Hogeschool van Arnhem en Nijmegen – Sport, Gezondheid en Management
Kenny Janssen 11 juni 2012
De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport. Auteur:
Kenny Janssen
Studentnummer:
453691
Datum:
11 juni 2012
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit:
Gezondheid, Gedrag en Maatschappij
Instituut:
Sport- en Bewegingsstudies
Opleiding:
Sport, Gezondheid en Management
Afstudeerbegeleider:
Erik Puyt
Tweede lezer:
Jasper van Houten
Atletiekunie Afdeling:
Loopsport
Praktijkbegeleider:
Patrick Aris
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
2
VOORWOORD Voor u heeft u de afstudeerscriptie van Kenny Janssen in opdracht van de Atletiekunie. De afstudeerscriptie betreft een onderzoek naar de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport. Het afstudeeronderzoek vormt de afsluiting van mijn opleiding Sport, Gezondheid en Management aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Deze afstudeerfase heeft plaatsgevonden van 30 januari tot en met 11 juni 2012. Tevens hoop ik, door het opleveren van een kwalitatief hoogwaardige scriptie, cum laude af te studeren aan de zojuist genoemde opleiding.
In opdracht van de afdeling Loopsport van de Atletiekunie heb ik mij tijdens het onderzoek verdiept in de beginnende hardloper en in de hardloopcursus voor beginners; Start to Run. Als recreatief hardloper een interessante verdieping waardoor ik de loopsportmarkt in Nederland heb kunnen ontdekken. Daarnaast heb ik het als prettig ervaren om naast het onderzoek ook bij te dragen aan de organisatie van Start to Run. Met ruim 5000 deelnemers is Start to Run een effectief sportstimuleringsinitiatief dat nog steeds in ontwikkeling is.
Ten slotte leent een voorwoord zich uitstekend voor het richten van een dankwoord. Met behulp van een groot aantal personen heb ik de afstudeerperiode tot een goed resultaat weten te brengen. Allereerst wil ik daarvoor mijn praktijkbegeleider Patrick Aris bedanken voor zijn begeleiding tijdens het afstudeeronderzoek en het wegwijs maken in de organisatie van de Atletiekunie en in het bijzonder de afdeling Loopsport. De samen afgelegde hardloopkilometers waren daarbij een welkome ontspanning. Naast Patrick Aris wil ik ook de overige medewerkers van de afdeling Loopsport bedanken voor de prettige werksfeer en de bereidheid mij te helpen tijdens de afstudeerperiode. Ook de Atletiekunie breed en met name Willem van de Worp ben ik een dankwoord verschuldigd voor het bieden van een unieke kans om mij te ontwikkelen als professional in de sport. Het European Athletics – UNESCO Young Leaders Forum tijdens het EK atletiek in Helsinki eind juni biedt mij de kans om gedurende een week internationale ervaring op te doen.
Een dankwoord richting de afstudeer(kring)begeleiders vanuit de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen kan eveneens niet ontbreken. Ik wil Jasper van Houten bedanken voor zijn tijdige reacties op (de vele) vragen vanuit mijn zijde en zijn uitgebreide feedback. Vooral voor de hulp met betrekking tot de statistische analyse ben ik hem zeer dankbaar. Ook Erik Puyt wil ik bedanken voor zijn feedback en de vrijheid die ik heb gekregen bij het verrichten van het afstudeeronderzoek.
Arnhem, 11 juni 2012 Kenny Janssen
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
3
SAMENVATTING Het onderzoek naar de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport is uitgevoerd in opdracht van de Atletiekunie, afdeling Loopsport. De aanleiding voor het onderzoek betreft het willen stimuleren van het continueren van de loopsport door Start to Run deelnemers. Uit voorgaande edities blijkt namelijk dat Start to Run deelnemers graag doorgaan met hardlopen, maar dat deze continuering niet altijd daadwerkelijk plaatsvind. Er is behoefte aan een vervolgaanbod, dat wordt gezien als middel om het continueren van de loopsport te stimuleren. Vanuit deze beweegredenen wordt met het onderzoek de volgende doelstelling nagestreefd: ‘Het doen van aanbevelingen aan Willem van de Worp en Patrick Aris van de afdeling Loopsport van de Atletiekunie voor verbetering van het vervolgaanbod op Start to Run, door het in kaart brengen van de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport en het inventariseren van de meningen van Start to Run trainers over de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport.’
Het theoretisch kader heeft in vier categorieën variabelen geresulteerd, die mogelijk van invloed zijn op het continueren van de loopsport. Dit theoretisch kader is gebaseerd op literatuuronderzoek en vooronderzoek waarbij de reeds bekende behoeften van loopsporters zijn onderzocht. De vier categorieën aan onafhankelijke variabelen betreffen de kenmerken van Start to Run deelnemers, de voorkeur voor de wijze van loopsportbeoefening, zachte behoeften en harde behoeften. De zachte behoeften betreffen motieven voor (loop)sportbeoefening, zoals gezondheid, conditie en fitheid, afvallen en lichamelijkheid, ontspanning en plezier, sociale contacten en gezelligheid, en prestaties en competitie. De harde behoeften zijn concrete behoeften of diensten die bepalend zijn bij het continueren van de loopsport. In het onderzoek is de invloed van de vier categorieën op het continueren van de loopsport getoetst, evenals de invloed op deelname aan of interesse in een vervolgprogramma op Start to Run. Dit mogelijke verband is bij Start to Run deelnemers onderzocht door middel van een online survey en bij Start to Run trainers door middel van een groepsinterview.
Het onderzoek toont aan dat 88,0 procent van de Start to Run deelnemers de loopsport wil continueren. Het doorgaan met hardlopen wordt bij voorkeur zowel in groepsverband als individueel gedaan. Van de Start to Run deelnemers heeft 62,4 procent interesse in een vervolgprogramma op Start to Run. Een vervolgprogramma op Start to Run kan in potentie twee belangrijke doelstellingen verwezenlijken. Deelnemers aan of geïnteresseerde in een vervolgprogramma op Start to Run gaan significant vaker door met hardlopen dan niet in het vervolgaanbod geïnteresseerde Start to Run deelnemers. Daarnaast verhoogt het vervolgaanbod ook het niveau van de Start to Run deelnemers.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
4
De belangrijke zachte behoeften van Start to Run deelnemers betreffen conditie, fitheid en gezondheid. Daarnaast is er ook een duidelijke behoefte aan flexibiliteit. De zachte behoeften zijn bepalend voor het continueren in sociaal verband. Met betrekking tot de harde behoeften van Start to Run deelnemers valt op dat deze beginnende loopsporters graag hardlopen op zaterdagochtend. Daarnaast zijn de doordeweekse avonden geliefd, net als de zondagochtend.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt aanbevolen Run to The Start, als vervolgprogramma op Start to Run, voort te zetten zoals deze momenteel in een pilot wordt aangeboden. Dit betreft een zestot achtweekse opzet, met één of eventueel twee groepstrainingen per week en met als belangrijk onderdeel de deelname aan een hardloopevenement of –wedstrijd. Als aanvulling op de huidige vorm is het aanbieden van een Running Coach mogelijk een interessante toevoeging. Bij het vervolgprogramma moet rekening worden gehouden dat de deelnemers meer behoeften hebben aan plezier, ontspanning en gezelligheid. De ‘entertrainer’ komt tegemoet aan deze behoeften. Op lange termijn is met betrekking tot Run to The Start aanbevolen dat de Atletiekunie een steeds meer coördinerende taak op zich zal nemen en de uitvoering zal overdragen aan de Run to The Start locaties. De Atletiekunie kan dan, in ruil voor een financiële afdracht, diensten als de website, inschrijfmodule en de landelijke promotie voor rekening nemen.
Naast de aanbevelingen met betrekking tot Run to The Start zijn ook aanbevelingen gedaan voor het stimuleren van het continueren van de loopsport door Start to Run deelnemers, gericht op de Atletiekunie en de atletiek-/loopverenigingen of loopgroepen. Op basis van de voorkeur voor het zowel in groepsverband als individueel hardlopen is een nieuwe vorm van lidmaatschap voorgesteld. Dit betreft een verenigingslidmaatschap met groepstrainingen en een online portal ter ondersteuning. Hierdoor wordt aan de gewenste ondersteuning van de Start to Run deelnemer tegemoet gekomen, als trainingsschema’s, de Running Coach, hardlooptips en informatie over veilig en verantwoord hardlopen. Ook blijkt dat geïnteresseerde in het huidige individuele en digitale lidmaatschap van de Atletiekunie Dutch Runners, voornamelijk de beginnende loopsporters zijn die zowel in groepsverband als individueel willen hardlopen. Deze bevinding staat aan de basis van het aanbevolen nieuwe lidmaatschap of aanpassing van Dutch Runners.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
5
SUMMARY The graduate research regarding the needs of Start to Run participants to continue running is carried out on behalf of the Running department of the Dutch Athletics Federation. The reason for the research concerns the aim to encourage the continuation of running by Start to Run participants. Previous Start to Run editions show that participants prefer to continue running, but that the continuation is not always achieved. There is a need for a follow-up program after Start to Run, which is seen as a tool to stimulate continuing in running. Bases on this occasion, the research will pursue the following objective: ‘Recommending Willem van de Worp and Patrick Aris of the Running department of the Dutch Athletics Federation for improving the follow-up program after Start to Run, by mapping the needs of Start to Run participants for continuing in running and inventory the opinions of the Start to Run trainers about the needs of Start to Run participants for continuing running.’
Desk research determined four categories of variables which may affect the continuation in running by Start to Run participants. The desk research is based on literature review and preliminary study, which investigates the known needs of starting runners. The four categories of independent variables are the characteristics of Start to Run participants, the preferred way of practising running, ‘soft’ needs en ‘hard’ needs. De ‘soft’ requirements concerns motives to run, such as health, fitness, lose weight and body workout, relaxation and fun, socializing and sociability, and performance and competition. The ‘hard’ needs are concrete requirements or services which are decisive for continuing in running. The research assesses the impact of the four categories on the continuation in running, as well as the impact on interest in a follow-up program after Start to Run. This possible relationship is explored trough an online survey and a group interview. The online survey has been administered to Start to Run participants and the group interview has been administered to Start to Run trainers.
The online survey shows that 88,0 per cent of the Start to Run participants will continue in running. Start to Run participant prefer running both in groups and individually. 62,4 per cent of the participants are interested in a follow-up program after Start to Run. A follow-up program after Start to Run has the potential to achieve two major objectives. Participants of a follow-up program after Start to Run continue more in running. Also increases the follow-up program the level of the participants. The main ‘soft’ needs of Start to Run participant are fitness and health. In addition, there is also a clear need of flexibility. The ‘soft’ needs determine the continuing in the social context. The ‘hard’ requirements of Start to Run participants show that the beginning runners like running on Saturday morning. Also the weekday evenings and Sunday mornings are suitable for running.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
6
Based on the research results is recommended to continue Run to The Start as currently in a pilot is offered. Run to The Start is the intended national follow-up program after Start to Run. In addition to the current form the Running Coach may be interesting as a part of Run to The Start. The current form of Run to The Start concerns a six to eight week design, with weekly one or possibly two group training and as an important component participating in a running event. The Start to Run follow-up program will have to respond to the participants needs of pleasure, relaxation and fun. The term ‘entertrainer’ is appropriate to these needs. In the long term is recommended that the Dutch Athletics Federation will increase the coordinating tasks and will transfer the execution to the Run to The Start locations. The Dutch Athletics Federation could then, in return for financial payment, offer services such as a website, participant registration and the national promotion.
In addition to the recommendations relating to Run to The Start, recommendations are also made for stimulating the continuation of Start to Run participants, focused on the Dutch Athletics Federation and athletics and running associations. Based on the preference for running in a group and individually is a new form of membership proposed. This is a club membership with group training and an online portal for support. It also appears to be that interested Start to Run participants in the current individual and digital membership of the Dutch Athletics Federation Dutch Runners, especially are the beginning runners that prefer for both groups and individual running. This result is a reason of the recommended new membership or adjustment to Dutch Runners.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
7
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD ........................................................................................................................................ 3 SAMENVATTING .................................................................................................................................... 4 SUMMARY .............................................................................................................................................. 6 INHOUDSOPGAVE ................................................................................................................................. 8 1. INLEIDING ......................................................................................................................................... 10 1.1 Projectkader ................................................................................................................................ 10 1.2 Doelstelling .................................................................................................................................. 12 1.3 Onderzoeksmodel ....................................................................................................................... 12 1.4 Begripsbepaling ........................................................................................................................... 15 1.5 Verantwoording en relevantie ...................................................................................................... 16 1.6 Leeswijzer .................................................................................................................................... 17 2. THEORETISCH KADER ................................................................................................................... 18 2.1 Methode ....................................................................................................................................... 18 2.2 De loopsport en Start to Run ....................................................................................................... 19 2.3 Continueren van de loopsport ..................................................................................................... 21 2.4 Behoeften loopsporters ............................................................................................................... 23 2.5 Conclusie ..................................................................................................................................... 29 3. METHODE ......................................................................................................................................... 33 3.1 Online survey............................................................................................................................... 33 3.2 Groepsinterview ........................................................................................................................... 37 4. RESULTATEN ................................................................................................................................... 40 4.1 Continueren van de loopsport ..................................................................................................... 40 4.2 Vervolgprogramma op Start to Run ............................................................................................. 41 4.3 Behoeften voor de wijze van loopsportbeoefening ..................................................................... 44 4.4 Zachte behoeften......................................................................................................................... 49 4.5 Harde behoeften .......................................................................................................................... 52
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
8
5. CONCLUSIE ...................................................................................................................................... 56 5.1 Het continueren van de loopsport ............................................................................................... 56 5.2 Behoeften voor de wijze van loopsportbeoefening ..................................................................... 57 5.3 Zachte behoeften......................................................................................................................... 58 5.4 Harde behoeften .......................................................................................................................... 58 6. DISCUSSIE ....................................................................................................................................... 59 6.1 Theoretische relevantie ............................................................................................................... 59 6.2 Praktische relevantie ................................................................................................................... 60 6.3 Begrenzing .................................................................................................................................. 60 6.4 Tegenstrijdigheden onderzoek .................................................................................................... 61 6.5 Suggesties vervolgonderzoek ..................................................................................................... 62 7. AANBEVELINGEN ............................................................................................................................ 63 7.1 Vervolgprogramma op Start to Run ............................................................................................. 63 7.2 Continueren van de loopsport ..................................................................................................... 64 LITERATUURLIJST ............................................................................................................................... 66
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
9
1. INLEIDING In deze inleiding zal allereerst het projectkader worden geschetst. Dit projectkader bestaat uit een beschrijving van de Atletiekunie en de afdeling Loopsport. Als aanvulling hierop worden ook de initiatieven Start to Run en Run to The Start toegelicht. De aanleiding geeft vervolgens de koppeling weer tussen het projectkader en het onderzoek. Naast het projectkader wordt de inleiding gevormd door de doelstelling en het onderzoeksmodel. Tot slot zal de begripsbepaling en de relevantie van het onderzoek voor het domein van Sport, Gezondheid en Management worden weergegeven.
1.1 Projectkader De Koninklijke Nederlandse Atletiek Unie (KNAU), kortweg Atletiekunie, maakt de beoefening van baanatletiek in Nederland mogelijk. De organisatiestructuur wordt gevormd door de unieraad, het uniebestuur en het bondsbureau. Het bondsbureau is gevestigd op Papendal en is onder te verdelen in drie sectoren; Topatletiek, Wedstrijdatletiek & Verenigingszaken en Loopsport. De afdeling Loopsport houdt zich onder meer bezig met loopevenementen, bedrijfssport, en sportief wandelen. Daarnaast verzorgt deze sector het aanbod voor individuele hardlopers en initieert het activiteiten gericht op sportstimulering. Met ongeveer 4 miljoen Nederlandse lopers is de loopsport de snelst groeiende tak van atletiek (Atletiekunie, z.d.).
De Atletiekunie beoogt de autoriteit te zijn met betrekking tot de loopsport in Nederland. Hier is echter een spanningsveld mee gemoeid. Voorheen was de baanatletiek de belangrijkste of zelfs enige focus van de Atletiekunie. Sinds de opkomst van de loopsport in Nederland wil de Atletiekunie de beoefening hiervan mogelijk maken. De loopsportmarkt is echter groot, waarvan de Atletiekunie maar een relatief klein marktaandeel heeft. Van Bottenburg (2006) schat de totale loopsportmarkt op 3,9 miljoen lopers. Daarnaast wordt het marktpotentieel onder huidige niet-lopers geschat op 3,1 miljoen mensen. De totale potentiële loopsportmarkt bestaat hierdoor uit 7 miljoen mensen. Met een ledenaantal van 108.000 in 2005 kan worden geconstateerd dat het marktaandeel van de Atletiekunie op de loopsportmarkt nog beperkt is. Dit betekent dat de Atletiekunie in 2005 een marktaandeel had van 3 procent van alle loopsporters (Van Bottenburg, 2006). Maar autoriteit komt niet alleen voort uit ledenaantal. De Atletiekunie tracht eveneens loopsportautoriteit te zijn door middel van kennis en expertise en het stimuleren van de (loop)sport. Start to Run is één van de initiatieven die de Atletiekunie onderneemt voor het stimuleren van de loopsport en het realiseren van de autoriteitspositie. Door de vele edities van Start to Run heeft de Atletiekunie ervaring opgedaan met betrekking tot beginnende hardlopers. Hier is onder meer een gefundeerd trainingsschema uit voort gevloeid. Daarnaast dragen de onderzoeken van de Atletiekunie bij aan het verantwoord hardlopen.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
10
Start to Run is een initiatief van de Atletiekunie, afdeling Loopsport, om beginnende hardlopers te helpen met de eerste stap voor het uitoefenen van de loopsport. Het doel is om op een plezierige en verantwoorde wijze kennis te maken met de loopsport. Start to Run heeft een zesweekse voorjaarsen najaarseditie en wordt landelijk uitgezet op ruim 135 locaties. Het doel voor de deelnemers is om na afloop van Start to Run 3 kilometer onafgebroken te kunnen hardlopen. Start to Run is een bewezen effectieve interventie binnen het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB). Dit betekent dat is aangetoond dat Start to Run een positieve bijdrage levert aan beweeggedrag en de gezondheid van deelnemers.
Als vervolg op Start to Run en/of als evenementgericht voorbereidingstraject heeft de Atletiekunie Run to The Start ontwikkeld. Run to The Start is de kennismaking voor ongebonden hardlopers met de georganiseerde loopsport. Er wordt namelijk in groepsverband getraind bij verenigingen en loopgroepen in een zes- tot tienweekse opzet. Door middel van Run to The Start wordt er toegewerkt naar een lokaal loopevenement met een afstand van ongeveer 5 kilometer. Het doel voor de Atletiekunie is om de beginnende en ongebonden hardlopers door te laten stromen naar verenigingen en loopgroepen. De hiervoor weergegeven opzet van Run to The Start is vormgegeven op basis van de huidige inzichten van de Atletiekunie.
1.1.1 Aanleiding Uit de deelnemersenquête (2007-2011) blijkt dat het programma Start to Run als erg positief wordt ervaren. Er is echter nog winst te behalen met het aanbieden van een vervolgprogramma. Van de Start to Run deelnemers heeft namelijk 70 procent behoefte aan een vervolgaanbod (Atletiekunie, 2007-2011). De Start to Run deelnemers stromen niet door in verenigingsverband en hierdoor is de kans op de-activatie groter (Van Bottenburg & Hover, 2009). De Atletiekunie is voornemens de kloof tussen Start to Run en het lopen in georganiseerd groepsverband te gaan dichten.
Door middel van het vervolgprogramma Run to The Start wil de Atletiekunie het continueren van de loopsport stimuleren. Bij Run to The Start is een belangrijke rol weggelegd voor verenigingen en loopgroepen.
De-activering
onder
individuele
sporters
ligt
namelijk
hoger
dan
onder
verenigingssporters (Van Bottenburg & Hover, 2009). De evenementgerichte groepstraining verlaagt tevens de drempel tot deelname aan een loopevenement. Daarnaast zijn loopevenementen een plezier- en succesbeleving waardoor ze een stimulator zijn voor het continueren van de loopsport. Hierdoor maakt Run to The Start een koppeling tussen activeren (loopevenementen) en het voorkomen van de-activering; een vervolgprogramma in groepsverband gericht op de doorstroom naar verenigingen en loopgroepen. Naast Run to The Start zijn er twee andere mogelijkheden voor een vervolg op Start to Run; een lokaal geïnitieerd vervolg of geen vervolg.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
11
Het onderzoek heeft als doel de behoeften van Start to Run deelnemers te achterhalen voor het continueren van de loopsport. Het inzicht in deze behoeften ontbreekt momenteel, waardoor een passend vervolgaanbod bemoeilijkt wordt. Hoewel in de eerste opzet van Run to The Start de continuering binnen verenigingen en loopgroepen als doel is gesteld, zal in het onderzoek het begrip continueren ruimer worden toegepast. Het onderzoek betreft de behoeften voor het continueren van de
loopsport,
dat
zowel
gebonden
als
ongebonden
mogelijk
is.
Het
inzicht
in
de
continueringsbehoeften zal worden gebruikt voor het verbeteren van het vervolgprogramma Run to The Start. Hierdoor wordt getracht meer Start to Run deelnemers te behouden voor de loopsport. Er zal echter ook worden nagegaan of Run to The Start wel de meeste gewenste vorm van vervolgaanbod is. Run to The Start zal worden afgewogen tegenover de andere vervolgmogelijkheden van Start to Run; een eigen lokaal vervolg geïnitieerd door een Start to Run locatie of geen vervolg. Dit is de reden dat in het vervolg van de scriptie over ‘vervolgaanbod’ of ‘vervolgprogramma’ zal worden gesproken, in plaats van Run to The Start.
1.2 Doelstelling De doelstelling van het onderzoek is tweeledig. Enerzijds heeft het onderzoek als doelstelling om inzicht te geven in de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport. Anderzijds dient de vergaarde kennis bij te dragen aan de opzet van het vervolgaanbod. Hieruit kan worden afgeleid welke bijdrage de Atletiekunie kan doen om in de behoeften van de Start to Run deelnemers te voorzien, zodat het continueren van de loopsport wordt gestimuleerd. Deze continuering betreft bij voorkeur het beoefenen van de loopsport in verenigingsverband, bij loopgroepen of individueel aangesloten bij de Atletiekunie als Dutch Runner. In het onderzoek zal echter ook het ongebonden continueren van de loopsport worden meegenomen. De kennis die het onderzoek zal opleveren zal gebruikt worden om het aanbod van het Start to Run vervolgprogramma te verbeteren. Hierbij is het vervolgaanbod van Start to Run het middel om het continueren van de loopsport te stimuleren. De doelstelling met betrekking tot het onderzoek is als volgt geformuleerd: ‘Het doen van aanbevelingen aan Willem van de Worp en Patrick Aris van de afdeling Loopsport van de Atletiekunie voor verbetering van het vervolgaanbod op Start to Run, door het in kaart brengen van de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport en het inventariseren van de meningen van Start to Run trainers over de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport.’
1.3 Onderzoeksmodel Op de volgende pagina is het onderzoeksmodel afgebeeld. Na deze weergave zullen de theoretische, empirische en analytische vraagstellingen én deelvragen worden geduid.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
12
Figuur 1: Onderzoeksmodel
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
13
1.3.1 Theoretische vraagstelling De theoretische vraagstelling en bijbehorende deelvragen zijn als volgt geformuleerd: ‘Wat is er vanuit de theorie en uit vooronderzoek bekend over de behoeften van loopsporters?’
‘Wat is kenmerkend voor de loopsport(er) en de Start to Run deelnemer?’
‘Wat zijn de behoeften van gebonden en ongebonden loopsporters?’
‘Wat is er reeds bekend over de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport?’
‘Wat zijn de succesfactoren en knelpunten van lokale vervolgprogramma’s op Start to Run?’
‘Wat zijn de beweegredenen voor het organiseren van een eigen vervolgprogramma en geen gebruikt te maken van Run to The Start?’
‘Wat zijn de beweegredenen voor het niet organiseren van een eigen vervolgprogramma op Start to Run?’
‘Wat zijn de succesfactoren en knelpunten van eigen opstapcursussen?’
1.3.2 Empirische vraagstelling De empirische vraagstelling en bijbehorende deelvragen zijn als volgt geformuleerd: ‘Wat zijn de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport en wat zijn de meningen van Start to Run trainers over de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport?’
‘Welke vervolgmogelijkheid is door de Start to Run deelnemers het meest gewenst?’
‘Wat is het beeld van Start to Run deelnemer van het hardlopen in gebonden verband?
‘Wat zijn volgens de Start to Run trainers de succesfactoren en knelpunten van een vervolgprogramma op Start to Run?’
1.3.2 Analytische vraagstelling De analytische vraagstelling en bijbehorende deelvragen zijn als volgt geformuleerd: ‘Hoe kan de Atletiekunie (met het Start to Run vervolgaanbod) inspelen op de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport?’
‘Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport en de meningen van Start to Run trainers over de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport?’
‘Welke binding met de Atletiekunie willen Start to Run deelnemers met betrekking tot het continueren van de loopsport?’
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
14
1.4 Begripsbepaling Als volgt zullen in het kader van het onderzoek een aantal centrale begrippen worden verhelderd. De begripsbepaling betreft de begrippen loopsport, gebonden en ongebonden loopsport, behoeften, continueren en vervolgaanbod.
1.4.1 Loopsport Gedurende het onderzoek zal de volgende samengestelde definitie van loopsport worden gehanteerd; ‘Hardlopen (dribbelen en joggen) en wandelen, zowel prestatief als recreatief. Waarbij wandelen een middel is ter voorbereiding van het hardlopen, als warming-up voor het hardlopen, als rust tijdens het hardlopen en/of als cooling-down na het hardlopen.’ Deze definitie is gebaseerd op de definitie van loopsport van Van Bottenburg (2006): “Onder loopsport verstaan we sportief wandelen, nordic walking, trimmen, joggen, hardlopen, crossloop, wegatletiek 5 en 10 km baanatletiek. Dit kan zowel prestatief als recreatief” (p. 8). De begrippen wandelen, dribbelen en joggen zijn gebaseerd op het Start to Run trainershandboek (Atletiekunie, 2012):
Wandelen; ‘ontspannen maar stevig doorwandelen’
Dribbelen; ‘kort hardlooppasje waarbij de snelheid even hoog ligt als de versnelde wandelpas’
Joggen; ‘ontspannen hardlopen waarbij de snelheid iets hoger ligt dan tijdens het dribbelen. De passen zijn iets langer.’
1.4.2 Gebonden loopsport De gebonden loopsport betreft loopsporters die zich voor de beoefening daarvan direct of indirect hebben aangesloten bij de Atletiekunie. Bij een indirecte aansluiting bij de Atletiekunie is er sprake van een vorm van verenigingslidmaatschap. Dit is mogelijk bij atletiekverenigingen met een loopsportaanbod, bij loopverenigingen en bij de Atletiekunie aangesloten loopgroepen (Atletiekunie, z.d.). Voor de individuele loopsporter is er de mogelijkheid om zich direct aan te sluiten bij de Atletiekunie. Dit kan door middel van het Dutch Runners lidmaatschap. “Een Dutch Runner is een loper die zich niet meteen wil aansluiten bij een vereniging, maar wel wil profiteren van tips, adviezen en nieuws over zijn sport. Speciaal voor deze groep sporters heeft de Atletiekunie Dutch Runners gelanceerd” (Dutch Runners, z.d.). Dutch Runners wordt vormgegeven door een digitaal platform.
1.4.2 Ongebonden loopsport Tegengesteld aan de gebonden loopsport is er bij de ongebonden loopsport geen sprake van directe of indirecte aansluiting bij de Atletiekunie. Bij ongebonden individuele hardlopers is hierbij geen sprake van een verenigings- of Dutch Runners lidmaatschap. De ongebonden loopsport is in groepsverband mogelijk door middel van anders georganiseerde loopgroepen. “De anders georganiseerde
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
15
loopgroepen kennen een minder formele en lichtere organisatievorm dan de beoefening van de loopsport die plaatsvindt binnen verenigingsverband” (Weijers, 2010). Deze loopgroepen hebben een flexibele binding en worden zelfstandig georganiseerd (Weijers, 2010). Bij anders georganiseerde loopgroepen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan samen hardlopende vrienden of buurtgenoten.
1.4.3. Behoeften Het centrale begrip behoeften kan worden gedefinieerd als het bewustzijn van een individu dat het hem of haar aan iets ontbreekt en het begeren wat er ontbreekt (Kotler & Armstrong, 2009). Met betrekking tot het onderzoek betreft het de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport.
1.4.4 Continueren Met het continueren van de loopsport wordt op het voortzetten van de beoefening ervan geduid door de
Start
to
Run
deelnemers.
Deze
beginnende
loopsporters
hebben
het
zesweekse
hardloopprogramma gevolgd en worden vervolgens gestimuleerd om de loopsport voort te zetten. Bij het continueren van de loopsport wordt geen onderscheid gemaakt naar ongebonden en gebonden loopsport, al is de gebonden beoefening het meest wenselijk voor de Atletiekunie.
1.4.5 Vervolgaanbod Het middel voor het stimuleren van het voortzetten van de loopsport is het vervolgaanbod na Start to Run. Hierbij wordt door de Atletiekunie drie vervolgmogelijkheden onderscheiden; Run to The Start als landelijke vervolg vanuit de Atletiekunie, een eigen lokaal ontwikkeld vervolgprogramma door een locatie van Start to Run of geen vervolgprogramma. Het onderzoek zal aantonen of de Start to Run deelnemers behoefte hebben aan een vervolgprogramma op Start to Run. De Start to Run trainers zullen de voorkeur aangeven voor een landelijk vervolgaanbod of een lokaal initiatief.
1.5 Verantwoording en relevantie Het onderzoek naar de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport is relevant voor het vakgebied van Sport, Gezondheid en Management. Start to Run bezit met betrekking tot de combinatie sport en gezondheid een bijzondere positie. De interventie van de Atletiekunie is door het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen gekenmerkt als ‘bewezen effectief’. Start to Run levert een positieve bijdrage aan het beweeggedrag en de gezondheid van de deelnemers bij een moeilijk te bereiken doelgroep. Volwassenen sporten minder en ervaren de combinatie tussen sport, werk en gezin als moeizaam (Sociaal en Cultureel Planbureau, 2010). Binnen Start to Run vormen die volwassenen juist de grootste groep deelnemers. Het continueren van de loopsport door Start to Run deelnemers behoudt een grote groep beginnende sporters voor de
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
16
loopsport. Start to Run kent jaarlijks namelijk ongeveer 8000 deelnemers. Hierdoor wordt op grote schaal sport gestimuleerd en een positief effect op de gezondheid gerealiseerd.
Het verrichten van een toegepast onderzoek behoort tot de vaardigheden van een sport en gezondheidsmanager. Tijdens de afstudeerfase staat daarom de competentie Advies & Consultancy centraal. De afdeling Loopsport van de Atletiekunie wordt geadviseerd omtrent het stimuleren van het continueren van de loopsport. Na dit advies zal gebruik worden gemaakt van de door mij geprefereerde competentie Bestuur en Beleid. De opgeleverde kennis zal namelijk gebruikt worden om het beleid van de Atletiekunie te optimaliseren.
Het onderzoek is door de praktische toepasbaarheid voornamelijk relevant voor de Atletiekunie en de Start to Run locaties. Het onderzoek zal concrete handvaten aanreiken voor het stimuleren van het continueren van de loopsport. Het beoogde middel hiervoor is een vervolgaanbod. Het vervolgprogramma zal ingericht worden op basis van de door dit onderzoek aangetoonde behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport. Hierdoor verkrijgen en behouden zowel de Atletiekunie als de aan Start to Run verbonden atletiekverenigingen beginnende loopsporters voor beoefenen van de loopsport. Daarnaast vervult de Atletiekunie de maatschappelijke taak door (het continueren van) de loopsport in Nederland te stimuleren.
1.6 Leeswijzer Het vervolg van deze afstudeerscriptie vangt aan met het theoretisch kader, waar antwoord wordt gegeven op de zojuist weergegeven theoretische vraagstelling. In dit hoofdstuk wordt allereerst de methode van literatuuronderzoek en de methode van vooronderzoek geduid. Vervolgens is het theoretisch kader opgebouwd vanuit een inleiding met betrekking tot de loopsport en Start to Run, waarna het continueren van de loopsport en de behoeften van loopsporters uiteen wordt gezet. De behoeften van de loopsporters zijn gesplitst in de behoeften voor de wijze van loopsportbeoefening, de zachte behoeften en de harde behoeften. In het derde hoofdstuk wordt de methode van onderzoek weergegeven. Hierbij wordt zowel de opzet van de online survey voor de Start to Run deelnemers als het groepsinterview met het Start to Run trainerspanel verduidelijkt. Beide onderdelen bevatten een beschrijving van de methode van dataverzameling, onderzoekspopulatie en steekproefgrootte, methode van data-analyse, betrouwbaarheid en validiteit. Hoofdstuk 4 betreft de resultaten van het onderzoek. De resultaten zijn weergegeven door middel van beschrijvende en verklarende statistiek en de bevindingen van het groepsinterview op basis van het definitief conceptueel model. De resultaten zijn geconcludeerd in hoofdstuk 5, waarna in hoofdstuk 6 deze resultaten zijn bediscussieerd. Het afsluitende hoofdstuk 7 betreft de aanbevelingen voor de Atletiekunie met betrekking tot het vervolgprogramma op Start to Run en het continueren van de loopsport.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
17
2. THEORETISCH KADER Het theoretisch kader wordt aangevangen met een weergave van de theoretische vraag en de bijbehorende deelvragen. Vervolgens zal de methode van literatuuronderzoek worden geduid. De bevindingen van het theoretisch kader krijgen vorm vanaf paragraaf 2.2 waarin de kenmerkende eigenschappen van de loopsport(er) en van de Start to Run deelnemer worden weergegeven. In paragraaf 2.3 en 2.4 zullen op basis van de literatuur en vooronderzoek de afhankelijke en onafhankelijke variabele uiteen worden gezet. De afhankelijke variabele betreft het continueren van de loopsport door Start to Run deelnemers. De onafhankelijke variabelen worden vormgegeven door de behoeften van dezelfde deelnemers. Het theoretisch kader zal worden afgerond met een conclusie en de weergave van het definitief conceptueel model.
2.1 Methode Het theoretisch kader geeft antwoord op de theoretische vraagstelling. Deze theoretische vraagstelling bestaat hoofdzakelijk uit twee delen. Enerzijds is er het literatuuronderzoek, anderzijds betreft het theoretisch kader een vooronderzoek. Op basis van een negental deelvragen wordt antwoord gegeven op de theoretische vraagstelling. Als volgt is de theoretische vraagstelling weergegeven. ‘Wat is er vanuit de theorie en uit vooronderzoek bekend over de behoeften van loopsporters?’
De deelvragen met betrekking tot de literatuurstudie luiden als volgt:
‘Wat is kenmerkend voor de loopsport(er) en de Start to Run deelnemer?’
‘Wat zijn de behoeften van gebonden en ongebonden loopsporters?’
‘Wat is er reeds bekend over de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport?’
De deelvragen die door middel van het vooronderzoek zullen worden beantwoord zijn als volgt:
‘Wat is kenmerkend voor de Start to Run deelnemer?’
‘Wat is er reeds bekend over de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport?’
‘Wat zijn de succesfactoren en knelpunten van lokale vervolgprogramma’s op Start to Run?’
‘Wat zijn de beweegredenen voor het organiseren van een eigen vervolgprogramma en geen gebruikt te maken van Run to The Start?’
‘Wat zijn de beweegredenen voor het niet organiseren van een eigen vervolgprogramma op Start to Run?’
‘Wat zijn de succesfactoren en knelpunten van eigen opstapcursussen?’
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
18
2.1.1 Literatuuronderzoek Als zoekmethode voor het literatuuronderzoek is er gebruik gemaakt van de sneeuwbalmethode. Door de ontwikkeling van een kenniscentrum van de Atletiekunie zijn er reeds een aantal onderzoeken verricht met de loopsport als overkoepelend thema. Deze onderzoeken zijn in samenwerking met het W.J.H. Mulier Instituut tot stand gekomen. Vanuit de literatuurlijsten van deze onderzoeken is vervolgens gezocht naar nieuwe literatuur. Van deze nieuwe literatuur is wederom in de literatuurlijst gezocht naar relevante publicaties. Dit proces kan vaak worden herhaald tot op een gegeven moment steeds vaker dezelfde artikelen terugkomen en er een verzadiging ontstaat. Uiteindelijk heeft de sneeuwbalmethode geleid tot een lijst van ongeveer 20 relevante publicaties. Hierbij is ook gebruik gemaakt van antoniemen zoals motieven van niet-sporters om de loopsport niet te beoefenen of motieven van (voormalig) hardlopers om te stoppen met de loopsport.
2.1.2 Vooronderzoek Het vooronderzoek naar de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport is tweeledig. Het eerste deel van het vooronderzoek heeft Start to Run als thema. Hierbij zal worden
achterhaald
continueringsbehoefte
wat al
kenmerkend reeds
bekend
is
voor
zijn.
de
Start
Hiervoor
zal
to
Run
gebruik
deelnemer worden
en
gemaakt
welke van
deelnemersenquêtes en evaluaties van voorgaande edities. Ook is er door de Atletiekunie een inventarisatie gedaan bij Start to Run locaties naar het huidige vervolgaanbod en de behoeften voor Run to The Start. Met betrekking tot het vooronderzoek omtrent de vervolgprogramma’s zijn kwalitatieve gegevens verzameld voor het tweede deel van het vooronderzoek. Door middel van een persoonlijke en telefonische benadering zijn Start to Run locaties benaderd. Bij Start to Run locaties met een eigen vervolgprogramma is gevraagd naar de succesfactoren en knelpunten van de betreffende vervolgmogelijkheid. Bij Start to Run locaties zonder of met een beperkt vervolgaanbod zijn de beweegredenen voor dit besluit achterhaald. Naast Start to Run locaties zijn ook atletiek- en loopverenigingen benaderd die geen Start to Run aanbieden. Bij deze verenigingen zijn eveneens de succesfactoren en knelpunten achterhaald, maar dan van zelfstandig opgezette beginnerscursussen. In bijlage 1 zijn zowel de opzet als de resultaten van het vooronderzoek uitgewerkt.
2.2 De loopsport en Start to Run Voorafgaand aan het uiteenzetten van de afhankelijke en onafhankelijke variabelen zal een toelichting gegeven worden met betrekking tot de loopsport en Start to Run. De uiteenlopende kenmerken van de loopsport zullen worden weergegeven, evenals de kenmerken van de loopsporter. Ter vergelijking zullen tot slot de kenmerken van Start to Run deelnemers inzichtelijk worden gemaakt.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
19
2.2.1 De loopsport De loopsport als onderdeel van atletiek is een breed begrip, waarin zich verschillende variaties voordoen (Weijers, 2010). Er zijn namelijk verschillen in afstanden, snelheid, intensiteit en het sociale verband waarin de loopsport wordt beoefend (Smith, 1998). Stokvis (2005) beschouwt de loopsport als een van de vier hoofdvormen waarin de moderne fitness zich voordoet. Onder moderne fitness verstaat Stokvis de actieve belangstelling voor lichaamsoefening zonder wedstrijdoogmerk. Van Bottenburg (2006) geeft met een opsomming van activiteiten een definitie van loopsport weer. Deze definitie is als volgt geformuleerd: “Onder loopsport verstaan we sportief wandelen, nordic walking, trimmen, joggen, hardlopen, crossloop, wegatletiek 5 en 10 km baanatletiek. Dit kan zowel prestatief als recreatief” (p. 8). Zoals bij de begripsbepaling in hoofdstuk 1 is weergegeven is de in dit onderzoek gehanteerde definitie van loopsport gebaseerd op deze definitie van Van Bottenburg (2006).
De loopsport ontwikkelt zich de afgelopen jaren sterk, er wordt zelfs gesproken over een tweede loopgolf. Hardloopwedstrijden zijn uitgegroeid tot massale evenementen waarbij een goede eindklassering niet meer tot het doel behoord van de overgrote meerderheid (Van Bottenburg, 2006). Stokvis (2005) duidt deze eerste loopgolf aan als de ‘aerobics revolutie’. De toenemende interesse in lichaamsbeweging komt voort uit het toenemende belang van gezondheid en lichamelijkheid. Een steeds groter deel van de Nederlandse bevolking beoefent de loopsport. Ook wordt de loopsport steeds frequenter beoefend en stijgt de deelname aan loopevenementen (Van Bottenburg, 2006).
2.2.2 De loopsporter Het profiel van de loopsporter kan worden uiteengezet op basis van een aantal kenmerken. Het merendeel van de loopsporters is man. Deze verhouding bedraagt ongeveer 60 procent man, tegenover 40 procent vrouw (Van Bottenburg, 2006). Het vrouwelijke deel hardlopers stijgt echter snel. Uit onderzoek van Van der Werff en Hover (2011) blijkt dat het aandeel vrouwelijke loopsporters tussen 1979 en 2007 met 33 procent is toegenomen. Ook onder niet-loopsporters hebben meer vrouwen dan mannen de verwachting of belangstelling om in de toekomst te gaan hardlopen. Bovendien zijn vrouwen sneller geneigd zich aan te sluiten in verenigingsverband of als individueel lid bij de Atletiekunie (Van Bottenburg, 2006; Van der Werff & Hover, 2011). De leeftijdscategorie tussen de 30 en de 50 jaar bevat de meeste loopsporters. Ook beoefenen deze hardlopers de loopsport het meest frequent. Er is echter een groei zichtbaar in de categorie onder de 30 jaar. Ook kan er de laatste jaren en sterke toename worden geconstateerd in de beoefening van de loopsport onder adolescenten van 12 tot 18 jaar (Van Bottenburg, 2006). De combinatie van leeftijd en de geslachtsverhouding toont aan dat zich in de jonge leeftijdscategorieën steeds meer vrouwen begeven, in tegenstelling tot de oudere leeftijdscategorieën (Van Bottenburg, 2006).
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
20
2.2.3 De Start to Run deelnemer De deelnemers aan Start to Run bestaan voor het merendeel uit vrouwen. Vijf jaar Start to Run toont aan dat, verdeeld over 10 edities, het gemiddelde percentage vrouwen ongeveer 77 procent bedraagt. Door de jaren heen is hierin ook een trend zichtbaar. In 2007 bedroeg het percentage vrouwelijke deelnemers nog 74 procent, in 2011 was dit al gestegen tot 80 procent (Atletiekunie, 2011). De gemiddelde leeftijd van de Start to Run deelnemer is ongeveer 40 jaar.
De Start to Run deelnemers waren grotendeels nog niet actief in de loopsport. Start to Run van 2007 tot en met 2011 maakt inzichtelijk dat voor de inschrijving ongeveer 68 procent nagenoeg nooit de loopsport heeft beoefend (Atletiekunie, 2007-2011). Daarnaast wordt er met Start to Run deels een inactieve doelgroep aangesproken. Gemiddeld vertoonde 21 procent van de deelnemers voorafgaand aan Start to Run nauwelijks tot geen sport- en beweeggedrag. Hierbij is ook een trend zichtbaar die door de trainers in de trainersenquête wordt bevestigd (Atletiekunie, 2011). In 2007 bedroeg dit percentage nog 18 procent, waarna dit in 2011 ongeveer 27,5 procent bedraagt. De trainers constateren dat het instapniveau steeds lager wordt. Hierop kan worden aangevuld dat het percentage deelnemers dat voor Start to Run gemiddeld één keer per week laag intensief beweegt 33 procent betreft (Atletiekunie, 2007-2011). Meer dan de helft van de deelnemers aan Start to Run is bij aanvang nog niet sportief actief.
2.3 Continueren van de loopsport Het continueren van de loopsport door Start to Run deelnemers betreft de afhankelijke variabele. Uit de voorgaande deelnemersenquêtes blijkt dat gemiddeld slechts 10,5 procent stopt met hardlopen na deelname aan Start to Run. Daarentegen geeft gemiddeld bijna 80 procent aan na Start to Run één of meerdere keren per week te hardlopen. Het lijkt dus alsof Start to Run ruim voldoende deelnemers behoudt voor de loopsport. Deze tendens is echter niet terug te zien in het ledenadministratiesysteem Renflex. Hieraan kunnen verschillende oorzaken ten grondslag liggen. Het is mogelijk dat Start to Run deelnemers overwegend ongebonden continueren, alleen op de korte termijn doorgaan met hardlopen of dat de nieuwe leden niet worden aangemeld. Inzicht in de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport kan wellicht deze oorzaken verhelderen.
Daarnaast kom door de jaren heen uit opmerkingen van de trainers naar voren dat er een herhaaldeelname plaatsvindt onder Start to Run deelnemers. Het blijkt dat Start to Run deelnemers in enkele gevallen meerdere keren deelnemen aan Start to Run. De deelnemersenquêtes tonen aan dat in 2007 en 2008 gemiddeld ongeveer 2 procent van de deelnemers zich opnieuw inschrijft voor Start to Run (Atletiekunie, 2007-2011). Hierdoor wordt verwacht dat Start to Run deelnemers de intentie hebben om de loopsport te continueren, maar dat het huidige aanbod ontoereikend is om dit te
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
21
bewerkstelligen. Een vervolgaanbod is een manier om in de behoeften van Start to Run deelnemers te voorzien. Het is echter ook mogelijk voor deelnemers om na Start to Run op andere wijze te continueren. Uit het vooronderzoek naar vervolgprogramma’s is ook gebleken dat er Start to Run deelnemers zijn die rechtstreeks doorstromen naar een loopgroep.
Met betrekking tot het vervolgaanbod geeft slechts 5,83 procent van de deelnemers (najaar 2011) aan dat er geen vervolgmogelijkheid wordt aangeboden. Dit komt overeen met de bijna 90 procent van de locatiecontactpersonen die aangegeven dat er reeds een vervolg op Start to Run wordt aangebonden. Bijna 70 procent van de deelnemers wil gebruik maken van het vervolg dat wordt aangeboden. Een vervolg op Start to Run is volgens de trainers en de locatiecontactpersonen wenselijk omdat het merendeel het niveau van de Start to Run deelnemers niet voldoende acht om aan te sluiten bij bestaande loopgroepen. Bijna 40 procent van de trainers is van mening dat de Atletiekunie een vervolgprogramma moet aanbieden. Hier is echter ook 26,22 procent het mee oneens. Uit opmerkingen van de trainers komt sterk naar voren dat er lokale vrijheid en maatwerk moet zijn voor het aanbieden van het vervolg. De locatiecontactpersonen beamen dat; 92 procent wil maatwerk met betrekking tot het vervolgaanbod. Deze vrijblijvendheid blijkt ook uit het vooronderzoek naar de vervolgprogramma’s, maar ondersteuning vanuit de Atletiekunie is wenselijk. De voordelen van een landelijk vervolgaanbod betreffen vooral de herkenbaarheid, de promotie en de coördinatie. Bij het vervolg op Start to Run traint reeds 63 procent naar een lokaal loopevenement. Ook de trainers zijn positief over het trainen voor een loopevenement met een afstand van 5 kilometer (Atletiekunie, 20072011; Atletiekunie, 2011; Atletiekunie, 2011). Naast de loopevenementen of –wedstrijden als motivator voor beginnende loopsporters, zijn uit het vooronderzoek andere succesfactoren gebleken voor de opzet van een vervolgprogramma. Een rustige opbouw en een laagdrempelig aanbod zijn terugkerende succesfactoren. Vanwege de relatief korte tijdsduur van Start to Run wordt het vervolgprogramma meestal langer uitgezet. De huidige vervolgprogramma’s worden ingezet als middel voor het binden van de deelnemers aan de loopgroepen of verenigingen. De deelname aan de vervolgprogramma’s varieert sterk, maar de doorstroming van de vervolgdeelnemers is hoog. De doorstroom naar de loopgroepen of verenigingen betreft voornamelijk het continueren van de loopsport bij een recreantenloopgroep of een loopgroep met een laag niveau. Verenigingen of loopgroepen onderscheiden vaak verschillende niveaus aan loopgroepen. Om een eventueel niveauverschil binnen een loopgroep op te vangen worden in enkele gevallen twee trainers ingezet.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
22
2.4 Behoeften loopsporters Bij de behoeften van Start to Run deelnemers als onafhankelijke variabelen, zal onderscheid worden gemaakt tussen de wijze van loopsportbeoefening en de zogenaamde ‘zachte’ en ‘harde’ behoeften. De zachte behoeften betreffen de overkoepelende motieven om de loopsport te beoefenen. De harde behoeften zijn concrete factoren, gebaseerd op marketinginstrumenten. De behoeften kunnen bepalend zijn voor het continueren van de loopsport en op de opzet van het vervolgaanbod.
2.4.1 Behoeften voor de wijze van loopsportbeoefening De loopsport wordt voornamelijk ongeorganiseerde en recreatief beoefend. Twee derde van de loopsporters beoefent de loopsport naast ongeorganiseerd en recreatief, ook alleen. Vrouwen zijn daarentegen sneller geneigd zich aan te sluiten in verenigingsverband. Een kwart van de loopsporters heeft prestatieve motieven, bijvoorbeeld in verenigingsverband of gericht op loopevenementen. De georganiseerde loopsport vindt voornamelijk plaats bij een atletiekvereniging. De rol van de atletiekvereniging is voornamelijk het bieden van sociale contacten en de trainingstechnische begeleiding. De Atletiekunie is volgens de loopsporters verantwoordelijk voor het wedstrijdwezen en de loopevenementen. De helft van de loopsporters neemt deel aan een loopevenement waarbij gemiddeld vier evenementen per jaar worden aangedaan. Kenmerkend voor de loopsporter is de vrijheid in het individueel beoefenen van de loopsport. De loopsporter is zelfstandig en individueel waar het loopsportaanbod op is aangepast. Loopsporters kunnen zich op geheel zelfstandige wijze inschrijven voor hardloopclinics (Van Bottenburg, 2006).
Van de Start to Run deelnemers geeft ongeveer 35 procent aan individueel door te gaan met hardlopen. Opvallend is dat dit percentage daalt en dat het percentage dat continueert in een loopgroep van de Start to Run trainer stijgt. In de Start to Run voorjaarseditie van 2007 gaf 47 procent aan individueel te continueren, waarna dit percentage in het voorjaar 2011 30,53 procent bedraagt. Het gemiddelde percentage dat de loopsport voortzet bij een loopgroep van de Start to Run trainer is 31 procent. Hoewel slechts 16 procent de loopsport continueert bij een andere loopgroep in verenigingsverband, heeft ruim de helft van de Start to Run deelnemers de behoefte om in groepsverband te hardlopen. Een ruime 60 procent van de deelnemers geeft aan na Start to Run te willen deelnemen aan een loopevenement, hetgeen interessant is voor het vervolgaanbod na Start to Run (Atletiekunie, 2007-2011).
2.4.2 Zachte behoeften De zachte behoeften worden vormgegeven door de algemene motieven voor sportdeelname, toegepast op de loopsport en Start to Run.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
23
Motieven voor (loop)sportdeelname De motieven voor sportdeelname en specifiek voor de loopsport zijn als volgt opgesomd, waarna deze behoeften verder worden toegelicht.
Gezondheid
Conditie en fitheid
Afvallen en lichamelijkheid
Ontspanning en plezier
Sociale contacten en gezelligheid
Prestatie en competitie
Gezondheid is voor sporters vanaf 18 jaar het belangrijkste motief voor sportdeelname (Sociaal en Cultureel Planbureau & W.J.H. Mulier Instituut, 2010). Ook Van Bottenburg (2006) onderkent het belang van gezondheid door het toenemende belang ervan te onderscheiden als één van de vier ontwikkelingen met betrekking tot de groei van de loopsport. Voor 21 procent van de loopsporters is gezondheid de belangrijkste reden om de loopsport te beoefenen (Van Bottenburg, 2006). Ook volgens Delnoij (2004) is gezondheid één van de belangrijkste redenen om de loopsport te beoefenen, een reden die voornamelijk geldt voor de fitlopers. Met betrekking tot de deelname aan Start to Run is voor 6 procent van de deelnemers gezondheid het belangrijkste motief (Atletiekunie, 2007-2011).
Het verbeteren van de conditie en de persoonlijke fitheid is voor 18 tot en met 34 jarigen de op één na belangrijkste reden voor sportdeelname. Voor sporters van 35 tot en met 74 jaar is het de op twee na belangrijkste reden om sport te beoefenen (Sociaal en Cultureel Planbureau & W.J.H. Mulier Instituut, 2010). Volgens Van Bottenburg (2006) is het verbeteren van de conditie en de algehele fitheid de belangrijkste reden om aan loopsport te doen, dit geeft namelijk 31 procent van de respondenten aan. De fitlopers, die Delnoij (2004) onderscheidt, stellen conditieverbetering als afgeleide van fitheid ten doel binnen de loopsport. Voor Start to Run deelnemers is conditieverbetering absoluut de belangrijkste reden om te starten met de loopsport, een ruime 25 procent geeft dit namelijk aan. Ook deelnemers aan een vervolgprogramma op Start to Run stellen het op peil houden van de conditie als een belangrijk doel (Atletiekunie, 2007-2011).
De rol van lichamelijkheid in de maatschappij wordt in eerder onderzoek vooral geduid door Delnoij (2004). Gewicht verliezen of het in vorm houden van het lichaam behoort namelijk tot de doelen van de categorie fitlopers. Daarnaast wordt in de Rapportage Sport 2010 het lichamelijk effect als beweegmotief voor jongeren onderscheiden (Sociaal en Cultureel Planbureau & W.J.H. Mulier Instituut, 2010). Dit beweegmotief wordt bij volwassenen niet expliciet geduid. Voor de Start to Run deelnemers is afvallen een constant doel gedurende de verschillende edities. Door de verschillende jaren heen geeft steeds ongeveer 11 procent van de deelnemers afvallen aan als belangrijkste reden voor deelname aan Start to Run (Atletiekunie, 2007-2011).
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
24
Ontspanning is een terugkomend motief voor sportparticipatie. 14 procent van de loopsporters geeft aan dat ontspanning de belangrijkste reden is voor het beoefenen van de loopsport (Van Bottenburg, 2006). Dit komt ook terug in de deelnemersenquête van Start to Run (Atletiekunie, 2007-2011). Bijna 13 procent geeft ontspanning (door inspanning) op als belangrijkste reden voor deelname aan Start to Run. Ontspanning valt samen met plezier. Plezier wordt in de Rapportage Sport 2010 als het op één na belangrijkste motief voor sportparticipatie gekenmerkt voor de leeftijdscategorie van 35 tot en met 74 jaar. Voor de 18 tot en met 34 jarigen is plezier de op twee na belangrijkste reden voor sportdeelname (Sociaal en Cultureel Planbureau & W.J.H. Mulier Instituut, 2010). Hier is echter met betrekking tot de loopsport een kanttekening bij te maken. Slechts 2 procent van de loopsporters geeft namelijk aan dat ‘leuke sport’ het belangrijkste motief is voor het beoefenen van de loopsport (Van Bottenburg, 2006).
Aansluitend op ontspanning en plezier zijn sociale contacten en gezelligheid belangrijke motieven voor sportparticipatie. Van de loopsporters geeft 7 procent aan dat dit het belangrijkste motief is voor het beoefenen van de loopsport (Van Bottenburg, 2006). Dit wordt echter tegengesproken door de Rapportage Sport 2010. Slechts voor 12 tot en met 17 jarigen en voor de leeftijdscategorie van 75 jaar en ouder is het motief gezelligheid enigszins van belang (Sociaal en Cultureel Planbureau & W.J.H. Mulier Instituut, 2010). Ook voor deelname aan Start to Run zijn sociale contacten en gezelligheid minder belangrijk. 5 procent van de deelnemers geeft aan dat dit de belangrijkste reden is voor deelname aan Start to Run (Atletiekunie, 2007-2011). In tegenstelling tot de aangegeven behoeften van de deelnemers wordt door de locatiecontactpersonen van Start to Run aangegeven dat het opdoen van sociale contacten een van de belangrijkste motieven is om door te gaan met hardlopen. De sociale binding binnen de loopgroep of vereniging zou zelfs bevorderlijk zijn voor de doorstroom. Het sociale belang wordt vervolgens gekoppeld aan gezelligheid en plezier in het hardlopen.
Het laatste te behandelen motief voor sportparticipatie is prestatie en competitie. Volgens Delnoij (2004) is dit voornamelijk een beweegreden van de prestatielopers en in mindere mate van de fitlopers. Ook bij de belangrijkste redenen voor het beoefenen van de loopsport die Van Bottenburg (2006) onderscheidt, scoort het verbeteren van de persoonlijke prestatie niet hoog. 5 procent van de loopsporters geeft namelijk aan dit als belangrijkste motief te hebben voor het beoefenen van de loopsport. Voor de Start to Run deelnemers is prestatieverbetering of het verleggen van de eigen grenzen enigszins belangrijk. Ongeveer 8 procent geeft aan dat een prestatie neerzetten, het verleggen van de eigen grenzen en het aangaan van een uitdaging de belangrijkste reden is voor deelname aan Start to Run (Atletiekunie, 2007-2011).
Ongebonden en gebonden behoeften De zojuist weergegeven motieven voor sportparticipatie kunnen betrekking hebben op de ongebonden en/of de gebonden loopsport. De behoeften aan gezondheid, conditie en fitheid, afvallen en
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
25
lichamelijkheid, en ontspanning (door inspanning) en plezier gelden voor zowel de ongebonden als de gebonden loopsporter. Onderzoek in opdracht van de Atletiekunie toont aan dat sociale contacten en gezelligheid plus prestatie en het verleggen van de eigen grenzen beweegredenen zijn voor het 1
beoefenen van de gebonden loopsport en specifiek in groepsverband. De sociale binding binnen een loopgroep, loopvereniging of atletiekvereniging met een loopsport aanbod is bevorderlijk voor de loopsporters die kiezen voor het groepsverband. Naast gezelligheid is het hardlopen in groepsverband ook een stok achter de deur. Hieruit blijkt dat de loopsporters een bepaalde mate aan sociale controle op prijs stellen met betrekking tot de frequentie van het beweeggedrag (Weijers, 2010). Het verbeteren van de persoonlijke prestatie is eveneens een belangrijk motief voor het gebonden beoefenen van de loopsport. De professionele begeleiding vanuit de atletiek-, loopvereniging of loopgroep is wenselijk voor de loopsporters met prestatie doeleinden. Voor de prestatielopers is het verbeteren van de snelheid of het verlengen van de afstand een belangrijke reden om zich aan te sluiten in groepsverband. De beschikbare expertise is de toegevoegde waarde voor het gebonden beoefenen van de loopsport (Bouwman, 2011).
Flexibiliteit is een typische behoefte van de ongebonden hardloper. De meerderheid van de loopsporters bevind zich in de levensfase van een werkzaam leven gekoppeld aan gezinsvorming en gezinsuitbreiding. De flexibiliteit van het hardlopen levert vanwege de zelf in te delen tijd voordelen op voor het beoefenen van de sport. Daarnaast kan het in groepsverband hardlopen ook flexibel zijn. Bij informele ongebonden loopgroepen is het vaak wisselend welke personen er wanneer besluiten deel te nemen aan de looptraining (Van Bottenburg & Hover, 2009). Flexibiliteit is een bepalende factor bij het maken van de sportkeuze door loopsporters. De eigen keuze voor het moment van beoefening, het beoefenen van de loopsport in de eigen leefomgeving en de mogelijkheid om de loopsport individueel te beoefenen behoren tot deze bepalende factoren (Van Bottenburg, 2006). Dit blijkt ook uit de Rapportage Sport 2010 waarin wordt aangegeven dat de belangrijkste motieven voor het sporten in informele groepen ‘meer zelf kan bepalen wanneer ik sport’ en ‘zelf bepalen met wie ik sport’ zijn (Sociaal en Cultureel Planbureau & W.J.H. Mulier Instituut, 2010). Dezelfde Rapportage Sport toont eveneens aan dat het motief van niet-sporters voor het niet beoefenen van sport voornamelijk ‘geen tijd voor vanwege werk/gezin’ is. Dit motief wordt als het belangrijkste gekenmerkt door de leeftijdscategorie van 18 tot en met 44 jaar (Sociaal en Cultureel Planbureau & W.J.H. Mulier Instituut, 2010). Ook in de SportersMonitor 2008 wordt aangegeven dat de te drukke combinatie van werk of studie een van de belangrijkste redenen is om te stoppen met sporten (Van den Dool, Elling & Hoekman, 2009).
1
Het gebonden beoefenen van de loopsport is ook individueel mogelijk, namelijk door middel van het aanbod van Dutch
Runners. Hierop is het motief van de sociale contacten en de gezelligheid minder van toepassing. Daarnaast is het ook mogelijk om ongebonden de loopsport in groepsverband te beoefenen, bijvoorbeeld door middel van anders georganiseerde loopgroepen.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
26
Flexibiliteit wordt overigens in gebonden verband steeds vaker aangeboden. Er zijn steeds meer atletiekverenigingen met alleen een loopsportaanbod. “Het gaat er bij de verenigingen vrijblijvender aan toe, met minder verplichtingen en sociale druk zonder dat de behoefte aan betekenisvolle sociale relaties bij mensen uit het oog wordt verloren” (Van Bottenburg & Hover, 2009, p. 32). Bouwman (2011) pleit voor het bestrijden van de vooroordelen met betrekking tot het gebonden en in groepsverband beoefenen van de loopsport. Hierbij doelt hij op de differentiatie in het aanbod en in de leden van de gebonden loopsport. De verschillen in niveau en kenmerken van leden moeten worden geduid, net als de verscheidenheid aan locaties voor het beoefenen van de loopsport; op de atletiekbaan maar zeker ook in de openbare ruimte en de natuur.
2.4.3 Harde behoeften Naast de zachte factoren die de behoeften van loopsporters kunnen bepalen voor het continueren van de loopsport, kunnen ook de harde behoeften van invloed zijn bij het voortzetten van de loopsport. Voor het bepalen van de harde factoren wordt gebruik gemaakt van een alternatieve marketingmix. Er wordt gebruik gemaakt van de marketingtheorie omdat de Atletiekunie producten en diensten aan loopsporters aanbiedt. Start to Run als hardloopclinic voor beginnende hardlopers is hier een voorbeeld van, net als het vervolgprogramma als het beoogde middel ter stimulering van het continueren van de loopsport. De klassieke marketinginstrumenten als plaats, product, prijs en promotie zijn door Robert Lauterborn vervangen door convenience to buy, customer wants and needs, cost to satisfy en communication. Deze verandering weerspiegelt de ontwikkeling van de marketing, van productverkoop naar klantenbinding. Vanwege de Atletiekunie als dienstverlenende organisatie is gebruik gemaakt van de ‘Four C’s’ van Robert Lauterborn (Lauterborn, 1990). Als er door de Atletiekunie ingespeeld wil worden op de behoeften van de Start to Run deelnemers, dan dient een klantgerichte houding voorop te staan. Als aanvulling op de marketinginstrumenten van Robert Lauterborn wordt personeel als uitbreiding van de klassieke marketinginstrumenten toegevoegd (Verhage, 2009). Vanwege wederom het dienstverlenende karakter van de Atletiekunie is personeel als toevoeging interessant. Communication, als afgeleide van het klassieke marketinginstrument promotie, is bewust weggelaten. Voorkeuren voor promotievormen van loopsporters passen niet binnen het kader van dit onderzoek. Het onderzoek zou dan een marketingcommunicatie-invalshoek krijgen, dat niet is beoogd met dit onderzoek en dat een zelfstandig onderzoek kan zijn.
Customer wants and needs De customer wants and needs betreft voornamelijk de behoeften van de Start to Run deelnemers aan ondersteuning bij het hardlopen. Deze behoeften wordt onder andere bepaald door de voorkeur voor ongebonden of gebonden voortzetten van de loopsport en de voorkeur voor het individueel of in groepsverband continueren. 33 procent van de loopsporters maakt gebruik van een trainingsschema (Van Bottenburg, 2006). De frequentie van de loopsport is afhankelijk van de ongebonden of gebonden beoefening. In de leeftijdscategorie van 31 tot 50 jaar wordt de loopsport minimaal één keer
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
27
per week beoefend door 56 procent van de leden van atletiekverenigingen. Bij niet-leden bedraagt dit percentage 37 procent. Bij de jongere en oudere leeftijden zijn de rollen omgedraaid. Dan wordt de loopsport frequenter beoefend in ongebonden verband (Van Bottenburg, 2006). Het merendeel van de loopsporters beoefent de loopsport meer dan één keer per week (Van Bottenburg & Hover, 2009). In het vooronderzoek wordt door enkele locatiecontactpersonen aangegeven dat loopsporters en Start to Run deelnemers behoeften hebben aan seizoensgebonden hardlopers. Deelnemers kunnen gedurende het jaar bepaalde periodes meer gemotiveerd zijn bij het beoefenen van de loopsport. Deze seizoensgebondenheid heeft dan voornamelijk betrekking op het weer, het aantal uren en een eventuele evenementdeelname. Met betrekking tot een vervolgprogramma op Start to Run hebben de deelnemers een voorkeur voor een duur van 6 tot 10 weken (Atletiekunie, 2007-2011). De Start to Run trainers hebben een voorkeur voor een vervolgprogramma van 6 tot 8 weken, hoewel een ruime 18 procent van de huidige lokale vervolgen langer dan 12 weken duurt (Atletiekunie, 2011).
Ondersteuning en expertise betreffen belangrijke behoeften van loopsporters. De meeste ondersteuningsbehoeften is er voor trainingsschema’s (21 procent van de loopsporters) en voor informatie over gezond en veilig lopen (15 procent van de loopsporters) (Van Bottenburg, 2006). Dit wordt bevestigd door Van Bottenburg en Hover (2009) met betrekking tot evenementenlopers. Deze specifieke groep loopsporters heeft behoeften aan ondersteuning bij looptechniek en bij gezond en veilig hardlopen. Ook blijkt dit uit de volgens Start to Run deelnemers interessante aspecten van Dutch Runners. Er wordt namelijk aangegeven dat loopadvies van een expert, trainingsschema’s en trainingstips de meest aantrekkelijke onderdelen zijn van Dutch Runners (Atletiekunie, 2007-2011). Het vervolgonderzoek naar evenementlopers van Hover en Romijn (2011) geeft weer dat ondersteuning bij blessurepreventie en –behandeling steeds belangrijker wordt. De behoeften aan ondersteuning is er bij zowel ongebonden als gebonden loopsporters. De ongebonden loopsporters proberen deze informatie op andere wijzen te vergaren, bijvoorbeeld via het Internet of tijdschriften.
Convenience to buy De behoeften voor het continueren van de loopsport worden mede bepaald door het gemak waarmee de loopsport kan worden beoefend. Als er gebonden of ongebonden in groepsverband hardgelopen wordt, dan kan er gekeken worden naar de reistijd die wordt afgelegd naar de plaats van sportbeoefening. Voor 80 procent van de sporters bedraagt de reistijd naar de sportaccommodatie minder dan een kwartier (Sociaal en Cultureel Planbureau & W.J.H. Mulier Instituut, 2010). Ook individuele hardlopers kunnen zich verplaatsen voor het uitoefenen van de loopsport, maar de reistijd vanuit thuis kan ook nul minuten bedragen. Daarnaast betreft de locatie van het hardlopen ook de omgeving waarin wordt gesport. Volgens Van Bottenburg (2006) houdt de loopsporter van vrijheid, buitenlucht en wisselende looproutes. Van de loopsporters beoefent 68 procent de sport in het bos, in de natuur of in het park. Daarnaast wordt er door 32 procent in stedelijk gebied hardgelopen en doet voor 23 procent de locatie er niet toe (Van Bottenburg, 2006).
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
28
Cost to satisfy Net als de omgeving waarin wordt hardgelopen en de wijze waarop, kunnen ook de kosten van invloed zijn voor het continueren van de loopsport. Volgens Van Bottenburg (2006) speelt dit voor loopsporters echter een geringe rol in de sportkeuze. De uitgave van de loopsporters zijn niet onaanzienlijk. Loopsporters besteden gemiddeld €326,- per jaar aan de beoefening van het hardlopen. De kosten voor lidmaatschappen bedragen gemiddeld slechts €44,- per jaar. Hierbij moet rekening worden gehouden met ongebonden hardlopers die geen lidmaatschapskosten betalen. De loopsportbestedingen betreffen naast het lidmaatschap vooral hardloopschoenen en –kleding (Van Bottenburg, 2006). Daarnaast is het met het oog op Start to Run en een mogelijk vervolgprogramma ook interessant wat loopsporters willen bijdragen bij het volgen van hardloopclinics.
Personeel Het personeel met betrekking tot de beoefening van de loopsport betreft voornamelijk een eventuele trainer. Of een trainer van toepassing is op de loopsportbeoefening is afhankelijk van het hardlopen in georganiseerd- en groepsverband. De Start to Run trainers worden door deelnemers constant positief beoordeeld. Gemiddeld over de verschillende edities is bijna 93 procent tevreden over de bekwaamheid van de trainers (Atletiekunie, 2007-2011). Bij de individuele hardlopers en bij sommige loopgroepen is een trainer niet van toepassing. Er is echter door middel van de Running Coach een manier om individueel met een trainer te hardloper. De Running Coach is een trainingsprogramma voor op de MP3-speler, behorend bij het aanbod van Dutch Runners. Door Start to Run deelnemers wordt de Running Coach als positief ervaren. 93 procent kent een positieve waardering toe aan het hardlopen met behulp van de Running Coach. Daarnaast ervaart ruim 85 procent de combinatie tussen groepstrainingen en huiswerktraining met de Running Coach als positief (Atletiekunie, 20072011).
2.5 Conclusie De conclusie van het theoretisch kader geeft antwoord op de eerder gestelde theoretische vraagstelling. Deze theoretische vraagstelling luidt als volgt: ‘Wat is er vanuit de theorie en uit vooronderzoek bekend over de behoeften van loopsporters?’
De behoeften van loopsporters zijn van invloed op het continueren van de loopsport als afhankelijke variabele. Van voorgaande Start to Run edities is bekend dat het merendeel van de Start to Run deelnemers direct na afloop door gaat met hardlopen. Slechts 10,5 procent van de deelnemers stopt met de loopsport na deelname aan Start to Run. Ruim een derde van de Start to Run deelnemers gaat individueel door met hardlopen en meer dan de helft continueert in groepsverband. Daarnaast geeft ruim 60 procent aan na Start to Run te willen deelnemen aan een loopevenement. Het doorgaan met hardlopen in georganiseerd verband blijkt echter niet uit het ledenadministratiesysteem Renflex.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
29
Naast de positieve resultaten met betrekking tot het voortzetten van de loopsport, blijkt ook dat een aantal deelnemers zich opnieuw inschrijft voor Start to Run. Hieruit kan blijken dat er behoefte is aan een vervolgaanbod dat het vereenvoudigd om de loopsport te continueren.
De loopsport kan op verscheidene manieren worden beoefend. Veelvuldig is aan bod gekomen dat de loopsport zowel gebonden als ongebonden kan worden beoefend. Naast de binding van hardlopers is ook de sociale binding van belang. De loopsport kan individueel worden beoefend maar ook in groepsverband. Een hardloper heeft de mogelijkheid om deel te nemen aan hardloopevenementen. Het niveau van het beoefenen van de loopsport verschilt eveneens. De loopsport wordt veelal recreatief beoefend, maar wordt ook prestatief beoefend.
De behoeften van loopsporters als onafhankelijke variabele zijn gesplitst in harde en zachte factoren. De harde behoeften betreffen de motieven voor het beoefenen van de loopsport, namelijk:
Gezondheid
Conditie en fitheid
Afvallen en lichamelijkheid
Ontspanning (door inspanning) en plezier
Sociale contacten en gezelligheid
Prestatie en competitie
Bovenstaande motieven voor het beoefenen van de loopsport zijn aangevuld met de behoefte aan flexibiliteit in het beoefenen van de loopsport. Deze behoefte geldt voornamelijk voor de ongebonden loopsporters. De harde factoren die van invloed kunnen zijn op het continueren van de loopsport door Start to Run deelnemers zijn opgedeeld naar customer wants and needs, convenience to buy, cost to satisfy en personeel, een onderverdeling afkomstig van de marketing. De harde factoren zijn de concrete behoeften die van invloed kunnen zijn op het continueren van de loopsport. Deze behoeften zijn als volgt weergegeven:
Frequentie van loopsportbeoefening
Seizoensgebonden hardlopen
Het beoefenen van de loopsport met of zonder trainingsschema
Ondersteuning en expertise
Locatie en omgeving van de loopsportbeoefening
Reistijd tot de locatie en omgeving van loopsportbeoefening
Kosten van het verenigingslidmaatschap
Het beoefenen van de loopsport met of zonder trainer
Het beoefenen van de loopsport met of zonder Running Coach
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
30
In het theoretisch kader is tevens antwoord gegeven op een aantal deelvragen. Hierdoor is bekend wat kenmerkend is voor de loopsporter en voor de Start to Run deelnemer. Bij het vergelijken van deze gegevens valt op dat Start to Run deelnemers overwegend vrouw zijn. Hoewel er meer mannelijke dan vrouwelijke loopsporters zijn, neemt de vrouwelijke deelname aan de loopsport sterk toe. De leeftijd van de Start to Run deelnemer komt overeen met dat van de gemiddelde loopsporter. Het merendeel van de loopsporters en de deelnemers bevindt zich namelijk in de leeftijdscategorie van 30 tot 50 jaar. Start to Run spreekt voornamelijk een inactieve doelgroep aan, waarbij het opvallend is dat het instapniveau steeds lager wordt.
2.5.1 Definitief conceptueel model Op basis van het theoretisch kader kan het definitief conceptueel model worden weergegeven. Het theoretisch kader heeft indicatoren voor de behoeften van Start to Run deelnemers aangeleverd. Deze onafhankelijke variabelen kunnen van invloed zijn op de afhankelijke variabele; het continueren van de loopsport. Een aantal van de onafhankelijke variabelen kunnen ook van invloed zijn op het vervolgaanbod na Start to Run, als middel voor het stimuleren van het continueren van de loopsport. Op de volgende pagina is het definitief conceptueel model weergegeven.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
31
Kenmerken Start to Run deelnemers
Geslacht
Leeftijd
Sport- en beweeggedrag voor Start to Run
Loopsportbeoefening voor Start to Run
Beoefenen van de loopsport
Binding; ongebonden of gebonden
Sociaal
verband;
individueel
of
in
groepsverband
Niveau; prestatief of recreatief
Deelname aan loopevenementen
Deelname aan loopclinics Continueren van de loopsport
Zachte behoeften
Gezondheid
Conditie en fitheid
Afvallen en lichamelijkheid
Ontspanning en plezier
Sociale contacten en gezelligheid
Prestatie en competitie
Flexibiliteit
Het voortzetten van de loopsport door Start to Run deelnemers, afhankelijk van de behoeften.
Vervolgaanbod Als
middel
voor
het
stimuleren
van
het
continueren van de loopsport.
Harde behoeften
Frequentie en tijdstip van beoefening
Seizoensgebonden hardlopen
Gebruik van trainingsschema
Ondersteuning en expertise
Locatie en omgeving
Reistijd tot de locatie en omgeving
Kosten van het verenigingslidmaatschap
Kosten van hardloopclinics
Met behulp van trainer
Gebruik van Running Coach Figuur 2: Definitief Conceptueel Model
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
32
3. METHODE De in dit hoofdstuk beschreven methode van onderzoek zal aangeven op welke wijze het mogelijke verband tussen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen wordt onderzocht. De empirische vraagstelling, die in het vervolg van het onderzoek getracht wordt te beantwoorden, is als volgt weergegeven. ‘Wat zijn de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport en wat zijn de meningen van Start to Run trainers over de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport?’
De in dit onderzoek toe te passen onderzoeksstrategie is tweeledig. Enerzijds is er gebruik gemaakt van een kwantitatieve survey, anderzijds is er gebruik gemaakt van een kwalitatief groepsinterview. Op basis van dit onderscheid is het hoofdstuk methode opgebouwd. Per onderzoeksstrategie zal de methode van dataverzameling en data-analyse worden uitgewerkt, evenals de onderzoekspopulatie en de steekproefgrootte, de validiteit en de betrouwbaarheid. Bij de kwantitatieve survey is een paragraaf over de weergave van de resultaten toegevoegd.
Het toepassen van twee onderzoekstrategieën draagt overigens bij aan de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek. Er wordt namelijk triangulatie van informatiebronnen toegepast. Triangulatie duidt op het verzamelen en verwerken van informatie op meer dan één manier (Van Thiel, 2010). Zoals zo juist is aangegeven worden er binnen het onderzoek twee verschillende onderzoeksstrategieën
toegepast;
de
online
survey
en
het
groepsinterview.
Deze
twee
onderzoeksmethoden hebben betrekking op twee groepen respondenten, namelijk de Start to Run deelnemers en de Start to Run trainers. Daarnaast is er in het theoretisch kader gebruik gemaakt informatiebronnen als documenten en eerder onderzoek.
3.1 Online survey Het onderzoek naar de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport betreft een variant op het survey-onderzoek, namelijk een cross sectioneel onderzoek. Een cross sectioneel onderzoek wordt gekenmerkt door het verzamelen van onderzoeksgegevens op één tijdstip en bij dezelfde groep (Verschuren & Doorewaard, 2007). De kwantitatieve survey tracht antwoord te geven op de volgende deelvragen:
‘Welke vervolgmogelijkheid is door de Start to Run deelnemers het meest gewenst?’
‘Wat is het beeld van Start to Run deelnemer van het hardlopen in verenigingsverband, bij loopgroepen en individueel als Dutch Runner?’
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
33
3.1.1 Methode van dataverzameling De dataverzameling heeft plaatsgevonden door middel van een digitale enquête. Deze enquête is opgemaakt en verspreid door middel van ThesisTools. ThesisTools is een hulpmiddel voor het online verzenden van schriftelijke vragenlijsten. Voor de opmaak van de vragenlijst is gebruik gemaakt van een ThesisTools format van de Atletiekunie. De deelnemers aan Start to Run zijn door middel van een e-mail benaderd voor het invullen van de vragenlijst. De vragenlijst is verzonden op zaterdag 14 april 2012. Op deze zaterdag heeft de laatste groepstraining van Start to Run plaats gevonden.
De online vragenlijst bestaat uit vier delen. Het eerste deel betreft de evaluatie van de afgelopen Start to Run editie. In het tweede deel wordt vervolgens ingegaan op het vervolgprogramma na Start to Run. Het continueren van de loopsport betreft het derde deel van de vragenlijst. Hierbij wordt geduid of er sprake is van continuering, op welke wijze en welke behoeften er zijn bij het doorgaan met hardlopen. In dit derde deel van de vragenlijst worden zowel de harde als de zachte behoeften bevraagd. Het laatste deel van de vragenlijst betreft enkele kenmerken van de respondenten.
Een aantal vragen zijn overgenomen of geïnspireerd op de voorgaande deelnemersenquêtes van Start to Run. Het eerste evaluatieve deel is grotendeels gebaseerd op
deze eerdere
deelnemersenquêtes. Daarnaast zijn ook enkele vragen met betrekking tot het voortzetten van de loopsport na Start to Run en de kenmerken van de deelnemers afkomstig van de voorgaande evaluaties (Atletiekunie, 2007-2011). Een aantal vragen met betrekking tot het vervolgprogramma op Start to Run zijn afgeleid van de trainersenquête (Atletiekunie, 2011) en de inventarisatie Run to The Start (Atletiekunie, 2011). Ook zijn er vagen afkomstig van de Richtlijn Sportdeelname Onderzoek (RSO). De vraag omtrent het niveau voor het beoefenen van de loopsport is hiervan afkomstig (vraag 41), evenals de stellingen met betrekking tot het sporten in verenigingsverband (vraag 47) (W.J.H. Mulier Instituut, 2011). De online vragenlijst is weergegeven in bijlage 2.
3.1.2 Onderzoekspopulatie en steekproefgrootte De voorjaarseditie van Start to Run 2012 kent 5237 deelnemers, dit is tevens de populatie van het onderzoek. Van deze deelnemers is van allen het e-mailadres bekend doordat de inschrijving plaatsvindt via de website van Start to Run. Hierdoor maken alle Start to Run deelnemers deel uit van de steekproef. In totaliteit hebben 2132 Start to Run deelnemers die online vragenlijst op ThesisTools geopend. Hiervan zijn 2026 ingevulde vragenlijsten bruikbaar. Deze respons op de vragenlijst is voldoende. Vanaf 358 ingevulde enquêtes is de respons namelijk representatief. Dit is bij een betrouwbaarheidsniveau van 95% en een foutmarge van 5% (Raosoft, z.d.).
Om te kunnen bepalen of de respons representatief is voor de populatie, is met betrekking tot de leeftijd en het geslacht van Start to Run deelnemers statistisch getoetst op representativiteit. Inclusief
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
34
Start to Run met je Tiener bedraagt de gemiddelde leeftijd van de Start to Run deelnemers 40,63 jaar. Echter, de respons op de online vragenlijst toont aan dat slechts 8 respondenten een leeftijd hebben van jonger dan 16 jaar, de leeftijd van Start to Run met je Tiener. Daarom is, voor de representativiteit van de steekproef, de gemiddelde leeftijd van de Start to Run deelnemers exclusief de deelnemende ‘tieners’. Deze leeftijd bedraagt 41,46 jaar. De gemiddelde leeftijd van de respondenten, exclusief de acht respondenten van 12 tot en met 15 jaar, bedraagt 41,93 jaar. Bij een betrouwbaarheid van 99% (significantie = > 0,01) is de gemiddelde leeftijd gelijk aan het verwachte gemiddelde in de populatie, waardoor de steekproef representatief is naar leeftijd.
Start to Run kent een geslachtelijke verdeling van 4089 vrouwelijke en 1150 mannelijke deelnemers. Dit is een percentuele verhouding van 78% vrouwelijke en 22% mannelijke deelnemers. Bij een betrouwbaarheid van 99% (significantie = > 0,01) is de verdeling van de respondenten naar geslacht in de steekproef gelijk aan de verdeling in de populatie. Hierdoor is de steekproef ook representatief met betrekking tot het geslacht.
3.1.3 Methode van data-analyse De te genereren gegevens uit de online survey zijn kwantitatief verwerkt en geanalyseerd. Deze verwerking en analyse zijn uitgevoerd met behulp van SPSS. Voor alle variabelen is beschrijvende statistiek toegepast, waarbij gebruik is gemaakt van frequentietabellen. Alle beschrijvende statistiek is terug te vinden in bijlage 4. Voor het verband tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele en de onderlinge verbanden is toetsende statistiek toegepast.
De zojuist toegepaste statistieke toetsen met betrekking tot de representativiteit van het geslacht en de leeftijd van de respondenten betreffen een chi-kwadraat toets en een T-Toets voor één populatiegemiddelde. Hierbij is gebruik gemaakt van een betrouwbaarheid van 99 procent (significantie = > 0,01). De chi-kwadraat toets is ook gebruikt om de stellingen met betrekking tot het sporten in verenigingsverband te vergelijken met de landelijke resultaten van de Richtlijn Sportdeelname Onderzoek, evenals voor het verschil in zachte behoeften bij deelname aan Start to Run en de zachte continueringsbehoeften. Bij een minimale betrouwbaarheid van 95 procent (significantie = > 0,05) is getoetst of de betreffende verschillen significant zijn.
Bij de toetsende statistiek is voornamelijk gebruik gemaakt van kruistabellen. Bij deze kruistabellen is door middel van de chi-kwadraat de significantie van de verbanden getoetst. De chi-kwadraatwaarde is aangegeven met ‘X²’. Daarnaast is met behulp van de Cramer’s V de sterkte van het verband bepaald. De kruistabellen zijn met name toegepast voor de invloed van de onafhankelijke variabele op het continueren van de loopsport als afhankelijke variabele. Daarnaast zijn veelal de onafhankelijke behoeften afgezet tegen de voorkeur van het beoefenen van de loopsport in sociaal verband; in groepsverband, individueel of een combinatie van in groepsverband en individueel hardlopen.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
35
Voor het toetsen van de verbanden met betrekking tot de leeftijd van de respondenten is gebruik gemaakt van de R van Pearson. Hierdoor is de significantie en de sterkte van het eventuele verband tussen twee ratiovariabelen inzichtelijk gemaakt. De R van Pearson is weergegeven met ‘r’. Daarnaast is bij de vragen met betrekking tot reistijd en financiële bijdrage gebruik gemaakt van de normaal verdeling. Hiermee is berekent welke antwoorden door 95 procent van de respondenten worden gegeven. Deze berekening betreft voor de benedengrens het gemiddelde plus 1,96 keer de standaard deviatie. Voor de bovengrens geldt het gemiddelde plus 1,96 keer de standaard deviatie.
3.1.4 Resultaten De resultaten van het onderzoek, weergegeven in hoofdstuk 4, betreffen allen significante resultaten. Indien de resultaten niet significant zijn dan is dat tekstueel aangegeven. Door middel van *, ** of *** is het
betrouwbaarheidsniveau
en
het
significantieniveau
aangegeven.
‘*’
betreft
een
betrouwbaarheidsniveau van 95 procent, met een significantieniveau van kleiner dan 0,05. Vervolgens geeft ‘**’ een betrouwbaarheidsniveau van 99 procent weer, met een significantieniveau van kleiner dan 0,01. Tot slot betreft ‘***’ een betrouwbaarheidsniveau 99,9 procent, het bijbehorende significantieniveau is dan kleiner dan 0,001.
3.1.5 Betrouwbaarheid De betrouwbaarheid van een onderzoek bestaat uit de nauwkeurigheid van de meetinstrumenten en de herhaalbaarheid van het onderzoek (Van Thiel, 2010). De nauwkeurigheid van de online survey wordt onder meer gewaarborgd door gebruik te maken van bestaande vragen. De vragen afkomstig van de Richtlijn Sportdeelname Onderzoek worden reeds jaren gebruikt voor het in kaart brengen van de sportparticipatie in Nederland. Daarnaast zijn vragen gebaseerd of geïnspireerd op de Start to Run deelnemersenquêtes (Atletiekunie, 2007-2011). De nauwkeurigheid van de overige vragen wordt gewaarborgd door het theoretisch kader. De vragen in de online enquête komen voort uit het theoretisch kader, dat is onderbouwd met wetenschappelijke literatuur.
Daarnaast is bij het streven naar een nauwkeurig meetinstrument de online vragenlijst uitvoerig getest. De conceptversie van de online survey is voor feedback zowel bij enkele Start to Run trainers als bij de deelnemers getest. De mening van de Start to Run trainers is gevraagd met betrekking tot de vraagstelling, maar voornamelijk met de reden om te achterhalen welke vragen wellicht nog ontbreken of overbodig zijn. Het analyseren van de vraagstelling vormt de belangrijkste reden voor het testen van de vragenlijst onder de Start to Run deelnemers. De testversie van de online vragenlijst is uitgezet onder de 59 Start to Run deelnemers in Venlo, waarvan 27 respondenten de enquête hebben ingevuld. Er zijn open vragen bijgevoegd voor het geven van feedback op de vragenlijst.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
36
De consistentie of herhaalbaarheid van onderzoek wordt getracht te waarborgen door middel van dit hoofdstuk methode. Door het uitgebreid beschrijven van de methode van onderzoek is het mogelijk het onderzoek te herhalen. Daarnaast is er een grote respons gerealiseerd, dat bijdraagt aan de betrouwbaarheid van het onderzoek.
3.1.6 Validiteit Validiteit bestaat uit twee hoofdvormen, namelijk interne en externe validiteit. De interne validiteit betreft de geldigheid van het onderzoek (Van Thiel, 2010). De operationalisaties in het theoretische kader zijn onderbouwd met theorie en vervolgens omgezet naar vragen. Ook het al eerder genoemde gebruik maken van bestaande vragen draagt bij aan de interne validiteit.
De externe validiteit betreft de generaliseerbaarheid van het onderzoek (Van Thiel, 2010). Door de hoge respons, die overeenstemmend is met de kenmerken van de populatie, is het onderzoek generaliseerbaar. Om non-respons te voorkomen is de online vragenlijst vooraf aangekondigd in de nieuwsbrief van Start to Run en is in een latere editie van deze nieuwsbrief een herinnering geplaatst voor het invullen van de enquête. Ook zijn er speciale hardloopprijzen gekoppeld aan de vragenlijst, waar de deelnemers kans op maken bij het volledig invullen van de vragenlijst.
3.2 Groepsinterview Het groepsinterview als kwalitatieve onderzoeksmethode betreft een focusgroep. Belangrijk bij een groepsinterview is de uit de interactie voortkomende discussie. Hierdoor worden ervaringen en redeneringen uitvoerig onderbouwd en inzichtelijk gemaakt. Bij voorkeur is er bij een focusgroep sprake van een homogeen samengestelde groep (Lucassen & Olde Hartman, 2007). Met betrekking tot dit onderzoek wordt aan deze gewenste voorwaarde voldaan. De groep onderzoekseenheden betreft namelijk Start to Run trainers. De Atletiekunie heeft in grote lijnen helder waar een vervolgprogramma op Start to Run aan moet voldoen, maar door de verscheidenheid aan visies van de Start to Run trainer is de interactie van het groepsinterview wenselijk. Hierdoor kunnen trainers met elkaar in discussie gaan over de belangrijkste behoeften van Start to Run deelnemers en de opzet van het vervolgaanbod. Naast een onderdeel van de empirische vraagstelling, wordt door middel van de kwalitatieve focusgroep ook beoogd een specifieke deelvraag te beantwoorden. Dit betreft de volgende deelvraag:
‘Wat zijn volgens de Start to Run trainers de succesfactoren en knelpunten van een vervolgprogramma op Start to Run?’
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
37
3.2.1. Methode van dataverzameling Het groepsinterview heeft plaatsgevonden op vrijdagochtend 25 mei 2012 en is geleid op basis van een semi-gestructureerde vragenlijst. Deze vragenlijst is opgedeeld in twee delen. Het eerste gedeelte betreft de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport. Deze vragen zijn gebaseerd op het ‘beoefenen van de loopsport’ als onderdeel van het definitief conceptueel model. Dit betreft vragen die betrekking hebben op het hardlopen in groepsverband en het hardlopen in verenigingsverband. Het tweede deel van de vragenlijst is gericht op het vervolgprogramma op Start to Run. Hierbij wordt voornamelijk de invalshoek van de Start to Run locatie belicht. De semigestructureerde vragenlijst is weergegeven in bijlage 3.
3.2.2 Onderzoekspopulatie en steekproefgrootte Start to Run wordt georganiseerd met behulp van 396 trainers. Over deze onderzoekspopulatie wordt door middel van het groepsinterview getracht een betrouwbare beantwoording van de vraagstelling te realiseren. De afdeling Loopsport van de Atletiekunie heeft een tiental trainers bereid gevonden om een aantal keren per jaar deel te nemen aan een trainerspanel. Het groepsinterview zal worden toegepast bij dit trainerspanel. De tien trainers vormen de steekproef van het kwalitatieve deel van dit onderzoek. Het trainerspanel heeft zelf aangegeven bereid te zijn voor het geven van ongevraagde en gevraagde feedback. De groep trainers zijn uitgenodigd op het bondsbureau van de Atletiekunie te Papendal, waar het groepsinterview heeft plaatsgevonden. Van de tien trainers van het Start to Run trainerspanel hebben acht trainers deelgenomen aan het groepsinterview.
3.2.3 Methode van data-analyse De te genereren kwalitatieve gegevens zijn geanalyseerd met behulp van de techniek van het ‘rafelen en ordenen’. Het groepsinterview is gefilmd waardoor het transcriberen mogelijk wordt gemaakt. Het uitgewerkte interview in een vorm van een transcript is gebruikt voor het beschrijven van de gevonden overeenkomsten en verschillen met betrekking tot de opinies van de Start to Run trainers. Fragmenten uit het interview zullen worden gecodeerd. Bij coderen worden thema’s of categorieën in de onderzoeksgegevens onderscheiden en worden dezen geduid met een code (Boeije, 2005). De leidraad bij het coderen wordt gevormd door het definitief conceptueel model. Daarnaast is een groot deel van de vragenlijst toegewijd aan het vervolgaanbod na Start to Run. De onderzoeksresultaten zullen worden beschreven, waarna de interviewresultaten zullen worden geanalyseerd op basis van overeenkomsten en verschillen. Hierbij zullen ook de unieke meningen worden aangeduid. Het transcript is uitgewerkt in bijlage 7.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
38
3.2.4 Betrouwbaarheid In kwalitatief onderzoek wordt meestal niet gesproken van betrouwbaarheid, maar van navolgbaarheid van de analyse. De navolgbaarheid heeft verwantschap met de herhaalbaarheid van het onderzoek (Van Thiel, 2010). De navolgbaarheid wordt allereerst gewaarborgd door het beschrijven van de methode waardoor het onderzoek te reproduceren is. Het groepsinterview vindt semi-gestructureerd plaats. De betreffende vragen zijn afgeleid van het theoretisch kader, dat is onderbouwd met wetenschappelijke literatuur. Ook de verslaglegging van het groepsinterview is navolgbaar. Het groepsinterview is vastgelegd door middel van een video-opname. Daarnaast is het groepsinterview ook getranscribeerd.
3.2.5 Validiteit In tegenstelling tot het kwantitatieve onderzoek, wordt bij kwalitatief onderzoek de aannemelijkheid van de conclusies (interne validiteit) en de overdraagbaarheid van de conclusies (externe validiteit) geduid. De aannemelijkheid van het onderzoek komt overeen met de kwantitatieve geldigheid, evenals overdraagbaarheid verwantschap heeft met generaliseerbaarheid (Van Thiel, 2010). Door het semi-gestructureerde
groepsinterview
kan
de
aannemelijkheid
van
de
conclusies
worden
gewaarborgd. De vragen zijn gebaseerd op de variabelen en door de gekozen opzet heeft de interviewer
invloed
op
het
verloop
van
het
groepsinterview.
Het
waarborgen
van
de
overdraagbaarheid van de conclusies wordt getracht te bereiken door de selectie van de respondenten. Hoewel slechts een aantal Start to Run trainers uitspraken doen voor een grotere populatie, wordt de overdraagbaarheid gerealiseerd door de selectie van de trainers. De betreffende Start to Run trainers hebben zelf aangegeven bereid te zijn plaats te nemen in het trainerspanel. Hierdoor zijn deze trainers intrinsiek betrokken bij de organisatie van Start to Run. Daarnaast is er in het trainerspanel rekening gehouden met de geografische dekking van Start to Run locatie. Ook het eerder geduide triangulatie waarborgt de overdraagbaarheid van de conclusie.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
39
4. RESULTATEN Het hoofdstuk resultaten geeft antwoord op de empirische vraagstelling, welke als volgt luidt: ‘Wat zijn de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport en wat zijn de meningen van Start to Run trainers over de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport?’
De resultaten van het onderzoek zijn opgebouwd op basis van het definitief conceptueel model. Allereerst zullen de afhankelijke variabelen inzichtelijk worden gemaakt, namelijk het continueren van de loopsport en het vervolgprogramma op Start to Run. Vervolgens zullen de onafhankelijke variabelen worden geduid. Achtereenvolgend zullen de resultaten van de behoeften voor de wijze van loopsportbeoefening, de zachte en de harde behoeften worden weergegeven. Bij de weergave van de onderdelen van het definitief conceptueel wordt gebruik gemaakt van beschrijvende en verklarende statistiek, aangevuld met de bevindingen van het groepsinterview. Als toevoeging is in bijlage 6 de evaluatie van Start to Run uitgewerkt.
4.1 Continueren van de loopsport In tabel 1 is weergegeven dat na Start to Run of na deelname aan het vervolgprogramma op Start to Run 88,0 procent van plan is door te gaan met hardlopen. Van de Start to Run deelnemers geeft 11,0 procent aan misschien door te gaan met hardlopen. In totaliteit geeft 1,0 procent aan de loopsport niet te continueren. Naar mate de leeftijd van de Start to Run deelnemers toeneemt, wordt de loopsport significant minder gecontinueerd. Deze samenhang is echter zwak (r = -0,114***). Het continueren van de loopsport verschilt niet op basis van geslacht.
Tabel 1: Continueren van de loopsport na (deelname aan het vervolgprogramma op) Start to Run Ben je van plan om na (het vervolgprogramma op) Start to Run door te gaan met hardlopen? Frequentie
Percentage
Cumulatief percentage
Ja
1783
88,0%
88,0%
Misschien
223
11,0%
99,0%
Nee
20
1,0%
100%
2026
100,0%
Totaal
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
40
4.2 Vervolgprogramma op Start to Run Een vervolgprogramma op Start to Run maakt onderdeel uit van het continueren van de loopsport. 62,4 procent van de respondenten geeft aan deel te gaan nemen of willen deelnemen aan het betreffende vervolgprogramma, tegenover 17,2 procent van de Start to Run deelnemers die niet willen deelnemen. De overige Start to Run deelnemers geven aan misschien te willen deelnemen. In figuur 3 is weergegeven dat de voorkeur om individueel te gaan hardlopen de belangrijkste reden is voor het niet willen deelnemen aan het vervolgprogramma op Start to Run. Daarnaast zijn blessures (13,2 procent) en het direct aansluiten bij een loopgroep of vereniging (12,4 procent) eveneens belangrijke beweegredenen voor het niet deelnemen aan een vervolgprogramma. Deelname aan of interesse in een vervolgprogramma op Start to Run verschilt niet op basis van geslacht of leeftijd.
Wat is de reden voor het niet willen deelnemen aan een vervolgprogramma op Start to Run? 1,7% Ik ga niet door met hardlopen
29,3%
Ik ga individueel door met hardlopen 37,9%
Ik sluit aan bij een loopgroep/vereniging Ik ben geblesseerd
Het vervolgprogramma op Start to Run sluit niet aan bij mijn behoeften
5,5%
Anders 13,2% 12,4% Figuur 3: Cirkeldiagram van de redenen voor het niet willen deelnemen aan een vervolgprogramma op Start to Run
Het direct na Start to Run aansluiten bij een loopgroep of vereniging is volgens de Start to Run deelnemers mogelijk. Van de respondenten acht 66,2 procent zichzelf in staat om na Start to Run aan te sluiten bij bestaande loopgroepen. Daarentegen acht 10,9 procent zich daartoe nog niet in staat. Na deelname aan een vervolgprogramma op Start to Run acht 79,9 procent zich in staat om aan te sluiten bij bestaande loopgroepen. Het in staat achten zich aan te sluiten bij bestaande loopgroepen is een significante voorbode voor deelname aan het vervolgprogramma op Start to Run (X² = 32,961***). Van de Start to Run deelnemers die zich reeds in staat achten heeft 66,9 procent interesse in het
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
41
vervolgaanbod, tegenover 53,8 procent geïnteresseerde die zich niet in staat achten aan te sluiten bij bestaande loopgroepen. Overigens zijn de trainers van het Start to Run trainerspanel van mening dat de deelnemers na Start to Run niet in staat zijn aan te sluiten bij bestaande loopgroepen. ‘Het zijn nog steeds beginners.’ ‘Ze hebben gesnuffeld aan het hardlopen.’ Het vervolgprogramma op Start to Run wordt door de Start to Run trainers gezien als een middel om de aansluiting te verbeteren. ‘… en ik merk dat bij ons het probleem is dat de aansluiting niet goed is. Ik denk wel dat Run to The Start een aansluiting bevordert … en ik hoop eigenlijk ook dat daardoor de drempel verlaagd wordt en dat ze zich aansluiten bij de groep.’
Uit tabel 2 blijkt dat Start to Run deelnemers die deelnemen of interesse hebben in een vervolgprogramma op Start to Run significant vaker doorgaan met hardlopen dan de niet in een vervolgaanbod geïnteresseerde Start to Run deelnemers (X² = 120,450***). De deelname aan of interesse in een vervolgprogramma op Start to Run heeft een zwakke tot matige positieve invloed op de continuering van de loopsport (Cramer’s V = 0,244).
Tabel 2: Kruistabel waarin de deelname aan of interesse in het vervolgprogramma op Start to Run is afgezet tegen het continueren van de loopsport.
Geen of misschien continuering van de loopsport Continuering van de loopsport
Geen of misschien deelname of
Deelname of interesse in
interesse in vervolgprogramma
vervolgprogramma op Start
op Start to Run
to Run
22,2%
5,8%
77,8%
94,2%
In tabel 3 zijn de behoeften van de Start to Run deelnemers weergegeven voor de opzet van het vervolgprogramma op Start to Run. In de tabel is zichtbaar dat een duur van 6 tot 8 weken geprefereerd wordt. Tabel 3 toont eveneens dat het merendeel van de deelnemers de voorkeur heeft voor twee trainingen per week. Echter, drie trainingen per week wordt ook door een groot deel van de Start to Run deelnemers geprefereerd. De opzet met één groestraining per week is het meest geliefd. Meer dan de helft van de Start to Run deelnemers maakt bij het vervolgprogramma graag gebruik van de Running Coach. Eveneens wil meer dan de helft van de deelnemers tijdens het vervolgprogramma trainen voor deelname aan een hardloopevenement of –wedstrijd.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
42
Tabel 3: Behoeften voor de opzet van een vervolgprogramma op Start to Run. Percentage betreffende behoefte Aantal weken; 6 tot 8 weken
Totaal aantal trainingen per week
Aantal groepstrainingen per week
6 tot 8 weken
32,8%
4 tot 6 weken
23,4%
2 trainingen
48,1%
3 trainingen
45,1%
1 groepstraining
59,4%
2 groepstrainingen
35,5%
Gebruikmakend van Running Coach
56,5%
Trainen voor deelname aan hardloopevenement of -wedstrijd
52,3%
Het Start to Run trainerspanel is van mening dat de deelname aan een hardloopevenement of – wedstrijd stimulerend is voor het doorgaan met hardlopen. Het stellen van doelstellingen zorgt voor een extra stimulans om de loopsport te continueren. Door de trainers wordt nog een potentiële succesfactor aan de opzet van het vervolgprogramma op Start to Run toegevoegd. Dezelfde trainer voor zowel Start to Run als het vervolgprogramma is geruststellend en vertrouwd voor de deelnemers. ‘Bij mij gaan altijd de mensen door met één van de trainers van Start to Run.’ ‘Mensen zijn naar een aantal weken zo gehecht aan een bepaalde trainer. Hun groepje is altijd het allerleukste groepje en die andere groepjes zijn toch maar akelig en vreemd.’
Voor deelname aan het vervolgprogramma zijn de deelnemers bereid een gemiddelde reistijd van 16,29 minuten af te leggen. Bij een normale verdeling is 95,0 procent van de Start to Run deelnemers bereid tussen de 4,27 en 31,93 minuten af te leggen voor een enkele reis. Opvallend is dat 83,4 procent aangeeft dat de reistijd voor het vervolgaanbod er niet toe doet. Het bedrag dat de deelnemer aan het vervolgprogramma op Start to Run wil bijdragen doet er voor 57,9 procent niet toe. Gemiddeld is de potentiële deelnemer bereid €47,67 te betalen. Bij een normale verdeling is 95,0 procent van de Start to Run deelnemers bereid tussen de €10,12 en €85,22 bij te dragen.
Overigens staan de Start to Run trainers positief tegenover een door de Atletiekunie aangedragen nieuw format voor Run to The Start als vervolg op Start to Run. Dit nieuwe format zou meer voorzien in maatwerk per locatie waarbij de Atletiekunie een coördinerende en faciliterende rol zal aannemen. De evenementgerichte formule van Run to The Start zal in stand worden gehouden, waarbij de Atletiekunie onder andere de landelijke publiciteit voor rekening zal nemen.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
43
4.3 Behoeften voor de wijze van loopsportbeoefening De behoeften van Start to Run deelnemers voor de wijze waarop de loopsport wordt beoefend is in deze paragraaf gesplitst in het sociale verband waarin wordt hardgelopen, het hardlopen in verenigingsverband, Dutch Runners en deelname aan hardloopevenementen of -wedstrijden.
4.3.1 Sociaal verband De Start to Run deelnemers die de loopsport continueren geven overwegend aan de voorkeur te hebben voor een combinatie van individueel en in groepsverband hardlopen. Dit wordt door 66,1 procent van de respondenten aangegeven, tegenover 20,0 procent die in groepsverband willen hardlopen en 13,8 procent die individueel de loopsport willen beoefenen. Het in groepsverband hardlopen wordt door 80,3 procent van de Start to Run deelnemers als positief ervaren. Dit wordt zowel door mannen als door vrouwen aangegeven. Opvallend is echter dat de mannelijke Start to Run deelnemers significant meer in groepsverband de loopsport continueren (X² = 17,980***). 27,7 procent van de mannen geeft namelijk aan in groepsverband door te willen gaan met hardlopen, tegenover 18,2 procent van de vrouwen. Vrouwen geven daarentegen significant vaker de voorkeur voor de combinatie van hardlopen in groepsverband en individueel hardlopen (X² = 9,296**). Dit betreft een percentuele verhouding van 67,7 procent tegenover 59,5 procent. Ook de Start to Run trainers zijn van mening dat het hardlopen in groepsverband motiverend is. De voordelen betreffen de sociale contacten die worden gelegd en de stok achter de deur. ‘De stok achter de deur, dat is eigenlijk altijd wat je hoort. Als het regent ga je niet, maar als je hebt afgesproken dan ga je wel.’ De trainers van het Start to Run trainerspanel zijn er ook van overtuigd dat het hardlopen in groepsverband stimulerend is voor de continueren van de loopsport. Door één van de trainers wordt hiervan een succesvol voorbeeld genoemd met betrekking tot Start to Run met je Tiener. ‘… die vier jeugdigen kennen elkaar niet en binnen één week hadden ze een apart groepje gevormd in de groep. Ze liepen elke keer samen … en die ouders zeiden ook van de enige reden waarom ze hierheen willen is niet dat ze met ons meewillen, maar dat ze gewoon elkaar treffen. Spraken ook daarna met elkaar af en zijn ook alle vier lid geworden.’ Een trainer van het Start to Run trainerspanel hanteert een duidelijke aanpak bij verenigingsleden die zowel in groepsverband als individueel willen hardlopen. Deze trainer geeft naast de groepstraining ook sturing aan de individuele training. ‘Het aanbieden van een gemeenschappelijke training en daarnaast iemand een schema adviseren hoe ze invulling aan de individuele training moeten geven.’ Lidmaatschappen worden echter door de Start to Run trainers niet op deze behoefte aangepast. De atletiek-/loopverenigingen bieden veelal één lidmaatschap aan, waarbij de loopsporter zelf kan bepalen aan hoeveel groepstrainingen hij deelneemt. ‘Ik heb gewoon maar één lidmaatschap, dat is veel gemakkelijker. … als je bij volleybal lid bent dan betaal je ook niet per wedstrijd.’
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
44
4.3.2 Binding Het hardlopen in groepsverband wordt overwegend gebonden beoefend, namelijk bij loopgroepen of verenigingen die zijn aangesloten bij de Atletiekunie. Een loopgroep van de Start to Run locatie geniet de voorkeur van de 73,8 procent van de Start to Run deelnemers. Daarnaast geeft 10,1 procent aan de loopsport bij een andere loopgroep of vereniging te gaan beoefenen en 16,1 procent geeft aan te gaan hardlopen bij een zelf-georganiseerde loopgroep. Vrouwen geven significant vaker dan mannen aan door te gaan met hardlopen bij een zelf-georganiseerde loopgroep (X² = 10,332**). Vrouwen geven dit namelijk voor 17,7 procent aan, tegenover 10,5% van de mannelijke deelnemers. 79,2 procent van de mannen continueert daarentegen bij een loopgroep van de Start to Run locatie. Dit is significant meer dan de 72,2 procent van de vrouwelijke deelnemers (X² = 7,009**)
Het hardlopen in verenigingsverband biedt de Start to Run deelnemers een welkome ondersteuning. Dit wordt door 75,7 procent van de respondenten beaamd. Het meest nadelig aan het hardlopen in verenigingsverband is voor de Start to Run deelnemers dat atletiek- of loopverenigingen te veel zijn gericht op de prestatie- en wedstrijdsport (19,1 procent) en dat atletiek- of loopverenigingen te beperkte trainingsmogelijkheden kennen (18,4 procent). Daarnaast wordt in tabel 4 weergegeven dat 14,0 procent van de respondenten aangeeft dat atletiek- of loopverenigingen te weinig zijn ingesteld op mensen met een beperkte sportieve aanleg. Met respectievelijk 8,5, 9,1 en 10,9 procent ervaart een deel van de Start to Run deelnemers de contributie, de hoeveelheid regels en verplichtingen, en de tijdsinvestering bij het hardlopen in verenigingsverband als belemmerend. Dat atletiek/loopverenigingen nog te veel prestatief zijn gericht wordt onderkend door een trainer van het Start to Run trainerspanel. ‘Maar dat is puur aan jou als trainer, om ze het leuk te laten vinden. Wij zijn denk ik als trainer nog veel te prestatief gericht en daar moet je een beetje van af.’
In vergelijking met de SportersMonitor 2008 van het Richtlijn Sportdeelname Onderzoek hebben Start to Run deelnemers een significant positiever beeld van atletiek-/loopverenigingen. De stellingen met betrekking tot het hardlopen in verenigingsverband worden bij een allen significant positiever beantwoord, uitgezonderd de stelling met betrekking tot de beperkte trainingsmogelijkheden. De gegevens van de SportersMonitor 2008 betreffen sportverenigingen in het algemeen (W.J.H. Mulier Instituut, 2011).
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
45
Tabel 4: Start to Run deelnemers over hardlopen in verenigingsverband, in vergelijking met de SportersMonitor 2008 Stellingen: hardlopen in verenigingsverband.
Atletiek-/loopverenigingen zijn te veel gericht op prestatie- en wedstrijdsport Atletiek-/loopverenigingen kennen te beperkte trainingsmogelijkheden Atletiek-/loopverenigingen ingesteld op mensen
zijn
te
(helemaal)
(helemaal) eens:
eens:
SportersMonitor
Start to Run
2008
19,1%
31%
-11,9%***
18,4%
19%
-0,6%
14,0%
30%
-16,0%***
10,9%
18%
-7,1%***
9,1%
23%
-13,9%***
8,5%
Onbekend
-
1,9%
Onbekend
-
Verschil
weinig
met een beperkte
sportieve aanleg Hardlopen bij atletiek-/loopverenigingen kost te veel tijd Bij atletiek-/loopverenigingen heb je te veel regels en verplichtingen Atletiek-/loopverenigingen kennen een te hoge contributie Atletiek-/loopverenigingen
bieden
welkome ondersteuning bij het hardlopen * sig. <.05
** sig. <.01
geen
*** sig. <.001
Tabel 5 toont aan dat het beeld dat Start to Run deelnemers hebben over atletiek- en loopverenigingen, van invloed is op het sociale verband waarin de loopsport wordt gecontinueerd. Continuerende Start to Run deelnemers die het eens zijn met de stelling dat de verenigingen te veel gericht zijn op de prestatie- en wedstrijdsport gaan significant vaker individueel door met hardlopen. Dat geldt eveneens voor de stellingen met betrekking tot het aantal regels en verplichtingen, mensen met een beperkte sportieve aanleg en de tijdsinvestering. Dit is overeenkomstig met de significante verbanden waarbij Start to Run deelnemers het oneens zijn met de stellingen en aangeven te continueren in groepsverband. Dit betreft eveneens de stelling met betrekking tot de focus op prestatie- en wedstrijdsport, alsmede de stelling dat atletiek-/loopverenigingen te beperkte trainingsmogelijkheden kennen. Opvallend is dat het van mening zijn dat verenigingen een welkome ondersteuning bieden bij het hardlopen, geen voorbode is voor het continueren in groepsverband. Dat is het wel voor het gecombineerd hardlopen in groeps- en individueel verband. Het verband tussen het individueel continueren en het van mening zijn dat hardlopen in verenigingsverband te veel tijd kost is het sterkst, al betreft dit nog steeds een zwak verband (Cramer’s V = 0,153).
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
46
Tabel 5: Kruistabel waarin de stellingen met betrekking tot het hardlopen in verenigingsverband zijn afgezet tegen het continueren van de loopsport in sociaal verband. Combinatie Groepsverband
groepsverband en
Individueel
individueel Atletiek-/loopverenigingen
21,1%
Eens
14,9%
7,333**
64,3%
0,866
20,8%
Oneens
19,8%
X² =
66,8%
X² =
13,4%
X² =
Eens
21,4%
0,275
62,5%
1,460
16,1%
1,105
Oneens
20,4%
12,5%
X² =
zijn te veel gericht op prestatie- en wedstrijdsport Atletiek-/loopverenigingen kennen een te hoge contributie Bij atletiek/loopverenigingen heb je te veel regels en verplichtingen Atletiek-/loopverenigingen
Atletiek-/loopverenigingen bieden een welkome
Atletiek-/loopverenigingen zijn te weinig ingesteld op mensen met een beperkte sportieve aanleg Hardlopen bij atletiek-
Oneens
21,5%
X² =
Eens
13,4%
12,032**
Oneens
21,1%
* sig. <.05
** sig. <.01
X² =
67,0%
60,1%
3,444
19,561 ***
22,137 25,3%
** X² =
12,3%
66,6%
0,018
20,1%
***
59,1%
X² =
19,8%
X² =
14,773
14,748
19,6%
68,7%
Oneens
20,3%
Eens
18,1%
Oneens
20,3%
X² =
68,0%
Eens
18,2%
0,501
53,3%
0,644
X² =
12,1%
X² =
Eens
X² =
X² =
66,2%
0,526
/loopverenigingen kost te veel tijd
3,453
14,6%
ondersteuning bij het hardlopen
X² =
Eens
kennen te beperkte trainingsmogelijkheden
X² =
66,8%
X² =
Oneens
66,8%
64,1%
***
X² = 0,767
X² =
19,627 11,8%
13,0%
17,8% 11,7%
18,501 ***
***
X² = 4,578*
X² = 45,699
28,5%
***
*** sig. <.001
Het daadwerkelijk lid worden van atletiek-/loopverenigingen lijkt een na-effect te hebben. Het percentage deelnemers dat zich na Start to Run aansluit in verenigingsverband is relatief laag. Echter, na een bepaalde tijd lijken de deelnemers terug te komen van de eerdere beslissing om individueel te gaan hardlopen. ‘Maar soms heeft het gewoon een heel laat na-effect. Dat ze dan zeggen van ik ga eerst even voor mezelf aan de gang, dan blijkt dat niet te lukken. Dan willen ze weer aan Start to Run beginnen en dan stromen ze door.’
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
47
Om Start to Run deelnemers te stimuleren om door te gaan met hardlopen in verenigingsverband, zijn de trainers het er over eens dat het aanbieden van een aantal gratis trainingen bevorderend is. Ook zijn ze van mening dat een vervolgprogramma op Start to Run het aansluiten bij bestaande loopgroepen vereenvoudigt.
4.3.3 Dutch Runners Het gebonden (en eventueel gedeeltelijk) individueel hardlopen middels Dutch Runners is bij 13,7 procent van de respondenten bekend. Het aanbod van Dutch Runners wordt door 10,9 procent interessant bevonden. Daarnaast geeft 63,9% aan het lidmaatschap misschien interessant te vinden. De (misschien) geïnteresseerde Start to Run deelnemers zijn voornamelijk vrouwen (76,2 procent). Dit zijn significant meer vrouwen dan de 70,5 procent geïnteresseerde mannen (X² = 5,447*). Naar mate de leeftijd van de Start to Run deelnemer toeneemt is er significant minder interesse in Dutch Runners (r = -0,068**). De Start to Run deelnemers die behoeften hebben aan flexibiliteit (77,3 procent) zijn significant meer geïnteresseerd in een Dutch Runners lidmaatschap, dan de deelnemers die geen behoefte hebben aan flexibiliteit (65,3 procent) (X² = 22,819***).
Figuur 4 toont de interessante onderdelen van Dutch Runners. De meeste interesse is er voor hardloopschema’s en de Running Coach. Daarnaast wordt de Dutch Runners App door 32,0 procent interessant bevonden, dat is ongeveer evenveel as het onderdeel ‘vraag de expert’.
Welke onderdelen van Dutch Runners zijn voor jou interessant? 80,0% 66,9%
70,0% 60,0%
58,1%
50,0% 40,0%
32,2%
32,0% 27,5%
30,0% 20,0% 10,0% 0,0% Running Coach
Dutch Runners Hardloopschema's App
My Run'
Vraag de expert'
Figuur 4: Interessante onderdelen van Dutch Runners
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
48
De interesse in Dutch Runners is gerelateerd aan de voorkeur voor het beoefenen van de loopsport in sociaal verband. In tabel 6 is zichtbaar dat Start to Run deelnemers die willen continueren in groepsverband significant minder geïnteresseerd zijn in een Dutch Runners lidmaatschap. Opvallend is echter dat niet individueel continuerende Start to Run deelnemers meer interesse hebben in Dutch Runners, maar de deelnemers die een voorkeur hebben voor een combinatie van hardlopen in groepsverband en individueel hardlopen. Dit betreft een zwak verband (Cramer’s V = 0,148).
Tabel 6: Kruistabel waarin het continueren van de loopsport in sociaal verband is afgezet tegen de interesse in Dutch Runners. Groepsverband
(misschien)
Combinatie groepsverband
Individueel
en individueel
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
79,1%
59,9%
66,3%
79,8%
75,2%
75,7%
geïnteresseerd in Dutch Runners * sig. <.05
X² = 64,019***
** sig. <.01
X² = 43,977***
X² = 0,037
*** sig. <.001
4.3.4 Deelname aan hardloopevenementen of –wedstrijden Van de Start to Run deelnemer heeft 99,1 procent een voorkeur voor het recreatief continueren van de loopsport. 56,8 procent van de Start to Run deelnemers wil daarbij deelnemen aan hardloopevenementen of -wedstrijden. Van de mannelijke deelnemers wil 64,1 procent deelnemen aan een hardloopevenement- of wedstrijd. Dit is significant meer dan de 55,0 procent vrouwelijke deelnemers (X² = 10,623**). Daarnaast is er ook een verband tussen leeftijd en evenementdeelname. Bij een toename van de leeftijd van een Start to Run deelnemers neemt de deelname aan hardloopevenementen- of wedstrijden af (r = -0,190***).
4.4 Zachte behoeften Tabel 7 toont de zachte behoeften bij deelname aan Start to Run en bij het continueren van de loopsport. Conditie en fitheid blijken de belangrijkste redenen voor deelname aan Start to Run te zijn. Daarnaast wordt met 93,5 procent gezondheid als een belangrijke reden voor deelname aan Start to Run genoemd. Ook bij het continueren van de loopsport zijn deze behoeften het belangrijkst. Opvallend bij het doorgaan met hardlopen is dat de zachte behoeften aan ontspanning, plezier, het in vorm houden van het lichaam en afvallen significant toenemen. Daarentegen nemen de zachte behoeften als het verleggen van de eigen grenzen, een prestatie neerzetten en gezelligheid significant af.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
49
Tabel 7: Zachte behoeften voor deelname aan Start to Run en het continueren van de loopsport Stellingen: belangrijkste redenen voor deelname aan Start to Run en continueren van de loopsport. (helemaal) eens: Start to Run deelname
(helemaal) eens: continuering van de
Verschil
loopsport
Verbeteren van de conditie
97,1%
96,4%
- 0,7%***
Fit blijven
95,2%
96,3%
+ 1,1%***
Gezondheid
93,5%
94,9%
+ 1,4%***
Ontspanning
85,4%
90,8%
+ 5,4%***
In vorm houden van het lichaam
84,6%
88,3%
+ 3,7%***
Plezier
80,3%
84,9%
+ 4,6%***
Verleggen van eigen grenzen
80,1%
77,0%
- 3,1%***
Prestatie neerzetten
64,1%
61,2%
- 2,9%***
Gezelligheid
59,7%
53,3%
- 6,4%***
Afvallen
56,4%
61,2%
+ 4,8%***
Opdoen van sociale contacten
42,1%
30,1%
- 12,0%***
* sig. <.05
** sig. <.01
*** sig. <.001
Voor het continueren van de loopsport is in het theoretisch kader een categorie bijgevoegd, namelijk de (zachte) behoefte aan flexibiliteit. 82,0 procent van de Start to Run deelnemers geeft aan het als prettig te ervaren om zelf te kunnen bepalen wanneer de loopsport wordt beoefend. Daarnaast geeft 61,7 procent aan het fijn te vinden dat men zelf kan bepalen met wie er hardgelopen wordt.
In tabel 8 is weergegeven dat een aantal zachte behoeften zijn gerelateerd aan de deelname aan of interesse in het vervolgprogramma op Start to Run en gerelateerd zijn aan het continueren van de loopsport. Start to Run deelnemers met plezier, ontspanning, het in vorm houden van het lichaam, het opdoen van sociale contacten en gezelligheid als belangrijke reden voor hun deelname aan Start to Run, nemen significant vaker deel aan een vervolgprogramma op Start to Run. Het sterkste verband betreft de zachte behoefte aan gezelligheid, hoewel ook dit verband als een zwak verband gedefinieerd wordt (Cramer’s V = 0,124). De behoefte aan plezier en het in vorm houden van het lichaam zijn eveneens bepalend voor het continueren van de loopsport. Daarnaast zijn ook gezondheid, fit blijven, grenzen verleggen en een prestatie neerzetten van invloed op het doorgaan met hardlopen. De sterkte van de verbanden tussen de zachte continueringsbehoeften en het continueren van de loopsport zijn allen zwak (Cramer’s V = <0,1).
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
50
Tabel 8: Kruistabel waarin de zachte behoeften voor deelname aan Start to Run zijn afgezet tegen de deelname aan of de interesse in een vervolgprogramma op Start to Run en het continueren van de loopsport. Wel of niet belangrijk
Deelname aan of interesse in vervolgprogramma op
Niet belangrijk
conditie
Belangrijk
62,7%
Niet belangrijk
56,7%
Gezondheid
55,2%
Belangrijk
62,7%
Niet belangrijk
55,6%
Belangrijk
63,0%
Niet belangrijk
55,3%
Ontspanning
81,0% X² = 1,346
88,3%
63,7%
In vorm houden van
Niet belangrijk
57,2%
het lichaam
Belangrijk
63,3%
Niet belangrijk
53,3%
Plezier
Belangrijk
64,8%
Verleggen van eigen
Niet belangrijk
60,5%
grenzen
Belangrijk
62,9%
Niet belangrijk
60,4%
Prestatie neerzetten
Gezelligheid
Afvallen
Belangrijk
63,7%
Niet belangrijk
55,2%
Belangrijk
67,4%
Niet belangrijk
61,5%
Belangrijk
63,3%
Opdoen van sociale
Niet belangrijk
59,1%
contacten
Belangrijk ** sig. <.01
67,3%
X² = 2,818
79,4% X² = 1,414
88.4%
X² = 7,198**
82,5% X² = 2,771
88,4%
X² = 3,906*
84,7% X² = 7,631**
Belangrijk
* sig. <.05
loopsport
Start to Run
Verbeteren van de
Fit blijven
Continuering van de
X² = 3,697 88,7% 82,6%
X² = 4,183*
89,0%
X² = 10,222**
84,8% X² = 17,112***
88,9%
X² = 4,966*
84,1% X² = 0,784
89,0%
X² = 7,240**
85,8% X² = 2,143
X² = 30,865***
89,2% 86,5% 89,0%
X² = 4,952*
X² = 2,766
87,0% X² = 0,624
88,8%
X² = 1,506
87,4% X² = 14,006***
88,8%
X² = 0,814
*** sig. <.001
De zachte behoeften zijn niet alleen van invloed op de deelname aan of interesse in het vervolgaanbod op Start to Run en het continueren van de loopsport, deze behoeften zijn ook bepalend bij de voorkeur voor het beoefenen van de loopsport in sociaal verband. Start to Run deelnemers die bij het continueren van de loopsport het opdoen van sociale contacten (X² = 29,040***) en gezelligheid (X² = 46,703***) van belang achten, geven overwegend de voorkeur voor het hardlopen in
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
51
groepsverband. Het negatieve verband tussen de continueringsbehoeften gezelligheid en het individueel doorgaan met hardlopen betreft een middelmatig verband (Cramer’s V = 0,269). De zachte behoefte aan flexibiliteit is een voorbode voor het individueel continueren van de loopsport (X² = 44,719***). Het zelf kunnen bepalen wanneer een Start to Run deelnemer gaat hardlopen en de voorkeur voor het continueren van de loopsport in groepsverband betreft een matig negatief verband (Cramer’s V = 0,251).
Opvallend is dat Start to Run deelnemers waarvoor plezier (X² = 15,825***) en ontspanning (X² = 18,238***) belangrijk is, de voorkeur geven aan een combinatie van hardlopen in groepsverband en individueel hardlopen. Dit geldt eveneens voor de behoefte aan het neerzetten van een prestatie (X² = 8,282**) en het in vorm houden van het lichaam (X² = 6,833**). De gehele kruistabel is weergegeven in bijlage 5.
4.5 Harde behoeften Het laatste onderdeel van de onafhankelijke variabele betreft de harde behoeften voor het continueren van de loopsport. De harde behoeften zijn onderverdeeld in de voorkeuren voor loopsport beoefening, de reistijd, de kosten van een lidmaatschap, de behoefte aan begeleiding en de gewenste ondersteuning.
4.5.1 Harde behoeften voor het beoefenen van de loopsport 64,7 procent van de Start to Run deelnemers heeft de voorkeur voor het gemiddeld twee keer per week beoefenen van de loopsport. Daarnaast geeft 27,8 procent aan drie per week te gaan hardlopen en 6,3 procent beoefend de loopsport bij voorkeur één keer per week. Figuur 5 toont aan dat 68,0 procent behoefte heeft voor het beoefenen van de loopsport op zaterdagochtend. Daarnaast valt op dat de doordeweekse avonden (maandag tot en met donderdag) geprefereerd worden om te gaan hardlopen, evenals de ochtenden in de weekenden. Van de doordeweekse ochtenden geniet de woensdagochtend met 14,8 procent de meeste voorkeur. De Start to Run trainers geven aan dat om het continueren van de loopsport in verenigingsverband te stimuleren, het aanbod van atletiek/loopverenigingen moet worden uitgebreid. ‘Dat heeft te maken met het aanbod, wat je hebt gezien hoeveel behoefte er elke avond is om te gaan trainen en als jij als trainer alleen maar gaat aanbieden op vrijdagavond, dan vallen die maandag-, dinsdag-, woensdag- en donderdagavond al af.’ ‘Wij bieden hier bij de vereniging elke avond looptraining aan. Dan hebben mensen ook alle mogelijkheden om door te gaan en dan zie je ook dat er bij ons veel hogere percentages bij de vereniging blijven.’ Trainers van andere verenigingen hebben hier echter meer moeite mee. Een tekort aan trainers maakt het aanbieden van hardlooptraining op meerdere momenten onmogelijk.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
52
Welke dagen en dagdelen hebben jouw voorkeur om te gaan hardlopen? 80,0% 68,0%
70,0% 60,0% 50,0% 40,3% 40,0%
40,8% 37,1% 32,9%
32,5% 30,0% 20,0% 12,9% 10,0% 0,0% Maandag
Dinsdag
Woensdag Ochtend
Donderdag Middag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
Avond
Figuur 5: Dag en dagdeel voorkeur van Start to Run deelnemers voor het beoefenen van de loopsport
Naast de hardloopfrequentie en de voorkeur voor het moment van loopsport beoefening, wordt de loopsport ook seizoensgebonden beoefend. De belangrijkste oorzaak voor het seizoensgebonden hardlopen betreft met 41,9 procent het aantal uren daglicht. Daarnaast is ook het weer van invloed op de loopsport beoefening (37,8 procent). 21,7 procent geeft aan te verwachten dat er periodes in het jaar zijn waarop meer hardgelopen wordt door deelname aan een hardevenement of –wedstrijd. 30,2 procent geeft aan niet seizoensgebonden te hardlopen. Deze Start to Run deelnemers verwachten niet dat er periodes in het jaar zijn waarop de loopsport frequenter wordt beoefend.
De Start to Run deelnemers hebben een voorkeur voor het beoefenen van de loopsport in het bos, in de natuur of in het park. Dit wordt door 62,1 procent van de respondenten aangegeven, tegenover 27,9 procent met een voorkeur voor de atletiekbaan of –accommodatie en 35,8 procent op de weg of in stedelijke gebied. Voor 31,8 procent van de Start to Run deelnemers doet het er niet toe waar de loopsport wordt beoefend. De voorkeur voor het hardlopen in het bos, in de natuur of in het park is volgens een van de trainers van het Start to Run trainerspanel een aspect waarop atletiek/loopverenigingen zich kunnen onderscheiden. ‘Wij bieden ook op verschillende niveaus steeds verschillende gidsen, zodat er ook andere routes gelopen worden.’
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
53
4.5.2 Reistijd voor loopsportbeoefening De gemiddelde reistijd (enkele reis) die de respondenten onderweg zijn om op de plaats te komen waar men begint met hardlopen bedraagt 5,24 minuten. Hiervan geeft 48,4 procent aan vanuit thuis te gaan hardlopen, waardoor de reistijd nul minuten bedraagt. Zonder deze loopsporters bedraagt de gemiddelde enkele reistijd 10,34 minuten. 14,6 procent van de respondenten geeft aan dat het er niet toe doet hoe lang de reistijd is. De langste enkele reistijd die de Start to Run deelnemers nog aanvaardbaar vinden bedraagt gemiddeld 15,81 minuten. Zonder degenen die vanuit thuis willen gaan hardlopen bedraagt deze gemiddelde maximaal aanvaardbare reistijd 17,41 minuten. Bij een normale verdeling is 95,0 procent van de niet vanuit thuis hardlopende Start to Run deelnemers bereid tussen de 1,23 en 33,59 minuten af te leggen voor een enkele reis.
4.5.3 Lidmaatschapskosten Van de 40,3 procent die al een inschatting kan maken van de lidmaatschapskosten die uitgegeven zullen worden, wordt gemiddeld €75,18 per jaar aangegeven. Hiervan is 26,5 procent die ongebonden de loopsport gaan beoefenen, waardoor de lidmaatschapskosten nul euro bedragen. Zonder deze ongebonden loopsporters bedragen de gemiddelde lidmaatschapskosten €102,32. Maximaal zijn de continuerende loopsporters bereid €104,62 per jaar te besteden aan een lidmaatschap bij een loopgroep of vereniging. Zonder de loopsporters die niet bereid zijn bij te dragen aan een 2
lidmaatschap bedraagt het gemiddelde €116,05 per jaar . Voor 45,9 procent van de continuerende Start to Run deelnemers doen de kosten voor een loopgroep- of verenigingslidmaatschap er niet toe.
4.5.4 Gewenste begeleiding bij loopsportbeoefening Start to Run deelnemers hebben overwegend een voorkeur voor het hardlopen onder begeleiding van een training. 73,2 procent geeft aan het eens te zijn met de bijbehorende stelling. De Start to Run trainers beamen het belang van een trainer bij het beoefenen van de loopsport in groepsverband. ‘Ik denk dat het lopen in groepsverband met begeleiding van een trainer heel belangrijk is.’ Daarnaast is de Running Coach, het trainingsschema op de MP3-speler, populair. 54,7 procent geeft namelijk aan bij het doorgaan met hardlopen graag gebruik te maken van de Running Coach. 58,6 procent van de vrouwen maakt bij het doorgaan met hardlopen graag gebruik van de Running Coach. Dit is significant meer dan de 41,2 procent prefererende mannelijke deelnemers (X² = 37,745***). De trainers van het Start to Run trainerspanel zijn minder positief over de Running Coach. Zij denken ook dat het gebruik van de Running Coach zal afnemen in de komende edities van Start to Run.
2
Er is met betrekking tot de betalingsbereidheid voor een verenigingslidmaatschap geen interval weergegeven. De
reden hiervoor is dat de spreiding met een standaard deviatie van 65,817 erg groot is. Hierdoor is de ondergrens van het interval kleiner dan nul.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
54
‘Ik zeg tegenwoordig gewoon; wil je vragen aan Renate of ze gelijk even kijkt hoe je loopt want dan hoef ik dat niet te doen? Dan gaan mensen wel nadenken. … Maar ze zijn redelijk aan het genezen. Misschien dat het voor jullie niet leuk is, want jullie verkopen ze veel.’ 'Ik denk dat het terug gaat lopen, heel erg. Als het aan ons ligt wel.’
4.5.4 Ondersteuning bij loopsportbeoefening Het gebruik maken van een trainingsschema wordt door 84,0 procent van de Start to Run deelnemers geprefereerd. Dit sluit aan bij de in figuur 6 getoonde ondersteuningsbehoeften van de continuerende loopsporters. 85,7 procent heeft namelijk behoefte aan ondersteuning op het gebied van trainingsschema’s. Daarnaast is er een duidelijke behoefte aan ondersteuning op het gebied van looptechniek, veilig en verantwoord hardlopen en blessurepreventie en –behandeling. De behoeften aan ondersteuning op het gebied van trainingsschema’s is significant meer aanwezig bij vrouwen. 86,8 procent van de vrouwelijke Start to Run deelnemers heeft namelijk behoefte aan trainingsschema, tegenover 82,9 procent van de mannelijke deelnemers (X² = 3,994*). Bij het doorgaan met hardlopen heb ik behoefte aan ondersteuning op het gebied van … 90,0% 80,0%
85,7%
84,8% 74,2%
72,0%
70,0% 60,0% 50,0%
53,3%
50,4% 43,9%
40,0%
35,7%
30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
Figuur 6: Ondersteuningsbehoeften van Start to Run deelnemers bij het continueren van de loopsport
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
55
5. CONCLUSIE Na de weergave van de resultaten, zal de conclusie allereerst de afhankelijke variabele ‘het continueren van de loopsport’ duiden, waarbij ook de deelname aan of interesse in een vervolgprogramma op Start to Run wordt meegenomen. Daarnaast zullen de onafhankelijke variabelen worden weergegeven, opgedeeld in ‘het beoefenen van de loopsport’, ‘zachte behoeften’ en ‘harde behoeften’. De conclusie zal antwoord geven op de volgende analytische deelvragen:
‘Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport en de meningen van Start to Run trainers over de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport?’
‘Welke binding met de Atletiekunie willen Start to Run deelnemers met betrekking tot het continueren van de loopsport?’
5.1 Het continueren van de loopsport Het voortzetten van de loopsport na deelname aan Start to Run kan als positief worden beschouwd. 88,0 procent geeft namelijk aan door te gaan met hardlopen. In een vervolgprogramma op Start to Run heeft 62,4 procent van de Start to Run deelnemers interesse. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat een dergelijk vervolgaanbod bestaansrecht heeft. De belangrijkste redenen voor het niet deelnemen aan het vervolgprogramma op Start to Run betreffen de voorkeur voor het individueel continueren van de loopsport en het direct aansluiten bij bestaande loopgroepen. Deze aansluiting is volgens 66,2 procent van de respondenten na Start to Run mogelijk. Na het vervolgprogramma op Start to Run acht 79,9 procent van de deelnemers zich in staat om aan te sluiten bij bestaande loopgroepen. Deze toename van 13,7 procent is significant. Hierdoor kan één van de doelstellingen van een vervolgprogramma op Start to Run worden verwezenlijkt, namelijk het verhogen van het niveau van de Start to Run deelnemer. Ook voor de Start to Run trainers betreft dit een belangrijke doelstelling. Het na Start to Run nog niet in staat achten om aan te sluiten bij bestaande loopgroepen is echter geen voorbode voor deelname aan een vervolgprogramma op Start to Run. Belangrijk is het dat deelnemers aan of geïnteresseerde in een vervolgprogramma op Start to Run significant vaker de loopsport continueren. Dit betreft de belangrijkste doelstelling van een vervolgprogramma op Start to Run; het stimuleren van het continueren van de loopsport. Deze stimulering is samen met de eerder genoemde niveauverhoging reeds bevestigd in het vooronderzoek.
Het vervolgaanbod kan het beste worden opgezet met een duur van 6 tot 8 weken. Wekelijks zijn daarbij in totaliteit twee tot drie trainingen wenselijk, waarbij de voorkeur wordt gegeven aan één groepstraining per week. Meer dan de helft van de deelnemers aan of geïnteresseerde in een
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
56
vervolgprogramma op Start to Run zijn van mening dat deelname aan een hardloopevenement of – wedstrijd onderdeel moet zijn van het vervolgaanbod. Ook is het de overweging waard om voor het vervolgprogramma op Start to Run een Running Coach te laten ontwikkelen. 56,6 procent maakt hier namelijk graag gebruikt van. Daarbij wordt door de Start to Run trainers aangegeven dat als Start to Run deelnemers bij dezelfde trainer blijven, dit bevorderlijk is voor de doorstroom binnen de vereniging. Het vervolgprogramma op Start to Run moet worden aangeboden op een reisafstand van ongeveer 4 tot 32 minuten en zou ongeveer €10,- tot €85,- mogen kosten. De mogelijkheid om in de toekomst meer maatwerk toe te passen bij het vervolgprogramma op Start to Run wordt door het trainerspanel positief ontvangen. In hoofdstuk 1 zijn drie verschillende vervolgmogelijkheden geschetst, namelijk Run to The Start, een lokaal vervolgprogramma of geen vervolgprogramma. De Start to Run deelnemers geven aan behoefte te hebben aan een vervolgaanbod en de Start to Run trainers zien de meerwaarde van een flexibel landelijk format. Hierdoor heeft Run to The Start als het beoogde vervolgprogramma op Start to Run bestaansrecht.
5.2 Behoeften voor de wijze van loopsportbeoefening Het continueren van de loopsport door Start to Run deelnemers betreft bij voorkeur een combinatie tussen hardlopen in groepsverband en individueel hardlopen. Daarnaast wil 13,8 procent de loopsport individueel continueren en wil 20,0% in groepsverband doorgaan met hardlopen. Opmerkelijk is dat meer mannen dan vrouwen het hardlopen in groepsverband prefereren. Het in groepsverband continueren betreft voornamelijk loopgroepen van de Start to Run locatie. Daarnaast geeft 16,1 procent aan bij een zelf-georganiseerde loopgroep te willen gaan hardlopen. De Start to Run trainers zijn van mening dat het hardlopen in groepsverband stimulerend is voor het continueren van de loopsport. De atletiek-/loopverenigingen zijn in staat om in te spelen op de behoefte van het zowel in groepsverband als individueel hardlopen, maar zijn niet bereid de lidmaatschappen aan te passen.
Het gebonden hardlopen in verenigingsverband wordt gezien als een welkome ondersteuning. Daarnaast is het beeld dat Start to Run deelnemers hebben over atletiek-/loopverenigingen positief. Echter, de individueel continuerende Start to Run deelnemers hebben een significant negatiever beeld van atletiek-/loopverenigingen. Het individuele lidmaatschap door middel van Dutch Runners is slechts voor 10,9 procent interessant. Daarbij zijn vooral de hardloopschema’s en de Running Coach interessante onderdelen. Opmerkelijk is het dat Start to Run deelnemers die een voorkeur hebben voor een combinatie van in groepsverband en individueel hardlopen significant meer geïnteresseerd zijn in een Dutch Runners lidmaatschap. Dit is met name opmerkelijk omdat Dutch Runners zich beperkt tot individuele hardlopers. Door de voorkeur voor het continueren van de loopsport bij loopgroepen van de Start to Run locatie en de interesse in Dutch Runners, kan geconcludeerd worden dat het gebonden hardlopen wordt geprefereerd. De ongebonden voorkeur is minimaal, dit betreft de niet in Dutch Runners geïnteresseerde individuele hardlopers en de zelf-georganiseerde loopgroepen.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
57
5.3 Zachte behoeften De belangrijkste zachte behoeften voor zowel deelname aan Start to Run als voor het continueren van de loopsport betreft conditie, fitheid en gezondheid. Daarnaast is voor 82,0 procent flexibiliteit belangrijk bij het continueren van de loopsport. Deelnemers die behoeften hebben aan plezier, gezondheid, het in vorm houden van het lichaam, fit blijven, grenzen verleggen en een prestatie neerzetten continueren significant vaker de loopsport dan de deelnemers die daar geen behoefte aan hebben. Dit in tegenstelling tot het deelnemen aan het vervolgprogramma op Start to Run. Daarvoor kan worden geconcludeerd dat Start to Run deelnemers die behoefte hebben aan plezier, ontspanning, het in vorm houden van het lichaam, het opdoen van sociale contacten en gezelligheid significant meer geïnteresseerd zijn in het vervolgaanbod. Start to Run deelnemers die bij het continueren van de loopsport behoefte hebben aan flexibiliteit gaan significant vaker individueel door met hardlopen. Daarnaast is de behoefte aan het opdoen van sociale contacten en gezelligheid een voorspeller voor het hardlopen in groepsverband. De Start to Run trainers benadrukken het belang van sociale behoeften, voornamelijk als stok achter de deur. Start to Run deelnemers die behoefte hebben aan plezier, ontspanning, het in vorm houden van het lichaam, conditieverbetering en een prestatie neerzetten hebben de voorkeur voor het gecombineerd in groepsverband en individueel hardlopen.
5.4 Harde behoeften Start to Run deelnemers continueren de loopsport graag twee keer per week. Daarvoor zijn de doordeweekse avonden en de ochtenden in de weekenden het meest geschikt en met name de zaterdagochtend. Er wordt door een deel van de Start to Run deelnemers verwacht dat er gedurende periodes in het jaar de loopsport minder wordt beoefend, met name vanwege het aantal uren daglicht en het weer. De beoefening van de loopsport wordt geprefereerd in het bos, in de natuur of in park. Voor 31,8 procent doet het er niet toe waar er wordt hardgelopen. De maximaal aanvaardbare enkele reistijd om te gaan hardlopen, varieert van ongeveer 1 minuut tot 34 minuten. De financiële bijdrage die Start to Run deelnemers maximaal bereid zijn voor een jaarlidmaatschap bedraagt ongeveer €115,-. Bij het continueren van de loopsport traint 73,3 procent graag onder begeleiding van een trainer. Van de Running Coach maakt 54,7 procent graag gebruik. Behoefte aan ondersteuning is er met name op het gebied van trainingsschema’s, looptechniek, veilig en verantwoord hardlopen en blessurepreventie en –behandeling.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
58
6. DISCUSSIE De discussie van het onderzoek is vijfledig. Allereerst zullen de theoretische en praktische relevantie worden geduid. Vervolgens zullen de begrenzingen van en de tegenstrijdigheden in het onderzoek worden weergegeven, gevolgd door de suggesties voor vervolgonderzoek.
6.1 Theoretische relevantie Het theoretisch kader van dit onderzoek komt grotendeels overeen met de resultaten van het onderzoek. Op basis van deze constatering is de theoretische relevantie van dit onderzoek een bevestiging van al eerder opgedane kennis. Er zijn echter ook discrepanties tussen de theorie en de resultaten van dit onderzoek. Hierdoor geeft het onderzoek nieuwe inzichten en trekt het bestaande kennis in twijfel. Vervolgonderzoek zal moeten uitwijzen of de behoeften van Start to Run deelnemers generaliseerbaar zijn voor de loopsportmarkt in Nederland.
Opvallend in het onderzoek is dat er door Start to Run deelnemers behoeften zijn die verband houden met in gebonden verband hardlopen. Er is ook een duidelijke behoefte aan flexibiliteit, maar in tegenstelling tot het theoretisch kader zijn de gebonden behoeften sterk. Start to Run deelnemers continueren de loopsport bij voorkeur zowel in groepsverband als individueel. Ook het ongebonden in groepsverband hardlopen betreft een minderheid. Het in groepsverband de loopsport beoefenen motiveert, waardoor het lijkt alsof binding onderschikt is aan het sociale verband. Een groot deel van de Start to Run deelnemers wil in aanraking blijven met het hardlopen in groepsverband, het aangaan van een bepaalde binding lijkt hierbij niet belemmerend. De voorkeur voor het in groepsverband doorgaan met hardlopen kan afkomstig zijn vanuit de wens om te hardlopen onder begeleiding van een trainer of zoals Weijers (2010) stelde als ‘stok achter de deur’. Daarnaast valt ook op dat het prestatiemotief, in de theorie geschetst als een beweegreden voor het hardlopen in gebonden verband, voornamelijk een behoefte is van de zowel in groepsverband als individueel continuerende deelnemers. Behoeften aan lichamelijkheid als het in vorm houden van het lichaam of afvallen doen onder aan andere zachte behoeften. Hoewel ze evengoed als belangrijk worden gekenmerkt, komen de Start to Run deelnemers gering overheen met de door Delnoij (2004) geschetste fitlopers.
Een gerelateerd verschil in onderzoeksresultaten en het theoretisch kader betreft de voorkeur voor het gebonden beoefenen van de loopsport door vrouwen. Bottenburg (2006) stelt dat vrouwen meer geneigd zijn dan mannen om in verenigingsverband de loopsport te beoefenen. Uit het onderzoek blijkt echter dat de mannelijke Start to Run deelnemers significant meer in groepsverband de loopsport continueren. Ook blijken de vrouwen meer behoefte te hebben aan flexibiliteit. Vrouwen gaan ook significant vaker de loopsport beoefenen bij zelf-georganiseerde loopgroepen.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
59
6.2 Praktische relevantie De praktische relevantie van het onderzoek betreft de bijdrage van het onderzoek aan de doelstellingen van de Atletiekunie en Start to Run. Voor het vervolgprogramma op Start to Run, Run to The Start, is bevestigd dat de belangrijkste doelstellingen worden nagestreefd. Hierdoor kan, na evaluatie van de pilot van Run to The Start, het landelijke vervolgprogramma worden aangeboden. Door het onderzoek is tevens aangetoond aan welke zachte en harde behoeften Run to The Start moet voldoen. Run to The Start biedt vervolgens direct de mogelijkheid om beginnende loopsporters te binden aan verenigingen of loopgroepen en hiermee dus ook aan de Atletiekunie.
Daarnaast heeft het onderzoek aanbevelingen opgeleverd voor het stimuleren van het continueren van de loopsport na Start to Run of na Run to The Start. Deze aanbevelingen, die in wijzigingen zullen resulteren voor het aanbod van de Atletiekunie, kunnen er op de langere termijn voor zorgen dat meer Start to Run deelnemers de loopsport continueren en gebonden blijven aan verenigingen of loopgroepen én de Atletiekunie. De aanbevelingen zijn gebaseerd op de behoeften van Start to Run deelnemers en zullen het aanbod van de Atletiekunie verbeteren. Hierdoor draagt het onderzoek bij aan het realiseren van de autoriteitsambitie van de Atletiekunie op het gebied van loopsport.
6.3 Begrenzing Een begrenzing van het onderzoek betreft de grootte van de steekproef van de online survey. Het kwantitatieve gedeelte van het onderzoek kent een hoge respons. Echter, doordat de gehele populatie als steekproef is genomen zijn er ook meer dan 3000 Start to Run deelnemers die de online vragenlijst niet hebben ingevuld. Deze non-respons is mogelijk selectief, bijvoorbeeld met betrekking tot de tevredenheid over Start to Run. Dit zou kunnen betekenen dat de tevredenheid over Start to Run, de deelname aan of interesse in het vervolgaanbod of de daadwerkelijke continuering wordt overschat. Uitgesloten kan worden dat de non-respons selectief is met betrekking tot geslacht en leeftijd. De respons is namelijk op representativiteit getoetst op basis van de percentuele verdeling aan mannelijke en vrouwelijke Start to Run deelnemers en de gemiddelde leeftijd.
Ook de vragenlijst als meetinstrument kan begrenzend zijn. Het betreft een lange online vragenlijst, waardoor de kans aanwezig is dat waardevolle respons verloren is gegaan door het niet volledig invullen van de vragenlijst. Bij de resultaten is alleen gebruik gemaakt van de bruikbare respons, waarbij de vragenlijst grotendeels moet zijn ingevuld. De lange vragenlijst kan ook als gevolg hebben dat de vragen gehaast zijn ingevuld, waardoor de betrouwbaarheid van de kwantitatieve survey in het geding komt.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
60
Een andere begrenzing van het onderzoek heeft betrekking op het kwalitatieve groepsinterview. Hoewel het Start to Run trainerspanel intrinsiek gemotiveerde trainers betreft, is het mogelijk dat deze trainers niet representatief zijn voor alle Start to Run trainers. Het is mogelijk dat voornamelijk de succesvolle Start to Run trainers tot het trainerspanel behoren. Hierdoor kunnen de knelpunten van de trainers onderbelicht blijven.
6.4 Tegenstrijdigheden onderzoek De resultaten van het onderzoek tonen enkele tegenstrijdigheden. Uit het onderzoek blijkt dat Start to Run deelnemers die zich nog niet in staat achter om aan te sluiten bij bestaande loopgroepen, significant minder deelnemen aan een vervolgprogramma op Start to Run dan deelnemers die zich wel in staat achten direct aan te sluiten. Een vervolgprogramma op Start to Run heeft juist het doel om het niveau van de Start to Run deelnemers te verhogen om vervolgens de aansluiting bij bestaande loopgroepen te vereenvoudigen. Start to Run deelnemers die zich nog niet in staat achter om aan te sluiten bij bestaande loopgroepen zouden daarom juist meer geïnteresseerd moeten zijn in het vervolgaanbod. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat de Start to Run deelnemers die zich reeds in staat achten aan te sluiten bij bestaande loopgroepen vaker de loopsport continueren en vanuit daar meer geïnteresseerd zijn in een vervolgprogramma op Start to Run. Ook betreft het wellicht de Start to Run deelnemers met een hoger niveau, die graag een verdiepingsslag willen maken en willen deelnemen aan een hardloopevenement of –wedstrijd. Door duidelijker te communiceren dat het vervolgaanbod aansluit bij het niveau van Start to Run kan deze tegenstrijdigheid wellicht worden voorkomen. Ook moet de variatie in niveaus worden benadrukt. Het vervolgprogramma op Start to Run is er zowel voor de Start to Run deelnemer die de drie kilometer testloop in een rustig tempo hebben volbracht, als voor de deelnemers met een hoger tempo.
Hierbij sluit aan dat het in staat achten voor het aansluiten bij bestaande loopgroep na deelname aan Start to Run, verschilt op basis tussen de mening van de deelnemers en de mening van de trainers en locaties. In het theoretische kader is reeds geduid dat volgens Start to Run trainers en locaties, de deelnemers na Start to Run niet in staat achten aan te sluiten bij bestaande loopgroepen. Dit is bevestigd in het groepsinterview met het Start to Run trainerspanel. Zoals in de aanbevelingen wordt aangegeven zou het niveau van de (potentiële) leden bepalend moeten zijn voor het niveau van verenigingen. Dit zou ervoor pleiten dat het niveau van atletiek-/loopverenigingen verlaagd zou moeten
worden.
Daarnaast
moeten
de
meningen
van
de
Start
to
Run
trainers
en
locatiecontactpersonen serieus worden genomen. De ervaringen van deze personen met (voormalig) Start to Run deelnemers hebben een gefundeerde mening teweeg gebracht voor het beoordelen van het niveau van deze deelnemers.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
61
Een andere tegenstrijdigheid in de resultaten van het onderzoek betreft eveneens een discrepantie met betrekking tot de mening van de Start to Run deelnemers en de Start to Run trainers. In het vooronderzoek wordt door de locatiecontactenpersonen al het belang van sociale binding geduid. De Start to Run deelnemers kennen echter minder belang toe aan de behoefte aan sociale contacten, hoewel het in groepsverband hardlopen als motiverend wordt beschouwd. Het (gedeeltelijk) in groepsverband wordt zelfs door het merendeel van de Start to Run deelnemers geprefereerd. Verondersteld wordt dat sociale binding een enigszins onbewuste behoefte is van Start to Run deelnemers die stimulerend is voor het continueren van de loopsport in groepsverband.
6.5 Suggesties vervolgonderzoek Suggesties voor vervolgonderzoek sluiten aan bij de theoretische relevantie van het onderzoek. De getoonde discrepanties tussen theorie en resultaten bieden mogelijkheden voor vervolgonderzoek. Een onderzoek naar de huidige ontwikkelingen in de loopsport is interessant, waarbij net als in Van Bottenburg (2006) de totale loopsportmarkt als populatie wordt gehanteerd. Hierdoor kan getoetst worden of er inderdaad een verschuiving is naar gebonden behoeften en of inderdaad steeds meer mannen de loopsport gaan beoefenen in verenigingsverband.
Naast een onderzoek naar de theoretische ontwikkelingen in de loopsport, wordt ook een praktisch onderzoek voor de Atletiekunie en Start to Run aanbevolen. Om de daadwerkelijke continuering van Start to Run deelnemers in kaart te brengen, dient een andere vorm van onderzoek te worden toegepast. Hierbij wordt geadviseerd dat de Atletiekunie de Start to Run locaties vraagt een beknopt overzicht van de deelnemers bij te houden. Van de Start to Run deelnemers van de najaarseditie 2012 moeten de volgende gegevens door de Start to Run locaties in kaart worden gebracht:
Het aantal uitvallers tijdens Start to Run; de Start to Run locaties dienen aan te geven hoeveel van de ingeschreven deelnemers de trainingscyclus niet hebben afgerond.
Het aantal Start to Run deelnemers dat na deelname direct doorstroomt naar een loopgroep (in verenigingsverband) en dus lid wordt van de vereniging of loopgroep. en/of Het aantal Start to Run deelnemers dat na deelname deelneemt aan Run to The Start of een eigen vervolgprogramma op Start to Run.
Het aantal uitvallers tijdens Run to The Start of een eigen vervolgprogramma op Start to Run; de Run to The Start locaties of voormalig Start to Run locaties dienen aan te geven hoeveel van de ingeschreven deelnemers de trainingscyclus niet hebben afgerond.
Het aantal Run to The Start deelnemers of deelnemers aan een eigen vervolgprogramma op Start to Run dat na deelname doorstroomt naar een loopgroep (in verenigingsverband) en dus lid wordt van de vereniging of loopgroep.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
62
7. AANBEVELINGEN De aanbevelingen zullen antwoord geven op de analytische vraagstelling, in tegenstelling tot de in de conclusie beantwoorde analytische deelvragen. Deze onderstaand weergegeven vraagstelling heeft een oplossingsgericht karakter, waardoor de aanbevelingen deze vraagstelling zullen beantwoorden. Daarnaast zullen aanbevelingen worden gedaan voor het stimuleren van het continueren van de loopsport na Start to Run of na deelname aan een vervolgprogramma op Start to Run. ‘Hoe kan de Atletiekunie (met het Start to Run vervolgaanbod) inspelen op de behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport?’
7.1 Vervolgprogramma op Start to Run Het door de Atletiekunie beoogde vervolgprogramma op Start to Run, Run to The Start, voldoet aan de gestelde doelstellingen. Deelnemers aan het vervolgprogramma op Start to Run continueren de loopsport meer en hebben tevens een verhoogd niveau. Ook voorziet het vervolgaanbod in de behoeften van de Start to Run deelnemers, 62,4 procent heeft hier namelijk behoefte aan. Het vervolgprogramma zal naast belangrijke doelen als gezondheid en het verbeteren van de conditie in het bijzonder moeten tegemoet komen aan de zachte behoeften plezier, ontspanning, het in vorm houden van het lichaam, het opdoen van sociale contacten en gezelligheid. Dit vergt van de Run to The Start trainers dat naast de hardlooptraining er ook een focus moet zijn op het plezier van de deelnemers en de sociale samenhang van de groep. De term ‘entertrainer’ (Dutch Runners, 2011) is hierbij van toepassing. De trainingen kunnen bijvoorbeeld meer variatie bieden in oefeningen, verschillende routes en trainingsvormen. Ook kunnen spelvormen worden toegepast en kunnen technieken worden toegepast om een groep met niveauverschillen bij elkaar te houden. Er kan bijvoorbeeld een ontmoetingsloop worden gedaan, waarbij in steeds verschillende tweetallen hardgelopen
wordt.
Atletiek-/loopverenigingen
en
loopgroepen
kunnen
zich
tijdens
het
vervolgprogramma op Start to Run onderscheiden op de behoeften waarin zij kunnen voorzien. De huidige opzet van Run to The Start, met een hardloopevenement of –wedstrijd als onderdeel, kan worden voortgezet. Echter, de mogelijkheid om ook bij Run to The Start gebruik te maken van de Running Coach moet worden overwogen. De huidige duur, variërend tussen 6 en 10 weken, sluit aan bij de behoefte van de Start to Run deelnemers. Ook de kosten voor deelname, momenteel afhankelijk van de duur van het vervolgprogramma (minimaal €40,- tot maximaal €60,-), komen overheen met betalingsbereidheid van de Start to Run deelnemers. Op advies van het Start to Run trainerspanel zal bij Start to Run en bij Run to The Start gebruik moeten worden gemaakt van dezelfde trainer. Op basis van de behoeften wordt aanbevolen Run to The Start in de huidige vorm door te zetten en de genoemde aandachtspunten in acht te nemen.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
63
De discrepantie tussen de mening van de Start to Run deelnemers en de verenigingen met betrekking tot het niveau voor aansluiting bij een loopgroep is een aanleiding voor het aanbieden van Run to The Start. Echter, voor het bestaansrecht van een vereniging zouden de behoeften van de (potentiële) leden leidend moeten zijn. Het zou daarom mogelijk moeten zijn dat Start to Run deelnemers direct aansluiten bij een loopgroep. Voor grote verenigingen, met variatie in niveaus, is dit wellicht mogelijk. Voor kleine verenigingen of loopgroepen is dit moeizaam, waardoor Run to The Start een welkome aanvulling is op Start to Run. Start to Run locaties worden daarom ook aanbevolen een vervolgaanbod aan te bieden, zodat de deelnemers beter in staat zijn aan te sluiten bij loopgroepen. Door de Start to Run trainers wordt aangegeven dat een landelijk vervolgprogramma als Run to The Start wordt geprefereerd. Bij voorkeur betreft dit een flexibel format. Daarom wordt op de lange termijn aanbevolen dat de Start to Run locaties gebruik gaan maken van diensten van de Atletiekunie, zoals de website, inschrijfmodule en het promotiemateriaal. De Start to Run locaties zullen hiervoor een afdracht betalen. Op deze manier kan Run to The Start op een flexibele manier worden aangeboden, waardoor de Atletiekunie geen uitvoerder van Run to The Start is en het vervolgprogramma lokaal maatwerk kan bieden. De Atletiekunie zal alleen de coördinerende taak op zich nemen.
7.2 Continueren van de loopsport Het onderzoek toont aan dat er voor de Atletiekunie mogelijkheden zijn om ook na Start to Run en Run to The Start het continueren van de loopsport te stimuleren. Een belangrijke behoefte van Start to Run deelnemers betreft de voorkeur voor het zowel in groepsverband als individueel hardlopen. Onder andere hieruit blijkt dat de Start to Run deelnemers behoefte hebben aan flexibiliteit, maar ook aan ondersteuning en begeleiding van een trainer. Het in groepsverband hardlopen wordt eveneens als motiverend beschouwd. De deelnemers met de voorkeur voor het gecombineerd in groepsverband en individueel hardlopen hebben significant meer interesse in Dutch Runners. Opmerkelijk is echter dat Dutch Runners momenteel alleen diensten aanbiedt voor individuele hardlopers. Verenigingen bieden daarentegen traditiegetrouw groepstrainingen aan. Verenigingsleden die dus bijvoorbeeld gebruik willen maken van de diensten van Dutch Runners, dienen twee lidmaatschappen af te sluiten. Daarom
wordt
aanbevolen
gecombineerde
lidmaatschappen
aan
te
bieden;
een
verenigingslidmaatschap met een online portal ter ondersteuning. Dit kan een aanpassing van Dutch Runners zijn of een nieuwe online omgeving. De ondersteunende diensten op dit portal kunnen eventueel gratis en vrij toegankelijke worden aangeboden. Bij gratis gebruik kunnen betaalde diensten als de Running Coach worden aangeboden in een webshop. Ook kan de online ondersteuning worden gekoppeld aan een individueel- of verenigingslidmaatschap middels een inlogfunctie. Het gecombineerde lidmaatschap komt tegemoet aan de behoefte aan ondersteuning. De trainer en het in groepsverband hardlopen biedt ondersteuning op het gebied van looptechniek, veilig en verantwoord hardlopen, en blessurepreventie en –behandeling. De digitale omgeving kan ondersteuning bieden
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
64
aan bijvoorbeeld trainingsschema’s en hardlooptips of -informatie. Ook kan zowel tijdens de groepstrainingen als door middel van het online portal tegemoet worden gekomen aan zachte behoeften als het opdoen van sociale contacten en gezelligheid. Bij een online portal zou dit kunnen door het creëren van een community, waarbij individuele loopsporters en loopgroepen met elkaar in contact kunnen komen. Net als bij Dutch Runners moeten er mogelijkheden zijn voor loopgroepen om zich aan te sluiten bij het online portal. Ook moeten hardlopers van een zelf-georganiseerde loopgroep gebruik kunnen maken van de digitale omgeving. Ook voor de atletiek-/loopverenigingen zijn er mogelijkheden voor het stimuleren van het continueren van de loopsport door Start to Run deelnemers. De deelnemers hebben een positief beeld over het hardlopen in verenigingsverband. Groepstrainingen kunnen voor de Start to Run deelnemers het beste worden aangeboden op bijvoorbeeld zaterdagochtend. Bij de gecombineerd in groepsverband en individueel continuerende deelnemers zijn dan de andere trainingsdagen naar eigen voorkeur in te vullen, ongeacht de gewenste frequentie. Voor deze hardlopers lijken flexibele lidmaatschappen wenselijk, hoewel dit momenteel niet wordt aangeboden. Bij flexibele lidmaatschappen kan worden gedacht aan strippenkaarten of de kosten van het lidmaatschap op basis van het aantal groepstrainingen per week. Aan de individuele trainingen van de verenigingsleden kan sturing worden gegeven door middel van trainingsschema’s. Ook kunnen verenigingen onderscheidend en progressief zijn door hierbij gebruik te maken van de Running Coach. De Running Coach wordt momenteel als bedreigend ervaren, hoewel dit het aanbod juist kan verreiken. De verenigingen kunnen zich ook onderscheiden doordat Start to Run deelnemers behoefte hebben aan het hardlopen in het bos, in de natuur of in het park, maar ook doordat de deelnemers verwachten periodes in het jaar minder de loopsport te beoefenen. De atletiek-/loopverenigingen kunnen een veilig loopklimaat bieden, waarbij de hardlopers de eigen omgeving kunnen ontdekken. Net als bij het vervolgprogramma op Start to Run zullen de verenigingen ook moeten inspelen op behoeften als gezondheid, plezier en ontspanning. Daarbij zijn voor het (gedeeltelijk) in groepsverband hardlopen ook behoeften als het opdoen van sociale contacten en gezelligheid van belang. Atletiek/loopverenigingen kunnen zich op deze behoeften juist onderscheiden. Het is in het belang van de Atletiekunie en de verenigingen en loopgroepen om de deelname aan het vervolgaanbod te stimuleren. Hierdoor wordt de continuering van de loopsport gestimuleerd en wordt er gedurende langere tijd kennis gemaakt met de het hardlopen in verenigingsverband of bij loopgroepen. Om het voortzetten van de loopsport op de lange termijn te stimuleren is het noodzakelijk om het vervolgprogramma op Start to Run in te richten op basis van de behoeften van de deelnemers. Vervolgens moet het aanbod van de atletiek-/loopverenigingen en loopgroepen zijn afgestemd op de behoeften van de Start to Run deelnemers. Voor het afsluiten van een lidmaatschap na een vervolgprogramma op Start to Run zullen de verenigingen en loopgroepen moeten inspelen op de lokale omstandigheden en de deelnemers persoonlijk moeten benaderen.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
65
LITERATUURLIJST Artikelen Lauterborn, R. (1990). New Marketing Litany: 4P’s Passe; C words take over. Advertising Age, 61 (41), 26. Smith, S. (1998). Athletes, runners, and joggers: participant-group dynamics in a sport of ‘individuals’. Sociology of Sport Journal, 15, 174-192.
Stokvis, R. (2005). De popularisering van het hardlopen. Sociologie, 1 (2), 184-201.
Boeken Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Denken en doen. Utrecht: Boom onderwijs.
Kotler, P. & Armstrong, G. (2009). Principes van marketing. Amsterdam: Pearson Education Benelux.
Lucassen, P.L.B.J. & Hartman, T.C. olde, (2007). Kwalitatief onderzoek. Praktische methoden voor de medische praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Sociaal en Cultureel Planbureau, & W.J.H. Mulier Instituut (2010). Rapportage Sport 2012. Sport: een leven lang. Den Haag / ’s-Hertogenbosch: Sociaal en Cultureel Planbureau / W.J.H. Mulier Instituut.
Thiel, S. van, (2010). Bestuurskundig onderzoek. Een methodologische inleiding. Bussum: Uitgeverij Coutinho.
Verhage, B. (2009). Grondslagen van de marketing. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers.
Verschuren, P. & Doorewaard, H. (2007). Het ontwerpen van een onderzoek. Den Haag: Uitgeverij LEMMA.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
66
Niet of anders gepubliceerde bronnen Atletiekunie (2007-2011). Start to Run deelnemersenquêtes. Resultaten deelnemersenquête voorjaar 2007 tot en met voorjaar 2011. Arnhem: Atletiekunie, afdeling Loopsport.
Atletiekunie (2011). Overzicht demografische gegevens Start to Run. Leeftijd en geslacht van voorjaar 2007 tot en met voorjaar 2011. Arnhem: Atletiekunie, afdeling Loopsport.
Atletiekunie (2011). Start to Run trainersenquête. Resultaten trainersenquête 2011. Arnhem: Atletiekunie, afdeling Loopsport.
Atletiekunie
(2011).
Inventarisatie
Run
to
The
Start.
Resultaten
enquête
Start
to
Run
locatiecontactpersonen. Arnhem: Atletiekunie, afdeling Loopsport.
Atletiekunie (2012). Start to Run trainershandboek 2012. Amsterdam: Weekbladpers.
Bottenburg, M. van, (2006). De tweede loopgolf: over groei en omvang van de loopsportmarkt en hoe de KNAU haar marktaandeel verder kan vergroten. ’s-Hertogenbosch: W.J.H. Mulier Instituut.
Bottenburg, M. van, & Hover, P. (2009). Evenementenlopers in beeld: onderzoek naar de succesfactoren van loopevenementen op grond van de motivatie, beleving en waardering van de deelnemers. ’s-Hertogenbosch: W.J.H. Mulier Instituut. Bouwman, I. (2011). Het fenomeen van de ‘ongebonden’ hardloper. Sociale binding binnen loopgroepen; een vergelijkend onderzoek tussen een informele loopgroep en een loopgroep in een traditionele atletiekvereniging. Masterscriptie Sportbeleid en Sportmanagement in opdracht van de Atletiekunie, Utrecht: Universiteit Utrecht.
Delnoij, M. (2004). Ze zijn gewoon niet te binden. Hardlopers, atletiekverenigingen en de opkomst van lichte gemeenschappen. Masterscriptie Sociologie, Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Dool, R. van den, Elling, A, & Hoekman, R. (2009). SportersMonitor 2008. ’s-Hertogenbosch: W.J.H. Mulier Instituut.
Hover, P. & Romijn, D. (2011). Evenementenlopers winnen terrein. Onderzoek naar de succesfactoren van middelgrote loopevenementen op grond van de motivatie, beleving en waardering van de deelnemers. ’s-Hertogenbosch: W.J.H. Mulier Instituut.
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
67
Schut, S. (2008) Ongebonden gebondenheid. Masterscriptie Sportbeleid en Sportmanagement in opdracht van KNZB, Utrecht: Universiteit Utrecht.
Weijers, D. (2010). Loopgroepen anders georganiseerd; vrijheid, blijheid? Masterscriptie Sportbeleid en Sportmanagement in opdracht van de Atletiekunie, Utrecht: Universiteit Utrecht. Werf, H. van der, & Hover, P. (2011). ‘Ladies First’ in Running. Ontwikkeling van de deelname van vrouwen aan de loopsport. ’s-Hertogenbosch: W.J.H. Mulier Instituut.
Internetbronnen Atletiekunie
(z.d.).
De
Atletiekunie.
Geraadpleegd
op
16
februari
2012,
van
http://www.atletiekunie.nl/index.php?page=103
Atletiekunie (z.d). Lidmaatschap van een vereniging. Geraadpleegd op 2 maart 2012, van http://atletiekunie.nl/index.php?page=78
Dutch Runners (2011). Start to Runners lopen door bij Runners Vorden. Geraadpleegd op 4 mei 2012, van
http://www.dutchrunners.nl/Hardlopen-site/Atletiekunie+-+Hardlopen+in+een+loopgroep+of+
bij+een+atletiekvereniging/ik-ben-contactpersoon-van-een-loopgroep/Lopende+Zaken+%282%29/ Start+to+Runners+lopen+door+bij+Runners+Vorden
Dutch Runners (z.d.). Wat is een Dutch Runner? Geraadpleegd op 2 maart 2012, van http://www.dutchrunners.nl/Hardlopen-site/dutch-runners
Raosoft
(z.d.).
Bereken
de
steekproefgrootte.
Geraadpleegd
op
19
maart
2012,
van
http://www.journalinks.be/steekproef/
W.J.H. Mulier Instituut (2011). Richtlijn Sportdeelname Onderzoek (RSO). Geraadpleegd op 15 maart 2012, van http://www.mulierinstituut.nl/projecten/monitoringprojecten.html
W.J.H. Mulier Instituut (2011). Richtlijn Sportdeelname Onderzoek (RSO). SportersMonitor 2008 resultaten.
Geraadpleegd
op
4
mei
2012,
van
http://www.mulierinstituut.nl/projecten/monitoringprojecten/sportersmonitor/2008.html
‘De behoeften van Start to Run deelnemers voor het continueren van de loopsport’
68