hbo-master Leren en Innoveren Hogeschool Utrecht
2 maart 2009 NVAO Toets Nieuwe Opleiding
Paneladvies
Inhoud
pagina 2
1
Samenvattend advies
3
2
Inleiding en verantwoording 2.1 Werkwijze panel 2.2 Opbouw paneladvies
5 5 5
3
Beschrijving van de opleiding 3.1 Algemeen 3.2 Profiel instelling 3.3 Profiel opleiding
6 6 6 6
4
Beoordeling per onderwerp 4.1 Doelstellingen opleiding 4.2 Programma 4.3 Inzet personeel 4.4 Voorzieningen 4.5 Interne kwaliteitszorg 4.6 Continuïteit
9 9 16 32 36 38 40
5
Overzicht advies
42
Bijlage 1: Samenstelling panel
43
Bijlage 2: Programma site visit
44
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten
46
Bijlage 4: Lijst met afkortingen
47
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
1 Samenvattend advies De Hogeschool Utrecht (HU) heeft gelijktijdig met de Fontys Hogescholen (Fontys) en de Hogeschool Rotterdam (HR) een aanvraag hbo-master Leren en Innoveren ingediend. De drie hogescholen hebben intensief samengewerkt bij de voorbereiding van deze aanvragen. De aanvraagdossiers zijn dan ook in grote mate identiek. Het panel heeft de drie aanvragen in één traject beoordeeld. Omdat het drie aparte aanvragen zijn, heeft het panel wel drie aparte adviezen geformuleerd. Het panel stemt in met de doelstelling van de aanvraag. De aanvraag heeft tot doel te komen tot verbetering van de kwaliteit van het onderwijs van binnenuit. De afgestudeerde master moet als change-agent de onderwijskwaliteit verbeteren op de school waar hij werkt door gebruik te maken van de opgedane kennis en vaardigheden tijdens de masteropleiding. De deelnemer aan de opleiding, zo is de bedoeling, blijft werken op de school waar hij in dienst is om als expert-collega innovaties door te voeren. Het panel vindt deze werkwijze een goede zaak. De aanvraag is helder van opbouw en heeft alle kenmerken in zich om uit te groeien tot een waardevolle opleiding. Visie en doel vindt het panel weliswaar adequaat geformuleerd, maar het panel maakt daarbij de kanttekening dat de achtergronden van de aanvraag meer verduidelijking verdienen. Het geven van een aantal trefwoorden om aan te geven wat leren en innoveren inhouden zonder dat die aan elkaar zijn gerelateerd, dissoneert in deze verder goed gedocumenteerde aanvraag. Een meer funderend document is wenselijk. De programmauitwerking is, mede door de samenwerking van de drie hogescholen, van uitstekende kwaliteit. De samenwerking maakt het mogelijk de deskundigheden van elkaar te benutten. Het panel is positief over de intensiteit waarmee wordt samengewerkt en de meerwaarde die dat tot gevolg heeft en hoopt dat in de toekomst bij de uitvoering van de master de samenwerking op eenzelfde enthousiaste wijze wordt voortgezet. De Hogeschool Utrecht kiest voor docenten uit het beroepsonderwijs als doelgroep. Kandidaten uit andere onderwijssectoren worden doorverwezen naar de opleidingen in Eindhoven en/of Rotterdam. De colleges / raad van bestuur van de drie hogescholen zijn daar consequent in. De docenten van de HU hebben daarbij enige aarzeling. Het panel vindt doorverwijzing naar een opleiding die meer is afgestemd op de deelnemer een juiste keuze. Een punt van twijfel heeft het panel bij een andere keuze van de opleiding. De mening om niet te komen tot een tripartiete overeenkomst tussen deelnemer, school en opleiding vanwege het gegeven dat de opleiding geen bedrijfsopleiding wenst te zijn met alle gevolgen van dien, vindt het panel een heroverweging waard. Het panel begrijpt de keuze, maar zou toch ter wille van de kwaliteit van de opleiding en ter wille van de zekerheid van de deelnemer de opleiding in overweging willen geven die keuze nogmaals op alle consequenties te bezien. Bij de personele inzet heeft het panel geen kritische bedenkingen, zeker niet als van elkaars deskundigheden in de volle breedte wordt gebruik gemaakt zoals de bedoeling is. Ook heeft het panel geen bedenkingen bij de onderwerpen kwaliteitszorg en continuïteit.
pagina 3
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
Het panel heeft met genoegen de gesprekken met de opleiding gevoerd tijdens de site-visit vanwege de hoge kwaliteit die de gesprekken kenmerkte. Het panel adviseert de NVAO om positief te besluiten ten aanzien van de kwaliteit van de nieuwe opleiding hbo-master Leren en Innoveren van de Hogeschool Utrecht.
Den Haag, 3 maart 2009, Namens het panel ter beoordeling van de toets nieuwe opleiding hbo-master Leren en Innoveren van de Hogeschool Utrecht.
Prof. dr. M. Vermeulen (voorzitter)
pagina 4
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
drs. C. van de Meent (secretaris)
2 Inleiding en verantwoording Informatie over procedure toetsing door de NVAO 2.1
Werkwijze panel Op 22 september 2008 heeft Hogeschool Utrecht (HU) een aanvraag toets nieuwe opleiding (tno) voor een hbo-master Leren en Innoveren bij de NVAO ingediend. Deze Master Leren en Innoveren is een gemeenschappelijk initiatief van de HU, de Hogeschool Rotterdam (HR) en de Fontys Hogescholen (Fontys) . Hiervoor is een samenwerkingsovereenkomst tussen de betrokken hogescholen opgemaakt. De drie hogescholen hebben wel apart een aanvraag ingediend. De NVAO had op 2 oktober 2007 een panel van deskundigen benoemd met de vraag een advies uit te brengen over binnengekomen en in te dienen aanvragen voor deze master. Voor de aanvraag van de drie genoemde hogescholen is één panellid vervangen uit overwegingen van onafhankelijkheid. Het vervangende panellid moest echter op het laatste moment verstek laten gaan wegens ziekte. Het panel bestond daardoor uit drie personen. (Zie bijlage 1) Het panel heeft de aanvragen van Fontys, HR en HU in één traject behandeld. Het ingediende aanvraagdossier van de HU bevatte een hoofddocument onder de titel Toets Nieuwe Opleiding HBO- Master Leren & Innoveren met 9 bijlagen. Het panel heeft het dossier digitaal en op papier ontvangen en daarna bestudeerd. Een eerste bijeenkomst van het panel vond plaats op 9 februari 2009 in Utrecht, voorafgaand aan de site-visit. Tijdens die bijeenkomst heeft het panel de gang van zaken besproken en eerste indrukken uitgewisseld over de opleiding op grond van zijn bevindingen. Tevens zijn vragen geformuleerd die tijdens het bezoek aan de instelling ter sprake dienden te komen. Op 9 en 10 februari 2009 heeft het panel met delegaties van de betrokken hogescholen gesproken in Utrecht, locatie Hogeschool Utrecht. Aan het eind van het bezoek op 10 februari 2009 heeft het panel alle onderwerpen en facetten voor de drie opleidingen besproken en beoordeeld. Op grond van de eerste verkenningen en de bevindingen tijdens de site-visit heeft de secretaris een conceptadvies opgesteld en die aan de panelleden voorgelegd voor commentaar. De opmerkingen van de panelleden zijn verwerkt in een tweede versie. Die is uitsluitend afgestemd met de voorzitter, met goedvinden van de panelleden, aangezien de gemaakte opmerkingen niet van wezenlijk belang waren voor een definitieve versie. Het definitieve advies is op 2 maart 2009 naar de NVAO verstuurd.
2.2
Opbouw paneladvies Het advies begint met een samenvatting. De verantwoording en de werkwijze worden in het tweede hoofdstuk verwoord. Het ontstaan van de opleiding en de plaats die de hbo-master inneemt, landelijk en internationaal, komen aan de orde in een beschrijving van de instelling en de opleiding. Met een beoordeling per facet en per onderwerp is het panel gekomen tot completering van het voorliggende advies. Informatie over de samenstelling van het panel, een overzicht van bestudeerde documenten en een lijst met afkortingen worden in de bijlagen gegeven.
pagina 5
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
3 Beschrijving van de opleiding 3.1
Algemeen Land Instelling Opleiding Niveau Oriëntatie Graad Locatie Variant Sector
3.2
Nederland Hogeschool Utrecht hbo-master Leren en Innoveren master hbo Master Leren en Innoveren Utrecht deeltijd Onderwijs en Lerarenopleiding
Profiel instelling Hogeschool Utrecht (HU) wil bijdragen aan een duurzame kennissamenleving waarbij de mens het uitgangspunt is. De HU biedt studenten en medewerkers kansen om zich te ontplooien in studie en werk, zodat iedereen zijn capaciteiten zo goed mogelijk in de praktijk kan brengen. HU leidt hoogwaardige professionals op en werkt daarnaast aan de innovatie van de beroepspraktijk. Uitgangspunt in de samenwerking is dat de HU kennis deelt en doet wat wordt beloofd, in- én extern. Dat betekent dat de HU elkaars verschillende competenties en expertises consistent erkent, gebruikt, deelt en versterkt. Binnen Hogeschool Utrecht staat de student centraal. Het aantal studenten bedraagt ongeveer 34000. Met 10% instroomaandeel (2007: 12.279 studenten) is HU groeiende. De groei heeft zich voorgedaan in alle sectoren, ook in de techniek en educatie, waar zich maatschappelijke tekorten voordoen. Een grotere instroom is echter alleen maatschappelijk van toegevoegde waarde als studenten hun studie succesvol afronden. De hogeschool steekt hier veel energie in. Zo werkt de hogeschool nauw samen met roc’s en scholen voor voortgezet onderwijs om de aansluiting en hun begeleiding verder te verbeteren. Aan de HU kunnen 77 ba- en 22 ma-opleidingen worden gevolgd op 16 locaties in Utrecht en 2 in Amersfoort. HU streeft naar flexibilisering van het onderwijs om de keuzevrijheid van studenten te vergroten en om sneller en beter in te kunnen spelen op de veranderingen in de omgeving, zowel wat betreft de steeds meer diverse instroom van studenten als wat betreft de veranderende eisen van het beroepenveld. HU heeft in haar onderwijsprofiel gekozen voor competentiegericht, vraaggestuurd onderwijs in een rijke leeromgeving. Het onderzoek van de HU richt zich op kennisontwikkeling en kenniscirculatie en voldoet aan internationaal gangbare methodische vereisten. HU telt 36 lectoren. Onderzoek heeft de afgelopen jaren een duidelijke rol gekregen in de hogeschool. Hogeschool Utrecht en de Universiteit Utrecht hebben in 2004 een convenant gesloten waarin is vastgelegd dat beide instellingen elkaar op uiteenlopende gebieden beschouwen als preferente partner.
3.3
Profiel opleiding De masteropleiding “Leren en Innoveren” sluit direct aan bij de missie van Hogeschool Utrecht: “innovatie en professionalisering van de beroepspraktijk en de persoonlijke ontwikkeling van talent”. Doel van de opleiding is om getalenteerde leraren door
pagina 6
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
hoogwaardig onderwijs op masterniveau zodanig te helpen bij hun talentontwikkeling, dat zij bereid en in staat zijn als leraar een voortrekkersrol te vervullen bij de vernieuwing van de beroepspraktijk. De master Leren en Innoveren van Hogeschool Utrecht legt een accent bij het professionaliseren op masterniveau van leraren in het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs en sluit hiermee nauw aan bij het Lectoraat Beroepsonderwijs. De lector daarvan is nauw bij de ontwikkeling van de opleiding betrokken. Door beter gekwalificeerde, innovatieve leraren op te leiden kan een bijdrage worden geleverd aan wat ook hoofddoelstellingen zijn van het lectoraat: de terugdringing van het aantal voortijdige schoolverlaters bij het beroepsonderwijs en de bevordering van de doorstroom in de beroepskolom. Vanwege dit accent is ervoor gekozen om de masteropleiding ‘Leren & Innoveren’ in te bedden in Instituut Archimedes/ Faculteit Educatie HU. De initiële opleiding van leerkrachten die binnen het voorbereidend en middelbaar beroepsonderwijs werkzaam zijn, is al jaren een speerpunt binnen Instituut Archimedes. De masteropleiding Leren en Innoveren sluit aan bij de ambitie van Hogeschool Utrecht om te komen tot “een volwaardig en vitaal palet aan professionele masteropleidingen”. Het zwaartepunt van deze master ligt bij onderwijskunde, didactiek en educatief ontwerp. In het regionale scholenveld is er een duidelijke behoefte aan excellente docenten. Die excellentie kan zich uiten op verschillende terreinen maar heeft in veel gevallen betrekking op onderwijskundig leiderschap en onderwijskundige expertise bij vernieuwing en innovatie. In de stad Utrecht en wijde omgeving is de master besproken in daartoe voor de hand liggende gremia. De gesprekken hebben plaatsgevonden met besturen van vo, mbo en agrarisch beroepsonderwijs. Het ministerie van OC&W doet al vanaf 1999 – met in het begin het meerjaren programma ‘Maatwerk voor morgen’, gevolgd door het ‘Beleidsplan onderwijspersoneel 2004’, de ‘Beleidsagenda lerarenopleidingen 2005-2008’ en het ‘Convenant professionalisering en begeleiding van onderwijspersoneel in po en vo’ (2006) – pogingen ‘om kwaliteit van het opleiden, van leraren en daarmee van het onderwijs te verhogen en opleidingswegen te flexibiliseren’. In dit kader past ook het initiatief “dieptepilot academische opleidingsschool” waarin scholen deelnemen, die bereid en in staat zijn toekomstige leraren op te leiden voor meer dan hun eigen behoefte én waaraan scholen deelnemen die het opleiden in de school verbinden met onderwijsinnovatie en fundamentele kennisontwikkeling. Hierbij staat een kwaliteitsverbetering van de professionaliteit van de leraar en van de school als professionele organisatie en professionele leergemeenschap centraal. In opdracht van de Hbo-raad heeft een werkgroep Masters of Education in 2005-2006 aan een aantal vertegenwoordigers uit het werkveld een notitie voorgelegd waarin aan de bestaande masteropleidingen een nieuwe master werd toegevoegd. Deze master, Leren en Innoveren, is gericht op onderwijsinnovatie en op de begeleiding van de implementatie van onderwijsinnovatie. Het landelijk Platform Beroepen in het Onderwijs constateert in 2006: “Uit de analyse van maatschappelijke, onderwijskundige en organisatorische ontwikkelingen en ontwikkelingen in het beroep komt duidelijk een aantal nieuwe taken naar voren” op masterniveau. De masteropleiding is gericht op het kunnen onderzoeken, ontwerpen en vernieuwen van onderwijs(beleid), het adviseren van de schoolleiding over dit beleid en het coachen en begeleiden van collega’s bij de implementatie en uitvoering hiervan. Vanuit het werkveld is zeer positief gereageerd op zowel de inhoud als de vorm van deze masteropleiding. Voor de master Leren en Innoveren is in opdracht van de Hbo-raad een landelijk beroepsprofiel ontwikkeld. In de Master Leren en Innoveren worden de deelnemers opgeleid in een beroepsspecifieke context, waarin wordt gewerkt aan nieuwe competenties en kwaliteiten die horen bij de
pagina 7
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
-
-
-
rollen zoals in het beroepsprofiel omschreven. De deelnemers aan de masteropleiding Leren en Innoveren van Fontys zijn bij voorkeur werkzaam binnen het primair onderwijs.De leer- en innovatieprocessen kunnen zowel gericht zijn op de onderwijsgevers als op onderwijsdeelnemers als op de onderwijsinfrastructuur. De master Leren en Innoveren gaat uit van de verschillende rollen van de leraar. Niet alleen wordt verwacht dat de docent excellent maar ook dat hij een ondernemende ontwikkelaar, een gespreksleider, een begeleider van zijn team en een reflective practitioner is (zie1.1). Op basis van deze rollen zijn competenties en kwaliteiten beschreven waaraan de master Leren en Innoveren moet voldoen. Deze zijn uiteengelegd in indicatoren en zijn bepalend geweest voor de curriculumopbouw. De kern van het curriculum bestaat uit vijf leerarrangementen ( zie 4.2.2). Positionering van de opleiding ten opzichte van vergelijkbare opleidingen in Nederland Bij de ontwikkeling van deze masteropleiding Leren en Innoveren is het generieke referentiekader Meesters in Educatie van de Hbo-raad als vertrekpunt gehanteerd. “Daarmee wordt de samenhang met andere master of Education opleidingen gegarandeerd. Onderscheidend kenmerk ten opzichte van de masteropleidingen voor schoolleiders is de nadruk op het primaire proces van de leraar. De master heeft geen formeel leidinggevende rol. De hbo-master Leren en Innoveren onderscheidt zich ook van academische masters binnen het domein onderwijs. ‘Vertrekpunt is de eigen werkplek binnen de school en de vraagstukken die daar centraal staan. Praktijkervaring is daarom één van de toelatingseisen. De inhoud van de opleiding is daaraan aangepast: centraal staan onderzoeksmethoden voor praktijkonderzoek.’ Er is geen sprake van een schakelprogramma voor studenten die een bachelor of Education bezitten. De aangevraagde masteropleiding Leren en Innoveren van de drie hogescholen onderscheidt zich van al bestaande hbo-opleidingen master Leren en Innoveren doordat zij wat betreft doelgroep de gehele beroepskolom Onderwijs bestrijkt. De opleiding heeft meerwaarde door de mogelijkheden die ze aan deelnemers uit de diverse onderwijssectoren biedt tot onderlinge uitwisseling.
Nieuwe opleiding voor Nederland De hbo-masteropleiding Leren en Innoveren is een nieuwe opleiding. Op dit moment bestaan er enkele geaccrediteerde en bekostigde hbo-masteropleidingen Leren en Innoveren. Hogeschool Utrecht richt zich in het bijzonder op docenten in het beroepsonderwijs met minimaal een hbo-bacheloropleiding en enige jaren praktijkervaring. Nieuwe opleiding voor de instelling De master Leren en Innoveren is nieuw voor de Hogeschool Utrecht. Studieomvang De studieomvang bedraagt 60 studiepunten verdeeld over twee jaar.
pagina 8
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
4 Beoordeling per onderwerp In dit hoofdstuk toetst het panel de aanvraag aan de hand van de zes onderwerpen en negentien facetten uit het toetsingskader. Per facet is telkens de letterlijke omschrijving ervan uit het toetsingskader overgenomen. Daarna volgen eveneens per facet een summiere samenvatting van de informatie verstrekt door de instelling, en de overwegingen en het oordeel van het panel. Tot slot geeft het panel per onderwerp een samenvattend oordeel. 4.1 4.1.1
Doelstellingen opleiding Domeinspecifieke eisen (facet 1.1) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Bevindingen In het rapport van de Stuurgroep beleidsagenda lerarenopleidingen Hbo-raad zijn de rollen en de competenties van een master Leren en Innoveren beschreven. De kern van het werk van de master Leren & Innoveren bestaat uit vier rollen die binnen de onderwijsinstelling worden vervuld. De door de aanvragers ietwat bijgestelde rollen zijn: - • Excellente leraar: de master Leren en Innoveren is in de eerste plaats een excellente leraar met een persoonlijke onderwijsvisie. In die rol draagt de master bij aan het pedagogische en didactische klimaat binnen de school als totaal. De master heeft een gedegen kennis van actuele inzichten in het leren van lerenden en in de kenmerken van krachtige leeromgevingen voor lerenden van uiteenlopend niveau. - • Ondernemende ontwikkelaar: de master Leren en Innoveren initieert innovaties en ontwikkelt nieuwe didactische concepten, instrumenten en materialen op basis van expliciete kennis van het leren en van het ontwerpen van onderwijs. Daarnaast implementeert hij (op kleine schaal) vernieuwingen. De master werkt daarbij interdisciplinair samen met collega’s, leidinggevenden en partijen uit de omgeving van de school. - • Reflective practitioner: de master onderzoekt onderwijs vanuit het perspectief Leren en Innoveren. Hij brengt leerbehoeften van lerenden en de effecten van onderwijs kritisch in kaart. Hij voert daartoe praktijkgericht onderzoek uit, op basis van expliciete kennis van onderzoeksmethodieken. De master Leren en Innoveren is in staat om binnen het team aanwezige praktijkkennis en de resultaten van door derden verricht onderzoek kritisch te expliciteren, te onderbouwen door concreet eigen onderzoek en te verspreiden door publicaties of workshops (disseminatie).
-
• Begeleider en gesprekspartner voor collega’s: de master Leren en Innoveren treedt op als gespreksleider en begeleidt collega’s bij innovatieprocessen en bij de ontwikkeling van onderwijs. Hij is tevens in staat om collega’s te scholen en hij ondersteunt ze op zijn inhoudelijke expertisegebied. Hij heeft inzicht in het leren van professionals.
pagina 9
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
Qua competenties is, conform de aanbevelingen van het bestuurscharter LPBO, gekozen om de 7 bekwaamheidseisen van de Wet Beroepen in het Onderwijs als uitgangspunt te nemen en nader uit te werken. Dat resulteert in de volgende competenties: De competenties Omschrijving van de competentie. De master Leren en Innoveren: Interpersoonlijke heeft oog voor zijn eigen rol (en die van anderen) in de competentie (c1): onderwijsinstelling en in veranderingsprocessen en kan zo nodig zijn handelingen variëren. optimaliseert op basis van zijn pedagogische kennis het Pedagogische leerproces van lerenden en beoordeelt en verbetert de competentie (c2): effectiviteit van veranderingen met betrekking tot het pedagogische klimaat binnen de onderwijsinstelling en de leerprestaties van lerenden. - beoordeelt systematisch de effectiviteit en kwaliteit van het Didactische competentie bestaande onderwijs. (c3): - initieert nieuwe werkvormen, materiaalontwikkeling, begeleidingsmodellen en toetsvormen, behorend bij onderwijsontwikkelingen. - begeleidt collegae en scholen daarbij. Organisatorische begeleidt onderwijsontwikkelingen doelgericht en met gevoel competentie (c4); voor verhoudingen. draagt bij aan het creëren en organiseren van Competentie op leergemeenschappen binnen de onderwijsinstelling, gericht op teamontwikkeling (c5): concrete gedeelde en gedragen resultaten en zelfsturing van het team. herkent en erkent de belangen van externe betrokkenen bij Omgevingscompetentie het onderwijs en (veranderingsprocessen binnen) de (c6): onderwijsinstelling en gaat hier evenwichtig mee om. - is zich bewust van zijn taken en bevoegdheden en zijn Reflectie- en verantwoordelijkheid richting lerenden, ouders/ verzorgers en onderzoekscompetentie collegae en zijn kwetsbare positie daarin. (c7): - voorziet het bestaande onderwijs en veranderingen adequaat van onderzoek om ‘evidence’ op te bouwen met betrekking tot de leereffecten van zijn onderwijs op korte en lange termijn. De opleiding hanteert het uitgangspunt dat voor een adequate beroepsuitoefening op masterniveau kwaliteiten ontwikkeld moeten worden. Onder kwaliteiten wordt daarbij verstaan: professionele en persoonlijke kenmerken en eigenschappen die mensen kunnen ontwikkelen om als beroepsbeoefenaar (in opleiding) een adequate contextspecifieke performance te tonen. Het gaat om kwaliteiten die de persoon meer in het algemeen kan inzetten gedurende levens- en werksituaties. Deze kwaliteiten zijn als het ware de basis waarop de specifieke beroepscompetenties berusten en waaruit ze gevoed en verrijkt worden. De kwaliteiten zijn bovendien de kritische succesfactoren voor competent gedrag en vandaar dat de benoeming van de kwaliteiten van belang is geweest voor de beschrijving van de prestatie-indicatoren.
pagina 10
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
De volgende (groepen van) kwaliteiten worden onderscheiden: Kwaliteit Omschrijving van de kwaliteit Conceptuele kwaliteiten De master Leren en Innoveren heeft het vermogen tot het (K1) toepassen van (actuele) inzichten in het vakgebied in de eigen werkomgeving. Onderzoekende en De master Leren en Innoveren beschikt over het vermogen tot lerende kwaliteiten (K2) leren van onderzoek en ervaringen, tot leren leren en het vermogen om zichzelf te sturen. Sociaal-communicatieve De master Leren en Innoveren beschikt over het vermogen tot kwaliteiten (K3) communicatie en samenwerking. De master Leren en Innoveren beschikt over het vermogen tot Persoonlijk begeleiden en coachen van anderen. leiderschapskwaliteiten (K4) Innoverende kwaliteiten De master Leren en Innoveren beschikt over het vermogen tot (K5) het mede vormgeven van de beroepspraktijk. Persoonlijke kwaliteiten De master Leren en Innoveren beschikt over het vermogen (K6) om op zijn eigen unieke wijze invulling te geven aan de beroepsrollen. In de aanvraag worden vervolgens de belangrijkste competentie, kwaliteiten en rollen met elkaar in schema gebracht. De competenties en kwaliteiten zijn nader uitgewerkt in indicatoren die leidend zijn voor de beoordeling van competenties en kwaliteiten. In de meer uitgebreidere rolbeschrijvingen worden eveneens de relaties tussen rollen, competenties en kwaliteiten gelegd. Bij de ontwikkeling van de opleiding is een aantal lectoraten betrokken die gezamenlijk de voor de opleiding relevante vakgebieden bestrijken. Alle betrokken lectoren beschikken over een (inter)nationaal netwerk van vakgenoten. De drie hogescholen onderhouden intensieve relaties met het beroepenveld in de onderwijssector. Ze hebben deze contacten adequaat ingezet bij de ontwikkeling van deze opleiding. Er vonden een aantal individuele en groepsgewijze raadplegingen plaats met directies en beleidsmedewerkers van belangrijke educatieve instellingen in de regio. Hieruit bleek waardering voor de hierboven genoemde bijzondere kenmerken van de opleiding master Leren en Innoveren. Met het werkveld werd onder andere overlegd over doelgroep en instroomeisen van de opleiding, de nadere invulling van het opleidingsconcept en de te behalen eindkwalificaties op masterniveau. Dit heeft geresulteerd in een aantal aanpassingen binnen de oorspronkelijke opzet. Het werkveld is bereid tot verdere samenwerking bij ontwikkeling en uitvoering van de opleiding. Op de door de samenwerkende partners gezamenlijk georganiseerde schriftelijke veldraadpleging reageerden vertegenwoordigers van 35 instellingen,verdeeld over primair onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs. De uitgangspunten (competenties, kwaliteiten, indicatoren, rollen, doelgroep, instroomeisen) zijn over het algemeen herkenbaar in de praktijk. Op basis van de veldraadpleging is er nadrukkelijk naar gestreefd de terminologie herkenbaar te maken voor het werkveld. Eén voorbeeld: leerlingen is vervangen door lerenden, omdat de term leerlingen te specifiek is voor po en vo en minder herkenbaar is in het beroepsonderwijs. Op basis van onderwijssector zijn er nauwelijks verschillen geconstateerd. Op sommige punten bestaat behoefte aan specifieke accenten, met name voor het mbo wat betreft de rol van ondernemende ontwikkelaar, die in deze sector in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven wordt vervuld.
pagina 11
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
Overwegingen Ook al had de enquête een kleine respons, toch vindt het panel de raadpleging van het werkveld voldoende gezien de rol die de hogescholen toekennen aan de scholen als werkgevers, gezien de hechte relaties die de instellingen hebben met de scholen in hun regio’s en gezien de activiteiten die de instellingen regionaal hebben ondernomen om de opleiding af te stemmen op de behoeften van het werkveld. De scholen zijn voor wat betreft de master Leren en Innoveren geen partij binnen een bij de intake af te sluiten ‘overeenkomst’ tussen deelnemer en opleiding. De opleiding betreft geen ‘bedrijfsopleiding’, zo stelden de opleidingen. De individuele student staat centraal in de aangeboden master. Weliswaar dient de school mee te werken aan het leertraject van de deelnemer, maar die medewerking wordt enerzijds al waar gemaakt door de goede relaties van de educatieve opleidingen met het werkveld in hun regio’s en anderzijds vinden de aanvragers dat excellente docenten die een voortrekkersrol dienen te vervullen in de scholen in staat moeten zijn zelf hun eigen leerproces te organiseren. Het panel plaatst daar kanttekeningen bij die nader worden omschreven bij 4.2.5, maar acht de redenering zonder meer valide als het gaat om de raadpleging van het werkveld. Het panel vindt dat de vertaling van de competenties in kwaliteiten op een transparante en inzichtelijke manier is gedaan. Daardoor wordt een nadere concretisering van de competenties in toetsingsprocedures mogelijk en wordt een operationalisering van het masterniveau bewerkstelligd. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.1 ‘Domeinspecifieke eisen’ als voldoende. 4.1.2
Master (facet 1.2) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een master. Bevindingen Bij de opstelling van de competentiebeschrijvingen door de Hbo-raad was al rekening gehouden met de Dublin descriptoren. Dit is bevestigd in het onderzoek van het LBPO, waarin de uitwerking van de SBL-competentiebeschrijving op masterniveau is afgezet tegen de Dublin descriptoren. De samenwerkingspartners hebben de landelijke competentiebeschrijvingen aangescherpt en de te bereiken competenties en kwaliteiten geconcretiseerd door middel van indicatoren. Als voorbeeld: bij de interpersoonlijke competentie worden vermeld aan indicatoren: 1. communiceert op heldere wijze over onderwijs(-ontwikkeling), herkent daarbij communicatiepatronen en zet gesprekstechnieken bewust in 2. luistert naar en staat open voor meningen en opvattingen van anderen en neemt deze waar relevant mee in zijn denken en handelen 3. gaat bij zijn taakvervulling op verantwoorde en effectieve wijze relaties aan en onderhoudt deze (met individuen, binnen groepen en/of grotere sociale verbanden) 4. toont oprechte belangstelling en respect voor de ander en houdt in het handelen rekening met de gevoelens, interesses en behoeften van de ander met behoud van de nodige professionele distantie 5. houdt in het handelen rekening met de belangen en verwachtingen en eisen van diverse stakeholders met betrekking tot het onderwijs en weegt deze belangen kritisch af 6. brengt goed beargumenteerde en gemotiveerde visies, motieven, opvattingen en keuzes duidelijk en ondubbelzinnig over aan diverse betrokkenen 7. bindt en boeit mensen en organisaties en stimuleert gemeenschappelijke verantwoording
pagina 12
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
8. stelt zich flexibel op, schakelt gemakkelijk tussen de verschillende rollen die hij binnen de onderwijsinstelling vervult 9. gaat op sociaal vaardige wijze om met mensen in verschillende functies en van verschillend niveau, karakter of achtergrond 10. weet om te gaan met tegengestelde opvattingen in een team en tegelijkertijd de richting van een innovatie vast te houden 11. neemt initiatief 12. pakt signalen m.b.t. veranderingsprocessen op (bijv. van collegae) en past zo nodig zijn handelingswijze op basis van deze signalen aan 13. neemt actief deel aan discussies met betrekking tot leren en innoveren, educatieve, pedagogische en andere vraagstukken op het gebied van de beroepsuitoefening 14. moedigt initiatief en experiment aan In een matrix is inzichtelijk gemaakt waar en hoe met het bereiken van de in indicatoren vertaalde competenties en kwaliteiten van de opleiding tegelijkertijd de ‘kwalificaties master’ van de Dublin descriptoren worden gehaald. 1. Kennis en inzicht De deelnemer ontwikkelt vooral op pedagogisch-didactisch terrein kennis en inzicht op een hoger niveau dan een leraar met een bacheloropleiding bereikt. Hij kijkt over de grenzen van zijn vakgebied heen. Hij toont analytisch vermogen en originaliteit in het ontwikkelen van ideeën en het vinden van oplossingen. Hij is ook in staat zelfstandig of in onderzoeksverband kennis en inzicht te genereren door middel van (praktijkgericht) onderzoek. 2. Toepassen van kennis en inzicht Bij de masteropleiding Leren en Innoveren wordt de deelnemer binnen alle competentiegebieden getraind in, en begeleid bij het toepassen van kennis en inzicht in praktijksituaties, ook in een bredere context en in onbekende en nieuwe (probleem)situaties. Hiertoe werkt de deelnemer ook bewust aan zijn innoverende kwaliteiten. De kennis, die de deelnemer genereert in het kader van de opleiding moet hij toepassen/uittesten in de praktijk, evalueren en zo nodig bijstellen. 3. Oordeelsvorming Van de deelnemer wordt verwacht dat hij een kritisch beargumenteerd oordeel kan geven over theorieën en ontwikkelingen met betrekking tot het onderwijs. In de praktijk is hij in staat om bij onderwijsvernieuwing relevante leervragen te onderkennen, kansen en belemmeringen in te schatten en prioriteiten te stellen. Hij kan overweg met onverwachte en complexe situaties waarin de informatie onvolledig of beperkt is en met complexe besluitvormingsprocessen. Hij toont verantwoordelijkheidsbesef, houdt bij besluiten rekening met de belangen van anderen en betrekt ethische en morele overwegingen bij besluiten en keuzes. 4. Communicatie In het kader van de opleiding is er veel aandacht voor de ontwikkeling bij de deelnemer van sociaal/communicatieve kwaliteiten op interpersoonlijk gebied, van sociaal/communicatieve kwaliteiten voor een leidende functie in een teamverband en voor de ontwikkeling van sociaal/communicatieve kwaliteiten in contact met de bredere (onderwijs)omgeving. Verder moet de deelnemer zijn vermogen tot heldere schriftelijke communicatie bewijzen in een onderzoeksverslag en presenteert hij de resultaten van zijn onderzoek mondeling aan een forum bestaande uit studenten en medewerkers van de eigen onderwijsinstelling, van de partneronderwijsinstellingen en van professionals uit het werkveld.
pagina 13
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
5. Leervaardigheden De deelnemer leert verantwoordelijkheid te nemen voor zijn eigen professionele loopbaan- en kennisontwikkeling. Hij leert om op basis van zelfreflectie en feedback eigen inzichten en eigen handelen aan te passen. Hij ontwikkelt een onderzoekende houding en is in staat relevante leervragen te signaleren en zelfstandig nieuwe concepten, ideeën en oplossingen te vinden. Hij ontwikkelt door middel van het onderzoek binnen de leerarrangementen en het grote individuele onderzoek onderzoeksvaardigheden op hbo-masterniveau. Door dit alles is de abituriënt in staat een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelf gestuurd of autonoom karakter. Overwegingen Het panel vindt de uitwerking van het masterniveau prima aangepakt en helder omschreven. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.2 ‘Master’ als voldoende.
4.1.3
Oriëntatie hbo (facet 1.3) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een master in hbo: – De beoogde eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepencompetenties. – Een hbo-master heeft de kwalificaties voor het niveau van een zelfstandig en/of leidinggevend beroepsbeoefenaar in een beroep of spectrum van beroepen, dan wel het niveau van het functioneren in een multidisciplinaire omgeving waarvoor een hboopleiding vereist is of dienstig is. Bevindingen De opleiding master Leren en Innoveren is niet gericht op een specifieke functie binnen het onderwijs, maar op de rollen die de master kan spelen bij innovatie en onderwijsontwikkeling binnen de onderwijsinstelling. Deze rollen veronderstellen een hoge mate van zelfstandigheid en persoonlijke leiderschapscapaciteiten. Hieronder staat aangegeven waarvoor de master vanuit een specifieke rol verantwoordelijk is binnen zijn onderwijsinstelling. Rol Verantwoordelijk voor: Excellente leraar De master Leren en Innoveren is verantwoordelijk voor het optimaal laten aansluiten van zijn eigen onderwijs bij de leerbehoeften van de lerenden en het afnemend veld. Ondernemende De master Leren en Innoveren is (mede) verantwoordelijk voor ontwikkelaar het optimaal laten aansluiten van het onderwijs van zijn team bij de leerbehoeften van de lerenden en het afnemend veld. Van hem wordt verwacht dat hij binnen het team het initiatief neemt tot onderwijsontwikkeling en op dit gebied een voortrekkersrol vervult. Reflective practitioner De master Leren en Innoveren is verantwoordelijk voor het aanleveren van ‘evidence’ waarmee op een goede manier richting kan worden gegeven aan onderwijsontwikkeling.
pagina 14
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
Begeleider en gesprekspartner van collega’s
De master Leren en Innoveren is verantwoordelijk voor het enthousiasmeren, inspireren en inhoudelijk ondersteunen van collega’s om het onderwijs optimaal aan te laten sluiten bij de leerbehoeften van lerenden en het afnemende veld.
De eindkwalificaties zijn beschreven in rollen, competenties, kwaliteiten en indicatoren en zijn in samenspraak met het relevante werkveld tot stand gekomen. De rollen zijn ontleend aan de bevindingen in het rapport “Educatieve masteropleidingen, beeld van behoefte”, van het landelijk Platform voor de beroepen in het Onderwijs nov. 2006. De opleidingscompetenties zijn geënt op de wettelijk vastgelegde bekwaamheidseisen voor leraren in alle sectoren van het onderwijs. De uitwerking en de beschrijving van de competenties en kwaliteiten zijn gerealiseerd door de werkgroep master Leren en Innoveren van de HR, HU en Fontys. De werkgroep heeft de competenties en kwaliteiten vervolgens uitgewerkt in indicatoren. Competenties, kwaliteiten en indicatoren zijn vervolgens ten behoeve van de validering via een schriftelijke enquête voorgelegd aan 35 onderwijsinstellingen in de regio’s van de hogescholen. Op basis van die inbreng zijn vervolgens de definitieve omschrijvingen van competenties, kwaliteiten en indicatoren vastgesteld. Overwegingen Zowel uit de aanvraag als uit de gesprekken is gebleken dat de aanvragen stoelen op wat in het werkveld wordt gezien als een hbo-master. De instroomvereisten als excellentie, onderwijservaring en het vervullen van een voortrekkersrol in de school, evenals de omschreven competenties en de uitwerking daarvan als eindpunt, geven ‘meesterschap’ aan, naar het oordeel van het werkveld en het panel. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.3 ‘Oriëntatie hbo’ als voldoende.
4.1.4
pagina 15
Samenvattend oordeel onderwerp 1 Doelstellingen opleiding Het panel acht onderwerp 1 Doelstellingen opleiding voldoende gezien de voldoendes voor de onderliggende facetten.
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
4.2
Programma Curriclum kader master Leren en Innoveren
Integratie en presentatie Leerarrangement 4 De maatschappelijke context van onderwijs Leer Arrangement 5 Praktijkgericht onderzoek
Leerarrangement 3 Begeleiden van vernieuwingen Leerarrangement 2 Uitdagend ontwerpen Leerarrangement 1: Zin in leren Oriëntatie Intake
Elders verworven competenties/ kwaliteiten
Het programma staat model voor het proces dat een (aankomend) master Leren en Innoveren in de praktijk bij innovatie doorloopt. Het volgt de empirische cyclus van probleemverkenning, zoeken naar oplossingen, samen met teamleden implementeren van (deel-)oplossingen en evalueren of de oplossingen aan het verwachtingspatroon hebben voldaan. In het programma worden de volgende onderdelen onderscheiden: • oriëntatie • vijf leerarrangementen • integratie Tijdens het programmaonderdeel oriëntatie bezint de deelnemer zich op de opleiding. Met vijf tot zeven andere deelnemers wordt een leerteam gevormd waarmee hij een leerarrangement doorloopt. Inhoudelijke professionaliseert de deelnemer zich binnen de vijf leerarrangementen van het opleidingsprogramma. Gezamenlijk bieden de arrangementen de mogelijkheid om het totale werkterrein van de toekomstige master te overzien en in kaart te brengen. Binnen elk leerarrangement vindt onderzoek plaats. In het onderdeel integratie toont de deelnemer zijn masterwaardigheid aan.
pagina 16
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
4.2.1
Eisen hbo (facet 2.1) Het beoogde programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een hboopleiding – Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en of (toegepast) onderzoek. – Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. – Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Bevindingen Deelnemers aan de opleiding professionaliseren zich binnen de masteropleiding Leren en Innoveren en groeien daarmee in de verschillende rollen. Alle rollen zijn gebaseerd op een kennisbasis: de kennisvereisten waarover een master Leren en Innoveren in zijn rollen moet beschikken. De kennisbasis bestaat uit theorieën, onderzoeken en inzichten op het gebied van: • persoonlijk leiderschap ontwikkelen • leren en leerprocessen • educatief ontwerpen • innoveren en (begeleiden van) innovatieprocessen • het onderwijs inbedden in de maatschappelijke context • praktijkgericht onderzoeken. Alle onderdelen zijn gericht op de beroepspraktijk. De deelnemer zoekt actief naar vraagstellingen en oplossingen door continue interactie met het werkveld. De resultaten van de ontwikkeling van de deelnemer is daardoor herkenbaar in de beroepspraktijk. Bij alle leerarrangementen verrichten de deelnemers literatuur- en veldonderzoek, en vertalen de resultaten daarvan naar concrete acties in de praktijk, die zij vervolgens evalueren op hun effectiviteit. Zij reflecteren daarna in hoeverre zijzelf de kwaliteiten en competenties en bijbehorende indicatoren hebben ontwikkeld. Om de deelnemers bij het kritisch evalueren van verricht onderzoek en de vertaling van wetenschappelijke inzichten bij het eigen praktijkgericht onderzoek te ondersteunen, wordt een aantal bijeenkomsten belegd. De literatuur staat beschreven bij de afzonderlijke leerarrangementen. De selectie van de voorgeschreven en aanbevolen literatuur is de taak van het lectorenberaad. Deelnemers vragen systematisch feedback aan verschillende betrokkenen: collegadeelnemers, coaches van de masteropleiding en inhoudelijk deskundigen. Bij alle assessments in de opleiding zijn vertegenwoordigers uit de actuele beroepspraktijk betrokken. Tijdens de opleiding neemt de complexiteit van vraagstukken toe, zowel bij de uitwerking van de opdrachten als aan de op basis van literatuur en praktijkgericht onderzoek opgezette argumentatie en onderbouwing. De deelnemers werken veelal in teams van 5 tot 7 personen begeleid door een coach van de opleiding. De ontwikkeling van de professionaliteit staat in het team centraal. Verder biedt de opleiding een keur aan regionale en landelijke bijeenkomsten aan om de professionaliteit te ontwikkelen, waaronder: themabijeenkomsten, workshops en conferenties rond kennis- en vaardighedenontwikkeling. De bijeenkomsten worden verzorgd door inhoudelijke deskundigen en velddeskundigen. De organisatie ligt in handen van de Programmaraad.
pagina 17
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
Doordat deelnemers en deskundigen uit het werkveld ook zijn betrokken bij conferenties (frontiers of research), reviews en het geven van feedback, wordt bewerkstelligd dat het programma voortdurend aandacht besteedt aan de meest actuele ontwikkelingen. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de beroepspraktijk door: het werken met praktijkgerelateerde problemen, het werken van de deelnemers in de beroepspraktijk, de inzet van gastdocenten op een centrale plek in Nederland, de op locatie georganiseerde beroepenveldcommissie, deskundigen uit de praktijk die betrokken zijn bij de feedback en de assessments. Overwegingen Bij ieder arrangement is in de beschrijving aangegeven welke literatuur past bij het betreffende arrangement. Het panel was bij eerste bestudering van de aanvraag niet goed in staat de literatuur op de gebruikswaarde te waarderen. Dit door de grote verschillen in niveau en actualiteit van de literatuur, maar ook omdat onduidelijk was wat beschouwd diende te worden als verplichte dan wel aanbevolen literatuur. Uit de gesprekken, maar ook uit de ter inzage gelegde nadere uitwerkingen van de arrangementen werden functie, gebruik en waarde van de literatuur duidelijk. De vertegenwoordigers van de beroepspraktijk gaven aan dat de opleiding past in het eigen hrm-beleid en het overheidsbeleid waardoor functiedifferentiatie en spreiding van rollen gestalte kunnen krijgen in de scholen. De vertegenwoordigers van het werkveld, zo bleek uit de gesprekken, zijn verschillend betrokken geweest bij het ontstaan van de aanvraag en daarmee bij het bepalen van de genoemde beroepsvaardigheden. De betrokkenheid varieerde van ‘nauw betrokken’ tot ‘nauwelijks betrokken’. Maar door de goede relatie van de opleiding met de scholen maakten de (aanwezige) vertegenwoordigers van het werkveld zich geen enkele zorg over de actualiteit en toepasbaarheid van de beroepsvaardigheden die de opleiding in het programma heeft opgenomen. Het panel denkt dat deze verscheidenheid recht doet aan de werkelijkheid omdat er nu eenmaal verschillen zijn tussen de betrokkenheid van de scholen met het opleidingsinstituut. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.1 ‘Eisen hbo’ als voldoende. 4.2.2
pagina 18
Relatie tussen doelstelling en programma (facet 2.2) Het beoogde programma, het didactisch concept, de werkvormen en de wijze van toetsing weerspiegelen de te bereiken eindkwalificaties van de opleiding. De te bereiken eindkwalificaties zijn aantoonbaar vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het beoogde programma. Bevindingen De kern van het curriculum bestaat uit vijf leerarrangementen. Aan de vijf arrangementen gaat een oriëntatie vooraf. Tijdens de oriëntatie bezint de deelnemer zich op het huidige en toekomstige werkveld en bereidt hij zijn eigen inkleuring van de opleiding voor. Het onderdeel wordt afgesloten met een startassessment, waarin op basis van een POP een persoonlijk leerarrangement (gewenste competentie- en kwaliteitenontwikkeling) wordt samengesteld. De deelnemer bepaalt met welke 5 tot 7 deelnemers hij een leerteam vormt waarmee hij een leerarrangement doorloopt.
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
Elk leerteam krijgt een coach. Daarna komen achtereenvolgens aan de orde: ‘Zin in leren, verkenning van de effectiviteit van leerprocessen’ (leerarrangement 1); dit leerarrangement focust op leren en leerprocessen (vooronderstellingen, epistemologische opvattingen, soort en typen leerprocessen), ‘Uitdagend Ontwerpen’ (leerarrangement 2); dit leerarrangement gaat over ‘ontwerpspecificaties’ die worden toegepast bij het maken van onderwijs, ‘Begeleiden van vernieuwingen’ (leerarrangement 3); dit leerarrangement heeft betrekking op het weloverwogen doorvoeren van interventies (door een docententeam) gericht op het verbeteren van onderwijs, ‘De maatschappelijke context van het onderwijs’ (leerarrangement 4); in dit arrangement wordt de onderwijspraktijk geplaatst binnen een veranderende maatschappelijke context. De genoemde arrangementen worden doorlopen in de sequentie waarin ze zijn genoemd. Flankerend (maar gezwaluwstaart met de hiervoor genoemde vier arrangementen) wordt leerarrangement 5 (‘Praktijkgericht onderzoek’) uitgevoerd. De leerarrangementen 1 tot en met 4 zijn gepositioneerd in de volgorde van de ‘ontwerplogica’: helder krijgen welke leerprocessen worden beoogd, daarbij passend onderwijs ontwerpen, dat samen met collega’s invoeren en daarbij rekening te houden met de voortdurend veranderende omgeving. De ontwerplogica wordt in het curriculum weliswaar lineair gepresenteerd en ook de arrangementen worden achtereenvolgens uitgevoerd, maar in werkelijkheid is er voor de afzonderlijke deelnemer vaak sprake van een cyclisch proces. Dat betekent dat iedere deelnemer (min of meer) op zijn eigen wijze door het totaalcurriculum heen werkt. Leerarrangement 5 (praktijkgericht onderzoek) is gericht op het leren om de uitkomsten van onderzoek constructief kritisch op waarde te schatten, op het individueel opzetten van praktijkgericht onderzoek, waarbij de gehele onderzoeks- en empirische cyclus wordt doorlopen Deelnemers verrichten literatuur- en veldonderzoek, formuleren een probleemstelling, maken een onderzoeksopzet, interveniëren in de praktijk (samen met collega’s) en evalueren de interventies op effectiviteit. Zij rapporteren en publiceren over hun onderzoek. Om de deelnemers bij het constructief-kritisch evalueren van verricht onderzoek en bij het eigen praktijkgericht onderzoek te ondersteunen, worden bijeenkomsten belegd, waarin opzet en theorie, methoden en technieken van onderzoek aan de orde komen. Het curriculum wordt afgesloten met een integratiefase. In deze fase tonen deelnemers dat zij, gebruikmakend van de kennisbasis, alle benodigde kwaliteiten en competenties in samenhang hebben ontwikkeld in een contextspecifieke situatie in de praktijk; dan zijn zij masterwaardig. De inrichting van de leerarrangementen steunt op een visie op leren, die samengevat kan worden in de volgende punten: Leren is een actieve bezigheid; Leren vindt zowel plaats in een formele als een informele setting; De formele setting is vooral bedoeld om theoretische concepten en modellen te expliciteren; De informele setting: participeren in wisselende beroepscontexten is bedoeld om het vermogen tot transfer tussen theorie en praktijk te ontwikkelen; Leren is niet enkel een individuele activiteit maar ook een vorm van samenwerkend leren; Feedback ondersteunt het leren;
pagina 19
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
-
Reflectie expliceert het geleerde en geeft de lerende de mogelijkheid het eigen leren te sturen.
De opvatting over innoveren is samen te vatten onder de punten: Innoveren betekent realiseren van vernieuwingen; Innoveren is een leerproces voor leraren die geconfronteerd worden met of uitvoering moeten geven aan vernieuwingen. Het begeleiden van leraren in deze processen is voor de master Leren en Innoveren een onderdeel van het innoveren; Innoveren is het ontwikkelen van een cultuur waarin het realiseren van vernieuwingen haalbaar wordt; Innoveren is het ontwikkelen van instrumenten om het realiseren van vernieuwingen mogelijk te maken. Elk van de onderdelen van het programma is de aanvraag schematisch uitgewerkt. Als eindkwalificaties gelden de competenties en de kwaliteiten, nader uitgewerkt in indicatoren. Exemplarisch het arrangement ‘Praktijkgericht onderzoek’
Titel leerarrangement Omvang Doelstelling
5. Praktijkgericht onderzoek 15 ECTS De deelnemer heeft aangetoond dat hij in staat is zelfstandig praktijkgericht onderzoek uit te voeren met in achtneming van de PDCAcyclus. Door het verrichten van praktijkonderzoek en het gebruikmaken van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, ontwikkelt de deelnemer een oplossingsstrategie voor een praktijkprobleem, neemt hij de implementatie hiervan ter hand en verricht vervolgens resultaatmeting (evaluatie) en stelt zonodig de gekozen strategie bij. De aanpak en resultaten van het totale praktijkgerichte onderzoek publiceert de deelnemer en presenteert hij tijdens een conferentie voor een publiek van professionele toehoorders en een forum dat samengesteld is uit vertegenwoordigers van de samenwerkende hogescholen en werkveld. Daarnaast beoordeelt de deelnemer de waarde van door anderen verricht praktijkgericht onderzoek op constructief-kritische wijze. Niveau onderzoeksactiviteiten De deelnemer krijgt inzicht in de basisprincipes van, en training in de basisvaardigheden voor praktijkgericht onderzoek, dat wetenschappelijk methodisch verantwoord wordt uitgevoerd. Het gaat hier om ‘basisprincipes’ en ‘basisvaardigheden’. De deelnemer is methodologisch voldoende geschoold om (kleinschalig) praktijkonderzoek te doen, vooral in het belang van de onderwijsontwikkeling van de organisatie en het omringende werkveld.
Inhoud
pagina 20
Praktijkgericht onderzoek loopt in een lintvorm naast de andere 4 leerarrangementen als een ‘Research & Development’-lijn. Elk van de leerarrangementen levert de bouwstenen en onderdelen aan voor het eigen praktijkgericht onderzoek. De deelnemers passen de volledige empirische cyclus toe, waarbij zij één keer of meerdere keren de
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
onderzoekscyclus doorlopen. Bij Praktijkgericht onderzoek krijgt de deelnemer oefening in het methodisch correct plannen en uitvoeren van praktijkgericht onderzoek, uitgaande van een door de deelnemer vanuit de eigen beroepspraktijk opgestelde vraagstelling. Binnen een onderzoekscyclus worden de volgende fasen onderscheiden: (1) formuleren probleemstelling; (2) onderzoeksontwerp; (3) verwerven van gegevens; (4) verwerken van gegevens; (5) interpreteren van gegevens; (6) rapporteren en methodisch verantwoorden. In een nadere uitwerking betekent het dat de deelnemer: • vaardigheden (verder) ontwikkelt om vanuit een vraagstelling systematisch te zoeken naar informatie, ook via internet, en om deze informatie op relevantie en betrouwbaarheid te beoordelen; • resultaten van (wetenschappelijk) onderzoek leert toepassen bij de analyse en oplossing van praktijkvraagstukken; • leert om vanuit de vraagstelling zelfstandig (veld)onderzoek te doen binnen en buiten de eigen werkorganisatie; • bij de analyse en interpretatie van gegevens leert uitgaan van meerdere invalshoeken en rekening leert te houden met conflicterende informatie; • leert om te reflecteren op het eigen onderzoeksproces en feedback te geven op dat van anderen en zijn onderzoeksresultaten te presenteren en methodisch te verantwoorden. In het praktijkgericht onderzoektraject toont de deelnemer aan dat hij in staat is om binnen zijn werkveld een praktijkgerichte probleemstelling en de daarbij behorende informatiebehoefte kunnen formuleren, om gegevens te verzamelen, analyseren en interpreteren en verslag te doen van de onderzoeksresultaten en daarbij aan te geven welke betekenis de resultaten hebben voor het praktijkgerichte probleem en evalueren zij de onderzoeksresultaten in relatie tot aannames en uitgangspunten van de sociaalwetenschappelijke theorie. De deelnemer laat zien dat hij in de praktijk kan werken met theoretische inzichten, denkmodellen, kennis en vaardigheden. Wetenschappelijke inzichten worden vertaald naar de praktijk en de praktijk geeft terugkoppeling naar de wetenschap. Hetzij op inductieve wijze, hetzij op deductieve wijze toetst de deelnemer de sociaalwetenschappelijke theorie op haar waarde voor de praktijk. Gerichtheid onderzoeksactiviteiten Bij de onderzoeksactiviteiten gaat het om praktijkonderzoek binnen de eigen werksituatie. Er is geen sprake van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Het is ook niet de bedoeling, dat de deelnemer komt tot eigen nieuwe theorievorming rond een complexe situatie. Functie onderzoeksactiviteiten De onderzoeksactiviteiten die de deelnemer leert verrichten, zijn
pagina 21
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
bedoeld om bij te kunnen dragen aan de instandhouding en ontwikkeling van de beroepspraktijk en niet om een bijdrage te leveren aan de wetenschappelijke discussie. Op dit punt wordt aangesloten bij wat de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid ziet als de gewenste functie van onderzoeksactiviteiten in hogescholen. Zelfstandigheid bij onderzoeksactiviteiten Bij het onderzoek in de onderwijspraktijk krijgt de deelnemer oefening in het zelfstandig leren verrichten van praktijkonderzoek. Vanaf het begin werkt de deelnemer daartoe aan zijn onderzoek in een leerteam van medestudenten. Regelmatig is er onder begeleiding van de studiebegeleider een groepsbijeenkomst voor alle deelnemers die aan hun individuele praktijkgericht onderzoek werken en waarbij wordt ingegaan op ervaringen en problemen van deelnemers. De studiebegeleider kan verder door de individuele deelnemer digitaal worden benaderd voor raadgeving en advies. Er is dus een systeem van studiebegeleiding bij praktijkgericht onderzoek. Maar het systeem is gericht op ‘oefening in zelfstandigheid’. Als afgestudeerde moet de deelnemer immers in staat zijn tot (kleinschalig) zelfstandig onderzoek binnen de eigen beroepspraktijk.
Resultaat
Rollen en kwaliteiten
Indicatoren
pagina 22
Het onderzoektraject eindigt met het een gedocumenteerd onderzoektraject, waarin de evaluatie van de presentatie aan een uitgebreidere groep van onderzoek- en werkvelddeskundigen. Daarnaast reviewen zij tijdens deze conferentie een onderzoeksrapportage van een medestudent. In dit leerarrangement levert de deelnemer de volgende producten op: • een uitgewerkt projectvoorstel voor het zelf te verrichten praktijkgerichte onderzoek; • een gedocumenteerd onderzoektraject • presentatie van het praktijkgerichte; onderzoek tijdens de jaarlijkse conferentie van de opleiding; • artikel over het praktijkgericht onderzoek; • een review over het projectvoorstel voor praktijkgericht onderzoek van een andere deelnemer tijdens de jaarlijkse conferentie van de opleiding; • een review over het praktijkgerichte onderzoek van een andere deelnemer aan de jaarlijkse conferentie van de opleiding. De dominante rol is “reflective practitioner”, maar ook de rol van excellente leraar, ondernemende ontwikkelaar en begeleider en gesprekspartner voor collega’s komen in dit leerarrangement aan de orde. Kwaliteiten: Nadruk op conceptuele kwaliteiten en lerende/onderzoekende kwaliteiten; Daarnaast ook sociaal/communicatieve kwaliteiten; persoonlijk leiderschapskwaliteiten; innoverende kwaliteiten. 1.2; 1.6; 1.8; 1.11; 1.13; 2,1; 2.3; 2.4; 2.5; 2.8; 2.10; 2.11; 3.2; 3.3; 3.7; 3.9; 3.10; 4.2; 4.3; 4.5; 4.6; 4.8; 4.12; 4.15; 4.16; 5.2; 5.4; 6.5. Daarnaast is de integrale competentie 7 bij dit leerarrangement van toepassing.
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
Benodigde onderdelen van de kennisbasis
Organisatie van onderwijsactiviteiten
Literatuur
Voor dit onderdeel is de volgende kennisbasis van belang: • empirische cyclus en onderzoekscyclus; • projectmatig werken; • onderzoek in soorten en maten; • methodisch verantwoord opzetten van onderzoek (probleemstelling en ontwerp); verwerving, verwerking, analyse en interpretatie van gegevens en informatie; rapportage en verantwoording van onderzoek • het beoordelen van onderzoek op validiteit, betrouwbaarheid en relevantie; • opstellen van scenario’s en keuze • implementeren van oplossingsstrategieën • evaluatie en effectmeting In dit leerarrangement worden verschillende typen onderwijsactiviteiten ingezet: • colleges; • workshops; • bijeenkomsten onderzoeksgroepjes; • individuele begeleiding. Projectmatig werken G. Wijnen, W. Renes: Projectmatig werken ISBN10: 9027469059 | ISBN13: 9789027469052 Opzetten, uitvoeren, rapporteren en presenteren van onderzoek: algemene basisboeken H. Oost, A Markenhof (2002): Een onderzoek voorbereiden ISBN 90 5574 376 3 H. Oost (2002): Een onderzoek uitvoeren. ISBN 90 5574 373 9 H. Oost (2002): Een onderzoek rapporteren. ISBN 90 5574 374 7 A. Markenhof, M. Bastings, H. Oost (2002): Een onderzoek presenteren ISBN 90 5574 375 5 D.B. Baarda & M.P.M. de Goede (2006): Basisboek Methoden en technieken
ISBN10: 902073315X | ISBN13: 9789020733150 -
-
Baarda, D.B., Goede, M.P.M. de & M. Kalmijn (2001). Vragenlijstconstructie en gestructureerd interviewen. Groningen: Wolters Noordhof. Burton, D. & Bartlett, S. (2005). Practitioner research for teachers. London: Sage.* Cohen, L., Manion, L. & Morrison, K. (2000). Research methods in education, 5th edition. Routledge Falmer.
Kwalitatief onderzoek H.R. Boeije: Analyseren in kwalitatief onderzoek ISBN10: 9085060788 | ISBN13: 9789085060789 Fred Wester & Victor G.B. Peters: Kwalitatieve analyse ISBN10: 9062834043 | ISBN13: 9789062834044 Miles, M.B. & Huberman, A.M. (1994): Qualitative data
pagina 23
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
analysis. An expanded sourcebook. London: Sage. P.G. Swanborn: Case-study’s: Wat, wanneer en hoe? ISBN10: 9053522948 | ISBN13: 9789053522943 Generaliseerbaarheid van onderzoeksresultaten Johan Hoogstraten: Voetangels en klemmen van sociaalwetenschappelijk onderzoek . ISBN10: 9085060079 | ISBN13: 9789085060079 Op het gebied van onderzoek is een veelheid van artikelen en boeken voorhanden. Een kleine greep daaruit, gerubriceerd naar onderwerp: Kwalitatief onderzoek: Alvesson, M., & Sköldberg, K. (2000). Reflexive methodology: New vistas for qualitative research. London: Sage. Baarda, D.B., Goede, M.P.M. de, Teunissen, (2005) Basisboek Kwalitatief Onderzoek. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen / Houten: Wolters-Noordhoff. 2de, geheel herziene druk Bauer, M. W., & Gaskell, G. (Eds.). (2000). Qualitative researching with text, image and sound. A practical handbook. London, Thousand Oaks, New Delhi: Sage Publications. Creswell, J. W. (1998). Qualitative inquiry and research design. Choosing among five traditions. Thousand Oaks, London, New Delhi: SAGE Publications. Shank, G. D. Qualitative research. A personal skills approach. Upper saddle river, New Jersey, Columbus, Ohio: Merill prentice hall. Narratief onderzoek Boje, D. (2001). Narrative methods for organizational and communication research. London: Sage. Czarniawska, B. (2004). Narrative in social science research. London, Thousand Oaks, New Delhi: Sage Publications. Hosking, D. M. (2005). Critical constructionism and change work. Retrieved july 12th, 2005, from http://www.geocities.com/dian_marie_hosking/ChangeworksBa sic.htm Verhesschen, P. (1998). De betekenis van het verhaal voor pedagogisch onderzoek, Een onderbouwing voor narratief onderzoek vanuit het werk van Paul Ricoeur. In: Pedagogisch Tijdschrift, 23, 303 - 318. Verwerking van onderzoeksgegevens Brinkman, J. (2002). Cijfers spreken: statistiek en methodologie voor het hoger onderwijs. Groningen: Wolters-Noordhoff (opgavenboek). Slotboom, A. (2001). Statistiek in woorden: een gebruikersvriendelijke beschrijving van de meest voorkomende statistische termen en technieken. Groningen: Wolters-
pagina 24
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
Noordhoff. Casestudy’s Braster, J.F.A. (2000). De kern van casestudy’s. Assen: Van Gorcum. Actie-onderzoek Ponte, P. (2002). Actie-onderzoek door docenten: Uitvoering en begeleiding in theorie en praktijk. Leuven, Apeldoorn: Garant. Ponte, P. (2002) Onderwijs van eigen makelij. Procesboek Actieonderzoek in Scholen en Opleidingen. Soest: Uitgeverij Nelissen Overig -
-
-
-
Davidson, E. J. (2005). Evaluation methodology basics. The nuts and bolts of sound evaluation. Thousand Oaks, London, New Delhi: SAGE Publications. Jansen, H. (Ed.). (2005). Levend leren. Ontwikkeling, onderzoek en ondersteuning binnen het pedagogische werkveld. Utrecht: Agiel. Maso, I., Andringa, G., & Heusèrr, S. (2004). De rijkdom van ervaring. Theorie en praktijk van empirische fenomenologische onderzoek. Utrecht: Lemma. Penn, G. (2000). Semiotic analysis of still images. In M. W. Bauer & G. Gaskell (Eds.), Qualitative researching with text, image and sound. London, Thousand Oaks, New Delhi: Sage Publications.
Elk onderdeel wordt afgesloten met een assessment. De deelnemer gebruikt de resultaten van het leerarrangement om aan te tonen dat hij de competenties, kwaliteiten en indicatoren die hij binnen het kader van het leerarrangement volgens zijn persoonlijk ontwikkelingsplan zou ontwikkelen, ook daadwerkelijk heeft ontwikkeld. Beoordelingen door leerteam, coach, inhoudelijk deskundigen en werkvelddeskundigen maken integraal onderdeel uit van zijn bewijsmateriaal hiertoe. Voor de start van de opleiding heeft de opleiding aangegeven welke literatuur verplicht en welke aanbevolen wordt. Het leerproces dat de deelnemers doormaken in de master kan het beste worden getypeerd als een combinatie van werkplekleren en samenwerkend leren, waarin zowel in het team als individueel wordt geleerd en waarbij de praktijk start- en eindpunt is. In de aanvraag wordt het leren binnen een leerarrangement, dus het verloop van de activiteiten die richting geven aan het leerproces, in detail omschreven. Dat wil zeggen van eerste oriëntatie tot en met evaluatie. Voor de evaluatie worden de actuele theoretische modellen, de concepten en de gebruikte literatuur als referentiekader gebruikt. Eenzelfde gedetailleerde beschrijving wordt gegeven voor het leren in de leerteams en het leren in de leerteams als onderdeel van de leergemeenschap, te weten een binnen (de eigen opleiding)- en een buitenkring (externen en de opleidingen binnen het samenwerkingsverband).
pagina 25
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
Binnen de masteropleiding Leren en Innoveren wordt uitgegaan van zowel een ontwikkelingsgerichte als een holistische visie op competentiegericht opleiden. De deelnemers leren al werkend en werken al lerend om het gewenste niveau te bereiken. Dit heeft belangrijke consequenties voor toetsbeleid en toetsontwerp. Toetsontwerp en curriculum moeten immers op elkaar afgestemd zijn en beide zijn ‘competence-based’. Aan assessments worden in de masteropleiding Leren en Innoveren onderscheiden: startassessment assessments bij afronding van een leerarrangement eindassessment Het portfolio speelt bij de assessments een wezenlijke rol. Ten behoeve van de assessments verzamelt de deelnemer in zijn portfolio bewijzen in de vorm van kenmerkende situaties en producten die gezamenlijk aantonen dat competenties en kwaliteiten zijn bereikt. Een kenmerkende situatie is een typische en exemplarische situatie uit de praktijk van de deelnemer die aangeeft en aantoont dat een aantal competenties en kwaliteiten in samenhang zijn ontwikkeld. Een kenmerkend product is een typische en exemplarische vastlegging van een voorbeeld uit de praktijk van de deelnemer. Voor het in samenhang vastleggen van kenmerkende situaties en producten in het portfolio zijn criteria opgenomen in de aanvraag. De criteria / omschrijvingen die gelden voor de assessments zijn eveneens uitgewerkt opgenomen in de aanvraag. Overwegingen Het panel acht de relatie tussen doelstelling en programma zonder meer voldoende uitgewerkt in de aanvraag. Toch formuleert het panel enkele kanttekeningen die in de discussie tijdens de site-visit ook al zijn uitgesproken: Het panel vindt het didactisch concept wel in voldoende mate geëxpliciteerd in de aanvraag, maar vindt ook dat de gebruikte steekwoorden om dat concept weer te geven voor deze aanvraag een concretere uitwerking verdienen. Hetzelfde geldt voor de visie die achter het concept heeft meegespeeld waardoor keuzes zijn gemaakt als het afzien van het afsluiten van een tripartiete overeenkomst tussen opleiding, deelnemer en school en de nadruk die gelegd wordt op het aspect change-agent. Daardoor was het voor het panel moeilijk om duidelijkheid te krijgen over de vraag waarom de opleiding is ingericht en wordt uitgevoerd als omschreven. Een funderend document zou een welkome aanvulling kunnen zijn om de aanvraag meer transparant te maken. De uitwerking van de leerarrangementen die ter inzage lagen, gaven het panel een helder beeld van de uitvoering; het panel complimenteert de opleiding daarmee. De toetsingen voor toelating, voortgang en eindoordeel liggen vast en hebben de vorm van een assessment. Het eindassessment zou wat het panel betreft meer waarde kunnen krijgen door het integratieve moment nog meer zwaarte te geven dan al is beschreven en benoemd. Het eindassessment is weliswaar meer dan alleen maar ‘de som der delen’ door het betrekken van het portfolio in de beoordeling, maar het panel kan zich voorstellen dat aanzetten die al genoemd zijn in de gesprekken als het schrijven van een artikel voor een vaktijdschrift en het organiseren van een openbare discussie onder vakgenoten, een criterium zou kunnen zijn. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.2 ‘Relatie tussen doelstelling en programma’ als voldoende.
pagina 26
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
4.2.3
Samenhang programma (facet 2.3) Het beoogde programma is inhoudelijk samenhangend. Bevindingen Tijdens het programmaonderdeel oriëntatie bezint de student zich op het huidige en toekomstige werkveld en bereidt hij zijn persoonlijke inkleuring van de opleiding voor. Door de deelnemers te laten werken met een persoonlijke leeragenda en een eigen inkleuring van het opleidingsprogramma wordt bewerkstelligd dat de deelnemer de opleiding subjectief beleeft als een zinvol, samenhangend geheel en hier zelf een actieve bijdrage aan levert. Aandachtspunt bij ieder assessment is of er voldoende balans en samenhang is in de wijze waarop aan de ontwikkeling van competenties en kwaliteiten wordt gewerkt. Samenhang wordt gegarandeerd doordat de deelnemer steeds werkt aan competenties en kwaliteiten in het kader van de vier eerder genoemde beroepsrollen. Door de planmatige opzet van de leerarrangementen is er inhoudelijke samenhang: dit wordt nog eens bevorderd doordat deelnemers vanuit een onderzoeksvraag of praktijkopdracht binnen zo’n leerarrangement aan de slag gaan. De leerarrangementen 1 tot en met 4 zijn gepositioneerd in de volgorde van de ‘ontwerplogica’. De ontwerplogica wordt in het curriculum lineair gepresenteerd en ook de arrangementen worden achtereenvolgens uitgevoerd. Het praktijkgerichte onderzoek is een doorlopende leerlijn, naast en in samenhang met de andere leerarranegementen. Dit vraagt van de student dat hij de ontwikkelde competenties en kwaliteiten integraal kan toepassen. De opleiding hanteert hierbij het principe van de ‘zwaluwstaart’. De zwaluwstaart staat in de letterlijke betekenis voor een houtverbinding in de vorm van een zwaluwstaart. Met zwaluwstaarten worden arrangementen en onderzoek aan elkaar gekoppeld in een bewust gekozen cyclus. Het laatste onderdeel binnen de opleiding is integratie. In dit onderdeel toont de deelnemer aan hij competenties en kwaliteiten integraal – dus in onderlinge samenhang- kan toepassen in praktijksituaties. Overwegingen Met de ‘ontwerplogica’ die de opleiding heeft gebruikt om de arrangementen te rangschikken kan het panel meegaan na de gegeven toelichting. Maar het panel kan zich bij voorkeur een andere keuze voorstellen. Het panel zou niet de microsituatie van de deelnemer tot startsituatie maken van de opleiding, maar de maatschappelijke context. De opleiding maakte duidelijk dat de microsituatie van de deelnemer niet slechts staat voor de individuele situatie van de deelnemer, maar tevens voor de schoolsituatie in een maatschappelijk verband. In leerarrangement 4 wordt aan de maatschappelijke situering ruimer en meer verdiept aandacht besteed. Het panel vindt de ‘zwaluwstaarting’ succesvol toegepast om de samenhang in het programma te borgen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.3 ‘Samenhang programma’ als voldoende.
pagina 27
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
4.2.4
Studielast (facet 2.4) Het beoogde programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Bevindingen Als ontwerpeis bij de ontwikkeling van de masteropleiding Leren en Innoveren is genomen dat de opleiding de deelnemer zoveel mogelijk (intrinsiek) moet motiveren om de eenmaal gestarte opleiding af te maken. Deelnemers bevinden zich veelal in een levensfase waarin zich veranderingen in de privé-situatie en werksituatie kunnen voordoen. Een masteropleiding zou dan op sommige momenten als belastend kunnen worden ervaren. Het begeleidingsmodel is daarom gericht op ‘volhouden’ en ‘vasthouden’. Dat heeft geleid tot de volgende aspecten: In de randvoorwaardelijke sfeer wordt de deelnemer al in de intakeprocedure duidelijk gemaakt dat de kwaliteit van de eigen werkplek in belangrijke mate bepalend is voor het succesvol kunnen afronden van de opleiding. Samen met studiebegeleider worden de (on)-mogelijkheden van de eigen werkplek, uitmondend in een advies van de opleiding om al dan niet te starten met de opleiding; De opleiding is sterk gekoppeld aan en verweven met de eigen beroepspraktijk van de deelnemer. Daardoor ervaart de deelnemer de opleiding in het algemeen als aanvullend op zijn eigen werkzaamheden en komt de opleiding niet los te staan van zijn dagelijkse praktijk; De opleiding geeft aan de deelnemer gerichte begeleiding en onderscheidt daarin verschillende rollen. Zo wordt de deelnemer begeleid door inhoudelijk deskundigen, werkvelddeskundigen, coach, leerteam en studiebegeleider op zijn route door de opleiding. De deelnemer krijgt voortdurend feedback op zijn ontwikkeling en wordt hierin indien nodig, tijdig bijgestuurd. Hiermee wordt voorkomen dat er aan het einde van het opleidingsprogramma studievertraging ontstaat; Niet alleen betekent het werken in leerteams van 5 tot 7 deelnemers dat intervisie kan plaatsvinden op de kwaliteit van het leerproces maar ook dat er een sociaal netwerk rond de deelnemer ontstaat; De opleiding voorziet in circa 372 uur contacttijd met medewerkers van de opleiding. Dit is exclusief de tijd dat de leerteams zelfstandig werken. Wekelijks betekent dat circa 6 uur contacttijd; De kerndocenten zijn altijd per e-mail bereikbaar; Door het praktijkgerichte onderzoek, veelal een studievertrager, parallel te laten lopen aan de andere leerarrangementen, wordt de voortgang van het onderzoek extra verzekerd; De opleiding kent een heldere structuur. De opleiding kent een studielast van 60 studiepunten, gelijkmatig verdeeld over 2 jaar en onderwijseenheden. Bij de evaluaties wordt nagegaan of de daadwerkelijke studielast overeenstemt met de geplande; Regelmatig vinden evaluaties plaats van studeerbaarheid.
pagina 28
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
Organisatie leerarrangementen en bijbehorende studiepunten: Jaar 1 intro
LA5
5
2
Leerarrangement 1
LA5
10
Leerarrangement 2
2
LA5
10
1 Jaar 2 LA5
1
Leerarrangement 3
10
LA5
2
Leerarrangement 4
LA5
10
Integr/ pr
2
5 Overwegingen Het panel kan zich vinden in de gekozen studielastverdeling over de twee studiejaren en de studiepuntenverdeling over de arrangementen. Wel vindt het panel het enigszins ‘toevallig’ dat per arrangement is gekozen voor 10 studiepunten alsof elk leerarrangement even zwaar is. Bovendien wordt de indruk gewekt dat eerst de keuze is gemaakt voor 10 studiepunten en daarna is gekozen voor de invulling van deze studieruimte. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.4 ‘Studielast’ als voldoende.
4.2.5
Instroom (facet 2.5) Het beoogde programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: hbo-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Bevindingen De doelgroep van de masteropleiding Leren en Innoveren bestaat voor de HU in het bijzonder uit leraren in het beroepsonderwijs. Het in de praktijk (gaan) vervullen van de vier rollen door de deelnemers aan de masteropleiding Leren en Innoveren, stelt eisen aan die deelnemers. De masteropleiding heeft daarom een aantal instroomvoorwaarden gedefinieerd. Allereerst hebben de deelnemers aan de masteropleiding Leren en Innoveren minimaal een hbo-opleiding op bachelorniveau afgerond. Bovendien zijn de deelnemers bevoegde docenten (zo beschikken zij op grond van hun vooropleiding over een onderwijsbevoegdheid). De deelnemers zijn ervaren leraren die gemotiveerd zijn om hun professionele ontwikkeling verder te verdiepen en te verbreden in relatie met de ontwikkeling van de onderwijsinstelling waarin zij werkzaam zijn. De deelnemers beschikken over draagvlak onder hun collegae. De kwaliteiten die de deelnemer binnen de opleiding verder ontwikkelt, zijn in beginsel aanwezig. De deelnemer werkt, naast zijn lesgevende taken, beleidsvormend en innovatiegericht in de onderwijsorganisatie. Dit biedt hem ruimte voor verdere ontplooiing zonder dat dit ertoe leidt dat hij de klas verlaat.
pagina 29
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
-
De opleiding is gericht op het ontwikkelen van competenties en kwaliteiten in de echte beroepspraktijk. Bij deelname moet de deelnemer in staat zijn of worden gesteld tot het verrichten van innovatieve taken, die aansluiten bij de opleiding. De aspirant-deelnemer stelt een intakeportfolio samen. In dit intakeportfolio bevinden zich: persoonlijke informatie; informatie over de werkomgeving; sleutelervaringen in de beroepsloopbaan van de deelnemer; professionele ontwikkeling van de deelnemer; persoonlijke visie op het leraarschap en ambities; beschrijving van het eigen profiel; verwachtingen ten aanzien van de opleiding; motivatie om de opleiding te willen volgen. De deelnemer voegt concreet bewijsmateriaal en concrete voorbeelden van ervaringen toe. In het intakegesprek worden de instroomvoorwaarden besproken en getoetst, maar ook worden de mogelijkheden bekeken om de opleiding te combineren met werk en privé-leven. Indien door de examencommissie bij de intake ‘vrijstelling’ kan worden verleend voor bepaalde onderdelen binnen het reguliere programma, dan worden met de deelnemer afspraken gemaakt met betrekking tot eventueel vervangende studieonderdelen. Overwegingen De opleiding heeft gekozen voor een instroom van deelnemers uit het beroepsonderwijs die in de organisatie van hun werkplek een zodanige positie innemen, dat ze een voortrekkersrol in de school en bij collegiale ontwikkeling kunnen vervullen. De opleiding selecteert de studenten daarop bij de intake. Dat vindt het panel een goede zaak. Kandidaten uit andere onderwijssectoren worden doorverwezen naar de opleidingen in Eindhoven en/of Rotterdam. De colleges / raad van bestuur van de drie hogescholen zijn daar consequent in. In het gesprek met de docenten geeft de opleiding echter aan ook open te staan voor de toelating van studenten uit andere onderwijssectoren, bijvoorbeeld een docent van een gymnasium. De zorgvuldige intakeprocedure en de bewuste keuze voor het beroepsonderwijs wordt naar de mening van het panel daarmee geweld aangedaan. Het panel vindt doorverwijzing naar een opleiding die meer is afgestemd op de deelnemer een juiste keuze. Ook vindt het panel het juist dat, indien een groep deelnemers door de HU gevormd kan worden die niet behoort tot de doelgroep van de HU, dat dan wordt gekozen voor de uitvoering van de opleiding in Utrecht door een opleidingsteam van een andere hogeschool die de master voor de bewuste doelgroep wel in huis heeft. De intake voorziet niet in een tripartiete overeenkomst tussen werkgever, student en opleiding. De hogeschool heeft bewust gekozen voor de individuele student die de opleiding wil gaan volgen. De hogeschool geeft aan dat de deelnemer een docent is die zelfstandig en bewust de keuze heeft gemaakt voor de opleiding en prima in staat moet worden geacht dat ook te organiseren in het totaal van zijn bestaan. Met de school als werkgever zal de excellente docent als werknemer zeker hebben overlegd. De begeleiding op de school en de coöperatie binnen de school worden bij de intakeprocedure besproken. Verder vindt de opleiding de kwaliteit van haar relaties met het scholenveld van zodanige aard dat een school die op voorhand of gedurende de opleiding ‘dwars’ ligt of komt te liggen, daarop aanspreekbaar is door de opleiding. Het panel kan de zienswijze van de hogeschool volgen en respecteren maar kan zich ook voorstellen dat ter wille van de studeerbaarheid en de kwaliteit van de werkplek het niet afsluiten van een tripartiete overeenkomst een gemiste kans is. Het panel kent de problemen die gepaard gaan met de onvoldoende bevoegdheid van leraren die vooral, maar niet alleen, in het beroepsonderwijs werken. Die relatief grote groep
pagina 30
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
in totaliteit uitsluiten voor deze master omdat een bachelordiploma ontbreekt, kan niet de bedoeling zijn. Daarom vraagt het panel aandacht voor een voortraject voor niet-bachelors. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.5 ‘Instroom’ als voldoende. 4.2.6
Duur (facet 2.6) De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: hbo-master met minimaal 60 studiepunten. Bevindingen De opleiding heeft een omvang 60 studiepunten verdeeld over twee studiejaren. Overwegingen Het panel heeft geconstateerd dat de duur voldoet aan de formele eisen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.6 ‘Duur’ als voldoende.
4.2.7
pagina 31
Samenvattend oordeel onderwerp 2 Programma Het panel acht onderwerp 2 Programma voldoende gezien de voldoendes voor de onderliggende facetten.
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
4.3 4.3.1
Inzet personeel Eisen hbo (facet 3.1) De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een hboopleiding: Het onderwijs zal voor een belangrijk deel worden verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Bevindingen De instelling beschikt over een veelheid van regionale en (inter)nationale structurele contacten met scholen en andere instellingen in het brede educatieve en pedagogische werkveld waarvoor wordt opgeleid. Dit garandeert een dynamische relatie met het werkveld. Een aantal vooraanstaande educatieve instellingen in de regio was bij de voorbereiding van deze aanvraag betrokken en heeft zich bereid verklaard tot medewerking bij de verdere ontwikkeling en uitvoering van de opleiding. Voor de regie bij de realisatie van de masteropleiding Leren en Innoveren is een eigen stuurgroep ingericht. De directeur van Instituut Archimedes van de HU voert de directie over de master als portefeuillehouder namens het directieberaad en dus namens de gezamenlijke instituten. Het personeel dat wordt ingezet bij de uitvoering van de master Leren en Innoveren is werkzaam als hbo-docent, opleidingsmanager of lector bij de opleidingen binnen het domein Educatie van Hogeschool Utrecht. Deze functionarissen hebben ieder aantoonbare werkervaring binnen de beroepspraktijk waarbij erop gelet is, dat ze samen het gehele onderwijsveld overzien. Uit de curricula vitae blijkt dat de in te zetten medewerkers gezamenlijk over ervaring beschikken binnen de onderwijssectoren waaruit de deelnemers aan de opleiding afkomstig zijn. Het merendeel van de docenten die zijn betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van de masteropleiding leren en Innoveren, hebben contacten met het werkveld, hebben ervaring met praktijkonderzoek en het begeleiden van stages en worden regelmatig ingeschakeld voor opdrachten via de zakelijke dienstverlening. Bij de leerarrangementen worden ook externe ervaringsdeskundigen en inhoudelijke deskundigen ingezet. Deze externe deskundigen uit het werkveld, uit de eigen instelling of uit een partnerinstelling worden door de opleidingscoördinator gerekruteerd. Om een blijvende verbinding te leggen met de beroepspraktijk wordt bij aanname van nieuwe docenten gekeken naar het competentieprofiel met betrekking tot het beroepsonderwijs. Alle onderwijsgevenden hebben een eerstegraads onderwijsbevoegdheid of beschikken over een didactische aantekening en allen participeren in relevante netwerken. Overwegingen Het panel heeft de cv‘s bestudeerd en geconstateerd dat de docenten voldoende ervaring hebben om de beroepspraktijk te koppelen aan het onderwijsprogramma. Ook heeft het panel een lijst ingekeken van eventuele externe deskundigen en vastgesteld dat die kwaliteiten vertegenwoordigen die aanvullend kunnen zijn op de deskundigheden van de al aanwezige docenten, met name door hun relatie met de beroepspraktijk. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.1 ‘Eisen hbo als voldoende.
pagina 32
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
4.3.2
Kwantiteit personeel (facet 3.2) Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen starten. Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen continueren Bevindingen De directe formatie voor de master is als volgt opgebouwd: coaching: aan groepen van 5- 7 deelnemers: 125 uur per jaar, studieloopbaanbegeleiding: 8 uur per deelnemer per jaar, begeleiding orientatie- en integratiefase: 150 uur per cohort, inhoudelijke begeleiding: 225 uur per leerarrangement, coördinatie: 0,5 fte eerste operationele jaar van de opleiding en daarna 0,55 fte. Als richtlijn is uitgegaan van: 1250 beschikbare uren per 1,0 fte voor onderwijs, begeleiding en administratieve ondersteuning; overige uren, 409 (1659 – 1250) zijn voor deskundigheidsbevordering, management en beheer en ontwikkeling van onderwijs; jaarlijks starten 50 deelnemers aan de opleiding; hiervan gaan er circa 40 door naar het laatste jaar (ervaringscijfers op basis van benchmarking met andere educatieve masters van Hogeschool Utrecht). Voor de kwantitatieve inzet van personeel voor de directe uitvoering levert dat een docentstudent ratio op van 1:23 voor het eerste jaar, oplopend tot 1:25. Overwegingen Het panel heeft vastgesteld dat voldoende capaciteit is vrijgemaakt voor de ontwikkeling van de opleiding en dat in de toekomst voldoende capaciteit vrijgemaakt zal worden voor de verdere ontwikkeling, uitvoering en continuering van de master Leren en Innoveren. In de gesprekken met de docenten is duidelijk naar voren gekomen dat de samenwerking tussen de hogescholen een meerwaarde vertegenwoordigt: de extra investering in tijd die de samenwerking vraagt, wordt voor de docenten in ruime mate gecompenseerd door de verrijking en verdieping die het contact met collega’s oplevert. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.2 ‘Kwantiteit personeel’ als voldoende.
4.3.3
Kwaliteit personeel (facet 3.3) Het in te zetten personeel is gekwalificeerd voor een inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma Bevindingen Voor de ontwikkeling van de opleiding wordt gebruik gemaakt van de expertise die binnen Hogeschool Utrecht, Hogeschool Rotterdam en Fontys beschikbaar is. Voor de uitvoering van de opleiding heeft de HU voldoende eigen expertise in huis om de opleiding zelfstandig uit te voeren. In de praktijk zal er bij de uitvoering sprake zijn van samenwerking van de bovengenoemde educatieve partners.
pagina 33
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
De volgende taken en verantwoordelijkheden worden in onderwijs en directe uitvoering ten aanzien van de masteropleiding Leren en Innoveren onderscheiden: Lectoren Inhoud van de leerarrangementen: toezicht op de inhoudelijke kwaliteit en actualiteit van het opleidingsprogramma en op het vereiste niveau van de studie-activiteiten van de deelnemers; actualiteit, kwaliteit en relevantie van de literatuurlijst; onderwijskundige vormgeving formulering van de prestatie-indicatoren ondersteuning bij het aantrekken van gastdocenten Kerndocenten Studieloopbaanbegeleiding : begeleiden van leerteams feedback geven op leerresultaten deelname aan assessments van eigen en andere leerteams afnemen van intakeassessments bewaking studievoortgang van deelnemers overleg met deelnemer en medewerkers aan de opleiding over de voortgang van de deelnemer. Domeinexpertise: Verzorging onderwijs (onder inhoudelijke verantwoordelijkheid van de lectoraten) inhoudelijke feedback geven op de leerresultaten afnemen van assessments
pagina 34
Werkvelddeskundigen
Koppeling van opleiding aan actuele praktijk: verzorgen van bijeenkomsten waarin de hedendaagse praktijk van Leren en Innoveren wordt belicht feedback geven op leerresultaten vanuit de praktijk afnemen van assessments
Opleidingscoördinator i.s.m. administratie
Inhoudelijke en bedrijfsmatige coördinatie van de opleiding bewaken kwaliteit van de opleiding bewaken rendement van de opleiding inzet personeel communicatie naar diverse betrokkenen en geledingen overleg met collega-Hogescholen administratie van de opleiding
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
De uitvoering en realisatie van de master Leren en Innoveren valt onder de verantwoordelijkheid van een opleidingscoördinator, die verantwoording aflegt over de gang van zaken aan de directeur van Insituut Archimedes. Het lectoraat Beroepsonderwijs fungeert als voortrekker. De overige lectoren brengen hun deskundigheid in. Het verzorgen van onderwijs, het coachen en het begeleiden van onderzoek in het kader van een leerarrangement, gebeurt door de docenten van de hogeschool. Voor de uitvoering van de taken is het van belang dat de docent beschikt over: een heldere visie, het vermogen inhouden te verbinden met praktijksituaties en kennis van onderzoeksmethoden en –technieken. Iedere deelnemer aan de opleiding krijgt een vaste studiebegeleider. Bij de verdere ontwikkeling en uitvoering van de masteropleiding Leren en Innoveren wordt gebruik gemaakt van de expertise binnen de lectoraten van de Faculteit Educatie van de HU. Deelnemers kunnen bij hun praktijkgericht onderzoek aansluiting zoeken bij het onderzoeksprogramma van een lectoraat. Een overzicht van de aanwezige lectoraten: Vernieuwende Opleidingsmethodiek- en didactiek Lesgeven in de Multiculturele School Gedragsproblemen in de klas Beroepsonderwijs Spel Leerproblemen, in het bijzonder de preventie van leesproblemen Dovenstudies - Gecijferdheid Om alle betrokken lectoren en docenten optimaal op hun rol binnen het gehanteerde leerconcept voor te bereiden organiseren de drie betrokken hogescholen gezamenlijk een professionaliseringstraject. Naast een 2-daagse voor de start van de opleiding, komen de lectoren,coaches en docenten van de drie hogescholen gezamenlijk jaarlijks circa driemaal bij elkaar. Overwegingen Niet alleen kwantitatief levert de samenwerking tussen de drie hogescholen de opleidingen profijt op, maar zeker ook kwalitatief. Door gebruik te maken van elkaars sterke kanten, profiteren de opleidingen van elkaar. Het is het panel gebleken dat de samenwerking geen lege huls is, maar een bron van inspiratie en inschakeling van elkaars deskundigheden. De lectoraten van de drie instellingen bestrijken een groot aantal belangrijke terreinen voor de uitvoering van het onderwijs en het doen van onderzoek binnen deze master. Het aantal gepromoveerden en promovendi dat ingeschakeld wordt voor de master Leren en Innoveren is per hogeschool op zich voldoende, en is bij een blijvende samenwerking veel belovend voor de opleidingen. Naast de samenwerking onderling tussen de drie betrokken hogescholen heeft de HU ook goede contacten met de Universiteit Utrecht (UU) waardoor ook gebruik gemaakt kan worden van de daar aanwezige kennis en vaardigheden. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.3 ‘Kwaliteit personeel’ als voldoende. 4.3.4
pagina 35
Samenvattend oordeel onderwerp 3 Inzet personeel Het panel acht onderwerp 3 Inzet personeel voldoende gezien de voldoendes voor de onderliggende facetten.
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
4.4 4.4.1
Voorzieningen Materiële voorzieningen (facet 4.1) De beoogde huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Bevindingen Er wordt een gemeenschappelijke website ontwikkeld, waarop de studenten informatie kunnen vinden over de inhoud van het programma, de planning van de onderwijsactiviteiten, het onderzoeksprogramma en de lopende onderzoeken. Op de site worden ook mogelijkheden voor kennisdeling tussen studenten gecreëerd, zoals projectruimtes, portals en communicatieruimtes. Hogeschoolspecifiek streeft de Faculteit Educatie (FE) naar faciliteiten die de onderwijsvisie en de gewenste opleidingscultuur weerspiegelen. In maart 2008 is de faculteit verhuisd naar een nieuw gebouw. Het ontwerp van de nieuwbouw ondersteunt de idealen van het onderwijs: open, flexibel, toegankelijk en gericht op ontmoeting en uitwisseling van ervaringen en kennis op het gebied van onderwijs en professionalisering. Essentieel in het gebouw zijn de flexibele studie- en werkplekken. Alle medewerkers hebben de beschikking over een eigen laptop en een smartphone. Studenten kunnen in principe overal in het gebouw werken. Draadloos internetten is geen probleem, ook zijn er veel vaste computeropstellingen en printerplekken. Er zijn stamtafels voor groepjes en studienissen voor individuele studenten. Aan de toegankelijkheid voor studenten met een functiebeperking is zorg besteed. Er zijn algemene ict-leslokalen met computers en leslokalen met vakspecifieke ict-faciliteiten voor het voorbereiden en uitvoeren van practicum-gerelateerde activiteiten. Elke student heeft via de faculteit een eigen e-mailadres en kan via de HU-provider thuis toegang krijgen tot internet, de website van de faculteit en de digitale leeromgeving. Voor deeltijdstudenten, die maar een beperkt aantal uren op de opleiding kunnen zijn, biedt dit goede mogelijkheden tot samenwerkend leren. De mediatheek en het mediacentrum hebben een uitgebreide collectie aan studie- en onderwijsmateriaal, ook van audiovisuele en digitale aard. Er is ook een beeldbank waarvan studenten voor onderwijsdoelstellingen gebruik kunnen maken. Via een inlogcode hebben de studenten inzage in de gedigitaliseerde catalogi van alle faculteiten van de HU en van de UU. Overwegingen Het panel is van mening dat zowel de algemene als de specifieke materiële voorzieningen voldoende zijn om de kwaliteit van het onderwijs te kunnen garanderen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.1 ‘Materiële voorzieningen’ als voldoende.
4.4.2
Studiebegeleiding (facet 4.2) Er is voorzien in personele capaciteit voor studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten die adequaat zijn met het oog op de studievoortgang. Bevindingen Het opleidingsconcept impliceert, dat de deelnemer zelf actief zijn kennisontwikkeling ter hand neemt in interactie met zijn omgeving en hier zelf verantwoordelijkheid voor neemt. Bij de masteropleiding Leren en Innoveren heeft begeleiden het karakter van maatwerk rondom
pagina 36
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
de eigen verantwoordelijkheid van de deelnemer. De studieloopbaanbegeleiding en coaching hebben tot doel de relatie tussen theorie en praktijk actueel te houden en te bewerkstelligen dat deelnemers de opleiding ervaren als ondersteuning voor hun werksituatie. Voor de monitoring van de studievoortgang zijn vooral het portfolio, de werkbesprekingen met de studiebegeleider en het leerteam van belang. Na het startassessment vindt de begeleiding individueel plaats en in de leerteams. In het kader van studieloopbaanbegeleiding krijgt iedere deelnemer een vaste studiebegeleider toegewezen die ervaring heeft met het onderwijsveld waarbinnen deze werkzaam is. De studiebegeleider heeft jarenlange ervaring bij het begeleiden van volwassen studenten en is getraind in het hanteren van moderne middelen zoals portfolio en assessment. Door middel van het portfolio kan de studiebegeleider zicht houden op de voortgang van de deelnemer. Een leerteam vormt een professioneel klankbord voor de deelnemer. Het helpt hem zijn visie te ontwikkelen, probleemstellingen aan te scherpen, geeft hem feedback, houdt hem een spiegel voor, staat hem bij in zijn leerproces en ondersteunt hem daarin. Aan ieder leerteam is een coach van de opleiding verbonden. De HU werkt met een studentvolgsysteem. Spreekuren sluiten aan bij de lestijden van de deeltijdstudenten. E-mailen is steeds mogelijk. Overwegingen De opleiding hecht grote waarde aan de zelfstandigheid van de deelnemer en weet daar een adequate begeleiding aan te koppelen. Het panel verwacht dat, naast de begeleiding door de coach, het werken in de leerteams de deelnemer de nodige ondersteuning zal bieden om de opleiding ‘begeleid’ te kunnen volgen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.2 ‘Studiebegeleiding’ als voldoende.
4.4.3
pagina 37
Samenvattend oordeel onderwerp 4 Voorzieningen Het panel acht onderwerp 4 Voorzieningen voldoende gezien de voldoendes voor de onderliggende facetten.
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
4.5 4.5.1
Interne kwaliteitszorg Systematische aanpak (facet 5.1) Er is voorzien in een systeem van interne kwaliteitszorg, waarbij mede aan de hand van toetsbare streefdoelen en periodieke evaluaties verbetermaatregelen worden getroffen. Bevindingen De samenwerkingspartners bij de realisatie van de masteropleiding Leren en Innoveren werken aan een gemeenschappelijk kwaliteitszorgsysteem om de kwaliteit onderling te waarborgen. De leden van de stuurgroep bestaan uit de eindverantwoordelijke directieleden van de onderwijseenheid waar de masteropleiding organisatorisch is ondergebracht. De stuurgroep stelt kaders op en legt per cohort het programma vast. De gemeenschappelijke programmaraad i.o. van de partnerinstellingen, bestaande uit de opleidingscoördinatoren, bewaken de actualiteit van de thema’s en de literatuur. De kwaliteit van de opleiding en de zorg voor de website zijn eveneens hun verantwoordelijkheid. Voor de eerste twee taken wordt de programmaraad geadviseerd door het lectorenberaad en de kerndocenten. Voor de derde taak wordt de programmaraad geadviseerd door de coördinatoren kwaliteitszorg van de afzonderlijke opleidingen. Input voor de adviezen op het terrein van de kwaliteit zijn een aantal beschreven evaluaties die periodiek bij de opleidingen worden gehouden, zoals de evaluatieresultaten van de deelnemende hogescholen die onafhankelijk van elkaar jaarlijks de masteropleiding evalueren. Output van de evaluaties zijn adviezen over: de inhoud, de toetsing, de begeleiding en de betrokkenheid van de relevante stakeholders. In alle gevallen blijft de eigen instelling eindverantwoordelijk voor de inhoud en de correcte uitvoering van het programma Leren en Innoveren en voor de kwaliteit van de uitvoering. Voor de opleiding van de HU is het vigerende systeem van kwaliteitszorg van de HU voor masteropleidingen van toepassing. Hogeschool Utrecht werkt al meerdere jaren consequent met een eigen kwaliteitszorgsysteem. Kwaliteitszorg is gericht op de accreditatiewaardigheid van de opleidingen maar het systeem van kwaliteitszorg is ook zelf accreditatiewaardig, zo stelt de HU. Bij kwaliteitszorg wordt uitgegaan van geëxpliciteerde prestatiecriteria die recht doen aan de professionele identiteit van de opleiding en die geoperationaliseerd zijn in een aantal prestatie-indicatoren. Er worden drie fasen in het realisatieproces van kwaliteitsverbetering onderscheiden: expliciteren, evalueren en verbeteren. Deze drie aspecten zijn kernbestanddelen van het systeem van kwaliteitszorg. De opleidingen gaan uit van een cyclische, systematische ontwikkelingsgerichte benadering van kwaliteit. Kwaliteitszorg maakt een integraal bestanddeel uit van de reguliere planning & controlcyclus van Hogeschool Utrecht. De afgelopen tijd is gewerkt aan een aanpassing en uitbouw van het kwaliteitszorgsysteem naar de masteropleidingen. Op grond van de evaluatieresultaten maakt de opleidingscoördinator gerichte afspraken met de kerndocenten (in geval van bijstellingen op uitvoeringsniveau). Het verbeterplan wordt jaarlijks opgesteld, met de mogelijkheid om tussentijds aanvullingen en/of bijstellingen op te nemen. Overwegingen Het panel heeft het ter inzage gelegde kwaliteitszorgconcept voor masteropleidingen ingezien en geconstateerd dat het concept past binnen het systeem van de hogeschool. Het
pagina 38
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
panel vindt de opgenomen peer - reviews met voldoende criteria geborgd om als meetinstrument te kunnen fungeren. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.1 ‘Systematische aanpak’ als voldoende.
4.5.2
Betrokkenheid (facet 5.2) Bij de interne kwaliteitszorg zullen medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief worden betrokken. Bevindingen Vertegenwoordigers uit het werkveld zijn betrokken geweest bij de vormgeving en opzet van de opleiding. Omdat de masteropleiding Leren en Innoveren van de HU bedoeld is voor leraren in het beroepsonderwijs, wordt een beroepenveldcommissie ingesteld waarin het beroepsonderwijs is vertegenwoordigd. De commissie bevordert de samenwerking tussen werkveld en opleidingen door het beoordelen van de eindkwalificaties en doelstellingen op grond van de behoeften en verwachtingen en door het signaleren van nieuwe ontwikkelingen in het beroepenveld. De betrokkenheid van studenten en medewerkers bij de kwaliteitszorg krijgt gestalte door evaluaties, door het werken met een opleidingscommissie en door het betrekken van de geledingen bij het doorontwikkelen van het programma. Afgestudeerden worden verder door middel van een alumnivereniging blijvend bij de opleiding betrokken. De voor het opleidingsprogramma relevante lectoraten van de drie hogescholen treden op als een inhoudelijke adviesraad voor de programmaraad. Zij geven advies over de inhoud, actualiteit en het niveau van het opleidingsprogramma in relatie tot actuele ontwikkelingen in het vakdomein en het relevante werkveld. Hun advies heeft betrekking op: het opleidingscompetentieprofiel, de kennisbasis, de literatuurlijst en het onderzoeksprogramma. Overwegingen Het panel heeft geconstateerd dat de aanwezige vertegenwoordigers van het werkveld slechts in geringe mate directe invloed hebben gehad op de inhoud van de ingediende master. Toch bleek de betrokkenheid groot door de uitstekende relaties die de hogeschool heeft met het werkveld. Het panel heeft het vertrouwen dat de betrokkenheid van de verschillende geledingen op de kwaliteit van de opleiding juist wordt opgezet en blijvend is. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.2 ‘Betrokkenheid’ als voldoende.
4.5.3
pagina 39
Samenvattend oordeel onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg Het panel acht onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg voldoende gezien de voldoendes voor de onderliggende facetten.
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
4.6 4.6.1
Continuïteit Afstudeergarantie (facet 6.1) De instelling geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen. Bevindingen De Faculteit Educatie (FE) van de HU geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen. De FE telt meer dan 8000 studenten en kende de afgelopen jaren een constante groei. De FE had ultimo 2007 aan eigen vermogen een bedrag van k€ 4.587 opgebouwd, wat resulteert in een solvabiliteitspercentage van 30%. Overwegingen Het panel vindt de garantie van de FE voldoende voor het kunnen afstuderen van een student die zich heeft ingeschreven en is toegelaten. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.1 ‘Afstudeergarantie’ als voldoende.
4.6.2
Investeringen (facet 6.2) De voorziene investeringen zijn toereikend om de opleiding (inclusief voorzieningen) tot stand te brengen. Bevindingen In een financieel meerjarenkader geeft de opleiding een overzicht van de baten- en lastenstructuur op basis van geraamde studentenaantallen. Zichtbaar wordt dat binnen de vigerende bekostigingssystematiek de opleiding uitgevoerd kan worden. In 2015 is het cumulatief exploitatiesaldo nog steeds € 60.452 negatief. In 2012 zal de opleiding kostendekkend zijn. Bij de berekeningen is uitgegaan van bekostiging vanuit de Normatieve Rijksbijdragen en de collegegelden. De totale baten worden in de eerste jaren aangevuld door een bijdrage uit het interne innovatiefonds van de faculteit. De lasten zijn opgebouwd conform de ratio’s en regels zoals die ook in het financieel meerjarenkader van de faculteit zijn gebruikt. De ontwikkelingslasten kunnen door de samenwerking met Hogeschool Rotterdam en Fontys Hogescholen relatief laag blijven. Loonkostenberekening en huisvestingslastenafdracht aan de faculteit zijn berekend conform de vigerende regelgeving van de HU. Overwegingen Het panel heeft de berekeningen ingezien en is akkoord. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.2 ‘Investeringen’ als voldoende.
pagina 40
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
4.6.3
Financiële voorzieningen (facet 6.3) De financiële voorzieningen voor de gecalculeerde negatieve resultaten zijn voldoende voor dekking van de aanloopverliezen. Bevindingen De voorfinanciering bedraagt op haar hoogtepunt een bedrag van k€ 250 voor de FE. De omvang van het eigen vermogen is met k€ 4.500 voldoende om deze voorinvesteringen te bekostigen en om op termijn het eigen vermogen verder te doen laten toenemen voor toekomstige investeringen. Overwegingen De voorfinanciering bedraagt in vergelijking tot het eigen vermogen slechts een gering bedrag. Het panel heeft daarom geen enkele zorg rond de financiële voorzieningen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.3 ‘Financiële voorzieningen’ als voldoende.
4.6.4
pagina 41
Samenvattend oordeel onderwerp 6 Continuïteit Het panel acht onderwerp 6 Continuïteit voldoende gezien de voldoendes voor de onderliggende facetten.
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
5 Overzicht advies De onderstaande tabel geeft per onderwerp en per facet het oordeel van het panel uit hoofdstuk 4 weer. Onderwerp 1 Doelstellingen
2 Programma
3 Inzet personeel
4 Voorzieningen
5 Interne kwaliteitszorg
6 Continuïteit
Oordeel V
V
V
V
V
V
Facet 1.1 Domeinspecifieke eisen
V
1.2 Master
V
1.3 Oriëntatie hbo
V
2.1 Eisen hbo
V
2.2 Relatie doelstellingen - programma
V
2.3 Samenhang programma
V
2.4 Studielast
V
2.5 Instroom
V
2.6 Duur
V
3.1 Eisen hbo
V
3.2 Kwantiteit
V
3.3 Kwaliteit
V
4.1 Materiële voorzieningen
V
4.2 Studiebegeleiding
V
5.1 Systematische aanpak
V
5.2 Betrokkenheid
V
6.1 Afstudeergarantie
V
6.2 Investeringen
V
6.3 Financiële voorzieningen
V
V = voldoende O = onvoldoende
pagina 42
Oordeel
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
Bijlage 1: Samenstelling panel Voorzitter Prof. dr. Marc Vermeulen is hoogleraar onderwijssociologie Universiteit van Tilburg en Open Universiteit. Hij is directeur van het aan de Universiteit van Tilburg gelieerde onderzoeksinstituut IVA en academic director van de opleiding Strategisch onderwijsmanagement bij de TiasNimbas Business School van de universiteiten van Tilburg en Eindhoven. Vermeulen is betrokken bij beleidsonderzoek en –advies op het gebied van onderwijs. Hij heeft internationale werkervaring op het gebied van onderwijsstelsel- en organisatievraagstukken. Hij was tot 1 juli 2008 lid dagelijks bestuur Stichting Beroepskwaliteit Leraren en is lid van de Raad van Toezicht Stichting Signum in ’s Hertogenbosch (kinderopvang en primair onderwijs). Hij maakte deel uit van de tijdelijke adviescommissie Leraren (Commissie Rinnooy Kan, 2007). Panellid Prof. dr.Theo Bergen studeerde onderwijskunde en promoveerde in 1981 aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. In de periode 1993 - 2005 is hij als hoogleraar en wetenschappelijk directeur verbonden geweest aan de Universitaire Lerarenopleiding van de Radboud Universiteit Nijmegen. Sinds 2006 is hij als hoogleraar onderwijskunde verbonden aan de Lerarenopleiding van de Technische Universiteit Eindhoven en is onderwijsdirecteur van de tweejarige educatieve master science education Technische Universiteit Eindhoven. Hij is voorzitter van de divisie Lerarenopleiding en Leraarsgedrag van de VOR (Vereniging voor Onderwijsresearch) en voorzitter van de VELON (Vereniging Lerarenopleiders Nederland). Voorzitter Drs. Peter Nieuwstraten (1952) studeerde wiskunde in Leiden en economie in Rotterdam. Sindsdien is hij in of voor het voortgezet onderwijs werkzaam geweest. Zo was hij onder meer beleidsmedewerker bij de Algemene Vereniging van Schoolleiders (een voorloper van de huidige vo-raad) en Algemeen Directeur Voortgezet Onderwijs bij het openbaar onderwijs in Rotterdam Gedurende tien jaar was hij bestuursvoorzitter van een scholengroep in Leeuwarden. Eind jaren negentig was Peter Nieuwstraten één van de oprichters van de School of Education in Leeuwarden. Daarmee stond hij aan de basis van het duale opleidingstraject voor leraren. Alle panelleden hebben een onafhankelijkheidsverklaring ingevuld en ondertekend. Secretaris en procescoördinator Rik Belmans, beleidsmedewerker NVAO, procescoördinator. Kees van de Meent, secretaris.
pagina 43
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
Bijlage 2: Programma site visit Het panel heeft op 9 en 10 februari 2009 een bezoek gebracht aan de locatie van Hogeschool Utrecht voor de toetsing van de nieuwe opleidingen hbo-master Leren en Innoveren van Fontys Hogescholen, Hogeschool Utrecht en Hogeschool Rotterdam. Locatie: Hogeschool Utrecht, Padualaan, gebouw faculteit educatie, Utrecht Programma Maandag 9 februari 2009 14.00 – 16.00 uur:
Ontvangst panelleden site-visit; inzage in documentatie; voorbespreking
16.00 – 16.45 uur:
Gesprek met de bestuurlijk en management vertegenwoordigers van Fontys, Rotterdam en Utrecht Fontys: mevrouw Teune, lid Raad van Bestuur Fontys Hogescholen de heer van de Ven, directeur PABO Eindhoven Rotterdam: de heer van Drielen, lid College van Bestuur Hogeschool Rotterdam de heer Feuerstake, directeur Instituut voor de Lerarenopleidingen PABO Utrecht: de heer de Wolff, directeur Faculteit Educatie de heer Heinsman, directeur instituut Archimedes
17.00 – 17.45 uur:
Gesprek met de projectleiders en lectoren van de masteropleiding van Fontys, Rotterdam en Utrecht Fontys: de heer Schouten, projectleider de heer Teune, academic director Rotterdam: de heer Streumer, projectleider en coördinerende lector mevrouw de Ruijter, lector Utrecht: mevrouw Schröder, projectleider mevrouw de Bruijn, dragend lector
18.00 – 18.45 uur:
Gesprek met vertegenwoordigers uit het werkveld van Fontys, Rotterdam en Utrecht Algemeen: Mevrouw van den Berg, Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO)
pagina 44
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
Fontys: De heer Derks, algemeen directeur Stichting SKOZoK Veldhoven De heer Stadhouders, algemeen directeur KPO Roozendaal Rotterdam: de heer Tuinstra, directeur onderwijs Albeda College de heer Barth, lid College van Bestuur BOOR Utrecht: mevrouw Slootweg, lid faculteitsdirectieteam Faculteit Natuur en Techniek/ Hogeschool Utrecht mevrouw Bakker, directeur THFUS, ROC Midden Nederland de heer Dorreboom, directeur Via Nova College (VMBO)/ NUOVO Dinsdag 10 februari 2009 08.45 – 10.00 uur:
Gesprek met team van kerndocenten en betrokken lectoraten van Hogeschool Utrecht Mevrouw van den Brink Kerndocent Orientatie en Integratie Mevrouw Enthoven Kerndocent Leerarrangement 1 Mevrouw van Renselaar Kerndocent Leerarrangement 2 Mevrouw van Rooijen Kerndocent Leerarrangement 3 Mevrouw Montessori Kerndocent Leerarrangement 4 De heer de Lange Kerndocent Leerarrangement 5 Mevrouw Ponte De heer Lutters Mevrouw Vink
pagina 45
Lectoraat betrokken bij Leerarrangementen 3 en 5 Lectoraat betrokken bij Leerarrangement 2 Promovenda op Praktijkgericht onderzoek
13.00 – 13.30 uur:
Lunchbespreking panelleden site-visit
13.30 – 14.00 uur:
Mogelijkheid tot 2e gesprek met projectleiders (van de mogelijkheid is geen gebruik gemaakt)
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten Informatiedossier opleiding/instelling Aanvraag met bijlagen Documenten beschikbaar gesteld tijdens locatiebezoek CV’s medewerkers masterteam Uitwerking Oriëntatieprogramma Uitwerking Leerarrangement 1: ‘Zin in leren’ Uitwerking Leerarrangement 2: ‘Uitdagend ontwerpen’ Uitwerking Leerarrangement 3: ‘Initiëren en begeleiden van onderwijsvernieuwing Uitwerking Leerarrangement 4: ‘De maatschappelijke context van onderwijs’ inclusief literatuuruitwerking deel 1 t/m 4 Uitwerking Leerarrangement 5: ‘Praktijkgericht onderzoek’ Visienota ‘Toetsing en feedback’ Schema onderwijsplanning Nota ‘Toets Nieuwe Opleiding’ inclusief bijlage.
Enkele recente publicaties en artikelen van medewerkers van het masterteam. Overige documenten planning master handreiking toetsing leerarrangementen 1 – 5 format per bijeenkomst oriëntatie en integratie versie def.
pagina 46
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
Bijlage 4: Lijst met afkortingen
pagina 47
AERA : American Educational Research Association AOC : Agrarisch onderwijscentrum AGQTP : Australian Government Quality Teacher Program BA: bachelor BIO : Beroepen in het onderwijs DVC : Dutch Validation Council EC : European Credits ECTS : European Credits Transfer System EGO : Ervaringsgericht onderwijs FE : Faculteit Educatie FTE : Full time equivalent HBO: hoger beroepsonderwijs HRO/HR : Hogeschool Rotterdam HU : Hogeschool Utrecht ICT : Informatie-communicatie technologie IPB : Integraal personeelsbeleid ISO : Instituut voor sociale opleidingen IVL : Instituut voor lerarenopleidingen LA : leerarrangement LPBO : Landelijk Platform voor beroepen in het onderwijs MA: master MACON : managementcontract MARAP : Management rapportage NGT : Nederlandse gebarentaal NQA : National Quality Agency NUOVO : Nieuw Utrechts overleg voortgezet onderwijs NVAO : Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie OC&W : Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen OWP : Onderwijs werkplaats PDCA : Plan – do – check – act PMG : Projectmatig en multidisciplinair werken aan grootstedelijke vraagstukken POP : Persoonlijk ontwikkelingsplan ROM : Rotterdams onderwijsmodel SBL : Stichting beroepskwaliteit leraren SER : Sociaal-economische raad SURF : Stichting universitair research fonds VBI : Voorbereidende en beoordelende instantie VELON : Vereniging Lerarenopleidingen Nederland VO/BVE : Voortgezet onderwijs / Beroepsonderwijs Volwasseneneduactie WO: wetenschappelijk onderwijs
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |
Het paneladvies is tot stand gekomen in opdracht van de NVAO met het oog op toetsing van de nieuwe opleiding hbo-master Leren en Innoveren van de Hogeschool Utrecht. Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) Parkstraat 28 Postbus 85498 | 2508 CD DEN HAAG T 31 70 312 23 00 F 31 70 312 23 01 E
[email protected] W www.nvao.net
Aanvraagnummer
pagina 48
# 3161
NVAO | hbo-ma Leren en Innoveren HU | 2 maart 2009 |