HANDBOUND AT THE
UNIXERSITY OF
TORONTO PRESS
2«f
T
VONDEL IIÏ
III
.
ALLE
13E
VehxE^T
TA:sr
JOOST
YA]>^
YONÖEI.
TJITGEGHEVZÏï^ 3>OOÏL
bosciI;
3t:ii:n^aiidits
Te Dordreclit; DJ.
bij'
iEEmS' ÏX KXAP.
Te l^ercfen op deii
TAU B.TIMSD1ÏK
Zoom
Hl^ VA^'
,
hij
BXO2ÏKS0B.ST
.
:
I
L
VONDELS
V.
J.
K D
IJ
C H T E
I
N.
DAVIDS LIJKKLACHT OVER SAUL EN JL/e
O
braeHlen, die
Op
gedragen,
Irebt
Wat geweh
-uwe bergen. 't
gij
ZOONEN.
leggen nu verflagen
Isrel,
Of
ZIJN
puik der mannen heeft gevélt?
Verhaalt tHt niet acn ons misgomiers
Te Gath, noch
mett toch d' Askalomier»
Op honne ftraten *t ongeval. Door uw Inidruchtigh Hjkgefchal:
Om
niet de maeghdelijke reien
Des
Filiftijns
Dat
's
ten dans te leien
onbefnedens dochters met
Gaen ladien over ons
O
Voortaen Ikfet
verdriet.
Gilboa, dat dauw noch regen
uw
hooge toppen zegen'
loof en gras
,
noch
d*
akker draegh
Zijn tiende, die Godts hut behaegh:
Want op uw hoogte en ope Ontzeegh de
De
fchilt
Als had
velden
fchilc, en 't hart der helden;
van Saul
hem Godc
in
den llrjc;
noit ingewijt.
A
a
blJKDiCHTEIf. De boogh van Geweer van In
't
die Saul minnelijk.
beide fchoon, en onvervvinnelijk»
Terwijize leefden,
Geen Geen
Och Van
kon den Doot
den jongften noot»
ï^iet fcheiden in
"
fnedigh
't
noit ledigh
vet der dappren, trots van moet.
Die Jonathan,
En
quam
hof, raaer vuil van vijants bleet.
't
En
Jonathan en
Saul
arents vleugels waren fneller.
kies
noch klaeow van leeuwen
Abraras dochters, fchreit op
noch Vorst van
Saul, flus
Die u
't
feller. lijk
Rijk:
gewaden
raet pui-pere
Bekleede, en
't
't
kleet
«et puikcieraden
Gefleente en gout te fleren plaght
O
onvergeetelijke flagh
Hoe Horten
O
Gilboa op
i
daar de vroonifte
koppen l
uwe toppen
Viel d' onverfaeghtlle ftoatlle
man.
Die grootfte krijghshelt Jonathan.
Och Jonathan, mijn zoet vertrouwen, Mij zoeter dan de min der vrouwen.
Mijn broeder dus verongelukt;
Nu
voel ik hoe
uw
Het eenigh pant, Als ik
uw
ziel,
lioe quaemt
gij
doot mij drukt»
hart had zoo veikoore»
Geen moeders
O
uit haar
gebooren.
heldenheir
o» met uw
l
gevreiil
;
L
B
K
IJ
C
!
H
T
N.
F
4
LIJKKLACHT OVER OVIDIUS NAZO, Uit Engel Politiacns Latijn vertadt*
een
ier legt
Roosmch Poëet op
Barbarifche aerde dekt de glori van
oevers van Euxijn.
d'
't
Latijn.
Barbarifche aerde dekt den meester der vrijaedjen,
Daer
d'
heene bruischt langs rotfcn en bosfchaedjen.
Ifter
En Rome
fchaemt zich niet, dat het dien Hooftpoëet
Zoo wreet mishandelde, ook
Was
veel wreeder dan de Geet.
in gansch Rusfen dan niet eenen arts te vinden,
Die hem
quijnen van zijn quaelen quara ontbinden.
in 't
Het koude lichaem floofde, en warmde
Of met Of Of
O
in 't
zachte bedt?
een zoete tong dien fterrefdagh verzet ?
den pols taste eer
in het uiteHle
hij
fcheide ?
een hartfterking voor den dootfnik toebereide?
Of
d'
Of
uit
oogen toelook
flrijtbaer
Zoo
Rome,
gij
wijt van Pontes
Men
,
toen
medoogentheit de
vont
'er
,
gezicht gebrooken (lont?
ving met den
verlette d'
daer
mont?
oude vrienden.
hem geen van
allen
dienden
geen, noch neef, noch dochter, nochte vrou,
Die hunnen vader trooste
Recht of hem
't
ziel
in ballingfchap
en rou:
flechts Koral en ftuure Besfen quellen.
Geeten, tegens kou gedost met bonte vellen;
En
Hecht of een woest Sarmaet,
Met
zijn geftreng gezicht
Een weest Sarmaet, wiens
En
wit behijzelt voor
Noch wort
dit lijk
't
te paerde in fneeu
en kou,
den kranken troosten zou; hair
om
hals en hooft en ooren,
gezicht, klinkt
ftijf
bevrooren.
van Bes, Korallen, en Sarmaet,
En wreeden Gcet befchreit, in dien bedroefden (Uet. De bergen, bosfchen, en de wilde dieren weenen. En d'Uler in zijn kil onthout zich niet van ileenetu
Aa
:
*^
(5
Men
fegt dat
&
K
IJ
Poikus
,
*t
r».
oj^ dien.
dagb
fmelten zagh. niet ontbreeken
ftof en asfchen
,
C
een dootvat met hun hant.
in
nazoos
X)« grafzerk overdekt den meester
ofièrt
grafeerk fiiijea:
yan het
De moeder van de min fprengc drij De rustplaets van dit lijk met geur Och zangrey,
'
overfchot des Dichters, hier verbrant
2i> gaen het graffchrift kort op
Een
,
E
fakkelen het lijkhout aen te fteeken.
Zij fluiten
Tot
T
hardt bevroren
De Zeegodin ontdoic in traenen De Minnegoden noch hun moeder Met hunne
»
C
1
yrijen%
en vier\verf trou en zuivren dou»
en vereert dien overleden
lijkklaght, rijker
óan mijn zangkunst kan bekleeden,
lijktrani;n oVE R
DEN
JONGEN KEURVORST. Oc
'ch Keurvorftelijke ziel!
\
Vloek
uw
nootlot en de kiel
Die twee Frederikken deilde,
Zoon en vader
overzeilde.
Gij omarremt noch den m3st,
Daer de Doot het Daer
die heldenharten
Gaf een
al
verrascïjt;
zweeken.
kint een manlijk teken.
Zilverhair of blonde jeught
Maekt geen oude, macr de deught Die met kracht den noot durf weérfben.
En kloekmoedigh Och och
Redme redme
Uwen
houdt haer heerb::en.
vader, kreet de zoon, toch: verfchoon
ouften eerstgeboren
Help o helpme, 'k ga verloren;
,
&IJKDtCRTElf« W««r
't
En
op de lippen (het.
de nootrdieer dreight den draet
Van mijn
leven af te knippen.
Bergh mijn ziel, alreê aen
't
(lippen,
In den jongden oogenblik.
Met zoo gaeftge fnik op fnik, En de winden gingen weien Over
uw
water met
*t
hoop van
Leidftar,
Och och och!
fcbreien. 't
Duitfche volk
een waterwolk
Bluscht uw' koninglijken
En uw Vader kermt
most het zijn?
Bitter nootlot,
Most zoo
Met
Y
Most
opgang van den Rijn
Goddelijke ftralen
zijn
In den
d'
luifler.
in 't duider.
ftroom nederdalen?
gij
fneven, jonge Vorst?
Die met onverfaeghde borst
Had
belooft de
Wraek
Naer den Donau op
En Op
na
's vijants
te rechten
's
te
te
wekken
trekken.
neerlaegh weef
Vaders eer;
Daer de huisraans Wijngaert planten
Aen de vruchtbre waterkanten. Van den Nekkervliet befproeit; Daer het
jaer
zoo weeldigh
Lijk, daer Duitschlant
Neem voor Och
lief
om
bloeit.
zal
zwijmen,
ons droeve rijmen.
Keurvorftelijke ziel!
•k Vloek
uw
nootlot, en de kiel
Die twee Frederikken deilde.
Zoon en Vader
overzeilde,
MDCXXIX.
A4
,
l
,
LIJKDICBTEHL
V
t
K
IJ
LA
K
H
Qf
T
OVER
N E
E R
T K A Z
S
GRAEF VAN NASSAU i^ijn
I
M
I
R,
STADTHOUDER VAN VRIESLANT,
,
traenen kleen bewijs van grooten rouwe.
Zoo flaek misbaer, medogende gemeent. En treur, gelijk die troostelooze vrouwe. Dat marmerbeelt , Het
leeft
Van
welk flom, niet zucbt noch
'c
nochtans, maer
't bittre
wee van
te llreng een noot.
al
De geest bewelt zit vast, En naulijks fcheelt hier
en kan niet vloten: *t
leven van de dpot.
Al eveneens zat Ai^iroraadi benepen
Toen
zij
't
,
belaes! de leide maere ontfing;
Toen Trojes
En
fteent.
hart dat is. gefloten
't
vest het
lijk
kermen boven
alle
door flof Z2gh flepen. daeken ging.
^edrieghlijk lot des oorloghs, wij beloofden
Ons zelven Van
vast laurieren na 'et belegh
's vijants
fteên
en och
;
Des volks, en ruktze
in
!
gij
treft
de Hoofde»
hun triomfen wegh.
Triomfen, neen, bedroefde nederlagen.
En
De 't
fchipbreuk, die gaet ftrijken met de winst.
blijdfchap
wort verdrukt door
't
jammerlx lagen.
Gequetfte brein weeght meest, de zege minst.
Waer
is
Hoe
de deught die
alle
lemmers wette?
blaekt zijn oo^h nu niet van
gloeiend vier.
't
Celijk het deed, toen hu den helm opzette
Hoe
ongelijk
is
dees nu k a z
Die K A z I M I r , dié
Noeh
In
draefde
eischte fier
P^n
fleutel
flus
,
i
mir
zoo braef
I
te paerde
met den vluggen hoef
in
met fchitterenden zwaerde
van het
ftiijtbre Celdetlant.
't
zant,
LIJÏDICHTEN.
p
Die heldenbaek, die d* uiterfte gevaeren
Was
dQorgefolt
Hoe zicnwe nu
met onverfchrokken raoedt:
de grijsbeic zijner
liairen
Geverft, geklist van zijn doorluchtigh bloetl
Nu
meer geen zwarte Spanjacrcs jagen
zal hij
In
vlakke velt; nu zal
't
Noch
hij
(ladt
noch
flot
fchansfen raecr beftormen, en belagen,
Of dondren met kortouwen , Hij zal voonaan de
Noch
't
Veluw
niet
woeste ichuim en
Des dwingelants op
't
als
een Godt.
meer vegen. bniizen van dien
vloffec
zijnen ftalcn degen
Afftuiten trots, en zetten voet bij voet:
De Hemel
wil dees dapperheden kroonen
Met eeuwigh
heil, terwijl wij
onvermoeit
Die dankbaerlijk verdienen aen zijn zoonen
Twee
;
fpruiten daer des vaders aert in bloeit.
MD ex XXII.
GRAFNAELT VAN 'S
KONINGS STADTHOUDER, YRLANDT.
IN
G
raef
straffort,
al te
vierigh in zijn
Zijn vaderlants verwondering %n
En
rouw»
door zijn deiight gewasfen boven
Des menfchelijken
lofs,
zoo hoog en
Zijn Heiligh Hooft toewijende aen
En
fleil;
verfteeH^
wreet geraoedt der razende gemeente
Met een
Of
't
't peil
ftantvasiigheic, die Kato voeght.
Thrafea, in
't
fterven
zoo vcrnoeght;
Of, onder Neroos raoederflaghiigh Rykj^
pen
grijzen onbeieuterden Stöijk,
A
5
trouw.
r
LIJKDICRTEH.
|0 En
allen
den Stoijkken
Dees (toen
,
bekent;
oic
nu, met een benijbaer endt.
hij
En wel getroost, als buiten ftervens noot, Den jongften dagh zijns levens hier befloot) Verlichte braef, gelijk een helt, bet padt
Der Doot, mits
En In
haer rustigh tegentrat;
hij
(zelf zoo boos betight van zijn partij, {haffen van de fnoodfte fchelmerij
't
Der
fchreiende gemeente, door het leet
Van naberouw,
dat haer in
Scheen vonnis zelf
En
graeuw, aen
(Irafte *t
Hij achte
*t
't
t*
Om
zulk een* ftorra des
Tot
's
lijf *t
*t ftiik.
raet di\ik.
langer lot
tijts, vol
Konings dienst, te
maer
niet,
offeren aen
ftuiten
Godt, ongevals.
op
zijn' baJs.
groeizaemheit, gepasite wonder
^^aer zulk ean* mans onnooslen
O
harte fneet)
over
nut te krimpen
Zijns levens, en zich
O
*t
te vellen
(lijll
edele gerustheit, onder
Den
flagh
MD
der ongeruste bylt
cxLi.
Fertaelt uit Huigens Latijn,
GRAF.
NAELT VAN
MONTROSSE. Jastisp.oius
Q}ii
fUit
in
O,
„ Vyprechte Deught, vol ö In
't
vechten, fneuvelt
„ Door rampfpoet, Brictanje
umus
Teucris, 6f feryantisfimus af uu
al
viers, en te
niet door
moedigh
bloedigh
vroom geweer.
had na fcbaemce ea eec
4
,
t
D
K
IJ
Cantsch
en
uit,
2ich zadt aen
En
nae
*t
't
T
E
N.
Il
harnas aengetogen, ,
vertreên van d* oude kroon
Zijn Vaders al
,
H
Konings hals gezocen
*s
onnooslen Zoon
t*
Cefchopt; wanneer Gezeten
C
I
montros,
te patrde
met gerechten zwaerde
Befloot op nieuw
't
verdrukte bloet
Te zetten in het wettigh goet. Hun aengeftorven door de rijen Van Grooten Alexanders tijen: 5, Want nimmer zwicht een dapper
lie'r,
„ Schoon recht moet zwichten voor
„
^:c\v'clt;
Hij hanthaeft 't heiligh recht der volken j
„ AI
(lorten
„ Der
hem
„ Geen
op het hoofr,
water heeft dien gloet gedGoft.
Montros
getroost zich dan het muiren
Der fchelmen op
En
de doni^re wolken
krijgsellendcn
ftelt
zich,
zijn borst te ftuiten. als
een vaste wijk
Der fceptren, teegens
Doch
valt in
Die ree
's
3,
Het
„
In
handen des verraders.
prijs
gezet.
deze onuitwischbre fraet
rijk bevlekt.
't
hollend rijk;
Gefalfden hooft en aders
.Hadt op een' fnooden
En met
*t
Wie
durf zich mengen
geen de hemel wil gehengen ?
De Deught, om hoogh
altijt
geëert,
Raekt onder: Judas triomfeert: Die zelf den ftrop verdient Verftikt de bloera van
En
trapt
op
Doorluchte
Den
Uw
't
's
te dragen
Konings magen,
hart van Stuarts huis.
bergroos,
uit Ferguis,
Koningklijken ftam gefproten. bloet, voor 't Vaderlant vergoten
.
.
^
,
Ü
1^
K
IJ
Zal
D
I
H
C
T
E
N.
de volgende eeuwen deur
al
Verfpreien zijnen eedelen geur;
De
bloesfem van
uw
brave daden
Herleven, waer de zon baer raden
Van
oosten
't
in het
westen
drijf.
De belschheit koel' baer' moedt aen *t De Moort en 't Oproer drijven boven. En ftelle wetten aen drie hoven. Dal
de weerelt fcbrikke, en
al
lijf:
ijs*;
„ De Trouw behoudt heur waerde en
prijs.
MDCL. SAT PATRI^y PRIAMOnjJB DATUM.
U
T
I
V
A
E
R
T
VAN WIJLEN DEN DOORLUGHTIGEN ZEEHELT
MARTEN HARPERTSZ. TROMP,
RIDDER, L,
Aniirael
van Hollant en ÏVest-yrieslantf
V INC ET AMOK PATRIjE. jL>aet
zicli
Europe
niet
Al fch«en de wecreJt
Toen,
uit
verwondren.
te
vergaen
den Noortfchen Oceaen,
Dat oorlogbsonweêr op quam dondren.
En
baldren over duin, en (Irant,
Een* balven dagh, en noch een' heelen;
Tweehondert drijvende kafteelcn;
Dq
b^re zee in lichten byant^
I
,
,
LÏJKDICMTEn, De
barftende falpeterwolken
En
d' elementen altemael
Gelost van
Op
*t
zwangere metael,
vlak, daer twee vermaertfte Volkea
*t
Te
water, boort aen boort geklampt,
Hun' wellust fchepten,
Van
in
vernielen
*t
eike ribben, mast, en kielen.
En
raenfchebeen; tot ftof geftampt;
Dat moor tgefch rei], en ijzerbraken;
De doón
*
en levenden, gemengt,
Gebraên, verdronken, en gezengt;
Dat weêrlicht, blixemen, en kraken;
Zoo
veel gewelts heeft altemael
Gezweet om
En
Van
Daer
Den
om hoogh, op
kampanje,
zijn
ofFerde aen het krijghsaltaer, hij
den Zeegeweldenacr,
Rijxtijran
Met
te befchreien.
amirael;
Hollants Grooten
Die trots
Zich
harperts
en d' uitvaert te geleien
't lijk
van Groot-Britanje
zijne fabel ia de vuist.
Ter
vierfchaer daeghde,
Wet
zijnen havlksklaeuw gegrepen.
om
al
ons fchepea,
Van onverzoenbren moort begruist. De Turk van 't Engelsch Barbarijen
,
Met
zijn
Van
't
Janitfers, hoort, vol fchrik.
moortftrant af,
Zijn opgeprcst gewelt in
alle
Hij ziet den brant van
En
*t
zijne uit (lof gewasfe
Cereet ons bekkeneel
te
oogenblik.
lijen.
mastbosch aen,
Reuzen
,
kneuzen,
In water, vier, en rook vergaen.
Die Vloek des volks, Ontveinsde
al
wat
om
hij
't
hart benepoö.
veiuzen raoght.
:
L
14
I
hare lenden na
Wat Met
H
C
E
T
N.
dat zijn vloot de tijding broght.
Tot
En
D
K
IJ
op
kracht
quam
(Iepen.
wat middel ora
raet ?
zijnen
gerucht
't
te
kloppen?
van Tesfel floppen?
Is dit de keel
Den Leeuw
mont
verbieden zee,. en lucht?
Hij rept zijn* klaeuvv
d'
bij
Indiaenen,
Ontrukt den Teems dien rijken oest. Beurs van Londen wort verwoest.
De Ons
zwemt
eilant
Dus klaeghde
Met
in bloet,
't
en tranen.
uitgeputte Rijk.
overweldighde onderzaten;
d'
Terwijl de Zeven Vrije Staten
De
ftaetfi
van
't
doorluchtigh
lijk
Beraemden, ora den Zeebefchermer
Te kroonen, Die
als
den braefflen Helt,
leven voor de Zeevaert
't
En meer
Hij ruste
nimmer onbeweent.
Al heeft de Doot het
De Faem
is
U
cL
verflonden
verduurt bet kout gebeent.
1 1 1.
T
I
lijf
aen geen graf gebonden.
De Deught
MD
ftelt.
verdient als gout, en marmec.
V
A
E
R
T
VAN DEN ON STERFELIJKEN ZEEHELT
ABRAHAM VAN DER HULST, ONDERAMIRAEL VAN HOLLANT EN WE<5T-VR1ESLANT, ONDER DEN ZEERAET t' AMSTERDAM. Furor iraque vjtfAem Pracipitant
D,oor Vloog
,
fttlchrumqwe mort fuccutrH in armis*
vier en
HULST,
vlam, en rook eu kogels een flaglipen aen de vbgcls
,
,
,
:
LIJKDICHTIN. MiCHAëL,
Van Die In
wektrno, niet
Te
om
tacie fiiaeren
trekken op een* lacgen toonj
Maer
Te
den grooten hclr.
geleden hoon hcrilclt,
barncn van de krijghsgcvaeren
*t
En
's lants
d*
oude dicbtcrs naei de kioon
fteeken met de zeetrompetten
Van zulke helden,
Aen
*t
die de
wetten
eiJant ftellcn, dat, te iloiit
Op zeekafteclen , hoogh gebout. De vrije zeevaert met vrijbuiten Cewelt en moorden zwoer
Aen
ijsre
te fluiten
ketens, op zijn ftrant.
Als een flavin van Britten lant
Dat nu, verbaest en afgevochten Zijn gruwelijke zeegedroghten
Door
Ruiters fcherpe waterbijl
2iet, naer een' nieuwen oorloghsflijl
Gehouwen en
gekerft aen
mooten.
Voor wint en ftroora den Teems opvlooten. Verheft out
Op
Rome
oit zijnen ftoel
Kurtius, die in den poeJ,
Gelijk een afgront opgekloven,
[Indien
men Titus
Durf fpringen
,
(.*)
magh geloven,]
op het briefchend paèrt
De zeebek hulst nam onvervaert Den Britfchen afgront op zijn tanden.
Men zagh den trotfen charlbs branden, £n zinken met de zeekortou. Wat is men fchuldigh aen de trou Van onze
Holbintfche Romainenl
Wij tuchtigen op Locvefteinen
(•) Titus Liyius.
L
i$
K
IJ
D
Baldaedigen
,
Van reen,
het
En
't
I
die
C
H
T
E
W*
zonder ftuur
wetboek van natuur
recht der VDlken, elk gegeven.
Met voeten
treên en wederftreven*
Zoo
blijf
de vrije vaert in zwang.
Zoo
leve
hulst
veele eeuwen lang*
MDCLXVI*
LIJKKLAGHÏ OVER
ANTONIO DE GAMARRA
D.
KOLONEL VAN EEN REGEMENT PAERDENj
ZOON VAN D.
ZIJN
EXELENTIE
ESTE VAN DE GAMARRA^ van St* Jakols Orden, Krijgfisraet, en alge^
Ridder
meeii Feltheer yooslit
van zijne KathoUjke Majesteit , Slot"
van Gent, en Gezant
hij
de
Hooge
Mogende Heeren Staeten der Ferenighda Nederlanden,
OSTENDENT TERRIS HUNC TANTUM FJTJé
iNu
leght
Antonio,
onze oorloghsbloem die brave,
heden
Verwelkt, ontjjdigh a^efneden
Van
En
*s
levens ftruik.
ongewisfe fchijn van
O
roem
't
leven.
Geen eigendoui, maer leen,
Den goên en quaên gemeen, Terwijl de vroomften d' eerfte fiieven
I
:
L
Dl
K
IJ
C
H
T
E
N.
Dit hooft van zoo veel volk.
Een
flagpcn aen den rechten vlogel
Van
*t
maghtigli heir, zagh kling, noch kogel,
Piftool, noch fpccr, noch dolk,
Koch
wallen aen, noch krijghskornetten.
Om
met
zijn
drppre hant
Het Konings Ncderlant,
Voor Valencijn,
Zoo komt Voor zon,
bij
nacht,
t'
ontzetten.
de jonge leeuw,
uit zijnen leger brullen,
Woefliijn en wildernis vervullen
Met
zijnen nuchtrcn fchreeuw.
De vonken Het
branden uit zijne oogen.
felfte tijgerdier
Moet zwichten voor dat vier. deizen, waer hij komt gevloogen,
En
In zulk een' gloet en fchijn
Verfcheurt
Des
vaenen en geleden
hij
vijants, die, dus overftreden.
De zwangrc karrabijn Quam op zijn' boezem los te drukken. En fchoot hem d' arreropijp. Te vroegh ten oorlogh rijp, In
*t
barnen van dien ftorm, aen ftukken.
Zoo
baent
Den wegh Die over
hij
's vijants
Gamarra, Cij fterft voor
Te
Oostenrijk
ter flede in
's
met
zijn
benden.
neêrlaegh renden.
vroomen wijk,
uwen ouden Vader
jong, diö aen de Kroon
Zijn eenigh pant, en zoon,
En erfgenaem (wat Zoo
En
raekt
hem nader!)
milt ten besten geeft.
fpreekt
,
al fchreit
het lant
om
*c
deerüjkf t
:
„ Dus „
offer ik
mijn bloet op
't
!
heerlijkst:
Hij ftorf geenzins, maer leefu
De brave Dus i*
Pallas
quam Evander
huis, van zijnen togbt,
Eer Troje
prijs
En won met
bevocht.
zegenrijken ftander;
Maer dees Kornel verwon.
Zoo
lang voor
Zagh
*t
fterven en doots vlaegen,
eerst de zege in
En
rijzen
Och, had
velt
't
opdaegen.
met de zon.
het lot der ooreloogen
Dien trouwen Helt gefpaert. naer zijn vaders aert,
En, In
*s
vaders arapten opgetoogen:
vruchten had het Rijk
Wat
Genooten , noch een Beftroit
Dit zegenwaerdigh ,j~
Al wat ter weerelt
^ Het
rij
van jaeren
met onverwelkbre blaêren lijk.
leeft is flierfelijk.
lichaera fmilt, cis
„ De zerk
^ De Deught
beflulpt
Was:
onze asch
alleen is onbederfdijk.
MDCLVI.
LIJKZANGK o V E a
HERMAN VAN DER POL BM£di en Oudt Scheepen
i
Amjlerdanu
INTEGER FIT^ SCELERIS
N
QIJE PURUS.
u (lort een van ons Zesendariigh
Pljiaeren, die trouwbartigh
;
LIJKDICHTIN. En
Amftels burgerij zoo nut
Het oude Raedluiis dut,
En
Vaderlandt, wel vijftigh jaeren
't
In
Ten
lief
en leet ervaeren
,
burgerlijken fpiegel van
Elk een,
Op
t
die
oogen kan
zulk een onbefproken voorbeeltj
Van Maurits waert
Te
geoordeelt
Wet,
ftaen bij d* uitgezifte
Van ontfouw Bij
noit befmet;
Graven Vlamingen en Bennen
En
andren, die
In eere en deught, die ftaten
En
entlijk
boven
Voor
's vijants
fchult.
hoor' wint en water ruisfen
dat hij vier paer kruisfen
En noch Eer
ontzeggen.
mans gedult
zijne voeten: 's
De mensch
Men
haer* eisch
zijn vervolgers leggen
Verfchoont noch
Tot
ftijft.
drijft,
Dees Helt durf Wraek
Schoon
5
hem kennen
't
zes jaer in leven
*t
voorhooft ploegh*,'
hem vemoegh'
maeit geen' roem van 't lange leven.
Dat vruchtloos heengedreven, Celijk een waterlooze wolk,
Onnut
is
voor het volk.
Laet andren ruim hun voordeel meten Bij *t
kreuken van
Het grootfte voordeel
De
^ie
bron van
lof
*t
geweten;
fpruit uit
deught.
en vreught.
volght dees baer onopgelezen?
In rouw geklede wezen.
En weduwen,
en arm en rijk,
Uit liefde tot dit lijk,
B z
If
,
20
L
D
K
IJ
H
C
I
T
N.
E
Dat elk oneindelijk verplichte,
En Zoo
genooten
zijn
fta
dees leste
ftichtc.
ftaeifi
Ten roem van vader
vol
Pol.
DOOTBAER
DE
VAN DEN HEERE
GERBRANT NIKOLAESZ. PANKRAS, Burgemeester en Raet van A7njlerdam,
N.lu:volght Der
rouw
de Stadt in
Den burgemeester,
bij
paren
die het Kruis
ftadt vercierende acht paer jaren;
Een toevlucht was van menigh huis; Een
blijde troost der ouderloozen.
Wat
hem
mist de Burgerij aen
Een burgerman
,
door
*t lot
verkozen
!
Wat deift de Raet een trouwe ftem. De ftoel, een* vreedzaem Stoelgebroeder, Een' zachten bant,
die 't al
verbont!
Oprechte Pankras, ieders hoeder,
•Wij kusfen uwen kouden raont, Den adem van den lieven Vrede, Die
Tot
uit
heil
uw
lippen vloeien
uw
van Neêrlant en
quam. flede.
Het t*zamen loopende Amflerdam
Zagh onder u den grontlleen leggen
Van
't
nieuwe Raethuis, dat nu
En ftelt het Wat werk
aen der zijn'
meester
Gij holpt noch voor
De
rijst J
Ouden zeggen
uw
billijk prijst.
einde fterken
bontgenootfchap met de Kroon
,
t
D
K
IJ
En Majesteit En zacght al
1
T
tl
N.
van Dcnemerken, ons Vrijheit aen die troon
Verknoclit, ten
En
H
C
I
der zeven
flciin
de rijken van de
Landen
Zonu
Wij dragen u op onze handen, Ter^vijl de
Te
rouw ons harten wont,
kerke, droef en ongeduldigh,
O Wij
Burgervader, goec van aert: blijven lof den graeve fchuldigb.
De
fleutels
van de poort, bewaert
Tot op den oever van uw leven, Ontfangt het Raethuis raet de maer
Van uwe doot,
Met Waer
te
vroegh befchreven
inkt van tranen
op
uw
baer,
nefiens onze Heeren gingen.
Leef lang
in
uw
nakomelingen.
ENGELENBURGH OVER DEN
IN E.
DEN ROUW,
HEER
AN DRIES BIKKER, HEER VAN ENGELENBURGH, Out Burgemeester en Raet van Amjlerdam^
INTEGER
W In
't
VIT/E,
SCELERIS
at tijding
komt de
Q^UE PURUS.
Stadt befwaren,
midden van de droeve maren.
En rampen,
O
etiz,
uit der zee
gehoort?
Lantverrijkkendc Amfterdammers
Wat baert een jammer u al jararaers? Hoe leit de Doot den Staet aen boort De dappre bikker, helsch befproiigen Van weifelende lastertongen, l
B
3
,
LIJKDICHTEH.
9%
Wort
O
aj te
Uw
vroeg ter neer gevelt»
6 kroon der Steden,
Bataviers,
rechte hant
leit
afgefneden.
Wat
lijdtge al
Wat
Hjdtge in eenen
Hoe
drijft
In
uw
fchipbreuk
kiel
Amirad
fteef en ftichte*
Die Lant- en Zeeraet
En
fchadel
al
op Codts genade,
ftranden van dien
't
dien helt?
in
man
braef voor uit, vol wijsheit, lichte.
Gelijk de Noortftar met haer' flrael,
Met w'apen'helr , noch onderdnenen. Noch koom' hem op met busfe, en vaenen; Hij
leit
En neemt
De
gerust den Tahbert af. verlof van
Nijt heeft a
Ampt, en
n d r i e s nu
triomfcer* vrij op zijn
Zij
Als
't
Hof
verleit
Bevlakken van haer
Het
heil der
Graf,
wort door de boosten ,,
pan moet de vroomheit 't
Staten.
verlaten ;
zich getroosten eerlijk
wit;
trouwe Burgerijen,
Geplant door Vree, na bloedig ftrijen.
Op Al
dat de Vrijheit veiJigh 2itt'. 's
Was
Burgermeesters lust en leven.
rustigh recht door zee te dreven,
Aen
last
en eere en eedt verkochr.
Zijn kloek beleit in hooge zaeken. Zijn doordrift en omzichtigh
waeken
Hielt eene ftreek op dezen toght.
Vergunt ons dan nae Dat
wij dit
wapen
Ophangen,
bij
't
lange Haven,
de braven
ter gedachtenis
Van E N g' L E B u R G H , dic afgefleten, Den prijs genoot in zijn geweten, Qus blonk
hij
ia
ons duiflemis.
;
«VCDicnTsv. DE
OP
«5
D O O T
V A k
KOENRAET VORSTIUS. N.
lu rOst hij, die verfmaet in ballingfchap
En bonsde
van
Dien grouwcl,
En Godes Als
Ter
bij
als
gouden kroes,
de droes;
van zoo meenigb duizend Stammen
met eindelooze vlammen.
datze zijn tot quaet genoodzaekt buiten fchuk, dat, quanfuis, baer maet regbtvaerdigh wert vervult.
bij
geleertlieïts
roem
hooren zonder
niet
ftraflfen
dien Cerberus driehoófdigh hoorde blaffen
Dies fmeet
De
die 't vergift fchenkt uit een'
aengezicbt affchildert
d' aflooiing
Dit kon
Den
most leven,
den Afgodt van Geneven,
helle ftuurt, en pijnt
Ka Op Als
altacr
't
hij
uitgelaten
ketenen, op dat
vloek van
helfche afgront
't
hij
temmen moght
lasterlijk
gedroght.
woedt, en (het gewcldigh tegen,
Braekt dampen uit zijn kolk, die hemelhoogh geftegen,
Bezwalken dik de lucht, op dat genaderijk
Dees goctbeit
De
niet
gemeen
befljaele een ijegelijk.
Vorst, nu afgeflreên, gedwongen
Voor broeder Efau vlught en
En
volght des waerheits fpoor op
Geeft Godt zijn ziel» zijn
te
vertrekken.
kiest uitheerafche plekken.
lijf
Overleden 1622 den 9 van Wljnmaenu
B4
't
redelijke padt.
de Vrederuke
ftadt.
,
LIJKDICHTEFT.
14
L
IJ
K
G
N
A
Z
K
OVER
DIONYS
VOS.
N
A E
KASPER VAN BAERLE. D<
'oorluchtiglie
van Baerle,
Gij kostelijke paerle
Aen Aemftels wapenkroon.
Nu
lielprae 't
En Dionys
rouwkleet dragen
•
beklagen,
Zijn vaders waertfte zoon.
Die goutbloem
En van den In
't
Wat
leit
vertreden.
ftruik gefneden,
vrolijkst
van haer
lent.
gaet het fterflot over,
Dat het de beste lover
Van Febus lauwer fchent?
Of
Om
ti'of
hem
dat de
't
heiloos weder.
Zweedfche veder
Zijn hant was toebetrouwt,
Die zwanger van
hiflori],
Gustaefs verdiende Befchrijven
Of kon
glorij
zou met gout?
de Nijt niet
lijen
Dat hem de Teems quam
Of
In onzen Fredrix laerzen.
Met
vrijen ?
dat hij docht te treên
zoete vredevaerzen
Als ia triomf voorheen?
,
r
D
H
C
I
T
I
N,
tS
Gij Heeregraftgodinnen
Gij burreghwals Meerminnen,
Beduit een treurverbont, Beftroit het
En
lijk
raet
reuken,
weeft een pel van fpreuken,
Gevloeit uit zijnen mont.
Bedouwtze met medoogen.
En
tranen van
uw
oogen;
Misfchien of dit verlicht
Zoo veel bedrukte vrinden. En geesten , die hem minden
En Al
,
fchenken dit gedicht:
lelt
hier 't
lijf
begraven
;
De deughdelijke gaven En geest van Dionys Zijn boven
graf gevaren.
't
Bij d' uitgeleerde fcharen,
In
't
hemslsch paradijs.
VERTROOSTINGE
GEERAERT VOSSIUS, KANONIK TE KANTELBERG,
OVER
^^
H
K
IJ
D
I
IJ
N*
ZOON
N
o
•eiirtge, Wattr.
En
Z
Y
hooghgeleerde Vos,
fronst het voorhooft van verdriet ?
Benij uw' zoon den hemel nier.
De hemel
trekt: aij, laet
55
hem
los»
S.
;
S5
L
D
K
IJ
Alj, flaek dees
En
ijdle
T
en
N.
blij,
alkrbesten VaJer vrij
Het puik van uwen acrtfchen
Men
E
wat.
tranen
offer, welgetroost
Den
H
C
I
fchat*
klaeght indien de kiele ftrant,
Naer
niet
wanneerze
gelaên.
rijk
Uit den verbo!gei Öceaen, Id een belioude haven lant.
Men
klaeght, indien de balfem flort,
Ora
*£
Maar Als
*t
fpilleii
niet,
van den dieren reuck:
zoo
't
glas
bekomt een breuk.
edel nat geborgen wort.
Hij fjhut vergeefs zich zelven
Wie
Die van een
fteile rotfè
fcbiet,
Naer eenen ruimen boezem
2oo
moê.
fchutten wil den fterken vliet.
draeit de weereltkloot
toe.
;
het
zij
De vader 't lieffte kint beweent of 't kint op vaders lichaem Fu^ent. De Doot flaet huis noch deur voorbij. De Doot die fpaert noch zoete Noch geraelijken ouderdom.
maekt den tnont de& ïleednérs (lom.
Zij
En
jeugbt.
ziet geleertheit aen r.och dciight.
Gelukkigh
Dat
En Den
in
is
een vnst gemoedt.
geen blijde weelde
frailt,'
ftüit, gelijk een taeie Ichilt,
onvermijbren tegenfpoet.
,
l
ü
D
r
IJ
V
T
I
C
I
M
T
A
E
!
N.
47
R
E
T
VAN ZIJN EXCELLENTIE
DEN HEER
HUIG DE GROOT. AEN DE WETHOUDERS VAN DELFT, INCONTAMINATIS FULGET HONORIBUS,
He
[claes!
wie komt mijn hoop vermoorden?
Wat onweer
Noorden ?
ruischt 'er uit den
Verzekert fluks ons beste pant:
Verzekert, berghi het Hollantsch wonder.
Hoe
zon baer aenfcbijn onder l
haelt de
O
Baltfsch raeir
Helaes
waer
!
is
!
6
ftorra
!
Die voor de fdiipbreuk van Zelfs onder 't
zijn
hven.
opgeheven zwaert,
Gezicht des Doots braveerde; en fterker
Dan
fliael,
Noch Dit was
Toen
voor eeuwigheic van kerker
bittren laster *t,
gij
En
U
't
ó ftrant
de Groot gebleven
wis vervaert?
Kristyn, dat u verraste.
naer
uwe Rijkskroon
taste.
zocht den fchoonfl:en diamant,
tot cieraet en
Waer zocht
roem befchoren;
vergeefs
;
hij
bleef verloren
Een voorfpook van uw Rijksgezantl
Hoe
luifterden
Die onverzaet
Dat
in
uw
noch 't
uw
ooren.
Koningklijk palais
U
zija geheiraenisfen
U
in
En
ftraks
Orakel hoeren.
melde:
den dagb der wijsbeit (lelde, toonde d' eere van den Pais|
i
,
LIJKDICHTKN.
XZ
Dan zagh men
Zoo
dat
gij
Scheent op
En met uw
Pais
uw
hart
bewegen;
den gefchaerden degen te fteeken,
öp
zijn
heiren af te trekken
woort,
;
Die nu de Kriste weerelt dekken.
En openen
den KrijgU de poort.
Flus hoopte Munfter hem
Ku
delft heel Delft
t*
ontfangcn;
met lijkgezangen
Zijn* ingeboren in het graf;
Daer
d* afgunst, entlijk afgeronnen.
Zijn doot gebeente rust moet gonnen.
Die
zij
den levende nooit
Och krankke
Wen
fteir, gelijk
Een
Men
gaf.
troost in zulk een jammer!
den Rotterdammer,
beelt den wijzen Delvenaer:
paer' die groote nageburen
Wier Faera
Zoo Oyerleien 1645
,
L
fla
alle
eeuwen
zal verduren.
de Wijsheit op
't altaer.
den 28 van Qegstmaenu
K
IJ
Z
A
N
G
K
OVE R DEN HEER
KASPER VAN BAERLE, PROFESSOR T AMSTERDAM.
MÜSA VET AT MO KL
N>
|u daclt
de ganfche Helikon
In rouwe, en fchreit een Hengftebron
Van
tranen op Apolloos zoon,
Apollo treet zijn lauwerkroon
Met voeten, en Tot
water.
verteert en fmilt
Och, wie
paeit, wie
(lilt
!
t
K
JJ
Den vader,
die
H
C
I
T)
T
t
fj,
t^
zoo root befchreit.
Zijn goude flralcn ncdcrleic
Om
dien herboren Klaiidiaen ?
Een Godt 't
En
Op Nu
ftort
om
zij
nimmermeer een traen,
iemant van zijn bloet,
Pindus toppen opgevoedt. zwijght de honighzoete tong
Des nachtegaels,
En
die eeuwigli
quikkeleerde
't
zong,
heele Jaer;
Die harp, teorb, en cimbelfnacr.
En
mengde met
orgels
Dees Koopman,
Een Tempel Begint
Voor over op
Een
lustpriëel.
fcheen, vol zangk en klank,
quijnen, en
te
zijn keel.
die een
dien
leit
krank
kouden zerk.
zantkuil, een bekrompen perk
Begrijpt dat groote lijk, wiens faem
De
werelt valt te kleen, en
En
leven fchept uit
Waer
's
aêm
Dichters flof;
eenigh Rijk of Vorflenhof
Hem
eert
Zoo
lang
Ons
Hollant mist zijn Zanggoddes,
En
hij
luit
of trommel faet.
Arifbotels wijze les.
En In
voor zijne heldenmaet;
Hippokraet, en Cicero 't
eene
lijk.
Heinas, hoc no6
Verliest een kenner zijn juweel
Zoo
ook
't
eelfle
Men houwe'r
in
een* lauwerkrans
Dees
valt
letters
een grnf ten deel.
op, ten roem des mans:
Hier sluimsrt baerle neffens hooft.
Geen zerk hun' glans noch vrientschap dooft. OyerUdcn 1648 den 14 yan Loumaent,
,
33
D
K
IJ
y^
C
t
T
tl
E
rf»
OP HET OVERLIJDEN VAN DEN HEER
GEERAERT VOSSIUS, Kanonik der Aertsh'isfchoppelïjki Kerk en der Hiftoriën Profesfor
A
f
te Kantelhergh^
Amfterdam».
N
E
IZAK VOSSIUS. van IloUant en Zeelant»
Hiflorifchrïjyer
N,
de gladde ploegh
iu gaet
Van
*t
fnedigb brein des leiterklocken
Niet meer door d* akkers van de boeken*
De Te
handt
die fpade en vroegh
,
post met onvermoeide pennen
Plagh door Is
't
Het
ftijf.
Der tonge, Haer
papieren velt te rennen. lioniglibladt
die
zoo
letterbijen
milt 'an gaven,
zocht
te
laven.
Verdort.
De
De bloem
des Aemftels mist de ftralen,
jeuglit der ftadt.
Des afgeihefden mans.
Met hem
verzinkt een glans
Van Kunst,
Hifloriën, en 'falen.
Wie bout nu HoUant met Latijnfchen
En
flijl,
zoo net
even jeugdigh in
Van
*t
Wie
graeft
't
vergaren
lang verwelkte lof?
door
al
die ftof
Der werelt van vijfduizent jaren?
I
,
L
K
IJ
O
D
I
C
H
die
zoo verre
T
E
31
It.
Ifak ccnigh pant
Van V o s
Om
s
us,
I
uw
Verliet
gij
KoninUijke
licht der
't
fterre
vaderlant;
Verhec era ons de kroon van Zweden: Gij kunt
uw
Vaders
Van
hart een balsfem ftrckken.
Dat anders
Op
't
hcrkleden.
voort in top voltrekken,
fcliriften
En moeders
ftoel
gebouw
Zijn door gelecrt
fmilt
koude
van rouw
graf van haren Heere,
Gelccrtheits Hut, der fcholen eere.
OytrUJin 1649
> '^^'^
^7 ^'' Lentemaeiit»
TER BEGRAEFENISSE VAN DEN IIOOGHGELEERUEN
HF.
ER
PETER SCHRYVER. HOC riHTUTIS OPUS.
K
u rust de blintgelccrde
Wiens onuitbluschb'rc
Ons
naliet
Daer
Nu
*s
Uit Grieken Ontfing
te
,
fchrijf
,
aen
't
uit licht.
Muizen, verhuizen
in verlaten fchijn
Lcyden aen den Rijn,
En wclkomde op
Nu
h ryve r,
mactloos fchrift, en dicht,
rust de vader, die de
Van
c
mans vernuft en geest
De Zanggodinnen
Dat
s
Icttcrijver
zijne eige kosten.
met gout
zijne pootte.
vrij
op de posten
Wat noch meer
rust de ronde oprechte heer.
?
,
L
31
D
K
IJ
I
Die Hoogerbeetfen
En Grooten, Toen
al
C
H
T
Carnevelden
,
,
,
:
E
N*
,
Hollants grootfte helden.
de weerelt hen verliet.
Vervloekte en met de voeten
fliec,
hunnen kerker dorst bezoeken
In
En
fprceken
Waerin
Wat
onder fchijn van boeken
,
zij
lazen, versch gedrukt.
valfche rechters, helsch verrukt
Van gout- en
Om
ftaetzucht» daeglijkx brouden.
Iceushof
't
bij
den toom te houden
In eene ondraeghb're flavernij.
Wat
postfchrift past hier
Hier leefde, die,
in
nu noch
bij ?
fcherpe tijden.
Helt Hoogerbeets in plaet durf fnijden.
En
kraeien op zijn boet en ban
Waer
blijft
de kroon van zulk een*
bij
Nu
heks
fiiij
Op Het
Noch Di2
's
's
man?
heeren, en gezanten.
Dat klonk
lof
met diamanten
kristalijn, waeruit elk frisch
hart, tot zijn gedachtenis.
rustigh,
hem
ten prijs,
magh laven,
Gravenhacge met zijn Graven
Vereerde, en toonde wie zoo vroegh
Den
nacht des Heidendoms verjoegh.
Zoo werde 't lijk des mans gezonken. De zerk magh met dit wapen pronken, Ovtr leden iC6o dm 30 van Grasmenf.
tJJKDlCHTEW. U
V
T
I
A
R
E
ii
T
VAN
JAKOB BAEK, Licentiaet in ds Rechten,
A E N
NIKOLAES VAN DER HAES, Out Profesfou
Nvu
is,
natuurgeleerde Haes,
Dees eedMe
baek
van
ziel
Van deught en
wijsheit zocht, en
Der
v''die
aes
wijsheit uit den raont aliijt
ftont
Naer nutte en wijze wetenfchap) Gefteigert op een* hooger trap,
Daer
van duiflernis,
zij, bevrijt
In hare kennis gaet gewis,
£n
een veel klaerder licht ontfing
üw
Als hier, toenze óp
Hier ftont haer Hier zooghze,
Het
«ijde
hing,
onderzoeken \i^*
't
eene lekk're Bij,
als
fap van uitgelezen geur.
Uit allerhande bloem en kleut.
Het lichaem achte
Of In
't
al te
vierige eenc
Wanneerze
De
zij
gering.
quijnde, en dagelijks verging,
vlam,
flecbts baer* eisch
bequam*
hef des licbaems, en het grof
Most
dienen
om
een betre
ftof.
Aldus verkracht raen klay, en
Zoo bouwt men \
kluit*
racrgh d«s akkers uit.
C
LTfKDICHVXir^
34
En
in dien arbeic al te graegh
Verliest de klont in
heür vaegh.
lest
't
Het onverzadelijk gemoedt
Op
wijsbeits vnichten al te zoet,
om
Verhaest zich zelf,
Des
letteroeghsts
d* Onfterflijklieit
Wanneer
't
genot
boven zweeft,
die
hier eens den fmaek af heeft»
Het aertfche Ceraekt, en
,
't rijk
en haest z'ch tot
,
deel
alle
op zijnen nigh
geesten vlugh.
Nu
willen fcheiden zonder pijn,
Zoo Aen
lijm
*t
onbelemraert alsze zijn,
noch
taeie
zenuw
vast.
Geraemt bedankt dien waerden gast;
De geest zijn' huiswaert, die beleeft Hem voor een wijl geherberght heeft: De Geest verlaet het huis van been, £n klapt de vleugels tegens een.
C.
OP
G.
PLEMP
HET OVERLIJDE» VAN
*
WILLEM VAN DEN VONDEL, LICENTIAET IN DE RECHTEN.
m
Lij
docht, dat d* ernst en zorgh der wakkre Schikgodinne»
Mijn levens webbedraén verlengden 'i
Was
,
elk
om
ftrijt:
mis, zoo dra de Doot mij fchichtigh quam veiwinnen.
'k Veifcheide in mijne jeught,
en *t bloeienst vin mijn
tyt.
1
?
Appollo
wrgccfs mijn ktterlust vermeerde.
te
Mincrvc docht niec eens op zulk een loos bedrogh;
En Themis
begrijp
roijn
f
al
fatzoeneerde;
ijdel
met tong en zoghé
Gelijk de noortbecrin baer jongk
Nu
zoude
door
ik mijn gedicht
Ik roerade
heerlijk
't
hemels acndrifc zingent
's
Rome,
Hooft van
Paus Urbaen,
En weide in *i broeders lof van zeevaerts wonderdingen. En riep, ö FcVius, met gezangk uw Godtheit aen. Mijn kleppers klepperdicht niet dof
Toen
Siena
Mijn zanglust geest en
Och
zanglust
,
een pijU
als
en boekftof hier uit fchepte.
ziel
kort van duur, en voor een korte wijL
I
Befchreide borden, en
Wie
ooren klepte;
d*
in
voetfnel paert zacb vliegen
't
kunstgeleerde bende.
gij
zwijgt, wenscht gijliên: wel
zij
VVelhem
in zijn ende»
Uit het Latijn vcrtaclt%
D.
DEN ZELVE
OP
JL erwijle Themis en Euterpc
En
trekken
Beflecht de
En
om
B.
D.
om
't
N.
gratighst raijneö,
genot van dezen Jongeling,
't
Doot dien twist, na dat langduurigh quijnen,
hem,
fcbeit en eigent
in 't
midden van
't
geding.
Wat baet de lauwerkrans? wat baten Hengflebronnen Wat baet het of men 't Recht zijn rol aflopen hoort ? Zoo
ras de
Doot ons roept, wij volgen,
Zij leit de willigen
,
«Is
Codtvruchtigheit nlleen verlaet ons niet in Stantvastigh houdize ftant in
En, vagende Beflelt des
O
het
lijf
van
vroomcn
nutte wisfcl.ngl
Des ovcrledens
ai
verwonnen.
en rukt den wrevlen voort.
't
ziel
't
't
fterven f
midden van de doot;
rotten, en bederven, in 's heils
genisten fchoctr
fchjnt het vlecsch verloren.
geest wort
door de doot herboren* Uit fut Latijn
C
a
ftrtitiif*
^
LtJKDlcn7E!9»
ZERK
DE
VAN
HEN RIK GOLTZIUS, A E N
DIEDRIK MATHAM.
W En
Uw
ie
belptme nu een Graïïlê boiro'en.
kunftigh op het marmer
houwen
Grootvaérs heerlijkheit en kunst. zich trekt een ieders gunst.
Die naer Ja tefFens
oogh eH hart der Grooten
Uit hun doorluchte en hooge flooten.
Het doet van verre
d'
Afgunst wee
Dat Bajervorst en Borronié,
Ten roem van Henriks duim
en vingeren
Medalje en goude ketens Hiugeren
Om
zijnen hals.
Des
Helts grafijzer, pen, en krijt,
En
Zij knaeght uit fpijt
(hoe kan het erger?)
ziet, vol druks
In eene fchael den Nuren berger
En
Gulikker, voor haer gezicht.
Gelijk flaen, en in evenwicht. Zij
moet gedwongen
Hoe twee
in 't
hier
kunstperk
Naer eenen palm, Zij leest 'er elders
bekennen t*
zamen rennen
al
even
ftout.
;
Eer
vooPv
Gout,
En ziet, om print op print verbolgen^ Hem d' Italjaenfche geesten volgen. En Lukas fteken naer de kroon; Het
Of
Ta
zij
met
't
Vrouweleven toon'.
haer den bittVen Kririsgangk wijze
daer
*:
begwven
liclit
venijze,
tlJKDICMTEN. En
zij, verbijftert
J7
Van gebet,
Verbaesder dan de grafwacht ftaet,
Vennits geen lerk de Fenixftukken
Van
O
Goltzius kan onderdrukken»
oppertekenaer , o Licht
uwen
V^an
tijtl
heelt en (licht
gij
Het fcheenrcnde oogh der
Kriste
Met
levendige venve en flreken.
Uw
heiligh ijzer en
Breekt harten
,
uw
hardt
Leken
hant
als
diamant.
Wij voelen hoe Godts dorens pramen. Ook d' ope wonde en diepe (Iraraen
Van
fpeere en fpijker, en de roên,
Ceflet^n op der menfchen
En
zijn
Geen mensch
Zoo
rijkelijk
vergolt u Kruis en Kribbe,
en net gefneên,
Gezielt in koper, hier
Maer
Nu
Zoen
onnoosle borst en ribbe.
d* Allerhooghfte zelf, daer
zietge
In eenen
Godt
(lal,
boven.
meer verfchoven
niet
maer
*
beneên;
in een* glans.
Zijn moeder eert u met een' krans.
De zelve, die haer Nicht gemoete. En hoorde des Aertsengels groete In
uwe
Of
haere vrucht beloontze wéér
plaet, ontfangt geen eer
Tien duizentvout
in *t ander leven.
Zoo wort UW Kunst
in 't eijd verheven»
Cf
,
!
|9
D
K
IJ
I^
H
C
I
HET ORGEL
T
E
rf.
DE ROUW
IN
OVER
DIEDRIK ZWELING, ORGELIST VAN AMSTERDAM.
MCESTUM BlUSA SOLJTUR. VJTij Zanggoddinnen, valt aen
Aen
jamraeren met lieele reien
't
De Zoon van
Nu
Orfeus
't
fchreien,
;
verfcheien.
is
zwijght de galm der orgeltongcn.
Die door de pijpen quam gedrongen, Daer hemelfchc Engelen op zongen,
Hoe kout en
kil zijn
deze handen,
Daer Jesfes fnaer me komt
Met
zijn
Hoe
juichte
Wanneer
Op
't
t
hart van oude en jongen
zijn vingers
ongedwongen
noren en op ftekken fprongen
Men kon, Den Vader
Ku
te ftranden,
Mapensfen, en Orlan^en
door kerkgewelf en koeren,
in
den Zoone hooren.
een zerk die ftemme fmooren,
zal
Geftoeke noch gepropte bankken
Kiet langer
Voor
zijn
Gy yit
zwelings
die mijn
dit
ziel
moerasch in
Wat zweep heeft u Is ook uw geest
^OE 't ^& ali&
kunst bedankken.
verquikkende avontklankken, hebt opgeheven 't
eeuwigh leven.
naer
van
basfen van den
't 't
graf gedreven ? Jijf
Hont
ontbonden uit
QQotea heeft gefchonden ?
Londen
^^
(IIKDICKTXKt En
Op
los geborilen van zijn Xeten,
't
dor geraemt des volks gezeten,
2ijn* Heer den llrot heeft afgebeten?
Ten roinfte kus, 6 koor Met uwen mont dit ijs der Daer ieders ooren op
Ten Die
nrinfle
zijn
verflin geren.
hem,
draegh
der zingeren ringeren
naer zijn waetde.
vermaek voor niemant fpaerde,
Noch met
dit grafgefcbrifc ter
Hier ruste Groot vaer. Zij volgen
Davids harp
aerde:
Zoon, en Vader. te gader
Een eeuw van veere, om hoogh
nocli nader.
M D C L X I»
KINDER K
.onftantijntje
,
IJ
zaligh kijotje.
*t
Cherubijntje van d' Ijdelheden, hier
L
om hoogh,
beneden.
Uitlacht met een lodderoogh.
Moeder,
zeit hij,
Waerora
Boven
leef ik,
ik blink 'er, *t
fchreit
op mijn
^j?
lijk?
boven zweef ik.
Engeltje van
En
waerom
greit gij,
*t
hemelrijk:
en ik drink 'er,
Geen de fchenkker
alles
goeu
Schenkt de zielen, die daer krielen, Dertel van veel overvloets.
Leer dan reizen met gepeizen Naer palaizen,
uit het flik
Dezer werrelt, die zoo dwerrelt.
Eeuwigh g^ec voor oogenblik^
C4
,.,
K.
,
Ü^
LlJKDIOHTEWi
ÜffVAERT VAN ZIJNE HEILIGHEIT
AtEXANDER DEN ZEVENDEN, CÜNCTANDO RESTITUIT KEM, ;
X
en leste
Van
En
alexander.
ons met dien zwaeren flagh
treft
d* Allerblijfte dagh
In bloeimaent.
Van
't jaer,
Wprt met
de Roomrche ftander
flort
Fabius met
gerezen voor
alle
oi:)gen,
dees \yoIk: des doots betogen,
En kleet den kerkdijken ftaet. Met recht bedroeft , in 't rougewaet. De Faem verheft zich uit de vesten Der
ftadt
Zoo
,
van
oosten tot in
't
Zicht onbepaelt zette
De Die
*t
westen.
wijdt d' aeloude fleutelmaght in haer kracht.
hant van zulk een' hoogbegaefde 't
Ten
kruisdom
Is koudt.
Waer door
De
den noot hanthaefde.
in
fchrik van
't
Turkendom,
brullend
wijze
mont
leght ftora,
d* onfaelb're Geest
op aerde
Zich in oraklen openbaerde. Sint
Markus zeeleeu,
trots befchut
Uit Englenburg, ontbeert een ftut
Aen
zijnen ftaet.
Bezwijken , t*
De Kandiaenen
frailten in
Ontijdigh van
Der kerke en
't
hun traenen, gewijde hooft:
zijne hulp berooft.
Tenyijl het heir der Ottomannen, liet BtUS en Tarter aengefpannen»
:
K
D
C
;
E
IJ
Op
d* onliewaekte kruisgrens (Iroopt,
I
H
T
E
N.
Baldaedigh brant en moort, en lioopt
Uit Christerlantfche ftaetkrakkeelen
Een' onwaerdeerbren roof
De
te deelen*
Maetfchappij van Jefus zuchr,
Dees mist hera, door wiens gunst
En adem
fcbeptc,
Toen
berflelt, gerust
zij
zij
lucbt,
Vencdigh
rijk
in
en vredigh,
Haer erf bezat, na lang gedult,
En
fmaet, geleden zonder fchult.
Christine, op Vatikaen herboren.
Heeft haren Vader zelf verloren.
Die zulk een koningklijke
Beminde, en voor Dewijlze
't
ziel
dochter hiel;
heilzaem licht der wacrheit
Zagh opgaen,
in zijn
En koos, met De kroon van De Op
zijn
voile klaerheit,
rijxvcrlies en fcha.
hemels hcilgena.
*s
vader volghde Godts verkoornen. Christus fpoor, gekroont met doomert
Van
Cnaet, gevlochten met geen vuist
Van Heidenen, Maer met de bant
al
onbefuist,
t*
der onbefchaemden,
\Vieo> zulke fastren minst betaemden.
Zoo
ftont d' onnoosle heilant bloot»
Getreên van zijnen dischgenoott
Ku
rust de martlaer, mat van quijnen.
En
worftelen, en bittre pijnen,
Geduldigh, zonder klaght en fchrik.
Geleden
tot
Zijn voorbeelt
De kroon
den jongften fnik leert
de flormen doorflaen.
volght na: de
WDCLXVII.
C5
ftriji
moet voorgacn*
41
5
4%
LIJKDICHTEK.
LIJKSTAETSI VAN DEN
E.
HEER
LEONARDUS MARIUS, DECUS ADDITE
W
DIFIS.
7 at
pooght men ons naer
*t
Het wezen van den dooden Helt
te
leven
geven?
Hij voer uit elx gezicht.
Het dootkleet dekt
dit
afgeronnen
licht.
Befbdjk panneel, noch doeken:
Wij zien hem best Daer
Zoo
in eer.en ftapel
op
pingflers'ier
leeft
boeken,
viel.
de man, en omtrek van zijn ziel. rieken daer zijn reuken,
Koe
Hifloriën, en leeringen, en fpreukenl
Hoe zweeft
die
pen,
in fchijn,
niet van een mensch, maer gloeiend Serafijn!
Een bergh geploeghde bladeren, Bezaeit met zaet van d* oude en wijze vaderen,
Getuight ons boe getrouw Hij zweete en Bij
Kan
't licht
zwoeghde
in waerheiis
elk, des nachts, de doling
Wie op
akkerbouw.
van zijne ftarren
noch ontwarren.
een' driefprong ijst,
Zijn veder volge, en
ham,
die ijder wijst.
Ootmoedige Celeertheit, Involger der weêrftrevende Onbekeertbeir,
Verfmader van gewin, Bemitiner van oprechtheit, vrede, en min
Hoe
Van u,
treuren wij, verlaten die liefgetal bij alle ftaten.
,
LIJKDICHTEN. U Van
fchikte nacr
begrijp
't
of vrocgh
ijders brein ,
Wie kon zoo
,
of fpader
rijp
l
harten winnen?
Door eendraghts bant verbinden zoo
En
43
veel zinnen.
ftiercnze, in dees zee
Van zwarighcên, aen een behoude reê?
De
De Maeght Wij
zijn
Zoo
,
mArius
en
helaes
I
't
ons' tweeden Vader
hem en
Verllommen, nu
En
verloren.
weeskinc krijt: qiiijt.
vele Ictterkloeken
raet aen
Die
hooren:
tortel lacc zich
Ik heb mijn gade aen
zijn orakels
zoeken,
zwljght.
hij
niemant op zijn vragen antwoort krljght.
Wij volgen
't
lijk
met
ftaetfi:
Een arrem loon voor gulde Gcdienftigbeên
Het
,
predicati,
en deught.
paradijs beloon'
hem
in
Godts vreught.
tyerleden hi-DCi-ii deniZ yan IVijnmaenU
ü
I
V
T
A
E
R
T
yan den weledelen en eerwaerdigen heer e y den heers
AUGUSTYN VAN TEILINGEN, PRIESTER. DER SOCIËTEIT.
OMNIBUS IDEM.
He
Leer
teilingen,
Komt, afgemat op Ter haven van de
's
na twee-en-tacbtigh jaeren.
levens wilde baeren.
ruste en
't
ccuwigh leven
Gezegent en behouden ingedreven.
Van
Cherubijn ea Serafijn ontfangen
Met Codts bazuin en
heraelfche gezangen.
:
, ,
LIJKDICHTEN.
44 Zoo
men Simeon
vrolijk zagh
Heenvaeren, na
Toen
den zoon der koningin, Godts moeder.
hij
Der volken
troost
en eenigen behoeder
.
Aenfchoude, omhelsde
De En
Godts
zaligheit,
aenfchijn uit.
Van
's
Gij
ziel
en maeghden, mannen, vrouwen.
augustyn,
van
uw* vader,
zijn kinders, al te gader
Noch noodight, om
U
ben ontbonden
en volght, met vast betrouwen
lijk,
Godt, de
ontflagen van verdrieten,
zelve kroon en glori te genieten»
is
Kij
vermogen.
zagh hem ten oogen
Hij riep: ik
weduw, wees,
Die minzaem u,
Een
uit alle zijn
heil
lichaems last, 'k heb Godt, mijn' Godt gevonden.
Verlaat dit
Op
in vrede
langgewenschte bede.
zijn
bekent hoe tot
zijn
hoogc daegen
kruis geduldigh heeft gedraegen
't lastigh
Zich quijtende ten dienst van
zijn
gemeente;
Schoon hem de fpraek, de krachten, en
't
gebeente
Begaven, in een* drang en zwarm van zielen.
Die
hem
vierigh
in
't
overvielen.
iiiterfte
lielaes, de kruisheer
I^er och
most beneden
Op
d' aerde zelf alleen
En
tradt aldus vooruit, eer d' ijsre vuisten
Den
in
den
Wat
is
dit lijk
raet der
de wijnpers treden.
Joon gedoemden kruisten.
een oirzaek van veel jammers
Een
halleve eeu genoten d'
Zoo
's
Hachts
als
Volhardende elk
En
(iaeghlijx
la wien
Nu Wai
langer t d'
Bij zijn'
En
hij
daeghs,
's
te llichten,
Godt getrou
t
Amflerdammers
mans dienst op hun begeeren. en te leeren,
zij» recht te
geven,
fcheen te leven en te zweven,
jiiet
uwe oogen
uitgekrecten
overleên heeft lang zijn leet vergeeten
genan, het kerklicht van Hippone,
wierookt nu, ten
prijs
van Codt den zoonc,
,
t
D
&
IJ
C
I
H
T
Daer fchooner zon en mncn en Harren
;
E
,
N.
45
fchijneu.
Daer wandelen (lantvastige Aiigusiijnen
Nu
hant aen
Indicnge
liav:t.
billijk
oordeclc
voorzaet [die mee een godtvruchiigh voorbede
Den
Zijn* leering fterkte] in liefde na te treden
volght getrou den nazaet, bier beneden
Zoo
om
In zijne piaets geftelt,
Met
man
heraelsch
uw
Voltrekt getrouw
Decs
Christus kerken
voeden en
te
leefde in vre, bemint bij alle
Ootmoedigh
als
Vergeetende
't
Waer
menfchen.
de minfte van Godts flaven. out ftarahuis van
uit zijn bloet
Hantbaefde
Herken.
te
herders wil en wenfchen.
's
lants
Graven,
was wettigh voortgefproten
hij al zijn
Onzijdigh en
lieftalligh
Laet diamant
dit
geloofsgenooten t*
allen tijden.
op den grafzerk fnijden:
O TEiLiNGEN,
rust na langdiiurigh jïaven.
Gij leght min hier dan in eïx hart hegrayen»
LIJKBEDDE VAN WIJLEN HEER
JOAN BANNING WUITIERS, PRIESTER. Joan 5. brander,de en lichtende»
Wi
Iccht hier doot te
ie
banning
Heer
Doch Tot
De
is
niet doot,
dat
Godts
bel,
gelijk
ontfchnpen?
heeft zijn dooifchult afgelcrt.
macr lust, en
fchijnt te flaepen.
dagli het licht en
duiftcr fcheit.
lichaemcn vereenight mee hun zielen.
Hem opwekt met d' aerrsengeh'che trompet. De worm kan 't lijf, gecnfins den geest vernielen. Geen Christen
fterft,
macr gact gerust
te
bedt.
L
40
Om
Daer volgen hem
En
TEW.
C
I
,
te ftaen in *t ander leven
op
vrolijk
D
K
IJ
,
,
:
werken voor Godcs troon,
zijn
tuigen van wat Geest hij was gedreven
Die Christus raec, en hooftwet, en gebo6n
Waerdeerde
goeden.
ineor dan tijdelijke
En armoe koos voor Den armen zocht
wellust, eere, en
te troosten,
en
te
fl:aet,
voeden.
Zich zelf befneedt vnn pracht en overdaet.
Om
railder
Godts nootdruftigen
Godts OU ter was Het kruis
Zijn uurwerk
Een ander
Al
't
om
,
leert
Dees Priester
En
onthaelen.
dagh op dagh
zijn flut, in 's lichaems fmerte en qual«l,
hem open
Getijdeboek, dat voor
•t
t'
zijn vrijburgh
lagh,
godtvruchtigh op te merken.
met woorden, ftemme, en fpraek.
leert
met wandel en met werken
licht vooruit, gelijk
maeghfchap, dat
een heldre baek.
verfliroit
geduurigh verder
Van waerheit dwaelde, en nergens weide vondt, Broght
hij
te koij, gelijk een
oprecht herder}
Dies looft hec hem, op zijn* gefloten raondt.
Nu
rust,
wuiTiERs,
Gedenk ons noch
L
IJ
OP
gij
bij
Godt
K
D
uw ftrijt volfl:reden. uw gebeden.
hebt in
H
C
I
T,
DEN EERWAERDIGEN VADER
n E N R
K
I
HAL
M A
PRIESTER VAN JESÜS SOCIËTEIT, SIC
ITUR AD ASTRA.
Ve
erhef, ö zangkoor, uv.'e toonen
Op
HALMA NS
iiJLgaiig,
mct
dri)
kroonen
N,
LIJKDICHTEIf. Zuiverheic, van Arremoê,
Van
En
van Gehoorzacmheit verheven,
Bij
Seraphijns, in
Tot aen den
Zoo brande
ander leven^
't
hoogliften hemel toe.
d* ijver
van Elias,
Celijk een fokkel voor
En
Jbannes, die voor
Van
MesQas,
naraaels 't heiligh morgenlicht
onnozel
die
jesus
Lam
buighde,
getuiglide,
En heentradt voor zijn aengezichr. Men pasP 't Orakel van Godts tempel Op dezen: d* ijver van uw drempel Heeft mij verfloadén en vertetrt. Hij ïlorte, in
En
*t
renpeik afgeronncn,
gewonnen,
heeft den Palleratak
Waer
De
Godt
tuede
toeloop daer
Eischte,
om
zijn Priesters eert.
hij
zich
den zolder
Koloraraen, en het perk
om
onderfchooren, viel
naeu
een* drang van Christe menfchen.
Voor zulk Die
hooren,
liet t'
de
fpijs
der Englen wenfchen.
Zijn geest wert fterk, het lichaem flaeu.
De moedt was grooter Zoo moet de pees der Die
Ten Een
al
te llreng
leste breeken
taeje
't
vermogen.
boogea
gefpannen ftaen. ,
of verflappen.
pelgrim zwicht voor wijde flappen.
Op
eenen zanibergh, zwaer
Het kaekebeen
Decs
dan
liet
lijt
te gaen.
last in *t leercn.
geen kranken troost ontbeeren.
Noch dagh noch nacht; dewijl hij Hoe d' Opperde bij *t kranke bedde Zich vinden laet, op dat men
vat
't riddft
Uit zwatigUeit, die aielen mat.
47
;
L
4?
n
c
I
T
E
rt.
hoort de weeuwen, weezen, armen,
Men
Om
o
K
IJ
^
,
liaren «>an
en vader kermen
Op 't lijk* dat Tiu zün banden fluit En mont, zoo milt van troost en gaven g Godt bekent, en
Bij
Met
in
't
begraven
jnmmerlijk gefchreij beluit.
quam
Hij, die door d* enge poort
dringen
>
lust fchepte in befpitgelingen
En
Van Godt, en Verwerf
Gods
't
zijn Gezalfdens
wet.
geluk, na vast betrouwen,
ftralcnde aenfchijn klaer
t*
aenfchouweö
Benevelt van geen wolk noch fmet.
De
dankbaere Yftroom
Van
zijne kindren,
Met eenen zerk, Kier rust nu
,
op
*t
wou hem
begeeren eeren
en dit gedicht:
halman,
Tot dat de doot zijn*
die noit ruste
ijver bluste.
Getrouwe dienst houdt elk
verplicht.
M D c L X I X.
LIJKKLACHT OVER DEN EERWAERDIGEN HEER
ÏIENRICUS BLESSIUS, Licentiaet in de Godt heit, Provicarius en Ertspriester»
PUR/IQUE IN FESTE SACERDOS,
D»
'at
Amflelftroom en Haerleras Spaeren
Zich hangends hoofts
in
rouwe kleün.
En hunnen druk te zaeuien pacren Nu BLESSIUS legt overleên De
herder, die zijn kudde leide,
Haer drenkte in
eeiie
vcrfche bcek^
I
,, :
t
ACn
K
IJ
D
H
C
I
T
E
N,
voerJc in groene klavcrweide,
Den rougalm weke van Waer
Zoo Die
heerelijk gelijk in
En
hem.
harten kon ontvonken
kille
rotfen breekcn
quam
Hij
(Ireek in (Ireek.
heeft de trou oit uitgeblonken,
met
zijn fbera!
ten outer aengetreden.
Een' engel, en geen' mensch, gelijk, In deftige en godtvruchte zeden
In fpoct en onfpoet even rijk.
Het lastere» Naer
Aen
leedt hij geduldigh,
voorbeelt van
't
't
gekruiste
Lam,
ergernis noch opfpraek fchuldigh.
En
tegens niemant duur noch granj.
Hij hiel met waeken en gebeden
Stanivastigh en geduurigh aen.
zocht de kruisbaen op te treden,
En
Waer Het
lust
langs
hem
Godts Zoon 't
is
voorgegaen.
krankbedt te bezoeken.
Te troosten in den lesten noot. En hiel gefprek met ftomrae boeken, In ijver noit verkoelt
Toen
Be
's
levens krachten
bij
met
Een uitgang,
blijfchap in die geen
Engelen in
'c
bezweek,
Godts haven,
doot geleek.
juicht en triomfeert hij
Bij d'
bloot.
hem begaven,
geest van flaeute allengi
Vloogh
Nu
noch
boven
hemelrijk
hier om laegh verfchoven. En weenen droevigh op zijn lijk. De milde hemel wil het geven
Wij leggen
Dat wij ons fpieglen aen
En
zijn ent.
volgen op zijn ftichtigh leven,
Bij Cotit
en d' Engelen bekont,
D
49
,
5Q
L
K
IJ
»
I
H
C
T
E
ff.
LIJKKLACHT OVER DEN HOO GWAERDIGHSTEN HEER^
ZACHARIAS DE
METS,^
BISSCHOP VAN TRALLEN, ENZ.
SAL TERR/E,
H<
komt
loe fchiclnigh
En
Wat
die nevel vallen.
nederfdiieten voor *s d'
't
gezicht!
oorzaek? och, het
Waerora? de boosheit haet de
Van
De
van TraÜeii
licht
Gaet onder, dat Godtvruclitigh
licht,
klaerheit
nutte tucht, die niemant
fchroomu
Farizeeusheit kruist de waerheit.
Die haer
in 't licht llaet
,
en betooojt.
werden beiden noit vereenight.
Zij
Zoo ZACHARIAS, Wil
ijvren
, hij
als
Godts tolk.
wort noch gefleenight
Gemartelt van zijn eigen volk.
De mets, Noch
die naer geen' mijter ftreefde.
Bisfchopsftaf, noch kerkvoogdij,
Maer Gode
alleen ter eere leefde.
Wort nu gekent
in zijn waerdij.
Stantvastigh, nedrigb, en geduldigh. Is hij zijn*
En
kindren voorgetreên.
leedt onnozel, en onfchuldigh,
Beftreên vpn
't
quaet, noit overftreên.
Het wettigh recht, hem opgedrongen, Befchutte hij, gelijk In
*t
*t
betaerat,
barrenen der lastertongen.
Door
's helts
ftautvasiigheit befcha&mfc
^„^KD Schoon
*s
mans
CHTEW^
I
51
gezoPtlicic daeghliix mindert.
Als Christus eer hier tloor venneêrt,
Vcrdracght
En
hij
gacrne wat hcra hindert.
acht niet wat het lichaem deert.
Men hope
dat Godts Stedehouder
Een' Herfler wekken zal, die
Dat afdwaclt,
lieflijk
lam.
't
op de fchouder
Ter koie breng', waeruit het quam-
OP
ÜITVAERT
D'
VAN DEN EERW. HBERE,
JAKOB VLIEGER.
Mr.
D«
'e
VLiBGER
nam
in *t eint
de vlught
Uit dees* benaude lucht.
Verkoos met
lust een
ruimer baen.
Noch hooger dan de maen.
En
ftreek daer 't
Bij
nimmer
duifter
wort.
Grootvaér Willebort;
Die braght den Helt
De Kroon van
't
in 't zaligh huis.
lange Kruis.
MDCLI.
OP HET OVERLIJDEN VAN
d'
AERTSHERTOGINNE
ISABËLLA KLARA EUGENIA. A£N HAER ZELF, VJodtvruchtigc
Hce
Ifabel,
pijnighde u dees Hel
Des oorloghs, toenge zocht Het geen
uw kven
lang u noit gebeurtn moghtjr
D
•
,
5»
I,
Door
D
K
IJ
d' ijverighfte
Gij zocht de heiige
En En
vont haer
^^
Vree
voor eenen kleinen tijÖ
!
trom
moordtrompet
Vcrfteurde u, daer
Het
K
wederom.
d* ongeruste
dolle
T
beê:
greeptze, maer helaes
En En
H
vcrbiijt
al
2* Ontglipte u
C
X
gij
klaeght in
't
vierigh vregebedt.
fchrikkelijk gelui;
Van
*t
heiloos donderkruit
Verdoofde
uw
ftem, en joegh
Alflns door Kristenrijk den lantinan van den ploegh,
Den burger uit de fladt. De dorpen leggen plat; De floten flaen in 'brant, En 't wrede krijghsgedroght Toen
kreeght
In
leven, en verliet
*t
gi|
dat weet van boeij noch bant.
een verdriet
De weerelt,om den Pais Te zoeken boven d* aerde, in De Pais had van ora hoogh U, toenge quaemt, in 't oogb En vloogh u te geraoet.
't
Goddelijk palaïs
Ontrent den maanekloot, met eenen heufchen groet,
En
groenen vredetak.
En
kuste uw* mont, en fprak:
O Klare, mijne vreught. Die heerlijk blinkt door *t
gout en purper van de deugt;
Weest welkom, mijn bemmt Èlijn
vrcedzaera Toesterkint.
Wat zocht men Daer
ik niet
mij
om
duuren kan,
mijn wisfe wijk,
nier
is
In
esuwigh viederijk.
't
laegh, als
voor eep korte vlaegb^
;
!
t.
R
C
I
T
E
it
H.
fprakze, en voerde Eiigecn
ZOO In
D
K
IJ
der vreö,
zaligh rijk
't
Daer wortzc
Door
wacrom
zij
had geftreên.
niet geftoort
lantgefchreij
,
of moort:
Daer blinktze nu vcrnoeght, Gelijk een nicu'.v geftarnt, ckin hemel toegevoeghc.
O
in
Verzacht
uw
En
fteck,
Op
dat
Van
U
lamp
Kristelijke
Zie neör
onzen damp: Neêrlants
is 't
men
hier
in fchcê ;
beneên
witten mannerfteen
wije een vredealtaer.
Waar voor men, u
O
wee,
moogüik, eens het bloedigh zwaert
Vredemoeder,
Van
magh zingen,
ten prijs,
jaer
op jaer:
eer
Neêtlant, nimmermeer
Verwelke
uw
vredelof
Gij (lont naer vredein'taerdtschenüuitfein'themelschhof.
MDcXXX1
1 1.
AEN DEN HEER
CONSTANTYN HUIGENS, Ridder^ Heer van Zuilichem, Raet en Sekrctaris
van zijn Ho o g heit,
OP HET OVERLIJDEN VAN ZIJN GEMALIN,
MEVROUW SUZANNE VAN BAERLE. ïs
Zuilichem een (letke zuil,
Hij wankle niet, noch wroet den kuil
Van
En
't
graf,
waer
flacpt, en
in zijn
wacht op
Ds
Ega
d*
leit
ceuwigheit,
,
,
tgKDICHTEN»
1-4
Niet open, noch verftcur, Godis «kker, roep' zijn* lijkrouw t'elkens wakker.
Ed
Het treuren baet den Uoode niet.
En
voedt des levenden verdriet.
Al zocht
gij
Eurydice, en
De
fchoon m.t Charons fchuit
uw
kon
al
luit
harp van Orfcus zelf verdooven
;
Gij fpeelt haer* geest niet weder boven.
En waer
dit
nioosblijk te gefchiên^
om
Gij zoudt niet laten
En
Daer
Uw
licht
*t
en naere duiQ;er feheit.
raorgenftar
zou u ontzinken,
Daer onze zon begint
Wat '
*"•
te zien.
haer verliezen, nat befchreit,
-yw
moeit ge
't
fcboone bloem
Gekropen
te blinken.
onverbdtzaem is
in
om weer op
holl.
haer' bol
te ftaen
Daer haer geen hagelfteenen llaen,
Noch
al
te beete ftraelen roosten.
Cij kunt u met d*
af/jetzels
troosten.
d* Afzetzels. daer haer ziel in leeft,
Haer geest en zedigheit in zweeft»
De menscb,
die naer het
oo^h vergaet.
Herleeft, cnfterflijk in zijn zaet.
Al fchijnt de zerk
Men
ziet
't
de Moeder
gezicht te hinderen; in haer kinderen.
Der kindren wakkere oogen zijn
De
fpiegels en het kristalijn,
Waer
En 't
in der
fchijn en
ouderen gelaet aenfcbijn voor ons ftaet.
Zijn onverzicrde fchilderijen
En verwen, If
die
ons hart verblijen.
DCXXXVIi.
:
* J.
D
K
IJ
C
I
H
T
E
N.
L A C AEN HET VROUWEKOOR,
K
K
IJ
II
51
T
OVER HET VERLIES VAN MIJN IGA
MARIA DE WOLF. Vy 't
Koor, dat van den mijnen
Heiligh
Vergaen en onvergaen gebecnt
Bewaert, en zachte rust verleent.
Tot
Nu
dat de zon vergeet te fchijnen? groeit
getal
't
Door een,
En met
van uwe lijken
dat meest mijn' geest bedroeft.
de lijkfcbroef
harte fcbroeft.
't
Die voor geen jammerklaght
Nu
uw
perst
En
zal wijken.
hanle zerk het kennen
tranen uit het hart en
Om
mijn Krëuze, dia
Gevaren Terwijl
Met
,
oogh.
om hoogh
fmolt in beij mijn aiinen
Aquilea flreefde
ik 't
Kcnrtantijn, den grooten helt.
Door zwoerden, op Door vlam,
de keel gefteJt,
die naer de darren
zweefde.
Ik wenschte noch ora eenigh teken
Van
haer, die als een fchim verdween,
Wanneerze
En
in
Mijn
mij te troosten fcheen
den droom dus toe
lieve
,
te fpreekcn;
bedgenoot, dees zaeken
Cebeuren geenfins zonder Godt.
Vemoegh met uw
En
wil
uw
getrokken lot.
heldenwerk niet (laeken.
Dat ramp noch druk
Voor
Den
uw
dagen korten.
dat gij ziet, naer
vlughtigen tijran
uwen wenscji,
Maxens
Bëftorvea in den Tibet ftorte«j
D4
,
L
^6
D
K
IJ
Dan zal uw Wanneer
ziel
C
I
T
N*
E
ten hemel draven.
het triornfeerend hooft
Cewiide zwaert
*t
H
aen Godt verlooft,
,
Ontgort op der Apostlen graven. Beftel mijn flcrfliik deel ter aerde,
In
Koor der zegenrijke Maeght,
't
Daer zulk een fcbaer den naem af draeghtj
En
naem ook gaf
die mijn'
•k Verhuis
Om
,
van
hoogh
't
in 't
zijn waerde.
aerdfche juk ontnagen
hemelfche gebouw.
Bezorgh de panden van ons trouw.
Twee Zoo
kinders, die ik heb gedragen.
ipreekend
Ma; ie,
Uw
al
week
bet
zij
vrienifchap,
ui"-
dit leven.
mij alleen.
gij
uw
gedienfkigheên
Staen eeuwigh in mijn hart gclchreven, ve^r dees voeten moghten dwalen,
Hoe
'k Zal derwaerts mijn bedrukt gezicht
Noch
Uw
flaen, daer
voor het rijzend
licht
blceke ftar ging onderdalen.
DOOT
DE
OP
VAN JONGK VROUW
MAGHTELT VAN KAMPEN. D.
'e
O
Maij
,
veraart en flinx
Maghtelt, toen
zij
u benijde
,
die trof ons 't
Een andre bloem verwelkt, gefneden van
Maer
bla .ke lelie
,
Men u op uwen
och
l
in *t
macghdepuik
jeughchgh blozen. haer' ftruik,
midden van de roozen
deel zagh flaeuwen, en bezwijmen.
Die waert des vrijers wensch, der oudren zoete hoop.
Uw
geest gebluscht is, en de fakkel van
*t Is kostlijk dat
om
gout rocht tranen
is
uw te
Hijmen.
Loop.
,
, :
L
U
D
K
JJ
T
A
V
T
I
H
C
I
VAN
M
E IJ
E
N.
R
$7
T
N
DOCHTERKE D.
Doot,
felle
'o
nu geen wit magh zien,
die
Verfchoont de grijze hén.
om hoogh, en
Zij zit
Op En
mikt met haren
fchiclit
bet onnozel wicht.
lacht, wanneer in
Dedroeve moeders
fjhcion,
't
fchrcieji.
Zij zagh *er een, dnt wufc en onVefluurt,
De
vreught was van de buurt.
En, vlugh
Of
En
voet, in
huppelde
Om Of
te
't
flirgertouwtje fprong;
zoet Fiane zong. in het rcitje
lieve loddcraitje:
't
dreef, gevolght
van eenen wakren troep,
Den rinkelenden hoep
De
ftratcn
Of
door: of fchaterde op een fchop;
pop.
fpeelde met de
Het voorfpeel van de dagen Die
Of
d' ecrfte
De
£n
vreught verjagen
onderhiel met bikkel en bonket kinderlijke
rolde en greep
De
wet, 't
fpringende elpenbeen
beentjes van den fleen;
En had
Om
op
dat zoete leven
geenen fchat gegeven
Maer wat gebeurt?
Zoo wort
:
terwijl het zich
vermaekt,
het hart geraekt.
Dat fpeelziek hart, van- eenen fcharpen^flits
Te
dooilijk en te bits.
1%
D
K
IJ
1^
C
I
De Doot quam op de En 't zieltje zelf ging Toen
T
n
E
Nj
lippen. glippen.
{lont, befaes! de jammeiende fchaer
Met tranen om de baer.
En kermde Ee
noch op
Te hebben met En De
*t
van haer gefpeel,
lijk
wensclite lot en deel
doot te
haer kaenje.
zijn als Saertje.
fpeelnoot vlocht, toen
anders niet mogt zijn.
't
Een* krans van roosmarijn.
Ter
van heur beste karacraet.
liefde
O De
kranke troost l wat baet
groene en goude lover?
Die
K
gact haest over.
ftaetfi
G
A
L
H
T
E
OVER.
KORNELIA AEN DE ZELVEr
O
jonge zon, geLcelt van d' ouwe,
f^oe
wort
Hoe
zit
gij
uw
ous 200
ras ontroott!
vader over
Gedompelt aen den Rijn Als aen den Po
't
hooft
't
in
rouwe.
gedacht der zoa
Weieer betreurde Faëcon?
Wij zagen
Toen .
Met
hier
den avont vallen.
gij, in 't
Oosten opgepronk»
ftralcn, in het
Westen zonkt,
Kiet veer van Leidens hooge wallen.
Een nevel zonk ons op het
En was
de voorbó van
uw
hart. fiuart.
VOS.
,
t
R
IJ
D
c
I
Wij ftonden reed met
Om Te
En
u
te leiden
H
T
E
N.
blijde rijmen
nacr het koor.
volgen het gebloemde fpoor.
vrolijk licht van
uwen Hijmen:
Maer Godt, aen uwe
verlooft.
ziel
Heeft d' aerdfche fakkel uitgedoofc.
Een oogenblik
heeft
Gedaelt van
Op
't
u verflingert,
En fneeuw,
op
zoo veel gaven,
hemelsch paradijs,
't
in het ijs
ouverzienst begraven.
Een waterflang verbeet
Van onze
Nu
die bloera
jeught, der raacgden roem.
zwijgen
uw
al
fchelle fnaren,
d* Yvoire fluit, de zoete keel,
Dacr
De
vrijers goddelijkfte deel.
's
ziele
Toen
om
hoogli op pL^gh te varen. ten ooren uitgelokt.
zij
Gij baer tot in den hemel trokt.
Uw
onvolwrochte beelden treuren.
En roepen
al
ik derf ik ftcrf.
;
Papier, panneel verfchiet zijn verf.
Men
ziet
geen leven in de kleuren
Van uw
En
Nu
met de naelc
tappijten,
zijde naer
de kunst gemaelt.
zulige geest noch wijsheit zoeken
In
't
Neérduitsch
Fransch
,
Noch u vermaeken
En
lezen
Of
*t
als
uw
Hoe kan uw moeders Dien
al
,
of in Tuskaensch,
Spaensch,
kcurighst uit de boeken;
antwocrr geven op
In Duits^h,
't
in het
dien
al te
't
Latijn
gevraeght zal zijn. hart verzwelgen.
bittren
drank
Ontijdigh misfen van die rank.
Het Icvenst van haer
lieve telgen
I
53
, ,
^0
L
D
K
IJ
C
I
Geen boom en
fcheit
H
T
E
N,
van zijnen tak,
Als met een' zucht, en met een' krak.
Uw
zuster bondt niet op van karmen,
Die hsUef doot u derven zagh
En
tot de kin verdronken lagli,
In haer getrouwen broeders armen
Die driemael, maer vergeefs, bezocht
Of
Uw In
leven bergen mogtit.
open
't
En Uit
uw
hij
grootvaêr Juniils, beneden
hem
En
graf, boort flads gefcbreij,
wellekoHit den frisfchen Meij, gegroeit,
nu afgefneden:
niemant die geen tranen flort.
Om
uw
dat
jeught zoo jong verdorf.
GRAFDICHT OP
JONGKVROU^V
ISABELLE W:
ie
LE BLON.
hoor ik op mijn graf?
Gij minnaers gaet *er
af.
Wat koomt gij rouwe draegen En mijne dood beklaegen? Aij ftaekt uw droef gefteen :
Schept moedt, en weest
En wenscht
mij niet
Bij
u
De
wereldt die
te zijn in
te vreên
op aerde
waerde. is
doch
Vol valschheidt en bedrogh.
De
raensch leeft met bezwr.ren
Ora fchatten
Daer
alles,
Veel minder
te vergaeren:
wat men ziet, is
dan niet,
,
:,
L
En
D
K
IJ
in
't
H
C
I
,
,
T
:
1
N.
il
rcchtvacrdigh oordeel
Heeft nicmant eenigli voordeel.
Zelf d* allergrootfle vrcughc.
-
De
fclioonlieit
En
lian uiec lange duiiren.
"c
Moet
al
den doodt bezuurea
Hoe machtigh 't
en de jeughc
en hoc
rij!:,
Vergaet tot flof en
flijk.
Al wat
Werdt
'er is
geboren
was
ascli, als 't
te
voeren.
Ik rust hier wel te vreên.
En En
ben u vojrgetreón
Om t*
uw
zal
kprast verbeiden.
zonder meer
Ont&Hgen
Het onverganklijk
En De
te
fcheiden
zelf van
Godt
lot
na een zaligb fterven zaligheidt te erven.
Oyerhden den 28 van Zomermaent 163^.
VERTROOSTING AEN DE OUDERS VAN ISA BELL M.
Lijn
Ouders wcest gerust.
Ik ben niet grootcn lu?t
Van
Om In
d' aerde hier gefclieidcn
u 't
te
gaen verbeiden
bemelfche
Der vromen Daer hoop
En ook
ptiè'el,
crrcfdecl ik
mijn behoeder
mijn lijve moeder
E.
4;^
L
IJ
t*
D
K
H
C
I
T
E
N.
Acnfdiouwen met ger.eughc
In endelooze vreuglu.
boven.
Bij d' engelen daer
Die hunnen fchepper loven.
ü
A
V
T
I
E
R
T
VAN
MARIA VAN DEN VONDEL. INSÜETUM MIRATUR LIMEN OLTMPl, Vr
anneer dit
tijtlijk
leven endt.
Begint het endelooze leven.
Godt en engelen bekent.
Bij
En
zaligen alleen gegeven.
Daer In
zit
de Godtheit op den troon,
middenpunt van
't
alle
ronden.
Dat overal, en eenigh fchoon, Koit zijnen omvang heeft gevonden. Dit trekt Als
alle
d' eerfte
De
oogen naer zich toe.
zon van
bron van
't
alle
zonnen.
licht, noit ftraelens
moê^
Van geene fchaduvven verwonnen.
Wat
goet zich in
't
Bij fprengkelen, is hier
gefcliapen fpreit
volkomen
In fchoonheit, maght, en heerlijkheit.
Een zee, de
Tpringaêr aller ftroomen.
Wat herquam Doolt,
van het enkel Een
als in ballingrcbap
verfchoven,
Vint geene rustplaecs hier beneên,
£n
zoekt het vaderlant daer boven.
,
iIJKDICHTEN, Zoo
waelt de
Die met den
van
lelij
zeilftccn
Rondom, en zoekt de Haer wit
waer van
,
Maria Van
fteegh
En
los
zij
flarlichte a«,
was verfteekcn.
met haer gemoe.1t.
,
naer dit volkomen goct,
toe d* etendcn
Twee Daer
't
hart bereiden.
vleugels, ootraoet en gedult.
Verhieven haer 't
dampen
uit aertfche
eeuwigh Een
*t
gebrek ver^-ult.
vleesch en geest niet langer kampen.
Haer
De
kompas.
werreltfche ijdeliieön gcfchciden
Waer
En
'r
wcrt bcftreken,
leste, ftera
en aêra was Godt,
troost der aengevochte harten.
Het beste deel, en hooghfte
lot.
Zoo voerze heene uit alle fmartcn. Wat kroontge, op dat uw liefde Met
En palm,
O
blijk'.
paerle, zilver, en gcdcente.
en roosmarijn, het lijk?
Speelnoots
,
dit 's een
dor gebeente.
Zij leefde tien paer jaeren lang,
Maer nu van
's
werrelts last ontbonden,
Verwachtze ora hoogh geen' ondergang.
Het hemelfche uurwerk
Een
Met
't
telt
geen (lenden.
van englen kroon* de
lauwerier in
Nu Zjj
reij
's
ziel
hemels hoven.
kleet des lichaems haer ontviel.
noode Qui met gebein daer boveiu
L
(f4
O
K
rj
D
V
P
C
ï
H
A
T
E
R
E
N,
T
VAN MEJOFFER
MARGARITE VAN VLOOSWYK.
a
'e tiende
Zanggodin,
Uit eene roos geboren, Volglit negen englekoren.
En
vaert ten hemel in.
Op
eenen regcnbuogh.
Een fchoone
wolic van bloemen
En verwen niet te noemen. De fchoone vaert om hoogh.
Op galmen van haer keel En harp, door een gemengelt. Aij zie:
zij
fchijnt verengelt,'
Ontkleet van
't ftcrflijk
Zij zweeft al
hooger aen,
deel.
licht te groeren.
Ora
't zaligh
Een
geest verroert geen voeten,
Maer
drijft, gelijk
LiARGRiTE,
de maen.
rijsge
zoo,
Ontkleet van niededoogen. Uit
's rainnaers
De Och,
fchreiende
liefde fcheit te
oogen?
noo.
troost den liefdeloozen.
Beftroij
hem met uw
roozen.
TER LIJKSTAETSIE DER ^VELEDELE MEVROUW E
ANNA VAN HOREN, CEMALINNE VAN DEN WELEDELEN HEERB
KORNELIS VAN VLOOSWYK, IIEERE VAN VLOOSWYK, PAPEKOP, E N 2^ BURGEMEESTER £M RAET
n
Let
De
AMST£RDAM%
T*
troosiloos gasthuis volge in rouwt
droeve
iijktorts
van mevrouwe.
Zijn trouwe moeder, nu een lijk,
De bloem Van
d*
vlooswyk.,
van
Ten aenwas van
De
zoo vermeetcn
oude flangh des doois verbeeten. het dootfche
rijk.
fchoonbeit, noch vernuft, noch oordeel,
I^och adel geven iemant voordeel
Tc
mijden
*z
onvermijbre lot.
Het monschdom vrocgb
De
Ter
De
te beurt gevallen.
wreede doot fpaert geen van
allen.
wcrrclt ftaet niet vast dan
godtheid
is
Godu
alleen onllerflijk,
Onwankelbaer, en onbederflijk.
De
hantvest van onflerflijkheit
Behoutze voor zich Hacr
alle
zelf, daer
boveg
cherubijnen loven,
In vollen glans en majesteit.
Dces wijze
De
Pa lias plagli in
nutte kunften
t*
boeken
ondcrzoek^o^
£
hfilitoicnTtm^
66i
Zi] Iprak uitheemfchen in
Zöogh honigh Herkaeude
En
't pit
van goude fpreuken,
letterooft, gezont
Ifaer ijver fchepte lust
Te
hun fpraek,
gebloemde reuken,
uit
van fmaek. de kranken
ftutten, en ontzag geen flanken,'
Noch beddefmet, noch
arremoe.
Zij hanthaeft d* inkomfle, in *t befnije» .-.
"^an fedigheit, en flemperijen.
En
floot haer hart
voor niemant
Nli zweeft de ziel van
Van
anne
toe.
op wieken
haer hantreikingen, den zieken
Gtgimt,
in
*t
a-llefuiterfte
endt.
Barmhertigheden ftrekken pennen.
Om
door Godts renbae'n heen
te renBCtl
Naer priJ5, heldinnen toegekent.
De
burgeri> zal met
dk
fterven
Voortaen de milde voorfprack derven^ Bij haeren eedlen
Die, eerze
De
't
leven
burgerhek.
qwn»
t'
ontglippen,
doot zagh drijven op de lippen,
Waerop
zijm wellust
Gij hemelreien ,
was
geftelti
koomt ons helpen
De zerk, die *t lichaem moet beflielpen. Te kroonen met dit grafgedicht j Beklaegb hier
anna,
Gasthuismoeder^
De heilant zij haer troost en hoeder. De heilant fchenktze 't e€uwigh licht,
MDCLXVIII,
I
6r
t
VONDELS
V.
J.
GRAFSCHRIFTEN. OP XlLr
rust Helt
Wat Hddt?
A M
S
samson,
S
o
N.
Couïs volk befcbutten kOlU
die
die fterx'ende den Filiflijn
verwon.
GRAFSCHRIFT VOOR
WILLEM DEN OVERWINNER, Konirni van Engelant, Hertog van Normcndije iCaen wort gelezen
,
JL/ie Normandije en gantsch
Verwonze
ftout, en houdtze in
Een
klein huis
is
bij,
heerfchappijct
en vermeert
het lant in zijn voogbdije.
fchuik hier in
dit
kleene graf.
genoegh voor zulk een grooicn beere,
De zon drij zevcnmael En koos den fchoot der Overleden
gilijk het te
Brittanje trot?; regeert,
toom door
Het Cenoraanfche zwaert bedwingt
De wetten, en beiioudt De groote willem
,
uit het Latijn yertaelt,
en tweemael fchijnfel gaf, raaeght, toen ftorf dees helt
mdclxxxvii.
R»
met
eert»
GR.A7SCHR.IFTEII*
4$^
TER GEDACHTENI» VAN DEN ZEE HELT
MARTEN HARPERTSZ. TROMP, Amirael yan Hollant en Zeelant.
xlier Der Dat
*s
Zoo Beluit
rust de zeehelt
mans gedachtenis bewaert levendigh gelijk
met
de dnppere befchermef
hij
ftorf
Hij heeft zich zelf in
brant
in 't
*t
in kunlligh
voor
tnoortgefchreij en donder
Daer Groot-Britanje
*
tromp,
zeevaert en de zee, ten dienst van
al 't
't
vrije lant.
marmer.
Hollantsch ftrant,
van kortouwen, water viel te kleen.
hart der burgren uitgehouwen,
Dat beelt verduurt de pracht van graf en marraerfteeo,
WDCLIII.
GRAFSCHRIFT VAN DEN ZEEHELT
JOAN VAN GALEN.
B
-ier
Wiens
De
dekt de zerk het dapperheit
alle
lijk
van
galen»
Amiralen
beirbaen van de glori toont,
Daer
*t
eindt zijn brave daden kroont^'
Die gout en marmerfteen verduren. Hij ftorf, en keft door zijn queifurcü.
CHAFêCH RIF TEN. TER LIJKSTAETSIE
é^
VAN WIJLEN DEN EDELEN HEERE,
JOAN VAN GALEN, AMIRAEL
MIDDELLANTSCHE
IN DE
ZEE.
JACÜLATUS PU PP mus IGNEIS,
GESPREK. Vreemdelingh,
W
V, V.
Wk
icn dekt dit graf?
zag liem lest?
y, Wacr blonk
V» Hoe
eert
men hem?
V' En waerom
liet
flechts
Fiorentijnfcbc flrant.
A. op zee,
in bloet,
en dralen,
A, het hart van Engelant.
V, Wat fchroomde hij?
A» Een
galen.
A. den edeleu van
A,
deught?
ziln
V. Wat trofze daer?
Ainfl erdammer,
A.
als
*c
licht der Amiralen.
A. geen beenbreuk, maer de fchant.
hem
*t
eene been gelaten ?
de Beurs van zeven Staten.
pijler flut
GRAFSCHRIFT VOOR DEN ONDER-AM IR AEL
ABRAHAM VA N D E R HULST. X
lier
Die
in
1-ust
de zcehelt
hulst
Siorf onverwinbaer, en zijn
De
wiens daden ftaen ten toon,
den zwaren flagh, omringt van
Zeeract kroont
's
lijk in
't
Britfclie
Y
liet
fchepen,
fleepen.
mans deugt met eene ftevenkroon.
ANDER, T Jrlier
Amflerdam op zijn graf fluimert
hulst,
in
gehouwen,
de fchrik der Britfche zeebanier.
Beproeft in flagh op flagh, in bloedt, in vloedt en vier,
E
3
,
srAfschriften,
)jr6
De De
groote Zeeraet kroont dien dappren landisbefcbermer. Faera des braven Hcldts braveert metael en marmer.
UDCIXVI,
GRAFSCHRIFT VAN DEN ONDE R-A M
I
RAE L
JOAN DE LIEFDE. H Jer rust 's lants
liefde , of eer een deel gefcheurt aen flenteren ,
Hij fchuwde fchurgcvaert van verre, en paste
Getroost
te
winnen,
oft te fterven, als
t'
enteren.
een helt.
Beleit en raoedt betoorat het grootfte zeegewelt.
ANDERS. Xlier
rust *s lants
liefde,
die
Befiirijdcnde onvertfacglit ten leste
Getroost
te
Beieidt en
winnen, of
twee koninklijke vlooten
wert gefchooten
te flervcn als
moedt betoomt
al
't
een heldt.
Britsch en Fransch gewelt.
TER EEUWIGE GEDACHTEN] SSÊ VAn den hooghedelen heere en helt
JOAN VAN AEMSTEL, Zeekapittin
,
gefiorven te Schlndel 1669
,
den 29 yaH
Uerftstmaenté
Pars
X
belli
hattd temnenda,
lier rust d' eer der Aemftelheeteöj
Jan van Aemftel, die den Sweet
Holp met kracht fea
te
Funen keeren^
èUsUvus zeemaghc Üeet^
,
:
GRAFSCHRIFTEN.
7|
Tromp de handt bood twecpaer dagen, In den flagb
met BrktenUnc,
Zwaer gewont, op zee geflagen
Om
de kroon van d' overhant.
Looft dien trouwen Zcebefcbcrmer
Houwt
naem op ecuwigh
zijn
raarraer,
GRAFSCHRIFT JOOST VERSCHUUR. VAN DEN ZEEKAPITEIN
Xlicr
rust
verschuur,
die fkrant
en duinen
Verbaesde, en fchokte Brittenlant,
Op
Nieuburgh
Fuinen,
vier gaf, en gantscb
Geheel Turkijea dreef op ftranc.
En Lisbon voorjoegh en haer vlooten. De Faem leght in geen graf bedooten.
OP DEN GRAEF VAN STAFFORT, ONDER-KONINGK VAN YRLANT. XJLier
leit,
gefneuvelt door de
De Graef van
Staffort, Yvlants
bijl.
ftiil.
OP HET OVERLIJDEN VAN WIJLEN 2IJN EXCELLENT^ DEN GRAVE
AXEL OXENSTERN, KantfelUr der kroone van Sweden, en Fader des yadertams,
JL/e En 'i
(laf var.
Swedcnrijk
wecreltwijzc
Rijks Kanncr
Nu
,
,
hantbaver van
daar geen nijt
OXENSTERN
dekt dit graf het
lijk
drij
kroonen
op vatten kan,
zagh
uit
naar hooger tronen.
van zuik een* gtooien man.
E4
.
éRAPICHRIPTEW.
fi
DEN EDELEN HEER
OP
ARENT VAN X
Xier rust a r e
nt
VVYNBERGEN. :
hem
laec
flapen
Die zich bracf gedragen heeft.
Zet
zijn
deugln
vrij bij zijn
Die den dubblen adel
OP
wapen,
geeft,
DEN HEER
KORNELIS PIETERSZ. HOOFT, Raet en Burgemeester van Amfierdam, *s
JL^ants Hoofftad derft haer Hooft en troost, de goê gemeent Burgers, fprengt met tranen
Haer' vader.
OP
*t
vroom gebeenu
DEN HEER
JACOB DE GRAEF, ^r'ijheer
van Polsbroek^ Burgemeester van Amsterdam.
D.
'e titel
Maer
Voor In
alle
Hoe
maekt
alleen
geen Graef,
die zich uiten ongeveinst *t
Vaderlant, geluk
hij
't
peiHst,
tijden even braef. fclirijfr
partij
zijn graffthrift
dan ?
Hier flaept de Graef, de vrome man.
OP
den heer
DIEDRIK DE VLAMING VAN OUTSHOREl>)j Heer van Outshortn , Burgemeester van
V^ütshoren Doch
niet
ilet adelijke
Um otQ
eert dit graf
zoo zeer
om
Amsterdam.
genoegb; dat zijn bloe5
wapen droegh; zija ongelueukt
gemoedc^
,
; :
«RAFSCHRlFTENr. En goude
deuglit. die zwaerder
Dan gout Het
zij
in
^'i
wocgh
voor- en tecgenfpoet
neersch:, of wort gewrackc.
hij
Of acngezocht op
*t
kusfen
rael;t.
Hij üurf gewin en eer vcrfmaCn
Om En
order riemaiits gunst
fchijnt die
roem u
te ftaen
veel te rijk?
'k Zie luttel lijken dit gelijk»
OP HERMEN VANDER POL, SCHEEPEN EN R.\ET DER STADT AMSTERDAM.
H
.ier
fluit
de zerk den mont,
Die voor de
En Toen
vrijbeit
dong.
veilde noit zijn tong. 'c
weiflen veiligh (lont.
De Raet,
het
Weesboek.
't
Recht,
Elk tuigbt, hoe "ol zich droegh Ceraeenzacm en oprecht. Hij ftorf dus out te vroegh.
OP
OEN HEER
NIKOLAES HASSELAER Hopntan , Wachtmeester van
Hi
.ier
Van
Amsterdam.
dooft de zerk dat eerlijk viej
Hasfelaer, op wiens rappier
De Stadt gerust te bedde gingh. Wien van vermoeitheit flaep beving. Zijn trouwheit, oog van Aercflels wacht,
Wist van geen
flapen dagh
E5
nocb nacht
,
:
,
fRAFSCHRIFTEM.
^^
In
tijt
Van
Te
van noot.
Hij
om,
inborst,
was
te
vroom
uit fdirik en
fcbroo».
weifien in getrouwigheit.
Hij ruste in vrede, dacr
liij
Itit.
TER GEDACHTENISSE VAN DEN WELEDELEN EN GESTRENGEN IIEERE
CORNELIS DE GRAEF, VrijbeeTt van Zaijdpolshro:k, Burgeineester en Raedt t' /imjlerdam, enz»
"Nunc feryat honos fedem tuus.
H.
doopkoor,
Let
eerst
genoemt de vont,
Die kinders Clirietende en lirbaerde, Befcbaduwt Iklet
Nu De
POLS ROE KS
zwijgen burgeracetterdom
vrijiieerfchap
Alle
De
gulden raont
fi
zijnen grafzerk onder a* aerde.
anpten
,
en zoo veel gaven.
ftaen
nu
ftaetcer fcheen raet
Beftulpte
Ku
*c
ftil
en ftom.
GRAEF
graf gebeente en
z\\^z\K decB ftactwijze
MDCL
op
begraven,
naem zijn faem.
X I V.
DEN HEER
OP
JOAN BLAEU, Eertijts Scheepen
H.
.ier
fluimert
Al
't
ULAEU,
aertrijk
Hoe xjuam
De
c:i
hij
Rae.^t der Stadt Jmfisrdanu
gedrukt van dezen kleinen fteen.
door bekent. aen zijn endt?
gantfcbe wemelt viel dien grooten
Cy^rkden den 28 van IVhiPèrmaendt
man
te klecn.
mdclxxiii.
C R A F
C H
S
Pk
F
I
T E N.
75
DEN HEER
OP
HUIG DE GROOT. X
wee
kisten bergdcn
D* een Icvendigh
:
Huig de Groot,
maer
ander doot.
d'
O P
GEERAERT VOSSIUS, DEN JONGE. V
erfla't, in lionighnct
Geleeitlicit, dacr al
Hadt
gedoopt,
huis op hoopt,
't
GEERAERT,
die, zoo vroegh.
Zijn broeders overwoegli;
En En
Faem
dreighde alreê des Vaders vlught te volgen,
Maer
't
als
zijn*
naem:
hemelfcbe belluit
Trok hem
zijn flaghveêr uit.
Hij viel in
't
Hier merkt
hij
eerfle *t
van
zijn vlught.
zant,
gelijkt
een vrucbt,
Vrocgli rijp, en vroegh verrot.
Een
ieder trekt zijn lot.
O P
KORNELIS GYSBERTS PLEMP, LICENTIAET
RECHTEN.
IN DE
iVlinerve,
bij
den Donauflroom,
Hiel mijne jongheit bij den toom.
Vrouw Thcmis weesme Haer heiligh Recht, en
bij
de Loit
billijk
fpoocj
CRAFSCHRIFTEW.
7^
Polymnja mijn* geest verzoop In klank en galm; en Knllicop In
Hengdebron,
klare
lieiirc
Zoo lang mijn ader drinken kon: Doch boven Pcëzij en fnaer Omhelsde
En
ftaet
Roomsen akaer.
't
noch fnoot genot dan aen Codt,
hart asn niemant
Llijn
En
ik ijvrigU
om
liing
Jefiis nirnmerfeilbre
flem. Aij. bid: voor
Hier rust nu Plemp.
hem.
DEN HEILIGEN VADER
OP
BRUIN VAN KEULEN, Stichter yen de Kcrth'.iizers Orden*
D.
bedekt den hek, die,
'ees zerk
En
d' eerfte in
BRUIN,
Zijn naem was
De Tot
lust tot
als
een zoon van Keulen, aan den Rijn,
aendacht dreef
hem
voort raer een woeüijn.
weuen.
Hij leerde Christus
in Kalabrie.
Zijn lippen rusten noit Godts wasrheit
Zoo
luide dat zijn faem
door
Genade, en geen verdiende,
De
zc-ste in
een fakkel, lichte.
wildernis des Heilants fchacpskoij (lichte;
wij;iraaent
Het lichaem rust
in
OP
't
al
in 's
zagh hoe
ziel
en lichaeni fcheide.
Godts
geleide.
HEER
E.
L E O N A R D U
;romp£tten,
mars geCrengheit blonk.
graf, de ziel in
DEN
te
de weerelt kloak.
S
M
A R
I
U
S.
FORTITER SED SUAFITER.
Hi
ier
Het
Maer Al
is
die 't
fluimert
MARIÜS,
geen Marius, die
verlchrikt niet voor den nacm!
Rome
heeft beftreden:
met mont en penne en dienden en gebeden
Roomfche
Kristenrijk verplichte aen zijne feera.
,
CRAFSCHRlFTErf. Wie
"^J
drocgh oir nacm, die meer zijn eigenfchappcn rackte?
Dccs
LEO
was wel Sicrk, doch Zoet,
als
NARDUS
geur.
Zijn wijbheit flraclt Godts bock en alle kuiift^'n deur.
Nu
rust voor
'c
hoogb
ANDER
altacr die
voor Godcs kerke vraekte.
DEN ZELVE N.
OP
Vreemdeling,
V*
W
4, Een
aer rust hier ftapel
boeken
marius? fi.ict
Koster,
mij
liisc zijn
graf t* aenfchouwiiv
op zijnen zerk gehouwen.
GRAFSCHRIFT VAN DEN HEERE
AUGUSTYN ALSTEN BLOExMAERT. Candidus itjfuetem miyaiur Urnen Olympl,
J3 L OB M AE K T,
die cen
rij
van jaeren
Geuren van godtvrachtisheit.
Door den bloemhof van het Sparen Godt
ten prijs, alom verfpreit,
Heeft
zijn
•
verven afgelcit.
Liet decs zerk de dorre bla^ren. Zijne ziel
is
opgevaeren,
Daerze hoort der englen wijs.
Waer?
in
't
hemelsch paradijs.
A
T
Ë
UIT OVIDIUS. /\lhier
ieit
De voerman
Faëton verflagen. van
zijn vaders
Die, fchoon de toom hem Heeft niet
te
is
wagen; ontgaen.
min wat Houts beflaen.
o
N,
GRAFScnRirTEPr*
78
ANDER. H.
rust de
.ier
OP VJij,
voerman van
zijn vaders rijke
zon.
kerkhof van don flouten Faëion.
Itaelje is 't
FLAKKUS MAR o, P.
VIRGILIUS MAROOS BROEDER.
die
op Dafnis naem hier Flakkus
lijk befchrcit.
Verheft uw' broeder zelf tot aen d' onfterflijkheit.
OVIDIUS GRAFSCHRIFT, Uit zijn Latijn yertaelt,
X~lier rnst
En
Nazo,
ik
die de
minnekunst
door mijn geestigheit mij dompelde
Laet wie hier langs ga niet verdrieten
leer
queeken.
in verdriet. dit te
Dat Nazüos kout gebeente een zachte rust
fpreeken:
geniet.
OP GERBRANT ADRIAENSZOON BRERO.
Hi
ier
rust
BRERO,
hccngereist,
Daer de boot geen vecrgek eischt.
Van den Geest, I]o!p aen
't
die
lachen,
met al
zijn
kluchten
die zuchten,
TER EEUWIGE GEDACHTENISSEVAN WIJLEN
MICHAËL LE BLON, Af{;czant der
Koninginne en Kroone van Sweden^
den Koning van Groot-Britanje,
Xlier Van
zwijght gedienftigheit
,
de gunst
elk, tot elk, en lust tot kunst,
Vij
:
«RAFSCnUlFTEN. LE BLON, Bij
Groot-Hritanjc, en
liciisch
^f
Sweden
ccf Afgezant van
van zeden.
Wat of decs rijxtrompct bct'uit? *s Mans naklank duurt, de ftcm ging
uit.
GRAFSCHRIFT, H,
rust liet fletflijk deel, der
.ier
Gelijk een korengracn
Op
,
in
wormen
aes en fpijze.
aerde en ftof verrot.
dat het hccrelijk, te zjner tijt, vcrrijze-
Het lichaem met de
ziel
,
door
d* allemaght
van Godt
Verccnigt, opgewekt door d' Engclfche trompette. Zal opflacn, met ccn glans en kherhcit, Godt gelijk.
Als Jcfus het met vreught aen zijne zijde zette,
Den mensch Hier
is
ten hemel voere
om hoogh,
in 't
eeuwigh
rijk»
vergangklijkheit, geflagh van klok en uuren
Dacr boven eeuwigheit, die
alles zal
verduuren.
TER GEDACHTENISSE VAN WIJLEN DEN KUNSTRIJKEN
GOVAERT FLINK, SCHILDER.
Hi
.ier liet
Wiens
FLINK
Tuight met
zijn
Hoc Natuur den Die
het
flcrflijk
zijn
gckroont pcnfcel fchilder vreest.
doeken
't
leven gaf.
Kunst braveert de Doot en
OP
deel.
onllerfelijke geest
't graf.
KRAENEVELT. Hi
ler
rust
KRAENEVELT,
Blaekte, uit lust tot Schilderkuns
wiens gunst ,
,
JO
GRAFSCHRIFTElf. Die de hant
Aen
en eêl
hielt bracf
zijn leevendigh penfeel,
Eert den geest
Hout een
in
kiindigh werk.
't
op den 2erk.
veitkracii
VAN KAMPEN,
OP JACOB
HEER VAN RANBROEK, BOUWMEESTER EN SCHILDER» d'/\ertsbouheer,
Van
KAMPEN,
Die
't
Gebout
raedchuis
heeft,
't
uit
de flam
rust hier onder i*
Amfterdam wonder.
achtfte
Overleden defizz van Herfstnuieui 1657.
OP JOANNES LUTMA, DEN OUDEN, G o U T
JLyUTMA, Rust
M
S
die de
I
T.
Fenix was.
hier entlijk in zijn ssch,
Afgezweeft op goude fchachten
Van doorluchtige gedachten Naer de
Houwt
OP
ftnrren,
boven
een' Fenix
't
zwerk.
op den zerk,
HET OVERLIJDEN VAN
WILLEM VAN DEN VONDEL.
GRAFSCHRIFT. MORS JJNUA VIT JE, Vjiin
WILLEM
van den
vondel
Dees jonge bloem verging met
Cn
liet
De
ziel
den grnfworm
lust,
luttel fpijs.
zocht Godt in
't
Paradijs,
rust.
^
:
GRAFSCHRIFTEN.
'3^
GRAFSCHRIFT OP
M
U
E K N
H'aer in Catullus,
H,
C
S Jolttnnes Si'cunrMs
^
BarUus
en
Hooft zijn gevolghf.
Hi
.icr
Icir
de Ho&nusch nu en rot.
Zij brotiilc flangcn in liaer
pot,
Leicesters en Ducdalfs gcbtoet: Zij fcheet de Vrijheit
De
gfootfle fleden
op den Hoet,
op her hooft
Zij fchon en at het lekkerst ooft.
En De
pikte, zonder fchrik en fchroom. rijpfbe karsfcn
op den boom:
noch knlpi
Zij vreesde kluitboogh, fpat,
Den molik kendeze op
een trip:
Zij vloogh den Baes van zijne bant.
En
fpeelde niet de maght van
't lanc.
Zij borst aen ecne fpinnekop,
Terwijize dronk
eii
fprak
:
dit
Bekomt
mij zeker niet te wel;
De
geef Acrsfen en Captl.
rest
fop
GRAFSCHRIFT yoor Machtsli, dochter van Balduinus
di-n
Goeden, Gratf
van Vlaendere ^ Gemalin van Willem den Oyerwlnner^
D
it
En
Koning van Engelcnt,
te
gcbou befchaduwt
d*
hcerelijk
Kaen
te zien.
overfchoone
brave Machtelt, teigh uit koningklljken
De Gnef, Bc moeder
ftara.
haer valer, zijn begin uit Vlaendre nanié
Adala een fpruit was
uit
de kroone
crafjchriftek;
Zs
Der Vranken, Robbrechts kroost, wiens eedle zuster
Aen koning Henrix trou, en boude haren beere, Den koning Willem, noch dees kerk, zoo fchoon ook door
Zij ftichte
En was
't
kerken
rijk veel
,
Godt
geftidit.
ter eere.
der armen troost, en een godtvruchtigh licht,
Haer miltheit
Dus wonze
En
al
geen fchat voor
liet
'c
arme volk gefloten.
in 's levens tijt een' fchat
Slaghtmaent
ftorf, toen
quam
van gunstgenootenij
befchijnen fteên en floten.
~
Uit het Latijn yertaelt,
OP
MARIA STUART, KONINGIN VAN SCHOTLANT.
M.
[aria
Stuart kroont dit graf.
Zij gaf,
gevangen op dien gront
Des Rijks, daer heur met
En goude Kroon
reeht een*
fl:af
te halen fl:ont.
Dat fchoone hooft, gekroont van Schot, Gehuvvt aen
't
Franfche fcepterlot,
Ceduldigh over aen
De
Om
ziel
fchavot.
't
Getroost u, dat hier
't lijf
verrot:
ontkerkert voer naer Godt,
daer te heerfchen op den troon.
Stantvastigheit ontbeert geen Kroon.
OP
MEVROUW DE DROSTIN VAN MUIDEN^
KRISTINE VAN ERP, B.eluit
Kristijn
met droeven zangk.
Zij volghde dichtst
den cijmbelklank
Van Zwelingk, onder Het maeghdelijk getal.
al
GRAFSCHRIFTEN, En won Van
hart
cJi:
;
ccn Üavin
»Is
ieders nut, en geen
Van A ƒ uiden s hoogc Cl f
Zij
Drostin
flot.
haer' p-ijs bij
Godt.
VAN ZUILICHKM
OP ilEVROUW
f
I^S
SANNE VAN BAERLB, SPREEKT.
ZIJ at
fchrcit mijn
En
frailt
Vasthert bier, en llaec gelijk een postj
van druk altoos.
Gij troude een bloem, een
Suzanne; en wist
OP
gij
niet dat die
Roos,
verwelken most?
CATHARINE
BAEK,
GEMALIN VAN DIRECTEUR
HILLEBRANT x\l
dekt dees zerk Katrijn,
Zijn moeders fchilderij
OP
zij
leeft in 't
eenig kroost.
vader Bentes troos.
zijn
,
BENTES.
JONGVROUW
ISABEL LE BLOli Hl
fluimert
Die
eeu roosje met de zou
.Ier
als
Blijgeestigh
I
fabel
op baer
Ie
Blou
,
fteehje (lont,
En fprak met een bedauden raont: Wat is de fdioonheit? wat 's de roen) Der jongkbcit anders
a's
Dit was haer eerfte en
En
een bloem?
leste leer
voort verwelkt zoo zeegbze
f3.
nefir.
;
aRAïSCHRIPTEN. OP JOHANNA VÜSSIUS4
Za
n
.ier
trekt Johanna ieders gunt.
Door baer
penlecl en fchilderkunst,
Naer zich door dezen zerk.
Haer nagelaten werk Befprengen wij met traen op traen.
De Dooc
ziet geest
noch jongkheit aen.
MARIA DE BRÜNE.
OP
I
s
elk uit mengelftof
gebouwt
Maria hing van wightigh gout
En
vlugh quikzilver los aen een,
Verftant en Leventheic beftreên
Elkandre
En
Het fleramigh zwaer
fel.
zedigh licht, een oneens paer.
Door dwangk
in
een perfoon verknocht,
Llost fcheiden door dien tegentoght:
Want
't
een het ander overwoegh
Dies fprong haer levensreep In
*t
;
vroegh,
voorfte van het lenteperk.
Beklaeght het
OP
te
lijk
op dezen zerk.
KATHARINE QUESTIER. RECESSIT IN AURAS,
D<
'e nijt
De
^ts zerks bedekt de fchoonheit van
que stier»
geest, nocb fchooner, leeft in hout en wit papier.
In serde en hemel rees
Elk trok.
om
haer een groot krakkeel.
De hemel won de
ziel, bet fcboonfte deel,
MD CL XIX.
4
GR-AFSCnUIFTEN. 8^ OP MARIA ELISABETH BLAEU. JLjiier rust
De
tijt
maria,
fnel verdort.
der fchoonds bloerac
is
kort.
TER GOEDE OEDACHTENISSE VAN WIJLEN
ELIZABET SYEN, HUISVROUVAN LUIDEWYK VAN ERPEKUM. NIMIUM NE CREDE COLORI,
n
syen
ees grafllè wert aen
Een bloem j verwelkt
Elizabkt,
Uw
al
in
zonk men
vrientfchap leeft in
hier
uw
tijt«
lijk.
hart van Luidewijk^
't
Overleden den 27 in Oogstmaent 167
f
toegewijt,
opgaen van baer*
*t
u
i
j
GEBOORTEDIGHTRlfj
t6
VONDELS
V.
J.
GEBOORTEDICHTEN.
GEBOORTE2ANG, A E N
GREGORIUS THAUMATURGUS, MfjNEN CEB-OORTEHEILIGH. xjeboortelieiligh, wonderwerker Gregorius, die door
*t
geloof
Des afgodts on verlichten kerker Zijn vasigeboeiden zielenroof
Ontrukte, bergen koat verzetten,
En fboomen Die Cezars
fluiten; Oostersch Licht
ftadt aen Jefus
wetten
Verknocht; ontfang mijn Boortedicht In
uwe goude fchael, vol reuken. En offer het voor 's Lams gefloelt.
Nu
festigh jaer het
Het bloet
Het
hair
in
d*
voorhooft kreuken, aderen verkoelt.
befneeuwt, mijn tijtgenoten
Mij vast bezwijken, voor en na,
Rontom en
aen mijn
zij
gefchoten.
Terwijl ik hier noch ftrijde, en
fta
1
GEBOORTEDICHTE
N.
8/
fchilrwachc, reede alle oogenblikken
Op
Ontworileien het zielgcvacr
t'
Van
weerelts zorgelijke flrikken.
's
Verftrekme een
Wacr onder
ik
Vrijraoedigh zingen
Om
en beukelaer,
fchilt
Godts naem magh eeren, hemels lof.
's
hoogh gevoert op Engleveêren,
En
vlechten uitgelezc flof
Tot kransfcn, en
Op uwe
altaerfefloenen.
feest, mijn Jaergetij,
Het welk mij
Godtheit zoenen,
leert de
Als Slaghtraaent, meer dan half voorbij,
Den
zonring
Hoe
Wacr
flijt
de vlugge
is
Dat
op mijn verjaren.
fluit
het leven als een kleetl
gevaren,
tijt
dieifte kleinoot,
waert befteet
In aendacht, en bcfpiegellngen
Van Godt en 't allerhooghfle goet. En wat wij van den Zoon ontfingen, Die door de
Ons
ftralen
van
zijn bloec
zuiver wiesch, en openbaerde
De
beste Perle, die zoo diep
Begraven lagh, beftulpt met aerde.
Eer
hij
ons tot zijn Waerheit riep.
Uit geen verdiende, maer genade.
Celukkigh zijnze,
Wet
die
voor
't
ent
vleesch noch bloet niet gaeh te rade.
Noch
dit vergangklijk element.
De melk En d' Wort
der voester, flirame wennis. eerfle ploij
van errefleer
rpa verleert door betre kennis.
Zoo
lang
Die fchiet
men
d'
Ootmoet noch ontbeer;
te traegh haar eedle
Ia ftcen van
't
wortelen
eigenzinnigh hart,
F 4
'
,
OEBOORTEDICHTEN.
ff
Het welk verhardt
En
bij zijn
in
opzet
Geboortehei igh 1
,
te gen fpor telen. blijft
die in
't
verwart.
midden
Der. Zaligen uw* zetel hebt, Volliart Bij
voor mij en
hem,
elk te
bidden
die licht uit duifter fchept.
*
liDCXL VII, 2IJN
VORSTELIJKE
DOOR
LUCH TI G H EI T
MAURITIUS,
J.
PRINCE VAN ORANJE,
enz.
STADTHOUDER VAN KLEEF, ENZ,
OP HET
GEBOORTEGETIJ
VAN MEVROUW
ME
A
L
I
A
PRINCESSE VAN ORANJE, EN NASSAU ENZ.
VOCULA PORRIGITE DEXTRIS. Op
de wijze: Prins Robbert was een Gentelntan, enz*
iNu
lustigh
Gezongen,
op
*t
geboortegetij
hant aen hant.
Ter eere van vrouw a m E l ? Die nu Drij
En
drij
Kroonen fpant,
fchoone dochters
ziet getrout,
bruiloft in haer bloedt.
Zij blinkt, gelijk een (leen in gout^
P^c
finaekt dees taert
zoo ?oet!
)
OEBOORTEDICIITEN. Het heught Mevrouw boe
HENDRIK
Prins
raeni^hinae.
dezen dagh
Haer toeJronk ecne n.kterfchael,
£n zii met eencn lach De fchael onding tan zijnen wink. Zoo garen als hij 't fchonk. En van zij lief ten loon onifingk i
Een* minnelijken lonk.
Dat lonken was een minnevlara.
Om
wedermin
te
Te quceken
vcên,
den Oranjeflam
Met onverwclkbacr
Zoo
groen.
leeft dit keizerlijk geflacht
Noch heden
En twee
in
den zoon,
paer dochtren, feioogh geacht,
AI peilen aen haer kroon. Indien haer dezen dagh verdroot. Zij l;ad de gasten niet
Op
Om
dees g^boortetaert genoodt.
met een
Te
vrolijk liet
loven Godt, die
't
leven fchenkt,
Gezos^theii, heil, en fpoer.
Zoo
lang
Gebruikt Leeft Zij leeft
zti
zij
zij *t
noch aen
*t
leven denkt.
op die voet.
zoo lang
als *t
maurits
noch hondert jaer.
Gelijk een bloera, die niet verdensr.
Nu
rusiigh, paer en paer.
Eens omgedronke'n voor Mevrouw,
Dat Godt haer fparen wil.
En
Nu
haer doorluchtfte ftaratnen bouw.
(b de
fchael niet
Ben 28 van Oogst maent 1059.
ftil.
wcnscht.
t^
GEBOORTEDICGTEN.
JO
OP HET JAERGETIJDE VAN MEVROUW E
ANNA VAN HOORN, «EMALINNE VAN DEN WELEDELEN HEERS
CORNELIS VAN VLOOSWYK, llicrc
van Floosv/ijk^ Diemerhroek enz. Burgermeester en Rmt' yan AmfienlanK
d'
V-Zorloghspoort ftont
juist
op
't fluiten
Aen den oever van het Schelt; Alle velden trokken buiten,
Daer de koude ontdoit en *t
finelt,
Groene kleet aen, langs het water
Van den
klaeren Aeraftelvüct,
de leeurik mei gefchater
En
Uit de weij ren
Hele
't
h^ Tiel
Ram quam met
Daer de
oprammeh van de
Toen de fchoonbeit
Anna, Karaaels,
om
wiert geboren,
de fchoone vonken haer toebetrout.
Boven anderen
te
Met den appel, helt
horen
lent;
waerdigh toegckent
Van natuur
Toen
fchiet, zijn*
pronken root van gout:
vlooswyk
floeg aen 't
Zij alleen zijn hart bezat.
Hij,
om
haere gunst t^ winnen.
Al de jofferfchap vergat.
En
zich oeffende iu zijn
wapen,
Aen den Maeskant, en den Rijn, Zonder
Of
oit gerust te flaepen.
haer wijze en ecrbre fchija
minnen.
,
^EBOORTEDICHTEN. Qium
als
En
hem
levend, voor
Met den diamant Met
dioom vertoogen
zich in den
Daerze,
dien lieven
in ü'
llont,
oogen.
rozemont.
haer levendige zwieren;
Dajr
hij
met den Rijngraef
lag,
Onder Frederix banieren.
En,
in *c rijzen
Hoopte op
van den dajh,
een' gewenschten zegen»
Die hem na ren deele viel.
Toen
hij
zijnen Ridders degen
Neêrlejj voor zijn halve ziel,
Aen
het outer van haer voeten
Endtlijk
DiQ
Nu,
quam met weêrmin groeteo,
zijn flavemij vergelr.
na twee paer derden jaeren
Van haer leven,
Met
5
genadigh haeren hele
Zij
looftze
blij
haere eedle keele en fnacren
Godt,
die baeren heer aen
Zegent onder
Twee om
Die
't
hunne ouders eeren, in
leeft.
ontfeng dit jaergetijde
Dat mijn zoete zanggodin
Uw
Y
paer lieve kindors geeft. ftrijt
Daer der oiidren hare
Anna,
't
wijs regeeren.
geboorte eerbiedigh wijdde.
Leef zoo jaeren Bffo 5 yan Lentcmaent
,
uit
h d c l Xé
en in,
pl
«EKOORTEDICHTEN.
f2
OP HET JAERGETIJDE VAN MEJOFFER
JACOBA BIKKER, Voor den Heer Pieter de
Jongkhar van Zuidtpolslroek^
Grr.ef,
MjERET LATERI let al is A RU ND o, 'k JLaovl de lieffle gaen
Op Maer
bcdeeken
haer vrolijk jaergetij, v.-at
raet? de winterweken
Zetten ons geen bloemen
Roos noch
leü groen
bij.
noch lover.
Louraaent, krimpende aen den hacrt, reeft geen groen voor minuaers over.
Die vast zuchten ongepaert.
Om
dit jaergetij
Moght
te vieren
ik vlechten een feestocn
Van Apolloos lauwerieren, Eeuwigh levende, eeiiwigh groen:
Maer
zij
zou aen Dafne denken,
Hoeze voor den
vrijer liep,
Die de fchuwe roaeght
wou krenken.
Eer de llroomgodt haer verfchiep. Best dat
ik
Door een
de
lieffte
uije.
trek, die mij verrukt,
Eenigh loof van poëzijc.
Op
Parnas noch versch geplukt.
Loumaent opent nu de poorte
Voor den
En
intrë
van het jaer.
haer zalige geboorte,
VVaerdt gedacht met zangh en fnaer.
«IBOORTEDICHTEN. Elf pacr jaercn
Dat de zon
*c
is
uit d*
geleden
oostcikim
Moediger quam opgereden.
En
verdreef de nacre
fcliiin,
Oin mijn fclioone en uilverkoren Eerst te zeegnen met genl,
Scliüone niet alleen geboren
Voor
zich zelve: dat waer
Die van Godtlieên
fc':a.
niet verlcheelcn
Sclieppen hcmelsch haercn lust
me
Zich acn aiidrcn
Dat
Eene roos wort Als
Om
eerst geprezen
haercn geur vcifpnit.
zij
den flacuwen
Die
te dcelen.
den wijzen wel bewust,
's
te
genezen
Wijze Paljas,
laet
de gaven,
uw
Lact den bloefum van Niet verwelken.
Edelmoedige
Niemant
,
bekent met danl;baerhcit.
*i
tijt
Volgh de braven.
aert benijt
licht aen licht
i*
or.tfteken.
Zou JACOBA, heusch van
zia
In beleeftheit hier ontbreeken ?
Min verdient een wecdcrmin.
Op
U
dees hoop volharde ik ftouter
Eer van Laet ons
't
is
jofierlijk gellaght.
tijt
te flijten
Wat
u voor V'enus outer.
*i jaer
Denk de
Om
naer mijn niaght.
te vieren
'k VVierrooke
is
met
liefde
ontginnen,
veel ie dier.
zonder minnen.
fchoonhiit zonder vier?
Volgh de voestervrou der
flaeien.
Voigh natuur en haere leer,
^%
;
f4
GEBOORTEDICHTE Na
ff^
de zusters u verlaeten.
Wat
Wat
is
Wat
voorbij fchiet keert niet weer.
blocfem zonder vruchten? leven zonder ga.
is
Laet uw' minnaer dan niet zuchten.
Kroon mijn min met
uw
gena.
GEBOORTEKRANS VOOR JONGKVROÜWE
KATRINE VAN WIKKEVORT,
O
Kransten,
Ceenzins
En
om
dat
d' eelfte
Om
geluk weeght over;
bloem u
zijde
Maer om
Van
uw
dat de goude lover
gij
cieraet ftrekt
het hair bedekt
bloem der lentebloemen.
wie van haer geluk zou roemen
Dees bant, zoo
Dat
zij
Venus daer toe broght.
*t
dees bloem eens plukken moght,
Wasr cp een drom vnn
Wat
baet de bloem
,
vrijers lonken.
dat
zij
pronken
blijf
Vergeefs op haren groenen ftruik?
IMen loofc de dingen
Geplukte roos kan
Dat
om
't
gebruik.
hart verquihken.
in zijn flaeuwte fcheen te ftikken.
Wat
's
Doch
Wat
't
aengenamer dan de lent?
eer
men
merkt loopt
't
baet den bloem den
dit
zij
ten ent.
te florpen?
onderworpen,
Zij is 't ver\velken
Bedocht
dauw
fchoone Katharijn,
Die, boven zon en zonnefchijn, Verblijt alle oogen Zij
zou
haex
al
te
,
die haer
minnen,
fchuwe zinnen.
I
«EBOORTEDICUTEN.
f$
Als een gezeggelijkc Macght,
Op bem,
die
trouwe
Eens zetten, en met Naer
zijn gebcón
Eer haer de
Wat
en klaghten hooren
lentetijt
eenzacm
draeght.
lic-f.ic
gunfligc ooren ;
ontfchoot.
Icefc is
levend door.
GEBOORTEKRANS VOOR JONGKVROUWE
KATRINE KERKRINK. VTclukkige gebooriedagh. Die u te voorfchijn komen zagh.
En
loegh op het onnoozel kintje.
Het
voclite en laeuvve westewintje
VerRefLlc op u met
Waer door een Van bloemen
op zucht;
ziiclit
licffelijke
lucht
zich alzins verrpreede.
April van nieuws de velden kleede.
De
leeurik en de
Verkondighden
De Die
jeught van
En De Toen
jaer, de
't
de wecrelc
al
koekkoek
quam
nam
heel Holiant in
gij, Katrijne, wiert is
Wanneer men met een bruiloftvolk u ga
uw
op
Daer
De
tijen,
verblijên.
Die defen dagh beleven
£n
Maij,
bloem der
prikkelen tot zoete Min.
wellust
Maer wat een vreught
Van
beij
d' aenflaenden
gij
ftactfi
geboren;
hem
blij
gefchal
ontmoeten,
u begroeten
met uwen bruigom
dag vaa
befchoren
zal,
;
paerr.
huwen wederbaert
;
GEBOORTEDICMTEN,
>
Den
menscli tot een vülmaekter leven.
Die u de
En
liant
op trouw mag geven.
kusfen zonder hindernis,
Bcvint dat
hij
gelukkig
is.
GEBOORTE X
er goeder ure
Die
En
wert dees fchoone gloet geboren.
ontdoien zou in een bevroze borst.
't ijs
Zij geeft
ZANG*
met haer muzijk den
leeurik de Tporen,
fcbept een blijde lente, in
't
fcheiuen viin den vorst.
"Wie prikkien oor en oog des vrijers met verlangen?
De
klanken van haer keel
,
de bloemen op haci wangen,
VERJAEREN
OP HET
AGNES
BLOK.
J.S
Godt oirfprong van het leven.
En
het leven, elk gegeven
Uit genaede, een zegenpant
Van *t Is
des rijken Scheppers bant?
dan
billijk, dat
Uit dien boogen
ftara
de loten.
gefproten.
Hunnen Vader vroegh en
fpa
Voor dees weldaet en gena Uit der harte lof toewijden
,
Meest op hun geboortetijden
Een gebruik, zoo bng geleên. Bij de Grieken
En Romeinen
en Hebreen
onderhouden.
Jongelingen volgen d* ouden.
Doch bcfmct Elk naer
of onbefmet.
zijne wijze en wet.
, ,
Heidens dwaeldcn
Want
in "hun fcïiennis:
dankten, zonder kennis,
fij
Afgoèn
d'
j
met geenen
die
,
fchijn
Oirfprong van het leven zijn.
Wijzen loofden
Godt
Op
Nu En
's
levens ader,
alleen, der dingen vader.
dees wijze ,
ons
laet
AG NES
op
blij
jaergetij.
haer zegenrijk verjaeren,
Dankbaer
Heden
hemels eer bewaeren.'
's
lluitfe
Die begrijpt
een ronden kring,; in haeren ring
Dertigh jaeren en noch zeven.
Laet ons dan, van vreught gedreven,"
Roepen met een
Godt
blijden
AGNE S
fpaer
mont;
lang gezont.
IIDCLXVI den 29 in IFijnmaent f /Imflerdam.
HET
OP
JAERGETIJDE VAN
AGNES N.u Op
't
Dat
een' toon van zang en fnaeren
gezegende verjaeren twalef jaeren
drij
En noCh
Om
BLOK.
drij,
met
den hemel lof
Die genadig
Rekte
te
AGNES
geven leven
in VVijnmaent, die
Wijn fchenkt op haer Rekent
Want
telt
lust geftelt;
prijs,
zij
ons bla
jaergetij.
noch vracht, noch
komt voorftroom
Q
tollen
afrollen,
, ;
f8
OEBOORTEDICHTElfv Langs de kaei van Emmerik Daer de moeder
Zulk een
in haer fchik
blijfcliap
Toen de dochter
was befchooren.
wiert gebooren,
Als een zegen van de trou, Daerze lang
AG NES, En
leven zou.
in
nu
flaek
gefprek met
't
onderzoeken
ftomme boeken.
Teken bloemperk noch Pen, noch nu
Is
't
int,
tii.c
noch w.uerverv^n:
de kunst te der\^en.
Zet bootfeeren aen een
Want uw
prieel.
noch penfeel,
Befig potloot,
zij,
violijk jaergetij
Lijdt geen kuuflige oeflfeningen,
Daer wij dertigh zonneringen
En noch negen, met een*
Sluiten
En
bant aen bant» tafeltrant.
genoeghelijke wijzen.
Sedert
Met
de zon zaegt rijzen
gij
een'
onbewolkten
Aen den oever van den ^,
Laet
En
«3e
fchijn
Rijn.
gasten vrij krioelen.
de zorg van
't
harte Ipoelen.
In den kelder
is
de ruimt.
Schenkt
vrij, dat de
roemer fchuimu
Drinkt, en wenscht, van vreught gedreven
Nu
moet
u D CL x\ lil, den 2^
AG NES ifi
lange leven.
Jnjimiaenu
l
CEBOORTEDI.CHTEIf#
59
GEBOORTEKRANS, DEN HEER AGENT
MICHIEL LE BLON, OPGEZET DOOR ZIJN NICHT
MARGRIETE LE
BLON,
In cUü jaere 1^51.
vJlrootvaêr, die
Den
Aertsengel, u
Gun
't affetzel
naei- Sint
uw
van
Michiel,
noemen,
liet
ziel,
Dat het met een* krans van bloemen
U
bekransfe, nu de ring
Van uw
viermael festien jaeren
Toefluit zijnen ronden kring.
Godt
die wil
uw
leven fpaeren.
Dat Margriet na dezen dagh Grootvaêr
jaerlijks kransfen
JAERGE
magh.
TIJDE
VAN DSN HEBR
MICHIEL LE BLON, 1652. Michiel,
Margriet,
vjnijt een ftuk van Marg, .s,
Schenkt ons elk een*
Want
't
gilde kalf;
frisfclien
zes kruis fen en een
In het hartje van den zomer,
G
%
romer:
lialf,
,
lOO
GEBOORTED
X
Zienwe heden voor op
't
CHTKIf. hooft
Van heer Grootvaêr net getekent O, de hemel zij gelooft. IPtch,
Zuster,
hebt net gerekent.
gij
Gier en eer den ouden
Met een regenboogh van
man bloemen,"
Schooner dan men fchildren Dit
's
een dagh, oin van
Voor
te
s
kan.'
roemen,'
Michieltjen en Margriet.
Springt, en zingt een vrolijk
liet-
GEBOORTE
DE
VAN DEN HEERE
MICHIEL Vermaent door
fijn
LE BLON,
jonge Nicht en Neyen op
feyentighjle jaer,
jLJ\]t gegroet, o Grootevaêr,
Nu
u Nicht, en jonge Neven,
Seven kniisfen zien, eenpaer.
Voor u voorhooft net Zegen ons
:
wij bidden
gefchreveiit
ftil
Dat de Heer u fpaeren wil.
Hierom roepen wij
uw Neven;
tang, och lang moet Grootvaêr
levecu
fijn
OEBOORTEDICHTlIf.
lOl
GULDENJAER VAN DEN HEER
JOAN
DE WITTE,
RECHTSGELEERDE. D. Rechtsgeleerden roem, DE WITT*, 'er
Sluit vijfcigmacl
Na
de groocc zonneringen,
Van
dat de wijsten aen het pit
hun
zijn vernuft
En
wijdden
Dat met een
defiig zegel hingen.
wetorakel in.
't
en onbevlekt geweten
vrij
Zich fedcrt, vreemt van vuil gewin, In
Recht op
heilig
't
loflijkst
*t
heeft gequeten.
Dies dank, o bloeiende Aemllerlant, vader der bedrukte burgerije.
Den
Die tonnen fchats, door kloek verftant.
Ontzet heeft
Den
den kheu der Geltharpije;
uit
klaeu die boedels
rijt
en
flijt.
Zijn tong en pen flaen godloos onrecht tegen,
En
blijven
THE MIS
toegewijdt.
Zijn wijsheit ftrekt de vromen tot een zegen.
De Hij
vrede bloeit door zijn beleit.
drijft
en
fluit
Hij pacit den
den vos en wollef buiten.
wrok en
't
onbefcheit.
Erglistigheit kan hij voorzichtig (luiten.
Hij troost het ouderlooze huis.
De
droeve
weeuw,
en
Gedagvaert, onder
Ter
pleitrol
De
't
al
wie tegens reden
lastig kruis.
zucht, en fchendig wort vertreden.
Raet, op zijn grootachtbre
flera
En oordeel, magh rechtvaerdig vonnis En bcij de Rechten geeft hij klem.
Ga
vellen:
lOfl
éfeSOORTEDICHTER. Den evcnaer Dus
blinkt
Godvruchtig
iaet hij niet overtiellen-
DE WITTE bij
in witte
deugt
oprechte Batavieren;
Die na een halleve eeuw verheught
Met dezen
lof hunn* outflen Voorfpraek eieren.
Recbtvaerdigheit verplicht zich zelf
Dea momber der Onnoozelbeit te loonen; Zq daelt van *t hemelfche gewelf,
Om
met
olijf
en met laurier te kroonen
Zijn eerlijk zilverhair,
Op *t feest van 't GULDENJAER» ClD 10 c XLVI»
;
»»3'
VONDELS
V.
J.
DANKDICHTEN DANKOFFEÏl A E N
DAVID DE WILLEM, fcAET
EN GEHEIMSCHRIJVBR. VAN
D,
'e
Die
HOOGHEIT
Willem, Raet van Willeras zoon.
goudt van
't
SIJN
Oranje-kroon
fijn
Laet blinken door den lauwerhoet, Begruist van ftof, befprengt van bloetj
En
*t
Princelijk genadepant
Verzegelt met
Waer meè
uw
zal ik
rechtehant;
u dankbaer zijn.
Voor den geleenden Barbarijn? Die allenninst barbarisch fpreekt; Als
hij
den heilgen mijter fleekt
Ten hemel
uit zijn
En bromt op De
Engelsch
Godt.
woestbeit heeft de rotfen in
Van Grieken, Machotnets 't Is
flot.
aerdrijk, als een
flavln»
met Apollo daer gedaen.
Wie hem
wil zoeken
,
zoeke Urbaen
Die op de zeven bergen pronkt,
En
*t
Kristelijke hart
ontvonkt,
04
,
FAlfIDiCHTBIf.
>C4
Wanneer
En
hij
welden gaet zoo breet.
Kallioop in purper kleet«
wonder dat de Tiber
Is 't
Van
krielt
zuivre zwanen, die, gezielt
Door
gezairt vernuft alreê
dit
Caen bruizen naer de
O
rijke zee.
Raetsheer van dien braefften Vorst,
Mij dunkt een Godtheit blaekt mijn borst:
En 'k zoude uw heuschheit dankbaer Ten deed de groote Konllantijn:
zijn.
Indien ik dat godtvruchiig hooft
Niet zes pacr boeken had belooft;
En nu
het
Ivrist
Niet voerde aen
aenhangend heir 't
Adriatisch meir.
Mijn Zangheldin, wanneerze Ontbeert
En Dat
't
mv
fuft
meesters krijgsvernuft
brein des Helts, die d' eer verworf
hij
al
ftaende in
't
harnas ftorf.
DANKDICHT AEN BOREAS DIE ZIJN EXCELLENTIE
HUIGH DE GROOT, T*
AMSTERDAM EEN POOS OPHIELT.
N
wint, die langs ons llroomen
Knaegt den bloesfem op de booraen; d*
Opgeloke telgen fchent;
Wiltzangk (leurt, en lieve Lent,
En den Maij, die met zijn zonnen Quam aenminnigh aengeronncn; Wintervogel, guur en fchrael. Steur den zoeten nachtegael;
,
:
H Schen de bloemen
Met
,
T
de hoven
in
een lacht van geur beflovcn
Knaegh, en
Zoo
jaramerc
op
om
geboorat,
't
genade
geen noot; want
*t Is
;
eet vrij ongotooint
veel bloesferas
Dat vast
R
al
die fchade
^loet nu uit voor d' overbacc.
Die de wijze Magiflraet
Rekent
bij
uw
fchorre buien.
Die den adem van het zuien.
En
den blaesbalgh van het west
Stuiten, keeren
hun best:
al
Zonder dat, gewis
wij zouden
Groeten Iluighen hier
Noch
Nu
niet
houden.
feestccren in ons ftadt.
verrijkt
door zulk een* fcbat.
Dien de verrezienfle Heeren
En Gckroonden Och,
hij
Derwaert hem
Vrou
zijn Noortftar trekt,
Kristine, wiens betrouwen
Uitziet,
Dat, 't
recht waerdeeren.
had zijn reis gerekt,
om
dit licht
al festig jaer
t*
aenfchouwen.
geleën,
Hart van Hollant eerst befcheen,
Bn nu hljght om winter klippen Te bcftralen met zijn lippen, Met
zijn
oogen, met
Die de ruwe
tigcrs
Woeste bosfchen
En betoomt
leert
bedaren.
de wilde baren
Dat de zee heur'
Zweden,
zijn* raont.
wont.
aert vergeet»
ocrclogs magneet
Die,
te
Zoo
veel yzcrs hebt getrokken
bloedigh in het wrokken,
Gfi
N.
105
,
DANKD
lOÖ
ICHTEIf.
In uw' boezem; gunt dat wij
Zommige uren
aen het
Y
Ons verquikken met de gaven
Van den
Helt, die aen
uw
(laven
Hangt verbonden, boogh en dier: Laet dien trouflen Batavier Hier zijn ongemak verzoeten,
Eer
voor de voeten
bij ncêi-vair
Van de
Uw
gekroonde Min,
trots
gehelmde Koningin,
Die, gelukt mijn wensch en bede,
Ons den langgewenschten Vrede Voort
Op
brengen uit haer* fchoot.
zal
dien zegen
moet de Groot
Eaer bejegenen, en vinden.
Hemel, fpan gcwenschte winden
Voor
zijn jaght,
en vlugge kiel.
Als de ftadt die groote ziel,
Met Gustavus
lievereien.
Ziet van Aen^ftels oever fcheien
En
Om
te in
water onder gaen 't
MDcX
Noorden op
te ftaen.
DANKDICHT L v.
AEN
BAEK, JACOB RECHTSGELEERDE, VooT
zijns fchoone appelen, mij met een gedicht toegezonden*
VJeleerde en heufche Jongeling
Met uwen appelkorf Mijn hart op
/en uw met
,
ging
door het groot genoegen
rijm bcftroide
vrudu;
,
;
107 Getuige van d' oprechte zucht,
Die
de Baeken tot mij droegen.
oit
Gij geeft mij weder nieuwe ftof,
Otn boven Hespcrs gouden hof
Uw
vaders boomgaert te waerdeeren
Waer
mijn ziel zoo menigniacl
in
Geprikt wiert van een* heldren
Om
uit
Zoo
de borst veelerleij
llrael.
te quinkeleeren.
genoten goet
Verplicht mijn overtuigt geraoedt
U
weder dankbaer
gemoeten.
te
En met een fchaemrooc maetgedicht En neêrgeflagen acngezicht Voor
alle
weldaên
te begroeten.
Uw bofïleê (Irekt een Helikon, Uw klare Beek een Ilengdcbron Tot Het
laefnis
ik
zij
van mijn
dorftige ader;
op mijn Duitfche
wijs
Het huis vol fchrandre kindren
Of hunnen moeder,
prijs,
of den vader.
Mijn geest, benevelt en verwart,
Vont
t'elkens daer een
Mij noodigcnde
om
open hart.
toe te tasten
Kaer hof banket en lekker ooft.
En Zijn
wat de boomgaert meer belooft altijt
Toen
wcUekome
Verftrekte mij
Een toevlucht,
En En
gasten.
ik vervloekte waerheit fprak
uw
vaders dak
als zelfs
magen weken,
detsden, morrende en verftoort,
weigerden ter noot een woort
Voor mijn onnozelheijt
Uw
te fprcken.
broeder fchaft mij dikwils kost
Van Huigens, of den Muider Drost,
Io8
DANKDICHTEH. En
blaekt, gelijk zijn gemalinne,
In liefde tot de Poërij,
En
zuigt liaer ziiivre borst; en gij
Laegt jongk en teer
bij
baer te minne.
Gij waert mijn broeders reisgezel,
En zaegt de werelt en baer fpel, En holpt hem hooge bergen banen. En vont Uibnen in 't gulden jaer. En naemt de grijze aeloutbeit waer. En leerde fpreeken met Tuskanen.
Uw En Eu
brein ontwart
ftrijkt
't
verwarde Recbc,
krakkeelen vlak en flecht,
heeft de heelzame artzenijen
Doorkropen,
Ook En
noch los:
niet ter loop
hangt het aen den mont van Vos,
fmeedt een reex van d* oude
Uw
aengename tonge
Den maegdeboezem
in, en druipt
Van honigh en
bevallijkheden,
Gbij
wijze van het
fchift het
tijen.
fluipt
dwaes,
Wanneerge met den wijzen Haes
Door
bloemen heen gaet treden.
gras en
Maer fchuwendc der (leden fmet Verfchalktge nu met
Een
en net
uw zuster liedtjes wou gij beide uw
Terwijl
Dan
flrik
vette fnip, of (lechte lijster;
'k
Aen eenen
vrijer
Zoo moght
of een
ik voor
zingt.
zinnen hingt
viijfter.
u henegaen.
En
flrooien
En
raaegdepalm, en lauwerieien.
't
padt met roozcblaên.
Mijn opgewekt vernuft,
Zou
dan
uw
ik
wedt.
weeligh bruilofibedt
Riet puik van Poëzij vercicien.
DANKD
CHTEN.
I
DAN KOFFER AXN DEN J
UESB.
ED.
N
A
O
S
Foor zijn ooft en wUthraet mij uit zijne
I
gantfche weerelt woelt en raesc.
'e
En
wort met
ijdelheit geaest.
D* ontruste StaetzuclK kan
niet flaepen.
Zij droomt van titels, trekt heiir
Al hooger, zet
wapen
heiir paelcn uit.
Tot dat de fterkfte maght haer ftuir. Wie kan de Christen en den heiden In
bloedigh twisten onderfcheideii ?
't
Hoe komt het,
Door zulk
De
Tuik, gewekt
dat de
een' twist niet
op en trekt?
kruismaght leght van zelf
Toch
Te
ftaet
open
draven onder
Maer neen,
Noch
vaenen
heiir
neer voor Mechaes halve Maenen.
Haer grens
's
,
en gereet
afgronts eedt.
hij hoeft
geen zwaert
te
trekken,
Christus gront met volk te dekken,
In Afie en Euroop vergaêrt: Hij wreekt zich door
't
gedoopte zwaert.
Wat hoeft zijn heir Godts maght te vellen? De Chnsten zal 't voor hem beftcUen. De vont, die voortijts Mahomet Befchaerade,
is
nu een fchande, en fmet.
En
d' uitgerukte
De
billijklle
degen echter
en oprcchtfte rechter.
Dit wroet de Cbriste weerelt ora.
Op
X,
hoffiede toegezonden»
GAZA LjETUS AGRESTI.
D
ÏOp
Ëlstbroek, binnea HiUegom,
,
DANKD
JIO
ICHTEflr
Zit six, en ziet met mededoogen
Dit jammer aen
Met ope
en troost zijne oogen
,
lucht, en duin, en meer.
En beemt,
en boomt, en bloem, zoo veef
Zijn oogh de verf kan onderfchciden,
Daer Haerlem,
*s
Gravenhaegh, en Leydeti
Verfcbieten , ieder aen zijn
En
zijn geboortefladt
Recht voor hem
aen
,
zij 't
Y,
de zee van achter
rijst,
Bcwaekt wort van den grootften Wachter, Die mee
De
zijn vingeren
en hant
zuid- en noort-as overfpant.
Uit zijnen troon van vrenght en vrede.
Zoo
ftil
zijn hoef, en errefftede,
En have te bezitten, daer Men moedtwil uitbant, en Magh menigh duizent niet Die midden
Van Hier
Die
'c
in
leeft hij in
Van kunst en als
Het
En
de barning treuren
ooriogsonweêr, zonder endt. zijn
element.
lust fchept in het
En,
gevaer,
gebeuren.
het lezen
hart verquikt leitze, die
onderzoeken
uitgeleerde
hem met
boeken:
verdriet. zijn
hem kon
margriet.
verleiden,
Door boomgaert, hof, en duin, en weiden. Terwijl de leeurik quinkeleert. Hij haer zijn veltgedicht vereert.
Dat
zij
Daer
Te -
vergoet met fpel en zingen,
*t wilt in
duin op fchijnt te fpringen.
huppelen door velt en gras.
Hij biedc dat raontje zijn gewas.
En
ooft, en drukt het aen de tippen
Der honighzoeie en
lieve li^ipen,
;
JJAWKDICHTEN. Zoo root De jonge Kon six
d* appel
als
tulp zijn
Hij ruilde niet
,
die
ter ecrc
UI
zoo kiesch
wies.
weelde en rijkdom vatten.
met Krezus ftliauen
Zijn hofftede, en gerusten ftaet.
Hier fchijnt d* oranje dngeraet
Veel vroeger en veel aengcnacmer.
Uit Tithons in zijn bruiloftskamcr.
De zon gaet fpader hier te wedt. De vogel zingt rondom zijn bedt. Verdrijft in
't
krieken van den morgen.
Alle ijdele en onnutte zorgen.
In
't
Knn
volfte
van dien overvloei,
bij alleen zijn
akkcrgoet
Niet nuttigen, inacr moet bet reiken
Aen andren, Geen
Hoe wreek *t
tot een gunftig teiken.
edel hart is zonder blijk. ik best dit ongelijk?
Valt zwaer met godtheón te krakkeelen:
En
telgen, die zich mededeelen.
Betuigen waer heur aert van daclt.
De hemel
zette u dit betaelt.
DAN KOFFER AEN C
A
O
B,
AERTSBISSCHOP VAN MECHELE; Toen het zijn Doorluchtigbeit
beliefde
mijne JUaergeheime'
nis/en te erkennen,
HAUD EQpiDEM TJU ME DIGNOR HONORE,
Z
Het kcizcrdora
ie
boven gaet
;
112
DANKDICHTEH. Het koningspurper
Ter
van
eere
De hooge
flrijkt
alom
Aertspriesterdom
mijter kan verdooven
Der kroonen
Zoo
't
de hoven;
luifler in
met haren glans,
wijt verdooft,
Dees doornekroon den eiloofkrans
En 't loof, dat Flaccus hair bedekt; Nu JACOB mijn Mecenas ftrekt. En neêrdaelt niet penfeel en pennen.
Om
mijn Altaergedicht
t'
erkennen.
Hoogwaertfte Vader, wat verbant Verdient mijn zangk van
uwe hant
Noch meer
naerdemael
t'
ontfangen
;
Ghij zelf mijn afkomst met den
lliael
Der Codthcit op het voorhooft merkte, Haer zalfde, en
Had uw
En
den
in
verflerkte?
fliijt
godtvruchtigheit mijn dicht
lagen
ftijl
Hoe kon dan
op
't
hooghst verplicht;
rijm en
niwe kunst
Verdienen dankbrief, gaef, of gunst?
Doch Grooten, Aldus
in
die de Godtheit eeren.
ootmoedt triomfeeren.
uw
Aireede ontvonkt
En
vier mijn
mergb
bloet, ora naer den Dootshooftbergh
Den onverzierden Helikon, En d* allerlcvendighHe bron.
Te
rennen, en met duizent klanken
Den Vader
in
den Zoon
te
danken.
Daer gaen de hemel aerde en zee In arrebeit, van wee op wee:
De zon
bedekt haer aengezicht
Wet rouw, om
't
noit gefchapen licht,
Wiens dralen,
die
Nu
hun bloet verdronkeo»
drijven
,
in
zoo
heilig
blonken,
,
,
,
DANKDICHTEN. een fluis,
Al borst mijn ader,
als
Om
van Godts Kruis,
*t
heiligh bitter
Des Alverzoeners 2Jijn
Hun'
liefde
113
en trouw,
zuchten, dootzweet, bloet en rouw
volle verf en zwier te geven;
Onmooglijk waer
't
hier door te dreven.
Hier fchieten verf en inkt te kort.
Het bloeiend Kruis,
En uw
dat niet verdort.
gehoor, zoo luifterfcherp
Vereifchen David, en zijn harp: In zulke worflelperken zweeten
Zoo
O
veele orakels, en Profeeten, licht der
(Nu
Uw
Nederlanden,
laet
*
mijne Nederduitiche raaet
oor bebaeght) mij dan volftaen
Met dezen wensch, Gerekent
bij
uw
dat ik, Noortaea
minfte leden,
WIEROOK Geniet' de kracht van
uw
gebeden.
VOOR
KORNELIS
LE BLON
ECHTGENOOT ELIZABETH VAN DEN KERKHOVE. EN
Toenze door
zijn'
last
van hunnen heer e vader, den /Igent^
mij de koningklijke keten en raedalje van Koningin
CHRISTINE
w.
at
om den
hals hingen.
wierookgeur van dankbaerheit
Vereert mijn overtuight geweten
Die met den glans en majesteit
Der küüingUijke en goude keien,
U
:
114
OANKDiCHTEPf, En
d'
eere van
Welk
't
aller
dk
Mijn' hals vergulden
Dat vrouw
fcboonfte beelr,
Vrrflen harren deelt.
drerwe zongen
,
christine
'eer.
lani^e
En hooger dan de wolken zweef,
Op 't bladt van allcrbnnde tongen ? Wat gafme toen dees weldaet ftof. Te wenfchen dat uw vaders IcT En gunst
De
ten liove
altijc
vermeerc
!
Rijnfche nektar en zijn denglic
Gaf Iporen aen de tafels'reught.
Tot
dat de-midnacht zelf verfclienen.
Uit
's
Ons Door
hemels lop en hooghften trans.
fcheide, en lichte roet zijn' glans
fchemeringen henen.
alle
Omfang
Uw
dien geur, gezcsent f)aer.
afkomst bloeje
jaer
op
jaer.
DEN PRINCELIJKEN
OP
GENADE PENNING.
ELI
AEN DE DOORLUCHTIGHSTE MEVROUWE DOUARIERE
:A
M
PRINCES VAN ORANJE EN N A S S A U
A, ,
PATUIT DEA,
H.
Loe blonk ons Kapitool van binnen,
Doorfcheenen van een fchooner zon, Qclijk de feestbergh, P^lion,
Vol Bruiloftsgoden
Toen Ter
gij, der
'.'eest,
,
en Godinnen
Goden moeder,
;
dacr
zoo heraelsch zat ten toone,
Dees koopftadt moedigh op hner kroone,
U
eerUe, als
op
*s
lants hooghfte altaer.
E N 2,
;
,
DANKDICHTEir. Men
fpacrde geur, noch wicrool
Het hart der burgren uitgeftoit Schoot niet aen wil, maer maght Ora hooger voor u heen
Nu komt uw Ten
te
kon,
te draven.
edelmoedige aert
dus mihdaedigh
rijken troon uit
Zich opcnbacTcn, kent genadigh
uw
Mij
genade en zeg2n waert.
Genadepenning ,
zult tuigen
gij
Als een onfchatbaer heilighdom.
Al zaten
tongen ftom,
alle
Voor wie de zangberg
Wat fchenktze? Omvlochien
Den
zich
moet buigen.
waertfte, datze biel
't
haer weelige armen,
in
Helt, die Neêrlant kon befchermen.
Wat
fchenktze ? haere halve
FREDERiK,
Prins
Hoe
Mars,
leeft hier
Gelijk hij
ziel
d' ccr der in
bonrgenooten.
gout gedrukt,
van min verrukt,
fiiiolt,
In haeren gloêndeii Ichoot gegoten
Dan Zich
in het
diamant der oogen
AMELYE,
Van
Verwon
Wat
l
fpiegelde d' Oranjezon
wiens vermogen
zoo
die
fteên? die
's
won.
veel fteden
Helts triomf bekleden.
Door vredcloof mee kunst verknocht. Toen hij den pais ter werelt brogt.
En
vrijdom,
Nu En *t
't
wijdtze hart den
wit van
's
's
zoone van Louife
Tot eene tombe,
Artemife,
als
Gedachtigh aen haer
Gedachtigh aen dat
En noode
volks gebeden.
levens overfcbot
l
lief
fcheiden
H
iiter
lot;
vcrgaêrcn.
op het hof j
z
II5
:
11^
DANKDICHTEN, Aen Aen
Zoo Den
En
vreughdeftof, en treurensflof;
bruiloftsgalra
,
en lijkmisbaeren.
maetightze de vreught, en rou»
honigli
,
en de gal te gader,
kust d* afbeelding van
Zij blijft
hem na
Schoon Delf bezocht wort
En kunst Het
't
lants vader.
om
het marmer.
heerlijk Princegraf:
flaet bij *t hart
Daer rust
der
weduwe
af,
die pappre lantbefchermer,
Niet doot
Daer
van
's
de doot getrou.
,
maer levende
als hij
was
leeft zijn geest, dat 's ftof,
M DCLIX.
noch asch*
,
,
;
"7
VONDELS
V.
J.
BRIEVEN. DEN
A E N
DROST VAN MUIDEN. Ee
/en
lieflijk
voere u toe raiins harten groet,
liicbtie
Doorluchte Drost, wiens gunst verplicht houdt mijn gemoede
Hoe Daer
verre
lichaem dwael
't
flciler
rolt
op
,
van ros en wint gedragen
Daer nauwelix de zon, beneden
Gezonken, weer
,
hooft de Noonfchc Beerewagen
*t
's aertrijx
kim
verrijst, en maelt een korten fchim.
Hier praelt het hoogc koor, en zijn gewijde altaren,
Waer voor d' Aertsbisfchop , met befleraraing veler fcbaren. Gewoon is, al van outs, te fcheppen aertf.he GoAn. Hier heerscht
Met
hij
,
zoo
die
opgezetten helm
trots zijn afgeleide
in 't
En fier, bij beurt, zijn vuist En fchoon Fortuin hem heeft En meermael zijn gefloopt en Wanneer
Op hem
afgcftreén
hij
,
tot ftaf en kling beledight;
den zegepalni ontzcit. vlughtigh heir gefpreit;
met wisfeling van paerden
geloste roers, piflools, en blanke zwaerden
noch wort
Ontworftdde
,
Noch hoopt
hij,
oorloghsmoedt niet flaeu;
zijn
den Roomfchen arentsklaeu.
t'zijner tijt,
Die, (lout op vetten roof, nu
Met
kroon
vlakke velt vcrdedight.
kracht
t*
zit in top geklommen. onuuUken de gegrepe Vorftcndomnien
H
3
,
BRIE
Il8
Hoe
ongelooflijk
*t
YEN.
fchijnt te (luiten dit gewelt.
Dat van de Donau afkomt bruizen
En
affpoelt
zoo veel lants, en
Der Duitfchen flaapzucbi, lang
Wij hebben
En
de Belt,
in
zoo veel troonen.
uitroeit
getergt door
't
leste uit haren flaep zal fpringen, heet
Ten
;
allerleis
fchendig
hoonen
,
op wraek.
gepeinst op deze zaek:
gaende, op onze reis, in Nederfaxen dwalen.
Door bosfchen, droef van
loof, en fchel van nachtegalen;
Uit vreeze van gevaer, gefterrekt met geley.
Ten ende was de May;
Gebeurde hier wat vreemts.
De
nucbtre dageraet met zijn' lafiraenden luider
Allengs in
't
Oosten rees, en mengde
Het was noch nacht noch dagh,
De beexkens Ook
licht en duifler,
raaer t'effens dagh en nacht;
ruischten door de kruiden,
om
ruischren b!at en loof
't
flil
en zacht,
kraken van den wagen
Een niorgenkoeke was de voorbö van het dagen; Wanneer, verbaesdelijk ,
Een
achibre
Vrouw
ter zijden uit
vooruit
komt
den bosch,
met haer ros;
ftooten
Befluwt met eenen ftoet van Vorften en van Graven ï)ie, aen haer
Zoo
ras zij
Zij wil flux
trouw verplicht, zich
ons verneemt:
wenden, eerze
Wij roepen: wie ge
zijt,
Noch fidderen, voor ons, Tot niemants nadeel; dies
En En
fchijnt
w.è ter vlucht begaven.
onraet, rocptze, went.
vrient of vijant kent.
hou
ftant, en wil niet
die eerst uit Hollant zij
vermackt, zoo ras
ftant zij
fchromen,
komen.
houdt op dat woort.
Hollant noemen hoort.
nadert ons karros hierom van zelf niet luier.
Zij toont beur aenfchijn
En
*t is
door het
vlijen
van den
wischt met d* andre hant haer oogen
Wij fpreeken:
Wat
eedle
,
fluicr.
root van druk.
Vrouw, wat ramp, wat ongeluk.
onheil jaeght u hier, langs buitenbaenfche paden,
In nare ichemering? och! fteenize, ik ben verrad.n.
De
Duitfcbe Vrijbeit
Waer
vliet
den bodera van
liet
raektze ilrandewaert ? wij zoeken algelijk
Rijk.
,,
R
^ Te
is
Waer vinden
De
E
K.
liicr
op
gcftcutc
Iiaer
119
redden.
te
geruste bedden.
wij het vlek, dat in de duinen leit.
wecrelt.door vermacrt d^or heldeiidapperheidt?
Daer eer mijn VVeÜiem heeft
En
in 't harrenas
geblorken^
Spanje, toen het vv2s zoo godtvergeten dronkfn
Van *t
V
door de zee, ons zelven flechts
pacfile,
Mijn rust
E-
I
*t
Geen
Peruaenfche bloet, relcert, hoc kleen het zij, fiuiieii
kan den Icheut der Kriste Monarchij.
Ik kon mij zeJvQ traegh
Voor
Ter niidJernacht, da.r
Mevrouw, Door
Door
Zoo
ballingfcbap veqjijnen.
tot,
quam
dat Cracf Rudolfs geest bebloet mij ik
fprak hij, zo
verfchijnen.
mijn ledeu had gcftrekt. gij
noch noit waert opgewekt
oorlogsrai.ipen, en bebloede nederlagen. nioortgcfchreij
,
en lanibedeifelijke plagen
;
wclvUe u eens de moert, zoo wreet aen mij gepleegt.
Die
allen ovcriasc
en wTCCtheit overweegt,
AVaer zal oprechte trouw voortaen.zich op verlaten? 'k OntÜoot mijn Graedijkheit aen Oostenrijk foldateu
En
vierdeze den toom, als waer ik aller
Een ander had de
daet, en ik den
Ik ben gczwooren Heer: een vreerade I^Icn
flaef.
naem van {lelt
Graef.
mij wetten.
troontmc ornozelijk op vrolijke banketten.
Men moort
mij, onder
Uitheemfchen vangen
lii/ijn
't
van onderling krakkeel,
aen, de Lantslieer boet het fcheel.
Mijn Graefliik bloct befprengt mijn* erfelijken akker.
En
lust u
Ga
bergh u onder
't
finpen
noch? en wortge noch 't
Deer nu een jonglingk
Van
outs
is
al
niet
wakker?
dak, terwijl bet onweer ruischt.
gcfpelt
vrijt ,
den vrijdom
raet zijn
vuin.
dat ÏX-iitschlgnt zal bezwijken
De Vrijheit over Rijn, voor eenen tijc lang, wijken; Zoo lang tot lloUant met zijn bontgenooren haer W^êr zetten zal met kracht en tlaeifi op 't akaer: Dan zultge blinken, bij uw welkome onderdanen. Op op, en troost mijn lief, die drukkigh ünilt in tranen.
" 4
,
BRIEVEN.
I20
Hier meé verdween de Geest: bet fpooken was gedaen.
En ik met dezen fleep begafrae berwaert aen. Zo fprak d* eerwaerde Vrou, en brak baer klajÉ niet nokken. Ten diepen boezem met veel zuchtens uitgetrokken. Ik, tot medoogen van zoo groot een ramp geparst.
Heb
naulijx antwoort reede
Van dreun en donder,
En
,
of
't
beele bosch dat barst
brant en blixem der musketten.
galmt van wapenklank, van tromlen, en trompetten.
Een
weegbs.
ijeder vlugbt zijns
Zoekt troost aen
De
vreze voor gevaet
ijslijkheên: geen fchuilhoek is te naer.
Hier klnegb ik
:
Den aertboóm
tot een roof te geven aen de
Wier
Heer boe lang
,
hoe lang hebt
gij
befloten
Grooten,
ftaetzucht 's vollex vleesch, als roest het ijzer, eet?
d' Onfcbuldige
gemeent bekoopt met bloet en zweet
Hun overdwaelfcbe pracht. Om met een pop te prijken Wort al de weereltkloot een kerrekhof vol lijken Vol rottings, en vol ftanks. Hoe tref ik hier uw doel? Dit zietge van
In
't ftraffen
Het
En
om hoogh,
en drregbt u traegh en koel
der raisdaên en gruwelijke ftukken.
krijgbslot fchakelt flaegh een reex
fcbroeft hier door in top de mindre
van ongelukken,
mogentheên.
En 't opgefchroefde weer ftort fchielijk naer beneên. Wat zal van deze zaek befluiten 's menfchen zotheit? 't Behaegde u rust alleen te ftellen in uw Godtheit,
Op
dat
menze
in
u zoeke, en
d' ijdelheên veracht*.
Die Heraklijt beweent, en Demokrijt belacht.
O
onbeweeghlijke as,
om wie
de dingen draeien;
Die van geen roeren weet, wat ftormen dat Verleen mijn ziele rust
in
uwe
'er
waeien.
vastigheit;
Terwijl het aerdrijk hier mijn voeten vrede ontzeit.
Zoo
De
fpreek ik, en bedaer, en ga mijn reize fpoeien»
minfte ritfling doet de vreeze dubbel groeien.
Dan wensch Dan
ik veiligb
t'
buis te rusten
bij
mijn vrouw.
nijpt mijn broeders lijk mijn teeder hart
met rouw.
,
,
121
Tan weit mijn
Dan
geest met u in heiige Poëzije.
bid ik dat Reael gewelt noch tijrannije
men hem
Bejegen', nu
Wiens fchipbreuk
't
naer Praegh gevangen voert;
Vaderlant, en u, en mij ontroert.
Ik hoop wij zullen hem behouden noch aenfchouvven
Die met een heldenftuk mijn Poëzij Beveelt
men
mij dan
bouwen.
zal
rijm, 'k beveel u
*t
*t
rijmoloos.
Wiens pen der Vranken Helt deed leven voor
altoos.
In de Sont 1628.
NOCH EEN AEN DEN ZELVEN.
D.
van
'rost
't
hooge huis
Stont ik, daer de zee van
Op uw
Muiden,
te
Zuiden
't
vaste vesten bruist.
Als de wirt van
Noorden niischt;
'c
Zachter zouwme rust omhelzen,
uw
In de fchaduw van
Die van outs Scherp
Van uw
al
zijn
elzen
;
gewoon
te luiftren naer
den tooa
aengenarae fnaren
Tcmfters ran de brakke baren Steelfters vnn den
;
zoeten vliet.
Liezen, loof, en ruighte, en
riet;
Wckfters van de nachtegalen,
Die
hier in
de takken dalen;
't
Welk de
't
Zij hij rust
•t Zij
En
leeurik
lijc
te
noó;
op groene zoó;
zijn keeltje fteiltjes fleigert.
u nabacuwt ongewcigert,
Tot een
prik toe naeu en juist:
Als de zwaen haer weêrgi pluist,
H5
;
,
,
12!
uw
In
wijde watergrachten,
uw
i^engeprikkelt door
Eene
't
diertje
doffer trekkebekt.
Duif en
kruilt, en onbeteiitert
Knort en
IMusch en knoter
en lirieutett»
tjilpt
de fnoek op
En
klachten,
ander lekt.
't
zoet
't
geiuit-
Steekt den kop ten vijver uit. Zoratijts kiestge
Voor uw
zeskant huiske;
't
afgefcbciden kluiske;
En zijt in deze eenzacmbeên Nimmer min dan dus alleen. In
dit Iniiske
wert gobooren
Was zoo van uw
('t
En Qnam
de grooiheit van
waer
uw
door
gev.-orden
Ail-fins
pennen
Duitfchc volk
't
bekent door
Is
naem
zijn
deze kleenbeit rennen;
uit
Vlugh
O
befchooren)
lot
Grooien Henrix groote Faem,
's
of
tsel,
wat was u bier
tolk.
Kristijntje
Liever dan een zonnefcbeintje.
Caet
En
'er
En
ftairengljofr
roozen
leliblaên, en
Wenge
Ku
nu veur
blankheit en haer bloogeii
liaer
Boven
't
uw Lconoor
Lonken van
't
in
uwen tuintroon rust,
haer ouder
wat
't
kouten kust,
itoutjes, dan
Welk de
wat blootjes;
dv.-ergen, iriinnegootjcs
Lacbea doet, van onder
Om
Uw
dat, tven als
Drosun
uw
(ik zwijg
Groei^aem gaet
al
*t
't
lof;
bof. niet langeij)
zwijgend, zwanges-
,
N.
Van
een Drostelijke vrucht;
om
Daerze zomtijcs Als
zij
verzucht.
twijnende op moet geven
't
,
Ofze flapen inagh of leven. Stont ik, wensch
uw
In
Daer
hof en
Zou
verbeelden;
fhaet
gerust van harte zijn:
Maer nu
Om
ziel
zoo groote weelden
ik mij
Kan van uwen *k
andermael,
ik
mime
nijpt mij angst
en pijn
de golven
niet levende in
Als een vloek te zijn gc.'olven.
Onlangs heeft men nuch gehoort,
Hoe de zoon zagh over
boort
Zijnen ouden vader ünijten.
Och
1
En
ik wil
mijn*
boezem
rijten!
volghdc hem terflont
hij
In den bodemloozen gront.
Waer
Voor
Nu
zeeplaegh,
die 't
langer meer verbolgen»
lant leit in
't
gezicht.
ik tnet een aertigh dicht
Schrijlings
op een' viich geraken.
bi-houden
Vlie
'c
En van
over
Landen
in
't
het
genaken;
woeste vlak
Dammerak.
ik blijf in twijfel
Van verdronken 'k
zwaer:
Arions lot mij volgen,
Moght
Maer
beven.
al te
waier vol gevaer.
Daer geen
En
gebleven?
tijt
radt plagh eer te
is
En hoe
Wou
Grootvaêrs
is
Mik en
hangen
ot gevangen,
Weet van beide
naulijx keur.
Zorgen kloppen aen mijn deur.
J23
;
BRIEVEN,
124
'k Wil voor
Hemel,
't
fluitme
Gunme
(limfle 't be«te 't
dat, van leet veilost,
Ik u lof zing*
R
G
hopen.
open,
veilighfte
bij
den Drost,
O
T
E
E
AEN DEN HEER
G.
T A E K M A N
S
STAET GENERAEL.
G
STAEKMANS,
Het
zij
Der
vrije
bnden
Of, raidden
't
ga u naet
in
(lerken gact
den lioogen Raet
Der
Staeten als een (leen in
Den
glans van
Of
lielpt
Den
En
met
uw
't
gout,
vernuft ontvout;
rijpen raet in
velt
't
Veldheer ftiüten Spaensch gewelt,
drijven naer zijn eige vest.
Gelutkigh
Wanneer
is
^t
Gemeene Best,
geleerde wijsbeit, d' eerst
In nenzien, over
Nu
't
vollek hcerscbt.
rookt van ijver mijn pappier
Om In
uw* wensdi
allervcerfte grens
d'
gij
dat een hooft des lants
zijn* beleefden
En met
zijn'
boezem
noch
vier
heeft.
geest de fporen geeft
Aen Nederlantfdie Poëzij;
Ka Nu
dat hij, als een hor/igbli,*;
zwanger van het Duitfchs rijm,
Uit puik van Roomfche en Griekfche tijm
Zich vol gezogen beeft en zat;
Zoo
dat 'er zijn beschaduwt bladt
S,
BR
V
E
I
E
N*
IS5
Naer riekt, waer dat de veder blinkt. geeft in fte van inkt.
Die nektar
En De
voedt met maet of mateloos
met goddelijke ambroosi
ziel
AEN DE JOFFERS
KATHARYNE E N
ANNA HINLOPEN, HET GOY.
IN
M:
geest, tot lantverroaek geneight,
.ijn
Had uwen Eikhof Daer eik
Het
bij
eik
hardt gedreight,
zoo vrooiijk groeit.
velt vol zoete boekweit bloeit.
En
levert aen de honighbij
Een
levendige fchilderij.
Die
t
En
oogh
misleit
door groeizaem kleur.
noodt den reuk op verlcben geur;
Maer och de damp van eene koorts. Die
naeste bloet, geJijk een toorts.
't
Zoo
vierigh blaekt, benijde mij
Dat fchoon gezicht en zomeitij,
Waer door Wanneer In
't
het weimans liwt ontluikt;
't in
koele fchaduw duikt,
groene gras, en
't
piepend kruit,
En
Titer volght met keel en fluit;
Of
vlic-ght
Van
En In
't
en jaeght, door
lachend
Goy,
't
Paradij*
naer eêl Patrijs,
haes, en vos, met valk en hont, 't
krieken van den morgeaftont.
;
,
,
BRIEVEN.
l26
Noch Maer
u die vrcug'it
fchel ik
(paerze
Die Goeilants licrdcrinnen
tijc.
flicht
met Maroos herdersdicht
In Duitsch
Airede in
niet quijü,
op een' gelegen
Waer door
vertaelt
rijraeloos
't
mijn geest wat adems liaelc.
Terwijl een anders koortsverdriet
BRIEF
Mij
uwe hoef en
velt verbier.
't
AEN DEN HOOGHWAERDIGEN EN HOOGHGELEERDEN HEER
BERTHOLDUS NIEUHUSIUS. Indien
mijn lage
ftijl
Zoo
hoogen geest behage.
iiw*
Uw' zwakken ouderdom
een weinig onderfchrage.
fchort het aen mijn' pliclit, inJicn ik
Begroete met mijn pen
Met water, fchuim
daer d' oude
,
in
komt afgevlogen
Daer
En
't
Uw
de laeghte rolt.
Gedurigh
in
ijver en
uw
zorgh,
Godts oegst, verderen Regensborgh,
Rome
vierde regement van
voorti-ts
waekte
onlangs Oostenrijk met kroon en iceiner blaekte
Van gout
,
en diamant
Van FERDiNAND Tot vreught van
't
;
toen
verhief
op
*t
's
Keurgezagh den Zoon
Roomichen Konings troon.
Hciligh Rijk, en
's
Keizers onderdanen.
Die, van den oorlogh wars, met volle vrede vanen Onthalen hunnen Heer, en zien den overvloet.
Ons
Duitschlant
Den Hemel Van
niet
fcbiet
en ftcen door zoo veel Iteene bogen.
,
Gelijk een ronde kaii ten berg
En
nieuhuis
Donau
zij
in
den fchoot gegoten:
gelooft, die
al
te geraoet.
de douKre svolken
Nijdigheit verdrijft, en d' onderdrukte volken
Verheft, en overftraelt met deze zon van pais.
Gerezen
uit
den troon van
't
Keizerlijk palais.
>
:
BRIEVEN. vrctickronn
licct (1c
Nu
groeit heel ChristennjU
Toe voor de poorten
Augustus fpanncn.
gclijlc
Dat
,
nu fchrikken
:
127
Ottomanncn,
d'
uacr de Groore Conftaiuijn
He: Krnis voorbccnc planie, en nu de mnnefchijn glnns, de dralen van de Wacrlieit
Van Mnliomct den
Zoo ftout In 't licht durf (hen Te dooven met een* damp,
,
en pooglit ons middagsklacrheit
en vinien fmook, en (met.
Ja zelf daiT Christus lest zijn voeten heeft gezet.
Nu
Duitschlant ndem fchept, na veel gelede finanen.
Wil
*t
zaet der letteren
Geworpen
En
jaer
j
op
fprcien ecnen
Men
zal
Waer
foa
akkeren der harten
ons kroonen met
zijn
vrucht,
fcherpe distels wiesfen.
Athene zien hcvhoawt, van
Pallas den olijf, gelijk een*
mv
de fpresfen.
ter llede, dner
biisfckniit, en
In hare fchaduw zal
En
in d'
gcar van billijkheit en tucht
Godcvruchtighcit en
Geweer, en
,
jacr,
lant,
lant tot
zegen, plant.
grtjsheit nocli ontluiken,
diep in winterfnecuw de zoraerroozcn pluiken
Want
U
wie hier, levens zadt, verCuft zit, en verduft;
brein, gelijk
uw naem,
blijft
Wort jeughdigh, en verqnikt,
En
bladers, die
Uw
ijver
En ónder
't
nieuw:
uw
out vernuft
zommigc plantfoenen.
jaer gcJurigh blijven groenen.
voor geen'
Inst
van
lettcrarbeit
zwiciu;
zulk een pak van zwaerigheên verlicht
liet goddeli'k
Uw*
al
als
muzijk, een
ftrael
van
uwe gaven.
geest, die dikwils diep in boeken
leit
Geiiompclt, en bedekt: en vrecmt waer
U, onder ecncu
begraven, 't
zoo men
hier
zerk van grd geleert papier.
Niet ovcrflulUpt vondt, of hooger dan de klikken. Gelijk een marmer beclt, zaegh ftacn, als op;Terrf>t.-ken,
En
in den geest verrukt;
want zulk een
Verfinaet het muffe bedde, en ijvert
Van
ftarrelichte
En benden,
die
blaên, in
voor
't
d' eer
om
midden der
letterhcit in
't
vele
geletien
van hun' verlysfer -(tedcn.
*
;
,
brieven;
128
Te En Zoo
derven met de fchacht en veder
in
de hant.
onvertfiegt bet gras te bijten met den tant. flerktc
uw
drift
Celijk een Grieksch
En
den Leeuw (*) Alatius
Romainj en baelde
d'
in 't ftrijden.
oude tijden.
zeden, lang van gras en onkruit overgroeit.
Gelukkig voor den dagh, zoo klaer
Zoo voede uw
als
onvermoeit:
milde pen de hongerige zielen
Die op den bloesfera van
uw
blaên en brieven vielen.
Als bijen, op een velt, vol bloemen, dau, en kruit.
Zoo hebt gij lang, op 't Den vreesfelijken ftorm van
En
heb: der diiifternisfen.
wat zich vermomt met verwen en vemisfen,
al
In
van redenen, geftuit
fpics 't
licht
't
ten toon geftelt
;
de Hel de grijns gelicht.
Vaders hebben zoo van outs de Kerk gedicht
De Het
zij
men Marcion Godts menschheit zagh
Het
zij
Arrius tong de Godtheit dorst verlastercn.
Op
't
Den
fpoor van Ebion; het
toevloet der
Zoo dikwerf Te hoogh in Van
Gcna
zij
verriet
verbasteren;
Pelagius
met Judas kus;
Natuur, en ons gezwalkt vermogen
hij
De
top veihief.
's weerelts
VVaerheit en de
aenvang af, elkandre
Gelijk mijn tieurfpel
't
Logen,
voorhooft bodn.
nu door Lucifer den troon
hemelrijk bellormt; daer Michaël van boven
Van
't
Den
blixem op
hem worpt,
Der aerde zich
verflieekt,
die angfligh in de kloven
en zijn wanfchapenheit
Geplondert ziet van glans en d' cerlle Majesteit.
Kechtfchape dapperheic verduurt Godts tegenwrijters.
Ku
fchept
gij
ademtoght,
Wier gunst en zegen u Keur
Twee
MENTZ
in 't
midden van twee Mijters,
gedijen tot een' rugb;
aen d' eene zijde, aen d' andere
Verfterken u, gelijk iwee vierige kolommen.
()
ozenbrüg.
Helden door hun denghi zoo hoogh in top geklommen,
Leo Alktiust
;:,
,
,
BRIEVEN.
129
Mijn geest verlangt naer u, en dien gewenschten dagh,
Dat
De
uw
ik
aengezicht gezont aenfchouwen magh.
jaeren glijen hene, of vallen af, als bladers
De tijt wort niet geftuit. £n vrienden, dagh op Het welk door Ik wensch dac
En
Zoo
zijne kracht
d'
Engel,
misfen wij ons Vaders,
De
dagh.
uw
vrientfchap
is
het zout,
gemeenfchap onderhoudt. behoeder, u geleide.
voere, door woeflijn, en over ftroora en heide,
Op
Celukkigh herwaert aen.
Verwelkome uw
zulk een
met
raijn lier
blij
gezicht
eer- en welkoradichc
AEN MIJNE AFBEELDINGE, DOOR GOOVAERT FLINK GESCHILDERT^
TOKNZS DBN HBEa
DIREKTEUR GENERAAL
GEERAART HULFT IN
VJij
OOSTINDiëN TOEGEZONDEN WIERT. (leekt dan af,
Om
voor
Ainfterdamfchc paelen.
d'
over zee te zweven, daer de dagh
Batavie verguit met d* eerfte ftraelen
En
geuren brengt, uit ooimoedt en ontzagh:
Daer
d' eilanden
Aenhouden
om
ftrijt,
ora gehoor,
van
voor
alle 't
kanten,
Hollantsch hof;
Door Koningen en fmeekende gezanten.
Met hunne kroon gebogen Wanneer
En
d'
gij
koomt
eer geniet
in ,
*t
dat
in het ftof.
Oosten
te belanden
h u l f t u wellekoomt
Zoo kust dien helt eerbiedighlijk de banden En raelt hein, wat ik onlangs heb gcdroomt. I
,
i
B
J30
De
[Zoo
belust
op vangst van
fcheen] door
't
Hij volgbde in
E
bgh en
daer ik eenzaem
HULFT,
Als
V
F,
't
rijk
fliep.
puik der vogelen,
't
kanneelbosch jaegen
liep.
ende een Duif, wiens pennen blonken
't
En flikkerden van zilver, en fijn En purperverf, en fclieen van min
Om
Nrf
bedekte met haer vlogelen
duiftre nacht
De kamer,
I
:
zoo veel fchoons
gout. t'
ontvonken.
pluim ontvouwt.
als baere
Eneas volghde aldus, door bosch en flruikcn.
De
Op
hem
vogels,
geftuurt van 's moeders dak.
dat hij hen, als leitsmans,
Op
't
De Boschduif De
moght gebruiken.
heilzaem fpoor naer Junoos gouden tak.
op een* kanneelboom neder.
ftreek
Hoïlahder
gedooken onder
,
't
loof.
Viel op een knie met zijne jaghtbus weder. Gelijk hij plagh
eii
mikte op dezen roof.
om hem
Mijn geest verfchriktc, en,
in te toornen.
Sprak dus bedacht den jongen fchutter acn
O
JongeliHg
,
hoe wil u
Het fchieien Gij jaegt,
u
is
dit
bekoomen
?
wel vergaen
lest niet
waer, geen* draek, noch Kolchis
't is
Noch everzwijn, noch
tigers,
wik van
ftiercn,
aert;
Waer uwe jaght naer tamme en makke dieren. Is 't
voorfpook, dat mij allermeest vervaert.
Geen Duif noch fpreeuw
heeft vreesfelijke kluiven,
Noch moort geen mensch:
raaer echter
hou u fchuw:
Verfteur geen vluiiht van fpreeuwen noch van Duiven (J*y.
Hoe mak
zij
zijn, die vogels dreigen u.
Het heught
mij
hoe een fpreeuw u had gebeeten.
En meer gewont Daer
*t
dan
Britsch gefchut
Toen g^ den Teems
ftael
en donderkloot,
op zee van was bezeten. braveerde met ons vloot.
(•) Een voorfpeïïinge van zijn doot y yyant Columba, daer de
lUiT yoQT gdhytn
if, Iie^t
écn Duif,
:
:
131 Das
rprak ik
Gaf met
Op
nauw, of
vogclrocr gefprongen
't
den fchutter eenen llagh
zijn flot
hem, van
zijne lieup, dat
Het har: ontzonk
De droomgodt was op dezen Naer
En
pijn gedrongen.
daer hij ter aerde lagh.
,
zijn fpelonk.
'k
flagh ven'loogen
Ontwaekte
bange bedt.
in 't
fchoon ik mij gelukkigh vont bedrogen.
Noch
Nu
met fchroorate en
bleef mijn hart
wenschte ik, dat
hij
boom, no^h
B^laeghde op tak en
fchrik bezet.
geene Duiven langer in haer
viugbty
Al gingenze ook van een musfchaetnoot zwanger.
Of
pijpkanneel: hij fchuw' die duivevlught.
Hij fchuwe
mede Oostindifche harpijen,
Een fnoot gebroet, bekent Het welk op
in d'
oude
tijt.
een anders gasterijen
flrant
Befmet, en noode een dischgenootfchap
Het aenzicht
fchijnt
een maeght
gelijk
lijdt.
van wezen.
Zij hongert van geen dischgerecht verzaet.
Haer kraeuwels Zij fcheit
,
fcherp geflepen
ftaen te vreezen.
,
met ftaak, en vloekt
al
watze haec.
Men moet haer nest met achterdocht genaeken Want ftaet men haer een voet te na in 't licht. van dreigementen braeken
Zij zal een' vloet
Of
Nu
zwijghtzê
zijt
Als
En
uit
ftil,
zij
nioort uie: haer gezicht.
mijn bode, en melt dien helt mijn zorgen.
gij
belant in
't
hof, daer
gevaer, ter goeder
tijt,
hij gekeert.
geborgen,
Het roei van nieuw Bütavie regeert.
Ia
S
tii
L
A
H
T
E
N.
VONDELS
V.
J.
»
KLACHTEN OVER HET VERONGELUKKEN D£R KERKB VAN
SINTE KATHARINE, AMSTERDAM.
T'
De
Koningin van Aemfliels hooftgebomveti
'e
Is
MU, helaesl haer blaeuwe
En moet In
't
fluier quijt
bloots hoofts verkleumen, en verkouwcn,
hartje van den garen wintertijt.
Zij Ulippertant, en zit
Haer
pijlers, paers gefcliroeit,
Zij treurt in asch en puin
Gemengt met
En koper van
'
met naekte fcheenen, gekwetst, gebrant.
van hout en fteenen,
loot, en ftael, en glas, en zant.
haer moêgehiide klokken;
Belemmert van haer eiken, zwart berookt.
De vlam Terwijl
En
ftcurt
Och
beeft haef de pruik van 't
hooft getrokken.
den flaep der lijkken, diep begraven.
bergers!
Verflijt een
Eiv
*t
gebeent der dooden braet, en kookt.
bouwt een
acbtfte
wonderwerk:
eeuw met zweeten, zwoegen, Haven,
houwt een
rots in flukken,
Een oogenblik verrukeioost do
om
een kerk»
fchatten,
Godvruchtighlijk gezamelt, oio Godts eer.
;.
!
id3 Als met een' arm van fteen en rots, Gewijde dak van Eggart
*t
leit
t'
omvatten,
ter neCr,
Verrookt in asch, eer twee gedagene uren.
Hoe
jaeglit liet vier
den
zoo
tijt
fnel voorbij
Dit fchoon gcfpan, dat eeuwen zou verduren.
Verzinkt, gelijk een heerlijk fchip,
Met
in 't
Y^
vlagh, en mast, en kopere kortouwen;
Daer
*t
water bruischt, gelijk een bare zee.
Men pompt Te
vergeefs,
redden
och
:
De middaghzon
om
fchcepsgebouwe»
licht der
*t
bet water rukt het raeê.
!
in 't
hooftpunt opgeftcgcn.
Verneemt den rook, den reuk, en haest dien
gloet.»
Zij zwijmt bijkans, gedootverft, en verlegen.
Als Phaëcon, en ziet den hoogen vloec
Der vlamrae
allengs de koeJc leien lekken,
Daer na de kicht, en uitgedooft 2ij roept:
't
Eer Etna
is
tijt,
hoogh
hier mijn ros
tijt
geftarnt»
mijn reis te rekken.
en wagen barnt.
2ij rukt voorbij, alreê van fchrik getroffen.
En En
hoort eerlang van achier krak op Icrak,
balk op balk
Daer zerk
De
bij
,
en dak en toren ploffen
:
zerk in (tukken fprong, en brak.
brant verfchoont kappel, noch koor, noch Heiligh,
Dan
bij
geval, en fliagert hier en daer.
d' Apostel zelf, ja Kristus hangt niet veilighi
Hij roost aen
't
kruis, en zengt aen ziJM* pijlaer;
Daer hepj de ro6 den boezem
ftrecpt
met ftramen.
De Keizer klaeght, daer hij godtsdienfligh knielt. Van hitte gloeit, en komraerlijk kan aêmen. En fchuwt den brant, die jesus eer vernielt: Het
fchijnt hij fnieekt Marie en Katharync:
Befchutters, aij, befchut
Op
dat de
zon
uw
hier in geen*
Dewijl decs Kerk
.
out geftight.
puinhoop
v aen uw' naem
fchijne
verplicht
,
:
:
:
KLAOHTENï
ÏJ4
Uw
tittels
voert, en Godt weit opgedragen,
uwen naem, twee eeuwen
In
Zoo arm
En
een Ibdt was rijk in
offerde
u
lang geleên.
uw
Ontvouwde uw kracht en deught Het orgeU nara vennaek
Zoo dik zijn En galmen In
Doch
Men
door puik van longen
:,
geest door pijpen quara gedrongen. blies in
't is
vergeefs
lescht vergeefs
Men
o veren geit hof,
't
:
,
dat Cezar bidt en kermt
het
is
om
niet gekreten
bluscht geen vier, zoo Godt ons niet befchernit.
De Kerk
gelijkt Cgelijk
Een Konings
verkracht, eilacil)
Bruit, na d' overrompeling
eenigh Rijk, berooft op hare ftaeiü
Van
En
,
in zulk een ftof
oor en koor der Godtheit hoogb gezeten.
't
Van
behagen.
gebeên;
hier wierook, en
fluierpracht, gefteente, prule, en ring.
jammeriijk mishandelt, en gefchonden.
Men hangt vergeefs aen 't uiterlijk zijn Wat met tieras of koper wort gebonden. Dat fpat
in
't
hart.
eeuwen
eindt; hoewel het
tart.
Vergaept u niet aen hout of fteen uitwendigh:
De ware Kerk
K
llaet vast,
A
L
en duurt beftendigli.
G
H
E
T
AEN
JOACHIME SANDRART VAN STOKKOU, STAENDE OP ZIJN VERTREK NAER BAJERE.
X oen Viel
d'
Aemdel worftelde, om den Donauftroom
hem de Donau
veel te fnel en flerk van
te trotfen.
droom
Die Vorst der vlieten bruist, en wentelt kaien, rotzen.
En
klippen voort
,
en rukt u wecb
,
ais in een'
drooai.
thAGHTKfr, om wederom
Gij blaekt
Dacr
hij
Salomon
als
Mjximiljaen
t'
aenfcbouwen
135 ;
ontvouwt,
zijn wijsheit rijk
In oorloge, en in vrede; en prachiige gcliouwen
uw
Verlangen naer
uw
Dacr
penfeel, ora
kunst, gezoomt met VorstUjk gout; bij
ftrijt,
werken.
d' allecbraeffte
Des Hertogbs oogh verqnikt, eu, hangende ten In
't
hcerclijk gewelf
Den
toofi,
van hoven en van kerken,
grooten Rafel voluit, en (pant de Schilderkroon.
Aireede
het hof
rijdt
Verwacht u met
uw
korasl van verre tegen.
gcdiilt,
en wenkt u te gcmoet:
Macr och! mijn Zanggodin
uw
Vervloekt
zit treurigh, en verlegen.
henereis, en eet baer eigen Woet,
Eh klaegbt: helaes! wie fcheit de blijde Poëzije, En fclwone fchildcrkunsr, twee zusters 7.o
aert?
l
Wie
Wie
fcheit de kunst
Eu
fcheurt dien
van kunst, zoo minnelijk gcpaert?
en pen, de verwen en de woorden,
fcheit penfeel
nuuen bant? mag
Vint nu de Duitfche Mars,
den Vorst van
dit
Niet roofs genoegh, terwijl hem Seine en
En
op flagh, en dondert
levert flagh
Moet
Wie
Ifter fart,
zijn'
(leden?
den Rijn aen zee noch plondren van
hij
hart?
zijn*
fchat?
keert dit zwaer verlies, met traenen en gebeden,
l>Ju 's
Op
Hertogbs yfre vuist Appelles heeft gevat.
hem
dat hij
Of midden Of voor
te paerde, in 't velt geharnast
in
maele.
den Raet, of op de zwijnejaght.
het hoogh altaer, of in een ruime zale?
Helaes!
De
om
't
Noorden,
in 't harnas tegens 't
men
klacgt vergeefs: hij luiftcrt naer geen kl^bt:
ooren voor dit kermen:
lust des Vorfteii flopt zijn
Ziju ketens hebben kracht, en flepen dit vernuft
Den
Rijn op
Men Wat
,
ftaeck'
tegens ftrooni
dan
,
uit Aemftels
die gcfchrcij
:
het
is
klemmende armen.
vergeefs
gefuft:.
wil n.en het geluk des fchildergeests benijen.
Alen gun
hem
zijn fortuin, eq
I4
zoo veel grooter
eer#
;
H
o
A
L
K
13^
^
t
,
:
K«
B
Hij kleede Bajere met kunst, en fchilderijen
En
En
van fulck een' milden Heet
groeie in fcliaduwe
voesterheer van kunst, en eedle wetenfchappen
Die hantvest komt dat huis van oude tijden toe.
De
Bajergoden gaen ten hemel, langs die trappen.
Wie
weigert
hun
Door
*t
dit te
vrolijk
Een Engel
uw
zij
Dewijl
men
Zal
inzien van
op,
in
uw
palais
reis.
met kermen nochte klaghten.
nuf ons hartewee verzachten.
G
A
L
K
*t
geesten weide.
en leitsman op de
fchilt
hier niet wint
aller
goé.
een Engel u geleide.
bloedigh krijghsgevaer , en zette u in
To Munchen
*t
Recht? men hou hun
dit
sandrart;
Vaer hene, vaer
H
T
E
OVER DE WEERSPANNBLINGEN IN
GROOT BRITANJE. AEN DE ZELVE.
O Der
Plaegh van
eilanden, ten
Gewusfchen
Met
bloct van
En Van
't
't
*t
edelfte Eilant
roem van
in
's
weerelts Heilant,
de vont
Godt aen hing gewent j
kruis, daer
dat, zoo vroegh ontflagen
Heidensch juk, wel waerdigh was te dragen
Der Englen naem
,
zijn'
roem
En met de kroon te dekken zijne Bloem; En midden in de baren, Gelijk een baek
,
verlichte
al
die
bevaren
Den Noortfchen Oceaen, Befchaduwt van
Wie
geeft
u
uw
Koningklijke vaen;
(lof tot twisten ?
Gij halve Joon, verftokte Sabbatist^n
,
KLACHTEN.
137
Die met een dolle vuist
Uw
Koningen en Godts gezalfden kruist?
Wat
raeskalt gij, ei!..cil
Van bede op bedt om noch een
Vemoeght
refoniiaci?
Elizabeth
Noch Eduart uw woestheir, zonder wet?
Uw Maer
Herder weit geen lammers
wolvenest, het broeinest van veel jammers.
*t
Uw Wort Aen
zceftrant, wit van krijt.
root van moort en burgerftrijt op
Was
't
zijne
kroon most
niisfen
Als Staffort, Yrlants
Om
(Irijt.
niet genoegli, dat Karel
veer gehakt met
De. bijl,
uw
zulk een parel
flijl.
verwoede
bijl?
deughts belooning.
zijn
Die Londen dreef
in
't
van zijnen Koning,
hart
Door Wentworts trouwen nek.
Noch zee noch Teems kan Vertrapt
En
gij
's
zuivren zulk een vlek.
hemels zegen?
mikt met bus en fpiets en dolk en degen
Naer uwen vaders borst?
Naer
*t
oprecht hart van uw» gckroonden Vorst ?
En wroet In
's
Konings
gij
met
ziel,
uw
handen
en heilighfte ingewanden?
Vervolght nu EHuis hact
Het doodc Lijk van Jacob Die,
Twee
als
in zijn
zaet?
een vreedzaem vader.
Rijken bont met eenen naera
Die
's
Vergeten kon in
En,
te
gader?
mocdeis ongelijk
als
't
moederflaghtigh Rijk?
een oorloghsteramer,
Noit llaghzwaert trok, noch bloet zagh acn zijn lemraeri
Der nageburen vrient; Heeft zulk een Helt dien vloek acn uvr verdient?
1
&
K
138
Zoo In
L
riekt geen geur
Wat
d'
's
uw
Of
fpruit
En
droop van
E
T^
N*
van Roozen,
Hezete zinneloozen.
Engelsch Rijk.
*t
H
G
A
oorzaek van
quaet?
dit
roede uit een verborgen zaei?
Uit bloet, dat lang most rotten,
Die
't
hooft, gcwijt
Vrank, en Schotten,
bij
*t
Godtvruchtigh booft van haer,
't
aertfclie
om
Rijk verfmade
Vergeefs wilt
gij
*f
Kristaltaet?
verdelgen
Het bloeiend puik der zegenrijUile telgen, Gefproten
flam
uit hacr'
,
Die afgeknot tot zulk een* wasdom quam
En Zoo
fpande twee paer kroonen:
Iianthaeft
Den
Godt den
(laf
van Stuarts zooiien
haet en nijt ten trots.
Gij breekt vergeefs
uw
buldren op een rots.
De hemelfche behoeder [Die Jakob vrijde, in
Voor
En h
't
lichaem zijner moeder»
goddeloos gewelt.
't
zinkroerj op baer zwangre borst geftelt]
Belacht de dreigementen
Van
't flim
gedroght der vinnige ferpenten.
Dat met
Pr» aêmtoght
zijn' bitzen tant bijt
door
's
moeders ingewant.
Dit Huis zal u verduren.
En Londen
eer zien treuren, zonder
Den flroom met Pan
pij '%
muren,
puin gevult.
gezagh van Karel kneuzen zult.
KLACHTEN. MORGEN WEKKER DER S
139
AB BATISTEN. V^
Sabbatisten, Oproers rotten.
Gij haelt het Troifche paert der Schotten
Met
trommel
pijp en
in het
Rijk:
Cii trekt die laegh der Grieken binnen.
En
zult dit
Hoe
Huk
trapt gij
bezinnen.
te fpft
uw Roos
zelfs
in 't flijkl
Gij offert Edenburgh uw* zegen: Gij brenght het
de
blij
fleuiels
tegen,
Onthaelt dien fchracien nagebuur; Gelijk de Slang den fcherpen Egel, Verftijft
Maer
Want Begon
d'
van koude en ys en kegel; dat onthael bequara haer zuur:
Egel, zonder deught te kennen,
met
te priklen
pennen
zijn
Het Slangevel, gemak gewent;
En wees
O
met vloeken
zijn huiswaerdin
Naer buiten ,
om
geraak te zoeken,
dwaze wijsheit van
*t
Serpentl
Dit bulderen, dit Parlementen Verflinc de
hooftrom, met de renten
uw erf en have en fchat, Hoe wort uw gout in rook verblazen! Van
Hoe
laet gij
Hoe lyiet
al
u met dampen azenl
draeit gij,
u
ten val, dit rade!
Gravekoppen af
te
houwen.
Een gruwelftuk u onberouwen.
Wort meer
geterght, en min gelinoort
Dees Hijdre van
't
Dees diepe wonde Gij ftookte
*t
inwendigh woeden. is eerst
vier
:
nu
aen (laet
't
bloeden.
het vooit.
,
140
,
KLACHTEN. Uw
En
endt
in 't
ijver fchrij
Verworgh de
zwarte honden,
zijn
Gelijk een hart
,
bosch bezeï.
in 't
uw
Gij, lang gewoon
dertle dagen.
zwak om weelde en onervarentheit was
Vleit
Uw
In krijgh en vrede
boe
Dat
t'
uw
rust te dragen: blint
onderfcheien.
dit lachen gaet
uit
voor
't
fclireieti
vesten eerst begint.
IConings out gezagh te knakken
I^Iet 's
Geraekt
En
.
toch bintien Londen,
zit
Gebeten van
Van
verder,
ftop die Engelfche trompet:
Akteon
En
vrij
van uwen Herder,
ftera
uw
aen
welvaert aen het zakken,
't
verdorren, als een
boom.
zijnen wortel afgefneden. ziet, van
ivicu
Een
boven tot beneden. op uwen
treurigheit
Gij volght Jenifalem, in
*t
ftroora.
wrijren;
d* Edoraijten
Daer die Zeloters
Met fchreeuwen
kruiden in de lladt;
Befchoten hof, en huis, en drempel; Ontheilighden den zuivren tempel,
Misbruikt gelijk een ftorrerakat.
Uw
U
predikftoelen zelfs gedijen
tot
zoo
Waer
En
't
Uw
vele baterijen
men
heiligh
Helaesl Gij
uit
vier geeft
dit valt
een kostlijk pleiten.
wont hem door uw
fcepterftormen
,
Die
naer zijn
flus
eige borst.
geen hervormen
Volght Lucifers banier
En,
op den Vorst,
Recht der Majesteiten.
in 't ftormeii.
Scheppers fcepter ftontl
noch goddelijk
verei-gelf,
,
:t
KLACHTEN. Zagh
Ijslijkheén, gcplu.'t ie gront.
Gij waert gewijc tot
En bloem En
Uw
gemengd
zijn gcftalt tcrflont
Van
14»
*s
nu fteckt
:
Konings zerel. een netel.
gij, als
van onkruit, wilt en woest.
krielt
akkers, die eerst airen droegen.
Vergeten met gemak hun ploegen:
ü\v degen
blinkt',
de ploegh verrocsf.
/postolijke OraUeia Iceren
Codt vreezen, en den Koningk eeren:
Zoo
nimmer
klinkt dit
woort,
faelbaer
welk u opeischt en gevangen
lïct
Gij gact nochtans zoo fchelmfche gangen.
En opent u
Om
bederf de poort.
rijksverraders te verrijken.
Die fchaiten
Zoo
Nu
uit
rabraekt
uw
fchatting ftrijkcn.
uw* welflant doodt.
gij
broeders, ijvert ftout,
Eo erft die winst En weezen , als
gij
*l
Is
En
wapen,
zwijn; de Schot
uw
Schapen:
lakenhandel voort.
berokt, maer grof gefponnen.
fijn
Jork
weeuwen
noot.
laet in
Gij handelt braef geweer en
En fcbeert het Zoo zeilt de
leeuwen,
als
aen zoo veel
,
en Nieukafteel miswonnen.
Gij leght den Amirael aen boort: Gij fpacrt geen kruit
Maer wacht uw Gij geeft geen
Van u, en Die
't
alle
fchip
om hem
te
dwingen
j
kieli zij dreigbt te fpringen:
vonk dan met gevaer
uw
van
't
uitgepuurden
Rijk naer
Stijlle
Viel *s Konings vlagb uw* mast te
Huurlcn.
zwacrt
&XRT DIN Kg N INC.
ILLACHTErr.
1^
K
L
H
G
A
T
E
VERBRANDEN VAN
OP HET
'T
STADTHUIS VAN
AMSTERDA
M.
JACET INGENS LITTORE TRUNCUS.
AEN HET ZELVE. XXelout STADTHUIS, verminkt Gewoon van ouderdom te bukken.
Stêhuis,
En onderftut met jonge krukken, Hoe ftortge in 't graf met dit gedruis, In 't midden van den brant en
Nu
't
't
rooken;
onvoldragen Raedthuis vast
Zijn leden krijght, en groeit, en wast? Gij waert verzwakt, verleemt, gebroken,
O
afgeleefde Bestemoêr!
Verdroot u langct dus te flaven.
Dat
gij
u levendt
In puin,
liet
op uwen
begraven flechten vloer;
uw droeve kinders Op uw geraemte? 6 (tut
Terwijl
fchreeuwen van ftaet.
Der Burgren fchcitsvrouw , HoDants Raet,
En
toeverlaet
van weeze en weeuwen.
Den koopman hebtge, Gezegent, geftoöeert
Om
handel Oost en
De
Stadt en
't
uit
uwen fdioot,
raet fcliijven.
West
te drijven;
Landt geredt
in noot.
,
E
N.
Gij hebt onbillijkbeit geregeh
Door Recht en Wetten, trouw en vrootn; Het quaet gehouden
Den
eedt en
bij
den toom;
burgerrecht bezegelt.
*t
Gij toonde u gastvrij, waert
Den vreemdeling, Met min
gewoon
ingeboren,
als
ontfangcn, en te hooren.
t'
Te dekken met uw wapenkroon. Gij zijt de Stade te vroegh ontvallen.
Dus out,
in
't
Van ramp noch
O
zaclitfte
van haer rust.
ongeval bewust,
uw
vas:e vrijburgh van
wallen,
Gij iaegh? den nieuwen gront geleit.
En woudt Den
last
inisfchicn, verfuft van jaren,
van
floepen ons belparen.
't
Uit averechtze zuinigheit: al uw houden en beleggen Was om uw zonen, niet om u,
Want
Van ruimte en
Wat
pracht en grootsheit fcbuw.
vont de Nijt op u
Heer Gijshrechts
te
zeggen ?
was u bekent.
tijt
Toen visfchers fcbuiten *t Y noch ploeghien. Met korf en vischnet zich genoeghden. Tot nootdrufc üccht en
Men
Noch zocht
De Jn
*t
ten Zuiden
tijilijk heil.
Zeeraan zeilde noit zoo ikil
Noorden, noch op zoo
Uw Te
recht gowciit.
wist van Bantam niet te fpreken.
hant (lont open
Was
't
pij
klect
veel (lrel.cn.
rcede ora elk
uw onvermogen.
ftiitten, uit
Een gra-uwe
,
;
,
r.en
't lijf
getogon
de kost en dra ik was melk.
Uit Veenen en gebroke landen Biircikt
uw Kroon
dit heerlijk
peili
143
;
:;
KLACHTEN*
«44
Terwijl de Voorfpoet blies
En
uw
hoede
Nu
gehenght dat
lot
't
in 't zeil.
Kogli en kiel voor ftranden. gij
tot asch
Verfluift, verrookt, en berst aen fcherven.
Zoo
willen wij,
Ons Met
wettige erven.
uw
rijke
tasch;
potgelt, renten, kustingbrieven.
En En Dus
uw
troosten met
fchimmelpenningh, fpaerpot, uit
uw
zal
lijk
uw
langli vergaerr.
buik gelpaert;
ons zachter grieven
Terwijl het nieuw Stadthuis verrijs',
wv
Gelijck een Fenix, uit
Verdooft
zijn
luifter
Het houde uw
De Hemel
u in
asfen. 't
wasfen;
burgerlijke wijs.
zegen' het met Hceren,
Die niet verkuischt zijn met veel fchijns
Maer zien den weerwolf door den
Zoo
zal
men
grijns
best dees lantplaegh keercn.
OP HET ONWEDER VAN
'S
LANTS
BUSSEKRUIT TE DELFT. P
LU R IM A M O RT U S IMAGO, AEN DEN HEER
JOAN VAN MAERSEVEEN, RIDDER VAN
B
[et
ST.
was, geleerde
MICHIEL.
MAERSEVEEN,
Gecnfins Salmoneus, die voorheen
Zoo
ilout,
op
't
fpoor van d' Allergrootfle,
In £lis met met zijn tons nabooiile
;
N.
Den donderkloot en
En
blixemflrael.
Van
largs den briigh,
om
hoovaerdijc
Met küpre raJtn
liic
qunm
af
klacr metael.
hooft gezwollen,
't
rollen,
Als ceu verbolgen Godt, en kracht.
Die hemel, aerdc, en Plntoos macht Alleen braveeren durf, en plaggen
Op
j
wagen
zijnen donderenden
Noit hadt Salmoneus zoo veel horts:
Maer
't
was de Deenenieicker, Zwan«,
Die, zwart van rook en finook en kooien.
Natuur doorgronde, en
Van
En
alle
liolon
haeren boezem openbrak
polfte
wat
in
j
hnrte ftak.
*t
Hij raenght falpcter. kool, en zwavel.
Dat fchourt den afgront
tot
den navel
Van boven open,
buldert, brant.
En
en ingewant,
flingert aerde,
Kafteelen, floten, fteên te mortel.
Dat rukt den aerdtboóm van zijn wortel, Vcrmengcit levenden en doón.
En
Tc Dat
hemel naer zijn kroon
Icbijnt den
ftceken, door gewelt te baeien, al
de helfche flangchairen.
Uit fcbrik voor
't
Tc
en overendt.
berge fbaan
,
Uw jeught, in O braeve Ridder, 't
Befpieglen
,
oorloghs-cleraent,
opgaen van haer
flarre,
ging zoo varre
op Kampanjes kust,
Den zwavelbergh
,
die, noit geblust,
Maer eeuwigh vlammen brackt en vonken,
£n
Plinius gebeent
noch fchonken
Ons gunde, noch
het
Om
met
zijne dootbus
K
minde merk, een' zerk
i\t
:
K
14^
A
L
H
G
T
E
N,
Te dekken, voor den trouwen ijver En faetn van dien Natuurbefcbrijver
Nu
zaeghtge, hier op Hollant» gront,
Vefuvius in zijnen mont,
Te
Delf, dacr, tegens
Ons
ftijl
en orden.
kruit, 's lants Vijandin
geworden.
Stadthuis ontziet, noch kerkgewelf.
En
delft
een burgergraf voor Delf,
In puin, en raenrchevleesch, en golven
Van gloejende asfche en glas gedolven. Wie wort van bitter fchreien moe?
De woeste En gaept en
hooftftadt huilt (linkt, in
u toe.
zoo veel wijken.
Gelijk een kerkhof, zadt van lijken.
Geplet, geknot, gefcheurt, gezengt.
Een Chaos Een
En
,
onder een geraengt.
jongOie dagh, vol dootfche fchrikken," d* oogenblik der oogenblikken.
Verbouw een eeuw, en Krezus fchat: Een vonk, een blik verwoest een ftadt.
M D c L I v.
K
L OVER.
A
G
H
T
DEN ONDERGANGK DER
RIJKSTEDE
AKEN.
FUIT ILIUM.
O,
'nflerflïjke
O
E
afkomst van Pipijn,
groote Karel, in wat fchijn
Aenfchout men binnen hare wallen, In d* asch de fdioone Stadt gevallen.
Die
uw
En
Keizerlijke
gebeente, en asch, en zwaert.
kroon bewaert?
,
!
,, ;,
N. opgeklommen.
Die duizent jaren
fchat van heiligdommen>
Door zulk een Als
godtvruclitigh in haer' fclioot
zij
Geborgen houdt,
Van
in vier
en noodt
brant, geen nootbulp wist te vinden,
l'ocn
d'
Opperde met
De vlammen Van
zijn
gij
in
rak?
haer geen trooster,
vraeiig vier kapel,
't
winden
van rak
flract in ftraet,
IVaerora verwekt
Daer
al
joegb van dak in dak.
noch klooster.
Noch kerk, noch uw gewijden dom Verfchoont, en, zonder bus en troin
Èn
vijanden en oorloghsvaenen
De
burgerij, in
Gefmolten,
Verovren
rouwe en tranen haer have en goet
al
van eene gloet,
ziet
In rook en fmook en flof verteeren ?
En was
decs ncerlaegh niet te kee-en.
Door zoo
Wen In
't
veel wierooks
velt en
't
van gebeên
volk, rondom de muuren heen,
op
geberght gevloden
't
Al fchreiende, en half doot, de doodea Gelukkigh achte, die, bevrijt
Van
alle
ellende,
hunnen
flrijt
Volftreden, en geen nootdruft hoefden?
Och, puinhoop, daer zoo
Op
fchreien
,
veel bedroefden
met een' vollen krop
Gelijk voorheen de naekte Job
Oth
ander Troje, weeldigh
Geen
En In
Van
torts
van Slnon
huizen aen,
bij
uwen droom. 't
licht der
Veniamen
uit
aken! uw
daken
mancfchijn,
De Maes en
zonne
uw
(lak
Rijn
klaer befcheeiien,
deerlijk fteenen,
K a
147
t0
•
A
L
R
En kermen, Hoe
dfocf
uw
van
En
*t
hun
killfn. tillen
op den gouden troon,
heffen
Die
K«
eigen vier
in
6 droeve, u weder
zal,
£
en vcrbaest getier,
gij
Verbrande, en dooken
Wie
T
H
Rome,
Rijk van
geboón
zijn
Plagh voor te fchrijven ? kroon der ftcden.
En
badtftoof, die ontelbra leden
Geneest en
zalft,
wie
zaift
u nu?
Wat trooster biedt de hant, ora u Te helpen? Koopftadt koper oven. En ambacht winkel, hof vol hoven. ,
Die midden
En Gode
Wat
de bergen laeght^
in
en nienfchen zoo behaeght.
leert gij
uwe nagebuuren?
Betrout op burgerwacht, noch muuren.
Op
llerke toorens,
De hemel Geen
heeft
leger hoeft
Een vonk, uw
u u
noch gewelt;
tijt geflelt. t'
overwinnen:
vijant, fchnilt
van binnen,
NOOT WEER TEGENS DEN INBRSUK
VAN
T
U
K
R
jtma,
yirit
fer te
IJ
arma: yocat lux uïtima yWos,
X. oen Chinaes riixmuur open lagh Borst
Ten
's
Tarters heir verwoet
rijke in,
Ê
zonder (loot ew flagh,
Gelijk een weereUvIoec.
N.
:,
;
H9 De
Vorst van
Indiaensch Eiiroop,
*t
Verraên van inlieemsch zaet,
En
overrompelt
zonder hoop
,
,
In dien bcnaudeo flaet.
Verhing zich
Acn eenen Aldus
zei ven
op den troon,
zijden ftrik.
ftreek Cliaras gebroct die
kroon,
In eenen oogenblik
Noch
fpiegelt Christenrijk zich niet;
Is 't zulk een* tittel
waeit
Te draegen, daer, Men d* eer van
tot
En,
van den nooi:,
in het nijpen
Godt
laeft
met
Godts verdriet. kruis niet fpaert,
't
en eek.
gal
De kruisgrens lei^ht gedoopt en En ziet verbaest en bleek. Out Kreeten,
Ten hemel Wort
bloot,
eer door hondert lleên
toe vermaert.
vast de hartaér afgefncén:
De Donau
onbewaert
Roept hulp, verdaeght een' Scanderbeg, Een' anderen Die
't
En Maer
JNIartel
Sarazijnsch ge wek ontzegg'. heenflier' naer de hel
d' ooren zijn geflopt en doof,
Inheemfche ftactreön wet
Het zwaert, en
geeft het ongeloof»
Den vloek van Mahomet Het
velt
gewonnen.
Verdaedigen? Verilokt
En
j
Kan men
dit
zij flaen
hoe droef de grenswacht bidt,
fchreit: de
Turk
trekt aen.
indien Bijzansfe dus gefterkt,
ïurope voort
afloop'
{is
K
lS
A
t
Met een
gedruisch
H ,
E
T
If*
en op zijn merkt
Volx overfchot verkoop'.
's
Celijk
liet
Dan
zal
En
o
vee, dat deerlijk blaet,
men ommezien,
fineeken
Wie kan
te fpade
al
om
raet.
die placgh ontvliên?
KANDIA, U D C L X I.
HAER UITERSTE.
OP
PALLIDA MOKTE FUTURJ.
AEN DE ZELVE. Oc
'ch Krete, voortijts
aengebeden^
een moeder van Jupijn,
Gelijl;
Die eene kroon van honderc Heden, Bezet met parlen en robijn.
Op
*t
voorhooft voerende, en de flraclen
Der zon verdovende,
Der zee, zaeght van
al
als vorftin 's
werrelts paelea
De vlooten , zwanger van gewin En rijkdom, uwe kust bezoeken. De havens floppen 't gantfche jaer. En offeren, uit alle hoeken, Haer fchatten, door het zeegevaer Gefleept
Och
Om
,
aen
't
outcr van
uw
voeten
s
zoon.
eilant, daer Saturnus (*)
zijnen minnetoght te boeten,
Agenors dochter (f) op
Zoo hoogh
zijn*
verhief, dat hij, nae
troon *t
ftreelen,'
Haer hier met zulk een* naem befchonk»
;
:
,
rS>
Van
van
*t eelst gedeelte
dcelcn
zuÜc een* luiftcr in zijre oogen
Met
Daer
En
drij
liacr fclioonhcit blonlt
Der werreh; toen
O
omhelst lagh in
hij
fprak
liaer'
fchoot,
verzaet en opgetogen
,
morgen root
fclioone, die het
Uit fchaemte ontfengt op deze wangen,
Ons
majesteit in dit gezicht;
naem ontfengen.
Gij zult een* andren
Die, wijt befaemt, voor nieraant zwicht.
Wij zuücn u Europe noemen. Bezit dit eilant,
Maer Kandie,
Op
't
Nu
Wat
dit
roemen.
ten leste wort verkracht die
't
al
leen oeven.
ondcrdrul^t houdt door zijn
baet het dat u
Toen
Met
troon.
Tchaeken van hacr bloem gegeven
gij
Van Onoman,
En
uwen
wat baet
oude hantvest, bier ten loon
d'
Voor
ocli
Godc
mnght?
verlichte.
hier de groote kruisgezant C*)
Titus
d' eerfte
kerken ftichte.
En 't hooft der afgoón trapte in 't zantt Wat baet het dat de vont u wijde. En *t heiligh kniis, een grooter eer, Die
d' afgront brullende
u
benijae;
Zoo, na largduurigh tegen weer,
De zeeleeu van Sint Mark uw eilant En hoofcftadt entlijk flaeken moet? Zoo gij , getrout aen 's werrelts Heilant, Verdrinkt in eene zee van bloet?
De
Middelantfchc zee gefloten.
Gelijk
't
Venetiaenfche meer,
(•) Paufus,
K4
}$2
KLACHTEN/ 2al dootsch voortaen geen rijke vlooten
Door
*t
fchuim zien bruizen heene en wéér.
Het Tiirkendom wil Al
omgelegen
't
trots braveeren.
Cliristenrijk
Zal lant- en zeekust zien fchoffeeren.
En Het
t.
Christus kroon getrapt in
Europe,
gatifche
flijk.
verzoopen.
in bloet
Wil treuren om dees ncdtrlaegh. Wat raat? de kruisgrens lecht nu open. En dagbvaert zelf Godts vloek en plaegh»
De felle Turkfche Te moedigh op men,
Terwijl
En Van
zien
*c
al
kruis ziet o'ndergaen.
met gevleugelde armen,
als
koel dien ondergaug
kruis, het welk
't
maen.
onderling verbittert.
De zon van Wij ftaen,
fabel fchittert.
baer halve
men kon
befchermeii.
Vergeefs verdaedight eeuwen lang.
Waekt op,
IMarrel, Buljon
Sin» Luidewijk, en
Men
't
,
haelt het Griexe paei:t in
als
Troie,
zet zich fchrap voor
En niemant Waer
Kroie,
eir
Duitfche huis:
't
kruis.
gansch ACe, aengefpannen
Met Tarters,
inberst, als een zee.
Dan zalmen fpa de muuren mannen, En 't zwaert ontkleeden van zijn fcliee.
Nu
is
De
't
Dat elk
En Och
noch
tijt,
naerdien de vrede
Christe-werrelt overftraelt.
om
't
eerst het flaghzwaerl
fmede^
zette alle ongelijk bctaelt.
Heilant, fpaet
uw
Des voorhuitloozen
bruit
voor
't
fchennsn
erftijrans.
Befchut de volken, die u kennen.
Zoo
blinke
uwe
eer met vollen glans*
:
L
^
A
C
H
T
E
N.
15.5
JAMMERKLACHT OVER DE GRUWSAME VERWOESTINGK
VAN
N
O
En.
D
Indemsntia Divüm
Has
JL/e
evertlt opes^ Jiernitque
a culmlne Trojam
helfche ftook^brant der Britten
Stak juichende den Vlieftroom aen.
En
Schelling, daer de visfchers zitten
om
In armoede,
den kost belaên.
Zij zaten bang, den
moort ontvloden.
Met vrouwe, en kinderen, en vee, In duin, half levenden, half dooden.
En
klaeghden droef die hartewee
Aen Codt, en hun bekrctene oogen. Hper, ontfenn, ontferm;
Zij fchreien:
Terwijl de vlammen opwaert vloogen.
De Hommen onder
dat gekerm
Zich raciigden met een
deerlijk loeien
Gedooght de hemel dat gewelt. Die maghtigh
Het
Vermagh
te troosten uit
Maer onder
De
de hel te boeien.
is
eilant, dat in tranen
's
Godtheit zelf
Genade, aen
d'
fmck,
genade?
volx gejammer zit
om hoogh
te raede.
eene zij, verbidt.
Rechtvaerdigheit, aen 4* andre zijde, Bepleit de zaek voor li»
't
hoogh
gericht,
Acrtsrechter velt, eer droef dan blijda,
Het vonnis.
Uit zijn aengeiichs
1^5
A
L
K
154
En oogen Van
Ah
's
H
6
T
E
H.
rprengkeleti de vonken"
hemels wraek,
zwavelvier,
Door wrevel,
uit rots
te lang geterght,
geklonken.
haer te trots gevergbr.
Die vonken vatten
in het
tonder.
Der zee- en kerkermoorderij. Bier ftookt een (lorm van
En
noorden onder,
't
voedt de vlam, die los en
Gaet weiden over
En
's
vrij
Konrngs huizen,
weit gebou en kerken
''
af.
Men hoort de vlammen vreeslijk bruizen. Zoo wort, als in een gruwelgraf, Acbude
d*
En
ftadt in asch gedolven.
De
rook en fraook.
viergloet raest,
GeEjk een roode zee vol golven,
Daer Godts orkaen IVaer
is
Om Nu
nu
's rijx
in brult
blaest*
Schelling, en het brandend Vlie?
kan Neptuin (*}, met
Van
En
en
triomfgcrchater
al zijn
water
zee en Teems, noch fchelm, noch
aerts verneder,
vier niet blusfchen,
't
Daer zinkt de koningsmoorders
ftoel.
Als onlanghs out Bijzansfen, tusfchen
Vier elementen, in een* poel.
De
van Londen,
val
Verheffe niemant.
Geef' niemant ftof ,
Te Van
*s
Konings zetel.
"s
Nabuurs plaegh
om ook
zulk een weerelt
En
vermetel
groeien in de nederlaegh
op
zich zelvwi
afgefcheiden door den vloet.
Pallaizen, winkels, en gewelven.
Van
pest befmet, en omgewroet,
(•) Nt^tiiaui Èritamhns»
fpicj^
,
^*
Be weegen Turk
en Baiberijen
Tot mcdcdoogen
men Job
daer
,
Als op een' mcstlioop,
hoon
in
lijca
Zijn Iccdt met ccncn vollen krop Uitfcliudden in veel duizend zielen.
Die plotzeling, en flsgh op flagb.
Op
pestigh kerkhof nedcrvielen.
*t
Europe
zal dien nacht en dagli.
Vier etmael lang, ve^le eeuwen flnancn
Door
En
alle
koopftcén.
de hongerige harten.
fpijst
Die naekt ontvloón,
Op
't
,"
HeiJant, troost
half getroost.
cii
om
velt verftroit,
noodrufc zuduen.
Braveerder, die den Oceaea
De vork
ontweldight
,
kuntge vluchten.
Ontvlucht Godis wraekvier, zwart gebraên.
Uw
Teemsftrooin
Beklaeght, in
Dat,
,
op den gront gedoken, diepfle
*t
van
zijn kil.
zijne horens afgebroken.
Het water hem ontzinken wil. Hij fcheurt
En Dat
't
gezengde haer aen flarden.
fchreit oin lesfing in dien branr.
quaet volharden,
leert verftokt in
Schoffeeren havens, kust, en ftranil
Fortuin noit fchooner
Met
De
winkelftoITcn
tafels
op een
dekte rij.
gloênde tong der vlamme lekte,
Verflingert
De daken,
op dees lekkernij.
rijk
van zijde waren,
Gelleenre, gout, en zilvren fchat,' Bij een gefleept, veel
O
hondert jaeren,
koopbeurs van de
Cij hebt naer
uw
rijkfte ftadtl
bederf gedongen,
Uic dertien trots, en bleek van nijt.
isi
»5<5
ka rel
Dien zeevloek Daer
al
de weerelt
Daei' leght de flspel,
Zoo
afgecirongen,
last bij
uw
lijdt.
vertrouwen.
vlak als Tijrus aen het
In eenen puinhoop van Beftulpt.
Zoo
meer,
gebouwen
helpt geen tegenweer.
Gij zwoert te water elk te flroopen:
Nu il
leght
uw
ücLXV
kroon in I.
't
vier
verzoopen»
VONDELS HEKELDICHTEN. J.
V.
»5P
VONDELS
V.
J.
HEKELDICHTEN. GENEESDRANK DER
GEESTDR vTodts woort Van
wacrheit,
een Kristen door veel ftorinen
;
als
woeste baren
*t
een volglit
een rots, in
's
der zinnen
fluit
Dus worden van den wint 't
ander wee.
die
,
oneven
der leeringen gedreven, bij
verandring leeft,
dagli Geestdrijvren voetzel geeft;
fcbadelijke pest,
lang van d' oude Vaderen
al
Gepleiftert en geheelt^in
En weder op
't
wcerelts wilde zee.
Vernuft, dat nimmer rust, maer
Noch heden dezen Een
VEREN.
gegoten wort in allerhande vormen
wispelturig brein
Beproeft en afgemat: na
De De
IJ
hun
befclireve bladeren;
een nieuw naer deze kust gewaeit,
Cekoestert, en gequeekt, en ijvcrigh bezacit
Van menfchen, zonder
geest, van droomers, en profttco.
Van
zienders, met den geest der dwalingen bezeten.
Tot
lant-
en zielbederf, dewijl
's
Ceestdrijvcrs vier
Verteert het hoogh gezagli van
't
Godtgewijt pappier;
Als
bij
vermeten
Dat niemant
als
drijft,
Omhelzen magh, maer
En
't
en
list'gh
Godts woort
't
pooght gefchrift
te
planten
van GoJts Gezantea
eer den Geest, die heinilijk blaest.
Kriiibctrouwend han met züldzaerae iufpraek aest.
;
,
HEKELDICHTEN.
gidb
Op
dat dees logentael bewacrheit
Leent
zoude
fcliijnen
Epiktims zwijnen.
bij getuigenis bij
En
fmaelt op
Te
fchoeien van een drift en innerlijken geest,
Waer door
*t
beiligb
boek, en
raet
ons op den
le.esl
nootzaekelijk wie drinkt uit dezen beker
Zijn vastigbeit verliest, en tuimelt gansch onzeker; Celljk een dronkebol, verzopen in den wijn,
Waent
dat de weerelt draeit, vermits zijn befsfens zijn
Beftoven van de most: of
En
buien ovcrhecrt
Op
,
wints genade
*s
Die zijnen ieitsman
als
drijft
raist,
een kiel, van vlagen
roer
als 't
is
afgeflagen
of als een wandelgast.
:
den wegb zoekt
bij
den tast:
Want maekt men 't eetiwigb woort eeti ieders innevallen. Zoo is bet allerleij , zoo raekt bet booft aen 't mallen Zoo krijgbt de dwaling kracbt, die anders is onnut: Zoo breekt al d* afgront uit, dan komen uit dien put De Rrzerijen voort, die onlangs uitgelaten, Wet
Bn
tortfen
moedernaekt vervulden merkt en ftraten;
Kristus wort een klucbt, daer ieder van gelooft
Al wat
bcm
fcbiet en maclc in
Zoo
ftaen de
Den
Bijbel geeft gehoor,
Voor lomer
't
los en breintoos
hooft;
Kerken Iccgb, en niemant van de leken
maer acht bet zondaghspreken
letterwerk, en prijst den Predikant,
Den wonderbaren Geest,
geboren in
Is wetcnder dan zij, die in
't
verflant;
Godts naem voorbeenett.
Als licbteu onder Joon en Heidenen verfchenen,
Beveitigbden hun leer en anipt door
W^er
En
in des
hemels wil met lenren
porden ieder een aendacbcelijk
Miet op een fpook des Geests
En Te
uit der Priestien
,
't
perkement,
ftaet
geprent.
te letten,
maer op befcbreve wetten
mont, op pene van den ban.
leeren Mofes last, te fmaeken bemclsch
Verboden
ftrcng en
üit putten, die
'c
man;
fcberp der zielen dorst te laven vernuft gedicht had en gegiavcu.
,
,
BEKELDICHTIIf. Godts
7.0 die
Dat bezidit
ons tot Godfs woort vrrmnent,
aer.fchijn ZÏÏ5I1
:Js zijn
zwacri; hoe
ijdel,
hoe vcrwaent,
Is hij, die
dcwnpen wil de goddelijke hirpcn.
En dwalen
in een*
Gedegen
En
in
liet
I^I
nacht, vol nevelen en dampen,
brein, dat
fuft
altijt
en waclt,
daer de blinde wafin flcchts doode beelden macit,
En
oordcelc Geest en
In
Gcdt wat
Als een Urankzinnigh mensch
En
zijn gepijns verwildert
bekkeneel begrijpt, en zich voor oogen fchildert.
't
racst, en flaet gcluit
Noch kan Macr
lUt zotte
op
,
al
die zijn gedachten pijnt.
wat hem verfchijnt.
volk zijn' moctwil niet bedwingen j
berst tot fcheldcn uit, en oordeelt poppedingen
Den waren Godesdienst, Godts woorden zonder
En
letters
Den
En
ftoel
kracht,
zonder ziel, een donkre helfche gracht, van Lucifer, een deur van ketterijen,
bacnt aldus het paJt to: duizeut razernijen.
Die
redelijker fchijnt, treet
Acht
eigentlijk
Maer een
Den
rijk
wat bedekter voort»
den zin der Schrift
niet
Godes woort,
getuigenis van 't eeuwigh woort daer
boven,
gezalfden zoon, dien alle tongen loven;
^ij draeft hier op zoo hoogh, dat wie Is Nikodcraus knaep, van
ware
't
licht
die niet bcfteint.
vervremr.
Heeft Zwenkvelt (*) noit gefmaekt, die hoogerwas geftegen.
En
hoorde een
ftcin
das troosts
Dus vecht hij raet zijn fchim, Want wie ontkent Godts woort Die
En Op En
't
raenfchelijk gedacht:
zij
wij
's
(•) Kasper
laet zijn
en te trots;
den zoone Godts,
komt dalen.
genade flralen
liever
Godes zin.
na Godts woort te wezen.
hemels wil dan
^wenkrdu
te zijn
doch hierom nietemin
boek, of
letters uitgedrukt niet
langs ongemeens wegen.
uit zijnen fchoot
hoe Godt door hem
laet het heiligh
Door Het
Vaders wil verklaert,
's
leert
,
te deitel,
in
den Bijbei lezen
HEKELD ICHTEN,
l€l
Of hooren Het
is
Krisrus zelf, of die hij berwaert zent;
een zelve woort, en wort 'er voor gekeat.
Dat op verfcheide wijs
monde, of
Bij
Tot
hij ieder laet
gefchrift, ora
bij
zijn gehoorzaemheit.
Een' hamer
is
't
betuigen,
harde hart ts buigen
Dit woort dan in der daet
gelijk, die rots in ftukken flaet;
Een icherp tweefnedigh zwaert, Godts kracht, en eene
Waer door Godt
Het zaer, dat ons herbaert; een levendige
Een
licht
Een bron, 't
lering
krachtig werkt gemoet- en zielbekering; fpijs;
op Davids padt; een Kristensch Paradijs; die overvloeit
Vermagh wat meer dan
van geestelijke gaven. flechts het ruighfte te befchavea
Gelijk de timmerman bereit een vlak panneel.
En De
fchaeft het
Den dwazen
de verf
willen
ontfangen van
't
penfeel.
in zijn dichten»
verlichten,
wijsheit leert, en in benaeutheits graf
droeve ziel vertroost,
Wij
t'
Hebreen draeft hooger
Godes wet onze oogen kan
Hij leert dat
De
om
dichter C*) <ïer
met
't
dien ftaf ons
Gaen wandelen getroost naer
Is 's
Konings fchat en
't
eeuwighdurend leven,
En fchuwen Zwenkvelts Geest, die op zijn dromen En in *t onzeker tast, en fchermt, als in de loclit»
CO
Dayid.
ftaf.
op den wegh begeven,
pocht.
IIEKELD
CHTEIf.
I
I(Jj
WEEGHSCIIAAL VAN
HOLLANDT, DE
OF
HOLLANDTSCHE
TRANSFORMATIE. VJ o M M E R Dongen om
en A
R.
MYN
Hoof
tC
het recht Geloof,
Ycdcrs ingebraght befcheit In de Weegfchael wcrt gekit:
Dokter
Had
comme r,
Mts
arme knecht,
den eerften flecht.
'et reet
de fchranderen
armyn,
Tegens Beza, en Calvijn, Leij den rok van d'
Advokaer,
En
de kusfens van den Raedt,
En
het brein dat geenzins fcheen
IJdel van gefonde
Reen
s
Brieven die vermelden plat *t IJeiligh
Recht van
Comme R Tot zoo
elke Stadt.
zach vast hier en
gins,^
lang mijn Heer de Prins,
Comme RS
zijd*, die
Trooste met
z'jn llaele kling.
boven hing,
Die zoo zwaer was van gewigt.
Dat
al 't
ander viel te
Toen aenbad
En
ARMYN
elk
licht.
gommer
s
pop ,
die kreegh de Ichop.
W DCXVIII,
L a
HEKELDICHTEN.
iC54
JAERGETIJDE VAN AVIJLEN HEER
JOAN VAN OLDENBARNEVELT, VADER DES VADERLANTS.
Oii'idfentire ptitas omv.es
&
Be fcclercy
,
c A L v i n E , reuntt
fidei yiolata crimine ?
JLjaiits treurfpel weer vcrjaert
I. 's
weeu, of wees
Als
in
,
oin wiens
gedoemde trouwe
roiuve,
Bedrukt en tvoostcloos treurt HoUants goê getneent
Op II.
Zoo
Grootvaêrs kout gebeent.
ras d' Aertslastertong
Den
aert des afgronts
van
't
Imicbelaers
Sijnode
God e
Aenteegh, en bad Godts noem, tot zuivring van haer zaek, Gebrantnierkt op haer kaek;
Ontbrak
III.
'er
zegel,
*t
Met quetzing van
En
om
dien gruwel kracht te geven,'
het leven
afgemaitelt bloet der allcrvrooniftc borst,
Daer helfche wraek naer dorst. IV.
De
Rastertvierfchaer dan, nae'cfchoppen van 's volx Vaders,
Gefcbantvlekt
als
verraders.
Verwijst ons* Bestevaêr met afgeleefden ftrot
Te verwen V. Geduldigh
't
Hoffcliavot.
ftnpt bij
Van doorgefolde
Van
last, en barens
Wacr Vi. De
ziel,
niet zijn
flokxken naer het ende
ellende.
wee.
O
bank des dootsl ó zantl
toe verzeilt ons lantl
nu
zeilvlugh
om
Begracut de tuie jaerci),
door d' aders uit
te
varen,
;
:
,
HEKELDICHTEN. En noopt Na
VII.
zijn
jonge mocdt
fiisfclic
oprecht
't
De maet
l
fnecft,
hij
IX. Van zoo vermacrt een'
dien flagh
val
met Heep van ncdcilngcn,
en fiddcrt over
bcfterft
ai.
de vrcught en hope
zucht, en
zij
:
zit
verdooft
van dat Hooft:
ploffen
't
biiklcn.
van Enrope
aenfchi.n
Euroop gevoelt
Om
te
vooihccn.
En ftorting aller plagen. De boom van Dnitschlant kraekt, Van zoo vermacrt een* val.
*t
zwacrt
dat allezins bcfircén,
liarr,
floeg, als
VIII. Hij knielt, och! och
In
'c
boezems openrukken
*s
elk in
l6^-
bloet.
onfchiik en gebedt, getroost voor
Door Zagh
Haer
den oudenloni.
Wil bruizen door
:
X. Dat Hooft , dat heiligh Hooft , djt Ipring op fpringvloet fchuite Dat Nasfaus
Dat Hooft,
glori
fliitte
Spanjcn, eer het floot zijn gouden mont.
dat
Op gouden bergen De geest ontkerkerr,
XI.
Den
en hooft, en
Een roof van
Zoo
XII.
kinders
Ik offer
Mijn
ziel
,
och
't l
,
van
's
hemels hoogi deekn
Moortlust fpeelen
dollen
Met romp
flont.
zagh
,
't
riep hij lijf
bloet verflrekken, versch en laeu,
plondergracu.
't
,
zoo
:
vermaekt u op mijn
leste.
ten beste.
of de Staet gebergt waer door mijn doot
I
Vint rust in Codes fchoot. XIII.
De
fchim \vas heen
Wij klaeghden
En
*t
't
,
de ftem voor wint ook heen gevlogen»
aen onze oogen:
oogh, was, na dat
De
VRYHBiT
licht, in
quijt en
't
L)
't
nare
recht.
nachtgevecht,
,
:
HEKELDICHTEN.
1^(5
R
O
M
ISI
E
VAN
H
N
A Om En
L
P
O
't
K
E
O
kauwen veur hegijnekoei:
te
Hangsje Hangehrock,
te neuriën lijk
V_/p, wel op»
mijn zoete Mnrten,
Help mij neurjen, fuivcr knecht,
Wangt
En
ik
kraekt de neutjes recl)t.
jij
ken ons
Deunt met
Po P PE
mij
Koppen
korts
Veur de Spanjers
Toen
En
hij
nijt
vroomighcit verbijt.
s
Is
liane parten
hoe hact en
quam
hier
de Kempen
uit
evludn,
dorpen en gehucht.
het hoerevolk zagh dempen.
Toen de
En
krijgh het langt liep af
koppen
aen
Haenen
Alle
koppen
Broeder
paspoort gaf.
die ontfingen
veen
in het
Broederlijk, en zoo het fcheen
Waren MacT
Duuren *t
En
wongder zoete dingen,
't
het zuurde haest in
Was te
een moije
is
laet
'c
vat,
fladt.
koppen
boom gaen binnen
mit ongs vvaeken 't
hek
Als een fpeulnoot zongder vlek.
Koppen En hij Op de
flangen kent en dracken
kraeide vrocgh en fpa
tooren van Breda.
Oogentroost hadt gien behagen In broer
koppens
murgezank,
T
,
::
«EttELDlCHTEN. Broeders, riep bij, ik wort krank.
Ach
zelt het
jij
Zoo
Luijen
jou beklagen
koppen
broer
blijft
mit zijn klok
op ongfc ftok.
Oogentroost die huilde traenen
Was
het niet een zoete
Van
die malle Kokodril ?
Maer
't
en holp niet,
gril
alle
hanen.
Alle boeren met heur ftem
Kroonden Broeder
koppen, koppen,
en
hadt klem.
't
trouwe wachter,
Kraeide, eer de zonnc blonk.
Dat het deur de veenen
k'on'.c.
Alle krajcrs Jagen achter,
Elk die fcheen
Toen begon
in 't kracjen fchor
'er
een geknor.
Haentje Dikkop van de Maze,
't
Lest
cflicrt
nae Gravezangt,
Huilebalk in Araflerlangt,
Schelde, ben ik dan een dwaeze
Stoknar
in liet
Hanevelt,
Dat mijn poortklok niet en gekt
Durf
Op
ik kraejen
de Haen die
op een Keunink,
zit in
top,
Mit een kroontjen op zen kop In
fijn
Ba
Dat
je
goede
liên
koppen zei ontzien? zei koppen moeite brouwen,
ik
Ik
En
groote Haneweuning,
wat meen
l
fijn
ongenaeide rok
Scheuren in het hoenderhok, *k Zei
hem veur een
ketter
fchouwen,
*k Lijdt niet bij mijn reuzel-Smout
Dat
ziia ftrongt verkeert in gour.
L4
11^^
,
|68
nEKELDICHTEIf* Fiat riep
*t
Kalkoensfe Ilaentjo,
Dat zoo bloost om
Op Of
kam,
zijne
de jongens nae de dam
En
trekken met een vaentjej
lecrc
nae
Hem
*t
brouwers Haentje, dat
belloven zagh van
nat.
*t
Het geviel dat grauwe Geuzen
Wonnen
't
huis te Monkelbnen,
Daet Heer Hopman Svvart vooraen
Trok men zinte Sievens reuzen. Toen de Damheer wel cmant Schoot twee dieven
Toen
kreet
in het zant.
Trompman,
Bij mijn fluiten, dat gaat
Wat! nu
Nu
is
't
ewonnen
bij
mijn trompen,
wel,
fpel.
de grauwegeuzen pompen.
En met
gicftigh overlegh
Trekken over markt en brcgh. Korteboef die zat en lachte.
En hij hilc zijn buikje vast. Wel hoe dunk je van die quast? Kroont
zijn
muts mit hanefchachte.
Set die moerplaegh,
Op
Maer het werk en
Met
felle
bleef niet (leken
het afebrooken huis,
Wangt
kijk Isrels hokgefpuis
Zocht Godts martelaers Sleepte
En
beul.
een bok of ezels veul.
las
Een
't lijf
te
wreken,
veur Heerendeur,
hokplakkaten veur. gequetftc wert edragen
In het Gasthuis van zijn broers, *t
Veen was vol gekoekkeloers
*t
Hok
niet andeis deê als
klagen.
,
B
K
B
E
L
I)
Troost de wisfc
Was
li
T
E
N.
zalighcit
don zieke toe ezeit.
Al de Hacncn
Dat
C
1
hij
Itiide
baerdea
was een moordenacr,
Die hem teugen Christus fchaer
Hadt
eftelt, niit roers
en zwaerden.
Die onnozel bloet vergoot.
Dat het haneliok verdroot. Ja
zij
kreetcn, door ongs fportcn
Stecken duizent heurc kop.
En
vcrzaên mit garit de krop.
Wil nu
ieinant
Wachje vcur Die net hok
ongs verkorten, gelovigh fchuiui.
*t
heit
op
zijn
dumi.
koppex.
Haeiuje Klopper kreet op
Ook
ebeeien als de rest.
Klopt die ketter
Wie
uit het r.cst.
wil mit die morsvui!
zoppen?
Hij mr.cli pikken langs het velt
Die op ongfe krijghtocht
Koppen
liet
Niet alJeen, maer kraeide
O
fchelt.
dat onbefegcit ilijf,
onkristelijk bediijfl
Booshcit, fchelms en orgcregelt, Lijt
men
dat in deuze wijk?
Koit en zagh ik diLrgelijk
Koppen
'c
l
gracu krcegh tot bedaren
Elk toehoorder merken moght
Dat huisplondren
Waerom
zij
Koppen, En
zijn
niet en
docht,
ehoorzacm waeren zelden kraejens
moe.
gunst nam daeghlijkx tue.
liaen Kalkoen die kreet vol looren, 'k
Zoa
jou met mijn pennen flacn
L
i
I^^^
,:
J70
» E K E L D Dat
E
rr.
deuzen vreemden Haen,
je
Deuzen nuwelink
En
H T
C
I
jou
ouwe
Liet ik
om
't
gaet lioorcn.
kraejers vliet.
jou zwakbeit niet,
Malkus quain ook aneloopen, Lombensliücnen kreet Ziet wie
Koppen KopFEN
maekt?
wint zoo groote hoopen
edaen
't Is
wacki.
liij
fpul te grabbel
't
zo
,
gut
bij
jij
toeloop niet en fchut.
s
Stoot die Baziliskus buiten,
Smoort liem
in zijn eigen gift,
Maekt hen zwart Past
bij
hok wel
liet
niont en fchrift:
dicht te fluiten.
Want hij inaekt de vechters flacuw. En het moedigh Gcuzegraeuw. amen,
Malle ventje dat zeij,
't
Eroeders dat gefchiê,
't
is
tijt
Datmen
koppens kam
Rot en
fpant met kracht te zaemen.
En
Haen op
Dat
elk
Was
taij
pik.
gae voort, geveinsde ketter.
Pak jou voort, AUijt
koppen
kraejen laet van fchrik.
hij 't
't
afbijt.
jij
toovenaer,
en zelden gaer.
Christen zongder giest en letter,
Wije deur, en ruime poort, Zielverleier
pak jou voort.
Koppen
kon
niet lange
duren
In de bijiebauwe kou.
Hier een fteek, en daer een
Koppen most Arme koppen
douw:
het duur bezuuren die
most gaen
Uitepiki van elke Haenl
:
,
,
HEKFÏ'DICHTEN. KOPPEN
Nii zit
En
uit eflötcn
efchonclt uit het l;ot,
Viertien Har.en tot een fpot.
Hanen
met fpoorcn ftooten.
die
Hanen fcbeq) van klau en bek, Wervsidraiicrs binnen
Toorcn wachters
hek.
't
doch pajcn
wilt
Koppens
broeders meer en raecr,
Maekt, dat
als zij
koppen
Morgers
lusticb
hooren kraejen.
's
Elk een zing met Keunink
toon,
blijen
koppen
Tooren wachters
weer
fpant de kroon. licrt
de grepen
Kennen van de Hanewrok,
Want
een krijter graeit in
Datmen jou wel
't
hok,
zou fchepen
licht
In een lichter algelijk.
En
opzetten an de dijk.
moerhok, om
Ja het
Ruimer wegh
te
baenen
tot Hicrarchij,
Steekt bedekt na hokvooghdij.
Over
vrije Frangrc
Maer
die kraejen
Hanen,
al
op Wals,
Besteraoer jou kacrt
is
vals.
Tooren wachters keunje lubben Altemet een
Zeper
't
geile
Hacn,
zei dan beeter gaen
Zlang vernuwt van zelf heur fchubben,
Maer een Hacn vernuwt Als
hij fracitjes
Wangt
het aenje van die fchalkcn
Is te bijster bits,
In zijn
zijn zcén
wort bezneên.
en
fel
vroome buurraans vel.
Over hem
te
huilebalken.
17%
,
J72
H l
K E
Die
hij
Die
hij
D
L
C
I
IT
T E
draf mit fpoore botst. raartek, nijpt, en trotst,
^lartcbroer mij dit holp zingen,
Martcn Heerooms veinller Aep,
Die
ftacgli
En op Wanen En de Wil
ruikt aen
ban Ipringen,
die het al gcloofr,
op
fpijkcr rackt elk
hoofr»
Rommelpot
fpcult van
Deunt en
't
Haen op Heeren kraejen,
Lijt dan dat mijn
Kcun
Haentje pacp
't
nom
farheers
't
Haiiekot:
beitien, ik kan dracjen,
jij
Ben
jij
huppels, ik ben fprinks.
Zoo
jij
dwars
drijft, ik
Of 'jij Elk
krijgt al
Vos
langt hij
En
meê een beurt.
op de fchalk efbcurt:
is
Dai
drijf flinks»
ook jou wegen.
Reiiitje, betert
KOPPEN
weeran gae
jouwen zegen,
te
boom.
voor nieraents prikken fdiroom.
Malle Vent ik quijt magh fchellen.
Want
hij
zei, van anst bekakt,
In een ziepton dichtcpakt Zijnen brootkurf fcheep beftellen.
En
ract 't ieifte fchip
van hier
Lubbert bieten tot Algier.
Hanen, Likel
ik te woortrijk?
Is bier ergent wat emist?
Deinkt
dit malt een kamerist,
In het Rederijkers Noortwijls,
Of
de kamer van Schiedam
Om
het
hok
Veur een
Zoo
te flot
maken tam. dan gasthuis Peter,
ik vraeg jou
ouwen Haen,
N»
HEKELDICHTEN, Als
hij ziet dit gekfpiil
Maken Als
liet
ouwe hok
•k VVciic
acn.
jonge Hanen beur.
't
hij
't
vcurhccii?
hooft fchudt, en kracit neen.
in de meter Salem door Ircuxus PhilakUiius , bij
Adelaert
DE
Wacrmonu
B
175
:
174
HEKELDICHTEN. Zij grijpen na der Staetcn flaf.
Best maektme
*er
verkens drijvers af
Gemest met fpoeling en met iS.
't
Zou kloppenborgh
draf.
ie bijftcr
pasfen,
Stadtsbeedlaer die nu op gevvasfcn. Zijn voesterheeren wil vcrbasfen.
B- Al was
ondankbaer kreng geftroopt.
't
Gebraden en met Smout gedroopt,
Wedt
*k
Ceapproheert in de
om
zich geen hont
confiflori
Mü
't
van de poêetfche Faculteit.
c X
X I X.
ONTSET
OP HET \'
A N
PIET HEYNS HET W E S T I N ] E S-H U
Ik
ftak
noch
acs verloopt.
I
BUIJT.
SPREEKT.
S
gexk Ksproen
in een
'k zaij, waer toe dit Garnizoen?
Doe
Maer doen de moetwil opgcruic Begon om
finte Pieters buit
Een kangs
te
Mit vliegent
Doen quam
De
wagen vaciidel
mij
't
driest en ,
dom,
flaende trom
krijgsvolk wel te pas^
fteencn vlogeu door het glas.
Ik docht, dees Geuzen bennen Spaens
Of
is
Hnt Pieter Harniiaens
Giert almanshoer die ftong
En
? init fraart
gleurde bij de verkens mart,
Mit
al
de lange varkens dijk.
Op
't
oopengaen van
'c h;;n elrijk»
,
:
:
HEKELDICHTEN. PIcn
lei]
een Hik gerdiuts acn boorr,
Om
rammen
Die
riep fint Angdrics acn
finte
Trek an
De
nou
^
poort:
fintc Picters
Sinc Japek kruip
O
175
om
hulp
jou fcliulp.
uit
Klaes, kreet Sijmcn vaör.
bent gien Moordenaer.
jij
Tankten trokken op bijget.
En bier En zoo
deur was de bui je ontzet: bleef finte Pieter baes
Godt loont
Japek en
fint
fint lOacs.
M D c L X X I X.
GRAFSCHRIFT VOOR
JAN GYSBRECHTSZOON.
H
.icr
leit
jan gysbrechtszoon.
Tree
zacht je
niet
meer doeiu
zoudt hem zeer doen,
Moght
hij
met
't
recht begaen,
Van Vondel zou
EERDICHT OP
't
't
vertrek van
JAN WILLEMSZ. BOOGAERT, Oudt Schepen van Amjïerdam
,
in den jacre
1629, den
tweeden van Fehrucrlus,
iVlalle
Jantje, Kerkxgezantje, ik u vraeg
Waerom
huilt gij?
Is
't
waerom
pruilt gij,
uit ijver, krijt vrij fl:ijver;
maer
Dat het Kusfen, u zou fusfen wel
door den flaeg? ik
meen
ia vredn.
;
I7<^
,,
HEKELDICHTEN»
POËTEN
£>E
TEGENS DE CONSISTORIE.
D.
'e
goddelooze plondergeest
Liet vliegen eenen donderveest
Van uit zijn lasterlogengat. De dank die quam gevlogen Bij Diclners,
rac
op Parnasfus nek.
Wat bruit ons deuzc Clasfisgek, Nu Prekers bijflre wegen gaen. Riep Breroo,
aen:
vijst 'er tegen
Laet Luit en Koster, Viktorijn,
Of Malzen
Om
vrij
de piktor zijn
,
af te malen dezen dreet.
Die ons Poëten vreezen deed
En hangen
tlie, als
wapen, veur
De
donderdaegbfche Papendeur;
Op
dat dit volkje bllnt en
Denk, Heer, wat
Wat
zijn wij
i
geven wij de kleuren fchijn
Die rechte Cechte leuren
De Preekdocl lacht En hij is zelfs een Zoo 't guiten zijn, *t
mank wint en flank
zijn.
de Dichters uit. lichter guit.
wiens tovcrredn
Volk eeren doen hun Overheen,
En nimmer
zotte zielen broên.
Gelijk die botte fielen doen.
Die malle Jan te klauwen plagh.
Zoo dik hij fpeclde vrouwen En zwetUc met zijn Priester Wanneer
hij
Burgemiesters fcheet
En Schepens, op 't
Ging glats
dagli:
breet,
^^
die greep gclecrt,
^^'2S
't
incc
zeep gcfmecrri
HEKELDICHTEN. Dan
giUlc
't
gekke Doorentje,
Trots VVaegli, trots Dara,
Een Vink
't
liie
trots
Toorenge.
van de geesten hoort.
zeit het aen geen beesten
Die
i;'/
voort.
M u c X X I X.
JOOST VAN DEN VONDEL Gevraegt waerom men
VELT
den
Zegenzang van
ntyens de Helden ^
togenbosch, gejlelt,
OLDENBARNE'
Mvokaet
in de print hoven dtn
gaf op ftaende
\r
raeght
's
Her"
in den hemel hadt
voet dit A}:twoordt%
men waerom Barneveldt
In den hemel wort geflelt?
om
*t Is
Bi^
ais
dat de Predikanten,
Gezanten,
heilige
Voor hem baden up Voerden zoo
Toen
hij,
Sterf in In
't
't
*t
fcbavot.
zijn ziel tot
om
*t
Godtl
quaedt bloet te koelen.
Gommarist gevoelen,
gevoelen van een fvvaert
Dat geen Patriotten
fpaert.
MDCXXIX.
M
E
D
A
I
L
L
I
E
VOOR DE GOMMARISTE
KETTERMEESTER en INQUISITEUR TE DORDRECHT. Bijtfci:haep Nve:i u mee
in
het
uw
Geuze Trenten,
fakramentLH,
,
I/B
HEKELDICHTE
N^
Die geknaeght zijn van de Muis,
Groote lantsdief
Kollaüts kruis.
.
Wilje wat van hangen
komen.
Hangt de jonga en ouwe Smouten, Hangt haer aen u rechte leer, Datzc rusten
den Heer.
in
Hangt een van u ledematen, Die tot nadeel van de Staten
Voor den duivel heenen
En
Die veel fcbatten
En
zeilt.
het lant aen Vrankrijk veilt.
toeltit
(laegli
Hangt de paep
liecft
verrwolgen.
op vervolgen.
die d* onderzaet
Eerloos van ftadts eedt ontflact.
Vraeghje na de narren-fioelen
Zoekt
op de Dortze doelen,
die
Daerraen van een papeveest
Maekt den wisfen
Kanmèn Als de
ftapel
In broer
Om
heilgen geest.
beter kroegen vijnen
van de wijnen,
Gommers
te leppen
paradijs.
zonder cijs?
Rijnfche voclit in Is verkiezen en
't
lijf te
florpen
verworpen.
Gommer
is
Wij
negen dagen blint.
zijn
Even 2ijn
't
verkoren kint,
de jonge honden.
als
geen fraeie papevonden,
*t
Daermen dus om *k Stop mijn neus
fttent en
zucht?
voor deze lucht.
Die ons ftont veel duizent gulden,
Doen Recht
al
Gommers
als
Doen men
priesters brulden
tigers in het
wout:
drek woegh leg&u goudt;
;
H £
i:
Do^n
mijn heer
Nam
*k
D
L
F.
in
H
C
I
,
T
prekers net
't
E
W.,
far.
geen pacp voor ecu civetkai,
Daerincn noch wat hoofs van ruikt *t
Elkcns
Nu
Hinkt
Die
't
*k
hacr poort opluikt.
zij
Gommer
ais
een ander.
niet ruikt die is niet fchrander.
Hoor nu
dat de Dortfche raaegbt
Gommers drek van raet
Want
ijvert
hij
raethuis vaeght:
't
om hem
Macr wac
te zusfen
weer ora
't
kusicn:
Hij wil met een vuilcn bek
Treên
En
Daeroni jankt
Maer
werrek Godes;
hij
om
hij
't
Sinodes»
Vorflen van ons landt
gij
Hout den
Of
op den nek.
zijn meester
dit heet hij 't
rekel kort aen bande,
bijt
u
de hielen.
in
Waght u van
die truggelfielen
Want zij kiiorren ftaegh om mecx En verdinden huanen heer. Zonder knorren zonder klaegen
Kunnen
zij
Elk
hapt
d'
die
Een
ziet
een been niet knaegen.
om
't
boven
grootfte deel,
d' ander fcheel.
Drinken, plengen, fwelgen, braslèn.
Op
Sijnodcn en in Klasfen,
Net een wel Dat
is
gebakert
al luni
Veel van fuivcrhct
Vrome Is bij
luiuen te
hun het
Lijkt dat
Cf Jicht
lijf.
tijdtvcrdrijf.
te
roemen.
verdoemen
reeifte
werk.
ook een Christen kerk?
door een yijcnt van de Loeyejieiii/che InquifitU
MDGXXX.
U
2
1^9
;
HEKELDICHTIN.
l8o
OP
KALKOEN-
H A E N Vr
ie
zagh
Kalkoentjen
En
oit
gekken zonder bel ?
wac root
is
vair vel
zuiver geus.
Om
dat de Rijnrche rauskndel,
Met
al
het zuiver nat
Van
't
Heidelbergfche vac,
Trekt
En
in zijn
neus,
daerora buldert
zoo
hij
fel.
Als GoHath de Reus.
Wij achten dronk
Bij
't
boert, en kinderfpel,
is hij
Êlaer nuchteren
Bachant had
wat bsus,
wonder geus. gij
niet onbefchaeint.
En 't geen een Leeraer minst betaemt. Ons Burgemeesters wel geneigt Op *t Raethuis met een moord gedreigt.
Men
U
had, 6 dronke plondergeus,
met geen roo kalkoenfche neus
Op En
*t
openbaer tooneel gebraght>
als
een fchijtvalk uitgelacht.
Gaet heen nu
En
als
hangt ons aen
een huilebalch.
uw
zuilegalg,
M D c X X X.
OP H,
DEN ZELVE
[oort gij Heeren
't
hoon,
ik laet
u wetcr,
Kalkoenfche Haentjen heeft zijn wijf gefmeten
En
zijn
Meit, die wat fnar in de bek
is,
Zcij, meester weetje wel dat onze vrou gek is?
N.
;
Swijg,
laep Priaep
Of
volg mijn ordonnantie,
zeiile liij, ik
niet fuspekt te zijn van tolerantie.
Ora
hij
die peilt de Sijnodaele fortuin.
tuingodt magh worden van Graveduin,
Ora de fnoepvogcis
te zien
Maer
zijn
moedt
de kriekkebomen.
uit
Moven van Romen:
Gelijk zijn genan in d* oude
verilapt, en het hart
hem ontzinkt,
Dewijl bijgeloof en Roomfche afgoderij hier
Noch
ftijft
hem wat hoops, om
flinkt.
dat de Bithelfche papen
Alle afgoden lubben, behalven Priapen.
Jtr asten op den text
oit
glosfên,
Hannen pasten
bet de klosfen
Lïet de
fpil'.e,
doen
Lijsken
't
pijn
is
't,
gij
cm
van Brouwershaven,
quaemt van
Gij waert kael Is 't
vrou
fprak hij, dus te flaven.
Sij zeij, bloet
Swijgt,
zijn
basplen zou.
gareft
*t
kalisdijk,
en ik was
,
jok, of
Zijt gij Kats, ik
is
't
rijk.
om
't
wats-fpeU
ben bet Katsvel.
PLU3 ULTRA.
OP DE
TAN
«.
M
VAERZEN
O
R
A
N
Latijnsch Schoolmeester atn i* oude zijde
JVJL«randt De
ver(\ikte
<•
Jm^erdaürk
van de veesten;
jongens veesten wierden geesten
M3
D
T,
,
ïh'
HE
EL
K
D
Die geesten wierden
rijra
Ni
en vaers,
Die vaer^en ruiken na den
Dp
TE
C H
'l
aers.
jongens geesten veesten rijmen.
om
Is *c tegengift,
niet te Ivvijmen
In pestientiale lucht,
Daer besje Goraraers Die nu zijn
A
(laegs in zucht.
wezen zeeker
wil
morand t
Die bael
M
A
D'
lijf
M
T E R D A
S
A
K
den Veest apteeker.
D A E N
POËTEN
S
C H E
E
M
ALLE
DICHTERS
EN
Der Vereenigde Nederlanden , Liefhebbers van degoude yrijheit^
/\pol, op Vraegt
al
Helikon gezeten,
zijn heilige
Poëten
:
Wat beste en flimfle tongen zijn? Of waerhcit zaligh maekt, of fchijn? Of dwang van vrome Chrisienzielen rJiet ftrekt
om
Of
niet en
vrijheit
Wacrom men OP ook
Hollandt te vernielen?
was de fchat
eerst in oorlog tradt?
in welbellierde fteden
Een oproermaeker wordt geleden? Of huizep'ondren vesten flicht?
Of En
d'
eedt geen burgerij verplicht?
of zich Leeraers niet verloopen.
Wanneer ze dezen bandt ontknoopen?
I
,
lEKELOt CHTEN. Wiens antwoort
En
lt|
kortst en bondigst Is,
klaerst in deze duifternis,
Dien
ziillen
Iklet
eenen
Daer
Pallas,
d* akademiheeren princknroemer eerent
met hacr diamant,
In fnee den Vcldtlicer van bet landt.
Die met
's
Hartogenbosch gaet ftrijken,
Daer Maurits tweemael of moest wijken,
MD ex XXI.
IJVER, ingehragt worden voor d€n eerjlen van
D* Antwoorden moeten '
Somermaendt , zijnde de dagh onzer verkiezinge, te recht
zal zitten
,
de» prijs
ovi
te
als Apollo
geyen , dienze verdient,
ANTWOORDT. D<
tong die (lemmen fmede.
'e beste
Zong Gode
lof,
den menfchen vreede.
Die fwijgend meest baer deugbd betoont. Is die raet
vuur
d'
Apostels kroont.
De fnoodfl' op aerde deed de menfchen, Zoo wijs als God te weezen wenfchen. De booste fprak in 't hemelrijk, Llijn raaght zij d* hooghfle
In hun
fticht
Godt
Die, met het doen,
maght
gelijk.
zijn heerfcbappijen 't
geloof belijen.
Schijn als een drogh en dwaellicbt, lei^t
Wie
dat haer volgt, ter diiisterbeit.
De vroome
zielen
te bclaegen.
Kan HoUandts zachte g^pnd
niet draegen.
De Roomfche geus het finekent Tot Brusfel ondertekent had.
Zoo wel '«
Lants
als
d'
blad.
ander, en verzocht
vrijheit bij aen 's
M4
'er
Kaizcrs dochter.
, ,
HEKELDICHTEN.
1^4
Den muiter, Loost Daer
die gerustlicit haet.
een gefchikte Staet.
altijts
d' eene burger 's anders
muuren
Beftormt, die ftadt en kan niet duuren,
Ceen Een
Wat
aerdfche
Godt,
oft
liij
wort
bij
eedt verknocht: meer fchutterij.
Leeraers ook dien band ontliifen
Die kerven
*t
,
fnoer der zeven flitfen. p.
c. H.
ANDER ANTWOORDT, AMSTERDAMSCHE
D'
KAKADE MIE o P T E
GUITSCHOOL, Aen
«lle
Opeeters en Dronkaerts^ Llefheho&rs van de volle
Kannen,
jljlIvoI, op Heele-Ton gefeten,
Vraegt
Wat
al
zijn
dronke kale Necten,
best of flimfte toogen zijn ?
Of water dronken maekt of Wijn Of drinkensdwang van Niet flrekt
Of
Waerora
Of ook Een
hij
vol-kan te vernielen ?
was de
eerst
fcbat
omftak zijn Vat?
in wel-bebierde Steden
Bier-verzaeker dient geleden ?
Of Huis
Of
om
zuiperij niet
?
Bacchusfielen ^
verdrinken
*t
lach ontfticht?
*cd tot drinken niét verplicht?
,
lEKELDlCMTEN. En
of zich dronkaerts niet vcrloopen
om
Wtnneerz'
Wiens
En
IS5
Bier den
Brofck
verkoopent
flerap-mael llofst en flompighst is.
gaerst tot Dronkaerts drek en pis,
Dien zullen
kak ade Mi-Heeren,
Met een befmeerden Daer Bacchus met
droel-pot eeren,
dronke handt,
zijn
In fnee den vuilften Fiel van
Die zoo befpogen heen gaet
Dat Mors-bel voor
Landt,
't
ftrijken.
zijn ftank
moet wijken.
ANAGRAM Nu
is
Wijs en
uw
In
MA.
JOOST VAN VONDELENS heiligh
dunkend mens,
naera bevonden,
Zooje
ziet,
Datje hiet,
SOTJE VOL VAN Na^a
Nu Nu
efl
patella
S
O
N D ï N.
fuum operculum»
is
de flinime Pot gedekt.
is
de Schiraper weer begekt. I.
AMSTERDAM
c.
SC HE
KAKASTORIE F
MUITSCHOOL Jen
alle geestelijke doel-
fende Klasfen
,
en dronkvaers
,
lïepiehbers
van hras^
en eeuwig hduarende jlemp'Sijnoden,
X. apvol op Doeleton gezeten, 's
Lants beedlers vraegt, die
M
5
*t
volk opeeten,
:
lts
,
HEKELDICHTEN, Wat vetst en flimfte logens zijn? Of bloet (*) ook fmaekt gemengt met wijn? Ofdwank van Gonimers plonderfielen. Niet rtrekt om t l^asmael te vernielen? Of
was de
ziiipzuipuit niet
om op
Daer Gommer
Of ook
in wijn-
en
't
fcliat
wijnvat zat?
cijs-vrij
fleden
Bierfijnodus dient geleden?
Een
Of
't
Of En
fchinken, drinken niet verplicht?
glasuitdrinken
't
volk ontflicht?
of zich doelvaers niet verloopen,
Wanneerz*
Wiens
om
wijn
doelfeest
En Gommer
hun
ziel
ongebondenst
akistori be eren.
Met een Sijnodusroemer
eeren
Daer Dordrechts grootden tart
is.
hoogst zet aen den disch,
Dien zullen k
Mee
verkoopenT
olijfant
Kolkoentjen, aertsbachant.
Die met karbonkels zoo gaet prijken.
Dat Bacchus
zelf de vlagh
Qjii Curios fmulant
,
Dat
&
moet
(Irijken,
Bacchanalia yivunt.
is
een fant en dubbel geus
Hij
lijkt
En
voert een roo kalkoenfche neus.
Al fpeelt de droes de paep Zijn fnuit verraet
hem, of
in 't
zwart.
zijn Hart.
ANNAGRAMVAN
lAPIK PRIAEP. IK PAI PRIAEP. PRINCIPIUM, (*) Neusdoeken
wrongen en
in
Barnevelts
die tot een
bloedt;
gedoopt, in viJM uifgS'
triomf uitgedronken.
:
HEKELDICHTFN. L
B VAN
X
I
*T
E
INI
NOORDHOL LANDSCHE
N
IJ
D
O
u. D« c. x:;xi.
H
BRARCH,
van Kusfenzucht bezeten,
Vraegt zijn broodcctende Profeeten:
Of Donderklokken bengels zijn? Of Oproer preekt in Engels fchijn? Of Heeren wacht bij Harders zielen, Ni-*c ftrekt om 't Bisdom te vernielen? Of Lanivoogdij niet was de fchat Waerom dat Smout in oorlog tr^dt? Of
Toclnfchuit, tegens Preekftoels reden.
Ons voeren magb
Of
Of En
'i
vreemde fleden?
Sesfions den voet niet licht?
leeken groflijk zich verloopen.
Wat
*s
Lants Recht verknoopen ?
Kardinael fpitsvondigst is.
blacst alarm, en flaet niet
Dien zullen
Met
in
Kruistekusfen kruiskerk (licht?
Die Klerken aen
En
d'
mis:
Inquifidheeren
een Sijnodusbrief vereeren
Waer mee de Paus van Noorderland Het Toorntjen Dat
in
ons
Kn Aaron
ï8^
in
den afgrond bant:
heiligdom doet voor Mofes
dar kijken, flr ijken.
E.
:
;
l88
HKK&LDICHTCK* Procul, 6 procul
profani^
eftt
Conclamat yates.
Dat
De Weerhaen Maekt
kraeit, van gróót verdriet i
den Burgemeester
hier
Of zijtge van Zoo krijgt de
Wegh
met
Dees
is:
dit
niet.
park niet fchuw.
Duivel maght aen u.
die politijke klaus,
voor den Geuzen Paus,
ftoel i$
Dees banken voor
zijn anienvaers
Niet voor een ongewijden aers. Perfius,
——
Sacer
ejl
hcuSy extra
Mdete,
Dat Die aên
Moet
is
heilig huis wil pisfen,
't
hoed en vrijdom misfen.
zijn
AEN ALLE
HONDESLAGERS E
N
HONDEBEULS, 'Bontgenooten
van
'<
hondekot ,
enz,
Lieflielhers
vrije hondejagt.
s<'chout
Bondt op
Laet
hondemelkers weten,
alle
Dat
Tijter
Dat
hij
zal
*t
hondekot gezeten,
moet begraven zijn"(*)ï fchenken koek en wijn,
C*) Den 20 Januari] i634»
van de
,
HEKELDICHTEN. En met
zijn rekels en zijn fielen.
Begieten
En
l8y
graf der boadczjelcn
't
floberen uit
liet
rijnfche vat.
En flaen een oxhooft wijns in *t gat. De naeste Bloethondt wort gebeden Met rouwbandt achter *t lijk te treden, Daer C*) Spier en Bout toe Al zou het Kerkhof
Ook
zal
men
verplicht.
is
zijn ontfticht.
de deur opknoopen
in
Die ongelezen mee durf loopen.
Wie
En
eerst
komt
ter begraffenis.
van rouw de kouwe
krijgt
pis^
Dien zullen de Honrgravers Ikeren
Het
aldervetfte kalf vereeren,
Gefpoogen met den meesien fchandt
Van *t
't
aldergrootrte beest van
Welk zoo
*t
Dat het geen raensch meer magh
Nu
landt,
beflobt, beflikt gaet ftrijken,
leit
gelijken.
Bont
Als een hondt
Kort
in
't
kot gebonden.
Klein en groot
Doopt hem, dootGraever van de honden.
Sax o Grammaticuu Gedrukt
hij
Jofeph yan der Naye^
Vcrlooren drukker van Schouts llondt^
Die geen goe muts en heeft op Bout,
Om
dat hij niet moght gaen te graye*
En zetten V kruixken een de En drinken mee zijn buixken M D c X X X I v.
()
Spier en Bout zijn
mondt ^ rondt,
oom en neef, en naeste Bloedthonden
rari Tijterktn, hêt uityerkoorsn troettl-hondfken
van Schout B9nt»
HEKELDICHTEN.
lyO
KRAGHTELOOZE
PAPE,NBLIX
M,
ÏL
TOEGECIGENT AEN
LAMOTIUS
EN
WALiÈUS,
BIECHTVADERS VAN HEER
JOHAN VAN OLDENBARNEVELT.
U& Goden
badden Bogcrman den blixera betrout,
Ora
ontucht
die tegen
En
fchon
d' edelfte
al
gebruiken
heilig te
Die fchijnheiligen Engel werd
bier
vrucbten
,
:
op (lout.
en fchoonfle ftruiken:
Ja hij dreigde de Zeegoden zelfs re doen duiken
Dies
zij
Toen
bcm ontwapenden door
behiel hij geen heiligdom als leege
Hij ftofte
op
zijn banblixern,
En hoogst wanende
Nu
H /E
te vliegen
C L IB E
kannen en kruiken
maer de kracht was
,
'er uit.
befweken zijn vleugelen.
maer een moolik voor
flrekt hij
:
een weitigb beiluit.
flechte veugelcn,
RT AT I S ERGO.
PAPPIERE GELT. GEOFFERT Op
iJet
het autaer der Hollatitfche v r
jaergciijdig feest, in
Wijnmaent,
bij
ij
h e i t.
den Rijn,
Vernieut die burgerij, hoe groot die vreught most zijn.
Toen Godt
ter
bane nam het uitgemergolt Leiden,
En met den Noodwint joeg een' fprir-vloet op Waerom Baldeus, ziende alle ons galeien vlot. Zijn fchansfen gaf ten buit den Amirael Büizott
•
de weiden:
:
HEKELDICHTEN. Toen was
't:
Vaert rustigh
matroozen roeit, en vreest geen Spaenfche fuiken; in
den mont der hongerige buiken
Smakt broot en baring toe, en wat
tot voeizel ftrekt.
heir viel uit, 't geracint inet vel
't SclierrainUels
Het dor gebeent zoo lang met
En
Ipl
ratten, katten,
gedekt;
honden.
paerdevleesch gefpijst, verwoet en ongebonden.
Indikte zondur raact het geen de hemel gaf.
En De
al
En De
eeuwigh niettemin leef, op der vromen tongen.
de ftadt verrees, als uit een open graf.
glori
prijs
van
ontzet
't
zij
Gode toegezongen
van Vander Werf, die
Een Burgermeester,
beij
die den raoedt
i
de lütoos tart;
van Burgerhart
(Die Hollant geen flaevin wou lacten van den Tiber) Geërft heeft, en geftuit de ftormen van den Iber,
Van
pest en oproer, en geftrenge hongersnoot
En
voor
Hoe
En
(ladts V^rijheit zich geoflfert acn
fprak hij tegens hen, die door
toonden
't
mager
lijk, al
u honger perst,
Zoo Zoo
de Doot.
lang vasten kreeten.
raezende en bezeten?
Mijn eedt verplicht mijn trou. Indien
't
'k
Ontzeg u dezen eisch.
flaght mij, en eet mijn vleisch.
kaetst een rots te rug
't
geweit der woeste golven»
vrijdt een harders hart zijn
kudde voor de wolven.
Verwerf, o Vander Werf! dien wel verdienden krans,
Verleenme dichters
ftof , en geef mijn vaerzen
Het lustmc nu den naem der helden In
En Te
O
*t
aengezicht van die
Hollant poogen, nae
te
op hunne tanden knersfcn. 't
vcrfchoppen van den Graef,
raaeken fchandelijk een tienmael fr,oodcr
Heldtl die met
Indienge nu
uw
uw
gbns.
vervtrfchen,
bloet den burgeibrant
flacf,
wout blusfchcn,
bloct gefchopt raeght van het kusfen.
Vervloekt, vervolght, en van verraderij betight.
En op
ons
Gij zout
vrij
autacr de tijrannij gertichc;
uwe oogen noch uwe ooren nau gelooven.
Wij klaegen
't
Godt, en u, en roepen
't
voor den dooven
x
:
HEKELDICHTEN,
1^2
Wat
gewelt niet winnen kon op
uiterlijk
Wort onder
't
lant.
deUzel van een zuiver* Predikant,
Beliendigh ingevoert met ongeftuiraigh woelen.
De
Helhont buldert dopr
*t
Met maght gewapent; en Wort op den
De
Men
titel
van hervorming ingekruit.
van de deught
fpiegels
hoort op
Orakel van de Doelen,
het Trentifche befluit
zijn martelaers
t*
Atbenen.
Graveftein de Kriste zielen fleenen.
's
Griffoenen flaen hun' klaeu in
om
*t
eerlijk
burgers goedt.
Men Men
dwinghtze, tegens recht, zich zelleve te grieven
Met
eedt, en leitze voort, als knevelaers en dieven.
plaegtze
Men geeftze om £n kiijghsliên. Vergeefs hebt
En
Heeren woort met ballingfchap , en boer.
's
een fermoen den plondergeus ten roof, Dit
gij
de vrucht van
's
geftreên
Gommarist geloof.
't
met Welbem van Oranje,
voor de borst gehad de Monarchij van Spanje
Een
Monnik,
lichte
die zijn
ksp hing op den tuin.
Stelt Leiden
nu de wet, en mnekt zich
En
gezagh aen zich met eenen Burgermeester,
trekt
't
Zoo boos
als
onbefchaenit.
's
Elk ziddert
volx Tribuin,
'er, elk vreest *er.
Heeft uwe ftadt nu voor Kalvin de fpeer gevelt?
Heel anders fpreekt
Die tuight van
Des
gefchrift
*t
2' Ontfang' haer eige
munt
van
't
flom pappieren
geit,
deughdigc betaeiing;
in
Vrijheit, en verlochent de bepaling
langen mantels, en der breet gerande hoen
Die onder de geraecnt zoo grove logens voên;
En
zulk een logentael betreet den ftoel der Waerheit,
En
fchcpt erfduisternis uit roiddaghs heldre klaerheit.
Gij blaffers
De Leeu
,
fciiuurt
uw
poort
:
geen logen heeft hier kans.
die voert 't blazoen der V'rijiieit
op
zijn lans.
Hij pronkt hier niet,
vermomc
Om
fchot en lot, en pacht en clnjnzen.
Vrijheit geeft
En zweet '« Is
van
al
l)ij
inet Sclirifrgeleerde grijnzen.
den last; dus veight hem niet te veeU
noch het zelve
dier, dat Flips greep bij de keelj
>
HEKELDICHTEN. Dnt Albacs aenva!
Men Meu 't
En
met Sijnodaele banden.
nijp' het in geen*
kou van Loeve- of Gravedeln.
weien
ruinifclioots
munt roept
dat
:
zulke koten zijn
voor
heeft
hij
VVacl, of Vlaming, die
Van wien
hij
in
,
noot
zijn
Ondankbrc vreemdeling,
's lant»
ingeboren tergt.
zacht geherrebergt.
is
,
uw
die oui
oproerftukken
Korts nackt verbannen, tracht uw* huisheer
Eq
trappelt
op het
te klein.
Vaderlant gevochten.
't
voor Borgcrman gevlochten.
niet zijn' tuin alleen
Voor
zijn bebloede tanden.
ringeloor' het niet
Wil
Zijn
op
fchiitlc
193
uw
hart
verdrukken
te
voestervrou, die elk
Cebaekert heeft, en opgekoestert met haer melk.
O
fpruitcn van dien alsfembitiren
blitre
(lamme.
ontvloón, Serveet verwees
Die
naiilijx 't vier
Hoe
aerdge naer den ftruik, daerge uit gerproten «ijl,
Wanneerge gaMc brackt, en
En
fpoükt,
als
een tiger, op
Parst wijn uit tranen
d'
de glazen fmijt.
in
Die
liever
H>.^n
Nu
die
bij
zweet en Moet
zoo mannelijk zich queien;
eenen arm op f.hütwacht wilden eeten
in 't gt;\velt
zijnze vrijer
ru
,
des vijants, zoet op wraek.
als
Indiaenfche flaeven?
pikt geen Spaenfche kraeij, maer
knsfcn
om
Gommers
felle
raeven
hec aes van Hollants melickkoe.
Die boter karnt, en krijght de huit vol flagen
toe.
llaer huit, haer gras, haer fraeer, huer' horens pacht jsloch
leder.
den aiid'ren noch verdadigen hun zaek.
Als vallen
Wat
gouden
in *t
onnoozelheit verwoet,
en lacdt fineer
,
Der fchaemie burgren,
En met
vlamroCj
Duivels, langs de Ilraeten op en neder?
als
Schout Bont die grazelt vast, en blinkt
En,
ter
deedze
•t willig,
moght
haer ziel flechis
betalen:
adem haelen,
In d' algemeenc lucht, vrijposiigh on^emoeit.
Maer och I^Ien dijt
l
zij
den
zucht vergeefs liji
te
>Iea heeft bet veel
hoof met te
:
vergeefs
is 't
darze loeit»
klasfikaele grollen.
drok met
N
sifijfs
fteen te rollen,
,:
HEKELDICHTE!**
194-
Broekhoven vangt eo fpant, en Daer Amfterdam
Wiens
om
graeft aen
op pijpfpel,
Vrijheit gaet ten Reij
Wiens nieuwe tempel
rijst,
met
De
2eidt d' Amftelbeer, zal
vrijdom ga
Den Yfbroom
Zoo ast
zijn'
uit
in
:
zoo wort ons vest gebout
toghifchuit kit gereet, voor
Om
dik dat
geweten peilen:
de koopman tot den elleboogh in
Als Smout, en Klüppenburgh
Zoo
werk.
*t
eh
gang, en vliegh raec volle zeilen
en
Geen Paep, geen ftokebrant mag
De
pijlaeren.
ftaen llijf en fterk.
breien guwftigh uit hun' zegen over
Godt, Godt,
hij in hij
^Lil!e gat,
troin en fnaeren:
op
pijlers
Dat lokt uitbeemfchen., die verbaest
En
*t
lacht, die wel. beflierde ftadt:
;
gout.
'i
den wervel draeicn;
hier
die oproer kraeien,
all'
wien nu het harte breekt.
den Briel voor zes paer coren preekt;
trouweloos zijn' rotgans Paus
wou
hullen.
botzen d* Overhelt met Geuzen aflaetbullen.
En
Gemunt
in yrijfiadt^ inct Qudc Leidfche Jlempelen,
M2)CZ3L3U
D
E
3Ö
E,
AEN DE
OPPERVIJANDEN VAN DE VOORSTANDERS DER VRIJHEIT
TOT LEYDEN. s
I
NE c
A.
Qtii fceptra duro fayres imperio fegit
Twitt
G
Tewetensbeulen
,
die,
D' eenvoude Godsdienst
En
Metus
tmiétites,
vermomt plaegt
in
au^orem
in rechters
rodit»
rokken,
met moortgeweer en (lokken:
tegens eed en eer uw' grijze keuren fcheurt
Daer
't
Burgerheil
om
fcbreit, en
'c
Vaderland
om
treurt*
t
HEKELDICHTE Hout op van Daer
zijn
Nt
1^5
zieledwaiig , bij glimp van Stacts decreten:
geen zegels aen, de letters zijn verlieten.
Doorleest uw' Handvcstljoek (or lioudt het Bacridorp vast?}
En
ziet, of
*t
drukken ook den Burgervadren past.
/ij, flaekt uw' wTcet befluit, fpoelt af uw' blocd*gc handen.
Hoc!
zullen Vaders bier haer eigen Stadt verbranden
En
den voet dat kostetijke pandt
plcttren roet
Het oorloghs aspunt, en de fchat van Ncdcrlandt? Bedaerr, bedaert u, 'k bids; en laet die gtuwlen varen,
Paep Henrix tonge
zal
uw' kosfens wel bewaren.
Vergunt uw' Medechrist vnj oeff'ning van
En
fchenkt het burgcrbloét
Gods zuivrc vinger
trek de fchubben van
Ziet daet het fchijnrecht nu
Betast
't
gedrogt
Gefmeet op
De
't
"tei-
deeg:
de grijns
't
t
't
Geloof:
Krijgsliên niet te
deii
is
is
root
uw' oogen* afgetogen.
zielen rijrannij,
arabeeld van de Kerklijke heerfchappij.
minfte tekens doen deies vuile prije ftinken,
Dats* ijder ruikt, eil zie die purp're tabbaerds blinken.
De doemklok wett verftomt, En *t Ctiristdom roept alom
gerechts roê breekt intweeOj
's :
de bloedraet valt daer heen.
ROSKAM AEN DEN HBSR C.
P.
HOOFT,
DROST VAN MUIDBN.
He
loe
En
komt, doorluchte Drost, dnt
elk
vanGodtsdicnstrocmtj
onrecht en gcwclt met dezen nacm verbloemt.
Als waer die
Of zou
't
zaïl; in fcliiin
en totigeklank gelegen?
geen Godtsdlenst zijn
N
,
a
rechtvaerdigheit tt plegcij,
;
HEKELDICHTEN^
ipÖ Maer
flinx
en rechts
Godt voeren
in
te (laen naer allerhande
den raont
De Waerheit greep En fprak: irw hart
De
de vabdiheit
,
wel eer die mcnfchen
Dft laestc zonder een
bij
't
gemoedt?
de flippen,
bij
zoo zeer
't
gebaer.
eerst, dat maekt een' huichelaer. zeer aerdigh wort geleken
cierlijk graf
Vol rottings binnen, en van buiten fchoon
Zoo was uw
goet?
in *t
naektme met de lippen.
verr'; gij
is
waerheit eischt het hart, en niet
Die
,
beflireekea.'
vader niet, die burgervader, neen:
Van binnen was hij juist, gelijk hij buiten fcbeen. men had geen' gal in dezen man gevonden.
'k Geloof
Indien,
2ijn
dat de doot zijn leven had verflonden,
na-
Ei;n Burgermeestren ,
Door hun
die
oprechtigheit
In top, toen
d'
's vijants
wel
hij
eertijts
zoo
't
gelijk
Roomfche
rijk
ophouden van der aerde
akkerbou
,Toen deege deeglijkheit
En
Hoe was
waer opgefneên,
lijk
in achting
was en waerde;
niet fpeelde, raep
en fchraep^
gout min gok dan een gebrade raep.
Hoe heeft hem Amflerdara ervaeren wijs en fiinpel^ Een hocfc vol kreucTien , een geweten zonder rimpel.
O
beste bestevaerl wat waert
Een
Op
des Raets, toen
ftijl
't
gij
lijf
Hollant nut.
van
't
ftoxken wert geftnt.
dat ik ga voorbij ons Katilinaes tijen
Toen
vaderlant in last door twist der burgerijen.
't
leven waert getroost te heiHgen den ftaeti
Gij
't
En
toen,
uw
hooft gedoenit door
't
hooft van eigenbaet,
Gij geen gedachten had van wijken of van wanken.
De wees
en
Hoe welge
weduwe ,
noit
en de ballingen u danken
om dank
;
hebt zonder onderfcheit,
Befchcenen met den glans van uw' goetaerdigheit,
Qndankbre en dankbre, dienge kunt
O
fpiegel van
ter oorbaer (Irekken,
de deught! ó voorbeek zonder vlekken
Noit zooptge bloet en mergh der fcharaele geraeent,
NQph
ilopie d' ooien voor faaer laramclend gebccnt*
l
,
«EXELDICHTEBI. Wat
uw
lietge
Indien
Zoo was uw Dacr
uw
lant
't
's
uw
liet als
eigen.
waere klacre dcught,
flcchts
uw
wou neigen?
levens licht
kroon meed eieren meught.
vaders deught zoo wel had erven
Als zijn gedachtenis,
Dan duizent tonnen
En
aêm
uiterfle
vermaerde fbdt,
gij,
Zoo
zoonen na, toen
gemeen u roept, bezorgt
*t
s'
197
mogen
had zwaerdct ruim gewogen
fchats, en diiizent, en
noch bet.
'k zagh de zwaerichefin van onzen ftaet gered.
Indien de Spanjaert zagh het lant van Hoofden blinken,
Hoe zou
zijn fiere nioedt
Hoe zou
hij
Om
mei
zijn
vader
hem
de fchoencn zinken;
in
Ney opwekken door gebcén.
tong decs fcheur te neicn hecht aeu een,
Gten Duinkerk zou de zee met
vloten overheeren:
Maeiroos dii roovers ras zou aersling klimmen leeren.
En 't laege Wateriant do.n kijken door een koort Hem, die nu blindeling ons flirgert over boort. En visfcrs vangt en fpnnt, vcrfi zeeluij doots van Zoo
dat 'er aen gefchrcij van
Ten hoogen hemel
Wat
's d'
rijst, uit
\'reezen;
weduwen en weezen dorpen, en
uit fteón.
oirzaek? vraeght men, wat? de gierigheit alleen.
algemeen verzuimt, en vordert flechts haer eigen:
Die
't
En
fprak ik klaerdcr fpraek, ik zorg
Met breuk en boeten , Waut waerheit (dat 's
zoume
zij
dreigen,
of te levren aen den beul.
out; vint nergens
al
heii
noch heul;
Dies acbtmen hem voor wijs, die vinger op den mont
O
kon
ik
ook
die kunst:
Dat weltme naer de keel
En
werkt
't
Zoo Van Waer
't
als
:
maer wat op ik
wprd
te (lijf geperst
nieuwe wijn, die tot de fpon
onvolmaekthcit is,
't
magh
leit.
harten gront leit,
's
uitberst.
tot volmaekiheit dijen
dees' rampzalige en berocrelijke tijen, ia elk grabbelt, tot zijn naestens achterdeel.
Schrijft
andrcn toe, en fchuif op
Waer Kato
hem de
fchult van
't
levend, die gellrenge Kato, trouwen,
Hoe doDke^ zou
hij
met een donker paer winkbrouwen
N
3
fcheèl,
,
!
B
10
B K E L D
C H T
I
o»^r wu
Begrinjraen ove^^^fis dg feUei?
E
N»
•
ringeloor£n óeu gerinaeloorden Leey,
En
Die zich zoo fcheudigh nu vaa rekels ket verbsfen
Hoe zou
graeuwenl flux en pa^t
hij
Dat weder
ingezet;
En
't
let
op
Die noit
En
gij,
Hier ftuurman
hou oogh
Waer Kato
Of
't
't
't
l
vetWrodd^n.
fpel
Waer been met deze voJdeji,
in 't zeil.
bij
ons
hij zal
Gij lompe plompe dief, die
l*Hans grijp ik u
dit af te fdiaSen.:
waer bet roer,
Voort voort met dezen
out kompas.
water ^Dg;
te
,
fcheepvolk ft^ekt tot last?
't
oor, en fpijker
aen den ma&t.
't
levend, wis, daer zou geen hair aen feilen.
ging als
Wat zou
plagh te gaen.
't
Daer nu de norsfe
nijt
ons flapend
njen laota
beaeÜMj
zeilt voorbij.
loef aflleett, terwijlwe leggen in de lij,
De
In vaer van fchipbreuk, fchier aen beger wal vervallen.
Het
En
roer den meester mist, en daerom
wilme op
Z'oo bergh aen
Doch
'k
dreigeme4it niet lettea
't
En. zucHt tot
uw
naeste lant
't
hoop een
van
\
mallen^
den noot,
leven in den
beter, van die gaerne
vaderlanc in vromen
't
't
13
v^
boou
beste zagen.
*t
boezem dingen.
De zulke vint men noch ak parrelen aen ftrant. De fchaersheit maektze dier. Indien maer *t onverilant Zoo weinige alsfer zijn erkende in hun' waerdije.
En wijzer Men vont
Heeren
Ka. heerrchen
liet
begaen met heerfchappije.
noch genoegb
'er ,
danze met
die niet 200 bijster ftaen
,
's
knts welftant
zijn belaên.
En wenfchen En niet een*
penning voor hun dienften
Dat
zulken , daer ik eerst van heb' gezeit.
aijn niet
tijt
en zorg en moeite hier in te fcbiete». te genieteiK
Wiens Godtsdienst op de tong en op de
Maer
in een
Die Heilams In
Of
fpijt
vroom gemoet, waer \velvaert eer
des dwingelants.
riJQv ik, dfti
MA be^
uit di&
zoo
heerlijk
Wel
wilmer-
dit-
lippen leit,
deughden groeien.
deden bloeien,
noch
Biet-
aen-?
Duiteeh niet kat> vei[lae&?
:
: !
BKKLDICHTEN. Keen zeker,
dat niet.
*t is
Zijn kostclijcke tijen.
't
Het pacrt vreet nncht en dagh.
Een
In een' karros te rijen»
met hacr' flccp: de kiuders worden groot:
Jufier
worden op banket en bruiloften genoot.
Zij
nieuwe maenc.
Een nieuwe fnof komt op met
elke
De En
een kermis v.ine;
In
waeien weits,
fluiers
De
men vraeg
pracht en zotte prael tot op een hair
't
oog voor
En
geen cp balsllraf
Hoewel het menschlijk Heeft dikmael
ook
•s Is, drijft
't
was.
Dik raekt
boek:
meê
'er
dit 's
te
veuren.
onze plaegh.
dus breng
ons ampt: het pak
is
zijt
is
deij
zak te molen.
u bevolen.
een vrijgevochten beest: is
het naer den geest.
lichacms lasten heeft de hemel u befchoren.
Dit past
tl
Best doet
Gij zijt een flacf geboren.
bet dan ons. gij
't
Dus raekt het En zweet, en Hij valt
om,
Kort
naer het lichaera niet, zoo 's
't
dat zulke zaeken beuren:
den ezel voort: gemeentenezel draegh
Vernocgh u datgc
En En
is
lant heeft meel gebrek;
Het drijven
Tot
of maekt den geltzak t'zoek
:
zijn reen.
VCTX* ten achtren
Het
vcrboón.
men rekening, men mist den zak en
eischt
Die
is
onderkruipt de pachten,
waere, aen fchcepstuig, en aen vrachten»
voor oélroij
giften
ontleden.
t*
recht, deelt ampten uit ora loon.
fluikerije, en
Belleelt het lant aen
Neemt
zoon,
Ovcrdaet flopt d* ooren voor de reden.
fcbori: hst.
Luikt
f^uigens
liet
Mal: die weet van top tot toon
kv^stelijke
En kromt des vro:ren En fliert den vijant *t
Is
gelijk
eischtnicn meer befcheits, *t
Hier
't
ip^
willigh'jk
van zellef dan door dwang.
Hacffche dier,
al
hijgende, op den gang.
zucht, en kucht, de beenen
op beide knien,
als bat hij: laetme
gigaeght heesch en fchor
,
De
leven;
drijvers flok is doof.
tout des ezel huit, en zwetst vast van
Hoe kan een
hem begeven.
't
geloof.
Kristen hart dees tirannij verkroppen
Ik raes van ongedult.
En
zijn 'cc
N4
dan geen droppelt
.
:
BEKELD rCHTEN.
aoo Voor
geit te krijgen, dat
men
*t
quaett niet af
en fcliaft?
En dat lantsdieverij tot noch blijft ongeftraft? Of is 'er niet een* beul in *t ga'-.fche lant te vinden? Men vont 'er eer wel drie, toen bittre beulsgezinden. En vraeglit men wat ik zegh? dat zegh ik» en *t is waer: Zijn twee noch niet genoegh
Dus
zoo neem
,
'er twalef paer.
klaeght de galge, die lang ledigh heeft flaen prijken;
Die lang geen kraeien Uitpikken zagh, en
om
Die heen en weer
Of nu een Dat tegens
Om
tol
3oo
oogh van groote dievelijken
't
van vaven wert begraeut.
fel
aes uitvlogen
Overheen
d'
en fchot en lot
lochen ik
't
ik
vollek
't
benaeut.
h.^el
fnoo Harpy dit averechts
wou
duien,
op wil ruien.
weigreu aen den Heer;
te
Neen zeker,
plat uit.
dat
zij
veer.
Gehoorzaeraheit die past een* oprecht ingezeten;
Den
Heer,
t*
ontfangen weer rechtvaerdigh uit te nieetcn;
Gelijk die Haeghfche Bie vereert
-Dat
zij
noit honigh
Maer naer
Om
zoogh
haer' eigen
met dien
lof,
beemt, op onbcfproke bJoemen,
nektar vloogh, wiens geur oprechte tongen roemen,
Waer
Hoe zou
'k
tijt
maeken quijt?
aenvvasfend juk ontwasfcn met de jaeren?
nu
'er
had, in
Waer nu
wat zou men met der
aert,
ezelkijn al lasten
't
"Wat wort
Men
zoo van
ijeder
Het arrem
is 't
tijt
wat zou men dan befpaeren?
gefpilt?
van noot, een fchatkist zonder
muizevieught
;
de ka;
zit in
tal.
de val.
Heb, ö doorluchtigh Hooft der HoUandfche poëten.
Een kneppel onder
een hoop hoenderen geüucten;
*k Heb weetens niemant in liÜsfchien wie 'k trof, tot
fk Heb aen
En
is
ander lieden hof;
uit
uw
noch een
Dit nam
't
vaders krans
ziel geroerat,
bijzonder aengcrant,
nut van ons al
belegert lant
mede een
zijn' oirfprong niet uit vleilusts
D«r dichtren eifgebrek
;
blat gevlochten.
wiens deugden elk verknochten.
maer
ijdclheên,
uit een rijpe r^ên^
:
HEKELDICHTEN.
201
Ik wenschte mijn kopij niet fcUeeldc van het leven:
Zoo zou
u de
als 't aenfchijn
Die
(lant hiel
ongebukt
,
gegeven,
fcliilder heeft
Mans deughdige orametrek
's
zweven
hier
toen
in
de
dor gebeente
't
ziel ;
viel,
MOCXXX.
HARPOEN, A E N
JONKHEER LANDESLOT, HEER VAN PR Ik
BURG
IJ
uw
heb, heer Landeflot, doorreizend
H
gebiet,
Daer racnigmael vernacht, en veel van Godefried,
Den
uw
Preker van
Wiens
lof
zij
vlek, de boeren hooren roemen.
met geen kunst behoefden
te
verbloemen.
Wie vont in deeglijkbeit oit zijns gelijken meer? Code offerde hij zijn* dienst, zijn trou aen zijn' Lanisheer, En braght dat woeste volk tot deughdige bekeering, Door voorgang
eer dan door zijn ongetoide lering.
Zijn woort was eveneens als een gezegent zaet. Hij was der zielen zout.
Of
's
Noit moeid
Het
weerelts heerfchappij.
Al wat de Bijbel
Ja zijn godtvruchtigh hart,
drempel
Zijn
mont was
Wat
onlust rees 'er, dien
was
aller
uit zijn leven.
gefchreven
der deugden kerk.
betrat, daer bleef een heiligh merk.
hij
troostelijk
nam
af,
zoo
den aengevochten bedde. hij
niet
met wijsheit redde?
ras hij trad
Gerechtig'icit die groeide, en pleiters
De
zich met ftaet
blonk
leert ftont in zijn hart
Wat
Baldadigheit
hij
licht
kroegen ftonden leeg.
d* Oprechtigheit des
op
ftoel,
werden koel.
Geen mes wert uitgetrokken.
mans klonk
N5
luider als de klokken.
:
:
H
102
K
E
En ftontze beij Men zagh hem Wel moght hij Zoo
En
Hoe
zelden aen der rijke lieden disfchen:
wit zien, mae? verirajde d* argemisfen.
wenfchelijk zou
men nu
Waer naer
is
zijn
't
voor landen en voor ffcden,
ging wnerdeeien
van
't
bot,
al te
rainst te raaekcn
*t
beleven; daer zoo veel
't
Godt,
vollekx hart ae»
's
vrijlieer Ln.ndeflot.
geloof niet naer fpitsvondigheden.
*t
luttel (lichten,
(Verkeertheit
en rijk,
golden liem gelijk.
zij
was gehoorzaem zijnen
Indien
Die
ten dienst:
lang zijn leven duurt bing 't
C H T E K.
I
in *t kleen, gewilt bij artn
was vernoegt
Hij
L D
E
,
't
hoogde
lot)
aengelegen,
is
nieraant zonder dit kan erven Kristus zegen.
Dat
Gewis had Godefried de waerheit zoo gevat.
En
hierom woekert
hij
Getal dat zocht hi>
't
Als
met
en merreg van
't pit
En drong op
Te
dien
raenfchen.
ter detigdgezinde
om Heugen op
als
te
ftadt
doen«
't
geen wachthuis vol foWaten
,
blusicben binnen rauors, of zleleniirannij niet gevordert
En
in rotten te
't
arm eenvoudig volk
Daer waeken
Maer
ijder
voor
't
om
met
deen
kerk
't
geen zijn fieer gebict.
gemeene best quijt ziek een jeder Kristen:
Vol
is als
een koij vol lamien,
torteldiriven
T^Iaer federt
,
Wat
als
daer d' onnozelheit
Wolfaert floeg
Veraerdeu de gemoên
Dat bcught
Im'd krr)ten rijten:
een tong zoo veele fpietfen niet:
burger wacht op
Als in d' Aposteleeu, die laegen kent noeh
De
op
voên.
buisbreek, plondriiTg, moort, en ftokebranderij
Daer wort de Gadisdienst
En
fcliat.
zulke voesters. zijn, daer bloeien d* onderzaeten
Daer hoeft de grootfte
Om
om
weeten niet zoo vierigb,
't
Dat was de rechte melk
Waer
ijver
miu met bidden en met wenfcben.
in
zijn'
klaeu
listen..
een korf
om
ftorfc
in d* oegst
des Heeren,
baerelijke beeren:
heer Landeflot noch beden dezen dagb.
dagk verliep 'er, dat
hi) niet
ajn harueer zagh?
,
B E
K
t
B
C
I
r>
T
H
E
lantUèn «laektcn van. hun iK^rfeliappei^ tvjr*nnen.
De En
leden onderling te jammerlijk verdeelt.
'c
overliooft
uitgewischt in
Dat Godefried met Elk riep; dat
was
finart
u: dat
's
üchacm inscfpannen,
't
Godts
hart
*t
En
al
mijn, elk grabbelde en elk plukt*:
's
allerklccnfte lidt befchikt
Gelijk de flimrae flang in
Wie
't
in
zijn liandeii
wrong.
boos vergif verlpreit een pacpetoiigl
wats waerachtigh waer.
't
Dat
heerlijk evenbeelr>
en ^ibeit daer in dfukte.
Dies oude Karsten, die hierom Kreet; wat
tOZ
K.
De En
tegen s
,
den wint
*t
flaet,
Wie kan de waerbeit
laekcn ?
wel groote laeken;
heiligh Paradijs.
wort het
t'zijner fchade wijs:
Dies loven wij met recht den wakkren heer van Scliagen,
Die toomt den voerman , voor het hollen van den wagen
En En
maekt
hij 'c
hera te grof,
bij
bezight zelf de
zweep.
gracut eens: bengel houl flus krijghje van de leep.
Hij leert den Leeraer uit een ccêl zijn' fchult bekennen.
Zoo won
Op
't
hij
handelbaer, en kan de paerden
Wat
Euangelisch fpoor.
Die zoo demoedigh, en ten Hij leert
Dus
is
hem, na
Al wordmcn
De
te
kort,
wort?
zijn (laf is, fpringen, en niet verder:
de Schager heer zijn eigen prekers barder.
luisterfcharp
Zoo
mennen
den man
leste zaligh
Rechtfchapen edelman, hoe edel
Hoe
fchiet
uw
uiigeluit
oor, op
't
is
uw
rollen
ziell
van het wielt
voor godeloozen fcliellcm:
fcholt Datheen wel eer den wijzen helt prins Welheai.
lasterkunst valt licht; de botftc kanze best.
Toen
weeldig Vlaeiidren was bezeten van di: i^est,
Onifteeken door den ftank van weinigh' booze yrijen Verflorf de welvaert, en de ftaet geraekie aen
Tot
't
glijen:
dat de graeflijkheit zat dceielijk geftrant.
Dit flrekc
ee.i heldre
baek, gelijk een fcbip op zant*
Dies laet, heer Landeflot, den breidel nijt meer glipp«n:
Haer muiibant Wolfaerts
al
m
lasterlijke lippen*
;
HEKELDICHTEN.
a04 Want zoo
En wekt
zoo
niet vreest,
blixera fuft,
fiddert gij
zoo dondert
voor hem»
zijne ftem.
een onweer, eer het plompe zinnen merken.
Dat op het gij
u
hij
Wanneer uw
En
,
boven
lant een zee gaet
kerken.
alle
verlaren en vermeestert zit aen
roer.
't
Dit wist de Stuurman, die met jonkheer Robert voer.
En met
zijn*
Had
hij
niet reê
Men
berreght fchip en geer, door oefening van tucht:
Want
En En
d'
meestren toen waer over boort gefprongen.
geweest voor piirger en koksjongen.
^ngebondenheit
wonder nau van lucht.
is
fcharp van fnof en reuli» als fonmiige flagh van diereiJ,
weet haer' moedt hier na
Een
En
voor
wijze weeghtze
rdient dat
Op Op
niet fraeij.
geuit in zuivre tael.
tijt
eenen zi!\Te fchael.
is, in als
Quaê klap
gout.
Dit^treft voornaemlijk die in
Van
't
gezin, gelijk een vuile kaexter.
*t
te zijner
Een gulden appel
En
is
fnatert hij te veel, hij is gelijk een aexter,
moeilijk
Een woort,
De
en
al
met een' fchoonen papegaeij,
huis rerciert is
Maer
of te vieren.
te ftrakken
Veel' dingen zijn wel nut, ra^cr
hij raoet
't
elk ontuchtig woort.
nabuurkoningen,
Nu
's lants
lastering
Hoe
gortig 't varken zij
zoo
dier
zal reden.
den Reghter reekning doen
braektmen
wettige Overheen, ja zelfs op
Een
bederft goê zeden.
openbaer
rijp
en groen.
Grooten,
alle
trouwe bontgenooten
den Kristen mont verboön. ,
men
roept
:
al
fchoon
,
al
fchoon
Al zuiver Kristendora, met heiligheit behangen;
En 't hart een flinkpoel is, vol padden en vol (langen. Men dringt zijn' naesten van den oever, om een punt. En elk zijn' msdekrist de zaligheit misgunt. 't Gefchil
wort groot gefchat,
In
bekkeneel daer rammelt fteentje beentje,
En En
't ijdel
hierom
fluit
men voor
die in eer wil ftaen
't
is
nienighmael een klecntje.
een' andren 's hemels poort.
moet trekken aen
die koort.
HEKELDICHTEN. De
fchemeringen zijn verlegen met de klaerhcit.
Het minste flipk«n heet
iiootzaekclijkc wacrhcir.
op
Cevcinstlieit fpeclt liaet rol
Het
Wat
En
kan de lamren rok
dat tot
En Be
huichelaers vorfchuilen
al
l
dat 'er wolven zijn, barst uit wanneerze huilen.
janken over kruis en
Om
geestelijk (ooneel.
*t
met den naem van Godts krakkcel.
weerlijk doopinien
Maer
raisfelijke pijn.
andren rust
's
zij
wat
geteiigeit zijn.
volgens hunnen aeri geen wreetheit kunnen plegen. nacroen van partij uit 's levens boek te vcegen
(Indien hun deeze maght van boven
Waer
billijk
hun genoegh.
Ora zulk een'
Dien
't
Wie
is
Nu maekt
vcrirout)
wacn hen
die
van den aerdboóm noch
ftout,
weeren.
te
onvervalschte boek de voetbank noemt des Hcercn,
zeker, roept
Geloof
En
balling
fchrcit niet die dit
't Is 't
fl05
is
hoort, of lacht zich flap en
een,
'er
't
moê?
bclioort ons alles toe.
erfgenaem van weereltlijk en geestlijk.
wie dit niet begrijpt,
leeft luttel
min
als beeMlijk,
Ik ken de Pauzen wel, die Vrankrijk deelden uit.
En
Konings erf op Predikantenbuit:
fciiattcn 's
Maer
't
is
Rochel
in 't
end
vrij
bitter
opgebroken.
Niet datwe met haet' val de landea willen (loken;
Maer toonen, hoe men door In top,
om
verblintheic fleigrcn dar
bet vermaert te zijn
Die van des hemels tians tot
in
als
Lucifer,
den afgront florte.
Toen Godt de
dartelheit van zijne
wieken korte.
Noch
ijveraers, en die
wel gade flaea
heeten
*t
Zien Vorstendommen door dien
Al hun betrouwen
Wiens oproer
Van
is
't
ijver ondcrgaen.
een hollende gemeente,
zit in 't
bloet, in
't
merregh van
't
hacr was d' oirfprong, en van haer heduclumen
't
En
zij
een wijs geval de zaek ten beste
't
En
zij
dees barsfc (lof geniengt wert met
0m die te vlijen xocxxx.
tot wat Uiensüêhs en
gebeente. 't
end,
wend;
wat
ijet
fmedighs,
vre.lig*.
o. M. p.
HEKELDICHTE
30^
DECkETUM
IV.
KRIB E L&.
GRUWEL II
o
DER
VERWOESTING VjTodt rukt
En
d'
fmaktze in
Waer
onnozelbeit van moeders borsten af.
't
eeuwigh
Noch branden *s
aen Servcet, en
ik? onder
ó open graf!
!
hem
ten afgront ftooten,
nadien dit fchendigh boek
;
Is dit het nootlot
Licht der Godtgeleerde lampen?
't
onder Lucifer, in
Is dit
poel
hemels aenfchijn fpuwt dien gruwelijken vloek?
Waer ben
Of
O
vier.
berg ik mij van ftank? durf dit gedroght zijn' pooten
Als een Codtslasteraer In
E.
*t
vah
zwarte
't
rijk
dampen?
der
vcrkooren wierookvat?
de ziekentroost, en Kristelijke fchat?
Én was Of was
die lastermiül diis
het
om met
op Michiel gebeten?
eer zijn fpaepfche
goude keten.
Die klinkklaer zich door zoo veel roode fchakels vouwt.
Te Of
ftrijken?
zoumcn dan om
piftolettegout,
heldren zonnegians van Frarifche lelikroonen
Geen Vaderlant veitaén, en zeven vorstentroonen? Maer
dit verklaert geen' tekst»
Mijn
ijver
dwaelt van
Quakzalvers venten
't
noch mikt op
fpoor:
dit vergift
hij flacht
noch voor
Dees kinderduivel was, een ecu lang, •k Getroostrae licht, zoo
die
met een
Gezwargert. onder
En
't
rechte doel.
driakel.
volks OrakeU
mans noch derwaert bevaeit gaen:
Macr datm'er vrouwen vint, en kan Voomaemelijk
's
't
den predikftoel,
hartelijk
ik riet verftacn;
genoegen
hart oit ziel en Jcven droegen,
levend tuigen met hoe hartelijk een zucht
Het moederlijk gemoedt orahelst
zijn lieve vrucht.
;
HEKELD
IC
H
::
:
TEN.
30/
Hier uit heeft Stlomon het vonnis vlak gcftrekön
En noch kon
hongers noot dat ftacicn Imrtllot brcckcn. nacr geen kinderlijk gckann.
De buik en luistert De honger holt en
racst, en propt den blinden darm.
Men noem' dan dit een' moert van ongezonde zinueo. En fcboon een moeder ftaek haer zuigeling te minnen. Des Scheppers
liefde, die 't onfchuldis fcliepfel
En
omarmt, wort nimmermeer geblust»
koestert en
Dat
ftaet
Dit
flot
,
gelijk een rots , die ftormen
befchcrmt
*t
kust.
kan verduren»
Geloof met diamante niuurcn.
Hier fiddert niemant voor de blixems van Kalvyn,
Die door het misbruik krachteloos geworden zijn;
Waerom
Op
hij
Want
Loevcftein dat (lacht de
Die ledigh loopt van
Van Al
Goden,
mutferts dient te prachcn van de
dat in eere blijf de klapmuts der Sijnodcn
R otterdam Ichc kerk.
Het volk en mackt geen weik
zelf.
dees verdocmelijke moortpredestinati
zit zij
opgepronkt met Trentens doeleftaci: hierom op een nieu vertaelt:
Al wort de
Bijbel
Elk
van dien draf:
vvalicgt
Hij zmaekt
die wijn is lang verfclif.clr.
op niemants tong,
En
dient flechts
Als
't
om
die lekker is
op
't
proeven.
het kranke kraembcdc te bcdioevsn;
afgepijnde brein zich ernftigh innebeelt
Wat baetrae, dat ik En datze beide rein
heb een tweelingvrucht getecit.
door
't
Doopfcl
zijn
gewasfen,
In Kristus dierbaer bloet, die kostelijke plasfcn?
Men twijfelt wie van twecn in 't ende wort verdoemt. Men troost ons met een leer die gruwden verbloemt. En lecdre harsfens maekt door *t mijmeren veiwerder. Och
fchaepk::nsl wie van u zal dooien, zonder herder,
In duistere woestijn, dawr kruit noch lover wast?
Datr
En Atn
't
grimmigh ongediert des diepen afgronts bast.
huilt, en brult, en loeit; 't
eerste
aogh
,
u voort
,
om, zooge quaemt als wHibraei
,
te flikken
in te flikken i
HEKELDICHTEN»
So8
Wie van u
beide zal een brok zijn van de bel?
Schept Godt,
Nero, dan
als
moordaedigh
in dit
Des belfchen fchouburgs vrcugt, om ingewant van beer en
In
't
Is
Godt een ftookebrant,
En
lust
hem Troje weer
Is
Aen
d' oevers
,
door
drijft
van den
Door
puin en glimmend (lof.
in
ziet
En
asfche te bedelven?
in 't kistje
wort behouwen.
moortgefchreij der Isralijtfche vrouwen.
Godt een huichelaer.
is
leidftar vleit
met
kerkelijk gebaer.
de worsteling van vrouwen en foldaten,
deerlijk fchoufpel,
noch met lachende oogen aen,
pijnight Rachels geest, bij duister,
Om
van krankzinnigheit
Het
hair te fcheuren,
te
En
laeft het
Zoo
te ftaen.
rabbelen.
barmhertiglieit vervreemt.
aen de Ipeen met
oli vier
en vonken?
dat's genadelijk een' flacpdrank ingedronken.
rust het ongewieght, ontflagen van veel fchriks.
Ik raeskal.
Plonderpaep, ga doop mijn lam
Kakhas hellevont: het
De Razenjen Zoo wurt
Wie
op te
offorpopken in zijn gloeiende armen neemt.
't
Maer
fpooken en
en den boezem op te krabbelen?
Godt een Moloch, van
Die
In
in
verft het moortcooneel der Betlehemfche ftraten.
Een
Is
van tempels en gewelven.
voor lekkernij verflint?
Nijl
zonder tal?
lijken
Die d' Oostcr
En En
't
van zijn hof?
die 't versch gebooren kint
Daer Mofes naeuwelijks
En
fpel
verdoemde flavca
begraven?
tiger te
tot gloii
Te ftorten, met liaer pracht En zoo veel weesUens, diep Godt de krokodil
zijn
ftaen
in
Stijx,
Verworpling heten.
zal
met fakkelen,
als
Pceten.
het Plutoos kerk gehcilight, als een lidt.
wie bract mijn hart aen
rooft mijn arrem fchaep?
Wie droopt
mijn vlcesch metbloet? wat baetme
's
Indien mijn wichtje wort een fpijze van den Duivel?
Of
zal het
Of
is
't
eeuwigh braên
?
en
een vlederrauis, op
't
is
't
fpit?
Heeren zuivel?
het nimmer gaer ?
ongewijde auraer?
,
HEKELDICHTEN. Mijn oogen Is dit ecD
»0>
rooks: mijn neus vol rwavelreuken.
zijn vol
kraemkoeis, of een Bclzebubfche keuken?
"Wat galgetroosrers ftaen daer achter de gordijn ?
Of
zijn *t
gewetensbculs? nu bea ik zonder pijn.
Hoe dunkt u?
Op Met
:
geen
't
is
baekemioeder
dat elk die kranke redde?
tijt
wcgh voor
dokters
drijf die
bedftok, toffels, of raet graeuwen,
*t
Geloof heeft niinmerraeer met wanhoop
't
Gij kiiidervlegels
Of
,
is
gemeens.
ijet
dit zuiver reformecren ?
waerheits dorschvlocr dicht met logenkaf ftoflfeeren ?
Heeft Nasfau aen dees Is dit de zon
En
,
leer geoffert 's lants trofeen ?
modderpoelen fcbeen ?
die klaer in
rust hij zaligh, die het hooft berght in dees
uw
Is dit
En wort Van
Nu
bedde,
't
alleens.
is
gnlgleer
Goulart, die voor
Goeraaer den
zal
floel
En met zijn fprcukU^n Men bulckt; de Poëzij Den
't
onmondigh wigsken
Walenhek gefchopt, en
't
kappen?
met predestinacitrappen?
baereüjken Droes.
*t vrije
pleic.
lant ontzeit?
aen fpaenders ftnkken klopper,
dees godlooze breukken floppfen. die bid den Duivel aen,
De
werelt
moet vergaen.
Dat's recht, Goêmaer, dat's recht: vérbrant die booze prije: Zij flinckt tot in den bacrt van
Die
't
aenfchijn
Het welk de Moot blanker,
Wan
hij
uw
Theologije,
Godts begruist met zoo als
veel fchoorfleen roets;
oorlprong
alles
Hoe nodigh waer hem 't licht van Bo^ermans En 't Euangeliboek der Genevoifche rots; Verheerlijkt door den Ilrael der klacre kennis
Wiens
Door
glans zelf Michael ter atrde floegh
't
goets:
gcknielt, flechis beett voor dreigende Pagocien.
met
Sijnodeo
Godts, bliniheit
vier, dat Guize fmolt, tot heil der bloetgezintheit?
Mijn kraemziel,
Jehova, die
uw
zijt
zaec
al
getroost: racer
Hij heeft ziju hartebloet voor
Ëu t^entze
iQ
gij
bemint
hebt op als
uwe
zij'
gij.
uwe vrucht vergocea;
den bpek der zaelgc bocigcnocei^
O
:
met
hetael is baer erf: bij loktze
Hij zameltze in den fchooc van
Veel
:
HEKELDICHTEN.
2IO De
!
zijo fteau
nieuw Jerufalero,
't
een klokhen met haer wieken
liefelijker als
Befchaduwt en befchermt bet ongepluimde kieken.
De
waerheit
Zij toont
Dat
u
oprecht
is
i
zij
zijn de zieltjes, daer
Die zich,
hoeft geen plondergrijns.
Paradijs, en d* eer des Cherubijns
't
uw
Veel witter dan de melk, die Zij weiden in het gout en
Hun Van
om was
ziel
Duiven op baer witte
als
uw'
uit
hemehch
verlegen.
fcliacbtjes
wegen,
tepel fpringkt.
blaeu.
Hoe
blinkt
kuif en zachte pruik, van ingevlochte fteenen.
zon der eeuwigheit befcheenen
d* ongenaekbre
Dit hangwiekt, en dat zwaeit den triora&Bten paluu
Een ander
flreelt
Een ander
blaest de duit*
Uit roozebladen
lacbc
om
Een ander goude noten
Een ander onverdroten
leest.
Een ander
Eet Mann*.
Een ander
de fnaet, en wekt ijvoiren galm.
Englen lekkernij.
lept der
^
Bezaes kinderketterij.
MDCXXXX,
GRAFSCHRIFT VOOR
D K N
GRAEF VAN
H
.ier
rot een kreng, bet hooft
Cedaegt voor
*t
Vierfchaer Godts
Aertsviiant, pest en vloek van
Die wellust fchept
Die
En
eêl
in
hengdeu
fieJenj
v»n zo veel duifent zielen
menfchelijk gedacht:
heilig,
noch
*t
onheilig:
ruimt; en acht het fchenden
Die knevelaer, die fcbelm, die $.n die zijn
,
moord , gewelt en vrouwekracht
noch oneêl viert; noch
geeft de boosheit
*t
van moordenaars en
(ladt
veilig:
en lant verwoest,
jaegt in *$ lantsmans zuuren ofg^t:
;
HEKELüICUtBW, Die bloetliout eu
Die bluct
lijiau, veibasicrt
uit d' aders diiukt,
ÜU
van mcedoogen
eu irancn parst
uit d*
oogen*
Kerkroover, kluUkcdief, luenschvillcr, grootu beul. Dit'
Güdt vcrfwooren
Die
zijn
liccfr,
en xotkt aen d' afgroiu heuli
gcwceicn fchrueit,en
acrfclt
van berouwen;
Die zuigelingen fuioort, en trapt op zvvangre vrouwen.
Hoc
waeit het hoerenaes
Vervloekt hem dacr
De
hij
,
en wciit zijn rug ra
lliiikt,
en fpout
hem
*t
in
kraijen vlión de prij, niet eeibier voor de
't
licht?
gezicht.
Raeven;
De hcmcl liier ontzeit, met bioet het velt te laevcn. Wat fchimmen waeren hier? men hoort 'er een geloij. De ziel fpookt om haer bloed, en 't vee tacli na zijn
hoij.
Cefchreven uit Maegdenburg»
AEN DEN LASTERAER VAN WIJLEN DEN KONlNGKLIJKEN GEZANT
HUIGH DE GROOT. O Die
Farizeeufche grijns, met fchijngeloof vernist, 't
groote
vervolght ook
lijk
in
zijn
tweede kistj
Gij Helhont, post het n dien Herkies na te basfcn,
Te
op
*t
autaer den Fenix in zijn asfen,
Den mont van
*t
Hollantsch Recht,
(leuren
Zoo knaegh uw tanden
ftonip acn
't
bij
Tlierais zeU'
beweent?
heilige gcbeent.
HET RAT VAN AVONTUREN. jrloe Die met
lacht de
Scbotfe bedelbrok,
zijn ki apzalc
en
zijn (lui;
In Loudeiis besie kamer
Gebcrght woit, lin krijgt
Cv'munt
uit zijn arreinoê,
noUi ponden Iteerhnx toe,
n.et Pyiubioeis liaircr.
O
*
,
2Ï2
HEKELDICHTEN. Hoe
nu met een
valt
veltgcfchreij
Isrel in die vette weij
Schots
Der milde Lnndenaren, bedeUros,
Met
al
Met
kint en kalf en magren os,
Om
reuzel te vergaren.
die kale
*k Geloof d' Apostels tijdt verfcheen i
Want 's werelcs goet wort weer De fpitsbroêrs ftaen als muren Malkandren
Het arme
bij.
Biet
om
Kan
(lechts dit
genot het
't
rijk
gemeen.
lant
de bant;
krouwen duren.
IMen fchenkt hun Jork en NieuwkaJtesl
En flot en Ten buit,
hof en lustprieel tot een belooning.
Heel Engelant wort Schotlants
En
elke Schot een Engelsch
lage huis fpeelt Koning.
Het Al
De
flaef.
Graet
zijn
de Konings Jonkers boos.
Schotze Distel moet de Roos
Van Engelant behoedtn, Heel net en puur en klaer en reint Dies houdt het volk den Adel klein
Schotze distelroeden.
I^Iet
Trek aen
Wen
,
die
mager
zijt eti hol.
dekt broer naektebil met wol,
Llen mest met fchapebouren
Den hongerigen Het Londens
prachersbuik.
bier valt goet en puik.
Men zuipt nu heele brouten. Ook wort geen Schotsman ftiert
Om
't vier
Waer
bij
ijvrens
moe,
Zeloter kolen toe.
Hij
zoo helsch
zidi Schotlant
te
ftooken
warmen magh.
:
HEKELDICHTEN. O
heilig vier, brant
Zoo magh
bij
briiê:i
nacht en dagh.
en kookcn.
Al vangt Broer Zuiver vloo of
Van 't
213
zoo
Sciiotbroer, wel
fijn als
luis
pluis,
Zijn luizen van z"jn broeder.
Wat fchaet een luisdrek of een vloo* De zuivre broeders kijven noo, Al foons van eene moeder. Indien nu hier een fcbaepshooft vraegt,
Wat
reformeersfel mij behaeght,
V\t twee 200 zuivre 'k Geloof
zij
fchreijers
ijvren beij
Want Londen
om
't
best.
broet het ledigb nest,
Waer gchotlant
zit
op
d* eijers.
MUNDUS VULT Sclire-kkelieke taiit-ptens
DECIPI.
onder J* Ingelfche natie
Staende roets geolpene deur een Schot/e curatie,
Oir Thomas llie
van Nonvitfe huuine van biestere groote evele.
adde fchelen ooftfwcere, of krampe, of krevele.
Of pipfe, of confcientie, Wat em deerde of niete,
of boofe kolieke. hie
was
eel fieke:
Mogelieke van vliegende gicbre, en vlage op vlage,
Of duUe Men liep Waer
tant-piene, wel eene miferable plage. ora Meestere Schottc, die vraeclxie vast wacre ?
fchort et, Sir
Ik weet niet,
De
Thomas? och dan
elpt mie,
iere,
dan daerc.
wapene, wapenc.
patiënte gienk fittene, en begust te gapene.
Ikleestere
En
aij
Schotte
nam de nieptange met
gicn vies overlcgh.
trok Sir het e^le kaekebeen ewech,
Aij, kriet
Thomas,
ghie trekt miene confcientie te mortele.
Paftet geruste, zegt de Meestere, daer es de baektant
O3
met de wortel»,
; ,
HEKELDICHTEN.
dI4 En
angt et rechtere ooge op de flienke l
al
Dat
fal
Laet
van felve beteren,
(lichs
*t
es eene lichte fake,
uutbloedene, leght u een
lettele
redere,
En bekomt u dit welle, foo aelt mie vrie wedere: Want Meestere Schott* geneest den armen uit gonste, Maer den
Ingelfchen
Koopman
Defe Meestere aut
betaelt fiene konste.
in Niekasteele fien logenient»
Sien konste es et eele IngeJant deure bekent.
Hie
fet aelle Ingelfche
leden fiene uut maelkandere,
de (likken d' eene
Smiet
aelle
Weet
raet tot roode
bij
d'
andere
oogen, klapooren, en afemonden:
Geneest wulf en kankere deur dnotlieke wonden.
En
eel experte in fclieurfiichte aen alle fiedene,
Keemt de
blaefe
van Londen den Geprent
Bachtent de Duutfche kerke
Hieen af fonder rniedene«
Norwitfs*
ie
in Leviatan
,
Dat de Eere em llerke tegen Prins Robbrecht en Satan.
OP DEN
VADERMOORDT l
N
GROOT BRITTAN Qua
JE.
causfa itkUgna Jeretios
F(»davit yullus?
Veermomde Ludfer had door Den Heer
het zwaert ontiukt,
zijn
Pnrlement
de Kerk en
't
Hof
gefchent.
,
,
EKELDICRTEtV. En
Hooft, nae
dat gezalfde
*t
%S$
bloedig i'zaracnrottcn
Gekocht van Judas bloct, den droesicm van de Scboticn, Ais
hij
de
raoortbij'1
2oo bout Trifiius Pejlis^
haud
&
klonk door
het helfclie heir in
*s
Konlngs
Engclidi
lials
en kroon.
rijk zijn troon.
tnonfirum, nee fyyior ulla,
illis
Deüm Stygm
tra
*t
fefe extulit uadis»
DE PINSTERBJLOEM
SCHOTLANT. De
Schotfe Judas, en verrader,
'e
Hoe
langer hoe vertert en quader.
Verkocht en leverde den
vader.
Hij kroonde mei de Distelkroon
En kruiste den onnoflen zooK. Wat dunkt u van ons fijne Jo^n I De GEEST van al dit Refonneeren, Ora niet
te laten
Door
dit
al
van zijn veeren,
fchrobben en fchofferci!
In dezen zuivren roodderkuil,
Cingk
En
Op
't
eerst in eenen nevel fchuil.
daelde in fchijn van eenen Ui|
hooft der uitgepuurde Schotten,
Zoo zwart Toen
Bruinist als waterrotten.
profeteerden
Doch
elk
al
die zotten.
met zonderling
gcliiit.
Zoo wert de kerk en kroon verbruit. En daermcê was het geksfpcl Uit.
O
4
:
, ;
BEEEI,DICHTEt<).
tl6
PROTEKTEUR WEERWOLF. XVJLiLORD
IS E
Had den goeden I^u wort
En
den
GRIM,
hem de Kudde,
die dus langh gingh dooien.
met Schapen
Stal
den boozcn Geest befeten,
vsti
Herder de keel afgebeten;
,
Hij bewaert deVleischhal en
en Bokken bevoolen Bijl
met
En
hun Hoofden met Halsbanden
lïij
mach öe Schagen fcheeren
,
zijn
als
VleischhouwersllondeiSg
Rekels gebonden,
villen en ftroopen,
Lardeeren, braden, en met hun eigen Vet bedroopen» Hij ontfangt,
in
fpijt
van Blinden en SieHden,
Kostuiraen, en Schipgeldt, Vrijbuitgeldt, en tienden,
Mzev
als hij
uit zijn
Dan hoortmen
Dan kan
hij
Bijbel begint te fpreken,
de Duivel de Pasfi Preken
Verkens tranen huilen,
quijlen, en
Bij heele plasfen, d^er Kokedrillen in fcbuilen.
Och arme Gentelmans
Nu
,
befchreit
wort u de Staert eerst
Gij bruide Koningh Karel
Nu
bruit
,
te
uw
oude fondep
deegh opgebonden.
zoo na,
als
veur:
u een Schrobber, een Protedeur.
,
;
HEKELDICHTEN.
21^
O P
OPROERIGHEIT
B'
VAN
MAXIMILIAEN TEELING. jTjet Oproer, Holp Fredrik Graef
in in
SirafFort
Rochel,
op
't
Noch
Kon Al
muur en
Wat
Dan
zou
noch KoningUijken
heeft
Staet.
betemmen
tot de keel in blpet en tranen zweniraen
men
als
den hals,
einde niet! niaer dit oproerigh zact
in 'c
Vrijheit laet in rust,
lant
't
om
bulderende weder
Burgerlijke tucht die Monsters niet
Want
toren neder,
Schavot, den Koning
Montros acn eenen drop. Bedaer
fraect
den Haegh, en ora den fchoonen Pais,
fteden ziet het onderste omgekeert.
men op
zijn Schots
den Staet gereformeert.
BLOEDTBEULING y A N
MAXIMILIAEN TEELING, GROOTE BLOETBEULINO
Me
.eester Teeling
IN
ZEELAND T.
hadt een groote bloedtbeuling gegecten,
Heel vet gepropt van Apostelen en Propheten:
Maer doen
zijn raaegh al dit vet niet
Pegost Meester
afgriefelijk te
kon verduuwen,
fchieten en te fpuwen.
5
:
HEKELDICHTEN.
ftlS
Al de Zeeufcbe Teelingen
Quaemen
En
O
; ;
daer op
al
hunne poelen en
uit
flóoten
quaekende aengerchooten
rpeelden, flobber op die zoo zuivere voesters» ldokf|MJs, lekkerder dan Engelfclie oesters
Wech Wij
flabberen
Geen Van
I
Vriegeesten, Harmianen, en morfebellen.
met Meester Teeling geen paddevellen»
pieren, noch alikruiken, noch zotte klaufen
Apostaten, of befchimraelde Paufenj
vferfche
Waer Middelburgfchc
laucijfen
en lekkere worsten,
In een reine keetel van onder en boven uitgeborsten. Gij lichte Capellanen, Roelanden en Teulingen,
Smul
bij
gort
dit zijn Leicesterfche beulingen:
met ons,
Geen duivelsbroodt ,
paddeftoelen, noch uiorfige kruimen.
Meester Teelings ketel behoeft niemant te fchuiroen:
Kiemant kan
noch fnottebelleu laeken
zijn quijl
Want van
zijn geelen
jae
ganf sch Poortegael verlegen
al zat
ookker niaclimen kaefen maeken,
Kiet met bullen of prullen
,
hij
kon het gerieven
,'
niaer zijn bezegelde brieven.
MDCLf
u
WATERBEL. i^
H.
.et likï^en
der beerinnetong
Bootfeert allengs
Den
En
't
wanfchapen jong,
hals, en achterlijf, en hooft.
pooten: eer men
Ontdekt zich
*t
naeuw
gelooft
oor, dan bek en fnuit,
*t
Dan puilen beij zijn oogen uitt Zoo krijgt dat ongeflaltigh vleisch.
Ten leste En zoo men
zijn
Het zwijmt
zijn
Zoo
*t
gedaente en eisch
aenzie, heen en weer.
moeder:
't is
een beer;
krijgt dit dier zijn' eigen
naem;
Blaer anders zweet de Logenfaew,
,,
l
,
«IKELD ICHTEN. Die van een Waiergjl, van Niet,
Wanfchapen
•c
Van
't
Van
elicen
In
einde
't
En wort
en wcêr hergiet
giet
een in
't
ander harsfenvat:
blacskaek houdt het wat;
rijst
een
het hoogh en fnel
bijftre
Waterbel,
Gezwollen van vergalde zucht, Bekoorende een gebeele vlucht fnaierbekken met gefchreeuw.
Van
De Snip en En bonte
Aekfter,
Meeuw
en Spreeuw,
Kraeij, een zot geraes;
Die pikken op dat
ijdel
aes,
Tot
dat het berst aen lucht en windt:
Een
ieder zich bedrogen vint.
En
ftaekt dat misfelijk gefchal:
Doch Het
al dit fpel beeft
ook een val;
ftrekt een Vastenavontgrijns
Gefpikkelt met wat logenfchijns
Geverft, befmeert, vernist, verguit
Met
quijl, dat liaert en knevel krult.
De Logenfaem
aldus begekt,
Ontduikt den heldren dagh, en trekt Haer* langen (bert van achter in. Zij vaert naer Plutoos hofgezin.
En
O
ruimt ons lucht met wint en ftank.
Logenfaem! 6 valfche klank
Hoc
leit
gij
De Logen
elk bij d* ooren
om.
fchreeuwt zich zelve ftom.
%ï^
9KEELDICHTEN»
120
E E W
O P
M O
O R T
Bij een ander gedicht
iVlen Dat
Ten
,
P
A
S
en moetwilligh op
durf op mijnen
naem
ik Mauritius beroven wil
dienst des BatavierSj
om
uit
Q U
I
L>
mijrm naem gedrukt,
haet in druk uit geve»
van
't
d' eere
leven,
van een beek.
'k Vergeef de fchult den Haet, dis mij dit heeft gefpeoJt.
^21
VONDELS
V.
J.
LOFDICHTEN O P
UITGEGEVE SCHRIFTEN.
KEIZER AUGUSTUS o p
MAROOS ENEAS. Kc
.on d' onbefcheidenheit in
't
endt die woorden lüten^
zulk een gruwelftuk belasten en befluiten?
En
Zal Maroos Zanggodin, zoo kunstgcleert, zoo groot.
Zoo
O
Tclioon en milt van tael, te vier gaen, en ter tloot?
fdiendigh fchellemftuk
Die
rijke boel; (laef
Kan
En
ieraant goedes
alles
zal
't
vier ract gloende
tanden
moedts dat aenzien
,
zonder leet?
de vlam zijn eer niet fpaeren? maer zoo wreet
zal
Verflinden
En
I
dan verbrijslen en verbranden?
werk des
't
heits, die elk zijn veif
voegclijk affchilderen naer
't
kon geven.
leven.
Latijnfche Helikon, Apollo, wijze Codt,
Bebinden
zulle
e^n fcha; o Bacchus
Voor zulk een zwarigheit, en Hij was toch
uw
gij,
fciiiet
een fdiot
o Ccres, mede:
fo:4aet in oorloge, en in vrede.
:
LOFDICHTEN
222
Op
uw
d* akkers en het vele
OP
f.hranderc akkerman.
Hij leerde wat de lent opluiken dede, en dan
De
vruchtbre zütner teelde, en wat de herrc-fstdagen
En
wintenijt, het lest der vier faeizoenen
bouwd»
Hij
Bezorgde
vee, en brogbt de honighbijen, daer
ons dit, dat wij
hij
Indien het
vrij
zoo
fla
't
leger
leste wil
bouJen;
vergelden zouden?
fpreken: maer de wit
te
Moet onderhouden zijn; en wat ons
En
dragen;
,
akkers, binvde ook olm en rank ie gcör,
hunnen Vorst het wasfcn
Zij onder
Vereerde
't
d'
fterrefbe.it
gebiêa raagh nlemant wederTpreken.
Lcet eerwaerdij van wet en lesten wil eer breekcn. Teel arrebeits van zoo veel dagen langk
Dan zoo
En zoo veel nachten zie dien fncllen cndergangh: De vader van dit weik bebbe eer dees jongfte woorden Cefprooken
droom voor
in een'
van
Hij heeft misfchien
d'
ooren
die dit
,
hoorden
pijn al flervende gedwaelt
Uit ongeduk: misfchien heeft
hem
't
verftant gefaelt,
Terwijl de tong dit fprak, niet willigh, maer benepen
Van weedom en
quellaedje, en bet hngduurigh flepen
Van
't
Aen
oor.ieel en begrijp.
quijrende verdriet
:
misfchien ontbrak het Ixïm
Zal Troje zijne ftem
H-rhefT^n met misbaer, en wcêr zijn' vlam gevoelen?
De
gloet des vicrs
En
haer
noch eens
Elifaes
minne koelen.
gewonde borst verteeKn gansch
tot
asch;
Zal zulk een eeuwigh werk verlooren gaen, zoo ras? Zal djn een oogenblik, een roisvcrflant, onrouv.-elijk
Begra^en zoo veel krijghs
O
in
kolen,
al
te
Zanggodinnen, komt, brcnght water
grouwelijk? bij
der hant.
Put ftrooraen, rept u, bhjscht dien jammerlijken brant, E^r deze vlam verniel
Dat Maro leve, en
De
't
g:-dicht
ftrael',
van onzen Dichier,
hoe langer, hoe verlichter.
wijde weerelt door, ook tegens zijnen dank.
'k Verbie
't
geen
hij
geboot met onrecht
:
ziji.
gewngk
UITGECEVE SCIIRIPTGN. Zij hexWgh na zijn
Eu
en eciiwigU
i«<)Ot,
leve, zonder dut nien ccnigh
Door
En
bemmt,
kc
en
klinke
vcrmirtkc.
lidt
RoomfcUe Rijk, en
lieiligli
't
groeie, en bloei*,
;
22Z
gliiibierc
onvcrJooft,
hei lezen en geloofu
Uit het Lat'yii vertadt,
UREN
OP DE LEDIGE
VAN DEN IIEEUE
KONSTANTYN HUIGENS. Ue
grootc
En op Maer
Kondantyn magh
gcheiligt
't
gij,
o Konflantyn
De
Keizer boude een ftadt
Gij
bouwt Apolloos kerk ftadt
Maer
d*
troonen;
zijn
de Fcnix van ons \nA\
I
Naerat zelf zijn kroonegout niet voor
Geen
op
brallen
gout van Oost- en Wcsterkruonen;
om met in
uw
buwerlof.
zijn raera te praten:
vierdwthande lalen.
bcwaert den raera;
Hort, of
^ij
zij
verbemt;
SPORE opgehange Lier
in *t
midden van
't
gcfternt.
VOOR DEN EDELEN GESTRENGEN HEERE
CHRISTIAEN HUIGENS, ZOONE VAN DEN Dat
bij zijn
H
HER VAN ZUILICHEM ENZ,
Heer Vaders Gedizhten ha
Zli»on,
vol geest, die
licht
uwen Vader
Afbctlt, niet alleen in piint,
Maer
£o
in
deught en gccic
zijn
iiutli
pen en gouden
int
nader,
guune,
224
LOFDICHTEN
Vorsten blaêren,
die des
Naezwccft,
In de legers in het
Tekende, eenen
Met Die,
Hof
van jaeren.
rij
cnflerniliiken lof:
midden van
in 't
Ledig, uuren
Om
OP
den
liet
te
diclitlust frisch
Uit de Hof bron
woelen
of vont,
ftal
koelen
met den mont
j
Het doorluchtig nat
te
proeven,
Daer Apbllo meê vereert Die
hulp en gunst behoeven.
zijn
Door wiens
kracht
Christiaen, Wij zoo
men prophetcert:
waerom verlangen
lang naer
eeuwig werk
*t
Van uw Vaders Dicht
en Zangen,
In Apolloos Duitfche kerk?
Waerom
wil dees
zon
niet
klimmen
Die beneden d' Oostkim ftaet?
Help
z* eens lustig
Nae
op de kimmen,
dien tracgen dageraer.
Duizent, duizent nachtegaelen,^
Rondom ZuUen
't
Even
vrolijk even graeg.
Laet ons
Om
Hofwijk en den Haegh, eedel licht onthaelen.
hr.rt
niet langer quijnen
het uitftel van dit licht,
Dat ons Neerlandt wil befchijnen
Met
zijn
hemclsch aen^czicht.
Wij verwachten met gebeden
Eenen Bloemhof,
milt van geur.
Rijk door zijn verfcheidenheden.
Van gddaente en levend kleur; Een banket voor
keurige oogen,
Een muzijkfeest voor
*t
gehoor,
I
,
ÜITGEGEVE SCHRIFTEN. om hoog
Als de ziel
getogen,
Naer de wolken vaert door
*t
OOT.
Wij venvachten gulde fpreuken, Aerdige fpitsvondigheên
Lesren van geen eeuw
Redevormers van
te
kreuken,
gemeen,
't
Geftoffcerde galerijen,
Vol van kunst en wetenfchap," Taeflercelen waert te vrijen,
HonighkoTven zoet van
fap.
Die nu Boekekamers zoeken.
Vinden dan
in
een trefoor,
In een eenig boek, vol boeken.
Wat
z*
ooit zochten, na en voort
Al den Dichtberg
Keur van
in
een Dichter,
ftof en keur
van maet.
Kort of langer, zwaer of lichter.
En
gepast op ijders ftaet.
Leefde
uw
Vader voor een ander
Voor zyn Landt, voor zich Laet ons hooren,
Wat
'c
een na
't
ten deel,
ander.
de Hollandtfche Orpheus fpeel*
Onder Linde,
in *c
Bosch,
Daer de beek langs Alle zangers
om
in
E>reven,
d' oevers ftreeft,
bein zweven.
Eer hem dus, dewijl
hij leeft.
iBj
lOfdlCHTEN
iatf
OP
Ö f
D »
ZINIfEBEÊtDÊN VAN
ZACHARIAS HEINS. K<.om,
ingetoge ziel; fcbep Goddelijke weelden.
Uit Heinfens heiligh rijm, en flichielijke beelden; die het hart aenprikkelen tot
Geen beelden,
En
't
Maer ons gcdaditenis van
En voeren onze Tot datze
*t
En zweemt
ziel
ontwarren.
ijdelhcit
noch hooger dan de ftarren.
hemelsch
ftnaek',
gclijkze heraelsch is.
naer Godes aert, en zijn gelijkenis:
Mij dunkt ik ben
Op
min.
godloos outer voén van Venus, d* afgodin;
d* aerde
was
*er al,
en zweef
als
opgetogen.
ik blint: hier krijgh ik
Ik zie der zielen heil door Zacharias
Beneden woelt het
al
:
hier
boven
is
opene ogen.
bril.
het
flil*
OP DEN
WEGWIJZER DER ZALIGHEIT
ZACHARIAS HEINS, M.
.enigh ijdel weerelts kint
Dwaelt
in
dezen labiirinth,
Afgedwaelt van
't
rechte padt.
Verre van behouders fbadt:
En
di£ tracht ora recht te gaen,
Dikwils mist de rechte baen.
I
!
!
U
SCHRIFTEN.
T C E G E V B
J
©f
ftaet
Weet
op
nicc
deji
wat
driefprong hij
flil.
kiezen wil.
Heel bekommert van gepeins, Uit mcdoogenlieit toont
2ulke zldcn
En En
.
heiN
s
liemels fleê.
*s
geeft haer een wijzer
meê,
een' leitsnian, dieze Idt
Nacr den burgh der Billijk
DI&
24^
zaliglieit.
«ioctmen zaligh prijzen,
hier wijst, en zich laet wijzen.
,'
D E N
o P
'
GETROUWEN HERDER VAN
HENRIK BLOEM AERT DOORLL'CHtiGH SCHILDER EN POëET.
M=
-agh
men hem
niet
Die twee kunsten,
als
bloem aert
twee bloemen.
Minnelijk te zamen paert.
En
uit beide
honigh gacrt,
Die de bicn komen delen,
Waer
dees vloeit uit zijn pcnfeelen
Eu
zijn
penne
?
ó lekkernij
Puik van Schikkrpoëzij
Riep ik ^ƒijn
daetlijk
,
Die met
zijn
Liefelijk als
Nu
toen ziin dichten
gemoedt aon hein verplichten. Latijnfche tong
Nazo zong.
verlang ik dat mijn ooren
Den Getrouwen Herder hooren, P 2
noemen,
LOFDICHTïrt
22fS
Die
OP
gewilUgTi flierven wil
Voor de zuivere Amartl. Jongkheit,
laet
Tuskanen varen:
Bloemaert leert in luttel U in Duitsch het Herder Wet uw Hoe Kan
hij
d*
blaren
fpeU
brein, en luister fnel
eene fpraek
in d'
ander
vergieten, zoet en fchrander.
Dat de koelde zich vergeet
Aen
Guarijn, in
Neerduitscb Weet.
't
KLUCHTSPEL
OP HBT
Y A N
W
A
R
MET
Z
n
'en ridder
Te
N
E IJ
N E N
hoopt
A
POT.
beving een zucht
volgen Plautus nutte klucht,
Op Wamars
naera, een vrekke zot.
Beangst bekommert voor
zijn*
pot.
Vol goude fchijven, lang gefpaert.
En
bij
geluk aen zijnen
Gevonden.
Met
haen
dien rijken bult
Befleet de vader Klaertjen uit.
Die,
als zij vrolijk bruiloft hiel.
Van eenen jongen zoon beviel. En was, het welk men zelden zagh, Briiit,
Moeder, Kraeravrou op een' dagb;
MDCLXX«
R
,
UITGEGIYE «CHRIFTETT.
22^
VERTAELING
OP DE
VAN
k
DE GELIJKE TWEELINGEN, OFTE DB
MENECHMEN VAN PLAUTUS. D.
Neérduitsch wil geen Plautus wijken.
'e
Men kent den vader aeii de vrucht. De dwaeling baert een fchoone klucht. Wie zagh
ooit fchooner twee Gelijken,
OP
lof
de;n VAN DIN
STROOM, GEZOy GEK DOOR
JOANNES ANTONIDES VAN DER GOES. FLUFIUS REGNJTQR ^Q,UARUM, iJPoorluchtige Yftroom, Indien
De
gij
dichter
uw
loet
u hooreq.
geluk berefi:
is in *t
ent gebooren,
Die zijnen toon op u verheft.
En
Nedeiduitfche tougen
alle
Verwekt op
Van
Dus
Zoo
zijne
lust en ijver
fchoone wijs.
aengedrongen.
weits te weiden, u ten prijs.
wijt de fixe zeilkompasfen
De zon
zien ondergaen en wasfcn.
P
3
tZO
tOFOlCÖTEN
OF
ftroom valt fmal voor zulk een* zanger,
De
Benaeuwt door dijken van weêrzij, Vijf mijlen lang, of weinig langer. In Zuiderzee verdrinkt het
uw
Maer
En
zich horen wijt en zijt.
laet
Hij rekt en fpant
Zoo
Y;
trompetter acht geene engde^
uw
korte lengde.
ver de kiel op anker rijdt:
Homeer en
INIaro beide
Zoo
ver
Den
lof van Xantus oever fpreidde.
Twee
Hooftfteên aen
uw
rechte zijde
Beftellen overrijke ftof
Aen
hera, die zijn gedachten wijdde^
Om
eene watcrkroon van lof
Te vlechten om uw bieze haeren, Zoo wijt de faem zich hooren laet. De waterreien op de baeren Ziet trippelen op Tritons maet.
En
levendige zonneglansfen
Van gout op Geen nevel
Zoo Naer
*i
En
zal
'c zilver
uwe
water dans&n*
eer verduisteren,
lang twee rijke nabuurfleên
ruisfchen van
gij
uw
water luisteren,
van elk wort aengebeên,
Daer meererainnen , uitgekoren In
uwen
dienst, gereet ten disch
Opfchaffen eenen volten horen
Van
En
ooft, en wiltbraet, vleesch en visch.
nektar, op de Muiderbergen
Gewasfen,
om
Parijs te tergen.
,
Voon^er Daer
dit is 't
,
banket der Goden
niets ontbreekt, bier groeit het al,
^en magh hier Nu braekt de
Koningen op npodeo. nijt
haer hart en gal.
Hier riekt de kr^itgeur der WoJukken,
En wat Hier
is
En
de werrelt
teelt in
ronc.
't
het lekkerlant te phikken
d* ippcls groejen in
Antonides,
den tnonr,
hou op Tan
Wij drijven, wacr
uw
roeien
:
vaerzca vloeien»
HIT
OP
SINEESCH TREURSPEL, t A
N
JOANNES ANTONIDES. AilSSUS IN X^kungzus Als
hij
IMPERIUM MAGNUM*
bout
zijn troon vol
moedt.
Zunchin heeft kleen gekorven,
Gehakt aen (lukken zoo verwoet, In root ciraent van ^faer eer de rijxbou
is
's
Keizers bloot:
bedorven
Berst Xunchi, als een booge
Ten
Om
rijke in, (loot het
verre.
En
Een
rijk,
,
vkwt.
met den voet
met kracht verworvop
dwinglandije, (bet niet lang.
Wlt's hcerfchappii? een ofveigtng*
P4
:
LOFDICHTEN
332
:
Of
OP HET
TOONEEL
DES AERTRIJKS OF
D B
N
I^ÏIEUWEN ATLAS^ UITGEGEVEN DOOR
BLAEUWEN.
DE JJe
werelt
is
Maer reizen
wel fchoon
heeft
,
en waerdigh
wat in; de kosten
om
t*
aenfchouwèn
j
vallen zwaer.
Men magh den Oceaen niet al te veel betrouwen De bergen fteigren (leil de bosfcben zien te naer: De ftroomen gapen wijt, om overheen te ftappen. De mijlen rekken (laegh de landen ftrekken veer De Ri]H?n tegens een, gcdeeli door vijantichappen. :
:
Die ftaen in
*t
barrenas, en trekken hun geweer:
De bittre kou verkleumt; de hitte braet de leden; De lucht die hangt vol damps, of moort met felle Men vint ongastvrij volk, en onbewoonde fteden, Woesteinen, daer gediert des nachts verlaet
En
brult, en huilt,
om
pest.
zijn nest.
roof, en aes van vee of menfchen
:
Het zant bezwaert den gangk; de ganger hijght, en rookt.
Op
ongebaende pat; dan
't
is *t
vergeefs ;e wenfchen,
Ora den verlaten haert, daer moed^j eten kookt,
O
reisgezinde geest,
En
gij
kunt
die moeite fparen,
zien op dit Tooneel de weerelt groot en ruim,
Bcfchreven en gemaelt in klcen begrijp van blaren.
Zoo
dradt de fchrandere kunst den aertkloot op baer* duim»
;
,
SPORE ÜITGEOEVC SCHRIFTEN.
aJS
HOOFT, KN OBN H£BR
TOT VOLTREKKING SIJNERAENGBVANGE
NEDERLANTSCHE HISTORIE. x\.ls
*t
Roomfclie nonnevier, zoo blaek
uw
heilige ijver.
Vaer onverdrietigh voort, gewijde Storifchrijvcr
Van onzer eeuwen ramp 't
Welk
,
en flakkerend geluk
fomtijds gaf een* blik, in oorloghsdamp en druk:
Sprak Nwórland, doen
zij
hooft
al
bevend aen
zagli vatten
Zijn* pen, tot waering van verwaereloosde fchatten;
Ma
da^ze, in Poczij gemat en afgeflooft.
Voltrekken ging
*t
geen ons van
*t
noodlot waj belooft:
Dat aen den Araftelftroom verrijzen zon, de wreeker
Van onze
floffigbeid
en Duitscb en duidlijk fpreker;
Die zelf den Zwijger (*) van den ouden TibervKet
Zou
tarten,
met ons*
tael, en
toonen, dat
'er ni^t
Ceredcnt is, »oo rijp, van deftige Latijnen,
Of
't
licht
van Holland dar wel tegens Rorae fchijnen.
Dit wcrrek eischt een Godt, die fchrikli)k fcheiden zal
Dien baijerd, zoo verwart, door Een' Godt,
Aenfcbout van
ZOQ
allerlij
gevalt
gantsch volmaekt, en zonder
dit
hemels top der
's
veel vermaerde llcên
,
fterfifclijke
bedoven
fijd'
te
in haer* asch
Berooft van fchat en pracht, de kampen van
*t
gewas.
Heirlegers tegens een ge voert, door razerije:
De
Vrijlieit hier
De Koning In
*t
aen
tegens
't
*t
woên, en
volk
harrenas, vemftngt
;
daer de tijrannije.
de burgers onderling
met busfc, fpies,€n kling:
(•) TacUus,
P5
draegen
plaegen:
,
LÖFÖICHJEN
£34-
De
Gra^v«n op
Hier
De
*t
(cHavot, en d' Edclliên aen
vier des Martelaers
*t
Kerken gins
Verbond befwooren
,
't
de wetten daer aen
:
vtegjiten:
zuchten:
*t
g«plondert van cienaet:
in last,
Geloof en brein gefpHst *t
OP
:
gedeej.len raedt en Staet.
en lichtveerdigh weer gebroken.
Hier quaed berokkent: daer gefponnen
;
gins gewroken;
.
Verkrachte kuischheid, en vermoorde onnozelheid: Verraed en oproer:
Eer
ik
tel
Ook
is
't
juk de fteden opgelcit;
verpijn ik mij u
Maer wat
*t
d* ellend te
all'
oeverzand, en
al
noemen
t
de lentfcbe bloemen.
mijn ^it alleen te noopen
uwep
geest,
Die op dees heirbaen draeft, en nijd noch opfpraek vreest: Een' heirbaen die u zal geleiden na de darren
:
Terv^ijl,
om
fnood gewin, hiSr fnoode zielen marren:
Die,
het
domme
En
als
hebben
't
vee, flaen
oogen na betieên.
d'
leven noch met raensch noch
Go^t gemeen.
P P
D*
U
Q
D
E
HOLLANTSCHE GESCHIEDENISSEN, BESCHREVEN DOOR DEN HEERE
PETER
H
Lier
En De
wandelt men in
SCIIRYVER. *t
velt
van schryvers fchrijfpapieren
ziet 's volks oirfprong aen
den uitgang van den Rijn
Katten nederflaen, vereent met Batavieren,
Befprongen van Romain, en vast aen hunne lijn;
Tot
dat
hdt Burgerhart het juk der
Durf fchuiven van den hals, langs
Van Rijn en Wael en Maes,
En
fluit
uit haet
flavernije
d' oevers aan den vliet
van dvvinglandije.
het vrCêverbont, ra Jang gdeên verdriet.
,
,
;
,
UITGEGJtVE sCMRIf^EN. Men
van IIoHaiit hcenetlraven
ziet hier na het paert
Dan
zacht, dan harder, uit ontzagh voor toom en roê
graven.
Der Staeten, meesters van hunne ingptoonide
Van
eersten Dieérik cot den tweeden Flippus toe.
Bedank Heer
Eea
J3f
schryver,
door veel onderzoeks ervaeren.
pen onthoudt zoo meenigh honden
Schrijvers
jaeren.
AEN DEN EDELEN HEER
FRANCOIS JUNIUS
F.
Z.
DEN
•OP
WETSTEEN DER VERNUFTEN, DOOR
JAN DE BRUINE. Z^QQ NacT
Op
Junius te fugge wet
zijn geflnght, hij roerat zlch niet
der veroudren adel,
Verworven door
Maer op hun Met eene pen,
En
*t
fier
bebloet rappier;
lettereer, behaelt
die fchooner flraelt.
beter fchrijft dan fcherp geweer»
Hij trekt uit nieraants fcha zijn eer.
Zijn ijver wint der braven gunst;
Höt
zij hij
hun de Schilderkunst
Pooght
in te
Het
hij
zij
En
leert
fcherpcn, klaer en net;
zich te pacrde zet
den Ridder, nimmer raoéa
Gebruiken fpore , en toom
,
en roê
Terwijl de klepper briescht, en zweet In
't
gulle tlof,
van trapplen heet.
Dit geef den Neef den vrijen toom,
Om
naer te dfavcn ruik een*
Oom,
;
Zi6
,
LOFDICHTEN
OP
Met
zijne fchagbt, die niet veraert
Van
't
bloet, dat
De brune
tijt
nocii arbeit fpaert.
krijght een' heldren glans,
l^u zijn vernuft fchakeert een' krans
Van bloemen,
keurigh uitgezocht.
Als had een Pallas
Wie
werk gewrocht.
't
lust fchept in een eenigh ding;
Zijn leven
verandering.
is
Zoo leeft natuur, van fchulp in fchulp, En toont haer kunst, van tulp in tulp» De duivénhals , bij zonnefcliijn , GelijKt turkois, lafier, robijp.
En
gout, en zilver, en van
Noch fchooner dan de
all's.
duivenbals
Verandert dp2e veer haer'
En Of
kort op
(lijl.
de lange mijl
reis
krimpt den dagh in huis en hof,
Verlustight door haer mcngelftof.
Het wufte voorhooft
Van
Zich mengelt
Men
in een boerterij.
heeft hier keur van lekkernij.
Het fchakelen
Van
krijght een kreuk
wijsheit, daer de wijze fpreuk
losfe
ongemeen
is
dingen, vast aen een
Verknocht, en wonderbaer
Door
De
't
verrijkt,
geen malkander minst gelijkt.
hoveling, in
Of onder
linden
Zijn Joffer nu
,
,
't
Haeghfche wout.
onderhoudt
van dagh tot dagh
Wet meer genoegen dan Behaeght leergierigen
Zoo wacht
ik inet
hij
plagh.
die ftuk.
den naestcn diuk
Het tweede deel, en voort de
Wat
ipaert die Geest
voor
rest.
't allerlest?
I
;
:
:
ylTCEGEVE SCHRIFTEN.
33/
AEN DEN HEER
VAN WIKKEVORT,
JOACEIIM
RIDDER, AGENT VAN HARE HOOGHEIT VAN HESSEN,
OP
ERNST.
EN
JOK
B
voorbeelc, VVikkevort,
aen
ijver fchiet
Terwijl
En
BR UNES
DB
J.
gij
d* eeie
tijt
te
kurt;
vordert bet gewin
uw
van
Lantgravin,
Die edcimoedigftc Princes Nocii fpant
gij
om
uit
eere
les
En
fpreuk te plukken uit de blaén.
En
wijze boeken
Hoe
fcherp
Dies
BRUNE
Beknopt
op
Van
in een
:
vlijt
Heraklijt
leert
met flatigheên
zijne winkbraeu ftuur en ftraf. fchreit
d' eerfte
Ora
wakre
zijn
geesiigh onder een.
De tweede En
de klok
u aenbiet Ernst en Jok,
Mengt Demokrijt en
En Kato De derde
te flaen
luistert uaer
gij
en treurt zich af:
fchud
d' ijdellieit
van
zijn long, en lacht, 't
aertsch gedacht,
In zijnen zin geen tranen waert.
Uit zulke djie geftnlten fpaert
U
deze pen het edel puik
Van
acrtighcén, toe nut gebruik
Der nienfcheD,
rijp
van overlegh.
Hij leert, al fpelend langs den
wegh,
ijS
LOFDICHTEN Geen
't
zoo
te
Athenen binnen, eer men
acht zijn uren wel befleet.
Die
hij
den vrekken
weet,
ontftal*
mengfei het geial
dit
Van uwen
tijt
post
*t
En
Laet dan
OP
zweet en arbeit kost,
aiidren
I.eergierigh brein raekt t*
}
,
,
letterwijzen fchat
Vermenigvuldigen, op dat u danke, die beleeft
Zijn
drift
Hem
plaets bij Pallas
Helden geeft.
OP DEN
ZENTBRIEFSCHRIJVER VAN
DANIËL MOSTERT, RECHTSGELEBRDE. SEKRETARIS VAN AMSTERDAM.
AEN DE ZELVE STADT,
O
Weeligh Amdcrdam, mijn bope.
Gij glori van het fchoone Europe,
Die
dertcl zijt
Nu
ftof niet
Noch op
door zoo veel keurs
op
uw
rijke
beurs
ontelbaerheit van zielen.
Noch wijde walen, zwart van
kielen.
Noch huizen
aen de lucht gebouwt.
Noch op uw
opgcilnpclr gout,
Noch
al
den oegst van
*t
vruchtbre Polen,
Nocli d' eeré der doorluchte Scholen,
Noch
Keizerlijke
wapenkroon
Noch wijzen Raet van
En
al
Maef
aercfche
Go6n,
het geen zoo openbaer is: juicht
om
dat
uw
Sekrerp.ris,
,
UtTGEGEVB SCHRIFTEN. V\V ZENTBRIEFSCIIRIJVKR,
1^9
trCCt rccllt llOOI
Op 's Rfiomfthen nurgcmecster fpoor, En volgt den Vader van 't wclfprekcn Zoo dat \k lieni de fcliaduw reken :
Van Cicero,
En
die omnieziet
belght zich
om
dien volger niet.
Die door het voorfchrifc van
Kan
zijn brieven
allerhande pen gerieven
En
huilden zoo de rechte mact
Dat elk ontmoet wort naer
En
Uw
zijn (Tact,
rechten ciscli van fchriivers (lofTcn,
MosTERt
heeft het wit getroffen,
Daer menii^h geest vergeefs op mikr. Zijn
ftijl
llaet vast
en onverwrikt.
Gelijk een zuil van
uw
Ontfang hem onder
d' andrc lichien,
Daer uwe
En
OP
eer
ftadt
hem
DE
mede
die
uw
gefticluei],
is
vereert.
burgers
Ice;-t,
DIEPZINNIGE
PUNTDICHTEN JOHN DONNE. VAN DEN ENGELSCHEN POÜET
V E R T A E L T
DOOR
D
C.
e Rritlè
H
U
I
G E N
don n'.
Die duistre zon. Schijnt niet voor ieders oogon, Sfiic
Huigcns ongeloogen.
S.
,
LOFDICHTEN
2^9
OP
Die taelgeleerde Haegenaer^
Die watertant naer Kavejaer, Naér fnoftobak, en fmooken. Die raeuwe hersfens kooken:
Maer
dit is
•t Is
een banketje voor den Drost,
En
ongemeene kost,
voor ons kameraetje.
Het zoete
O
Tesfelfchaedtje.
lieve Nijrafje Tesfelfchaê,
Verftaejs
't
200
niet,
nae,
flaet 'er
Of laet het u bedieden Want dit zijn hooger lieden. Dan 't Hooge Liedt van Salomon^ :
Dat geen vernuft ooit vaeten kon.
Dan
lioogbgeleerde
Van
langer Imr.dt gezouten.
Smouten
Maer waerom of mijn oordeel
laekt.
Het geen mijn faus, mijn Mostaert, fmaekt. Die zich niet kan verzaden
Met
zulleke faladen.
Nu,
manircn, eet u zelve
Gebruikt
Want
U
'er
moe;
eek en peper toe:
wij dees lekkernijen
geenzins en benijen,
BOKKALYNS KUNTSCHAPPEN VAN PARNAS. OP TRAJAEN
STDIULOS SUB PECTORE FERTIT APOLLO,
w.
L2n 't lust orakels uit
Begeef zich op p a r n a
s
,
Apolloos mont
te
hooren.
daer geen leergierige ooren
Vergeefs beluisteren de lesfen en den raet
Des Godts,
die elk berecht naer zijnen eisch
en
(laet.
;
,
:
ÜlTOEGEVE SCHRIFTEN. Wie
En In
oramegaen
Leitsroan, die
hem
en onheiligh
eigenen,
t'
Verlichte Italiün
Te En
,
Vernuft, dat
't
Welk
dezen wetftcen.
voor een' geringen pHjs.
leit
wat een ander heeft begreepcn,
vale gemaklijk,
Zigh
Dan
ruït licilisb
hof, en op de merkt, vindt hier het onderwijs,
Hec
Op
de werelt wil verkeeren, vrank en veiligh.
in
loeren
't
Den
34I
zoo
voorfchijn quani
dom
elk (lont verbaest en opgetogen,
O
voorheenen.
wort geflepen
bokkalyn
ras als !
zagh de wcrrelt aen, maer heel oit
is,
een heldre zonuefchijn
het Jeeren
is
raet
andere oogen,
een flut,
En ieder even na, doch niet al even nut. D2 beste meester heeft den minderen afgekeeken. Macr hier komt bokkalyn: ik bid u , hoor hem
OP
fpreken.
KABROOLS
ONTLEDING B.
DES MENSCHELIJKEN LICHAEMS, VERDUIT3CHT DOOR V.
F.
L E
P
INI
P,
PROFESSOR TE LOVEN. JtLertijdts voerde
't
In zijn voorhooft
ken
Als ccn Goddelijke
Van 't
u
zelf.
Icbfe
die wijz^ï Schoolmeestresfb
Zelve Lert nu
Van den
Artzen-School
d'
fchranderen k a b
Wiens vernuft met *c
Grieksch gewelf
pit
roo
l
,
van reden
Menschlijk lichacm gaet ontleden.
Van den top
af tot den teen
Dies de Latijnist voorheen
Q
S45
tOFDICHTEM Van
dien arbeit
Tot
dat
OP
hem most danken;
PLEMP,
een eer der rank«o
Van Galeen en Hippokraet, Tot des Nederduitfchen Deze
baet,
fchatten uit het duister
Brengend, met een
rijker luister
Toonde,
dat hij
Tot
kranken Lantsmans nut;
zijn
was een
ftut
Wiens gedachten zicb nu weniiea
Om
kennen.
te reclit te leeren
Wat de Menfchenhuit omvangt, Waer de Mensch van 't zamenhangt; Hoe Godts Wijsheit
diep gaet waren
Door ons Zeenen, door ons Aercni
Hoe
het kunstige geraemi
Alle kunstenaers berchaerat.
Zoo nu ijemant door dees wennis Van den trap der zellefkennis Godts Troon,
Stijght tot kennis van
Zoo
eischt
plemp
geen' ander loon.
OP DE BESPIEGELINGEN DER
GENEESKUNSTE VAN OEN Dr.
E»
HBER,
NIKOLAES TULP, lURGERMEESTER EN RAET VAN AMSTERDAM.
TOLLITUR AKTE MALUM.
N.ergens I
Dan
En
die leeft
vint
om
men waerder
tulp
noit te fterven.
fchakeert de blaên
Naex des aert, tot
,
's
en verven
menfehen bulp;
,, :
UITGEGEVE SCURIPTIN. Die, ten fteun van
zwakke leven.
't
Alle bedden, waerze (laet
Opgeloken, komt
En
te
baet.
verquikt ract ract te geven;
Als de bloemen, in baer koorts.
Op
de fteeien, gsnsch verlegen,
Qiiijnen, flaeu van mist, en regen,
Of verfoiacht van *s hemels toorts. Wie zich wil bij lijts beraeden. Bezige Aemdeis Hippokraet
Die zich noch gebiuiken laet, In zijne onverwelkbre bladen.
Menigh
En
leert uit 's
meesters mont,
een anders ooge, en ooren
Dit veniufc kon dieper booren.
Op ervarentbeit Wie het leven aen
gegront. wil queeken.
Door de heilzaeme Leert nu veiligh
Onderkennen
Maer
's lijfs
gelijk het
Wort geholpen Door
,
Artzenij,
op een
lichaem hier
,
,
en lezen
dit üoorgeleert papier;
begint ons Stadt te bloejen.
Door des Curgemccsters Die den
Met
rij
gebreekcn.
en genezen
het gadt-fiaen
Van
Zoo
,
last
plicht.
des volles verlicht.
zijn fchouders te verraocjen;
Want
de burgerlijke Suet,
een lichaem recht geleeken,
Bij
Onderwaetigh aen gebreeken.
Wort Als
geheeli door wijzen raet.
'er Urijt valt in
En
*8
lants
de leden.
wclvaen
Q
2
(leent en zwight,
143
244
LetDICHTEN Om
O P
het regelloos gewight
Der veraarde vochtigheden
;
Als de geele en zwarte gal. Slijm en bloet van hhte woelen.
Valt de lantkoorts zwaer te koelen,
EÜe het hart dreight boven
Doch
En
vermindren met verftant.
Dat de fteden en het
Door de *t
Is
lant
Vrijheit triomfeeren.
de kunst, die neemt, en geeft.
Elk kan
Wie
al.
dees lant-arts kan verraeeren
ftillen
en vernoegen.
zich dus, als Arizen, droegen,
Hebben
*t
lant te kort geleeft.
Zij verdienen lofgedichten:
Want, *t
Is
indien
men
gadeflaet,
't
geen minder ktmst een* Staet
Te behouden dan
te (lichten.
OP DE
HEELKUNST VAN Dr.
PAULUS BARBETTE. Jrlier
verfchijnt een heelzaenr
paulus,
Niet gelijk een wreede Saulus,
Die met fcherpe klaeuwen
En
Op
de tanden wet en
'loortrapte en helfche
Van geweer, om volk
Te
grijpt.
flijpt
te
vonden
wonden,
vernielen, en verwoet
Zich te baên
in
menfchen bloedt.
giTGECEVE SCUKlfTlUf En
vette.» buit te deelen
den
Waer
komt gewonden
hij
En
t
lieelen,
gcncczsn door de gunst
Van
zi;n mecstcvlijkc kunst.
Hulpcloozen. gact
Dol van
gi]
qu'inen.
vccd«.niinep en
jj'ijncn,
gekrompen aêr of zeen,
Aeii
Acn een breuk vnn arm of been,
Pf
geV: eiisi.c l'dematcn,
Legntge
Door
-n *t uif-Tste verlncten.
een diepe vleescliquetzuiir;
Schijnt de geest van uur tot uur,
Zwakke
*t
Kan
*t
lichaem te begeven;
veraede bloed het leven
Niet bewaeren; loopt
om
raed '
Bij den Duitfchen Hippokract, Bij B
ARBE T TE
die zijn'
,
zegen
Uitgiet over den verlegen.
En De
den bant breekt, die zo ftout natuur geknevelt hout.
^ijne heelkunst ongedwongen
Komt
ter zijden uitgefprongei ^
Uit de volle medecijn. Als een ader
En
uit
den Rün»
verquikt de dorre leden,
In de Zecftad
Dies
pat
zij
hij
aller
(leden.
hem deze
eere geeft,
voor een ander
^3
leefc^
»^$
,
:
LOFDICHTEN ÖP ÜTTGEGEVE JCHRIFTEW*
94^
OP DE
DRAEIJINGE VAN
HET HOOFT, VERWEERT DOOR DEN
GELEERDEN JONGELING JOAN ANTONI GOEZENAER Toen
Artzenije
hij ter
mert
ingewijt in de d«orkichtige
HOOGE SCHOOLE
UITRECHT.
T*
JL/e De
fchrandre
goezenaer
komt
bier
op
Hij toont hoe ijdele verbeeldingen ons deeren
Wanneer
En
d* onftelde
verweeren
,
maegh de dnmpen opwaert jaeght;
oogen fchrikken voor de fpooken en grinimasfen
d*
Als rijzendo
Maer nu een Loopt Laec
floel
van het hooft, die brein en zinnen plaeght.
draeijing
's
uit
den poel des afgronts dootsch en naer:
wijzer
eeuw dees dwaling
is
ontwasfen.
elk, die leeren wil bij vroeden, geen gevaer»
Bisfchops hanen
vrij uit
alle
toorens kraeijen.
En wekken 't gantfche Sticht, zoo wijt het is bekent. Waerom? al d' aertkloot fchijnt rondom de zon te draeijen. De geest van k a r t e s leeft nu in zijn element Want fchoon neuswijzen dit bekommerlijk geloofden. En
Nu
lang weêrflreefden dat bij elk onmooglijk fcheen.
blijkt het
De
openbaer aen
't
draeijen
van de hoofden.
wijsten ftaen verbaest» en als verkeert in fteen.
Het rechte middelpunt der werrelt
Voor zulk
een'
is
gevonden.
nieuwen vont verftoraraen
*s weerrelts
ronden.
!
»47
VONDELS
V.
J.
OPDRACHTEN.
OPDRACHT V A N
D B
MAEGHDEBRIEVEN. DS
A X N
HEILIGE MAEGHT.
W.
ie zal ik
best mijn Maeglidepalmen wijden 7
Wie beter dan de Hemelkoningin? Wat Geest blaest inij dit Kerkorakel
O
Fenixmaegt
l
6 Moeder van
't
in ?
verblijden
Al
zit gij,
op een wolk van Serafinnen,
Zoo
diep in
't
gout van
Der Godtheit, met uw
albezielend licht
*t
ftraelend aengezicht,
D^t Chenibijns belonken, en beminnen; d* Engelen
Dat
bewierooken, en eeten.
Met Englezangk , en gafm van *t zaligh koor ; Noch dringt de ftrael van uw genade door Dces
duisternis,
waer in wij ons vemeéren,
Voor uwen troon
,
verguit
met
rijker
Dan
't
Uw
ootmoet komt bet nedrigh hart
middaghlicht, dat
Door ootmoet hebt
gij
zelf
zonnen
avonts ondergaet.
's
te baet.
Godts hart gewonnerJ.
Q4
l
:
OPDRAGHTEN.
14^
6 puikkroon
Gij fpant de kroon,
De
uw
loftrompet van
benijde
aller
vrouwen
Faem
Vult hemel aerde en zee met uwen naem,
Een naem, waer
Uw En
kooren,
Wijn note
in wij Kristus kerken
blinkt, in
tittel
bouwen.
voorhooft zijner kerken
»t
rolt te laegh
gij
:
rijst te
hoogh.
Wie kent de uiaet van al uw wonderwerken? Zoo lUeet of been ja fcliiin van lager Hciligh, In
droom,
Wie
Van uw gebeên,
Koch uw
dat hij de kracht niet merkt
,
een toevlught wis en veiligh?
van den
teelflier
Hebt, daer
eenigliften
Behoeder,
heerscht, bekleet raet majesteit,
gij
natuur en aert niet afgeleit;
Maer houdt uw Recht,
gelijk
Gij kunt meer gunst,
Dan
wondren werkt;
in lijk, eti Krankbedt,
zweeft zo laegh
Gij,
Hester,
bij
bij
Godts rechte Moeder.
uwen Zoon, verwerven
den Oosterfchen Monarch.
Het Kruis-lam zagh u op den Dootshooftbergh ; Daer gij de zon , om uwen Zoon , zaeght fierven. Gij vluglue voor den kindermoort des Vorsten, ï*Iet
Davids Zoon, bewaerder van Godts Zoon
En Moeder, die haer' mont lelde op de koon Van 't heiligh Kint, gezooght met raaegdebprstem 't
Orakel, naer wiens (tem het
Dronk met Haer
die
Zijn hart noch raekt in
Het
Dan
ras de
licht gevoelt,
raatight zij
Maer '^
gij,
't
maeght, of
Verbrande, en,
In
al
moet hooren,
melk der kuifche Moeder
in
liefde, die, gewortelt in zijn' zin,
Zoo
\
een zeegen voor ons oogh.
als
hooghfte koor der kooren. 't
hemclmae^hde-teken.
en gaet van
den uit
't liclu
(Irael, die flus
de
den Leeuw, op
't
bevrucht. luclit
hooft quani fteeken
6 Maeght van koningklijken zade^
zwangergaen van
*t
goddelijke pant.
-?
;
:
OPDRACHTEN, uw
Verkoelde door
Van Godts
O
zetel der gen;idi;t
hoe
't altaer,
oude vrouw
d'
dorre ftruik dion K-iligb baeren
Noch
De
zou,
boere en tucht te planten.
om
Gewiji van Codt
luchtgezantcn
d' eer der
Het was wat groots, dat
En
2±^
vrucht allengs den bnnt
gereclit.
Verkondigde aen
;
quam Qntvouwen
grooter was 't, toen d* Engel
wonderbaerste en acngebeên geboort. brein noch oor begrepen noch geboort.
Van
Eer Godt u gaf
Hoe
Te
zijn
hanf en flaf
trouwen.
te
weaielden de Geesten, die vast drongen
om uwe
Nazareth
Bruiloftscel
Hoe
blo6, hoe heusch ontfingt
Wat
bruilofts-liet
Een vlam
hebt
I
Gabrlëll
gij
hem nagezongen
gij
oniftak teiftont
uw
1
bruiioftskamer.
Godts Gee>t, een kracht, een Duif van
't
hemelsch dak.
Omhelsde en kuste uw kuischheit, zonder vlak;
Geen daeuw drupt acngenamer
Die dronk het VVoort.
Op
Schaemroode
Uw
Hoe
*t leliblat.
Bruigom
leide
Den
,
moede
l
Godts wellust, hemelbruit.
ziel,
Gij kleede Godt
wiert u toen te
u Godts geheimnis
het
fchoonften van
uit.
Woort , met uwen bloede *t
ontelbre
tal
der menfchen.
Zoo zagh men hem, van Jesfes ftruik en ftara. Te Bethlebeni; daer hij te voorfchijn quam, 't
Beloofde zaet, begroet met zoo veel wenfcben.
Uw Of
zwangre Nicht vernam u
neegh
,
en groete
Des heus, en van de
Toen huppelde
Nu
ciaelde
Die ho rden
Den hemel Hoe
ii ,
naei;
van verre,
Moeder van de bron
iioit
in haer lijf
gefchape zon.
Godis Morgciifterre.
een lucht, vol zangs, op Davids weijen ftrax
op
't
blaten van
hun vee
eer: den ganfchen acrikloot vree.
fchitterden, hoe tuimelden
Q
5
Godts reien!
;
:
o
t5«
R
D
P
C
A
H
T
E
,
;
If
Drie Koningen verfmaden d* aertfche hoven.
Op
ftarrelicht, dat d*
*c
En
flechte
Zij offren
Wat Hoe
arme kribbe wijst,
Maegbt, waer van de lioogmoet
Gode, u
leerde
zocht
gij
ftal
kint, zoo moederlijk bevreest!
Het zwerft rontom, wekt
Het
Gelukkigh, die
Dien gulden
Uw
uw
tijden
Godt
tljt, dat
Kocli zaliger ziet
lijken, en geneest:
der Wijzen in den terapeï,
mont
flopt den
gij zijn
moght beleven. in 't vleesch
verfcheen:
vleesch, en been.
eigen vleesch, gekroort in
Met wat
ijst.
verfchoven.
kint niet binnen Jofephs drempel!
't
't
eenen
in
ander leven.
*t
een' ftoet en majesteit en zegen
Onihaelden u de Vader Zoon en Geert;
Toen
gij
van bier ten hemel voert
te fcQst,
Langs hijacinthe en langs tnrkoize v;cgen, Jeruzalem fcheen boven uitgelaten.
Het weerlichte
al
karbonkels, en robijn,
Aij darren, duikt, en zon en raanefchijn.
Voor
eeiiwigh licht, faphier, en goude flraten.
Daer juight bet
wat, van geen vlek gefchonnen.
al,
aenfchijn keert naer u
Het
Daer kent men Godt, Gelukkigh
die
Godts
om
d' eerste flang
Daer
't
in
offiren
ecne vlam.
gewonnen.
dit dal der
tranen ziel
ons nafchiet op den hiel;
zwaer valt zich van zoet
Zoo kome uw
zuiver Lam.
't
verquikking voor de
Daer
Wij
en
blijfchap heeft
Terwijl wij dan noch
Vast zuchten
,
drie glansfen,
vergift te fpaenen
gunst daer boven ons
te vordel.
u (verfma geen offerhant,
Een ander brenge o gout, en diamant) Wij
offren u een' martelftarregordel
Geen
diereriem, waer door de zon haer (heekea
Cedurigh houdt, de twalcf maanden langk,
;
,
«PDRAGHTEN. MJicr riem, waer langs
Door
't
De
Kruiszon gaet haer gank.
omgort met 200 een twakfteken:
jaer,
Borst, het
Lam,
bet Orgel, zoet in d* ooren.
de Dolk, van bloet noch nat,
De Tang, de Leeuw,
Albast, vol geure, de Helm, het Zwaerderadt,
•t
De
witte Duif, de Palmtak, en den Toren.
Betekende
*t
Dat overtreft
O
uw
251
't
veel eer
is
Zeeftart licht mij zoo, in
JEZUS
Dat
geen
't
ik
u wijë:
borduurfel mijner fchacht. 's
weerclts nacht.
troost mij aenblikke in
m a r y E.
M u c X L 1 1.
OPDRACHT VAN
PETER
PAULUS
EN
TREURSPEL. A S R
U
E
E
u
s
Met Maer
E B
I
S
om
de Stadt
De donders
Nu leer met En Rome
B
I
A*
A , nu trek , op Godts bazuinen
mij, niet
om
E
,
den Jerifchoofchen muur; die
met haer zeven kruinen
tartc, en terghde al 't blixcmvuur.
mij zachtzinnigh oorelogen.
zelf beftormen
op
zijn kracht
Niet met gewelt van fchilpadt, ram en bogen,
Wacrmeê
het
fel
al *t aertrijk
t'
onderbraght;
Macr met gebeên, en tranen, en twee tongen.
En wondcrheên, Wat Cczar dwongk
De doornekroon
en afgepijnight bloet. heeft Kristus dus
gedwongen.
bcfcl>aemt den lauwerhoedt.
T
OPDRACHTEN,
«52
Omliels dan dit paer tielden, echte Vaders
Der Roornfche Die, op
maegbt;
Bruit, en Godtverloofde
van hun doorluchtige aders.
bloet
liet
Meer moedts dan op Andiifes afkomst draeght: Die afkomst quam den grijzen droom oproeien.
En
plante daer door
d* Aposielfchap,
Verhief *er
't
beknek
zwaert vervloeckte in yfre
Go6n
;
boeien.
Kruis, gezegcnt in Godts zoon.
't
Cij kust en leest de blaén die eeuwigh leven;
De
leliën
Spierwit
En
met roozen
oveiftroit;
met martel-inkt befchreven.
fatijn
op fneeuw, dat
bloetkorael
Daer zietinen druk het padt tot
niet ontdoit.
Daer puft de ftank des kerkers
Daer kiest ;
uw
banen:
blijTc'rap 't
weeligh hof:
lust geen perlen voor cie tranen;
Daer veegt men kroon en fccpter uit,
als ftof.
Terwijl de jeughr, met ijdclheên geladen,
Den oogenblik
des levens wulpsch verquist.
Leert d* aendacht hier de
En
d* ijdellieên,
Zij leert *er naer
Die
noch
tijrannij
ijdeler
verfmaden.
dan mist:
Godts ftrenge Ridders aerden.
hemelpadt op purper niet betrcên,
't
Maer op de punt van
fpijkers, fnê
van zwacrden.
Geklonken en geknarst door vleesch en been.
Wat
ons vleesch, dat toch
is
Wat
is
het
Der wormen
Een Dat's
lijf,
fpijze, en voetfel
hindernis van 't
wezen
Naer
Geen
't
te
moet rotten
't
voor de motten;
geen Godt dierbaerst acht.
uit zijn aengezicht gefneden.
De hemelfche en Die hackt
in 't graf
vermast van fnoode pracht?
in klaij
gevange ziel;
fpoên met wijde en wisfe fchredeii
zaligh
honk, waer op
liaer liefde viel.
Labijrinth der weerelt kan verwarren
Haer opzet, zoo
zij
volgbt den raarteldraet,
,
D
P
£n
N*
der beide
licljt
't
Waer voor
:
in
^53
bloedt vergulde (larrea ;
Tyndnr onder
het kroost van
gaet.
De Tiber komt ten Apennijn afbruizen, En fchijnt verheugt, daer hij hun Graven
fchuurt;
Geviert van zoo veel Keizerlijke huizen.
En Koningen, Hoe dus ?
wier eare
Verrukt den geest naer Eufebia,
laet
Die reede
En
liet
als
ik raek geen aerde
los: al
uit
gij
:
Kristus duurt.
mijne veder
d* Apostolifche asch.
trektmc neder,
den damp der wecrelt was,
u, na mijn
aftclieit, hier
geen beter
Ceheughnis dan Sint Pauwtls en Sint Pcier.
MO CXL
I.
OPDRACHT VAK
SINTE URSELS MAEGH DESPEL. ABN I
O
AGRiPPYN,
Die zittende
als
gcmijtert met Drie
N
E.
Kroonin,
op eenen regenboogh,
Kunt tekenen van Roomfchc aelouahci: roonen,
En
rekenen
uw
herkomst van zoo hoogh
Gij roem des Rijns, vergeef ons datwe naderen
Uw En
Bisfchopsftoel en Raethuis, groot van faem.
wijden u ons Maeghdelijke bladeren,
Bedagen met Sinte Urfels gouden naeiu; Befchreven met den Koningklijken bloede
Van
haer, eo van haer Ellefduizemal
;
,
,
;
,
OPDRACHTEN.
S54
Gemartelt, en geflagen met Godrs Roede, In
uwen ouden
aengezicht van
*t
En
Hoe kan
bakermat.
wal.
wiegh gehouden.
d* Inboorelingh is zijn
ik die voorbij?
Al wort de melk der Moeder niet vergouden
Van Een
*t
kint; dit ftrek* ten allerminste dij
klein bewijs van mijn genegentheden
En
groote zucht tot mijn geboorteplaets;
Daer ik, nu
een halleve eeuw geleden.
(lijf
Eerst rijzen zagh den glans des dageraets.
\Vu volgen dus de Wij volgen
leidftar der
bun fchaduw
in
aelouden. ,
van vecf ,
flechts
De Grieken, die hun boortefteden bouden Zoo langh voor ons met onnavolghbaere Euripides, die wijze,
Deed
Op *t
om
fchreien,
Der Biddenden dat
*t
het moederlijk gefchreij
om
die
,
eer.
wijze Athcnen
men hun een
haer zoonen fteenen. uitvaert toebereij.
Hooghdraevend dicht van Sophokles geleide
Het levend
Te Kolon
lijk
van Edipus naer
Van Antigoon , heur vaders oogh Wij zingen
Noch
hier
Van
klaer,
en
llafi
waer van Koloner
ijs
met ftomme Maeghdelippen
ürfels asch, datr Ivolens
ftof
,
van Sfinxen, noch Edippen,
heimlijk graf,
Maer tuigen
Dees
graf.
't
daer die blinde ballingb fcheide
,
kan ruim
't
roem
uit rijst,
gebrek van geest vergoeden.
Hier (lort niet een Makaria ter ncêr
Maer Duizenden,
De doot
al
zalige geinoeden,
getroost, alleen tot Kristus eer.
Hier tarten geen gewapende Scijthinnen Achilles
,
daer Penthefilea flreefc
Maer wapenlooze en
ftrijdende Heldinnen
Dien wreeden Hun, voor wieu
al
't
aertrijck beeft.
ÜFDRACIITEN, Geen Amazoon
met die lioop gebleven
is
Voor Trojes vest, Die, na hcur doot
Nu
hecrscbt lucc Godt,
't
eeuwigh leven.
't
eeuwen
alle
en in.
uit
halen bij de belden
eedle bloet der Jotfren hier gevelt:
Dit bloet, waer meé
Uw
mijne Koningin;
als
gekroont in
,
Geen Hengflcbron magh
Van
^5^
Scliilt, die
hebt uw' Schilt beftrekcn.
gij
noch van
Elleftal
't
vermeit»
Driekoningsfladt, omfangli mijn Maeghdenofler,
Al breng II
ik dien in
D cXL
1 1
geen Driekoninghs koficr.
I*
OPDRACHT VAN
KONING DAVIDS
HARPZANGEN. AEN DE DOORLUGHTIGHSTEN KONINGIN
CHRISTINA MARIA ALEXANDRA. V^hristine, die de Noortftar met
En En,
glans verdooft, en
daelende uit
uw
al
uw
kroonen
wat kroonen draeght;
Vaderlijke troonen.
Als Godts Gezalfde, in oomiücdt Godt beliaeghti
Wij wijden
hier in Neêrdiiitscli aen
uw* voeten
Het harpgezangh des Konings, op wiens
De hemelen Terwijl
niact
en Engltg juichen n}octen.
hij
voor de bondtkist danst op
Die galm, van outs
Deu opperden,
als
in *t
ïlracr.
Godcshuis der Hebreeuwan-
wierook
,
toegezwaeit.
Heeft Christus kerk en kooren nu veele eeuwen
Gedicht, zoo wijt de zon
om
ü* acrds diaeit.
,
,
,
OPDRACHTEN^
tgÓ
Hij hanglit, gelijk een keten, rijk van fchakels.
Met kunst verknocht, door Van
muzijk, een eer van
dit
Atbene zwichte, en
hemels
*s
luistre naer d'
Dat Memfis zwijge, en
't
en geesf.
drift
orakck
hooghfte feest.
op geene pennen
ftofFe
die, onvervvelkbrcn palm
Van Pindarus,
En lauwerier, in 't ijdel renperk rennen: De Godtbeit draeft hier op een eedier galm. Hier openbaert de hoop van
volken
alle
Zigh levendigh, op dien onfaelbren toon.
En
dringht met
op
ftrael
ïlrael
door zwerk en wolken,
Als Godts beloofde en langh verwachte Zoon.
Dees
lier
En
herbouvvt geen fladt, die met haer muuren
glans verziiickt in bloet, en
Maer Sion,
eeuwen
dat alle
fmook, en ftof;
zal verdiiuren.
En eeuwigb groeit in *s AllerhoogbHen lof. De Koiüngh temt den Oorlogh , opgewasfen Tot
elcks bederf, verbreizck fcbilt, en dolk:
Zoo kiste *t u den Krijgh t' ontharrenasfen Te ketenen, tot rust van volk bij volk. Wanneer de Geest hem Ie. re de fnaeren roeren. Dan Gelijk
vaert de vree ter poorte in van
uw
den pais
drift
Ter werelt
in
,
hoe krank
of ons Duiisch
Och
In aert en zwier
;
't
Op ,
donders roUe
en
of
Ook
't
palüs:
walgt van Pais.
t'
d' opperfte 's
Gena
hemels wraek verbolgen
volk n.et blixem
die de kerne en kracht
fla.
van veele tongen
Ncêrlantsch kent, zult, zoo mij d* eer gebeurt.
Best fmaeken
,
of ik wel hebb' nagezongen
Den Harpenaer,
Uw
,
:
zij
't
wil voeren
Hebreeuwsch gezang kon volgen
t* zij
Het menschdom zalve
Gij
om
al
die heilrijk juicht, of treurt.
heufcheit plagh den blooden moedt te geven
Die voor uw'
ftoei
bezweeken
uit ontzagh.
,
:
OPDRACHTEN. Door deze hqpp Beproef
ik
,
van uw*
ger.a geftevcn.
wat mijn flaeuwe flem verraagh.
De grootc naem van David mag
Uw
2$/
en
ma^
troon verftoot geen willige gemoeden
Dat's d* elgenfcliap van
't
goddelijk geflacht,
MDCL VII.
OPDRACHT VAN
N
N
A
O
J
E
BOETGEZANT,
DliN
AEN DEX DOORLUCHTIGHSTEN VORST EN HEERE
JOANNES MAURITIUS, Prhice yan Ncsfau, Grave van Katzttellehoge , Fiandin en Diist, hsere in Beilfisln, Grootmeester van Sint jfoannes orden te Jerufaïem , in der
en Juinden
Yorsrendom Minden y
lict
Mark
Scxen , Pomeren
,
Lantyooght van hit hertoghdom Kleeft
,
en
Graeffchappen
de
yan der Mark en Raycnshergh , enz,
\Jebeurden
Te flemmen Is
mij
't
Men
*t
bij
uw
gelijk raen
zeglu, dat nam:a
bij
onzen
i\ngh.
gena geoorclnft, en magh
fprccken, als
Zoo wort
voürbcen,
zoo gebeurt het noch
;
"Want komt men
De
oit
dioe^jeo, en hunn* aert en daeden quaenien
Mjc dienze
's
*c in
u gillerkt wort van de reden:
Vorsten naem van onder op
MAURITIUS
dappre vorst vun
't
In
t'
onüedca
onzen zin geprent
vroom Thebaenfche regenjenr,
R
S
,
,
OPDRAOaTEN.
2^t Een
Ten
uit
Belaste
't
iicm
Cezar,
om
tot een wijk:
het Heidendom te paeien,
wierookvat den afgoón toe
dienen, fcbonk
hij
pserdevoet, en
liet
Ook zonder
te
zwaeien.
tegens
het gansch tot ftof verpletten,
Rome
hof van
't
Dus
uiterlijk gewelt.
ftijl
ten beste aen zwaert, en bijl.
lijf
't
zich te zetten,
gaf bij, recht en flecht.
Gelijk een kruishelt,
Gode en Cezar
Met zeven duizenden
foldaeten, dappre zielen.
Die
En
wapen
praelzucht, maer ter cere van het rijk.
goddeloos attaer, naer Numaes blinden
*t
Met
't
^lij
boezen, en den vroomen
fchrik der
Maer toen
en toonde dat
in 't liarrenas,
Niet voerde
En Te En
en recbtfchapau
helt, in 's keizers dieost, die, rustigh
Zich queet
elk zijn recht.
op eenen troep geduldigh nedervielen.
alle
d' eedie
martelkroon bevochten door een
ftrijt,
Waerin men
Zoo
ftont
Voor
Den Als
om den naera des grooten Heilants lijdt. uw dapperheit doorgaens getroost te flreven van
d' eer
't heiligh
uw
Met
Daar
met
verlies
uw
van
't
leven^
zwaert;
voorzichtigheit het keurgezagh bewaert.
leopoldus
uit zijn'
komt, om
voorfchijn
Met welk een 't
barnen,
wijslieic als
naem u begenadight
wort geheihght , en ,
Een goude morgenzon en
Aen
ook, op
een' 's rijx fcepter voert, en Christus rijk verdaedight,
Wanneer de Keurvorst
Te
rijk,
keizer in zijn recht te dutten
j
gelijk
licht, uit Oostenrijk
wat adem fchepc
al
te
voeden.
wistge onefTene gemoeden,
een zee, van (lormen opgeruit.
Gelijk te flrijken, en de tweedraght haeren buit,
VVaer op
En zoo Van
vlamde, zacht
zij
haer behoude.iisl zoo
Volght
t'
ontrukken,
veel zieJen niet te (lellen buiten
MAUP.iTS
De naem
j
Pees brengt
loffelijk
om
Europe,
hoope
een daet
na die voor Godts raem het leven
dan nes
biet
uw
}aett
hoogheit ook geen fchade.
gejiade aen, ey gij bliu^t dooc
Godts genade.
,
, ,
OPDRAGHTEIf, Celijk een vorst en liJt van
Dat langs den Donnuflroom
25<^
zegemijk gebiet.
't
crfvijants bcir bcfchiet.
*s
out Dyzantinin de wet ftclt, en zijn troepen.
En
Niet min eerde u dces naem, toen gij, met lust geroepen
frederik,
Van Keurvorst
ferdinandu^
op
ftem^
Grootmeester wert gewijt von out Jerufalem
En
d' orden
Kruisridders,
van Sint Jan, wacr 't
in de Duitlche
heeren.
Chrisuis rijk verweerea,
gasthuisreclit en
In fchaduwc van üodc en xijnen boetgezant,
Waer op
mijn zanglieldin met haeren heldentnnt
Crootmoedigh
Des hemels, Maer
Te
*t
mee hulp der koorkooraeleii
drae.t, of zij,
nacr den eisch, dat licht
lusime
d'
kon achicrhaeleu
orden van den heiligen Joan
zien opko.nea en haer ridders kruisgefpan
Verheught dat Nasfau,
Den
verheven,
ter Grootmeesterfcliap
eersten voorzaet noch een* rijkur glans
komt geven^
Zij wert geftich: omtrent zes hondert jaer geleên,
Uit onderlcheide tael, ten
Bchantvcst en vermeert,
Voor
't
den oorlogsdoel eerst
hciligh
*t
kerk gezagh
van
,
van
't
algemeen
Uruisgeloof te vrjen
inbreuk van den Turk, en
Zij plant
Op
dien.st
om
juk van Barbarijen.
't
in
Jerulalem,
aller
princen ftem
Gehanthaeft, en verknocht aen haere wet en regelen,
openhaer
te zegelen.
Door eenc
krij;ilisbi;lüfte
Den
wort het zwaert geliangen op de
ridder
Om
al
Te En
,
volgen overal., wacr
Hem
't
Wort
alle
en Cliristu* oorloghstroepen *c
huuli
hem
zal
En De
beroepen.
tige.idom van have Itreng ontz^ght.
flechis het bloot gebruik ter nooidrufc loeatleght:
Gelijk dun ridder d' eght verboon blijft
Om
zij.
zijn leven lang 's eifvijani* razernij
tnaght te ketenen
Met
in
onbekomnierder voor *t
Heidensch ongclo'f
't
te
t'
allen
tyden.
kruisgeloot" te ftrijdün
,
kecjen uit Güdis buis*
zwarte mantel, en het witte ridders kruis
:
:
©pDRACHTEf^
S^
Verftrekt zijn draglit en merk
:
doch d'-aevendsin GodtsÊÊndeo
Zoo
dekt het liarn3s en de roodc rock de lenden.
D'.!S
ftorttenze
En keerden
bloet veal jaeren in het vele.
Inii-!
woest gewelt af
v.'ettigh
om
Uit mededongen,
d* opgr.ende
Gcflookt van Agars zoon
,
De
rcet
v'am
't
ter ftrafF', tot dat het
rijxkronijkcn
j
gewelt.
te blusfen,
met Taitarije en Uusfeo
Geftcrkt, en aengegroeit in top van
Te duuren ons
booftgebiet,
Godt
vordriet.
ham gekomen, meeden
ons ter
Hoe
Dtiitfcheti, in het hcir der Christenfche corloghshelden.
Ten Den
broederen ten troost, den vijant tot ontzagh.
dienst van
't
,
heiligh graf, zich queeten (lagh
op
fla^h,
Dus üreedenze oostwaert: maer toen 't Heidendom in 't Noorden De kusten, langhs d' ooFtzee, met branden blacken mocrdea En fchendïgh ftroopen , hielt in 't niterste gevaer,
Quam Ecn
Men
met de kniisrondas
zagh den Wezerftroom
Door Pruisfen
Van
,
Saltze, cro
Tot reen
te
,
't
zwafit-
dekkea.
en Elve, en Trave trekken
't
onverlicht en
woedend Heidendom
brengen, die hen leert, van zin verandert. en Jefus flandert in *t aenzicbt
van den
nijr,
Duitfcbe ridders orde uit ijver ingewijt
Met
En
te
en den oogst van Lijflant op de trom
De wapens offeren aen Godt Want Rome waekend hadds, De
voor zoo
d' orden in het velt, oiu Duitschlant
hagelbuije
dien grootmeester,
om
den heirtoght aen
te leiden.
Christus kruisrijk wijt ten noorden uit te breiden,
Gelukte ook.
Al
d'
oostzee
,
toen Godt zijn' zegen gaf,
Verbrande kerkwouJt, en brak boschaltaren af:
En
Lijflant, dat,
tot fmaet des hellants,*t zwaert aengorde.
Begaf vrijwilligh zich
Waer
in
Sint Joannes orde
na vorst Aiberecht in Brandenbiirgh, een hooft
Der heilige orden, als een leenvorst, rrou belooft A^n koning Zegemont, voor 't leen van 't vruchtbre JDit vrederijk
verdragh beöecht het vreeslijk ruisfeii
Pruisfen,
;:;
Dêr oorbglisftormen, en het
Acn
Gelijk
Ook
ridJers kruisleen hangt
Marrckgravsn wil, van wien het
's
MAURITIUS,
in dienst
't
orde ontfongt;
Roomfche en Gricxe kerk.
keizerdom van ooste en wcste,
Niet (lieten tegens een
De
d'
van zijnen heere,
begenadight wert met deze onfterflijke ocre.
Indien de twcedraght van de
En
raoght van
Waer Der
roaghtigh
't
in *t
worstelperk
rammen met den horen
als
,
kruisgcloof, tot liefde en pnis geboren
met de hulp des heraels, door
't beleit
ridders ordre van Sint Jan, ter doot bereit.
De
fcherpe horens van de halve raaen te fluiten
Op
vier paer
punten van
Der hoornen , haer
Nu
,
bij
dit kruis,
den wasdom
tijts
,
en, voor het
fluitca
te verbiên
bleef Jeru(alcm,4at Diedrik, eerst ontzien,
Als graef van Flolhnt,
de kroon cp't hooft Z3gh fchijnea.
lest
Verwildert: wint de ftorm der wreede Sarazijnen, ïlielt
aen: dies
Te Rhodes, Tot
heil
zij
ftreet, verjaeght, dies keizer Karel,
Den Ridder inruimde, Van wacr
's
grootmeesters hart geharrenast, ten trots
rijken indikt, al die d'
orden, na veel
Qntzworaze
Maltc
een onverwinbre rots.
als
Des Tuikfchcn Oceaens,
Toen
eeuwen fpant.
des Ciiristcndoms; noch wertze in droef geftake.
Hoc vroom
En
noot den krijgh-ftoel had herplanc
d* orde uit
d»t op zee de kroon twee
't
die
't
aertrijk
rukt aen flarden.
flonnen uit kon harden. ftrijts, te
Rhodes fchipbrjuk
leé,
bloedigh zwaert aen deze wijk in zeê.
Ptolnwis dorst vergeefs, gefterkt met Duitfche maghten,
Godts vijant tweeraael op rondas en fpcer verwachten:
De
Graef van Hollant zet vergeefs, zich in de waegh
Met koning Luidewijk,
daer
Geklonken voor den bocgh
En
Sparen met de zaegh.
't
den Nijlflroom op komt rukken.
bruischt de keten van ftcrk Damiate in (lukken
Waerora de keizer,
Het
,
e^vae^t
die de
dapperheén vergelt.
va» Hacrleni blank
in 't licht der (larrcn (lelt,
R
5
,,
af
^^3
En
H
T
E* Nv
oude aertsvader van Jerufelcm dien degen
d*
>^och kroonde met Vergeefs
En
^ A 6
o
,
trapt
kruis, een' ridderlijken zegen:
zijn
Scanderbeg, gelijk een rots van ftad.
ftaet
Godts vijanden de pan
Vergeefs verdaedigVit
hij
mael:
in dertigh
Hektor
als
,
't rijk
van Troie,
Albanjen, en verduurt Amurats heir voor Kroie:
van Konftantijn, noch Rhodes kon belben,
Toen
't rijk
Qua-n
al
En
orden van Sint Jan, die tegens Mechaes pbegen
d*
Een
dat woest gedruis op ^laUes ridders aen,
van eeuwen
rij
Wat was Toen
Te
't
't
heir
't
zwaert heeft op de
een droeve dagb
,
zij
gedraegen.
een dagh befchreiens waert>
van Ottoman verwoet, te voet
te paert,-
water en te lant, Byzantiura quam vloeken,
Beflormen ftorm op ftorm Zijne elefanten op den I^Iet
Om Hoe
al 't
zijn
zeven hoeke'n
heirkracbt, trots op haere halve niaen.
flont die groote ftadt
't
uit
moederlicht, de zon der weerelc, uit te doven,
In rook en
Daer
en dreef
,
muur en torens aen^
fmook en
,
als
vier en
Etnaes barrenoven
vlam van overal,
blixemde op den muur, en donderde c^ de
^val.
De toren van Roman, gefcbokt door zulk een' donder. Komt endlijk met gedruisch, dat d' acrde dreunt van onder. Neerploffen , dempt de graft met muur en puin en fteen En roept den vijant daer het gaept, om derwaert heen, Als over eene brngb
,
gebeut van fteen en ftukken
Ter muurbreuke in, en voort Acht hondert
ridders
van
't
recht flewaert in te rukken.
Latiinfche en Griexe bloet.
Alle even rustigh, en alle even trots
Den
En
juichen
Op
't
Zoo
van moet,
doot ora Golt getroost, zich in de muurbreuk zetten.
op den klank van trommels en trompetten,
onweer van kortou en grouwzaem douderkruit.
vint zich
Mahomet bedrogen, en
TerftoHt gcbiet hij,
Langs noch
om
gefluit.
het hart des volx te nijpen.
een' andren kant de rauuren aen te gtiïpea.
;
ïüj
bouwt een ftorrcmbrug van tonnen op den droom,
En
geeft de
Te
fturmcn, en met een op Pcra toe te zetten.
Ku
kan Godts riddcrfchap deze inbreuk niet beletten,
benden aen de ftroomkant
vrijen
,
toom
Daer Paleologus, en belt Justiniacn,
Zoo onvcnzaeght
In 't fpits, gelijk
rwce leeuwen, flaen,
Die Mahomets gebroet met opgefpalkte blikken ikengrimmen overdwcrs, en met hunn' klaeu verfchrikkcn
Tot
dat Justiniacn
Om
't
gcwont
ziJT
wacht vcHact,
bloet te ftulpen, Tchoon de keizer bet ontraet.
Hier door begint de raocdt der ridderfchap
Dus
te
daden.
berst d* erfvijant in, gelijk een fpringvloet paelea
Noch dijk noch paelwerk fc!:rGomt, en briiiSuht in 't lang en brcè, En zet al 't platte lant alom in bare zee. Waer bier prins m a u r i t s en zijn Duitfche Txidders orden CeboAn
het flaghzwacrt [datze op
Alleen den
Ter eere, tcgens
Te
rukken
hunne
zijde
gorden,
naem van (3ode en boetgezant Sint Jan 't
wreet en voorhuitlons gefpan]
uit der fcheé; nolt
hadden Mechaes benden,
In eenen jatnmerpoel van endelooze elenden. Dat
En
keizerlijk palais
gedompclt tot den gronr.
Konftantijnftadt raoght, veel trotzer danze oit ftont.
Het hooft opfleekendc, de hooftkerk van
Noch heden, op den nacm van
Sofije
Jefus en Marye,
Opgalraen hooren njet een heojelsch koorgezargk
Dier nu de kruisvloek In fte van
't
loeit,
en niet dan lastcrftank,
wierookvat en zoete wierook geuren,
Den hemel toezwneit, van Godts
englen te betreuren.
De leste Konftantijn geeft midden in dien drang En onbekent den geest. Het woeden gnct zijn' gang. Koiiflantinopel fchijnt een trcnrtooneel Ifa een bclcgeringe, een
Wortze overweldight ,
vol placgen.
(lorm van vijftigh dagen,
juist
op
»t
hooge pinxterfeest.
Dat kcrt «Tlo^bencn hoe Codt de Heiige Geest
R4
,
0tDX.A6HTEN*
t64 Al
den Vader en den Zocme.
teflens \ioorftraelt uit
Va
leght de keizer, met zijn purper ftaf en kroone,
Gt'wentelt in het bloet
Men
ziet
,
getrapt in bloedigh {lof.
geen kerken aen, noch kloosters, koor noch hof,
Cewijt noch ongewijt, dat fchenden, dat fchoffeeren
Ontvonkt de wanhoop,
D« En
die zich ijdel wil verweeren.
Bofforus verheft zijn kil, en bruist in zee.
in baerens
noot,
van hartewee
built
deze (ladt in rouwe.
als
Zij roept: dat niemant trots
geluk te veel betrouwfe.
't
fladt, die duizent jaer, en hondert, en
Een
Ka
Zoo
rookt van fcbuiraend bloet.
Een vrou
Rome
haeren oirfprong, ftont, en
noch racer.
tarte in eer.
Gelijk een grenspylaer van Afië en Europe,
Valt nu de wraek ten buit, en jammert zonder hoope.
Men fteekt het Keizers hooft op eene Ook *t kruisbeelt met gefchreij dit is De Keizerin wort, met den zoone en :
Bij haer in
Godc
doclitcr t'zaemen.
hof banket gefleept, en zonder fchaeraen
't
Gefdionden,
fpeer ten fpot.
des Christens
in
't
gezicht van bJocdthont
Daerna gefabelt, op
't
gejuich van
't
Mahomet,
moortbanket.
Tvlen voert het overfchot der (lede in flavernije,
Aldus verzonk Daer
Het
d' is
De
in bloet dees grijze heerfchnppije,
oude wijsheit van de Grieken fchipbreuk vergeefs geflreên, als
vol mocdts,
tvvalef rijken, als karbonkels, aen zijn
Hadde Oostenrijk doorgaens hem
Het Turkfche
De
heir
waer lang
ter
lijdt.
tegcnftrijt.
vloek des Heilants, op den hoogen
Wint Trapezonte, en hecht,
En
Godt u
ftoel
geklommen.
twee kcizerdoojmen kroon.
niet het fpits
geboón.
kruisgrenze ingeborïten.
Keizer, roet den ileep der zeven Keurevorstcn
Ten fchimp
in een triomf, de fleden onigevoert.
men hoe
Nu
hoort
En
inboort door geberghte en bosch van Tranfylvanje.
Waekt
hij dol
Christenrijk niet
trompet en trommel roert.
op , zoo
drijft hij
in
Germanje
,
,
OPDRAGHTEN. Den riixdroom
en
af,
kt in kracht, en
(lei
als zijn paert te
Het voorfpook,
Voor Keulen, dochter van de kerk,
Dan wort de
Keulfchs
Dom
in fchijn,
i-iet
wedt gaet
in
den Rijn
der helden
om
een paerdeflal,
2(>5
moeder; voeder
Te fchaflfen aen zijn paert, dat zoo veel velts verwoest, En met bebloede boef vertrapt den gouden oegst. Het zweet der akkerliên, en Christenfche onderdaenen. gebergbt gevloón, dit aenzien, nat van traenen.
Die, op
*t
En
hunne oogen naer den hemel west en oost.
flaen
Of Godt
een'
Wclaen
Gedoogh
Machabecu opwekte,
Mauritius,
al
't
ten troost.
rijk
de krijghstrompet gefteekcn.
niet dat dees vloek voortaen bij
ons gebreken
fteden winn' dan door zijne cige dappcrhcit.
Meer
Een andre weerelt
wist
al
lang van
Te fprccken, daer uw dcu'ht En Wilden, woest van aert,
uw
beleic
de menfcheneeiers temde. verfliDders
van den vrcmde,
In wilderrisfen dreef, en brullende woeftijn;
Schoon
En In
Z'j
bun
pijlen loos beftreeken
met venijn
geene menfchen raaer een ongediert geleken, nest geworpen, en van reêngebruik verfleekcn.
't
Wack op, waek op, en roep uw ridderfchap bij een. De jongfte noot verdacght de noothulp in *t gemeen. Het
De
zijn
nooihulp
honden
Mark en
naulijx tegenftaen, en
Kan
Om
met
eilant Krcte,
zceleeu van Sint
*t
Hongarye
den brant, die
in
fteen, loopt Icdigh.
noit gekrenkt Veneidigh
*t
fchreit
koorenlant afwcit.
uw kruisordc, om in fchaduw van Godts ftander Te kampen voor 't geloof. De zevende alexander
Vcrdaegh
Biet rusiigh u de bant van verre uit Engleborgb.
Het hooft van Oostenrijk, gewapent mee Beklacght zich dat
men
draele en
zijn
hem, der
zorgh,
Diiitfchcn wachter,
In ftc van ondcrftant, noch laegen leght van achter;
Niet anders of
C«ni
Irefde
op
't
d'
g«loof , bet kruisgeloof , geen trou aerde vont, en of
R5
men
Christus
wou,
,
éPDRAGHTEN.
&66 Niet
de Heiden
als
Maer
met
,
recht van achter
't
Van weldoen in
die
nimmermeer
uwen heer.
Befchut den Keizer,
rust.
van voren
helfcVie fpeer
eeri
hart, gehecht aen *t kruis, doorboren.
Verhoe dien vadermoort, 6 Helt,
En Te
,
den Keizer gantsch Europe, en zoo veel lieden.
flaeu en afgemat
om
wederftant te bieden.
Heeft Perfeus eene maeght, gebonden aen de rots.
Voor
zeegedroglit befchut: l;on Herkies met zijn l^rods
*t
Een* csfendief, een flang, een' leen, een ondier kneuzen:
Hée
vêele flangen, hoe veel rovers, hoe veel reuzen,
Zult
Hoe
En
gij
vernielen, op dien braven oorloghstoght.
veele
maeghden naekt en bloot
opgeveilt,
Hoe
als
veele flaven,
op de roofgalay gebannen
uwe
Verlöstge door het zwaert, dat
Om En Te
neer te
merkt gebroght.
ter
vee, ten wellust der tijrannen:
houwen
beklect.
zij
wat gruwzaem
al
en wreèt.
is
zulk een* helhont, van godtsla5;teren bezeten.
voor den dagh, geknevelt aen
flepen
Ik hoor Godts ridderfchap Uitbeisten, en in
*t
,
u volgen op uw kruis,
velt
Ottomnnrcn popelen.
af tot in Konf^antinopelen
Gedreven, ommezien, 't
zijn keten.
ftroomen door een Huis
als
ik zie het hart der
Nij dunkt
En, van den Donau Aen
,
als
of
hij
moe,
krijgens
graf van zijn' profeet, de Ciiriste v/cerchs roe.
Zich bergen wou,
uit fcbrik
Cercet de halve maene
Zoo
zie
Zoo
blink e
in
voor
u Nasfau lang ge-eert
uw
's
Keizers adelaeren,
haeren fchiit te vaeren. in 't kruisgefpan.
borstkruis fchoon in d' ordre van Sint Jan*
Zoo wenscht mijn zangbeldin uw zegepaert te leien. En u op 't hof van Kleef t' onthaelen met haer reien. Ten
prijs
van f r e o r
i
k en l o u i z e
Terwijl twee w^erelden gewaegen van
MD CL XII*
,
uw
groot vrn naem faera.
,
,
4}PD«.AGHTEN.
20/
OPDRAGHT VAN
JEPTHAES TREURSPEL. MEVROUW
A E N
ANNA VAN HOOREN, GEMAELIN VAN DEN EDELEN
HEER.B.
KORNELIS VAN VLOOSWYK, Ileere
van nocswyk, Diemerbroek en Pcpekop^ Burgermeester en Rnet yan Amfierdam,
H
Lee
Met
beiüghdora des Bijbels
is
behargen
beelden die Mesfias, hoogli gewijt.
Uitbeelden, en gemoeten raet verlangen.
Eer Mj
verfcliijnt ten ofier
op
zijn tijr.
Zijn oiferampt was uitgebeek door dieren.
En
Zoo
menfclien.
Verteen op
verbeelde ons Abels lam,
d' eerste altaer in
d' Onnozcllieit,
die
fmook en
vieren
kruishout op zich nam.
't
Aldus verbeelde ons IfaU, ofL^reede
Op En
't
bergbaltaer, den eerstgebooren
eenigen, die
Wat
knielen
't
al
verzoende
kon voor
Het eenigh beek van
in
zoon,
vrede.
dien genadctroon.
Ifak
kon verdoven
Alle offerraans, en offers van de wet:
Maer deze maeglit
En
De
gaet
al
geefc een kracht aen
fterUfte
Gewis
zij
zwight voor
de mans te boven dees tooneeltrorapet.
d' allerzwakfte
kunne (*).
hoeft blanketzel noch cicract.
(•) Stxus.
CPDRAGHTEN»
S5S Schoon
Als
zij
mansbeeft haer den ofTerpalm misgunne.
't
Noch
llaet het
fiom voor
d' uitfpraek
den eedt des vaders komt
te
van haer dact.
hooren,
Verfchriktze niet, maer antwoort offerreedt:
Heeft vader
belooft, en
dit
Voltrek, voltrek Dewijl u Godt aen Bezegel
Dat
uw
belofte: ganne alleen.
ik bedrukt mijn'
Met
Godr gezwooren.
uw woort en hoogen cedt; Ammon quam te wreeken. maeghdom
weekea
vier paer
fpeelgenoots in cenzacmheit beween.
GeTioorzaera komtze aldus in hooge brozen
Ten
heiligen tooneele, en onter treén.
Graftjoffers
Voor
En
gij,
't
nu
ftroit
,
Mevrouw,
rozen
leliën, flroit
morgenlicht, daer
*t
kruislicht
op ferfcheen#
die Franfchcn, Italianen,
Als Neêrduitsch dicht, in hunne fpraek verflaet,
En menigmael
tooneelen zflegt in traenen,
Gewaerdigh toe
te luistren naer
zon van zege,
Gij zult de
decs raaet.
hier betogen
Met eene wolk van druk,
niet
zonder gunst.
Zien fchilderen tapijt, en regenbogen
Van beeldewerk,
re
fchikkeu naer de kunst.
Magh deze maeght op uw behaegen Ten
offer, tot een' fpiegel
De Schouburgh De rouw des
MDc L
I
X.
zal in zijne
(lappen
van de jeught.
handen klappen:
volks verkeert in volle vrcughtè
DRACHTEN.
©P
:^p
OPDRACHT VAN
VIRCIELS TWEEDE BOEK VAN
N
E
E A VERHAELENDE
S,
DEN ONDERGANGK \ A ^
R
T
O
E.
I
AEN DEN EDELEN HEKP.
PIETER DE GRAEF, Jonkheer van Zuul ohlroeL
VTcIukkigh Eeo fluurman
is
de hulk daer midden
in
zit te roer, die, zeewijs
de bnren
en ervneron,
De
blinde klippen kent, de gronden njeet,
Op
Zeekorapas en kaert
,
En, door de baming been, Celukkigh
Voor
't
is
de kudde,
en peilt,
en ftarrefchieten zeilt. het uiterst weet tt foiiuwen.
[als velt
en berde gruwen.
buiten van den wolf, die, raeztude afgevast.
Het afgedvvaelde fchaep bezijden Terwijlze
bij
*s
weegs verrast;]
der bant het voeder plukt, niet
verv:ei-
van baeren
Dan
daer de trouwe (laf en
Kan
reiken in den noot, ten troost en toeverlaet.
Niet min gelukkigb
Daer Di«
is
*t
ooj;b
htr.ler
de burgerlijke ftaet,
ieder veiligb rust in fcliaduwj van Heeren,
iet
beboudenisi* des
wUs
nlleen isjgwcrcn s
, ,
OPDRAOHTEr*^,
ZJO
Want wat de
In
en
fcbip, in zeegevaer.
't
bij
de Scbaepskoij, daer
huilt, dat flrekken d'
Overheden,
wettige gebiet van landen volk en lieden,
't
Haer wakende oogh
Op Op
op
ftuurraan is
De herder op de beide, De wolf om fpoola en
dezen gront
is
tot
,
't
heil
des onderzaets
,
betrouwt.
dat de heiael lliaeten bouwt.
dezen voet zijn hun dü
tiicls
aengeboden
Van vadren, herderen, wetgevrcn, voogbden, Coden, Die, op den vorm van
Ons melden
Noch
't
't
ampt der Ovcrheit gepast.
heilzaem wit van zulk een' zwaeren last.
grooter dan deze eer, waer toe
zij
zijn
gekoren.
Aldus zegbt Plato wort geen mensch voor zich geboren
AUeen, macr ook Hier
Moet
ten dienst van vrient en vaderlanu
de weerelt
ftaet
bij
,
en zonder dezen bant
wetteloos verftrojen, en verwilderen.
alles
Noch woestuT dan Natuur
een wildernis kan fchildercn.
Vol breideloos gedierte, en onraet, nacht en dagh. Zij
Ter
En
leefden dan tot nut der raenfchen liefde 't
van den mensch
't
gezagh
onderdrukte volk befchermen, en befchuiten,
In zijn gerechtigheit.
En boek
Dit kon
men
uit kronijk
bevestigen, en fterken met de blijk
Van menigh
voorbeelt, klaer uit Grieken en Latijnen
Te fcheppcn, waer Doch
die
,
holpen onderftutten
oit
hier is
't
de zon de weerelt komt befchijnen.
noodeloos, naerdien ons Nederlant
Gereede fpiegels heeft van mannen
bij
der hai)t:
Waerom, o
eedie telgh, geen meester u iet naders
Kan loonen
als
uw' Ham, en
In oorloge en in vre, door
Waer hun
al
lulTclijke
vaders,
het lanc befiierat,
voorzightighcit onwetenhcic bcfcbaemt.
Zij zeHs bezegelden, in zijne kracht en klaerheit.
Het
ftaetorakel
van de goddelijke waerheit,
Dac geen Gemeene Best geluk noch
heil
ontbeert,
-Daer lust tot wij^heit bjoeit, en lladt en lani regeeru
:,
OPDRACHTEN. Zoo
Te
dikwijl dan
fcheppcn,
Kan
't
Dees
nw
uit
lust rtaetkundiglicit zal
2^1
zoeken
het licht van letteren en boeken.
uw
voorfchrift van
oudt voorvacderiijk gellachc
met der daet u fterken, wacr hun wacht
flaetles
De wetten en het Recht bekrachtight, en verdaedight. En uwen Icerlust voedt, en aenqucekt , en verzadight Want fchoon een ftactfcholier de fpreiik en regels merkt; Dit wort met voorbeelt en uitwerking best gcflerkt.
Men leert uit kacrte en boek de En kusten maer een ftomj kan :
Van
zijn
behoude
reis
gronden, zeen en (Ireken,
moede roer verfteekeu
't
indien de vicrbaek niet
,
Het duister oogh verlicht, en voor den zeeman ziet.
En toont wat ftreek hem (laec te houden, wat te mijden, Wat loef- wat lijwacrt kghc, wat achter, wat bezijden. Wat oprijst voor den boegh; zoo loopt hij op dat lichc Met vreught de haven in, het endt van zijnen plicht. Doch hierom kan men u het opllaen van de bladen
En
levens der uitheemfche en vri::mdcn niet ontraedcn.
Het
erf der flaeikumle is en
wort elk een gegunt.
Ge-eigent en beaelt met oude en nieuwe munt.
De
fehool der wijsheit flret gebousvt voor brave bersten,
goede paert van Troje, dat ons Vorsten
2ij (lachten
't
En mannen
levert, die
Op
Die met den
Op De Van
de wijsheit acn.
gewapent,
flangefchilt
altijt
flouter
reden, haere zaek en Recht b^fchut op
De zaek Die
wat mannelijks bcftacn.
Pallas toeverlaci: dces wijst
meesters fben gereer. (lael 't
*t
outer.
befpiegelen moet voor d* uitwerking treên.
en yzer wet.
edele vernuft.
Wort van
't
De
Zoo De
leering ilacht den
nutte en wijze rede
begeerigh oor gevat, gelijk de plant
Den raorgendau verzwd^ht, op dor en Hier derft
Heen
fcbcrpt de les de fnede
uw
om
jeught geen licht
Zij erft den boeklcbat iwl/ uit
'$
dorstigh lant.
goet en quaet te fchiftcn
vadsrs kas-ie en fchrifieo.
;
,
OPDRAGHTEIf.
2/2
Wieii* da:ghlijks oniderwijs en voorgang levend leert
Wacrtnede een erfgenaem van di-ught
En
zijn brein ftofFeert»
toerust tot bet arapt, dat, voor de braven open,
Geen traegen
waerdigli acht op zu!U een' prijs te lioopea.
De
braefften zelfs, de grootfte, in rop van
En
ecre> hebben noit
Dat
De
fchippen ftont
liun te
uit
fpreekcnden en
levendige flerame en boeken
Bij
Keizers
,
Koningen
maght en
ftaet
ondcru-ijs virfmaet,
liet
,
Hommen,
hcilighdommen
en Overfben, gezint
,
Zich van der Wijzen raer, in weereltlijk bewint.
Te
dienen, nacr beloop en cisch van
Om De En
veiligh lot
hun wit en ooghmerk
en zaekeii,
te geraekcn.
Keizer Nero, toen zijn oordeel noch gezont gaef was, reighde
Van
oor gansch leerzaem naer den mon2
't
Traejaen, de goedertieren,
zijnen Seneca.
Oirihelst Plutarchus les,
En
tijt
om
fteden en manieren
onderwijs van Stact te keren,
Dccs Scipio,
die trots Ksrtagoos
als
fprak.
hij
muuren brak,
Gv-winde zich do rgacns, met onverzadighde ooren, afgerechten hJc Polybius te hooren.
Den
De
wijze Cicero bedankte Posfidoon
Die
hem den gouden flijl en Burgermeesters toon. dienst van Rome, leerde aemiachtigh overwcegon,
Ten
Waerdoor
De
zelve
hij
fcdert
quam zoo hoogh
TuUius trompet des
Door Alexanders mont,
Op En
een de faem
door
,
top gedegen.
lauriert en kranst
helt Achilles zerk, die 't lijk
M^t
in
dichters eer.
ten wacr
Homeer
zoude overftulpen
Homeer haer had gehuipen ^
zijn heldendicht gehanthacft,
waer die klank
Gehoort wort oost en west, ontelbre jaeren langk: Eilippus groote zoon, die
Zijn hooft op d'
En
Ilias ter
't
Pc^rfisch rijk
outzeide.
ruste nedetleide,
floot in 't koffer vaft Darius zulk ecu* fchat
Van
letteren, verfchoonde in d'
ovtrwonne Tadt
''
,
,
o
R
D
P
A
H
G
T
N,
l
£^3
Het huis van PinJaius, op wiens doorluchte pennen
De
Vorsten worlUlcn, de heete wielen rennen,
Daer geen oneerlijk
Ten
De En
leste
om
ftof
komt August
nevels van het oogb zet zich, als een
's
renners ooren
,
en toont het licht der lichren,
Code,
top, op Maroos dichten.
in
Virgilius vcrftrekte een kopre zuil aen
*t
Een Raetsheer van August, en wacht op
Na zoo
veele eeusven lijis, terwijl
Alle anderen dus langh
hun hooft
Wij watghden evenwel [de
Een Nederduitfche
En
fluift.
ten Kapitoolc, fchuifc
rijk. zijns gelijk,
men voor
zijn ftraeleo
onderhaelen.
zr.gh
wil verfchoon de daot],
wijs op zijn Laiiinfche roaet.
hemelfche klaroen, naer onze maght, te zenen,
Daer Troje op wapenklank, gekerm, en krijghstrompe'ten,
fmook,
In rook en
Zoo
jammerlijk
Met oogen Dien
De
verf te
wiert gezien.
zwak en doof;
gij,
bij al
o jonge
Naer uw Heer vaders
Van
Onze Dat dit
is
niit
maghtigh
veel te kraCbtigh,
kan ons
tafereel
't
penfeel:
toonen,
bezwijkt, beleeft en heusch verl'ciioonen acre, gelijk een erfgenaem
Polsbroek, en zijn* Staet, en deugnr, en letterfaem.
Uw
jeugivc, die,
Hem
volghde
Belo-.n't,
Van
is
zulc gaerne ons laege
onder
*t
eedie en Ridderlijk geleide
Van Ridder Maerfevcen, zoo
Te
u'tfpraek
vier
de kenners van
ckaef,
Waer maet en klank
en bloet en asfche fnioort.
met ooren wert geboort
br«tit te fchilderen.
Ontfchuldigen,
En
in gloet
als oir
op
in
's
wiji, door bosch en heide.
Branderburgh, op
vaders Ipoor, den
Itvreii, daer 't
't
Kcurdoorluchtigh hof,
«.lichter
eenmaeJL ftof
gebtent der vadren, in hun floeien
ruste, niet vennaeK den nadruk van zal voelen.
Ontfang op dezen wensch den weergalm van Vugyl,
Wtens paem
*i
gebrek veta^oct van mijnen ruwen
ftijl.
OPDR. ACHTEN.
flf4
OPDRACHT VAN
VIRGILIUS MAR O, PAR NAS LOOF, O F
TOEGE^VIJT DEN WELE. EN GBSTRENGEN HEERB
KORNELIS DE GRAEF, Vrijhcer yan Zuitpolshroek
,
Burgermeester en
Raet yan Jmfterdum^ enz.
Mi:ijn
Zangheldin belande
ende met verlangen
in 't
Uit d' overrijke zee van Maroos herderzangen,
Ën
lantgedichten, en Eaeas dappren toght;
Een werkftuk
En
in Latijn
door
Toen
alle
Den Vorst Gebogen,
Rome op
volken in
hooftgezagh
't
Nu
te
,
en
*t aeidtrijk ,
geheilight,
geflerkt, een wijs
om
Naer een Mecenas, die, genoodt
Der Zanggodinnen, zoo
hem
door wetten
in 't
te zetten:
wakker
om
heilighdom
veel goddelijke driften
fchattpn, uitgeleert in toetfen en in fchriften
Van
doffen, zin, en zwier, en aert, en maet, en klank.
komt Mecenas
graef
dit
Nederduitsch gezangh,
In zijne fchaduw dan voorzingen, magh haer
Gebeuren, datze
Hoe
En
onder
op recht en vree
ziet mijn Zangheldiii, nae 't landen
Kan
draegen j
haeren middagh zagen,
luisteren naer d' ontzaghelijke ftem
Van eenen eenigen,
En maght
Zij
leen gewrocht.
al zijn
waerdigh aen August eerbledigh op
verr* haer
d' ecre
uit zijn fcherplulftrende oordeel leerc
wedcrgalm van Maroos voorzangk dwaelt.
wat haer glans verfchilt van
't
licht, dat uit
hem
flratlr»
:
OPDHAÜHTtW. 7A\ wensclit,
Golcgenhcit
om
uw
alkrroinst
en places, en
,
*t rijpst
iiaclu
Te
flavcn
't
ontfptDt»
wijl
en dagh, ten dienst van (kadt e» vaderlant,
(Ircng gefpanneu ftont, de
Nne
raemtn.
te
Wanneer uw «mpi den boogh der zorge een Die
praemen;
bezighcit re
op
tijt
27$
op
aengenaemer,
ftilte is
de burgermeesters kamer
fbidthuis
't
Verfchüont uw' ouderdom, berneent zoo mei.ioh jaer:
uw
Terwijl
De
broeder waekt, en
Aendringen dagh op dagh. In
eerst gehoorr ic
Itactzor^h. nacr
worden, 's lants
ordeo,
oude gravenhof, komt op een ander acn,
*i
Ku
beflommerc, daer
zit
om De
burgers voor de dcurc,
mooglitge, langs de Orifc
Zien groejen
,
uw
,
bofTleC
uwen
graetigh vee, uit
,
oosch en laêa
Hal gelactcn.
Het gras affnoejen, en de lacraers hooren blaetcn.
Of onder *t licdJoof, in ceoen En cenzaem, fpraekcn met een Staettegels, fpr^uken uit
Terwijl de galm yan
Den
uw
uit
Zoo
Tacitus erkaeuwen
't
den adem zinght, op
men, om een
raagh vele IC
fcheppen,
Den Burgermeester
hoek
Slicht belust is na te
fclKlltn riachtegael, die,
Zich
Op
't
flillen
(lom en la-idnut boek,
uw
voor 't
baeuwea
lusrprieel,
orgel van zijn keel.
lucht geruft in lommerkoeitc
uit het heerlijk raetsgeftoeite
eer bet
gouden Kapitool
Een poos vergeeien,
daer de
En roos, en
tijm de
by op zoete honighgeureu
Verlekkerde
en verleide in levendige kleuren,
,
lelie
,
en viool.
Daer kon Meccuas, door geen Ihdtgerucht
Van zinnen,
Tc
luillren naer
Quam
hij
't
llo 't
Partiaslus aJcrcn
haer befcbaduwt en vcrciert.
hem de zangberg
hier de lust te
Maio? C^ker
uit
gcruisch van mirte en lauwerbladere;t
ten rcic gact, en
Bekoort u
UU
een wjs, die
vloej.n door
Wacr mede Ap' Als
verftroit
rusten: daer verdroot het Varus noic
niet tu
viert.
plukken puik van bloemen
fcppen rodi
te
noemen
J
O^DRAGHtÉJfrf
2j6 Dan
uiet eerbiedigheit) gij zietze in
Zoo
levendigh, zoo fchoon ophiiken
Beftellen voor
Om
*s lants
Te
Maroos hof datze (lof
,
vernurc van opgefpanne geesten.
't
trioniFcn
en gewenschte zegefeesten
kleeden met fefloen en kransfen, gefcliakeert
Door kunst van bloemen
Zoo
dit
aen Augustus hof vereert.
,
vernuft een wijs op
hefders
's
fluit
wil zetten.
akkers bouwt, en pl«nt, en vee weit, en zijn wetiea
Of
Het byhof
voorfchrijft
het verrukt ons door geluit.
,
zin, en orde, van
En
't
begin tot dat het
fluit.
Eneas oorloghsvaert van Xantus gloênde fliroomen.
Op En
's
hemels wichlerij en aendrift voorgenomen.
uitgevoert tot aen den Roorafchen Tijbervlier,
Poe
groot een heerlijkheit ontvouwtze
Wat naem, wat
titel zal
men
't
Apolloos feestciraetl het hangt,
uwe
mct^
oorejj
hemelsch werkfluk geven, een geweven
als
Onfchatbaer koortapijt, van boven tot beneen.
Van nutte
En
wijsheit en historiën aen een.
tot een eenigh wit gefcliikt, in 't eudc te treffen.
Wat
wit was dat? den
ftaet
Als 's weerelts hoofcftadt
:
van
Rome
in top te heffen.
en de naklank van de
faera
Bromt noch op heden met dien aengebeden naem^
Op
't
voorhooft van zoo diep gewortelde gebouwen
Geklonken
Als
't
fliede
,
een afgeftormt gewelt.
grof gebeente van den fl:outflen reus, langs
Geflingeit, en geplet, toen hij te
Gebergte opftapelde,
*t
noch aenfchouwen
tot een prael: gelijkwe
Het overfchot der
Wanneer uw hooge
om Jupyn
geest in
't
veh
hoogh gewasfen, ontharrenasfèn.
t'
Maroos beemden weit,
Befpiegelt hoe van outs de grootfl:e mogeniheit
Van Rome
En
haeren
allengs
zoo hoogh quam
wasdom van Evauders
uit
tijt
de laeghte opfiijgen.
te krijgen.
Uit zulk ecR arm begin
:
In zulli een korten
heer Cijsbreghts visfchers fiadt.
tijt
dan overweeghtge dat
I
,
o
D
P
Cic asch en puin
Hoe uwc
En
dacr
En
E
uit
zoo wijt gaet ndern
men Batoos
Door uwe
T
weerek
lierftidit, ter
rnactfcbappij
ooften hcrwacrt fleept door
Van
H
C
A
It
ftadt in
,
H.
komt
:
2f7
(Iraelen
liaclen
fciniimend pekclzout,
't 't
,
oosten ziet herbout
Bacaviers, voor wicn loo veele rijken
eilanden van zelfs de vlagh en zeilen flrijkcn.
uw
Uit die gedachten wort
Als
uw
gij
grootvafirs
ovcrlegh verrijkt,
bij d*
tijt
oude
tijt
gelijkt.
Toen onder
Burgerhart, uit Konings bloet gefproten.
Van Cezars
heir getreên
van
boschloof wiert
in
,
be'floten
Latijnsch n^^t^elcn juk:
Den
hals te vrijen
Hoe
Bruin, een duinnian, met den Vries gcftcrkt
't
Dat onuitvoerbacr fcheen
,
en nau gedacht
dit (luk,
wou worden
Hanihaefde tegens een gewapende Haghordcn
Van keurbenden , Den Dan
Te
op toght en fchiltwacht race
noit
Rijnftrooin langs, tgt aen het huis te Britten toe. fchikt
uw wakkre
klecden met een
rij
geest ftadts Kapitool en boogen zeeghaftige oorlogen,
Cefchikiert naer de kunst, van vore tot het endt,
Rome
Daer
Indien de
Den
ons Batavicrs voor bondtgenooten kent: tijt
mij gunt, naer
krijghshelt Bato
's
Mamuaners wetten,.
met opklinkende trompetten
In top te voeren, naer den eijsch van
Door
Gefloten wort;
men
Voorfpellen op een
zal de rij
Der volgende eeuwen, Zich queeten
De Zo
*
't
vrije lant,
twalef boeken heen, tot daer de vredebant
Boschnon hooren melden,
de vaders en de helden die
alom met
in gevaer, tot
raet
en daet
nootweer voor den
{laet.
Graven', Boelenzens, de Bikkers en de Hoofden, trou in
Men
zal
't
leveren, gelijkze
't
trou beloofden.
oas wapenkroon, den Keizerlijken hoedt.
Verworven door het gout des riddcrflams, en bloet. Zien
Eb
,
met een
rijker glans
van gloejende robijnen
gout, den Yftroom en den Aemftel ovtrft:hiin?n,
S3
,
OPDRACHTEN,
«7^
Op
van de ftadt, die, levender gezielt.
d' aen winst
Van
burgerij, gelijk een korf vol bijen, krielt.
Men
zaegb u Aenirtels ftadt uitleggen, en omtrekken
Met
fleene
Met
witttt
muuren, haer een kleene weerelt dekken vleugelen van zeildoek, uit der zee
Gewaeir van
alle vier
Men
zaegh op
Van
ongelijken
de winden op ons reê.
uwe ftem 200 veel verflroide fteencn. vorm, zich fluiten en vereenen;
Het Raethuis, magazijn, fcheepsiinimerwerf, en vloot Herbooren
Men
.
geftofFeert
met voorraet tegen s noou
zou zeehelden zien, -op vergelege vaerten,
Aen graeiboogh noch kompas gebonden, noch aen Hier
De
't
zuiden aendoen: daer vorót Maurits
leusvaen planten, en een burgerlijken
kaerten.
Brazyl
in
(lijl
Invoeren op de kust, daer andre fbrren fchijnen.
De menfcheneerer Men zou Virgilius
dwac-lt in
wouden en
woeftijnen.
zien opgaen in zijn' tolk,
Celijk de goude zon, fchakeerende ecne
Een fchoonen regenboogh
Hoe wel
fchroom naer
ik
d' eer
Met wasfe pennen, en om Blijf drijven
Nu Het
,
om
des Mantuaens te ftreven
laegh, beneên zijn' feem,
geen zee te noemen naer mijn nacm.
zinge ik midlerwijl gezang van korten adem:
zij
mijn zangheldiu
Of Koninginnen, Of ons tooneel Van tak in tak Een
wolk.
doorfchildert in het leven:
bijfclirift,
uw
Kapitool oravadem,
en Veltheeren innehael.
(loflTeer,
of, als de nachtegael.
fpringe, en langs traffchrift,
uwe
graft, vol
of een liergezang
laet
ooren. hooren.
Of een bekranste bruit, van 't lekkre bruitsbanket Op Hymens toortslicht, groete, en vroolijk dans te bedt. De Zanghberainners zijn belust op keur van wijzen. En watertanden naer verandering van fpljzen. Indien mijn Zanggodin uw dagen rekken kon. Ten
dienste van dt (ladt, en (het, u\^ lérens
zon
;
•
F
Zou langkzaem
De
daelen
,
A
C
T
fl
grafkoor fpade
uw
K.
t/p
uw oude
luider klinken;
bedekken met een zerk.
lijk
uw
Gij zoudt, als Kurius, noch lang
Aendrijven, en
B
en beneên de kimmen zinken
op zulk een* wensch noch
lof bazuin
Uw
H
d
een hooger
akkerwerk
lijt
bereiken
Dan uw waerandtn, en geplante lust boicheiken. De GRAKF gaf Nesror, noit vermaek noch levens moe.
En
eeuwen
zijn drij
En
zoo
wakkerheit niet toe.
in
veel zegens en geluk
Zoo houde u Zoo
tijis
wasdom van uw kinderen en neven.
Cij zoudt den
bloeje
lust beleven.
met
Polsbroek lang, ter eere van
uw
uw
(lam.
dubble telgh, ten prijs van Amflerdara.
MDCLX.
OPDRACHT VAN
V
O
D
I
I
U
S.
O P
LOOFWERK, ABN DEN WELEDELEN HEBR
DIEDRIK BÜISERO Heer van Heeraertskeinge , enz. Deken der KoUegiaïe Kerkt
yan
S'inte
Kataryne
in
Eindhoven
,
Raet en SekreMrit
van riisjïngen, enz,
i^ewijl
Te Van
de werrelt, en watze in haer otnmevgng.
zamen vat,
beftaet in op- en
ondergang
ftaegh veranderende en wisfelbaere dingen,
Sdiiep Nazo lust ons zijn berfchepping voor ce singCBg
SA
,
OPDR.ACHTKN.
5S0 In
;
,
boeken, op een
vijftien
Van
vocglielijke Rij,
werrelts wiege tot Augustus lieerfchappij;
's
Een werkfiuk^
dat het oor gcduurigh door fchakeeren
Verquikt, en onderhoudt met heilzaem nut
te iceren:
Waerom het, voorrgereikt doorgaens van haut tot hant, Ruim zestien eeuwen bleef gebergt voor zvi^aert, en brant. En vier en vvaiervloên Gebouwen van Tiraa, Gefchrihen
Vergingen
kunsten
,
:
,
;
werken
terwijl ontelbre
ftambeelden
en
al
*t
fteden
,
men
geen
kerken,
,
dierbaer fchat
cene zaek zoo lang voorheen gevat
Bij dir befaemt verftant, voorfpelfende
,
in het fluiten
Vai
zijnen arbeit, dar geene
Zoo
verre Cezars rijk zich door de werrclt fpreit
eeuw
Een onverwelkbre kroon den Het
luste
ons hera
,
foude fluiten,
djt
dichter toegeleit.
die als ecti arcnt
opgaet dreven,
In fijne Ichaduw, laegh langs d' aerde, naer te zweven.
Van
ver ie volgen, op een Nederduitfchen trant:
Hoewel
*t
Latijn de kroon der
Roomfche
In d* eeuwe van August; gelijk
hij
zit
taele fpant
verheven
Gelukkigh op den troon, Eneas bloet gegeven
Tot een
vergcldinge der wederfpoên, geleên
Na Trojes ondergang, veel jaeren achter een. Wie zich genegen vint de fchilderkunst te leeren Moet
d' allergeestighflen
naeukeurigh nabootfeeren.
Het voorbeelt gadeflaen, opvatten wat hera
En Een
dien'.
zulk een' meester fcherp naer zijne handen z'xa. leerling
,
wakker en leerzuchtigh
,
eigent fchrander
Aldus de bandaJinge en trekken van een ander.
En mengt
de verf, en legt en bezightze op hner maet
Natuurlijk naer den eiscb van
't
beelt, dat voor
hem
ftact.
Zoo
net, tot dat het oogh des kenners geen van beiden,
Den
meester en fchoolier van een kan ondcrfcheiden.
Ik wenschte Ovidius, van
Dus
t'
achterhaelen.
dichtlust aengeport.
Schoot de maght hier
in te
kor?,
,,,
,,
#PDRAGHTEN, 't
Vemoegln
mij echter,
zoo mijn
sSl
ftarreboogli van verre
Bcrdiiet de liooghte van dees ilonkercndc ftcrre,
Vcrfcbcenen
in
haer kracht ten tijde van August,
Die Mavors ketende, en den aertbootn holp aen rust. Mijn leerzucht, niet befcbroümt voor ongorijmden lachter.
Wil
hoe elk
luisteren
fchuilt achter
opneemt, en
dit
Het werkftuk, afgezet naer Nazoos fchildergeest.
Op
dat
zij *i
betere
of den wacnwijs
,
Leer' blijven: want doorgaens waer
bij
zijn leest
oordeel zich laet hooren,
'c
Daer mengt zich MiJss in, gekent aen
ezels ooren.
Celijk dees meester, wien het aen geen teeknen faelt.
Noch
aen het fchiU'.eren,
En
naer het leven maelt.
den Raet van
Bij 't lidc, dat in
Den toom van
hem
haer cieraedje ontfouwen onbeladen
De kunst magh
in zijn lloogbeits
Raetfekretaris, in
't
Dies korae ik b u
i
tien
gezagh met
ftadcs
naem
en vijftien raeden,
rijpe
reden ment.
te Vlisfinge is
gekenc
bewint van haere zaeken.
s
e r o vrijmoediger genaeken
In zoo veel hezigheên, ten dienst van ftadt en lact:
Want
onder dezen last, hem opgedraegen, fpant
Zijn geest
De
bij
wijlen uit
als hij belust te dichten
,
fchouders van het pak der ftaetzorgh wil verlichten.
Dan
treet
Op Met
de Franfche Aftrate
in 't
HoUantsch
klcet
,
en praelt
Koningklijk tooneel, zoo glansrijk overftraek
't
Tirus fluicrkroon, daer zich de galm
Op
't
En
al
vrolijke gefchal, in
laet
hooren,
hoogh gewelf herbooren
de fchouburgh juicht, en van zijn gunst gewaeght;
Een dankbaer teken hoe
's
lants hooftftadt dit behaegt.
Zoo
dooft een fterker licht het fiacuwer en zijn* luister.
Zoo
(liaelt
Wie ooren Hoe
ïn
een diaaiant veel fchooner in het duister.
overouden
;^ien
uw
heeft bekent, als zich
treurtoonecltoon verre ,
in
alle
ftem verheft,
andre overtreft
hun doodtbas
lang begraven
op, verwondert wie zoo hoogh hen na durf dnven.
S5
:
OPSHAGHTCIf,
ftSs
Dit \ferkfluk, levende door veertigh eeuwen heen.
Hangt van
En
treiirfpeelen, vol veranderinge, aen
heo,
levert (lof aen
een.
vernuft ontbeeren,
die geen
Om
heerlijk een tooneel te kleden, en ftoffeeren.
Met
allerhande flagh van fabelen
I^Iedoogenheit en fcbrik in
Het fchept
,
wiens aert
zien en hooren baeit.
't
en Sofbkles zijn leven.
uit Efchilus,
En
uit Huripides *t
Ka
zulk een fchipbreuk van bun wijsheit,
geen
entlijk
overbleven. bij
geluk
Ctbtrgh:, elk wort gegunt door Haerlems Icttcrdruk. Hier openbieren zich beknopt de Heldenwerken
Der oude dichtkunst, van geen
tijt
noch enge perken
men hoort Homerus
Beflooten: want
heldenftljl.
Bij Alcxander waert, en hief trompet Virgyl
Met
Ka
om August
ij\'cr
bij
godendora
*t
dat twee wcrrelden zich
Van
't
Zoo
treft
uitgebreide Griekfche en
dces ridder
Bevangt u lust
om
't
te zetten.
boogen voor de wetten
Roomfche hoofigebiet.
wit, dat hij niet lof befchiet.
niet dit ftorame
Des vormverfcheppers, en
te
boek
te fpreeken
volgen zijne flrecken.
Die, kunstrijk en vol geest, uitmunten overal; Vertrou dat door
dit vier
laeten het Latijn den
Wij
uw
ijver groejen zal
bovenzang bewacren.
Het welk een' grooten fchat begrijpt
Uwe
in
weinigh' blaéren.
edelmoedigheit gaet zelden onverzelt,
In lusthuis, hof en bosch, en lucht, en open velt.
Zoo
vont zich Scipio noit minder argefcbeiden,
Koit min
alleen
dan
als
gedachten
hem
geleiden.
Wat
zagh dees brave helt een wondcrbaer gezicht
Hoe
zuivre zielen naer de ftarren in het licht
Uit
's
lichaems kerker gaen ontllagen, en verlangen
Hier boven haeren loon, de kroon dtr dcught,
t*
Celijk de vader der welfpreekcnheit vermeit,
Daer
,
hij
dien wijzen drooin des Afrikaens vertelu
onifangcn;
,;
OPDRACHTEN. Het jonger heidendom,
noch
tot
zwnng gebleven,
in
OMtbeert de wijsheit van Clioldeeuwen
eerst
,
Noch
Egyptenacr, en Griek, en Latium.
gegeven
ïioudc
Het onverlicht Japan en China even flout Het ziclverhuizen van Pythagoras
Züo Men
noch eet
flaghc
Het welk
Men Die
Konftitiiis,
wat adem fchept en
'er niet
hun Plato,
nieuwe go6n
offert
leeft.
wedeiftreeft.
hooghgeboude kerken.
in
befchonken hun wanfchape godiheên fterken.
rijk
Geen wijze
febelen bewimpelen het nut
loofwerk, dat de deught en weetenfchap befchut
ivlet
Als
wijzen deên, die zich aen
d' eerste
En
waerde,
in
diep gewortelt of het in natuHr veraerde.
oirbaer bonden.
*t
door hun beeldenfpraek elkanderen verflonden;
Gelijk Ovidius noch heden wort verfben Bij kloeken, die gewijt in dit
De
geheimkoor gaen
letterdoten en verholentheên ontfluiten.
Hier houdt en bant Minerve
Vertolken
Doch
alle
(biet elk vrij, is ieder
geenfins even nut, dies
Indien
men
dit
Die zulk een
bedaen
lastig
ongewijde buiten.
even na.
komtme gunst
beleeft in mij
werk
ter
te fta
ontfcbuldigh
bant nam, en geduldigh,
ïfoedaenigh het verfchijnt, allengs ten endc bragt
En om
ronduit en klaer te fpreeken
Indien Ovidius Hij
zou
quam
's
als
levens licht
ik *t'acht;
aenfchouwen.
t'
werkfbuk flechts een' fenixtolk vertrouwen:
zijn
Als Alexander, die verheve en groote ziel.
Wiens oogh Apelles kunst zoo wonderbaer Dat
hij,
2ich
van
hiel
hem
alleen
naer
't
geviel
leven afgetekent,
vernoeght, en dit geene andren waerdigh rekent.
Wat was
het jammer dat dees heerelijke
man,
!n zijnen ouderdom, geblixemt met den ban.
Onnozel, zonder
En
buiten
't
fchult,
als balling *s
vaderlant, zoo
hoogh in
rijx, 't
most zwerven.
noorden, fterven.
tJJj
,
OPDRACHTEN.
284
Vérlleekcn van den troost der trouwe balsvriendin Perille, en kinderen, en huis en huisgezin.
En bloetverwanien , en bekenden en getrouwen l Wie zagh hem gaen, en kon van tranen zich ontl^ouwen? De ballingfchap helaes gaet nimmer ongepaert. En onverzelfchapt, neen, zij fleept een' langen ftaert ,
Van
ongerijf
,
met zich
dat weetenze al die
:
*t
proefden.
misten watze meest in hunnen noot behoefden.
En De
jammerklaghten
In Pontus, daer
Van
hing
Geklonken aen een
Van
*t lijk
en endeloos gebeten
,
adera uit, daer Geeten en Samiaeten,
van droef heit overkropr.
,
hoftrompct
die
't
zevenvoudigh
,
i'
2al eens, misfchien eerlang,
Meer
luifters
die een heldre zevenftarre
tal gelijkt,
Alree verwacht, en hoopt
De
end den mont gellopt.
in 't
Lants ftaetgenootfchap
Door
dagh en nacht,
*i
des overleêns hun traenen mosten laeten
Besfen, en Koral
Zoo wert 's
den boort
in
vier paer jaercn lang, en 's dichters jamraerklaght
Ging met den
Op En
klip
leverpikksrs bek, getuighden
*s
Ruim
kermende
al
voorheen Promcteus, met een keten
rijk, gelijk
*t
aen d' Euxynfche zee gehoort
,
hij
geven, daer
gij
en u van verre
onthaelen op zijn
tijt,
dit
werk, u toegewijt.
in
den ract der Staeten
wetten hanihaeft, en het recht der onderzaeten.
Ontfchuldigh midleiwijl
geen
't
Ontfchuldigb d' opdraght van
faelt dit
uwen
aen
werk, en
lof.
laet
de ftof.
Veel kostelijker dan mijn arbeit, u behaegen
Door uw genegentheit den
De zangbergh
dichter toegedraegcn.
juicht, dewijl een telge van den ftara
Outshoren, die den
ftaet
en
't
taethuis
Bekleede en ftntte door uw' grooivaér Dit werk begunstighde
Het was Outshoren 't
Aertibisdora
t*
,
,
die
t'
Amflerdam
ia zijn
en een fchaduwc
wou
met mijterkroone en
leven.
geven. ftaf
Uitrecht zulk een* helJren luifter gaf:
,
OPDRACHTEN.
2$$
\Vant Bisfchop Willem, en Heer JaUob van Outshoren, Uit ridderlijken (tam, ter goeder uur geboren,
eeuwen en ccn halve, en ruim zoo lang gcleén,
Drij
Beheerschten
Van
oude Sticht
't
Eems
d'
Ceduurigh afbreuk
Nu Ten
voorheen
wettigli recht te lijden.
op Nederduitfchen
trant,
gaen, en met de veltmaeght
reie
Op
hun
in
oViDius
wil
vvelx arrera reikt
tot 4cn het Schelt, getroost aen alle zijdetj,
naem, zich
dien doorluchten
liant
aen bant.
vrolijk laeten
hoeren.
Als uit den grave jong herfchapen tn herbooren.
Hadde ons de
Medeas Het
roest des tijts, die hard ractacl verflont, verdoiikeri:, en
treiirfpcl niet
miogonr.
luste mij, vol viers te vallen aen
Te
't
moeder volghc, en
d* Ontzinde
En
droef oin kiuders
Daer Krcons hof
in
,
liaere
bruit, en
draekevhigt.
fchoonvaêr weent
Korinthen overende, en jammerlijk aen
Die
Het loof
is
fliraelt
Indien ze
MD
fchrcien.
't
btrout.
elk 's dichters geest doorluchtigh uit zien Ichijnen,
Duitsch tooncel befchaemt voor
Wij (lelden Nazoos
Zoo
te fpa
echte vrou verlaet, en wuft een ander irout.
d'
Dan zoude 't
en zucht,
brant, de vlammen zich verfpreicn
Getuigen konnen hoe het hem
En
vertolken.
zien hoe Jazon, met zijne oogen in de wolken,
eere der Latijnen.
<1'
beelt in loofwerk hier ten
toon.
door het beelt verhcerelijkt en fchoon. een fchooncr glans uit telgen van laurieren,
ApoHoos hooft befchaduwen en
cLXX
eieren,
I.
AEN DEN
E.
HOOGHGELEERDEN HEER,
AÜGUSTYN ALSTEN BLOEMAERT, Toen
ik
hem
het onderwijs rati de II. Drijeeni^hcH op zijn
kraukbeddtt toezoudt. /ld ccelum hinc ire putandiim
ejl
Sublimes animui,
O
ntfang, o Hollaiurclie
augustyn,
,
ÖPDRAGHTEff*
j2|5
In dank
Godts blooten
fpiegelfchijn,
Verfclieenen in het kristalijn
Van ons
gedachten.
Genoegh u nu met
dit gedicht.
Gij zult liem zien in
Van
eeuwigh
't
licht
aengezicht tot aengezicht,
Na Daer
's
ftraelt
Godts
weerclts «achten;
een fchooner dageraet,
heeriijkheitj die
't
al
verzaer.
OPDRACHT DER
AFBEELDINGE VAN
PRINS WILLEMS GRAF,
STATEN A E N
DE
DER VEREENIGHDE
NEDERLANDEN. V
van
Onifangt, naer
uwe gunst,
De
dit lant
vol weeldlge onderzaten, dooiiuchte Heeren Staten,
grafllej loegewijt aen d' asfchen
Die ftreng,
als
^Jet bast van dwinglandije, en
Uitfchudde
Verdadighde
vnn den Vorst,
Hcrkules, gcmoedlglit had zijn borst
op manhafie toghten
harrenas der VVesterfche gedroghten,
't
al
uw Recht,
en dapper van gemoedt,
Bezegelde den fchat des Vrijdoms roet zijn bloet»
B
VONDELS
V.
J.
SCHRIFTEN
IJ
o
P
STEDEN E N
GEBOUWEN. o P
A M
T E L R E D A
S
Ac
.en d' Aemftel, en ncn
Zij die, als Keizerin, de
Amftelredam
En
Op Wat Zij
die
't
dat doet zich heerlijk
hooft verheft aen
's
welke markten gaet
't
raoens.
zij
nift haer
waeren veilen?
volken zictze niet befchijnen van de maen; die zelf wetten ftelt
flecpt
Welvaren
de weerelt blijft
Den RaeUt
niet
in
,
oope
hemels as,
watren worden niet befchaduwt van haer zeilen?
den ganfclien Oceaen?
Zij breit haer vleugels uit,
En
Y,
kroon draegc van Europe,
op Plutoos borst, haer wortefs door
fchiet,
Wat
,
't
M,
door aenwas veler zielen,
met overlade
kielen.
haer erf, zoo lang de Priwoterfcliap
overhcea, en blindthokt door «k kap.
::
BIJSCHRIFTEN
lS8
H
let
ALDUS VERANDERT. Y
Cekroont
en d* Aemftel voên de hooftlladt van Europe, tor Keizerin; des nabiiurs fteun,
Araftelredam, die
"t
hooft verheft aen
en hopej
hemels as.
*s
En fchiet, op Pluioos borst, baer wortels door moerasch. Wat "vvatren worden nfet bcfcbaduwt van baer zeilen?
Op welke merkten Wat volken zietze
gaet
zij
waren veilen"?
niet baer
niet befcbijnen van de raaen;
Zij die zelf wetten ilelt den ganfcben
Oceaen?
door acnwas veler zielen.
Zy
breit baer vleugels uit
En De
welvaert dut haei' Staet, zoo lang
fleept
de weerelt in met overlade kielen.
Des Raets gewetens dwargk
d'
aenzienlijkhek
booze» wil onizeiu
zijn'
O P
AMSTERDAM. L&
Vr
raegt ijcroant,
wat
Staat [preekt.
mij niackt de beurs van Kristenrijk?
Waerora de Hanfefteên (*) mij
als baer* fpcelnoot
Waerom ik Zeegodin de vlagb voor En op- en ondergang geboorzaemt Aenfcbcu de
En hoe
kroon,
zetten?
niemant ftrijk?
mijne wetten?
daer ik mijn' vlechten
meê
vercier:
mijn' kruin, recht op, de flarren gaet doordringen.
Ik fwets, als andren, niet van harsfeloos Jauwier: 'k Geef rede en klaer befcbccd van onverzicrde dingen.
Het reukloos Vlaendren
hielt zijn' eijgen
Graef (f) gfcvaên
Onnoosle fprengklen bloeds de Brughrdie (*) Anno
1370.
in
de
handvest
Koning van Denemarken, en
ftraet befinetten
van IFoldemaer dtn darden^
in de Stradfontfche overdraght»
(X) Maximiliaen van Oostenrijk^ Koomsch Koning,
Dies fchoot de vader, heet van wraek, het harnas aen: Zelf Frediik
De
O
()
draeft
*c velt
iit
worden vlugh
ftanderds
:
groote ftad van Brugh nu zal
De haven wort gedept: Toen
erfde ik
Mijn trouheit
is
Weshalve, op
zijnen
zoon
t'
*t
uw
ontfeiten.
ftof.
welvaert gelden:
de koopnlan neemt
verlof.
Amftcrdam de gunst des hooghgenielden. den Vorst gebleeken menigh werf;
Zij dat bij vrij
't
om
de hoef doorwroet het
was, of
in
vangenis most treuren:
dat het ftrekk' lOt Bruggelings bederf,
Mij wort bevolen
*t
hooft te vvater uit te beuren.
De Koning (f) kroont mijn* pruik, met heiligh dianlant. En fpreekt: 'k maek u voogdes, te water en te lan». Qefchreven en uitgegeven geduurende het Burgermeesterfcliap van
JAKOB DE GRABr, DiEDRIK BAS,
ANTONI OETGENSi ANDRIES BIKKER. MDCXXXi.
Uit P. Scriverius tatijH vertatlti
HOORN. OP DE WIJDTVERMAERDE ZEESTADT
AEN DS
E.
BURGEMEESTERS
E.
HESREN
en
WETHOUDERS
DER ZELVE STEDE.
D.
'e
De
zuider Triton heeft tot zijn trompet gekoren
Hooftftadi van zijn zee, den uitgelezen
h o oren,'
(•^ Keyfer Frederik de dat-de Aniio 1488,
(X) Koningh ^[aximiUaen hjke
Krom,
ia *t
vereert
Amflcrdam met de Ktififm
jaer 1489. den xj\ van Sprohkeltmcnt^
T
BIJSCHRIfTEW
2^0
m
Gezegent en gepropt,
Met
Dees boezem Helden
En
teelt,
en maght van oorloghsfchepett
vloten, die den oegst des aerdboóms binnen flepen.
Of
wijder voeren dan d' onendige Oceaen
Om Hier
alle
ftranden wort befchenen van de raaen.
de Zuivehvaegh
is
,
de
Munt , en
't
Hof
der Staten
zeevaert, op wiens trou d' inwooners zich verlaten.
En
Zij
Een
Geen
vondt het haringnet.
Noch
burgerij, oprecht van eigenfchappen,
ftilie
Een Raethuis zonder
Zoo
letterwijs vernuft
geest van andre fteên haer telgen heeft verbluft»
Geloof Rechtvaerdigheit
'i.
een bedaude lucht.
ooft en l.orenair en weelige akkervrucht.
liet hier
llnet
,
haer leste flappen.
de Vrijburgh van
gemeen.
't
draeght Westvrieslant moedt op d* cere van zijn fteêa.
wD
CL
I
V.
OP
D'
AFBEELDINGE TAN
UITRECHT. Oetekent door Herman Zachtleven,
Neloch En
leeft
ZACHTLEVEN
in zi;n
tekenkunst
aen den ouden Rijn de Bisfchopsfladc te
Hoedanigh
zij hier rijst uit
ontvouwen.
t'
bouwen,
haeren ouden gront.
Die door merktekens tuight hoe
uitrecht
eertijts (lont
Den Roomfchen Keizerin ten dienst, en uit Brittanje Den atlelaer, geplant op 't uiteifl:' van Germanje, Voorzagh van voorraet, hem van Katwijk tegens
flrooia
Te
water toegevoert, "s
De
bur?ers van den Rijn treên dus, als bonrgenooten
Des Tibers en Maer hooger
Door
last
rijx vijanden ten
ziin fladt, gefterkt
draefc
hunne eer,
als
fehroora.
met zeven
floten.
Willebrort uitheems
van Rome, hen noch Heidensch, van den Teems
.
Q
P
Komt wasrchen
De
De Vranken ,
C
D
,
die fpelonk
Saxens
Deen
,
op
heeftze» reis
reis,
vvisfellng
bij
fin heerfchappijen, wreet gemartel:, rJocii leheprze t'elken*
En
391
N«
bosch bewoonen
eii
en Fricscii
,
Befpringen Christus bruit, getekeni met
Wat
È
de vont, en met den mijter kroonen.
in
wilde Heidens
T
9
,,
aém
,
en Noortsch gefpnUt
,
zijn kruis.
van tijden
net
te lijden!
vsn hoogei hant befchermt:
her rpreeixWO.Tt luit dar zelden Urant verormt,
als
Vcrrij.>tze iia ''e« Hrant veel Ich'.ioner uit Macr asfcn,
Reciit als -de fcmx weer gctoelt
Gelijk de dorask'oon noch
En
opaewrïlen:
klocsteren, en hecrelijke hoven,
Den DicbTen üof
De
c
hemel inne dringt.
van den fteenen W3l, omriogt
uit het axrcnt
N«r Verken,
te-i
geeft zulk een
Koniijg ^Viilem, groot van
wonderwerk
naem door
Is moedigh da^ hij zich haer burger
Men zonde
een lange
rij
noemen
te loven.
Roomsch gczagh.
't
in?.gh.
doorKichte ftammen noemen^
Die op het burgerrecht der (lede zich beroemen.
En
rekenen een eer dat
Van mus verbonden Het
heiligh rijk. in
Voor
zijne
•c
met een geftaefden
Gewijde
eedt.
zoo hoogh gevoert op arentspennen
e
den breeden Raet de Bi^fdioppen
Plagh
Van
zij, ten dienst gereet,
ftaen
medeleên, en Vorsten van her
keimen
rijk.
p.isl'chopsrecht verllrekte een wisfe wijk
onJerdrul^te, waer de booshcên t'zaraenfpanden
Beheerschte ook
E' hun Tot dat
Eems en
Schelt, lïoch zeven Ncderlandefl,,
gebuiiren, met den heerelijke ftaf. de
tijut
een krak aen
't
heilig
voorrecht gaf.
Hei huis vnn Adriaen den zesten, uitgekoren
Tor Hooft Di-, om
der kerke, tuight vao zulk een* ingeboren,
zijn deegniijkhc-it,
zoo
wijt
alom befaemt.
Sint Peters ftocl geenzins onUuifttt noch befchaemt,
Dees üadt, de Leght
il)
iiooi'tüadt
van het Slicht,
in
top geftegen
een vrnchibrcn fchopt van lüaygront,
T
a
rijk
van^egMé
2p2
8
H
C
5
IJ
R
F
I
T
«
1
Hier zwelt de koorcnair, daer d' uier vet van room. Hier rust de herder in de fcbaduw van den boom. Hier vloeien Vecht en Rijn door boomgaert en prieelen.
En
heerenflooten heen.
De
tortels
en het
Hier lokken boschtooneelen
Daer zuight de honinghby.
vi'ilt.
Cins zingt de nachtegael en
Een
lieflijk
ïeeurik even blij
veltmuzijk, dat noit het oor verveelde.
Hoe noemcraen
Uitrecht dan? een Paradijs vol weelde.
ANTWERPEN. ALIAS INTER CJPUT EXTULIT URBEIS. JLANT^vERPEN liet den droom van Reus en bandtol En 't werpen van de bant, aen d* oevers van het Die Markgravin des
Rijles, en Koopftadt, rijk
Haer beurs en zenuw
fteef
met
in-
vaeren. Schele;
van waeren,
en uitheenisch
geit.
Een paerle aen Flippus kroon, en zelfs de kroon der Van gansch Europe, en aJs een lamp voor 't hoogh
(leden altaer,
Verüchtze met haer glans, godtvruchtigheit en zeden,
En kunsten,
en bewaekt de hntgrens
in gevaer.
Hoewel de fbroom en muur en burgerwacht haer Haer
fterklle
K
burgh
E
is
Codt,
zijn
fterken»
Moeder, en haer kerken.
ü
E
L
P ATRIUM SERFAVIT
N.
HONOREM.
Xxertbisfchoplijke f!oel, de voorfle Keurvorstin
Van
drij,
juweel des Rijns, van
't
Rijk en
's
Keizers fteden,
Geboorteftadt en eer van d' oude Keizerin,
üw
fticbtfter
na Agrip, hoe vroom hebt
gij
geftreden
;
;
tn Voor
U
't
uw
kruislara, federt
Matern, Sint Peters handt,
rukte van Teuttets en Hefus woutakaercn
Getrouwe dochter tan de Roomrche kerk,
De kroon
Uw
in
Heiligdom en Godtsdienst
kerken, in getal, op
lien ziet de zon van
't jaerlijx
Rome
te
gij
fpant
bewaeren.
daghtal flaen.
ii Keulens halvemaen,
ROME.
IMPERIUM SINE FINE DEDI,
D.
'e
Bouwheer Romulus
zijn'
naem
gaf aen de veste
Van ROME, welx gezagh op twee pacr wijzen draeft. Door Koningsdom, door 't volk, en 's volks gemeene besteg Door Keizer en door Paus, van Konflantyn
begaeft.
Des weerelts Hooftftadt wert de Monarchij befchooren:
Zoo
lieerschtze in Julius en j
f.
s
u
s erfgebiedt
Het kruis drong door, daer zwaert noch ftandert Sint Petrus mijter wijkt
Hoe
d' afgront
Noch
hoort
brulde,
men ,
uit
om
voor Cezars lauwer
in
kon boeren.
niet.
zich aen Christiis lloel te wreken.
Godts Itod
,
hier
Godts orakel fpreken.
PX DOpïlLUCHTIGSTE HEEPvSCHAPPIJE
VENETIË, V A
if
Diyes opum, jludUfquc nj^errima
G
Tekroonde Zeeleeuwin,
In
't
^ïj
bouwde uw
lelli.
heerlijk nest
Adriatisch meer, befcherrade Antenors zooncn
Voor
Attila,
den Hun, die gruwelijkfte pest.
UNv Stadt en Swet verduurt der Monarchijen troone«i
T3
,
BIJSCHRIF
0^4
Sk»t Mabomets gewelt met
Ten
TÏJf,
klaeuwen af.
yfre
dienst van Christus Rijk, terwijl die groote Heilant
En
Euangelist, Sinr Mark. uw* Hertoghs ftaf
zijn
Bewaeken
,
dter
uw
Raet vereeiight rccnigh
Een
Stadt, een eilant, zee en
Wie
noic Venedich zagh, zagh
't
eilant.
vaste lant gebiet.
't
der Staeten niet.
licht
M D C L V,
G
N
E
X^alaisrijk
genua,
als
uit een rots
Braveert in pracht en prnel fcbijnt, gelijk een paeu
Het
U gehouwen.
alle ftaljaenfche fleên.
zijn
,
A.
pennen
trots
t*
ontvouwen.
Hier flapelt Koopfortutn hacr rijkdommen op een.
Het
Flippen,
ftrekt een krijgljstrczoor der wijrgevrcesde
En zenuw van hunn' Een
zijde-
(laet, die
't
Roomsch
en goutoogst bloeit en groeit
in
gebiet verdooft.
dorre klippen.
Ligurie bekent dees zeebaek voor haer h.oofr.
De
Vrijlieit in
Begroet van
triomfe, op «enen boogh van marmer, al
de zee, dacr d* Apennyn begint,
Zich niet den krutsfchilt dekt, een' fchentvrij borstbcfghermer
En toomt Byzamium,
dat weerelden verOint,
Haer wapenhuis ontziet, en haven, en
2oo
galeien.
heerscht de Vrijheit, uoit van wijsheit afgefcheien.
MD
c LX
1 1,
POICTIERS. X-^etge op de
ziel
En GslÜe verdient De leerlust d* een Poidiers
is hier
her
lijf beflelt
dr^ beide
de kracht alleen.
door gebeén.
ontfteekt, een ander
de ziel:
Uit Scaligers Latijn»
al 't
ander
is
't krijghsbedrijf.
het
lijf.
,
V
£95
TOURS.
estinus voerde
*t
volk van
Daer om de fchoone
De
,,
:,
STEDEN.
9
OP J?
:
ftadt
De
Loir, en klaere Kaer.
tours
ftewaert aen
Iiier
twee ftroomw
armen
d*
flaen
(lade leght tusfchen beide
In weelige landouwe, en aengcrame ureide.
Haer burgerij
is
trots, en taelrijk
,
groot van maglit,
Cezegent door het ooft, en vvijnflok, hoogh Sint
En
Maners
heiligh graf verheerlijkt,
eer, de kerken
om
door
ge^iclu.
zijn
zegen
en in de ftadt gelegen.
Uit het Latijn yan Willem de Breton*
NARBONNE.
OP
K
larbo, gezond van lucht en lant.
Van havens, zee en vaste ftrant. Van burgers, huizen, merkt en ftraet, Van Raethuis, Recht en munt en maet. Van Kerken, Toorens, bnigh en wal.
Van waterbeeken, bergh en dal. En wat men ergens vinden magh, Daer immer Verzien
,
fchijnt
den klaren dagh
zijt heerelijk gegroet.
Go6n
Met
recht de
Uw
lant geeft
gij
loven moet
kooren, wijn en zaet;
Veel vee in uwe weiden gaer;
De beemden
ruiken van het kruit.
Dat weeldigh
fpringt ter aerden uit;
Moeras of water
in
uw
(loot
Niet ftinkt gelijk een vuile goot, Nocli distelen
Want
gij
zijt
men
ergens vint,
Floraes eclite
T4
kim
:
:
BTJICHRIFTEN.
M^
uw
woont,
Minerva
bij
En uwe
jeught met wijshcit kroont;
altijt
Zort dat ook nevens
U
't
edel bloet
Princen wijs zijn van göraoet:
Want
wijsbeit
haer werc geacht,
bij
Veel meer dan Vorstelijke pracht» Uit Sidonius Jpalinaris,
VAN NARBONNE UIT SIDONIUS APOLINARIS. vJii ,
waert
die verdreven
,
leeft
flil ,
Verduurde, wert bekent voor trou van Theodoricus,
Bevont u trou,
in
gij
Want
als
is
't
den
ftrijt
tot tijt:
teflfens
en
zoo
't
te
gader
Roomsch
gebiet,
veel oproer en verdriet.
dikwijl wacrt beftorremt en gereten,
Hierom en wort u
Pan
al
eer der Geten, en pilaer van
]Maer fchoon
die
,
tijt
die v«el hooger dan zijn vadèc
Gezet wort, en gekent
Een
en
die
tot fchande niet
een dapper helt zich lidtteken van de
verwenen
eerlijk ftek te
wonde hem een
weer.
eer,
DE ZELVE VAN DE ZELVE STADT. xJij
lloft
op marmer noch op gout,
Noch Indiaensch yvoor zoo ftout, Noch geen Marmarisch huiscieraet, Waerop de
Uw >*
Bars heenftoffen gaet.
poorten zijn pok niet verguit,
Met Aforootsch
gefteenr gebult
Maer uw gewelven
afgeflreên
Betuigen d* oude ftrijtbaerheên.
Uw
ftormgevaerten» noit gemat.
Zijn kostelijk
VH
bij
uw
gefchat.
h€t Latijn yertadt.
,
•
STEDEN.
P
AVIGNON.
OP V-/W
«n manier tan leven
Vrijlieit
Maekc
dat
Groot
zijn
Waer
dit
2^7
gelijk
zijc
gij
uw
«en tweede
kerken, groot
noch grooter
van Rooinen:
ftat
uwer huizoo
is
uw
zijc
gij
is ,
de vroomen,
bij
eer.
eigen Heer.
Uit fut Latijn van Scaligcr,
T
D
T
IJ
C
I
H
T,
DB
OP
GRONDTSTEENLEGGING VAN
't
STADTHUIS AMSTERDAM.
T \Jq Toen
Wijnmaent *c
fclireef
twee min
Vredejaer de gront
leij
van
derde kruis,
als *t 't
Stadthuis.
OP ONS WEESHUIS. JLjlier treurt het Weeskint raet gedult,
Dac arm
En
is
in zijn
Indien
Zoo
gij
gij
zonder zijne fcbulc.
armoe moet vergaen 't
weigert
gczcgent
Vertroost ons uit
,
bij te ftaen.
zijt
uw
van (}odt overfchot.
Tj
;
igt
BIJSCHHIFTEB
ANDER,
VX«en Dan
armer
die der
Wees op
aerde zwerft
Weezen Vader
derft.
Der Weezen Vader
derft bij niet.
Die Weezen troost
in liaer verdriet:
uw
Dies
Ila
Ons
aller
oogen op ons neer.
Vader troost u weer.
ANDER. W
ij
groeien vast in tal, en last;
Ons tweede Vaders
klagen.
Aij, ga niet voort door deze poorr.
Of
OP
help een luttel dragen,
HET DOLHUIS. X. re zaclit, en wandel onbefchroomt Hier wort de Razernij getoomt.
OP HET
WEDUWEN
EN
WEEZENHOF
VAN
PETER RAEP. Jr E TER RAEP, Boude 't
uit
de Trczoiicr
mededogen
hier
Weduwen- en Weezenhof.
Men
gebruik het tot Godis lof^
:
STEDEN.
Of OP
AELMOSSENIERSHUIS
'T
AMSTERDAM.
T*
JLJe hemel draeght geen zij, maer Zoo ziet d* ailmossenier op 'c En reikt elk nootdruft toe, uit *s Hij ftut door
't
luillert
na elks karmcn:
nijpen van den
nooc.
burgers milden fchoot.
heele jaer het leven van den armen.
STEENE BRUG
OP D£
DEN AM STEL,
OP XJLcht
a99
op de
zuilen
rij,
een brug van zwacren last,
Begront den Arallel niet, en
tlaet allijkwel vast»
OP DEN WACHTTOREN BINNEN UITRECHT, WU
STARREKIJKERS GEBRUIKT.
BIJ
Uit het Latijn van den edelen Heer
FILIPS
CEEZEN VAN VORSTENAü.
A-/at Zwarts, de vinder van het oorloghsdonderkruit,
Nu En
met den oorlogh vaere Ticho,
Hier
De
uit
die
rook ten toren uit;
in
bewaekt den loop van
de Starren merk' met
Starrekijker
Een voorfpook
nu
in 's
hemels vieren.
*s
alle zijn
fcholieren
krijghsmans wachttrans vvaekt;
dat de Vrede ons Nederlant genaekt.
OP DE BOEKKAMER VAN Is Heiligdom, dat gij bier ziet. Hoe heet het? Kruitje roert mij niet.
't
De (lommen Wie
leenzick
fpreeken op papier. is
vertrek van hier.
S.
K.
BIJSCHRIFTEM
49^
SCHOORSTEEN
OP DE
VAN JUFFROUW
KATHARINE BLAEüW. Ue
heilige Eendraglit
Dat huis en
is
het zout.
wezen houdt.
ftadt in
Zij ftek d' oneffenheên gelijk
En
,
baert een goddelijk muzijk.
Het welk den geest
Een Wijze
in
't
lijf
verheu^ht.
kent en eert haer deugbt.
HET
OP
NEDERSTORMEN DER
STEENE GALERIJE IN
H O
F
V L
I
E
T,
DE HOFSTEDE DES HEEREN
VAN
K
A
B
A
U.
TANTAS AUDETJS TÖLLERE MQLES ? Xlyeii Europeefche Orkaen cischt hooftzom en de renten
Al teffens op een' ^irong, en waerfcbuwt met den flagh. Hij baert zijn kracht
En
juist in
op vaste en drijvende elementen.
Sprokkelmaent de alknongftcn dagh.
:
o
Kabau
>
T
5
D
£
N.
E
3ÖI
Hofvliet riep: ouboUige kabouter,
in
Wat rpoolitge? hou uw rust, of dreef mijn hof voorbij. De ftorra, hier door getcrglit, verhief zijn kracht noch Itoucer En heftiger: zoo ploic de fleeiie Gallerij Met eenen fmak aen Toen docht de
gruis en puin en ftof ter neder.
hoftieer: och ter werrelt ftaet niets vaac.
Dit Spook verbiaest
ook
Geen toorens houden Betrou geen
Wie Godt
galerij
,
flecn flant,
noch
,
gehjk een lichte veder.
wanneer het van 2ish
dilvke fleene
zijn rust betrout,
kan
Ö P
muuren
tast.
:
d* eeuwigheit verdüiireu*
H E T
OMSTORTEN V A N
N
A
E
D E
D
L
E
BE KANt
OP
VAN DEN BRUG TE BLOIS OPGERECHT, Toen
de Leliën gefchonden, en de
Kroon
ongefchonde bleef, 159 3»
E
:n pijler (lont *er
op den hoogen bruggekant
Gekroont met kliën op
Een onweer
Noch
heeft
heeft dees
hem
't
*s
voorhooFc heel parmant. n.ichrs te trcften
onderwondon
booze plaegh de Pvijxkröon niet gefchonJen
Gelijk de ftorm de bloem van Vrankrijk fchenden dorst:
Want Jupyns
biixem vreest de tekens
vr»n
Die onder Henrix maght noch ongefchendea Uit het Latijn yan N. Chauvtt,
Ci^xx
Vorst,
blijven.
i
B
303
SCHRIFTEN
IJ
OP
STBDEIf,
OP HET
WAPEN HUIS TE I 3\r
's
P
A R Y
S.
Henrits donderburgh vol wapens van Vulkaen,
Vol wapens, die met kracht de reuzen tegenllaen. Vit het Latijn yertaelt,
B
IJ
SCHRIFT VOOR
T KONINGKLIJKE
VOGELHUIS TEFONTAINEBLEAU.
JL/ie
Op
dat
d*
oorlogsdeure floot, de vogels deê beduiten:
zij
fteets zijn
roem en daeden zouden
Uit het Latijn yertaelt.
uiten.
€
BINDiriG SECT. APR
2 9 1968