie de bovengenoemde expert-gebieden van de
pagina 22
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
docenten); voorts zoekt men docenten met inzicht en ervaring in het werkveld en docenten die een voorbeeldrol kunnen vervullen. Op basis van de CV’s in de bijlage stelt het panel voorts vast dat de docenten die zijn aangetrokken cq die de bereidheid hebben aangegeven binnen de opleiding ingezet te worden passen binnen het geschetste profiel. Deze docenten beschikken over een mix van werkervaring in het werkveld en doceerervaring, hetzij binnen een andere opleiding van de HAN hetzij binnen CIOS-Arnhem. Het panel stelt voorts vast dat van de zijde van de opleiding en het opleidingsinstituut wordt aangegeven dat men het docentenbestand nog niet als compleet beschouwt – hoewel een aantal kerndocenten al beschikbaar is, worden voor de start van de opleiding aanvullend docenten geworven. Het panel deelt die opvatting; vanuit het werkveld zou een verdere aanvulling van het docentenbestand gerealiseerd moeten worden. Het panel hecht daarbij een groot belang aan kerndocenten die vanuit ervaring in het werkveld in staat zijn om het profiel van de opleiding vorm te geven en uit te dragen. Goede werkveldcontacten van de nog aan te trekken docenten zijn van groot belang. De opleiding wil voor het aantrekken van de docenten gebruik maken van het netwerk van relevante organisaties dat reeds is opgebouwd. Het panel heeft in het gesprek met de vertegenwoordigers nadrukkelijk nagevraagd in hoeverre men de inschatting maakt dat de opleiding in staat zal zijn met kwalitatief goede docenten het voorgestelde programma aan te kunnen bieden. De vertegenwoordigers van het werkveld hadden daar een positieve verwachting bij. Men gaf daarbij aan het meest te verwachten van het direct benaderen van personen met de relevante ervaring en achtergrond en gaf aan bereid te zijn met de opleiding mee te denken in dit verband. Eén en ander afwegend stelt het panel vast dat de opleiding een adequaat profiel hanteert van docenten die binnen de opleiding worden ingezet. De docenten die beschikbaar (zullen) zijn passen in dat profiel. Het docentenbestand was op het moment van het locatiebezoek nog niet volledig. De opleiding en het opleidingsinstituut zijn zich dat bewust en zoeken aanvulling van het docentenbestand; daarbij wordt gebruik gemaakt van het netwerk waarover men reeds beschikt. Het panel acht een goede aanvulling op het docentenbestand van groot belang – er is nog behoefte aan kerndocenten met goede contacten in delen van het werkveld die door het nu reeds beschikbare docentenbestand nog niet worden afgedekt. Het panel raadt de opleiding daarbij aan de werkveldvertegenwoordigers te raadplegen en gebruik te maken van het beschikbare netwerk voor het aantrekken van de nog benodigde docenten. In aanvulling daarop kan de opleiding door de inzet van gastdocenten ook streven naar het binnenhalen van ervaring en inzicht in relatie tot specifieke domeinen, contexten of doelgroepen. Het panel komt tot een positief oordeel over dit facet omdat de opleiding een adequaat profiel van de docenten hanteert, omdat de tot dusverre aangetrokken docenten binnen dat profiel passen en omdat de opleiding over een adequaat netwerk beschikt dat bereid en in staat is de opleiding te steunen in het werven van de nog benodigde docenten. Ook gezien de nog beschikbare tijd acht het panel het realistisch dat de opleiding bij de start van het programma over de benodigde docenten beschikt. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.1 ‘Eisen hbo’ als voldoende.
pagina 23
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
4.3.2
Kwantiteit personeel (facet 3.2) Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen starten. Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen continueren Bevindingen In het aanvraagdossier geeft de opleiding aan dat als norm voor de omvang van de formatie een ratio van 1 docent op 30 studenten wordt gehanteerd. In de eerste jaren van de opleiding is extra inzet van docenten nodig om startproblemen het hoofd te bieden; in die periode hanteert de opleiding daarom een ratio van 1 docent op 27 studenten. De opleiding heeft in het aanvraagdossier het volgende overzicht opgenomen van geprognosticeerde studentenaantallen en daaraan gekoppelde personele inzet.
Het overzicht laat zien dat de formatie van 2.8 fte. in 2008 bij de start van de opleiding groeit naar 12,5 fte. in 2012, wanneer de hele opleidingscyclus doorlopen is en de opleiding op het verwachte studentenaantal van rond de 330 studenten zit. Overwegingen Het panel constateert dat de opleiding uit gaat van een docent-studentratio van 1:30. In de beginperiode wordt een iets gunstiger ratio toegepast. Het panel is van oordeel dat voldoende capaciteit wordt ingezet om de opleiding te kunnen opstarten en te kunnen continueren. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.2 ‘Kwantiteit personeel’ als voldoende.
4.3.3
Kwaliteit personeel (facet 3.3) Het in te zetten personeel is gekwalificeerd voor een inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma Bevindingen De opleiding geeft aan dat aan het in te zetten personeel een aantal eisen wordt gesteld. In de eerste plaats dienen alle docenten te beschikken over competenties op het gebied van onderwijs. Een certificaat van didactische bekwaamheid wordt vereist voor de docenten die rollen vervullen in het competentiegerichte curriculum. Voor gastdocenten geldt deze eis niet op deze manier.
pagina 24
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
Voor wat betreft de inhoudelijke kennis / achtergrond van de docenten onderscheidt de opleiding een aantal relevante kennisdomeinen. Docenten van de opleiding dienen tenminste binnen één van de domeinen te functioneren op HBO- of WO-niveau, hetgeen moet blijken uit een afgeronde opleiding op het domein en/of werkervaring binnen dat domein. De hogeschool hanteert een normpercentage van 35% van de docenten die naast hun aanstelling binnen de opleiding ook werkzaam zijn in het beroepenveld. De opleiding SBE realiseert een percentage van 50% van de docenten die tevens in het werkveld actief zijn. De opleiding hanteert het personeelsbeleid van het Instituut voor Sport- en bewegingsstudies en sluit ook aan op het personeelsbeleid van de hogeschool als geheel. Tijdens het gesprek met het management van de faculteit GGM en het instituut Sport- en bewegingsstudies is aangegeven dat gestreefd wordt naar het aantrekken van docenten die een voorbeeldfunctie hebben; het docentenbestand moet op die manier een ‘afspiegeling’ vormen van het werkveld en de doelgroepen en functies waarop de opleiding zich richt. Overwegingen Onderdeel van het aanvraagdossier is een bijlage met een overzicht van docenten die ingezet kunnen worden ten behoeve van de opleiding. Middels een intentieverklaring is aangegeven dat de desbetreffende docenten beschikbaar zijn; voorts is in de cv’s de achtergrond van de docenten zichtbaar. Op grond van de cv’s die op deze manier beschikbaar zijn gesteld en het gesprek met docenten tijdens het locatiebezoek is het panel van oordeel dat de docenten die worden ingezet voldoende gekwalificeerd zijn om het programma aan te bieden. De relatie van de docenten met het beroepenveld is bij facet 3.1 nader besproken. Het panel meent dat de door de opleiding beoogde afspiegeling van het werkveld in het docentenbestand nog niet geheel is gerealiseerd; in het verder aanvullen van het docentenbestand dat nog plaatsvindt zou dat nader invulling moeten krijgen. Eén van de punten waar de opleiding dan aandacht zou moeten besteden is de gehandicaptensport. Overigens meent het panel dat de opleiding deze afspiegeling en het inzetten van docenten met het oog op specifieke doelgroepen mede kan realiseren door het aanzoeken en inzetten van gastdocenten en/of leendocenten. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.3 ‘Kwaliteit personeel’ als voldoende. 4.3.4
pagina 25
Samenvattend oordeel onderwerp 3 Inzet van personeel Het panel beoordeelt alle facetten binnen het onderwerp positief, en beoordeelt daarmee ook het onderwerp als geheel positief. De opleiding hanteert een adequaat profiel van docenten die worden ingezet binnen het programma. De docenten die beschikbaar zijn passen goed binnen dit profiel. Het docentenbestand is nog niet geheel compleet. Het panel hecht groot belang aan het aantrekken van (een) kerndocent(en) met goede werkveldcontacten. Het panel heeft er, mede naar aanleiding van een gesprek met werkveldvertegenwoordigers, vertrouwen in dat de opleiding de benodigde docenten aan kan trekken, en beveelt de opleiding aan daarbij ook gebruik te maken van de goede contacten die men in het werkveld heeft. De opleiding streeft naar een staf-studentratio van 1:30, waarbij in de opstartfase van de opleiding meer docenten ingezet zullen worden. Op basis van de CV’s en het gesprek met docenten tijdens het locatiebezoek is het panel van oordeel dat de docenten over de benodigde kwalificaties beschikken om het opleidingsprogramma aan te bieden. Het panel stelt vast dat de opleiding ernaar streeft het docentenbestand een afspiegeling te laten zijn van het werkveld. Dit is nog niet geheel gerealiseerd; in het verder aanvullen van het docentenbestand dat nog plaatsvindt zou dat nader invulling moeten krijgen.
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
4.4 4.4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen (facet 4.1) De beoogde huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Bevindingen De opleiding wordt verzorgd binnen de huisvesting van de faculteit GGM in Nijmegen die in 20042005 in gebruik genomen is. Binnen deze huisvesting zijn de onderwijsruimten en –voorzieningen waar de opleiding gebruik van maakt beschikbaar (onderwijsruimten, ICT-voorzieningen, repro, etc). De mediatheek omvat inmiddels een collectie leermiddelen die voor de opleiding relevant zijn; in de aanloop naar de start van de opleiding wordt dit verder opgebouwd. Studenten hebben, in aanvulling op de binnen de mediatheek beschikbare leermiddelen, toegang tot alle bibliotheken van de HAN en de Radboud Universiteit. Binnen het gebouw zijn specifieke voorzieningen aanwezig voor het instituut voor Sport- en Bewegingsstudies. Het experticecentrum Seneca beschikt over een eigen ruimte met fitness- en bewegingsapparatuur (waar de opleiding ook gebruik van kan maken) en een fitness-onderzoeksruimte (laboratorium voor fysiologisch onderzoek). In aanvulling daarop zijn een zaal voor spel en sport en een danszaal / aerobicszaal binnen het gebouw beschikbaar. Met partners van de HAN (NOC*NSF, Radboud Universiteit en CIOS Arnhem) is overeen gekomen dat gebruik gemaakt kan worden van bijzondere accommodaties, zoals een atletiekbaan, zwembad of tennisbaan. Overwegingen Het panel stelt vast dat de voor de opleiding benodigde materiële voorzieningen adequaat zijn. Belangrijke voorzieningen zijn beschikbaar in het gebouw waarin de opleiding wordt verzorgd; het universitair sportcentrum waar ook gebruik van gemaakt wordt is dichtbij. Voorts heeft de opleiding partnerinstellingen bereid gevonden studenten in staat te stellen gebruik te maken van specifieke voorzieningen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.1 ‘Materiële voorzieningen’ als voldoende.
4.4.2
Studiebegeleiding (facet 4.2) Er is voorzien in personele capaciteit voor studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten die adequaat zijn met het oog op de studievoortgang. Bevindingen De begeleiding van studenten vindt binnen de opleiding plaats in de vorm van studieloopbaanbegeleiding. Elke student krijgt een begeleider toegewezen met wie hij / zij een paar maal per jaar de ontwikkeling van de eigen leerroute bespreekt. In de aanvraag geeft de HAN weer welke aandachtspunten aan de studieloopbaan ten grondslag liggen. De begeleiding is gericht op het ondersteunen van de ontwikkeling en verbetering van leervaardigheden en leerstrategieën, op het vertrouwd maken van studenten met de beroepstaken in de opleiding, op het regisseren van de vraag van de student (in het POP) en het aanbod van de opleiding (onderwijseenheden, toetsen), op het ondersteunen van het realiseren van het hbo-niveau en op het bieden van individuele toekomstgerichte begeleiding (p.65 Aanvraagdocument).
pagina 26
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
Centrale documenten in de begeleiding zijn het POP, het portfolio en het studiecontract. In het POP formuleert de student doelen, aandachtspunten en studieactiviteiten voor de komende periode en blikt hij/zij op basis van zelfreflectie terug op de competentieverwerving. In het eerste jaar stelt de student voor het eerst een POP op; dit wordt in de loop van de studie steeds bijgesteld en verder ontwikkeld. Op basis van het POP stelt de student tweemaal per jaar in overleg met de studieloopbaanbegeleider een studiecontract op waarin wordt vastgelegd op welke summatieve competentietoetsingen de student zich gaat voorbereiden en welke activiteiten hij ter voorbereiding daarop gaat uitvoeren. Op basis van het goedgekeurde contract kan de student zich inschrijven voor onderwijseenheden; vervolgens worden de resultaten van de assessments gekoppeld aan het studievoortgangsregistratiesysteem. In het portfolio verzamelt de student bewijsmateriaal over competenties die bij een bepaalde beroepstaak horen. De opleiding heeft eisen aan het portfolio geformuleerd, evenals criteria voor het bewijsmateriaal: dat moet authentiek, actueel en relevant zijn; bovendien stelt de opleiding eisen aan de hoeveelheid bewijzen die studenten moeten leveren en aan de variatie in rollen en contexten waarin het bewijs is geleverd. In het aanvraagdocument geeft de opleiding weer dat docenten in de rol van studiebegeleider tijd krijgen toebedeeld voor elke student die zij begeleiden. Per student krijgt de docent 6,5 uur begeleidingstijd per jaar; daarbij begeleiden zij maximaal twee groepen van 12-20 studenten. Overwegingen Het panel stelt vast dat de opleiding een uitgebreid systeem van begeleiding heeft opgesteld. De intensiteit van de begeleiding is in de propedeuse het grootst, maar ook in de hoofdfase vindt de begeleiding gestructureerd plaats. Er is aan de hand van het halfjaarlijks bijgestelde studiecontract sprake van een directe koppeling van de begeleiding aan de studieplanning van de student – en vervolgens aan de studievoortgangsregistratie. In de opzet van het systeem krijgen docenten voldoende tijd per student om de begeleiding adequaat te laten plaatsvinden. Het panel is van oordeel dat in het systeem voldoende waarborgen zijn opgenomen die ervoor zorgen dat het studieprogramma van individuele studenten aansluit op de inhoud en het niveau van de eindkwalificaties van de opleiding. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.2 ‘Studiebegeleiding’ als voldoende.
4.4.3
pagina 27
Samenvattend oordeel onderwerp 4 Voorzieningen Het panel beoordeelt beide facetten binnen het onderwerp als voldoende. Het oordeel over het onderwerp als geheel is daarmee eveneens voldoende. De opleiding beschikt binnen het gebouw over de belangrijkste voorzieningen die nodig zijn voor de opleiding. In aanvulling daarop maken de opleiding en de studenten gebruik van aanvullende voorzieningen, hetzij sportaccommodaties hetzij bibliotheek / mediatheek. Daarover zijn afspraken met samenwerkingspartners gemaakt. De studiebegeleiding vindt plaats in de vorm van studieloopbaanbegeleiding. Het systeem van begeleiding is adequaat uitgewerkt en direct gekoppeld aan de studieplanning van de student en aan de studievoortgangsregistratie. De studieloopbaanbegeleiding speelt een belangrijke rol in het bepalen van de studieroute van individuele studenten, en kent voldoende waarborgen om ervoor te zorgen dat het studieprogramma van individuele studenten voldoende aansluit op de breedte en het niveau van de doelstellingen van de opleiding.
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
4.5 4.5.1
Interne kwaliteitszorg
Systematische aanpak (facet 5.1) Er is voorzien in een systeem van interne kwaliteitszorg, waarbij mede aan de hand van toetsbare streefdoelen en periodieke evaluaties verbetermaatregelen worden getroffen. Bevindingen Het kwaliteitszorgsysteem van de opleiding is gebaseerd op het hogeschoolbrede systeem van kwaliteitszorg dat in 2004 is vastgesteld. Dit kwaliteitszorgsysteem is gekoppeld aan de zesjarige accreditatiecyclus en aan de onderwerpen en facetten die in het accreditatiekader worden onderscheiden. Per onderwerp en facet is in het kwaliteitszorgsysteem aangegeven met welke frequentie belangrijke documenten herijkt moeten worden en met welke frequentie bepaalde evaluaties onder studenten, afgestudeerden, werkveld en personeel moeten plaatsvinden. Zo worden de doelstellingen om de drie jaar geëvalueerd, de opzet en inhoud van het opleidingsprogramma en de didactiek en toetsing om de twee jaar; en de studielast, de instroom, de inzet van personeel, de voorzieningen en de resultaten worden jaarlijks geëvalueerd. Op twee momenten in de accreditatiecyclus wordt voor de opleiding een verbeterplan opgesteld en uitgevoerd: in het jaar volgend op de visitatie / accreditatie en halverwege de cyclus naar aanleiding van een omvattende zelfevaluatie en een interne audit. De stand van zaken in de tussenliggende periode wordt in jaarlijkse rapportages weergegeven. Het jaarlijkse monitoring rapport legt een link tussen de behaalde resultaten en de doelen die vooraf waren gesteld; voorts wordt aangegeven welke verbeteractiviteiten en bijstellingen voor het komende jaar zijn gepland en wat daarbij de beoogde resultaten zijn. De doelen van de voorgestelde verbeteringen dienen SMART-geformuleerd te worden. Overwegingen Het panel stelt vast dat de opleiding gebruik maakt van het hogeschool-breed ontwikkelde systeem van kwaliteitszorg. Binnen andere opleidingen in de faculteit en het instituut is dit systeem eveneens in gebruik. Het systeem voorziet in het formuleren van heldere streefdoelen op verschillende niveaus en voor verschillende perioden en omvat tevens de benodigde evaluatieinstrumenten om na te gaan in hoeverre de geformuleerde doelen zijn gerealiseerd. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.1 ‘Systematische aanpak’ als voldoende.
4.5.2
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld (facet 5.2) Bij de interne kwaliteitszorg zullen medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief worden betrokken. Bevindingen Onderdeel van het systeem van kwaliteitszorg is de evaluatie onder studenten, docenten, afgestudeerden en werkveld. In relatie tot de verschillende onderwerpen en facetten in het accreditatiekader is aangegeven met welke frequentie evaluaties zullen worden uitgevoerd. De instrumenten daarvoor zijn ook voorhanden; het betreft onder meer evaluaties onder medewerkers, studenten, alumni en het afnemend veld. Voor die evaluaties zijn vragenlijsten opgesteld. De resultaten van de verschillende evaluaties worden met de verschillende betrokkenen besproken.
pagina 28
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
Overwegingen Het panel constateert dat het systeem van kwaliteitszorg voorziet in het betrekken van belanghebbenden bij evaluaties. Middels enquêtes zullen betrokkenen worden ondervraagd over hun oordeel. Vervolgens worden de resultaten teruggekoppeld en besproken met betrokkenen. Bij verwante opleidingen binnen het instituut fungeert ditzelfde systeem naar tevredenheid. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.2 ‘Betrokkenheid’ als voldoende.
4.5.3
4.6 4.6.1
Samenvattend oordeel onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg Het panel beoordeelt beide facetten positief; en beoordeelt dientengevolge ook het onderwerp als geheel positief. De opleiding maakt gebruik van het hogeschoolbreed opgezette systeem van kwaliteitszorg, dat samenhangt met de accreditatiecyclus. Voor de verschillende onderdelen daarvan is aangegeven met welke frequentie en met behulp van welke instrumenten reflectie, evaluatie en bijstelling plaatsvindt. De verschillende groepen belanghebbenden bij de opleiding (studenten, medewerkers, afgestudeerden, werkveld) worden actief bij de kwaliteitszorg betrokken.
Condities van continuïteit
Afstudeergarantie (facet 6.1) De instelling geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen. Bevindingen In het aanvraagdossier meldt de HAN dat de directie van de faculteit GGM zich garant stelt voor de uitvoering van de opleiding. Aan de instromende studenten wordt de garantie gegeven dat zij het gehele programma kunnen doorlopen. De opleiding heeft er op basis van het financiële plan, waarin de financiële consequenties van de start en de uitvoering van de opleiding zijn weergegeven en op basis van het marktonderzoek dat is uitgevoerd vertrouwen in dat de opleiding vanaf 2012 met een dekkende exploitatie kan draaien. De faculteit heeft middelen gereserveerd om aanloopverliezen in de eerste jaren te ondervangen (zie facet 6.3). Overwegingen Het panel heeft kennis genomen van het financiële plan dat in de bijlagen bij de aanvraag was opgenomen. Het plan biedt voldoende inzicht in de financiële huishouding van de opleiding. Het plan laat in afdoende mate zien dat de opleiding met de geprognostiseerde studentenaantallen met een dekkende exploitatie kan draaien. De directie van de faculteit geeft studenten die instromen in het programma onomwonden de garantie dat zij het programma geheel kunnen doorlopen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.1 ‘Afstudeergarantie’ als voldoende.
pagina 29
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
4.6.2
Investeringen (facet 6.2) De voorziene investeringen zijn toereikend om de opleiding (inclusief voorzieningen) tot stand te brengen.
Bevindingen Uit het aanvraagdossier en het daarin opgenomen financieel plan blijkt dat voor de opleidingen de nodige investeringen zijn voorzien c.q. gedaan. Naast de kosten die gemoeid zijn met de ontwikkeling van de opleiding en overige aanloopkosten zijn investeringen voorzien in onder meer de inrichting van een skillslaboratorium en de benodigde inventaris. Overwegingen Het panel constateert dat de opleiding de benodigde investeringen voor de ontwikkeling van de opleiding en de daarvoor benodigde voorzieningen heeft gepleegd danwel heeft voorzien. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.2 ‘Investeringen’ als voldoende.
4.6.3
Financiële voorzieningen (facet 6.3) De financiële voorzieningen voor de gecalculeerde negatieve resultaten zijn voldoende voor dekking van de aanloopverliezen. Bevindingen In het kader van het opstarten van de nieuwe opleiding zijn binnen de faculteit voorzieningen gecreëerd waaruit de aanloopkosten van de opleiding (ontwikkeling van de opleiding, concretisering van de relatie met het werkveld, pr en marketing, aanschaf benodigd (studie)materiaal, etc) en de benodigde investeringen kunnen worden gefinancierd. Daarnaast houdt de begroting rekening met het gegeven dat de bekostiging van de opleiding na-ijlt bij de daadwerkelijke inschrijvingen. De begroting gaat uit van de situatie dat de opleiding vanaf 2012 met een dekkende exploitatie kan draaien. Voor de aanloopverliezen zijn voorzieningen getroffen. Overwegingen Het panel is van oordeel dat de opleiding adequate voorzieningen heeft getroffen voor de dekking van de aanloopverliezen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.3 ‘Financiële voorzieningen’ als voldoende.
4.6.4
Samenvattend oordeel onderwerp 6 Condities van continuïteit Alle facetten binnen het onderwerp zijn positief beoordeeld. De opleiding heeft een adequaat financieel plan opgesteld, dat voorziet in de benodigde investeringen en waarbinnen reserveringen zijn gepleegd voor de opvang van aanloopverliezen. De directie van de faculteiten garandeert instromende studenten dat zij de gehele opleiding zullen kunnen doorlopen.
pagina 30
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
5 Overzicht advies De onderstaande tabel geeft per onderwerp en per facet het oordeel van het panel uit hoofdstuk 4 weer.
Onderwerp 1 Doelstellingen opleiding
2 Programma
3 Inzet van personeel
4 Voorzieningen
5 Interne kwaliteitszorg
6 Condities van continuïteit
Oordeel V
V
V
V
V
V
Facet 1.1 Domeinspecifieke eisen
V
1.2 Bachelor
V
1.3 Oriëntatie hbo
V
2.1 Eisen hbo
V
2.2 Relatie doelstellingen - programma
V
2.3 Samenhang programma
V
2.4 Studielast
V
2.5 Instroom
V
2.6 Duur
V
3.1 Eisen hbo
V
3.2 Kwantiteit
V
3.3 Kwaliteit
V
4.1 Materiële voorzieningen
V
4.2 Studiebegeleiding
V
5.1 Systematische aanpak
V
5.2 Betrokkenheid
V
6.1 Afstudeergarantie
V
6.2 Investeringen
V
6.3 Financiële voorzieningen
V
V = voldoende O = onvoldoende
pagina 31
Oordeel
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
Bijlage 1: Samenstelling panel Voorzitter Prof.dr. P.M.E. de Knop (voorzitter) Decaan Faculteit Lichamelijke opvoeding en Kinesitherapie, Vrije Universiteit Brussel Hoogleraar Sportsociologie, beleid en management, VU Brussel Bijzonder hoogleraar maatschappelijke didactische en beleidsmatige aspecten van lichamelijke opvoeding en sport, Universiteit van Tilburg Voorzitter Raad van Bestuur van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap Oud-voorzitter visitatiecommissie Sport en Bewegen, HBO-raad (2002) Panellid Drs. A. Donkers (lid) Wethouder gemeente Borne; onder meer portefeuille sport, onderwijs, zorg en gezondheid, sociale zaken. Voormalig senior adviseur SLO; was lid van de ontwikkelgroep Raamplan extra bekwaamheid Lichamelijke opvoeding PO. Was lid van de visitatiecommissie Sport en Bewegen, HBO-raad (2002) Drs. D.J. van Dijk (lid) Manager Programma Buurt, Onderwijs, Sport; Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB). Geeft vanuit die rol leiding aan de advisering vanuit NISB ten behoeve van de BOSimpuls van het ministerie van VWS. Lid van de kenniskring ‘Bewegen en gedragsbeïnvloeding’ van Windesheim. Was hoofd van de sectie Beleid, Sport & Recreatie van de gemeente Utrecht; was seniorbeleidsmedewerker en vervolgens manager van de sector Sportontwikkeling van NOC*NSF; en was docent Lichamelijke Opvoeding.
Alle panelleden hebben een onafhankelijkheidsverklaring ingevuld en ondertekend.
Secretaris en procescoördinator Drs. W. de Boer, beleidsmedewerker NVAO
pagina 32
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
Bijlage 2: Programma locatiebezoek Het panel heeft een bezoek gebracht aan de locatie op 24 mei 2007 voor de toetsing van de nieuwe opleiding Sport en Bewegingseducatie – Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Locatie: Nijmegen Programma Tijd
Activiteit
Personen
09.45 – 10.00
Ontvangst
10.00 – 11.00
Bestuderen aanvullende informatie
Dhr. T. de Jong Dhr. P. Dresen Leden panel NVAO
11.00 – 11.30
Sessie 1 Gesprek faculteitsbestuur en onderwijsinsituut
Leden panel NVAO Dhr. W. van Gisbergen Faculteitsdirecteur GGM
11.30 – 12.30
Sessie 2 Gesprek opleidingsmanagement
Dhr. T. de Jong Instituutsdirecteur ISBS Leden panel NVAO Dhr. T. de Jong
12.30 – 13.15
Lunch (besloten)
Leden panel NVAO
13.15 – 13.45
Rondleiding
Leden panel NVAO Dhr. T. de Jong
13.45 – 14.15
Sessie 3 Gesprek vertegenwoordigers werkveld
Leden panel NVAO Dhr. J. Bekhuis Senior Consultant BMC Dhr. E. de Winter Directeur NebasNsg Mw. I. Monteiro Programmamanager Sportservice Nijmegen
pagina 33
14.15 – 15.15
Sessie 5 Gesprek docententeam
Leden panel NVAO Dhr. P. Dresen Dhr. J. Hermans Dhr. S. Platvoet Mw. G. Boonekamp (Mw. H. de Vries)
15.15 – 16.00
Paneloverleg (besloten): voorlopige oordeelsvorming
Leden panel NVAO
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
16.00 – 16.30
Sessie 7 Tweede gesprek vertegenwoordigers opleidingsmanagement met aandacht voor zaken die nog onduidelijk / onvoldoende zijn
Leden panel NVAO Dhr. T. de Jong
16.30 – 17.00
Paneloverleg (besloten): definitieve oordeelsvorming per facet en per onderwerp en input t.b.v. paneladvies Afscheid
Leden panel NVAO
17.00
pagina 34
Leden panel NVAO Dhr. W. van Gisbergen Dhr. T. de Jong
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
Bijlage 3: Lijst met afkortingen
pagina 35
AEHESIS
Aligning a European Higher Educational Structure In Sport Science
ALO
Academie voor Lichamelijke Opvoeding – lerarenopleiding LO
ba
bachelor
CIOS
Centraal Instituut Opleiding Sportleiders
ects
European Credit Transfer System
GGM
(Faculteit) Gedrag, Gezondheid en Maatschappij
HAN
Hogeschool Arnhem en Nijmegen
hbo
hoger beroepsonderwijs
ma
master
NOC*NSF
Nederlands Olympisch Comité / Nederlandse Sportfederatie
NVAO
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
SBE
Sport- en Bewegingseducatie
SGM
Sport Gezondheid en Management
wo
wetenschappelijk onderwijs
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |
Het paneladvies is tot stand gekomen in opdracht van de NVAO met het oog op toetsing van de nieuwe opleiding hbo-bachelor Sport- en bewegingseducatie van de Hogeschool Arnhem en Nijmegen. Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) Parkstraat 28 Postbus 85498 | 2508 CD DEN HAAG T 31 70 312 23 30 F 31 70 312 23 01 E
[email protected] W www.nvao.net
Aanvraagnummer
pagina 36
#1709
NVAO | hbo-ba Sport- en bewegingseducatie Hogeschool Arnhem en Nijmegen | oktober 2007 |