FÉDÉRATION GÉNÉRALE DU TRAVAIL DE BELGIQUE ALGEMEEN BELGISCH VAKVERBOND SECRÉTARIAT : 42, RUE HAUTE. BRUXELLES
SECRETARIAAT : HOOGSTRAAT 42. BRUSSEL
Brussel, 15 november
AD/LS
65/00 A 23/49
NOTA AAIT DE LEDEN VAN HET BUREAU
Waarde Hakkers, Betreft } Controleoomité voor de eleotriciteit en het gas. Hierbij ingesloten : a) het betoog van de Hr R. DE STAERCKE, voorzitter van het V.B.N,, op do vergadering van 13 oktober 1965 van het Controlecomité, naar aanleiding van de discussie over de besteding van de globale ontvangst electrioiteit 1964 (zie betreffende de besteding van de ontvangst I964, doo. aan de leden van het Bureaus 65/OO A 23/37 AD/EO van 1 september 1965)5 b) het antwoord - beperkt tot de algemene aspecten - dat wij zullen verdedigen voor het Controlecomité op 17 november 1965» o) een nota betreffende het aardgas. Kameraadschappelijk,
A. DELOURME Nationaal Secretaris..
Bijlagen : 3
Mjlago 3. A 23/49
AARDGAS (uittreksel r.:'.v. do notulen van 13.10.1965 van hot Controlocomité voor de olctricitoit en het gas), HEI 1964. Het Controlecomité krijgt kennis van het bestaan van eon verklaring van intentie van de Belgische en Nederlandse maatschappijen; het verklaart zich geïnteresces;.;! door het algemene vraagstuk en "belast de Commissie voor het onderzoek van de ontvangstbesteding met do studie van de economisohe aspecten ervan. Die studie doet "blijken dat er in de distributie een trapsgewijze vermindering van de tarieven mogelijk zal zijn. Wat het vervoer betreft moet de Commissie de uitslagen afwachten van de onderhandelingen die intussen worden voortgezet tussen do lï, I.M, en de betrokken Belgische maatschappijen, NOVEMBER 1964. Hot Controlocomité is ingelicht over de uitslagen van die onderhandolingenj die uitslagen hebben hoofdzakelijk betrekking op de vaststelling van de prijs aan de grens overeenkomende met de prijs aankomst-distributie, op de Belgische binnenlandse prijzen en op de struotuur van de nieuwe vermoermaatschappij. DECEHBER 1964. Het Ministerie van Economische Zaken en Energie verzoekt het Controleoomité oen advies uit te brengen over de prijzenstruótuur. JANUARI 1965. Het advies van het1( Controlepomité wordt bezorgd aan het Ilinisterie van Economische Zakenj dat advies betreft do volgende punten : - prijs distributie aankomst stadj wens volgens welke die prijs in België op hetzelfde niveau als in Nederland zou liggen. - prijs grens voor industriële leveringenj wens volgons welke die prijs zo zou vastgesteld worden dat men voor de Bolgische gebruikers voorwaarden zou bekomen die vrij gelijk zijn aan die gestold voor de Nederlandse industriëlen.
i;a„-i-rr.ringspol i-feiek; België zou de volle vrijheid moeten hebben om de prijzen aankomst distributie en de industrible prijzen te wijzigen. clausule van de meest bevoordeelde natie; het Controlecomité wenst de ontwikkeling van het akkoord te kunnen voortzetten.
Tijdens de onderhandelingen heeft de regering er zich gelijktijdig op toegelegd : - de effectieve verwezenlijking van het gasvervoer in België mogelijk te maken (opstellen van een wetsontwerp op het vervoer van gas door leidingen) j - de structuur van de nieuwe vervoermaatschappij derwijze te organiseren dat er elementen bij betrokken worden die het algemeen belang kunnen behartigen; - elke discriminatie tussen Belgische en Nederlandse verbruikers te vermijden. Ten aanzien van de prijzen, heeft de Hr. SliïONET in het Controlecomité gewag gemaakt van de studies die ondernomen werden door het Departement en van de stappen die bij het Nederlandse Ilinisterie van Economisch© Zaleen worden gedaan en xvaaruit onder meer blijkt dat de prijzen, vastgesteld voor de openbare distributie (aankomst stad) en voor industrieel gebruik, in Nederland en in België werden bepaald rekening houdend met do voorwaarden die prevaleren op de energiemarkt van die landen, wat schijnt aan te tonen.dat er goen enkele discriminatie is gemaakt tussen Belgische en Nederlandse verbruikers. Er werd ovenoens ovoreongo» dax België, vanaf de prijzen aan do grens over oen volledige vrijheid inzake tarifering zou beschikken. De Hr. SL.ONET heeft nog gepreciseerd dat de Belgisohe regering de E.E.G. heeft geraadpleegd en dat zij bij dit orgaan geen onkole klacht heeft ingediend, in tegenstelling tot hetgeen gezegd werd; men wacht steeds op hut antwoord van de Gemeenschap. Hij verklaart ten slotte dat de regering gemeend heeft niet meer to kunnen wachten on dat zij voornemens is zeer binnenkort uitspraak to doen over die kwestie, al wenst zij vooraf het advies terzake van hot Controlecomité te bekomen. De Hr. THIJS, algemeen afgevaardigde van het Beheerscomité signaleert dat do wijzo van berekening die aangewend wordt om de prijs grens to bopalon, eveneens in Duitsland is toegepast en prijsverschillen van dozolfdo aard als d±e betreffende België hooft opgeleverd.
3~ Hij preciseert voorts dat do in Nederland o: 'lakte winplaatsen van gas niet onbeperkt aijn en alleszins niet de enurgiebevoorrading van allo betrokken Europese landen zullen lcunnon verzekeren, Nederland overweegt de aanwending van dat gas voor openbare levering en voor bepaald specifiek industrieel gebruik op uinder of neer lange termijn te beperken. De Hr. THIJS signaleert dan dat Nederland, sinds do maand juli tijdens welke het akkoord met de N.I.i-I. was geparafeerd, zijn positie jegens België slechts gewijzigd heeft ten opzichte van de leveringspunten. In plaats van vier aanvankelijk overwogen punten, zal België slochts beschikken over twee punten, respectievelijk gelegen ten noorden van Turnhout en ten noorden van Luik. Het lijkt nochtans dat over twee andere leveringspunten zou kunnen onderhandeld worden; die punten zouden golegen zijn in de streek van Antwerpen en in de streek van Eeklo.
Anderzijds werd er verklaard dat het mogelijk is te volstaan met tifoe loveringspunten, althans gedurende een zekere periode. Do aanwending van vloeibaar gemaakt nethaan, vervoerd per schip, werd bestudeerd en het lijdt geen twijfel dat het verbruik van aardgas van Nederlandse oorsprong economisch gezien interessanter zal uitvallen.
De Hr. Voorzitter (COOL) verklaart de discussie gesloten on oordeelt dat de vergadering over voldoende gegevens beschikt om een advies uit te brengen ten aanzien van do beslissing die de regering moet nemen; hij ueont voor zijn part dat dit advies op een voordeligo wijze kan opgesteld worden. Het Controlecomité wordt ervan ingelioht dat de gehelo gasindustrie zich bij het project aansluit.
Ofschoon wij vooraf niet zijn ingelicht over de raadpleging van het Controlecomité nopens de stand van de onderhandelingen, hebben wij : a) akte genomen van het feit dat het Controlecomité nopens dat probleem geraadpleegd wordt, dan wanneer de regering dergelijke raadpleging geweigerd heeft over do structuur van do Maatschappij belast met het vervoer van aardgasj
\>) do aandacht van do rogoring on van hot Controlceomité gevestigd op hot "belang van de door? de Belgische Regering aan do E.E.G. geformuleerde adviesaanvraag ton aanzien van de discriminatie tussen Belgische en Nederlandse verbruikers; c) vastgesteld dat, rekening houdend het het hierboven gemaakt voorbehoud, er voor ons niets anders meer overbleef dan akte te nomen van de huidige stand der onderhandelingen.
COMITÉ DE CONTROLE DE L'ÉLECTRICITÉ ET DU GAZ CONTROLECOMITÉ VOOR DE ELECTRICITE1T EN HET GAS 8, boulevard du Régent, Bruxelles 1 — Regentlaan, 8 - Brussel 1
BETOOG VAN DE HEER DE STAERCKE, VOORZITTER VAN DE V.B.N. ter zitting van Ij5 oktober 1965 van het Controlecomité voor de Elektriciteit en het Gas, naar aanleiding van de bespreking der besteding van de globale ontvangst Elektriciteit 1964.
Mijnheer de Voorzitter, Mijne Heren, Tijdens een korte gedaohtehwisseiing die plaats had bij de afloop van de laatste zitting aangaande de besteding van de ontvangst 1964, heeft men erop gewezen dat de resultaten van dat bedrijfsjaar bereikt kónden worden alleen dankzij het accres met 13,5 % van het stroomverbruik in 1964 tegenover het verbruik in 1963. Men kon zich afvrageri wat er gebeuren zou bij een ook maar lichte vermindering van het groeitempo. Wetende dat de elektriciteitsindustrie, in elk van de volgende vijf jaren ongeveer 5 miljard zal moeten investeren boven de herinvestering van haar afschrijvingen, kan de vraag worden gesteld : wat zou er geworden indien een vermindering van de rentabiliteit een verlaging van het dividend zou veroorzaken ? Aangezien zulks in de praktijk een terugtrekken van het risicodragende kapitaal zou betekenen, zouden wij in een dergelijke eventualiteit geconfronteerd worden met een vraag om verhoging van de elektriciteitsprijs, ongeacht die welke onder de invloed van de hoog- en laagspanningsindex ontstaat. Behoeft het te worden gezegd dat zulks de mislukking van onze instelling zou betekenen ? Wij zullen de gelegenheid hebben om elk van de posten der besteding van de ontvangst 1964 uitvoerig te bespreken en zijn daarmee reeds begonnen, vermits zopas de vergoeding van het kapitaal en de afschrijvingen werden aangeraakt. Voor mijn part, heb ik gedacht mij voor het ogenblik te moeten beperken tot het onderzoek van de post " administratie- en exploitatielasten ". In 1964 vertegenwoordigt deze post 18,8 centime van de verkoopprijs ad 75,3 c. voor de produktie, d.i. 23$, en 34,7 centime van de verkoopprijs ad 1,18 P voor de produktie-distributie, of 29,4$. Van deze post gaat meer de 3/4e naar de lonen en wedden. In zijn jaarverslag over 1964 trok het Controlecomité de aandacht ( blz.29) op de toename van de administratie- en exploitatieLasten die van een jaargemiddelde van 5,2^' voor het tijdvak van 1957 tot 1962 en van 6,6$ voor het tijdvak van 1959 tot 1962 gestegen waren tot 12,6$ in 1963 tegenover 1962.
2.Voor de eerste maal dus lag de toename van de administratie- en exploitatielasten duidelijk boven het accrespercentage van de ontvangsten. In 1964 was de progressie echter nqg sneller , aangezien de administratie- en exploitatielasten van de vennootschappen, leden van het Beheerscomité der Elektriciteitsondernemingen, van 3*296 miljard stijgen tot 3,857 miljard, een verhoging dus van 561 milioen of 17A>. Deze 17 % vormen een gemiddelde voor de gezamenlijke leden van het B.C.E.O. Voor sommigen is het percentage kleiner, maar voor anderen is het hoger en overschrijdt het in sommige gevallen 20$, De personeelssterkte van de elektriciteitsindustrie vertoont een opmerkelijke stabiliteit sedert 195°• De vermindering van het werkliedenpersoneel wordt gecompenseerd door de bijna even grote toename van de omvang van het bediendenpersoneel. Tijdens de enquête waartoe ik ben overgegaan werd mij gezegd dat er bijna geen ontslag gegeven wordt omdat bepaalde overeenkomsten dit zouden verbieden. Indien zulks juist is, zou men deze stand van zaken dienen te betreuren als zijnde in flagrante strijd met de beginselen die de grondslag vormen van de gemeenschappelijke verklaringen over de produktiviteitsverbetering. In deze verklaringen worden de ontslaggevingen om reden van produktiviteitsverbetering aanvaard en legt men zich neer bij het feit van de technologische werkloosheid, op voorwaarde dat al de voorzieningen getroffen worden om te bewerkstelligen dat de reclassering onder de beste voorwaarden en de ontslaggevingen met al de gewenste voorzorgen verlopen. Het verbod van elke ontslaggeving geeft blijk van economisch malthusianisme dat onverenigbaar is met de vereisten van de technische vooruitgang en moeilijk te verantwoorden in een land waar een werkelijk tekort aan werkkrachten heerst en waar men op een brede schaal zijn toevlucht moet nemen tot immigratie van vreemde arbeiders. Vergelijking met de andere nijverheidstakken. In het begin van het jaar 1950, na de werderaanpassing van de verkoopprijzen, stond het loonpeil van het personeel uit de elektriciteitssector boven het gemiddelde peil in de andere nijverheidssectoren. De statistieken van de R.M.Z. tonen aan dat in 1£53 het gemiddeld jaarloon van de mannelijke werklieden 69.135 F bedroeg voor elektriciteit, gas en water, tegenover 53.587 voor de industrie in haar geheel. Voor de mannelijke bedienden bedroegen de cijfers respectievelijk 130.200 tegenover 100.947.
3.Sedertdien is deze discrepantie aanzienlijk toegenomen en van 1959 af constateert men dat het gemiddelde van de bezoldigingen in de elektriciteitssector duidelijk hoger is dan in de Belgische industrie in haar geheel genomen. Wij beschikken over twee indexcijfers die deze ontwikkeling aanschouwlijk maken : enerzijds dat van de I.R. E,S.P. ( Leuven) en anderzijds dat van de N.B.B. Beide gaan uit van de basis 1953 = 100. Het indexcijfer van de loonkosten berekend door de I.R.E.S.P. bedraagt 215,2 voor maart 1965 voor de gezamenlijke industrieën, daarin begrepen de elektriciteit maar met uitzondering van de steenkoolmijnen, en 270,1 voor de elektriciteitsindustrie afzonderlijk. Dit laatste indexcijfer ( jaargemiddelde) bedroeg 201,7 in 196j5 en 240,4 in 1964, een vermeerdering van 19,2$. Het indexcijfer van de N.B.B, drukt de gemiddelde kosten per arbeidsuur uit. Het staat op 200 voor juni 1965 voor de gehele industrie en op 253 voor elektriciteit en gas. Het puntenverschil tussen de index van de elektriciteitsindustrie ( en van het gas voor de N.B.B.) en de index van de gehele industrie vertoont het volgende beeld : Jaartal
maart juni
1958 1959 I960 1961 1962 1963 1964 1965 1965
Index I.R.E.S.P. 2 10,4 16
18,6 15,3 25,6 40,8 54,9 niet gegeven
Index N.B.B. 2
13 17 20
17 23 41 49 53
De wedden van de bedienden uit de elektriciteitsindustrie zijn vrijwel parallel verlopen met de lonen van de werklieden. Er valt te noteren dat de statistieken sommige voordelen niet omvatten zoals vakantiegeld en kinderbijslag, terwijl deze groter zijn in de elektriciteit- en gassector dan in het merendeel van de overige nijverheidstakken.
4.Tot besluit kan men stellen dat de kosten van het tewerkgestelde personeel in de laatste jaren bij de elektriciteitsindustrie gestegen zijn in een tempo dat aanzienlijk sneller is dan in de overige nijverheidstakken. Deze last drukt uiteraard op de kostprijs en wel zoveel temeer daar de hoog- en de laagspanningsindex geen rekening houden met de lonen eigen aan de elektriciteitsindustrie, doch alleen met het indexcijfer van de kleinhandelsprijzen. Overigens volgt hieruit dat indien de bezoldigingen in de elektriciteitssector zich bij hypothese eenvoudig zouden aanpassen aan het indexcijfer der kleinhandelsprijzen, de economie van de elektriciteitsindustrie hiervan geenszins zou te lijden hebben. De stijging van de afzet maakt natuurlijk een aanvullende verhoging van de bezoldigingen mogelijk en het is normaal te noemen dat de werknemers uit deze industrie deel hebben aan haar groei, maar er ontstaat gevaar wanneer het verhogingspercentage van wedden en lonen uitgaat boven dat van de ontvangsten zoals sedert 3 jaar het geval is. Men dient zich dan ook te verheugen over de uiterst gunstige toename van de hoeveelheden energie die werden verkocht tijdens de laatste jaren en inzonderheid in 1964. Wanneer men evenwel nagaat dat het verbruik gestegen is van index 100 in 1953 tot 149 in 1959 ( hetgeen een cumulatieve jaarlijkse groei van 7% betekent) en van index 149 in 1959 tot 237 in 1964 (cumulatief gemiddeld jaarlijks groeipercentage lOfo), dient men te erkennen dat het in 1964 vastgesteld groeipercentage van 13*5$ bijna abnormaal gunstig is. Een, al was het slechts conjuncturele vertraging van de verbruikstoename is een gebeurlijkheid die men onder ogen dient te zien, zonder daarom naar pessimisme over te hellen. Indien zich zulks zou voordoen, zou de explosieve ontwikkeling van de bezoldigingen van het personeel in deze sector - terwijl men deze ontwikkeling voor de overige nijverheidstakken als gewoon voorthollend kan bestempelen (gemiddelde 11,5$ voor de laatste 3 jaren) - onvermijdelijk een sterke terugslag uitoefenen op de verkoopprijs van de elektriciteit. Het is in ieder geval aan geen twijfel onderhevig dat de ondernemingen die de gevoeligste zijn aan de loonsverhoging zich in een kritieke positie zouden bevinden in geval van vertraging in de expansie van de stroomvraag. Om te besluiten kan gezegd worden dat het verloop van het verhogingspercentage van de bezoldigingen in de elektriciteits- en gasindustrie zorgen baart vanuit drieërlei gezichtspunt :
5-1°)
de gevaarlijke toestand waarin de ondernemingen die in de minst begunstigde gewesten gevestigd zijn zich eerlang zouden kunnen bevinden;
2°)
de onvermijdbare terugslag uitgeoefend door loonstijgingen van een dergelijke omvang op de omliggende nijverheidstakken om reden van het bekende osmoseverschijnsel.
3' ) de totale onmogelijkheid waarin de elektriciteits-
industrie zich bevindt om een politiek van tariefafslag voort te zetten en om de verbruikers te laten profiteren van de produktiviteitsverbetering welke uit de verbruikstoename zou moeten volgen. Mijnheer de Voorzitter, Mijne Heren,
Ik geef U deze cijfers ter overweging, maar ik zelf maak te hunnen opzichte voorbehoud wegens de korte tijd waarover ik beschikte om deze te verzamelen. Ik verzoek het secretariaat mijn beweringen en cijfers te willen nazien. Indien deze juist blijken te zijn, dan zal ik mij wel verplicht voelen om aan het Beheerscomité voor de Elektriciteit en het Gas en wel uit naam van het V.B.N, en van de door haar vertegenwoordigde industriële afnemers, ten zeerste aan te bevelen dat het blijk zou geven van voorzichtigheid en vastberadenheid. Misschien zullen er dan anderen buiten mij, dezelfde aanbeveling doen, enerzijds uit naam van de grote massa particuliere verbruikers voor wie een prijsverhoging een verlies aan koopkracht van hun inkomsten zou betekenen, en anderzijds uit naam van de werknemers uit de overige industrieën welken tenminste zoveel als de leiders van hun ondernemingen belang hebben bij het vrijwaren van het concurrentievermogen van deze laatste. Ik houd het ervoor dat ik met het meedelen van deze beschouwingen een plicht vervul, want wij bevinden ons immers hier, geloof ik, om de afwezigheid van mededinging binnen de elektriciteits- en gassector te corrigeren en om te beletten dat de werkgevers uit deze laatste een faciliteitspolitiek zouden gaan voeren waartoe de beschermde positie van hun nijverheid hen blijkbaar doet overhellen.
FÉDÉRATION GÉNÉRALE DU TRAVAIL DE BELGIQUE ALGEMEEN BELGISCH VAKVERBOND SECRÉTARIAT : 42, RUE HAUTE, BRUXELLES
SECRETARIAAT : HOOGSTRAAT 42, BRUSSEL
5.11.190:,
NOTA voorgelegd door Alfred DELOURTIE, Nationaal Secretaris van het A. B.V.V., naar aanleiding van het "betoog van de Hr DE STAERCKE, voorzitter van het V.B.N,, op de vergadering van 13 oktober 19^5 van het Controlecomité voor do electriciteit en het gas.
De uitkomsten van het dienstjaar 1964 zoals zij voorkomen in het rapport van de Commissie voor de "besteding van de ontvangst, werden alloen bereikt wegene de stijging van het verbruik van 13« 5% ten opzichte van Ag6_3. ~ INVLOED VAN HET EXPANSIERITI'IE OP DE GLOBALE ONTVANGSTEN1°) Iïeer bepaald voor 1964 bereikte de stijging van het verbruik, d.w.z. van de verkochte energie, niet 13,5$ doch wel 9,9%, d.i, een verschil van i/3. Hier situeert zich eon gewichtig element : de stijging van de ontvangst te wijten aan de indexering. Die indexoring spoelt aldus een aanzienlijke xrl die voorts zeer verschilt naarmato het hoogspanning of laagspanning geldt. 2°) Als wij de stijging van het globale verbruik ontleden, stellen vast dat de expansie van hot huishoudelijk verbruik (residentieel en professioneel) in de loop van do laatste vijf jaar ongeveer 12$ en nagenoeg 7$ voor de industrie bedroeg. De laagspanning had een betrekkelijk aanzienlijker aandeel dan do hoogspanning in de stijging van de globale ontvangst. Niettegenstaande het gemis van een afzondelijke boekhouding voor de hoogspanning en do laagspanning, kunnen wij in brede mate het belang vermoeden dat de laagspanning in de stijging van de ontvangst heeft genomen. Die elementen zouden ons door het Beheerscomité moeten kunnen verschaft worden. Wij noteren bovendien dat onze mogelijkheden inzake documentatie geen botrokking hebben op de ontvangst voortkomende van het verbruik "hoogspanning" van meer dan 4.000 kW, in dit geval een uitorst belangrijk godoolte van het globale verbruik. Derhalve gaat hot om een algemeen
_
9
™»
£•
•••
probleom : daar de totale ontvangst de slotuitkomst ie van de expansie van do laagspanning en de hoogspanning, en van de respectieve indexering ervan. 3°) Do indexering in olectriciteit verschilt voor do laagspanning en voor de hoogspanning. Do index "hoogspanning" ondergaat een merkelijk minder snelle stijging dan die van de laagspanning. In hoospanning is de indexe ring van de verbruikers van meer dan 4.000 kW bovendien gebaseerd op één enkel element (verbruikte brandstof) en is zij eveneens lager dan de verhoging geregistreerd door de index hoogspanning. Als wij voor het dienstjaar 1964 de evolutie van do laagspanning en van de hoogspanning vergelijken, constateren wij dat de verhoging voor do laagspanning 3,47° tegen 1,3$ in hoogspanning bedroeg. Het belang van dat verschil kan gewaardeerd worden als men rekening houdt enerzijds met do verbruikte hoeveelheid (bij benadering 3/4 hoogspanning en 1/4 laagspanning) on anderzijds met de daaruit voortvloeiende ontvangst (nagenoeg 50$ hoogspanning voor 50fo laagspanning). Zulks geldt vanzelfsprekend alleen voor de leveringen die onder het gezag van het Beheerscomotê vallen ("interne" zelfproductie niet inbegrepen). Daar een evolutie van de indexen van dezelfde orde van grootte kan verwacht worden voor 1965> gaat het om eon essentiole factor bij de waardering van de evolutie van de globale ontvangst. Die toestand vergt dan ook van onaentwego de bevestiging van een herziening van do indexen, meer bepaald om die last tussen de hoogspanning on de laagspanning en voorts binnen de tarieven beter in evenwicht te brongen.
Evolutie van de posten van de bosteding van de ontvangst. In zijn nota hoeft de Hr DE STA3RCKE zich toegelegd op het onderzoek van
do "beheers- en exploitatiekosten" en moer bepaald van de post
"wodden on lonen". Hij hoeft het belang van die kosten in verhouding tot de stijging van do ontvangsten in aanmerking gonomon.
- 3Wij willen wel het betrekkelijk belang erkennen dat de s-Iv'.jging van die post "lonen en wedden" (tonaal bedrag in 1964 : 2.750 miljoen) heeft geno on ten opzichte van de globale ontvangst (+ 21%). Ofschoon wij - laten wij dat in herinnering brengen - niet beschikken over een voldoende documentatie die ons in staat stelt de porsoneelsbewcgingen alsmede de interne structuur ervan on hot aantal gepresteerde uren te volgen 1 Hot geregistreerdo stijgingspercentage - zoals dat voorzien voor 1965 bereikt echter peilen die alle partijen tot nadenken kunnen stemmen. Die in do nota geopperde meer specifieke problemen moeten onzes inziens besproken worden mot do betrokken beroepsorganisaties.
Het is niet wenselijk zich in een objectieve analyse te bepalen tot hot onderzoek van oen enkele post van de besteding van de ontvangst, die van de "arbeidskosten". Andere posten van de besteding van de ontvangst hebbon een even groot belang,., Dat is meer het geval voor de gezamenlijke afschrijvingskosten en voor de finanoiöle lasten die samen genomen, nagenoeg 2Oc/o vertegenwoordigen van de ontvangst (2.500 niljoen F in I964), van de netto winsten (privé sector plus gemeentelijke participaties) die + 18$ van do ontvangst (2.400 miljoen F in I964) bedragen.
Voor ons part zouden wij het probleem willen opperen dat gesteld wordt droor do evolutie van de aan het kapitaal on aan do ovorheidsparticipaties toegewezen nettowinsten. Volgens de besteding van do ontvangst, zou de post "wedden en lonen" tussen 1959 en 1961, nagenoeg 20$ vertegenwoordigen en is hij sindsdien gestegon; in 1964 bedraagt hij zowat 21$ van de globale ontvangst,
Als wij dezolfdo periode onderzoeken voor de netto winsten, dio én de winst van do maatschappijen én do gemeentelijke participaties dekken, stollon wij voor de periodo 1959/1961 een •betrekkelijke stabiliteit vast dio overeenkomen mot dio van de post "wedden on lonon" en van 1962 tot 1964 is er ook een vrij aanzienlijke verhoging (in absolute waarde van 1.700 miljoen in 1961 tot 2.360 miljoen in 1964).
- 4ïïeer bepaald voor 19^4 mag men niet het feit uit het oei; verliezen dat, h-Gwel de verhoging van de beheers- en exploitatiekosten met 17$ gestegen is in vergelijking met 1963, de stijging van do netto winat voor de privé sector 15,6$ bedraagt, dit is oen verhoging welke die van de wedden en lonen benadert.
De vergelijking van de lonen, zoals zij is gemaakt, rekening houdend mot do evolutio in de industrie, in de nota van de Hr. DE STAERCKE lijkt ons te beperkt. Inderdaad, zij maakt het ons niet mogelijk een oordeel uit te brengen over do evolutie van do voornaamste categorieën van de arbeidskrachten van de sector, onderverdeeld in drie categorieën : werklieden, bedienden en kaders. Wij herinnoron eraan dat verleden jaar reeds om een onderzoek desaangaande verzocht werd bij het Beheerscomité, BESLUIT. In zijn besluiten bevoelt de Hr. DE STAERCKE aan hot Beheerscomité ten zeerste aan zich voorzichtig en vastberaden te tonen in verband met de evolutie van do loonkosten. Hen dient zioh af te vragen of do Hr DE STAERCKE, bij de ontleding van do evolutie van de jongste jaren, en meer bepaald van 1961 tot 1964, rekening heeft gehouden enerzijds met het feit dat de wedden en lonon met 39$ gestegen zijn, en anderzijds met het feit dat do netto winsten (privé sector en gemeentelijke participaties) met meer dan 35$ gestegen zijn. Voor do eerste koer is het Controlecomité do jongste weken ingelicht over een raming van de globale ontvangst voor 1965. Die eorsto studio voor het aan gang zijnde jaar lijkt in de vergeleken posten niot moer dozolfde richting uit te gaan. Als men het voorstel van de Hr. DS STAERCKE in aanmerking wil nemen - zonder de taaie van hot Beheerscomité te bespreken - lijkt het op zijn minst onontbeerlijk dat men bij do onderhandelingen op professioneel en paritair niveau beschikt over instrumenten en over een vollodige en
— 5 -* objectieve documentatie die niet enlccl betrekking hebbc;..1. op hot verleden un Het heden, doch "bovendien op de toekomstige periode die de onderhandelingen dekt, althans op do "begroting van volgend jaar. Het betreft in dit geval slechts een bij hot dossier gevoegd element.
Voorts menen wij, zoals do Hr. DE STAERCKE het doet in zijn besluiten, dat het nodig is een politiek inzake tariefverlaging voort te zetten en de verbruiker te laten profiteren van de vermeerdering van het verbruik en van de voordelige toestand van do sector. In dat verband moet men vaststellen dat het Controlecomité over geen enkel previsioneel plan van tariofverlaging meer beschikt, daar de tarieframingen van het Beheersoomité afgelopen zijn. Wij hebben hier reeds in het Controlecomité geëist dat een tariefprogramma op middellange termijn wordt voorgelegd. Rekening houdond met de hierboven vermelde overwegingen, bevestigen wij onze bedoeling om eerlang aan het Oontrolecomité concreto voorstollen te doen. Ten aanzien van de evolutie van verschillende posten van do besteding van de ontvangst zowel voor de lasten als voor de verdeling, is het volstrekt onontbeerlijk een werkelijke provisionele politiek te voeren opdat alle partijen tijdig de tiraarde van hun aandeel, dàt van do verbruikers inbegrepen, zouden kunnen confronteren. Een dergelijke politiek zal het ons mogelijk maken een billijker verdeling van de gemaalcto vooruitgang te waarborgen en tevens de economische gozondheid van de sector to handhaven.
Document aux Ilembres du Bureau Document aar. de Leden van het Bureau AD/IL 65/OO A 23/49 .Annexe complémentaire - Toegevoegde "bijlage SECTEUR DU GAZ ET DE L<ELECTRICITE GAS- EN ELECTRICITEITSSECTOR.
D'après l'O.ÏÏ.S. s. Volgens de R.M.Z • Ouvriers Werklieden
i Ion t a n t Bedrag
1960
11.659
1 .I69.3OO.OOO
1961 1962
11.637 11.438
1 .220,000.000
1963 1964
11.347 11.431 Employés Bedienden
1 .269.40O.OOO
Gain moyen par ouvrier Gemiddelde verdienste jper v/erkman 100.291 104.838 110.580
1 .358.800.000
119.74? 135.876
1 .553.200.000
Bedrag I'Iontant
i960 1961 1962
8.010 8.130
1,469.5OO.OOO
8.338
1,,613.000.000
1963
8.744
1.,783.300.000
1964
9,314
2,,076.200.000
Progression en $ Progressie inc/o 100 % = i960 100
104,53 110,65 119,40 135,87
Gain moyen par enployé Gemiddelde verdiens t e per bediende
1,.391.400.000
1 73. 707 180,750 193,451 203.945 222.911
100
104,05 111,36 117,40 128,32
Ensemble de l ' I n d u s t r i e». .(mineurs exclus)
1962 1963 1964
Gain moyen Ouvriers Werklieden 64-, 390 69. 430 77. 930
Gehele indus-h-H a (mijnwerkers niet inbegrepen) Gemiddelde vn-Mi^riRtp Employés Bedienden 115.550 123.070 132.930
Dans l'ensemble, l'augmentation enregistrée au cours des 3 dernières années parait du même ordre que celle de l'ensemble de l'industrie. Cette constatation n'a fait, d'autre part, que maintenir les écarts existants, au profit dos travailleurs du secteur. In het geheel genomen lijkt de tijdens de laatste drie jaar goragistreerde verhoging even groot te zijn als die in de gehele industrie. Die vaststelling heeft anderzijds slechts de bestaande verschillen gehandhaafd ten voordele van de arbeiders van de sector.
COMITÉ DE CONTROLE DE L'ÉLECTRICITÉ ET DU GAZ CONTROLECOMITÉ VOOR DE ELECTRICITEIT EN HET GAS 8, boulevard du Régent, Bruxelles 1 — Regentlaa,n, 8 - Brussel 1
INTERVENTION DE M. DE STAERCKE, PRESIDENT DE LA P.I.B. à la séance du 13 octobre 1965 du Comité de Contrôle de l'Electricité et du Gaz, à l'occasion de la discussion de l'Affectation de la Recette globale Electricité 1964.
Monsieur le Président, Messieurs, Au cours d'un bref échange de vues qui a eu lieu à la fin de la dernière séance au sujet de l'affectation de la recette 1964, on a fait remarquer que les résultats de cet exercice avaient pu être atteints uniquement en raison du fait que l'accroissement de la consommation du courant électrique en 1964 avait été de 13,5# par rapport à la consommation de 1963. On pouvait se demander ce qu'il adviendrait en cas de diminution, même légère, du rythme d expansion. Lorsqu'on sait que l'industrie électrique devra, au ^ours des cinq prochaines années, investir à la cadence d environ 5 milliards de francs en plus du réinvestissement de ses amortissements, on peut se demander ce qui se passerait si une rentabilité réduite devait amener à une diminution du dividende. Comme cela signifierait pratiquement 1'éloignement du capital à risque, nous pourrions dans une telle éventualité nous trouver confrontés avec une demande d'augmentation du prix de 1 électricité, en dehors de celle résultant du jeu des index haute et basse tension. Faut-il dire que cela signifierait l'échec de notre institution ? Nous aurons l'occasion de discuter d'une manière approfondie chacun des postes de l'affectation de la recette 1964 et nous avons déjà commencé, puisqu'il vient d'être fait allusion précisément à la rémunération du capital et aux amortissements. Pour ma part, j'ai cru devoir m'attacher pour 1 instant à l'examen du poste "charges d'administration et d exploitation". Ce poste représente en 1964 18,8 centimes du prix de vente de 75,3 centimes à la production, soit 2?% et 34,7 centimes du prix de vente de 1,18 Fr en production-distribution, soit 29,4# . Eus des 3/4 de ce poste représentent les salaires et appointements.
2.Dans son Rapport Annuel de 1964, le Comité de Contrôle attirait l'attention ( p.29) sur l'augmentation des charges d'administration et d'exploitation, qui étaient passées de 5,2% de moyenne annuelle pour la période de 1957 à 1962 et 6,6% pour la période de 1959 à 1962, à 12,6% en 1963 par rapport à 1962. Pour la première fois donc l'augmentation des charges d'administration et d'exploitation se situait nettement au-dessus du taux d'accroissement des recettes. Or, en 1964 la progression est encore plus rapide, puisque les charges d'administration et d'exploitation des sociétés membres du Comité de Gestion des Entreprises d'Electricité passent de 3.296 milliards à 3.857 milliards, soit une augmentation de 561 millions ou 17/&. Ces 17$ constituent une moyenne pour l'ensemble des membres du CGEE. Pour certains, le pourcentage est inférieur, mais pour d'autres il est supérieur et dépasse dans certains cas les $ L'effectif du personnel de l'industrie de l'électricité est remarquablement stable depuis 1950. La réduction du personnel ouvrier se trouve compensée par l'augmentation presque équivalente de l'effectif personnel employé. Au ceurs de l'enquête à laquelle je me suis livré, il m'a été dit qu'il n'y a presque pas de licenciements parce que ceux-ci seraient interdits par certains accords. Si cela est exact;, il faudrait déplorer un état de choses qui est en contradiction flagrante avec les principes qui sont à la base de la déclaration commune sur l'augmentation de la productivité. Celle-ci admet les licenciements pour raison d'augmentation de la productivité et accepte le fait du chômage technologique, à condition que toutes les mesures soient prises pour assurer le reclassement dans les meilleures conditions et le licenciement avec toutes les précautions voulues. L'interdiction de tout licenciement constitue une manifestation de malthusianisme économique incompatible avec les exigences du progrès technique et difficilement justifiable dans un pays où existe une réelle pénurie de main-d'oeuvre et *ù il faut recourir très largement à l'immigration de travailleurs étrangers. Comparaison avec les autres branches industrielles. Au début des années 1950, après le réajustement des prix de vente, le personnel du secteur électricité jouissait d'un niveau de rémunération déjà supérieur au niveau moyen dans les autres secteurs industriels. Les statistiques de l'ONSS montrent qu'en 1953 la rémunération annuelle moyenne des ouvriers masculins était de 69.135 Fr. pour l'électricité, le gaz et l'eau, contre 53-507 pour l'ensemble de l'industrie. Pour les
5.employés masculins, les chiffres étaient respectivement de 120.200 contre IOO.947. Depuis cette date, la progression de cet écart a été considérable et dès 1959 la moyenne des rémunérations dans le secteur de l'électricité se révèle nettement supérieur à celle de l'ensemble de l'industrie belge. Nous disposons de deux indices qui retracent cette évolution : d'une part celui de l'i.R.E.S.P. (Louvain) et d'autre part celui de la B.N.B. Tous les deux prennent comme base 1953 = 100. L'indice du salaire coût établi par l'i.R.E.S.P. s'établit pour mars 1965 à 215,2 pour l'ensemble des industries, y compris l'électricité mais à l'exclusion des charbonnages, et à 270, 1 pour l'industrie électrique prise séparément. Ce dernier indice (moyenne de l'année) était de 201,7 en 1965 et de 240,4 en 1964, soit une augmentation de $ L'indice de la B.N.B. concerne, lui, le coût moyen par heure prestée. Il s'établit pour juin 1965 à 200 pour l'ensemble de l'industrie et à 253 pour l'électricité et le gaz. L'écart en points entre l'indice de l'industrie de l'électricité ( et du gaz pour la B.N.B.) et l'indice de l'ensemble de l'industrie s'établit comme suit : Année 1958 1959 I960 1961 1962 1963 1964 mars 1965 juin 1965
Indice I.R.E.S.P.
Indice B.N.B.
2
2
10,4 16 18,6 15,3
1? 17
25,6 40,8
23 41 49 535
54,9 n.d.
20
17
L'évolution des appointements des employés de l'industrie électrique est assez parallèle à celle des salaires ouvriers. II faut également noter que les statistiques ne recouvrent pas certains avantages, tels que pécule de vaoançes et allocations familiales, qui sont plus élevés dans le secteur de l'électricité et du gaz que dans la plupart des autres industries.
4.En conclusion, il apparaît que le coût du personnel occupé a crû ces dernières années au sein de l'industrie électrique à un rythme sensiblement plus rapide que dans d'autres industries. Cette charge pèse évidemment sur le prix de revient, et ce d'autant plus que les index haute et basse tension ne tiennent pas compte des salaires propres à l'industrie électrique, mais uniquement de l'index des prix de détail. Il en résulte d'ailleurs que si par hypothèse les rémunérations dans le secteur électricité suivaient simplement l'index des prix de détail, l'économie de l'industrie électrique n'en serait en rien affectée. L'augmentation du débit permet évidemment une augmentation supplémentaire des rémunérations et il est normal que les travailleurs de cette industrie participent à son expansion, mais le danger survient au moment où le taux d'augmentation des salaires et appointements dépasse celui de l'augmentation des recettes, ce qui est le cas depuis trois ans. Il convient donc de se réjouir de l'expansion extrêmement favorable de l'accroissement des quantités d'énergie vendues au cours des dernières années et spécialement en 1964. Cependant, si l'on considère que l'augmentation de la consommation est passée de l'indice 1O0 en 1952 à 149 en 1959 ( soit une progression annuelle cumulative de 7?o ) et de l'indice 149 en 1959 à 237 en 1964 (taux moyen cumulatif de progression annuelle 10$), il faut admettre que le taux d'accroissement de 13,5$ constaté en 1964 est presque anormalement favorable. Aussi un ralentissement de l'expansion de la consommation - ne serait-ce que conjoncturel - est une éventualité à envisager, sans pour cela verser dans le pessimisme. Si tel était le cas, l'évolution explosive des rémunérations du personnel de ce secteur - alors que pour les autres industries on peut se contenter de qualifier cette évolution de galopante (11,5$ en moyenne pour les trois dernières années) - ne manquerait pas de se répercuter fortement sur le prix de vente de l'électricité. Il ne fait en tout cas aucun doute que les entreprises les plus sensibles à la hausse des rémunérations se trouveraient dans une position critique en cas de ralentissement de l'expansion de la demande de courant. En conclusion, l'allure du taux d'accroissement des rémunérations dans l'industrie de l'électricité et du gaz est préoccupante à trois points de vue : 1°) la situation dangereuse dans laquelle pourraient se trouver à brève échéance les entreprises situées dans les régions les moins favoriséess
5-2°) la répercussion inévitable que des hausses de rémunération aussi importantes ont sur les industries circumvoisines en raison du phénomène bien connu d'osmose. 3°) la totale impossibilité où se trouve l'industrie électrique de poursuivre une politique de baisse de tarif et de faire profiter le consommateur de l'augmentation de productivité qui devrait résulter de l'accroissement de la consommation. Monsieur le Président, Messieurs, Je livre ces chiffres à vos méditations, mais je formule moi-même des réserves à leur sujet, étant donné le peu de temps dont j'ai disposé pour les rassembler. Je demande que mes assertions et mes chiffres soient vérifiés par notre secrétariat. S'ils se révèlent exacts, je me trouverai bien obligé de recommander très vivement au Comité de Gestion de l'Electricité et du Gaz, et ce au nom de la F.I.B. et des utilisateurs industriels qu'elle représente, de faire preuve de prudence et de fermeté. Peut-être qu'alors aussi d'autres que moi feront la même recommandation, d'une part au nom de la grande masse des utilisateurs privés pour qui une hausse de prix signifierait une perte de pouvoir d'achat de leurs revenus, et d'autre part au nom des travailleurs des autres industries, qui ont au moins autant d'intérêt que les dirigeants de leurs entreprises à sauvegarder la compétitivité de celles-ci. En émettant ces considérations, je crois accomplir un devoir, car nous sommes ici, je crois, pour corriger l'absence de concurrence dans le secteur de l'électricité et du gaz et pour empêcher que les employeurs de celui-ci ne pratiquent une politique de facilité à laquelle paraît les incliner la situation abritée de leur industrie.
FÉDÉRATION GÉNÉRALE DU TRAVAIL DE BELGIQUE ALGEMEEN BELGISCH VAKVERBOND SECRÉTARIAT : 42, RUE HAUTE, BRUXELLES
AD/11.. 65/00 A 23/49
SECRETARIAAT : HOOGSTRAAT 42, BRUSSEL
Bruxelles, le 12 novembre I965•
HOTE AUX ID3ÏBR3S DU BUREAU,
Chers Camarades, Ob.jet : Comité de Contrôle de l'Electricité et du Gaz. Sous oe pli s a) l'intervention de II. R. DE STAERCKE, Président de la 3?.I.B., à la séance du 13 ootobre I965 du Comité de Contrôle, à l'occasion de la discussion de l'Affectation de la Recette globale Eleotrioité
1964, (voir à propos de l'Affectation de la Recette 1964 - doo. aux Ilembres du Bureau s 65/OO A 23/37 - A D / E C du 1er septembre I965); b) la réplique - limitée aux aspects généraux - que nous défendrons devant le Comité de Contrôle oe 17 novembre I965j 0) une note relative au gaz naturel. Bien fraternellement,
Annexes
3
A. DELOURÏÏE, S e c r é t a i r e National.
Annexe 3.» AD7IL. - 65/00 A 23/49
GAZ NATUREL ( e.'rfcrait du p r o o è s - v e r b a l du I 3 / I O / 6 5 du Comité de C o n t r ô l e de 1'Electricité et du Gaz)
IIAI 1964. Le Comité de Contrôle est mis au oourant de l'existence d'une déclaration d'intuition des sociétés "belges et néerlandaises; il se déclare intéressé par l'ensemble du problème et oharge la Commission pour l'examen de l'affectation de la reoette d'en étudier les aspects économiques. Cette étude fait apparaître qu'en distribution, une réduction progressive des tarifs sera possible. ^ transport, la Commission est forcée d'attendre les résultats des négociations qui entretemps se poursuivent entre la H.A.I-Î. et les sooiétés "belges intéressées.
ITOVEJIBRE 1964. Le Comité de Contrôle est informé des résultats de oes négociations, résultats portant principalement sur la fixation du prix-frontière correspondant au prix "entrée-distribution", sur les prix intérieurs belges pour fournitures industrielles et sur la structure de la nouvelle société de transport.
JËCERSRE 1964. Le Ministère des Affaires Economiques et de l'Energie demande au Comité de Contrôle de formuler un avis sur la structure des prix.
JANVIER 1965. L'avis du Comité de Contrôle est transmis au Ilinistère des Affaires Economiques; cet avis oonoerne les points suivan.ts s - prix distribution entrée ville; souhait de voir oe prix se situer en Belgique au môme niveau qu'on Hollande. - prix frontière pour fournitures industrielles; souhait de voir oe prix fixé de manière à obtenir pour les utilisateurs belges des oonditions sensiblement égales à celles faites aux industriels néerlandais, , • /1
» •
- 2 -
Politique tarifaire; La Belgique devrait avoir toute liberté de modifier les prix entrée distribution et les prix industriels. Clause de la nation la plus favorisée; Le Comité de Contrôle désire pouvoir suivre l'évolution do l'aooord.
Au cours des négociations le Gouvernement s'est préoccupé simultanément : - de permettre la réalisation effective du transport de gaz en Belgique (établissement d'un projet de loi sur le transport de gaz par oanalisations); ~ d'organiser la structure de la nouvelle société de transport de manière à y introduire des éléments susceptibles de défendre l'intérêt général; - d'éviter toute discrimination entre consommateurs belges et hollandais. En ce qui concerne les prix, ïl, SIIIOlïET a- fait état au Conité de Contrôle des études qui ont été faites par le Département, et des démarches entreprises auprès du Ministre hollandais des affaires économiques, démarches d'où il résulte notamment que los prix fixés pour la distribution publique (entrée ville) et pour les usages '. industriels ont été déterminés, en Hollande comme on Belgique, on tonant compte des conditions prévalent sur le marohé énergétique de ces pays, ce qui semble démontrer qu'aucune discrimination n'a été faite entre oonsommatoixrs belges et néerlandaise II a également été entendu qu'au départ des prix frontières, la Belgique disposerait d'une liberté tarifaire totale. II. SIïKMET, a enooro précisé que 1 G Gouvernement belge a consulté la C.B.E» et n'a pas, contrairement à oo qui a été dit,introduit de plainte auprès de cet organisme\ on attend toujours la réponse de la Communauté. Il déclare enfin que le Gouvernement a estimé no plus pouvoir attendre et compte statuer très prochainement sur cotte question, souhaitant au préalable obtonir en la matière l'avis du Comité de Contrôle. II. TEYS, délégué général du Comité de Gestion signale que la méthode de caloul utilisée pour la détermination du prix frontière a également été appliquée à l'Allemagne et a donné des différences de prix similaires à oellos relatives à la Belgique. / • / • • •
•3
_
II précise par ailleurs que les gisements de gaz déoouverts en Hollande ne sont pas illimités et ne pourront do toute manière assurer l'approvisionnement énergétique do l'ensemble des divers pays ouropéons intéressés. Les Pays-Bas envisagent de limiter, à plus ou moins longue échéance, l'utilisation de ce gaz à la distribution publique et à certains usages industriels spécifiques. II. TETS signale ensuite que depuis le mois do juillet, au cours duquel l'accord avec la 1J*A.M. avait été paraphé, la Hollande n'a modifié sa position vis-à-vis de la Belgique qu'en ce qui concerne les points do fourniture. Au lieu de 4 points initialement envisagés, la Belgique nJön disposera plus que do deux, situés respectivement au nord de Turnhout e.t au nord de Liège. Il semble toutefois que deux autres points de fourniture pourraient être négociés, points qui so situeraient dans la région d'Anvers et dans la région d'Skloo.
Il est d'aiitre part déclaré qu'il est possible de se oontenter de deux points de fourniture, du moins durant une certaine période. L'utilisation du méthane liquéfié transporté par bateau a été étudiée et il ost hors do doute que la consommation de gaz naturel d'origine néerlandaise so révélera économiquement plus intéressante.
Déclarant la discussion closo, M. le Président (COOL) estime que l'assemblée dispose de données suffisantes pour oxprimor un avis quant à la décision que le Gouvernement doit prondro; il ostime pour sa part, que cet avis peut être rédigé d'une manière favorable. Le Comité do Contrôle est informé do ce que l'industrie du gaz toute entière so rallie au projet.
» / * • t
- 4Quoique non informés au préalable sur la consultation du Comité do Contrôle sur l'état des négociationss nous avons : a) pris acto du fait que le Comité de Contrôle est consulté sur ce problèmej alors que le Gouvernement s'est refusé à semblable consultation sur la structure do la Société chargée du transport du gaz naturel; t>) attiré l'attention du Gouvernement et du Comité de Contrôle sur l'importance de la demande d'avis formulée par le Gouvermont Belge à la C.E.E, on ce qui oonoerne la discrimination entre consommateurs "belges et hollandais; c) oonstaté cue compto tenu des réserves prérappeléess il ne restait plus en ce qui nous concerne qu'à prendre aote de l'état actuel des négociation s»
FÉDÉRATION GÉNÉRALE DU TRAVAIL DE BELGIQUE ALGEMEEN BELGISCH VAKVERBOND SECRÉTARIAT : 42, RUE HAUTE, BRUXELLES
SECRETARIAAT : HOOGSTRAAT 42, BRUSSEL
NOTE présentée par Alfred DELOURIIE, Secrétaire National de la F.G.T.B., suite à l'intervention de II. DE STAERCKE, Président de la F*I«B», au Comité de contrôle de l'Electrioité et du Gaz, du 13 octobre 1965»
Les résultats do l'exercice 1964 tels qu'ils apparaissent au rapport do la Commission de l'Affectation do la reoette, ont été atteints uniquement en raison de l'accroissement de la consommation do 13 »5 % par rapport à 1963. -
IMPORTANCE DU RYTHME D'EXPANSION SUR LES RECETTES GLOBALES.-
1°) Plus particulièrement pour 1964* 1'accroissement de la consommation c'est-à-dire de l'énergie vendue a été non do 13,5$, mais "bien de 9,9$, soit un écart de 1/3, loi se plaoe un élément important: l'accroissement de la recette dû à l'indexation. Cotte indexation joue ainsi un rôle considérable? par ailleurs très différent selon qu'il s'agisse de la haute ou do la "basse tension. 2°) Si nous décomposons l'accroissement do la consommation globale, nous constatons qu'au cours des cinq dernières années, l'expansion de la consommation domestique (résidentielle et professionnollo) s'est élevée à 12fo onviron ot à quelque 7$ pour l'industrie. La "basse tension a participé pour une part relativement plus importante quo la Ixaute tension dans l'accroissement de la reoette globale. Nonobstant l'absence d'une comptabilité distinote pour la Ixauto tension et la basse tension, nous pouvons largement présumer l'importance prise par la basse tension dans l'aocroissomont de la reootto. Ces éléments devraient pouvoir nous ôtro fournis par lo Comité de Gestion,
Notons au surplus que nos possibilités de documentation no portent pas sur la recette provenant de la consommation "haute tension" do plus de 4.000 Sr, en l'occurrence d'une partie extrêmement importante de la consommation globale.
Dès lors, il s'agit d'un problème général: la recette totale étant le résultat final de l'expansion de la basse et do la haute tension, et do lour indexation respective.
30) L'indexation en électricité est différente pour la basso ot pour la hauto tension» L'index "haute tension" connaît une oroissanoe nettement moins rapide lue oolui do la ^ t e n s i o n . En outre, en haute tension, l'indexation des utilisateurs de/4.000 b est ïasée sur un seul élément (oonfcustiU.OB consommés) ot est également inférieure à l'augmentation onroeistréo par l'index haute tension* Si pour l'exercice 1964 nous comparons l'évolution de la basse ot de la haute tension, nous constatons*que l'augmentation pour la basso tension s'est élevée à 3,4$ contre 1,35$ on haute tension. L'importance de cet écart s'apprécie on tenant compte d'une part de la quantité consommée (approximativement 3/4 haute tension et 1/4 basse tension) et de la recette qui en résulte (environ 50% haute tension pour 50% basse tonsien). Ceci ne vaut évidemmelT^our les soûles fournitures relevant de l'autorité du Comité de Gestion (autoproduction "interne" non comprise). Comme une évolution des.'indox^du m8me ordre d'importance,peut ôtre prévue pour 1965, il s'agit d'un facteur essentiel danS l'appréciation de l'évolution do la rocette globale. Aussi cette situation appelle-t-elle de notre part la confirmation d'une revision des index, en vue notamment do mieux équilibrer cotte charge entre la haute et la basso tension ot par ailleurs, à l'intériour dos tarifs.
— 3 —• Evolution des postes de 1'affectation de la recette. Dans sa note, H, DE STAERCKB s'est attaché à l'examen des "charges d'administration et d'exploitation" et plus particulièrement au poste "salaires et des appointements". Il a considéré l'importance de ces charges en fonction de l'aocroissement des recettes» +
+
+
Nous voulons tien oonvenir de l'importance relative prise par l'accroissement de ce poste "salaires et traitements» (montant total en 1964: 2.750 millions) par rapport à la recette globale, (soit + 21$). Quoique - rappelons-le - nous ne disposons pas d'une documentation suffisante, nous permettant de suivre les mouvements du personnel ainsi que sa structure interne et le nombre d'heures prestées i Cependant, le taux d'aooroissement enregistré - comme celui prévu pour 1965- atteint des niveaux qui peuvent inciter toutes les parties à la • réflexion. Ces problèmes plus spécifiques, soulevés dans la note, doivent à notre avis être débattus avec les orGanisations professionnelles intéressées.
II n'est pas souhaitable de se limiter dans une analyse qui se veut objective à l'examen d'un seul poste de l'affectation de la recette, celui "des charges du travail». D'autres postes de l'affectation de la reoette ont une importance du mémo ordre... Ainsi en est-il notamment de l'ensemble des charges d'amortissement et des charges financières qui réunies, représentent près de 20$ de la Recette (2.5OO millions do Fr. en I964), des bénéfioos nets (secteur privé plus participations communales) qui s'élèvent à plus ou moins 18?5 de la Recette (2.4OO millions de Fr. en I964).
Pour notre part,- nous voudrions rolever le problème posé par l'évolution dos bénéfices nets attribués au capital et aux participations publiques. D'après l'affectation do la reoette, le posto dos "salaires et traitements" représenterait ontro 1959 et 1961, près do 2C$ et il a dopuis, progressé pour atteindre en 1964 quelque 21* do la recette globale.
- 4Si nous examinons les mêmes périodes pour les "bénéfices nets, couvrant à la fois le 'bénéfice des sociétés et les participations communales, nous constatons, pour la péribde 1959/1961, une relative stabilité, concordant à celle du poste "salaires et traitements" et de 1962 à 1964, se dégage également une augmentation non négligeable (en valeur absolue, de 1.700 millions en 1961 à 2.360 millions en 1964). Plus particulièrement pour 1964? il ne faut pas négliger le fait que si l'augmentation des charges d'administration et d'exploitation s'est accrue de 17 1° comparativement à 1963, l'accroissement du bénéfice net pour le secteur privé, est de 15,6 %, soit une augmentation très proche de celle des salaires et appointements. x
x
x
La comparaison salariale telle qu'elle est établie a TBC l'évolution dans l'industrie dans la note de M. DE STAERCKE nous paraît trop limitée. En effet, elle ne nous permet pas de porter un jugement sur 1' -évolution des principales catégories de la main-d'oeuvre dutsecteur, subdivisé notamment en trois oatégoriesî ouvriers, employés et cadres. Rappelons, l'année dernière déjà, une enquSte a été demandée à ce sujet au Comité de gestion.
CONCLUSIONS. Dans ses conclusions, lï. DE ST.ÔERCKE reoopmande très vivement au Comité de gestion de faire preuve de prudence et de fermeté au sujet de l'évolution des coûts salariaux. Il faut se demander si, dans l'analyse do l'évolution de oes dernières années, particulièrement do 1961 à 1964, M. DE STAERCKE a tenu compte que, d'une part, les salaires et traitements ont augmenté de 39 fo et, d'autre part, les bénéfices nets (secteur privé et participations communales) de plus de 35 i°» Pour la première fois, le Comité de contrôle a été informé ces dernières semaines d'une prévision de la recette globale pour 1965. Cotte première étude pour l'année on cours paraît - dans les postes confrontés • no plus poursuivre la nôme orientation.
_ 5—
Si l'on veut prendre en considération la proposition do M. DE STAERCKE - sans débattre du rôle du Comité de gestion - il apparaît pour le moins indispensable que les négociations à l'échelon professionnel et paritaire, disposent d'instruments et de documentation complète et objective portant non seulement sur le passé et le présent, mais encore sur la période future couvrant les négociations, à tout le moins sur les budgets de l'année prochaine. Il ne s'agit en l'occurrence que d'un élément versé au dossier.
X
X
X
Par ailleurs, comme M, DE STAERCKE le-, fait dans ses conclusions, nous estimons qu'il faut poursuivre une politique do baisse des tarifs et faire profiter le consommateur de l'accroissement de la consommation et de la situation abritée du secteur. A oe sujet, il faut constater que le Comité de contrôle ne dispose plus d'aucun plan prévisionnel d'abaissement tarifaire, les prévisions tarifaires du Comité de gestion étant venues à expiration. Nous avons déjà réclamé ici en Comité de contrôle la présentation d'un programme tarifaire à moyen terme. A ce propos, tenant compte des considérations émises ci-avant, nous confirmons notre intention do saisir, à brève éohéance, le Comité de contrôle de propositions ooncrètes. Devant l'évolution de divers postes de l'affectation de la recette, tant pour les charges que pour la répartition, il est absolument indispensable de passer à une réelle politique prévisionnelle, afin que toutes les parties puissent confronter en temps voulu la valeur de louipart, y compris celle des consommateurs. Une telle politique nous permettra d'assurer une répartition plus équitable dos progrès réalisés, tout en maintenant la santé économique du secteur.