hbo-bachelor Medische Hulpverlening Hogeschool Utrecht
13 oktober 2009 NVAO Toets Nieuwe Opleiding
Paneladvies
Inhoud
pagina 2
1
Samenvattend advies
3
2
Inleiding en verantwoording 2.1 Werkwijze panel 2.2 Opbouw paneladvies
5 5 6
3
Beschrijving van de opleiding 3.1 Algemeen 3.2 Profiel instelling 3.3 Profiel opleiding
7 7 7 7
4
Beoordeling per onderwerp 4.1 Doelstellingen opleiding 4.2 Programma 4.3 Inzet van personeel 4.4 Voorzieningen 4.5 Interne kwaliteitszorg 4.6 Condities van continuïteit
9 9 14 22 24 25 27
5
Overzicht advies
29
Bijlage 1: Samenstelling panel
30
Bijlage 2: Programma locatiebezoek
32
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten
33
Bijlage 4: Lijst met afkortingen
36
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
1 Samenvattend advies De NVAO heeft aanvraagdossiers ontvangen van de Hogeschool Utrecht (HU) en de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) voor een Toets Nieuwe Opleiding (TNO) voor de hbo bachelor opleiding Bachelor of Health Medische Hulpverlening (BMH). Voor de TNO van de opleiding aan de twee hogescholen zijn twee separate dossiers ingediend. Deze dossiers vertonen grote overlap. De hogescholen hebben dan ook intensief samengewerkt bij het ontwerp van de opleiding. Hoewel beide dossiers door het panel afzonderlijk zijn beoordeeld en voor beide opleidingen een separaat paneladvies is opgesteld, viel de behandeling van beide dossiers procesmatig samen: beide dossiers zijn op een voorbereidend overleg van het panel besproken, gesprekken met landelijke vertegenwoordigers van beroepsgroepen en koepelorganisaties zijn over beide locatiebezoeken verdeeld en pas na het tweede locatiebezoek heeft het panel een eindoordeel gevormd over beide dossiers. Hoewel grote overlap bestaat met het advies over de opleiding als aangeboden door de HAN heeft dit adviesrapport uitsluitend betrekking op de opleiding zoals aangeboden door de Hogeschool Utrecht. Het panel heeft de opleiding op alle facetten als voldoende beoordeeld en komt derhalve tot een voldoende oordeel op alle onderwerpen. Dit positieve eindoordeel is echter niet zonder meer tot stand gekomen. Met name op het facet domeinspecifieke eisen heeft het panel moeite gehad de doelstellingen van de opleidingen goed te doorgronden. Dit onderwerp heeft dan ook centraal gestaan bij de verschillende locatiebezoeken. Het panel is uiteindelijk tot een positief oordeel gekomen, zij het dat het panel bij zijn oordeel over opbouw en samenhang van het programma enkele kanttekeningen plaatst en aanbevelingen doet. De gedachtegang van het panel staat uitvoerig beschreven onder de desbetreffende hoofdstukken in dit advies. Onderstaand staat de essentie van deze gedachten weergegeven. Bij de overige onderwerpen (inzet van personeel, voorzieningen, interne kwaliteitszorg en condities van continuïteit) had het panel geen aarzeling om tot een positief oordeel te komen. Deze onderwerpen waren alle zonder meer voldoende. Op basis van het informatiedossier bleef voor het panel onvoldoende duidelijk in hoeverre de opleiding nu streeft naar de ontwikkeling van een nieuw beroep en zo nieuwe functies in de zorg wil creëren of dat een nieuwe, brede opleiding wordt beoogd voor bestaande functies in de zorg. Ook na het bezoek aan de HU had het panel nog geen helder beeld daar medewerkers van de opleiding en vertegenwoordigers van werkgevers een onderling wisselend beeld van de opleiding schetsten. Dit gaf het panel in eerste instantie aanzienlijke aarzeling en zorg. Bij het panel leefde het gevoel dat de contouren van de opleiding nog onvoldoende tot wasdom waren gekomen en dat met het werkveld nog een aanzienlijke slag gemaakt moest worden om de opleiding verder in te vullen. Ook kritische geluiden van beroepsverenigingen baarden het panel zorgen. Daar stond voor het panel de oproep van de NVZ Vereniging voor Ziekenhuizen tegenover om de opleiding toch vooral een kans te geven. Het panel heeft met het formuleren van een oordeel gewacht tot ook het locatiebezoek aan de HAN was gebracht. Bovendien ontving het panel in de tussenliggende tijd een “stand van zakenbrief” van de HAN waarin onomwonden werd gesteld dat het niet de intentie is om nieuwe functies te creëren (de grootste bron van aarzeling) maar om op een nieuwe manier op te leiden voor reeds bestaande functies. Dit nam een groot deel van de aarzeling bij het panel weg. Ook het feit dat in Nijmegen werkgevers en opleiders een helder en consistent geluid lieten horen heeft bijgedragen aan het uiteindelijke positieve oordeel. De HAN en de HU bleken wel degelijk te voorzien in een concreet bestaande
pagina 3
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
behoefte. Ook over het beroepsbeeld bleek minder onduidelijkheid te bestaan dan het panel aanvankelijk veronderstelde. Alles afwegend is het panel uiteindelijk tot een positief oordeel gekomen. Wel hecht het panel er aan om onomwonden het signaal af te geven dat de dialoog met het werkveld in Nijmegen aanzienlijk verder was gevorderd dan in Utrecht, waar nog een te wisselend beeld van de opleiding bleek te bestaan. De HU is voornemens om middels een convenant met de HAN de samenwerking duurzaam voort te zetten. Het is mede vanwege deze samenwerking dat het panel uiteindelijk, ook voor de HU, tot een positief oordeel is gekomen op het gebied van de domeinspecifieke eisen. Wel heeft het panel signalen vanuit de werkgevers ontvangen, op basis waarvan het panel de hogescholen wil adviseren om nog kritisch te kijken naar de invulling van de differentiaties. Zo wordt de functie van triagist als zelfstandige functie op de spoedeisende hulp van een ziekenhuis en meldkamer ambulancezorg nog onvoldoende herkend door het werkveld. Ook is de vraag gerezen of het werk op de ambulance en de senioriteit waar deze functie om vraagt zich wel verhouden tot de rol van beginnend beroepsbeoefenaar waar de opleiding toe opleidt. Het is aannemelijk dat voor de ambulancezorg de carrière toch in het ziekenhuis begint in de (relatief) veilige setting van het multidisciplinaire team. De vraag of de specialisatie als ambulancehulpverlener niet (deels) geïntegreerd dient te worden met die van spoedeisende hulpverlener lijkt gerechtvaardigd. Deze vragen dienen in goed overleg met het werkveld beantwoord te worden. Gezien het feit dat het eerste jaar in goede dialoog met het werkveld is ingevuld, spreekt het panel het vertrouwen uit dat ook de latere jaren in constructieve dialoog vorm zullen krijgen. Het panel steunt de algemene gedachte achter de opleiding: op een nieuwe en bredere manier opleiden voor functies die nu wellicht nog teveel als “fuikfunctie” kunnen worden gekarakteriseerd, met een één-op-één koppeling tussen opleiding en functie. Dat de opleiding daarbij in het bijzonder nieuwe doelgroepen wil aanspreken (mannen en allochtonen) draagt bij aan de steun die dit initiatief verdient. Ondanks de bovengenoemde aarzelingen is het panel uiteindelijk tot een positief oordeel gekomen op alle facetten. Het panel vertrouwt erop dat opleiders en werkveld elkaar zullen blijven vinden op de inhoud en bovendien gezamenlijk een oplossing zullen vinden voor een laatste uitdaging waar opleiders en werkgevers zich beide mee geconfronteerd zullen weten: het inrichten van voldoende kwalitatieve stageplaatsen. Het panel wenst de hogeschool een constructieve voortzetting van de dialoog met de werkgevers toe en spreekt de hoop – en verwachting – uit dat het profiel van de opleiding goed zal uitkristalliseren, zoals dat uiteindelijk ook is gebeurd met de nieuwe opleidingen tot Nurse Practitioner en Physician Assistant. Het panel adviseert de NVAO om positief te besluiten ten aanzien van de kwaliteit van de nieuwe opleiding Bachelor of Health Medische Hulpverlening van de Hogeschool Utrecht. Den Haag, 13 oktober 2009. Namens het panel ter beoordeling van de toets nieuwe opleiding Medische Hulpverlening van de Hogeschool Utrecht, Drs. C.W. van Seventer (voorzitter)
pagina 4
Drs. D.C. Duchatteau, MBA (secretaris)
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
2 Inleiding en verantwoording 2.1
Werkwijze panel De NVAO heeft aanvraagdossiers ontvangen van de Hogeschool Utrecht (HU) en de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) voor een Toets Nieuwe Opleiding (TNO) voor de hbo bachelor opleiding Bachelor of Health Medische Hulpverlening (BMH). Voor de TNO van de opleiding aan de twee hogescholen zijn twee separate dossiers ingediend. Deze dossiers vertonen grote overlap. De hogescholen hebben dan ook intensief samengewerkt bij het ontwerp van de opleiding. Hoewel beide dossiers door het panel afzonderlijk zijn beoordeeld en voor beide opleidingen een separaat paneladvies is opgesteld, viel de behandeling van beide dossiers procesmatig samen: beide dossiers zijn op een voorbereidend overleg van het panel besproken, gesprekken met landelijke vertegenwoordigers van beroepsgroepen en koepelorganisaties zijn over beide locatiebezoeken verdeeld en pas na het tweede locatiebezoek heeft het panel een eindoordeel gevormd over beide dossiers. Gezien de intensieve samenwerking tussen de twee hogescholen, het grote aantal overeenkomsten tussen beide dossiers en het gedeelde proces, wordt in dit advies gerefereerd aan de locatiebezoeken bij beide hogescholen en komen de adviesrapporten voor de beide opleidingen grotendeels overeen. Daar waar het gedeelde elementen bevat (zoals bij doelstellingen van de opleiding) is de tekst in beide adviesrapporten gelijk. Daar waar het hogeschoolspecifieke elementen betreft (zoals bijvoorbeeld bij voorzieningen) verschilt de tekst van de beide adviesrapporten. De informatiedossiers zijn besproken in een voorbereidende vergadering van het panel te Utrecht op 29 mei 2009. In deze vergadering heeft het panel de informatiedossiers besproken en naar aanleiding van de bespreking aanvullende vragen gesteld aan de hogescholen. Beide hogescholen hebben tijdig aan het verzoek om aanvullende informatie te verstrekken voldaan. Op 27 augustus 2009 heeft het panel een locatiebezoek gebracht aan de HU, voorafgegaan door een intern beraad van het panel op 26 augustus. Op 3 september 2009 heeft panel een locatiebezoek gebracht aan de HAN, voorafgegaan door een intern beraad van het panel op 2 september. Gedurende beide locatiebezoeken heeft het panel een openhartige dialoog kunnen hebben met zowel betrokkenen vanuit de opleiding als met de vertegenwoordigers van het werkveld. Het panel wil op deze plaats graag zijn waardering uitspreken voor de openheid waarmee het panel tijdens de locatiebezoeken tegemoet is getreden en de plezierige sfeer waarin de gesprekken hebben plaatsgevonden. Ook wil het panel zijn grote waardering uitspreken voor het feit dat de hogescholen welwillend gehoor hebben gegeven aan het verzoek van het panel om te voorzien in een aanvullend gesprek met branche- en koepelorganisaties. Aan het eind van het locatiebezoek op 3 september aan de HAN heeft het panel in een afrondend beraad een oordeel gevormd over beide aanvraagdossiers. Na het afrondend beraad heeft de secretaris van het panel een conceptadvies opgesteld dat door alle panelleden is becommentarieerd, waarna de secretaris en de voorzitter gezamenlijk het
pagina 5
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
definitieve adviesrapport hebben opgesteld. Alle panelleden hebben ingestemd met de uiteindelijke tekst. Hoewel grote overlap bestaat met het advies over de opleiding als aangeboden door de HAN heeft dit adviesrapport uitsluitend betrekking op de opleiding zoals aangeboden door de Hogeschool Utrecht.
2.2
Opbouw paneladvies In het eerste hoofdstuk van dit advies staat een beknopte samenvatting van het advies. Hoofdstuk 2 beschrijft de werkwijze van het panel en de opbouw van dit advies. Hoofdstuk 3 bevat een korte beschrijving van de opleiding. In hoofdstuk 4 staat de beoordeling van de beoogde opleiding per onderwerp beschreven. Achtereenvolgens worden behandeld: - Doelstellingen van de opleiding: domeinspecifieke eisen, niveau bachelor en oriëntatie hbo; - Programma: eisen hbo, relatie tussen doelstellingen en programma, samenhang programma, studielast, instroom en duur; - Inzet personeel: eisen hbo, kwantiteit en kwaliteit personeel - Voorzieningen: materiële voorzieningen en studiebegeleiding - Interne kwaliteitszorg: systematische aanpak en betrokkenheid - Continuïteit: afstudeergarantie, investeringen en financiële voorzieningen. In hoofdstuk 5 wordt het advies in een tabel samengevat. Een viertal bijlagen maakt onderdeel uit van dit advies: samenstelling panel, programma locatiebezoek, overzicht van bestudeerde documenten en een lijst met afkortingen.
pagina 6
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
3 Beschrijving van de opleiding 3.1
Algemeen Land Instelling Opleiding Niveau Oriëntatie Locatie(s) Variant Sector
3.2
Nederland Hogeschool Utrecht Medische Hulpverlening bachelor hbo Utrecht voltijd Gezondheidszorg 1
Profiel instelling
De Hogeschool Utrecht (HU) is een grote hogeschool met een kleine 37.000 studenten. Qua studentenaantallen is de HU daarmee de tweede hogeschool van Nederland. De hogeschool biedt 67 verschillende bachelor en 24 master opleidingen aan. Het onderwijs wordt verzorgd door ruim 3.200 personeelsleden, van wie ruim 1.900 onderwijzend. Het totale budget bedroeg in 2008 ruim 262 miljoen euro. De hogeschool is georganiseerd in zes verschillende faculteiten, waar de Faculteit Gezondheidszorg (FG) er één van is. Van de ruim 12.000 studenten die in het collegejaar 2008-2009 instroomden, begonnen er een kleine 1.500 aan de FG. De FG is gehuisvest in een modern gebouw. In dit gebouw bevinden zich klinieken van de opleidingen Mondzorgkunde, Huidtherapie, Optometrie en Logopedie. Deze nieuwe klinieken zijn in 2008 in gebruik genomen. De studenten kunnen onder begeleiding in deze professionele ruimten ervaring opdoen met de behandeling van patiënten. In 2008 verzorgden de klinieken gezamenlijk zo’n 10.000 patiëntcontacten. De FG biedt 10 verschillende bachelor en diverse master opleidingen aan, waaronder de master Physician Assistant die, evenals de beoogde opleiding Medische Hulpverlening, in samenwerking met de HAN is ontwikkeld.
3.3
Profiel opleiding Met de bacheloropleiding Medische Hulpverlening beoogt de hogeschool een antwoord te geven op een viertal uitdagingen: 1. Er is sprake van een toenemende krapte op de arbeidsmarkt in de zorgsector en tegelijkertijd een toename van medische behandelingen. Daardoor stijgt de behoefte aan de medisch hulpverleners de komende jaren sterk. 2. De beroepen, die een overwegend medisch karakter hebben, kennen een aanzienlijke onderlinge overlap. 3. De beroepsuitoefening van ten minste een aantal betrokken beroepen vergt competenties op hbo-niveau.
1
pagina 7
Bronnen: Jaarverslag Hogeschool Utrecht 2008 en www.hu.nl
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
4.
Het bestaande in-service-opleidingenstelsel alleen is qua programmatische invulling, capaciteit en flexibiliteit niet in staat om aan voornoemde drie uitdagingen tegemoet te komen. Met de opleiding beoogt de hogeschool alternatieve opleidingsroutes aan te bieden voor overwegend bestaande beroepen en functies in de zorg (zie voor een nadere toelichting op dit aspect ook de bevindingen onder facet 1.1). Met deze nieuwe opleiding tracht de opleiding door zijn “cure-oriëntatie” bovendien nieuwe doelgroepen aan te spreken (mannelijke en allochtone studenten). De eerste periode van de opleiding wordt gevormd door een common trunk met algemeen medische en generieke hbo-competenties. De hogeschool sluit hiervoor aan bij het bestaande Facultaire Casco voor gezondheidszorgopleidingen. Na de gemeenschappelijke basisopleiding kiest de student voor een differentiatie in acute hulpverlening of interventiehulpverlening. Binnen deze differentiaties specialiseert de student zich uiteindelijk in ambulancehulpverlener, spoedeisende hulpverlener of triagist (binnen de differentiatie acute hulpverlening) of anesthesiemedewerker (binnen de differentiatie interventiehulpverlener). De opleiding kan worden gezien als een alternatieve, veelal doelmatiger, opleiding voor reeds bestaande functies (zie ook facet 1.1). De doelstelling van de opleiding, zoals verwoord in het informatiedossier luidt: “Studenten met een havo-, vwo- of mbo4-diploma op te leiden tot medisch hulpverlener met een uitstroomprofiel dat afgestudeerden in staat stelt om als beginnend beroepsbeoefenaar te functioneren in een of meer beroepen. Afgestudeerden zijn in staat om onderdelen van het medische proces (diagnose, bewaken en ondersteunen van vitale functies en therapeutisch handelen) zelfstandig uit te voeren en daarbij rekening te houden met de specifieke sociale context.” Nieuwe opleiding voor Nederland De beoogde opleiding biedt een alternatief voor reeds bestaande opleidingen. Voor de functie anesthesiemedewerker bestaat nog geen hbo-opleiding. Deze wordt uitsluitend inservice opgeleid. Voor de functies spoedeisende hulpverlener en ambulancehulpverlener bestaan momenteel uitsluitend postinitiële opleidingen (als vervolgopleiding na de opleiding verpleegkunde). Voor deze functies beoogt de opleiding een doelmatiger alternatief te bieden. Het initiatief van de HAN en de HU kan derhalve worden beschouwd als “nieuwe opleiding voor Nederland”. Nieuwe opleiding voor de instelling De opleiding is nieuw voor de instelling. Studieomvang De studieomvang bedraagt 240 EC, verdeeld over vier voltijds jaren van 60 EC.
pagina 8
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
4 Beoordeling per onderwerp In dit hoofdstuk toetst het panel de aanvraag aan de hand van de zes onderwerpen en negentien facetten uit het toetsingskader. Per facet is telkens de letterlijke omschrijving ervan uit het toetsingskader overgenomen. Daarna volgen eveneens per facet een summiere samenvatting van de informatie verstrekt door de instelling, en de overwegingen en het oordeel van het panel. Tot slot geeft het panel per onderwerp een samenvattend oordeel. 4.1
Doelstellingen opleiding Voor de beschrijving van de doelstellingen wordt tevens verwezen naar het voorgaande hoofdstuk 3.
4.1.1
Domeinspecifieke eisen (facet 1.1) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Bevindingen Om tot een weloverwogen conclusie te komen op dit facet heeft het panel een aantal verschillende bronnen gebruikt: de informatie in het informatiedossier, de informatie verkregen in het gesprek met vertegenwoordigers van het beroepenveld in Utrecht (gesprekspartners gekozen door HU), de “stand van zaken brief” van de HAN, de informatie verkregen in het gesprek met vertegenwoordigers van branche- en koepelorganisaties in Utecht (gesprekspartners op verzoek van het panel) en de informatie verkregen in het gesprek met vertegenwoordigers van het beroepenveld in Nijmegen (gesprekspartners gekozen door HAN). Het betrekken van al deze informatie bij het oordeel was nodig omdat het panel op basis van het informatiedossier niet tot een helder oordeel kwam. Op de weging van de verschillende bronnen wordt onder het kopje “overwegingen” teruggekomen. Onderstaand worden eerst de uitkomsten op basis van de verschillende bronnen weergegeven. Het informatiedossier spreekt van een functie “in het medisch domein” waarvoor de hogescholen een ondersteunende rol willen spelen in het verkrijgen van de bevoegdheid tot het zelfstandig verrichten van voorbehouden handelingen op basis van de wet BIG: een nieuw medisch beroep op hbo bachelor niveau met een zelfstandige bevoegdheid tot het verrichten van voorbehouden handelingen. Tegelijkertijd zijn de eindkwalificaties in het informatiedossier ontleend aan de eindkwalificaties van bestaande beroepen. De hogescholen hebben een “cross-over analyse” uitgevoerd, waarin de eindkwalificaties worden gespiegeld aan de hand van de bestaande eindkwalificaties van de anesthesiemedewerker, de SEH-verpleegkundige en de ambulanceverpleegkundige. Op basis van het informatiedossier is bij het panel enige verwarring gerezen over het beoogde doel van de opleiding en hoe de afgestudeerde zich verhoudt tot de bestaande beroepen in de zorg. In vrijwel alle gesprekken gedurende de locatiebezoeken is nadrukkelijk bij juist deze, in de ogen van het panel focale, vraag stilgestaan.
pagina 9
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
Aan de gesprekken met opleidingsmanagement en ontwerpers bij de HU heeft het panel de indruk overgehouden, dat nadrukkelijk wordt gestreefd naar een nieuwe, breed opgeleide professional, die zich door middel van differentiatie en specialisatie voor bepaalde werkplaatsen kwalificeert. Het antwoord op de vraag of deze nieuwe professional reeds nu bestaande of nieuwe functies moet gaan bekleden is het panel in deze gesprekken nog onvoldoende helder geworden. Ook bij de potentiële werkgevers bleek het beeld wisselend te zijn. Zo werd enerzijds gesproken over het feit dat het werk van de anesthesie medewerker zich zodanig heeft ontwikkeld dat een opleiding op hbo niveau gerechtvaardigd is voor de (bestaande) functie, anderzijds zou de hbo-er zich eerder kwalificeren voor een senior-functie. Ook op de vraag of de spoedeisende hulpverlener nu dezelfde functie gaat uitoefenen als een SEH-verpleegkundige of dat er sprake is van een nieuwe, meer op medisch handelen gerichte professional, werd wisselend geantwoord. Onduidelijk bleef of de triagefunctie op de SEH en de Meldkamer Ambulancezorg (MKA) zich ontwikkelt tot een volledige functie en een eigen opleiding rechtvaardigt. Onduidelijk bleef ook hoe de functie van ambulanceverpleegkundige, een functie die een zekere senioriteit vergt, zich leent als “startfunctie”. Kortom, wisselende reacties vanuit het werkveld. Ook uit de gesprekken met de branche- en beroepsverenigingen kwam een wisselend beeld naar voren. Door sommigen werd de behoefte aan de opleiding zeer gerelativeerd en werd gesproken over een nog onvoldoende uitgekristalliseerd beroepsbeeld en verwarring die op zal treden als er na de NP en de PA opnieuw nieuwe functionarissen in het veld hun intrede doen. Anderen hielden juist een warm pleidooi voor deze nieuwe opleidingsvorm, mede gezien de te verwachten arbeidsmarktvraagstukken waarmee de zorg zich geconfronteerd zal zien. Toen het panel voorafgaand aan het locatiebezoek in Nijmegen de “stand van zaken brief” ontving ontstond meer duidelijkheid. Deze brief stelt onomwonden “dat het hier niet gaat om een nieuw beroep of een nieuwe functie maar om een ander opleidingstraject binnen het regulier hoger beroepsonderwijs voor bestaande functies in de medische hulpverlening”. Dit geluid werd door allen consistent uitgedragen tijden het locatiebezoek. Zowel betrokkenen vanuit de hogeschool als potentiële werkgevers spraken over een nieuwe opleidingsweg voor bestaande functies. De vertegenwoordiger van de vereniging van anesthesiemedewerkers sprak zelfs onomwonden de steun van de vereniging uit voor de opleiding en verklaarde dat de opleiding opleidt tot “echte anesthesiemedewerkers”. Overwegingen Het heeft het panel in eerste instantie aanzienlijke moeite gekost om een goed beeld te krijgen van de beoogde eindkwalificaties. Dit werd met name ingegeven door de mate waarin vertegenwoordigers van de beroepspraktijk uit het (regionale) werkveld in Utrecht het niet zonder meer eens waren over een gezamenlijke visie. In het bijzonder is het het panel opgevallen dat er wel een duidelijk beeld bestaat voor de anesthesie, maar niet voor de triage, spoedeisende hulp en ambulancezorg. Ook onder docenten nam het panel geen gedeelde robuuste uitwerking van het beroepsbeeld waar. In Nijmegen bestaat een aanzienlijk helderder beeld over de op te leiden professional (een nieuwe opleidingsweg naar bestaande functies). Ook viel op, dat opleiders en werkgevers daar een consistent beeld schetsen. Bovendien trok de opleiding hier met een gemengd (opleiders en werkgevers) samengestelde projectgroep aantoonbaar samen op met het werkveld. Vanwege de gezamenlijke noemer die ten grondslag ligt aan de aanvraag is het panel van mening dat de nog in Utrecht bestaande onduidelijkheid kan worden weggenomen en dat het beroepsbeeld tijdig kan worden bijgesteld. De opleidingen hebben aangegeven dat ze
pagina 10
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
een convenant willen sluiten om de samenwerking verder te bestendigen. Mede op basis van dit convenant, dus op basis van de blijvende samenwerking tussen beide onderwijsinstellingen, komt het panel tot een positief eindoordeel voor dit facet. Voor de specialisatie anesthesiemedewerker is een en ander voldoende uitgekristalliseerd. Voor de functies op de spoedeisende hulp en in de ambulancezorg is een blijvende dialoog nodig om deze differentiaties nader in te vullen. Vanwege de nauwe samenwerking met het werkveld, heeft het panel voldoende vertrouwen in een goede invulling van de opleiding. Het panel onderschrijft de behoefte aan meer opleidingswegen en aan efficiënter opleiden voor functies in de zorg. De voorgenomen opleiding levert hier een bijdrage aan. De wijze waarop de opleiding nieuwe doelgroepen wil aanspreken, mannen en allochtonen die niet primair kiezen voor een verpleegkundig beroep, vindt het panel interessant, alhoewel niet kan worden uitgesloten dat de opleiding enigszins zal “kannibaliseren” op reeds bestaande opleidingen in de zorg. Bij deze overwegingen wijst het panel tenslotte aanvullend op de naamgeving van de opleiding en het civiel effect. Verschillende vertegenwoordigers van het werkveld hebben aangegeven dat zij de naam van de opleiding, medisch hulpverlener, onvoldoende helder vonden maken wat de opleiding beoogt. Hierbij werd door de meesten echter wel opgemerkt dat zij niet direct een beter alternatief voorhanden hadden. Het panel geeft de opleiding ter overweging zich nader op de naamgeving te bezinnen. Tenslotte, indien de opleiding beoogt op te leiden voor functies die nu worden uitgeoefend door beroepsbeoefenaren van wie de beroepstitel in de wet BIG is geregeld, is het van belang dat een en ander juridisch goed wordt ingebed. Voor het zelfstandig verrichten van zogeheten voorbehouden handelingen is wettelijke regeling vereist. De opleiding onderschrijft dit belang en heeft aangegeven de dialoog met het ministerie van VWS reeds te zijn aangegaan. Alles afwegend is het panel van mening dat het niet goed zou zijn als dit interessante initiatief geen kans zou krijgen om tot volle wasdom te komen. Door de duurzame onderlinge samenwerking tussen de hogescholen en de samenwerking met het beroepenveld kan het panel zijn vertrouwen uitspreken dat de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij de eisen die door de beroepspraktijk gesteld worden. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.1 ‘Domeinspecifieke eisen’ als voldoende.
4.1.2
Bachelor (facet 1.2) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Bevindingen Voor de opleiding is in het informatiedossier een elftal competenties benoemd. Deze competenties worden in het dossier gerelateerd aan de Dublin descriptoren. Onderstaand staat voor de verschillende onderdelen benoemd hoe de opleiding de competenties relateert aan de Dublin descriptoren.
pagina 11
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
– Kennis en inzicht De afgestudeerde heeft kennis van en inzicht in o de medische diagnose, bewaking en therapeutische behandeling van verschillende patiëntencategorieën, o medische zorgprocessen en het werken in een gezondheidszorginstelling, o de ontwikkeling van de (inter)nationale beroepspraktijk. – Toepassen kennis en inzicht De afgestudeerde past kennis toe o bij de diagnose en behandeling van patiënten in de medische hulpverlening, o in bijdragen aan de organisatie van de zorg, o in bijdragen aan de ontwikkeling van het beroep – Oordeelsvorming De afgestudeerde is in staat tot een heldere oordeelsvorming o bij de diagnose en behandeling van patiënten, o bij de planning en coördinatie van de medische hulp- en dienst verlening, o bij kwaliteitszorg, o bij het begeleiden en coachen van (junior) collega’s, daarbij rekening houdend met de sociaal maatschappelijke en ethische dimensie. – Communicatie De afgestudeerde is in staat tot duidelijke en ondubbelzinnige communicatie met o patiënten en hun familie, o beroepsgenoten en overige professionals. – Leervaardigheden De afgestudeerde beschikt over leervaardigheden om zich als lerende professional verder te ontwikkelen In het informatiedossier wordt eveneens gesproken over de onderzoeksvaardigheden van de student. Tijdens het locatiebezoek is nader besproken met de opleiding welke competenties wel en welke competenties niet tot de doelstellingen behoren. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling van de opleiding om de student op te leiden tot junior onderzoeker. Wel moet de student vaardigheden aanleren om ter bevordering van de beroepspraktijk informatie te verzamelen. Nadruk ligt hier op descriptief onderzoek. Ook wordt de afgestudeerde geacht om onderzoekresultaten voor de praktijk op waarde te kunnen schatten. Enig inzicht in validiteit en significantie van onderzoeksresultaten is hiertoe vereist. Overwegingen Het panel stelt vast dat de eindkwalificaties van de opleiding zoals verwoord in het informatiedossier aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Ook de specifiek besproken onderzoekvaardigheden komen in de optiek van het panel overeen met het niveau van een hbo bachelor. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.2 ‘Bachelor’ als voldoende.
pagina 12
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
4.1.3
Oriëntatie hbo (facet 1.3) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor in hbo: – De beoogde eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepencompetenties. – Een hbo-bachelor heeft de kwalificaties voor het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen, waarvoor een hbo-opleiding vereist is of dienstig is. Bevindingen De eindkwalificaties voor de medisch hulpverlener zijn mede gebaseerd op de reeds bestaande eindkwalificaties van de beroepen anesthesiemedewerker, SEH verpleegkundige en ambulanceverpleegkundige. Deze eindkwalificaties maken alle deel uit van door het beroepenveld opgestelde beroepsprofielen. In hoeverre voor de medisch hulpverlener sprake is van een nieuw beroep, met eigenstandige eindkwalificaties was voor het panel aanvankelijk onduidelijk (zie ook de bevindingen onder facet 1.1). Op basis van de “stand van zaken brief” van de HAN heeft het panel de indruk gekregen dat het niet zozeer gaat om een nieuw beroep, maar om een nieuwe opleidingsweg naar reeds bestaande beroepen en dus naar eindkwalificaties die reeds langere tijd bestaan. Dit beeld werd door het werkbezoek in Nijmegen bevestigd. Overwegingen Voor het bereiken van de conclusie op dit facet is het voor het panel van belang dat de opleiding overwegend opleidt tot reeds bestaande beroepen en derhalve aansluit bij bestaande eindkwalificaties. Ook stelt het panel met genoegen vast dat door de opleidingen intensief en structureel wordt samengewerkt met werkgevers. Dat geeft het panel voldoende vertrouwen dat de eindtermen voor de functie van triagist ook aan zullen sluiten bij door het werkveld gewenste eindkwalificaties. Het is nog niet duidelijk of deze functie op de beoogde wijze gestalte zal krijgen op de spoedeisende hulp in het ziekenhuis en in de meldkamer ambulancezorg. De opleidingen onderhouden echter intensieve contacten met grote regionale spelers en sectorale organisaties op het gebied van ambulancezorg, waar deze functie wellicht eerder tot zijn recht kan komen. Tijdens het locatiebezoek in Utrecht heeft het panel moeten vaststellen dat landelijke brancheorganisaties en koepels, te weten het College voor Beroepen en Opleidingen in de Gezondheidszorg (COBG), NVZ Vereniging van Ziekenhuizen en de verpleegkundige beroepsvereniging V&VN, niet vanaf het begin bij het initiatief betrokken zijn geweest. Het panel had zich kunnen voorstellen dat dergelijk overleg eerder had kunnen plaatsvinden, al was het maar om acceptatie van de opleiding te faciliteren. De opleidingen hebben er bewust voor gekozen om zich in eerste instantie vooral te richten op een relatie met werkgevers (individuele zorginstellingen). Het panel kan zich iets voorstellen bij de overwegingen die de opleidingen in deze afweging hebben gemaakt. Het panel spreekt zijn waardering uit voor het feit dat de opleidingen zich kwetsbaar hebben opgesteld door ervoor te zorgen dat het panel tijdens het locatiebezoek wel met al deze landelijke organisaties van gedachten heeft kunnen wisselen. Het panel beveelt de opleidingen overigens wel aan om de dialoog met de koepel- en brancheorganisaties te intensiveren. Tijdens het locatiebezoek in Nijmegen leerde het panel dat de afgestudeerde medisch hulpverlener ook door zou kunnen stromen naar de hbo masteropleiding Physician
pagina 13
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
Assistant, zoals ook door het CBOG in Utrecht gesuggereerd. De bachelor opleiding medische hulpverlener krijgt hiermee een logische plaats in het hbo opleidingscontinuüm. Niettegenstaande de kritische kanttekening over het niet van meet af aan betrekken van koepel- en brancheorganisaties en ondanks het nog wisselende beroepsbeeld bij de werkgevers in de regio Utrecht komt het panel alles afwegend tot een positief eindoordeel. Dit oordeel is met name gestoeld op: het feit dat de opleiding in eerste instantie een alternatieve opleidingsroute biedt tot reeds bestaande en geaccepteerde functies en het feit dat er een goede band bestaat met het werkveld om de betreffende specialisatie nader vorm te geven, voor zover de opleiding niet opleidt tot reeds uitgekristalliseerde functies (denk aan triagist). Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.3 ‘Oriëntatie hbo’ als voldoende.
4.1.4
4.2
Samenvattend oordeel onderwerp 1 Doelstellingen opleiding Het panel heeft alle facetten van onderwerp 1 ‘Doelstellingen’ als voldoende beoordeeld. Het panel beoordeelt het onderwerp als geheel dan ook als voldoende.
Programma Voor de beschrijving van het programma wordt tevens verwezen naar het voorgaande hoofdstuk 3. Onderstaand worden de hoofdstructuur van het programma nader toegelicht.
pagina 14
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
Curriculumstructuur (basis, differentiatie, specialisatie) Jaar 1
Blok 1
Blok 2
Blok 3
Blok 4
Jaar 2
De eerste twee jaar zijn basisjaren die voor alle studenten hetzelfde zijn. Daarna volgen nog een differentiatie- en een specialisatiejaar.
Blok 6
Blok 5
Blok 10
Blok 9
Specialisatie I.3 Triage
Specialisatie II.1 Anesthesie Jaar 3-4
Blokken 11 tm 15
Blokken 11 tm 15
Blokken 11 tm 15
Blok 10
Afstudeeropdracht i.h.k.v. specialisatie Jaar 4
Specialisatie I.2 SEH
Jaar 3-4
Jaar 3-4
Blokken 11 tm 15
Blok 9
Differentiatie III. Diagn. hulpverlening
Jaar 3-4
Specialisatie I.1 Ambulance
Blok 10
Differentiatie II. Interventiehulpverlening
Blok 8
Jaar 3
Blok 9
Jaar 3
Jaar 3
Differentiatie I. Acute hulpverlening
Blok 7
Blok 16
“In het eerste jaar ligt het zwaartepunt op het medisch proces en de eigen rol daarin. Het tweede jaar ontwikkelen de studenten hun medische competenties verder aan de hand van veel voorkomende medische problemen (in feite patiëntencategorieën), en oriënteren zich op de differentiaties. In het derde jaar staan de differentiatie en de keuze voor een specialisatie centraal. Bij de differentiatie gaat het om het werkterrein voor een aantal verwante beroepen. Halverwege het derde jaar specialiseren studenten zich dan in het verlengde van de gekozen differentiatie verder in een van de specifieke beroepen ambulancehulpverlener, spoedeisende hulpverlener, triagist of anesthesiemedewerker.” Met betrekking tot de differentiatie “Diagnostische hulpverlening” is in samenspraak met het werkveld besloten deze vooralsnog niet te ontwikkelen.
4.2.1
pagina 15
Eisen hbo (facet 2.1) Het beoogde programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een hboopleiding. – Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en of (toegepast) onderzoek. – Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. – Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
Bevindingen Ontwikkeling kennis en beroepsvaardigheden Het panel heeft kennis genomen van de gebruikte vakliteratuur en overige studiematerialen. De vakliteratuur en studiematerialen (praktijkgerichte beroepsopdrachten) zijn actueel en van voldoende niveau. Studiematerialen zijn duidelijk tot stand gekomen met de beroepspraktijk. Casuïstiek is herkenbaar en relevant. In de eerste jaren wordt veel gewerkt met simulatie. De hogeschool zet hiertoe ter zake opgeleide acteur-simulatiepatiënten in. De hogeschool heeft hier goede ervaringen mee. In toenemende mate komt de student zelf direct in aanraking met de beroepspraktijk door het praktijkleren dat, met name in de laatste jaren, een centrale rol heeft in het programma. Het curriculum biedt enige ruimte voor het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden. De HU gebruikt hiervoor de zogeheten LOEPleerlijn. Het ontwikkelen van kritisch inzicht staat hierbij centraal. De kritische blik van de student wordt mede getoetst aan de hand van de zogenaamde “beroepsproducten” die de student op verschillende momenten in zijn opleiding maakt. De mate waarin onderzoeksvaardigheden worden ontwikkeld sluit aan bij zowel het hbo-niveau van de opleiding als bij de einddoelen van de opleiding zelf. Aantoonbare verbanden met vakgebied Het informatiedossier vermeldt: “Het onderwijs wordt verzorgd door docenten die merendeels in of dicht bij de praktijk werkzaam zijn. Dat kunnen vakinhoudelijke professionals (bv. artsen, nurse practitioners, physician assistants of docenten ambulancehulpverlening, SEH of anesthesiologie) zijn, maar ook wetenschappelijk onderzoekers (voor onderzoeksvaardigheden). Zij waarborgen de relatie met de ontwikkeling van het vakgebied. Dat doen zij onder andere doordat zij jaarlijks bijdragen aan de actualisering van de blokinhoud en de literatuurlijsten bij de onderwijsblokken.” Tijdens het locatiebezoek aan de HU heeft het panel met genoegen kennis genomen van de wijze waarop de digitale leeromgeving, Sharepoint, eveneens wordt benut om de binding met het werkveld te bevorderen. Een commissie bestaande uit vertegenwoordigers van betrokken instellingen vervult een klankbordfunctie voor (de inhoud van) het programma als geheel. Tijdens het locatiebezoek aan de HU is echter wel naar voren gekomen dat in het werkveld nog een wisselend beroepsbeeld bestaat en dat de verbanden met de beroepspraktijk versteviging behoeven. Overwegingen Het panel stelt vast dat aan de eisen van dit facet zijn voldaan: de ontwikkeling van kennis en vaardigheden vindt aantoonbaar plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk. Ook de vakinhoudelijke inbreng door professionals die werkzaam zijn in of nog sterke banden hebben met de actuele beroepspraktijk is geborgd. In het bijzonder waardeert het panel de inzet van ICT voor de bestendiging van de band met de beroepspraktijk. Wel dienen de verbanden met de beroepspraktijk te worden verstevigd waar het de eindtermen en doelstellingen van de opleiding als geheel betreft. Het panel heeft echter voldoende vertrouwen dat deze relatie verder wordt uitgewerkt, mede op basis van de samenwerking met de HAN, en komt derhalve tot een positief oordeel voor dit facet. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.1 ‘Eisen hbo’ als voldoende.
pagina 16
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
4.2.2
Relatie tussen doelstelling en programma (facet 2.2) Het beoogde programma, het didactisch concept, de werkvormen en de wijze van toetsing weerspiegelen de te bereiken eindkwalificaties van de opleiding. De te bereiken eindkwalificaties zijn aantoonbaar vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het beoogde programma. Bevindingen Het panel heeft kennis genomen van de programmabeschrijving zoals opgenomen in het informatiedossier. Voor het eerste jaar heeft het panel voorts de themablokboeken en het lintproject bestudeerd. De doelstellingen voor het eerste jaar zijn adequaat vertaald naar een uitgewerkt programma. Voor het tweede en volgende jaar heeft het panel volstaan met de globale beschrijving zoals opgenomen in het hoofddossier. In het sterk competentiegerichte didactische concept onderscheidt de HU vier soorten leeractiviteiten: conceptuele leeractiviteiten, via (responsie)colleges en zelfstudieopdrachten vaardigheidsactiviteiten, integrale leeractiviteiten door middel van de beroepsopdrachten en reflectieve leeractiviteit (reflectie op leeractiviteiten, competentieontwikkeling en studieloopbaan. Op hoofdlijnen is het programma van de HU vergelijkbaar met dat van de HAN, zij het dat elke hogeschool het programma “lokaal heeft ingekleurd” op basis van eigen ervaringen en voorkeuren. Wel staat bij beide hogescholen de aan de HAN ontwikkelde “didactische as” centraal (zie onderstaande uitwerking, overgenomen uit het informatiedossier). “Elk blok bestaat uit meerdere thema’s. Elk thema is didactisch volgens hetzelfde concept uitgewerkt: de door de HAN ontwikkelde didactische as […]. Dit concept kent een vaste volgorde van werkvormen, waarbij een beroepsopdracht het leerproces van studenten aanstuurt. De didactische as 1 Contextgebonden oriëntatie (bijv. een AV-presentatie of een korte excursie) 2 Beroepsopdracht (integraal, resulteert in beroepsproduct en/of –dienst) 3 Zelfstudieopdracht 1 (conceptueel) 4 Responsiecollege 1 (conceptueel) 5 Zelfstudieopdracht 2 (conceptueel) 6 Werkgroep (conceptueel en integraal) 7 Zelfstudieopdracht 3 (conceptueel) 8 Practicum (vaardigheidsonderwijs) 9 Responsiecollege 2 (conceptueel)” Voor toetsing wordt een mix van formatieve en summatieve toetsen gebruikt. In elke blok vindt summatieve toetsing plaats, waardoor de kennisontwikkeling stevig is geborgd. Overwegingen Het panel stelt vast dat het beoogde programma, het didactisch concept, de werkvormen en de wijze van toetsing de te bereiken eindkwalificaties van de opleiding weerspiegelen.
pagina 17
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
De te bereiken eindkwalificaties zijn voor het eerste jaar adequaat vertaald in leerdoelen van onderdelen van het beoogde programma. Wel heeft het panel enige bedenkingen bij de invulling van de specialisaties binnen het programma, zoals in het informatiedossier gepresenteerd. Hier wordt onder facet 2.3 ‘samenhang programma’ nader op teruggekomen. Het panel komt op basis van de globale invulling van het programma, de meer gedetailleerde bestudering van het eerste jaar, en de wijze waarop de hogeschool in dialoog is met het werkveld over de invulling van de latere jaren in het programma tot een positief oordeel op dit facet. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.2 ‘Relatie tussen doelstelling en programma’ als voldoende.
4.2.3
Samenhang programma (facet 2.3) Het beoogde programma is inhoudelijk samenhangend. Bevindingen Het programma kent zeven inhoudelijke leerlijnen die zijn gekoppeld aan de competenties van de medisch hulpverlener volgens het CanMEDS-model: 1. Vakinhoudelijk handelen 2. Communicatie 3. Samenwerking 4.Organisatie 5. Maatschappelijk handelen 6. Kennis en wetenschap 7.Professionaliteit. “Gedurende het programma neemt de inhoudelijke complexiteit binnen deze leerlijnen toe. Dat helpt studenten bij het bereiken van het gewenste beheersingsniveau; zowel qua kennis als vaardigheden. In de eerste twee opleidingsjaren krijgt de medische hulp- en dienstverlening de meeste aandacht (basiskennis en –vaardigheden: common trunk). De eerste helft van het derde jaar staat in het teken van de differentiatie; acuut of interventie. Vanaf de tweede helft van het derde jaar ligt het accent op de gekozen specialisatie; ambulancehulpverlener, spoedeisende hulpverlener, anesthesiemedewerker of triagist.” De invulling van de verschillende specialisaties is tijdens de locatiebezoeken uitgebreid besproken met het werkveld. In deze gesprekken zijn de volgende punten naar voren gekomen: De specialisatie anesthesie wordt door het werkveld goed herkend. De eindtermen van deze specialisatie komen goed overeen met de eisen die worden gesteld door het werkveld. De opleiding leidt op tot een “echte anesthesiemedewerker” met zelfs een extra plus op basis van de ontwikkelde hbo-competenties. De specialisatie SEH behoeft nadere afstemming met het werkveld. Onvoldoende helder is nog of de opleiding opleidt tot alle competenties van een SEHverpleegkundige. De opleiding lijkt nog wat sterk gericht op diagnostiek en interventie ter bestrijding van het ziektebeeld zelf en minder op de gevolgen van de
pagina 18
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
-
-
ziekte zoals binnen de verpleegkunde gebruikelijk. Voor welke plek in het SEHteam precies wordt opgeleid behoeft nog nadere invulling in goede dialoog met het werkveld. De specialisatie ambulancehulpverlener lijkt zich met name nog moeizaam te verhouden tot de senioriteit die de functie van ambulanceverpleegkundige vraagt. Door het werkveld is zelfs uitgesproken dat een baan als ambulanceverpleegkundige kort na afstuderen geen voor de hand liggende keuze is. Of er ten behoeve van de spoedeisende hulp in een ziekenhuis behoefte is aan een speciaal voor deze taak opgeleide triagist is niet vast komen te staan. “Nog een professional erbij” zorgt mogelijkerwijs voor onduidelijkheid voor zowel patiënt als collega’s. Voor de ambulancebranche ligt dit echter anders. Met name de HAN is in vergevorderde dialoog omtrent invulling van de triagefunctie voor de ambulancezorg. Vanuit de werkgevers is hieromtrent echter onvoldoende duidelijkheid verkregen.
Overwegingen In algemene zin stelt het panel vast dat het programma inhoudelijk samenhangend is. Het concept van leerlijnen is goed uitgewerkt en de studieloopbaanbegeleiding en de praktijkbegeleiding zijn goed verzorgd. Wel is het panel van mening dat sommige differentiaties nadere aandacht behoeven. In het bijzonder vraagt het panel zich af of de scheiding voor het vierde jaar tussen de SEH-hulpverlener en de ambulancehulpverlener gerechtvaardigd is gegeven de constatering dat een carrière op de ambulance waarschijnlijk niet “solo op de wagen” maar binnen een team op de SEH van een ziekenhuis zal beginnen. Een heroverweging van deze specialisaties zou tot een andere indeling van het vierde jaar kunnen leiden. Een goede dialoog met het afnemend beroepenveld is van het grootste belang. Het panel adviseert de HU deze dialoog te intensiveren een bij hun overwegingen nadrukkelijk ook de uitkomsten van de dialoog tussen HAN en het beroepenveld aldaar te betrekken. Een laatste punt van zorg is gelegen in de beschikbaarheid van stageplaatsen. De HU beschikt over adhesieverklaringen van werkgevers in de regio. Deze bevatten in de regel echter geen harde toezeggingen dat stageplaatsen beschikbaar worden gesteld en zijn doorgaans niet afkomstig van het bevoegd gezag. Evenmin is voldoende duidelijk geworden dat organisaties deze stageplaatsen kwalitatief goed kunnen invullen. Ingeschat wordt dat dit met name voor de ambulancezorg een beleidswijziging ten opzichte van het huidige opleidingssysteem vereist. Opnieuw geldt, dat het succes van de opleiding valt of staat met de dialoog tussen hogeschool en het werkveld. Op dit moment is stagecapaciteit nog onvoldoende geborgd. De HU heeft tijdens het locatiebezoek aangegeven de urgentie te onderkennen. Gezien het voornemen van de HU om de dialoog met het werkveld te intensiveren en de samenwerking met de HAN, waar de dialoog met het werkveld steviger vorm lijkt te hebben gekregen, komt het panel alles afwegend toch tot een positief oordeel op dit facet, immers de globale opzet van het programma, alsmede de invulling van het eerste jaar zijn positief beoordeeld en het programma als geheel is inhoudelijk samenhangend. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.3 ‘Samenhang programma’ als voldoende.
pagina 19
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
4.2.4
Studielast (facet 2.4) Het beoogde programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Bevindingen De jaarlijkse studielast (1680 uren) is gelijkmatig over 42 weken van het jaar verdeeld. De totale studiebelasting bedraagt gemiddeld 40 uur per week. Het programma is zodanig opgebouwd dat de studiedruk gelijkmatig over het jaar is verdeeld. Ook bij de planning van toetsmomenten is gestreefd naar een gelijkmatige verdeling over het jaar. In het programma is voorzien in gerichte studieloopbaanbegeleiding. “De studieloopbaan begeleider begeleidt veel van de reflectieve leeropdrachten en richt zich met name op de vraag of de student in staat is om de eigen professionele ontwikkeling met behulp van het portfolio te sturen”. In het eerste jaar is de studieloopbaanbegeleiding vooral gericht op de vraag of de student voor de zwaarte van de functie die hem of haar na het afstuderen wacht “opleidbaar” is. Na het eerste jaar krijgt de student een bindend studieadvies. Het panel heeft de studieloopbaanbegeleiding tijdens het locatiebezoek besproken met het opleidingsmanagement. In deze bespreking is naar voren gekomen dat circa 10% van de docenturen worden besteed aan studieloopbaanbegeleiding. Tijdens het locatiebezoek heeft het panel kennis genomen van de studieondersteunende ICT-leeromgeving, die adequaat voorziet in ondersteuning van de opbouw van het portfolio. Overwegingen Het panel stelt vast dat de hogeschool veel nadruk legt op de studieloopbaanbegeleiding. Het panel acht deze keuze van de hogeschool, mede gezien de zwaarte van de functies die de afgestudeerde zal gaan bekleden, terecht. Het panel spreekt zijn waardering uit voor de grote hoeveelheid tijd die wordt gestoken in deze begeleiding en is van mening dat de hogeschool de studievoortgang hiermee aanzienlijk faciliteert. Ook voor de geprotocolleerde wijze waarop de stagebegeleiding is georganiseerd, spreekt het panel zijn waardering uit. De goed ontwikkelde ICT-omgeving draagt bij aan bevordering van de studeerbaarheid. Het panel is derhalve van mening dat het programma studeerbaar is. Indien studenten onverhoopt niet voldoen aan de eisen die de hogeschool stelt, dan wordt dit tijdig gesignaleerd en heeft de student voldoende mogelijkheid voor overstap naar een studie die hem beter ligt. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.4 ‘Studielast’ als voldoende.
4.2.5
Instroom (facet 2.5) Het beoogde programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: hbo-bachelor: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Bevindingen In het informatiedossier staan de instroomeisen beschreven. Aspirant-studenten dienen te beschikken over een havo- of vwo-diploma, dan wel een afgeronde mbo-opleiding
pagina 20
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
(kwalificatieniveau 4). De opleiding heeft een procedure voor vrijstellingen op grond van EVC’s. Met de opleiding wil de hogeschool bewust doelgroepen aanspreken die momenteel niet kiezen voor de zorg. Door de nadruk op medisch-technische aspecten van het vak hoopt de school te appelleren aan wensen die leven onder mannelijke en allochtone studenten. Deze groepen kiezen doorgaans niet voor een opleiding in de verpleging, een vooropleiding die momenteel nog noodzakelijk is voor een functie op de spoedeisende hulp of op de ambulance. Door de “care” aspecten van het vak minder te benadrukken hoopt de opleiding deze nieuwe doelgroepen aan te spreken. De hogeschool verwacht dat hierdoor reeds bestaande opleidingen niet gekannibaliseerd worden en dat op deze wijze een groter areaal aan werknemers voor de zorg beschikbaar komt. Overwegingen Het panel stelt vast dat het programma aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. Het panel spreekt zijn waardering uit voor de poging die de hogeschool doet om nieuwe doelgroepen aan te spreken. Indien dit initiatief slaagt, levert de hogeschool een bijdrage aan de oplossing van de te verwachten arbeidsmarktproblematiek in de zorg. Desondanks zal, uitgaande van het opleiden voor bestaande functies op de SEH en ambulancezorg, een belangrijk deel van de taken van de functionarissen bestaan uit ‘care’ taken. Gewaakt moet worden dat met name de SEH en ambulancezorg als synoniem worden gezien voor medisch technisch handelen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.5 ‘Instroom’ als voldoende.
4.2.6
Duur (facet 2.6) De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: hbo-bachelor met in de regel 240 studiepunten. Bevindingen De totale studiebelasting bedraagt 6720 SBU (240 EC), verdeeld over vier jaren. De studiebelasting is in het informatiedossier voldoende onderbouwd middels een specificatie van de studiebelasting van de verschillende leerlijnen in de vier jaren van de opleiding. Overwegingen Het panel stelt vast dat aan de formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum is voldaan en beoordeelt dit facet derhalve als voldoende. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.6 ‘Duur’ als voldoende.
4.2.7
pagina 21
Samenvattend oordeel onderwerp 2 Programma Het panel heeft alle facetten van onderwerp 2 ‘Programma’ als voldoende beoordeeld. Het panel beoordeelt het onderwerp als geheel dan ook als voldoende.
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
4.3 4.3.1
Inzet van personeel Eisen hbo (facet 3.1) De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een hboopleiding: Het onderwijs zal voor een belangrijk deel worden verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Bevindingen Voor de opleiding zal de hogeschool gebruik maken van vaste docenten, gastdocenten en praktijkopleiders. Vaste docenten beschikken allen over relevante werkervaring, sommigen zijn naast hun onderwijsaanstelling nog actief in het veld. Docenten die niet (langer) zelf actief zijn in het werkveld onderhouden actief hun relatie met het werkveld door binnenschoolse begeleiding van de praktijkopdrachten van de studenten, het bezoeken van de instellingen waar studenten gedurende praktijkleerperioden actief zijn, congressen, symposia en lezingen, deelnemen aan beroepsverenigingen, internationale congressen en lezingen, bijscholing en praktijkoriëntaties, samenwerken met werkveldvertegenwoordigers bij de onderwijsontwikkeling, deelnemen aan activiteiten van kenniskringen/lectoraten. Waar nodig zet de opleiding op specifieke deelterreinen gastdocenten in. Deze zijn allen actief in de praktijk. Een belangrijke rol in het opleiden van de student is weggelegd voor de praktijkopleiders. In toenemende mate leert de student in de praktijk zelf: in het eerste jaar 4 weken, in het tweede jaar 8 weken en in het derde en vierde jaar gedurende de praktijkleerperiodes in de blokken 11, 12 en 13 (zie paragraaf 4.2). Overwegingen Het panel stelt op basis van de informatie in het aanvraagdossier vast dat de hogeschool actief bevordert dat de vaste docenten hun binding met het werkveld behouden. Bovendien wordt het werkveld actief binnengehaald (gastdocenten) en vindt het leren voor een belangrijk deel plaats in de praktijk ondersteund door de praktijkbegeleiders. Het panel is er derhalve voldoende van overtuigd, dat het onderwijs voor een belangrijk deel zal worden verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.1 ‘Eisen hbo’ als voldoende.
4.3.2
Kwantiteit personeel (facet 3.2) Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen starten. Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen continueren Bevindingen Het informatiedossier vermeldt dat voor de opleiding formatie wordt toegekend op basis van een student-docent ratio van 1 : 26,5 voor onderwijzend personeel en 1 fte per 120 studenten voor ondersteunend en beheerspersoneel. De inzet van de staf onderwijzend personeel is besproken tijdens het locatiebezoek. 55% van de docentbelastinguren zijn beschikbaar voor het primaire instructieproces. Ook is naar
pagina 22
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
voren gekomen dat in de ontwikkelfase voldoende personeel is vrijgemaakt voor de ontwikkeling van het curriculum en de dialoog met het werkveld. Overwegingen Zowel docenten als opleidingsmanagement hebben de inzet van personeel in de ontwikkelfase als voldoende ervaren. De zorgvuldig samengestelde en uitgebreide documentatie die het panel heeft ontvangen ondersteunt deze ervaring. Voor de fase na ontwikkeling worden de facultaire normen gehanteerd. Het panel stelt derhalve vast dat voor beide fasen voldoende personeel is vrijgemaakt. Wel wijst het panel er met enige nadruk op dat de ontwikkelfase nog niet als afgerond kan worden beschouwd en dat ontwikkeling, in samenspraak met de relevante velden, nog de nodige investeringen behoeft. Het curriculum voor de jaren 2 tot en met 4 is nog niet zodanig ontwikkeld dat reeds bij aanvang van de opleiding gesproken kan worden van een “steady state”. Overwegende dat het management heeft aangegeven voornemens te zijn waar nodig extra middelen en menskracht beschikbaar te stellen, heeft het panel voldoende vertrouwen dat een voldoende hoeveelheid menskracht beschikbaar is en blijft. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.2 ‘Kwantiteit personeel’ als voldoende.
4.3.3
Kwaliteit personeel (facet 3.3) Het in te zetten personeel is gekwalificeerd voor een inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma Bevindingen Inhoud Het panel heeft kennis genomen van de CV van de docenten en stelt vast dat de docenten op basis van hun opleiding en werkervaring inhoudelijk zijn gekwalificeerd. Voor hun aanstelling dienen docenten aantoonbaar te beschikken over voldoende wetenschappelijke en analytische kwalificaties. Onderwijzend personeel dient zo veel mogelijk op masterniveau te zijn opgeleid. Door de inzet van gastdocenten is geborgd dat ook specifieke expertise die niet beschikbaar is onder de vaste docenten voor instructie van de studenten kan worden ingezet. Didactiek en organisatie Docenten die nog niet beschikken over didactische kwalificaties dienen in het eerste jaar van hun aanstelling een didactische aantekening te behalen. Alle nieuwe docenten worden bovendien door een ervaren collega begeleid. Alle vaste en gastdocenten worden mede door de studenten geëvalueerd. Waar nodig wordt gericht actie genomen. Een checklist die onderdeel uitmaakt van de “Handleiding praktijkleren BMH” borgt de kwalificaties van stagedocenten. Voor beoordeling van de studenten worden de praktijkdocenten ondersteund doordat de hogeschool instrumenten heeft ontwikkeld die de beoordeling helpen te objectiveren. Overwegingen Op basis van bestudering van de beschikbare CV stelt het panel vast dat docenten inhoudelijk zijn gekwalificeerd. Inzet van gastdocenten voorkomt “witte vlekken” in de beschikbare expertise.
pagina 23
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
Het panel heeft kennis genomen van de maatregelen van de hogeschool om de didactische en organisatorische kwaliteit van de medewerkers te bevorderen en beoordeelt deze als adequaat. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.3 ‘Kwaliteit personeel’ als voldoende. 4.3.4
4.4 4.4.1
Samenvattend oordeel onderwerp 3 Inzet van personeel Het panel heeft alle facetten van onderwerp 3 ‘Inzet van personeel’ als voldoende beoordeeld. Het panel beoordeelt het onderwerp als geheel dan ook als voldoende.
Voorzieningen Materiële voorzieningen (facet 4.1) De beoogde huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Bevindingen De fysieke (huisvesting) en de virtuele (ICT) voorzieningen staan beschreven in het informatiedossier. Tijdens het locatiebezoek heeft het panel een rondleiding gehad door de fysieke infrastructuur en demonstraties gekregen van de ICT-leeromgeving. Als beschreven in paragraaf 3.2 beschikt de opleiding over nieuwe klinieken die ook voor het onderwijs worden ingezet. Voor de opleidingen die reeds worden aangeboden zijn de klinieken en oefenruimten uitstekend geoutilleerd met moderne apparatuur. Voor de opleiding Medische Hulpverlening dient de infrastructuur wel aangepast / uitgebreid te worden om de praktijksituaties goed te simuleren. Het management heeft aangegeven de noodzakelijke investeringen te zullen doen. De ICT leeromgeving voldoet aan alle eisen die hieraan worden gesteld, inclusief de mogelijkheid tot het bijhouden van een portfolio, een uitstekende toetsinfrastructuur en toegang tot wetenschappelijke publicaties. Overwegingen Het panel heeft grote waardering voor het inrichtingsniveau van de klinieken en de oefenen simulatieruimten. Op basis van het hoge niveau van de inrichting voor reeds bestaande opleidingen en de uitgesproken bereidheid de noodzakelijk investeringen te doen heeft het panel groot vertrouwen in de realisatie van goede materiële voorzieningen. De ICT infrastructuur is reeds op peil. Het panel beoordeelt dit facet derhalve als voldoende. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.1 ‘Materiële voorzieningen’ als voldoende.
4.4.2
pagina 24
Studiebegeleiding (facet 4.2) Er is voorzien in personele capaciteit voor studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten die adequaat zijn met het oog op de studievoortgang.
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
Bevindingen Studiebegeleiding De studiebegeleiding is door het panel reeds in paragraaf 4.2.4 van dit advies als een goed instrument onderkend om de studievoortgang te bevorderen. De systematiek van studiebegeleiding is goed doordacht. Elk jaar verschuift de focus van de begeleiding: oriëntatie en selectie in jaar 1, begeleiding van studiekeuzes en het benutten van reflectie in jaar 2 en de ontwikkeling tot beginnend beroepsbeoefenaar in de jaren 3 en 4. Studiebegeleiding vindt plaats aan de hand van een “ontwikkelingsportfolio”. Studenten worden zowel individueel als groepsgewijs begeleid. Om een voldoende niveau van begeleiding in de stages te waarborgen is een protocol ontwikkeld voor communicatie, begeleiding en beoordeling (reeds eerder besproken). Informatievoorziening De ICT leeromgeving, Sharepoint, vervult een centrale rol in de informatievoorziening. Sharepoint wordt niet alleen gebruikt voor informatie van opleiding naar student, maar dient tevens als communicatiemiddel tussen studenten onderling en tussen student en docent. Overwegingen Het panel heeft kennis genomen van de systematiek van studiebegeleiding en informatievoorziening. Hat panel kwalificeert de methode van studiebegeleiding als goed. In het bijzonder worden de intensiteit en de systematische wijze van studiebegeleiding en het “stageprotocol” door het panel gewaardeerd. Het panel beoordeelt dit facet dan ook als voldoende. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.2 ‘Studiebegeleiding’ als voldoende.
4.4.3
4.5 4.5.1
Samenvattend oordeel onderwerp 4 Voorzieningen Het panel heeft alle facetten van onderwerp 4 ‘Voorzieningen’ als voldoende beoordeeld. Het panel beoordeelt het onderwerp als geheel dan ook als voldoende.
Interne kwaliteitszorg Systematische aanpak (facet 5.1) Er is voorzien in een systeem van interne kwaliteitszorg, waarbij mede aan de hand van toetsbare streefdoelen en periodieke evaluaties verbetermaatregelen worden getroffen. Bevindingen De systematiek van interne kwaliteitszorg staat beschreven in het informatiedossier. De hogeschool gebruikt een aantal instrumenten om de kwaliteit periodiek te meten. Instrumenten die worden ingezet zijn: schriftelijke blokevaluaties door studenten, schriftelijke eindevaluaties door afstuderende studenten, mondelinge evaluatie met cohorten studenten, jaarlijkse schriftelijke evaluatie onder alumni, halfjaarlijkse praktijkleerplaats bezoeken aan de hand van een checklist, jaarlijks hogeschoolbreed schriftelijk Student TevredenheidsOnderzoek, periodiek werkplekbelevingsonderzoek onder personeel en interne audits. Alle instrumenten worden ingezet in een gestructureerde PDCA cyclus. De opleidingsmanager stelt waar nodig verbeterplannen op, mede aan de hand van de
pagina 25
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
verschillende NVAO facetten. Er wordt gewerkt aan de hand van concrete streefcijfers en doelen. Overwegingen Het panel heeft kennis genomen van de systematiek van kwaliteitszorg aan de hand van schriftelijke informatie in het aanvraagdossier. Het systeem van kwaliteitszorg is gedurende het locatiebezoek niet nader aan de orde geweest aangezien het panel hier op basis van de schriftelijke informatie geen aanleiding toe zag. Het systeem van kwaliteitszorg komt het panel over als een robuust en ontwikkeld systeem. Het panel beoordeelt dit facet dan ook als voldoende. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.1 ‘Systematische aanpak’ als voldoende.
4.5.2
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld (facet 5.2) Bij de interne kwaliteitszorg zullen medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief worden betrokken. Bevindingen Medewerkers Inbreng van medewerkers vindt schriftelijk plaats door het werkplekbelevingsonderzoek. Daarnaast heeft de hogeschool de reguliere overlegvormen (opleidings- en examencommises) voor mondelinge inbreng vanuit de medewerkers. Evaluaties worden structureel met medewerkers besproken Studenten en alumni De inbreng van studenten en alumni staat reeds beschreven in paragraaf 4.5.1. Afnemend beroepenveld Tijdens het locatiebezoek heeft het panel kunnen waarnemen dat het afnemend beroepenveld is betrokken bij de totstandkoming en invulling van de opleiding. Wel is het panel van mening dat de relatie met het afnemend beroepenveld bestendiging behoeft. Er leven onder het afnemend beroepenveld op dit moment nog te veel wisselende beelden en verwachtingen over de opleiding. Overwegingen Medewerkers, studenten en alumni zijn structureel betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Hoewel de relatie met het afnemend beroepenveld in de ogen van het panel intensivering behoeft, is reeds sprake van duidelijke betrokkenheid vanuit de potentiële werkgevers. Het panel beoordeelt dit facet derhalve als voldoende. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.2 ‘Betrokkenheid’ als voldoende.
4.5.3
pagina 26
Samenvattend oordeel onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg Het panel heeft alle facetten van onderwerp 5 ‘Interne kwaliteitszorg’ als voldoende beoordeeld. Het panel beoordeelt het onderwerp als geheel dan ook als voldoende.
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
4.6 4.6.1
Condities voor continuïteit Afstudeergarantie (facet 6.1) De instelling geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen. Bevindingen In het informatiedossier staat de afstudeergarantie beschreven. De HU garandeert dat alle studenten die de komende vier jaren aan hun opleiding beginnen in de gelegenheid zullen worden gesteld daadwerkelijk af te studeren. Overwegingen Het panel constateert dat aan de eis van afstudeergarantie is voldaan. Het panel spreekt zijn waardering uit voor de ruime garantie, die de ontwikkeling van deze nieuwe opleiding een serieuze kans geeft door op voorhand de afstudeergarantie voor ten minste vier cohorten af te geven. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.1 ‘Afstudeergarantie’ als voldoende.
4.6.2
Investeringen (facet 6.2) De voorziene investeringen zijn toereikend om de opleiding (inclusief voorzieningen) tot stand te brengen. Bevindingen Het panel heeft kennis genomen van de meerjarenbegroting van de opleiding. De begroting komt het panel als realistisch en toereikend over. Het panel plaatst enkele kleine kanttekeningen bij de begroting. Deze worden onderstaand en in de volgende paragraaf toegelicht. Overwegingen Het panel verwacht dat aanvullende investeringen noodzakelijk zullen zijn ten behoeve van het skillslab. Het management heeft aangegeven de noodzakelijke investeringen te zullen doen. Gezien de uitstekende inrichting van het skillslab voor de reeds bestaande opleidingen heeft het panel er voldoende vertrouwen in dat de hogeschool de noodzakelijke aanpassingen zal realiseren. Mede overwegende dat de school inmiddels aanzienlijk heeft geïnvesteerd in de totstandkoming van de opleiding, komt het panel tot een positief oordeel voor dit facet. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.2 ‘Investeringen’ als voldoende.
4.6.3
pagina 27
Financiële voorzieningen (facet 6.3) De financiële voorzieningen voor de gecalculeerde negatieve resultaten zijn voldoende voor dekking van de aanloopverliezen.
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
Bevindingen Het panel heeft kennis genomen van de meerjarenbegroting van de opleiding. De begroting komt het panel overwegend als realistisch en toereikend over. Overwegingen Het panel kan zich voorstellen dat de middelen voor de inzet van gastdocenten krap zijn, gezien de gehanteerde normbedragen die zich wellicht moeizaam verhouden met de te verwachten inzet van medisch specialisten. Het management heeft aangegeven indien noodzakelijk ruimte te zien voor het flexibel hanteren van de normbedragen. Het panel beoordeelt dit facet derhalve als voldoende. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.3 ‘Financiële voorzieningen’ als voldoende.
4.6.4
Samenvattend oordeel onderwerp 6 Condities van continuïteit Het panel heeft alle facetten van onderwerp 6 ‘Condities van continuïteit’ als voldoende beoordeeld. Het panel beoordeelt het onderwerp als geheel dan ook als voldoende.
pagina 28
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
5 Overzicht advies De onderstaande tabel geeft per onderwerp en per facet het oordeel van het panel uit hoofdstuk 4 weer.
Onderwerp 1 Doelstellingen opleiding
2 Programma
3 Inzet van personeel
4 Voorzieningen
5 Interne kwaliteitszorg
6 Condities van continuïteit
Oordeel V
V
V
V
V
V
Facet 1.1 Domeinspecifieke eisen
V
1.2 Bachelor
V
1.3 Oriëntatie hbo
V
2.1 Eisen hbo
V
2.2 Relatie doelstellingen - programma
V
2.3 Samenhang programma
V
2.4 Studielast
V
2.5 Instroom
V
2.6 Duur
V
3.1 Eisen hbo
V
3.2 Kwantiteit
V
3.3 Kwaliteit
V
4.1 Materiële voorzieningen
V
4.2 Studiebegeleiding
V
5.1 Systematische aanpak
V
5.2 Betrokkenheid
V
6.1 Afstudeergarantie
V
6.2 Investeringen
V
6.3 Financiële voorzieningen
V
V = voldoende
pagina 29
Oordeel
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
Bijlage 1: Samenstelling panel
Voorzitter: drs. C.W. van Seventer Chris van Seventer is voormalig vice-voorzitter van het College van Bestuur van de Open Universiteit Nederland en tevens voormalig directeur van het voormalig nationaal instituut voor onderwijsresearch SVO. Chris van Seventer heeft ruime ervaring opgedaan met visitatie- en auditprocessen en Internationale ervaring (bestuurlijk resp. lid van accreditatiecommissies). Hij bekleedt diverse maatschappelijke bestuursfuncties.
Panelleden: Dr. P.F. Roodbol, Hoofd Wenckebach Instituut UMCG, lector Hanzehogeschool Groningen Petrie Roodbol (Rotterdam, 1953) begon haar loopbaan als verpleegkundige in Leiden. Na diverse leidinggevende functies rondde zij in 1993 haar studie Verplegingswetenschappen af aan de Rijksuniversiteit Limburg. Sinds 1991 is zij in verschillende functies werkzaam in het UMCG, o.m. als projectleider van de implementatie van de Nurse Practitioner in het UMCG en hoofd Opleidingen. Sinds 2007 is zij Hoofd van het Wenckebach Instituut van het UMCG. Petri Roodbol promoveerde in 2005 tot doctor in de Bedrijfskunde met een proefschrift over taakherschikking in de gezondheidszorg en de positie van de nurse practitioner. Zij maakt deel uit van het bestuur van de verpleegkundige beroepsvereniging V&VN. Tevens is zij chair elect van de Core Steering Group Advanced Nursing Practice van de International Council of Nurses (ICN.)
W.L.M. ten Wolde, programma manager Ambulancezorg Nederland Wim ten Wolde (1951) is programmamanager Richtlijnontwikkeling Ambulancezorg Nederland Zwolle. In die functie is hij (mede) productverantwoordelijk voor ontwikkeling, actualisatie en implementatie van (landelijke) protocollen m.b.t. ambulancezorg, spoedeisende hulp, triage en spoedeisende hulp . In eerdere functies was hij bij AAD – Oost (Twente) en GG & GD Enschede werkzaam als beleidsmedewerker, clustermanager, hoofd CPA/AHV en verpleegkundige. Wim ten Wolde is lid van de projectgroep nederlands triage Systeem (NTS)
E.A.G.M. Holzer, directeur verpleging en patiëntenbegeleiding UZ Leuven Lon Holtzer is Verpleegkundig Directeur van het Universitair Ziekenhuis (UZ) Gasthuisberg van de KU Leuven. Hiervoor was zij onder meer werkzaam bij de Vlaamse Liga tegen Kanker (Coördinator VLK en onderzoeker), bij de VZW Landelijke Thuiszorg (directeur) en bij UZ Pellenberg (directrice verpleegkunde). Lon Holtzer is afgestudeerd als A1 verpleegkundige (1979) en behaalde in 1982 de Licentie in de medisch-sociale wetenschappen en het ziekenhuisbeleid. In 2000 volgde zij bij INSEAD het European Healthcare Leadership Programme. Zij vervult momenteel meerdere maatschappelijk bestuurlijke functies in het onderwijs en de zorg.
Alle panelleden hebben een onafhankelijkheidsverklaring ingevuld en ondertekend.
pagina 30
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
Secretaris drs. D.C. Duchatteau, MBA, vennoot LSJ Medisch Projectbureau Duco Duchatteau studeerde geneeskunde (vrij doctoraal ziekenhuismanagement) aan de Universiteit Leiden en bedrijfskunde (MBA) aan Webster University. In zijn werk voor LSJ Medisch Projectbureau verzorgde hij mede het secretariaat voor meerdere landelijke projecten in de gezondheidszorg (o.m. Medisch Opleidingscontinuüm” en de commissie Technologie, Zorg en Opleidingen). Duco Duchatteau heeft in zijn werk als adviseur verschillende onderzoeken verricht op het gebied van zorgopleidingen en ontwikkelingen van nieuwe professionals in de zorg. Hij heeft eerder verschillende panels van de NVAO secretarieel ondersteund.
Procescoördinator drs. N. Pronk, beleidsmedewerker NVAO
pagina 31
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
Bijlage 2: Programma locatiebezoek Het panel heeft een bezoek gebracht aan de locatie op 27 augustus 2009 voor de toetsing van de nieuwe opleiding Medische Hulpverlening aan de Hogeschool Utrecht. Programma Docenten, ontwikkelaars en stagebegeleiders (09.45 – 10.45 uur) -
Josephine Berkvens, Lid ontwikkelteam BMH - medische vakgroep, Programmacoördinator Physician Assistant, Instituut Verpleegkundige Studies
-
Lineke Beltman, Lid ontwikkelteam BMH – studieloopbaanbegeleiding, Docent Instituut Bewegingsstudies
-
Janneke Luiken, Lid ontwikkelteam BMH - aandachtsgebied communicatie, Docent Instituut Bewegingsstudies
-
Dammis Vroegindeweij, Lid projectgroep BMH – onderwijskundig adviseur, Beleidsmedewerker Afdeling Innovatie
-
Paul Rouwmaat, Lid projectgroep BMH – algemeen, Beleidsmedewerker Afdeling Innovatie
-
Bob de Nigtere, Lid projectgroep BMH – praktijkleren en stages, Medewerker Instituut Verpleegkundige Studies
-
Jantine Huizing, Extern lid ontwikkelteam BMH - adviseur acute zorg, Manager vakdidactiek en coach Ambulancezorg Nederland
-
Paul Vleugels, Extern adviseur ontwikkelteam BMH – spoedeisende hulp, Docent, opleider en trainer spoedeisende hulp Onze Lieve Vrouwe Gasthuis Amsterdam
Bestuur/ (opleidings)management (11.00 – 11.45 uur): -
Harm Drost, Directeur Faculteit Gezondheidszorg
-
Andre Boer, Directeur Instituut Verpleegkundige Studies en Afdeling Innovatie
-
Mia Duijnstee, Lector Verpleegkundige en paramedische zorg voor mensen met chronische aandoeningen, Hoogleraar Familiezorg Universiteit Utrecht
-
Els Gommans, Projectleider BMH, Beleidsmedewerker Afdeling Innovatie
Lunch en rondleiding Werkveldvertegenwoordiging (13.30 – 14.30 uur): -
Han Rozemeijer, Clustermanager Verenigd Ziekenvervoer Amsterdam
-
Helma van Zundert, Hoofd Opleidingscentrum Universitair Medisch Centrum Utrecht
-
Peter van de Water, Teamleider Afdeling Spoedeisende Hulp Onze Lieve Vrouwe Gasthuis Amsterdam
-
Jaap Hoekman, Bestuurslid Nederlandse Vereniging van Anesthesiemedewerkers
-
Dennie Wulterkens, Directeur OSG-VVAA
Gesprek landelijke werkveldvertegenwoordigers (14.45 – 15.45): -
pagina 32
Marie-José Willemse, directeur V&VN
-
Jaap Scholten, beleidsadviseur kwaliteit en arbeid NVZ Vereniging van Ziekenhuizen
-
Ed van der Veen, voorzitter bestuur CBOG
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten Het panel heeft ten behoeve van zijn oordeelsvorming de beschikking gehad over het aanvraagdossier met de onderstaand genoemde bijlagen. De met een asterisk gemarkeerde bijlagen zijn vooraf toegezonden. De overige bijlagen waren ter inzage gedurende het locatiebezoek. Voor een goede voorbereiding heeft het panel vooraf een aantal bijlagen ter inzage gevraagd. Deze zijn in het overzicht met een dubbele asterisk gemarkeerd. Deel I – Achtergronden van de opleiding *3a
Dam, Els van, en Schuit, Hans: Arbeidsmarktonderzoek naar de behoefte aan een hbo-opleiding Medische Hulpverlening – Eindrapport. Nijmegen (KBA) 2007,
*3b
Markès Marketing: Eindrapportage Kwantitatief marktonderzoek Bachelor Medische Hulpverlening. Utrecht januari 2008
4 5a
HAN: Notitie individualisering - vraagsturing - verbreding. Nijmegen 2002. Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (2006): Arbeidsmarkt en zorgvraag. Den Haag, 2006
5b
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2006): Arbeidsmarktbrief 2006. Den Haag 2006
5c
Ministerie van VWS: Niet van later zorg. Den Haag 2007.
5d
Ministerie VWS: Arbeidsmarktbrief 2006. Den Haag 2006
7
Kommer GJ (RIVM), Egmond T van.: Hoe groot zijn de vraag en het gebruik en nemen deze toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,
Zorg\ Ambulancezorg, 7 november 2007 (24 januari 2008)
*8 9
HAN /HU Kwalificatieprofiel Medisch Hulpverlener, Utrecht/ Nijmegen 2007 Verboon, Esther M.: Internationale oriëntatie beroep en opleiding Medisch Hulpverlening. Utrecht 2007
12
Windt W. van der, Steenbeek R, Eijk W. van, Talma H.F.: Inspanning beloond? Onderzoek naar de arbeidsmarkt van operatieassistenten en anesthesiemedewerkers. Utrecht: Prismant; maart 2002
13
Brouwer Onderzoek, Ontwikkeling en Advies: Prijzen in de markt, Onderzoek naar opbouw en hoogte van kost- en cursusprijzen van het theoretisch gedeelte van verpleegkundige vervolgopleidingen. januari 2005
14
HAN/HU: Kostenvergelijking BMH en in-service-opleidingen. Nijmegen, 2007
16a
RVZ: Acute zorg – Advies en Achtergrondstudies 2003
16b
CVS: Acute zorg – Over schakels en functies. 2005
16c
WVS: Reactie op CVZ-rapport “Acute zorg – Over schakels en functies”. Den Haag 4 april 2006
17
Drijver, R. et al (CBOG): Rollen en taakverdeling in de geïntegreerde acute zorg deel 1. Utrecht: CBOG 2007
18
Hogeschool Utrecht: Koers 2012 Utrecht 2007. par. 4.1, pag. 24
Deel II – Beschrijving van de opleiding 1. Doelstellingen opleiding 20
Heuvel, C. van der, et.al: Van Competenties naar Curricula. Een ontwikkelperspectief voor onderwijs in de Faculteit Gezondheidszorg. Utrecht 2003
*21
pagina 33
HAN/HU: Curriculumraamwerk Bachelor of Health – Medische Hulpverlening, versie
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
december 2008. Nijmegen/Utrecht 2008 **22a
e
HAN/HU: Verslag 2 bijeenkomst klankbordgroep BMH. Nijmegen/Utrecht september 2007
**22b
HAN/HU: Expertmeeting Bacheloropleiding Medische Hulpverlening, 6 november 2008.
**23
HAN/HU: Samenstelling klankbordgroep BMH. Nijmegen / Utrecht 2007
**24
HANCV’s van BMH-docenten en gastdocenten. /Utrecht
25
HU/FG: Management Review Faculteit Gezondheidszorg, december 2005.
26
HU/FG: Afstuderen in de FG. Utrecht 2005
27
F. Leijnse, Lectoraten en Kenniscentra, naar een infrastructuur voor de kennisfunctie. 2006
28a
HU/FG: Kenniscentrum ‘Innovatie van zorgverlening’ – Programma 2006-2010.
28b
HU: Evaluatie Kenniscentrum Innovatie van Zorgverlening. Hogeschool Utrecht 2007
Utrecht 2006. 2. Programma **32
HAN/ HU Blokboeken BMH (eerste jaar), Nijmegen / Utrecht 2008
33a
www.han.nl/start/bachelor-opleidingen/studie-keuze/minor-volgen
33b
HU: HvU Richtlijn vormgeving profileringsruimte. 4 maart 2003
34
Heuvel, C. van et al (FG): Raamontwerp voor de leerlijn ‘De beroepspraktijk onder de loep’. Utrecht Januari 2008
35
Notitie vaststelling competentieniveaus op de Faculteit Gezondheidszorg. Werkgroep Competentieniveaus, HU, nov. 2007
36
HAN/HU: Constructie van onderwijsblokken, Handleiding voor ontwikkelgroepen bij
37
HU: Onderwijs/ en Examenregeling HU, Utrecht 2008
constructie van onderwijsblokken BMH. Nijmegen/Utrecht 2008 3. Personeel 39a 39b
FG: Beleidsplan Personeel en Organisatie 2008-2012. Utrecht 2008 (concept) IVS: Personeelsplan 2007-2011 – Instituut voor Verpleegkundige Studies. Utrecht 2007
39c
FG/IVS: Masterplan IVS – Op weg naar een excellente beroepsuitoefening. Utrecht 2007
**40
HAN/HU: Samenstelling ontwikkelgroepen BMH
41
FG: Facultaire budgetbrief 2008. Utrecht 2008.
42
HU: Functiehuis. Utrecht 2007
**43
HAN/HU: Handleiding praktijkleren BMH. Nijmegen/Utrecht 2008
4. Voorzieningen 44
HU/FG: Huisvestingsanalyse Faculteit Gezondheidszorg. Utrecht 2004 en Actieplan
45
FG: Inventarisplan skillslab 202-2012. Utrecht 2005
46
FG/IVS: Notitie Klachtenprocedure voor studenten. Utrecht 2005
Herinrichting FG. Utrecht 2004
5. Interne kwaliteitszorg 47a
HU: Beoordelingskader HU t.b.v. accreditatie bacheloropleidingen (EVINAC II)
47b
FG: Kwaliteitsbeleid Faculteit Gezondheidszorg 2005-2007. Utrecht 2005
48
FG: Intern Kwaliteitsbeleid Bachelor Medische Hulpverlening (concept)
49
FG/IVS: Voorbeeld PDCA-schema’s. Utrecht 2008
50
FG/IVS: Voorbeeld halfjaarlijkse managementrapportage aan IVS-directie (MARAP).
51
FG/IVS: Reglement Opleidingscommissie BMH. Utrecht 2008
52
IVS: Reglement Beroepenveldcommissie. Utrecht 2008
Utrecht april 2004
Utrecht 2008
pagina 34
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
6. Condities voor continuïteit *54
FG: Meerjarenbegroting BMH. Utrecht oktober 2008
Gedurende het locatie bezoek lagen tevens ter inzage: Aanvullende bijlage 2.1: Cross-overanalyse Bachelor Medische Hulpverlening Aanvullende bijlage 2.2: Afspraken met zorgaanbieders / stages Aanvullende bijlage 2.3: Beschikbare docentinformatie: ‘Systematiek Budgettering BMH HU’ Aanvullende bijlage 2.4/2.6: Toetsingsinstrumenten voor praktijkopleiders / Checklist voor stagedocenten: ‐ Handleiding Praktijkleren, bijlage 10: integraal beoordelingsformulier ‐ Bijlage 3: leerplaatsprofiel ‐ Voorbeeld kwaliteitszorg Praktijkleren, Instituut Bewegingsstudies HU Aanvullende bijlage 2.5: Voorbeelden van beroepsopdrachten: alle thema’s, hoofdstuk 2 Voorbeelden van onderwijsproducten FG-opleidingen (vaardigheidstoets, portfolio, afstudeerwerkstukken). Tevens “Actualisering management review bachelor medisch hulpverlener, augustus 2008” en “Toets nieuwe opleiding Bachelor Medisch Hulpverlener, Vragen van het NVAO-panel, 27 augustus 2009”
pagina 35
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
Bijlage 4: Lijst met afkortingen
pagina 36
ba
bachelor
BMH
Bachelor of Health Medische Hulpverlening
EC
European Credit
ECTS
European Credit Transfer System
EVC
Erkenning (elders) verworven competenties
FG
Faculteit Gezondheidszorg (Hogeschool Utrecht)
FGGM
Faculteit Gezondheidszorg Gedrag en Maatschappij (Hogeschool van Arnhem en Nijmegen)
HAN
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
hbo
hoger beroepsonderwijs
HU
Hogeschool Utrecht
LOEP
Leerlijn Onderzoek En Praktijk
ma
master
NVAO
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
PDCA
Plan-do-check-act
SEH
Spoed Eisende Hulp
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |
Het paneladvies is tot stand gekomen in opdracht van de NVAO met het oog op toetsing van de nieuwe opleiding hbo-bachelor Medische Hulpverlening van de Hogeschool Utrecht. Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) Parkstraat 28 Postbus 85498 | 2508 CD DEN HAAG T 31 70 312 23 30 F 31 70 312 23 01 E [email protected] W www.nvao.net
Aanvraagnummer
pagina 37
#3320
NVAO | hbo-bachelor Medische Hulpverlening, Hogeschool Utrecht | 13 oktober 2009 |