FÉDÉRATION GÉNÉRALE DU TRAVAIL DE BELGIQUE ALGEMEEN BELGISCH VAKVERBOND SECRETARIAAT : H O O G S T R A A T 42, BRUSSEL
SECRÉTARIAT : 42, RUE HAUTE, BRUXELLES
77/Oo A 23/11 GG/XV/MA Dienst dakt.
Brussel, 10 maart 1977.
AAN DE LEDEN VAN HET BUREAU.
Waarde Makker, Betreft : Voorontwerp van wet "betreffende de leertijd voor een loontrekkend "beroep. In aansluiting met de nota 77/O0 A 23/9 van 24 februari 1977 laten wij u, in bijlage, geworden : 1. De tekst van het voorontwerp van wet 2. Het ontwerp-advies van de N.A.R. 3. De nieuwe tekst van het voorontwerp van wet die door de N.A.R. wordt voorgesteld op grond van de konklusies die in het ontwerpadvies zijn opgenomen - kommentaar "bij de artikelen - nieuwe tekst van het voorontwerp van wet. 4. De adviezen van de jeugdraden.
Met kameraadschappelijke groeten,
G. GOGNE, Nationaal Sekretaris. Bijlagen.
FÉDÉRATION GÉNÉRALE DU TRAVAIL DE BELGIQUE ALGEMEEN BELGISCH VAKVERBOND SECRÉTARIAT : 42. RUE HAUTE, BRUXELLES
77/O0 A 23/11
SECRETARIAAT : HOOGSTRAAT 4 2 , BRUSSEL
B r u x e l l e s , l e 10 mars 1977-
GG/XV/ND Serv. dact.
AUX MEMBRES DU BUREAU
Cher Camarade, Objet : Avant-projet de l o i concernant l'apprentissage d'une profession s a l a r i é e . Suite à l a note 77/00 A 23/9 du 24 f é v r i e r 1977, nous vous adressons en annexe : 1. Le texte de l ' a v a n t - p r o j e t de l o i 2. Le projet d ' a v i s du C.N.T. 3. Le nouveau t e x t e d'avant-projet de l o i proposé par l e C.H.T. et "basé sur l e s conclusions du projet d ' a v i s - des commentaires sur ces a r t i c l e s - un nouveau texte d'avant-projet de l o i . 4. Les avis des conseils de l a jeunesse.
Fraternellement,
G. GOGNE, Secrétaire national.
XOMHKBIJK
liinietèrt de l'Qroloi et du Travail»
Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid»
Projet de loi relatif à l'apprentissage tl'une profession salariée.
Ontwejr» van wet betreffende de leertijd vjor een loontrekkend beroem.
Bxposé drs Motifs,
Messieurs,
Jtenorie ven Toellohtiag,
on force,
Bans sa 'déclaration souvernoaontale 30 avril 1974* le gouverneront a prôoottiad parai les nesures adéqucto» pour r*~ sédier su ofetaagedM jeunes notassent la du contrat d'apprentissage.
In si jn regeringarrerklaricg van 30 april 1974 heaft de regering de gtpnste ooetrogelen beksndgesaakt on de werkloosheid onder de jeugdigen tegen te gasa in het bijaondex' de hervondnf « n d i li
IA entière de 1"apprentissage ast enoo~ re réglée chss nous par lés dispositions Ae la lol au 22 gerninol - 2 floréal ca XI relative au:: oamifaoturce, fabrique* et nttliero,
D« bepalingen betreffende het leerlingvenon trctlke nog ven kraoht sijn, si jn die van het decreet 22 geminal - 2 floréal jaar XX betreffende oonufaoturen, fabrieken en werkplaatsen.
o b é i £a présent projet <wt de mstatl ooo disposition àûauètw» et inoooplftteoy une réglementatlnn dfensemble çni «Biese favoriser le déroloppenent de l*ap» orentissace «ous l*égiàe des organisations ïtpr&entatircc det caployaurs ut des tra«milleura.
(3oel v»n dit wetsontwerp i s dei» v«cvuderdfii en onvolledig? bepalingen ie vorvaa$en door esn geilt el van reglesjesrke» ringen waarbij de ontwikkeling van hei leerlincwesoa ond«r de besonendnf van de re» prïoentaf.ieve beroepsorganisaties der werb«n werkneoers begunetigd wordt.
Do 19*3 a 1959 diverses ptopoaitioac projets ûe lol furent déposée en vu* de décanter l'apprentissage, à savoir :
Ton 1956 tot 1959 veré«n versomlllende het oog op dê reglenont«ri»g van h*t li te U
- la proposition de loi organisant l'ap_ fesi wotsvoorotsl Ut r««eling wa hst prontiosage dans l'industrie et la corner- l»erlln£t?esen in de hendel en ds nijvsrhe*d, ingeAisad door do Heer WOBM op 0 «, déposée par Honsiour IH2JB3¥ le 3 «ai - (Sénat, (session 1955-1956, doc. 174)» 3 nsi 1956 (Zitting 1955-1956 ftsssmt, doo. reprenait les ooncluniocc de l'avis 174), M.X de tevlultcn van het advies nr. $4 du Conseil iwtional du travail f 54 vtta de î^tiondo ArbeidsrasA homsa 1
- la proposition de loi organisant l'ap~ prentissege des travailleurs destiné» à Stre employés dans une industrie déterminée, déposée par Ilonsiour TO0CL3T le, 10 février 1959 (Sénat, sessinn 195Ô-1959» doc 82) î
- et wetsvoorstel tot regeling van het leerlingwezen van de werknemers die in een bepaald badrijf sullen tewerkgesteld worden, ingediend door de Heer TKChlSS op 10 februari 195.9 (Zitting 1958-1959, Senaat, doe. 82) j
-. le projet de loi organisant l'apprentissage des travailleurs destinés à être employés dans une industrie déterminée (Sénat, session 1957--1958, doc. 363), déposé par le Ilinistro du Travail et de la Prévoyance sociale iionsieur TROCLET ;
— het wetsontwerp tot regeling van het leerlingwezen van de werknemers die in een bepaald bedrijf zullen tewerkgecteld worden (Zitting 1957-1958 Senaat, doe. 363), ingediend door de linieter van Arbeid en Sociale Voorzorg de Heer TROCLBT ;
- le projet de loi organisant l'apprenti*' - het wetsontwerp tot regeling van het leersage des travailleurs destinés à 8tre em- lingwezen van de werknemers die in het bedrijf uloven zullen tewerkgesteld worden ployé* daas l'industrie (Sénat, session (Zi-mrs 1958-1959, doo. 260), ingediend 195Ö-1959, doc. 260) déposé par le Minisdoor de hinister van Arbeid de Heer BESOGNE. tre du Travail ; Ionsi sur BEHOGNS.
Le présent projet de loi s'inspire largsMnt, pour les matières spécifiques à l'apprentissage, du projet de loi précité de non honorable prédécesseur Monsieur HSKXBfB.
Het onderhavige wetsontwerp laat «ioh, voor wat betreft de speoifieke bepalingen van het leerlingwezen, ruinsohoots leiden door het hogergenoemde wetsontwerp van mijn getierde voorganger de Heer BEHDONK.
Pur ailleurs il applique, mutatis rmitandis, au oontrat d'apprentissage la nlupsrt deo dispositions du projet de loi relatif au : oontrats do travail actuellement en discussion au Sénat (doc. 361 (S.E, 1974) n° î). C'eot ainsi que les article 3, 6, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15 parti*, 16, 17, 18 partim, 21, 22, 23, 24 25, 26, 29, 30, 31, 32, 33, 35, 37 et 39 ne sont en réalité qu'une adaptation au contrat d'apprentissage dss dispositions du projet de loi relatif au : oontrats de •travail. Ces artioies n'appellent donc que peu de oossMntairea.
Anderzijds pact het, nutst is autandia, ojp de leerovereenkomst het grootste deel van de bepalingen toe van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten dat op het huidige' ogenblik ter bespreking is in de Senaat, (doe, 361 (B.Z, 1974) N» 1 ) . Het is om deze reden dat de artikelen 3, 6, 9, 10. 11, 12, 13, 14, 15 gedeeltelijk,16, 17, 18 gedeeltelijk, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 29, 30, 31, 32, 33, 35, 37 en 39 in werkelijkheid slechts een aanpassing sijn voor de leerovereenkomst van bepalingen van hst wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten. Sese artikelen vergen dus wei» oomentaar.
II conviant de souligner l'ioportance du rôle dévolu par ce projet aux ooonissiono paritaires et aux oonoeils d'entreprise, qui sont appelés chacun suivant %la compéteace qui leur est reoonnue, à élaborer les noraes d'apprentissage et à surveiller le déroulement de celui-ci} respectivement D U T le plan de chaque branche d'activité et aur la plan des entreprises.
Cocaeat&ire des articles*
Be nadruk diont gelegd op de belangrijko rol dio dit ontwerp aan de paritair© comités en «an de ondernemingsraden toekent, zij zullen, elk volgens de bevoegdheid die hen toegekend is, de leervoorschriften moeten opmaken en over het verloop en da ontwikkeling van de borocp3oplciding moeten toezicht uitoefenen on dit EO'.fel op het vlalc van elke bedrijfstak als op het vlak van de onderneniingdn* * • Ondoi-eoek der artikelen*
l^^f for définit lo coat-;:*, d'apprenticcago CC3B9 un contrat Bynalla^Batique dont lco obligations spaeatiellna sent :
Artikel 1 bapealt de leerovereenkomst aio een wederzijds bindend oentreot waarvan de esoraitiSle verplichtingen zijn :
1° 1 •©bliff**ia» powr l e pavxoa Cr, doctior ou «Se v ? i i l e r h tvivo ûraaor vu» foroction profcsaicainello à l'ivpprcaiti j
1°fctverplichting van do patroon os de leerling een beroepsopleiding te geven;
2° l'obligation pour l'apprcnii da tr>v e i l l e r sova l'autorité du patroa ot de suivre l'entftigaesent ^onoonire b
2° de Vdrpliohtlng van de leerling on onder hot gesaj van de patroon arbeid te verrichten.
Co
la
en cco
la co.>-
l a "k
Cotte définition eet c«lle qui a óté proposée par l e Coaieil d'Etat doas eon ovics du tO avril 1959 (doc, pari, 3êt 1956-1559» n° 260, p. 34)»
o Iooro7ordenkocst varschilt hierin Ca arbsidsoveroenkoouit, dat de tegsnjprcotntfo vr.u de va^riohte arbeid aiet hot loon, mrAV Ao beroepeopleiding is*
!Ut i s do d'efinitie die voorgesteld â door de Raad van State in zijn cdvioa vza 10 Bpril 1959 (Pari. S t . 3ennat, 1956-1959t » r . 260 p 34)
- 4~
Le projet y apporte cependant le pr4oiaion que la forna'ion profeesioBtell* •et donnée à 1*apprenti «a vue de lui per•ettre l'exoroioe d'une profeosion salarié*. Bte effet, le projet de loi n e V a p plique paa à l'apprentissage qui viae à foraer das trayai11euro indépendants, qui a été conçu p»r l e rdgl«»«at%tion en le. netier* 4MU un ccptlt tout particalier<>
Het ont'.ferp voegt hier nooht&ns de precisering aan toe dat de boroepeopleiding aan de leerling gegeven uordt met hot oog op de uitoefening van een loontrekkend baroep* Het uetsontvrerp ia inderdaad niet ven toepassing op hst learlingtreaen dat selfDt&ndige 'jerkneaers Kil oploidtn, Aeca reglementering «ard in Ma cw* aadoro geert opgevat*
La définition du contrat d'apprentistient ooapte de l'évolution des méthodes do formation professionnelle. Ce n'eot pas néoeasaireoent dans le cadre de 1'entreprioo que l'ciwaigpeBe&t doit 3tre donnée à l l a 9 p r » t i t i l P*»* »*r« onviaagé «rem la ea*w élorffi d*m
De bepeling van de leerovereenkomst houdt rekening s»t do evolutie in de methoden van beroepsopleiding» Hot onderricht vos de leerling moot niet noodsekolijk in hst ktvder van de onderneming gegeven wordeq het neg biens» hot verruimd kader van aan l vta oodanaaminfan of In aan ondar-
applioebla dana la projoi ni «era ria ni àss&e la ptohe aaritis*. L'exclusioa da oa* tranches d'Rctivitfl rédu faAt qu'ii «xiate déjà pour oel1938 porla oaArti dco loir «n 53 1931 p«wpcari«l A» U
Il prévoit égalcaicnt que le projet n'est pw» apfJLioable aux oontrats d»ap~ prcatiaaage oonclua dwcui lec ooaditiona prâvucs par leat r&eloaonto relatif» à l a foraatioo «i eu porfootiosneeant f 4at» Xo« cétiara 9% éfl to 13 • • r i l 199$ <*> a
o d ^ GJViX
te
15 *awl<» tfgO «t «a »
Aytikel 2 bepaalt lat dit ontwerp niet ^toepafialng ia op de koopvaardij mi di Mevieaerlj, De uitsluiting van daae l«drijfBta!dccn ie hit govolg van het feit dat ar daar reoda «ca regeling van het Iffrlixxipnaaa boerkond in hot hadar van da natten ven 5 jvni 1^28 houdende da arbeldacvercsitkcGfft wagena aohaepadienat an van zy saptcabH? 1931 ttateatfajkU da aj*i>f»rving h*t paxviiaa«l vocv 4a aeavisaarlj.
Hat bepaalt eveneens dat het ontwerp niet van toepaaaing ie op de leerovarei koaston velke gesloten worden in de voorMsuordcQ l»p»ald door de reglementen betre ffuvie <%o bcrottpaoplaiding m -varvolaaking in do asbcslttcs on norinaTm (Koninklijk T-a 13 cpril 1559 « «inisterlfle
15 Jacwi i960 « v » 2 0
~ 5 -
Ui vortu de cette disposition, lorsqu'un contrat d'apprentissage n'est pas reconnu par le départ©nent qui a dans ses attributions 1'application des textes réglementaires qui régissent l'apprentissage dans les métiers et négocest i l tombe automatiquement sous 1'application des dispositions du présent projet.
Indieu een leerovereenkomst niet erkend is door het departement dat de toepassing van de reglementaire teksten die handelen over het leerlingwezen xn ambachten en neringen onder zijn bevoegdheid heeft, valt het, krachtens deze bepaling, automatisch onder de toepassing van de bepalingen van dit ontwerp.
De «Sae, Ie présent projet s'appliquera à l'apprenti qui se destine dans les métiers négoces à l'exercice d'une profession Balariée et non pas d'une profession indépendante.
Het onderhavige ontwerp sal ook van toepassing zijn op de leerling die zich voorbereidt op een loontrekkend beroep en niet op een zelfstandig beroep in de ambachten en neringen.
L'article 3correspond à l'article 8, alinéa 1er du projet do loi relatif aux contrats de travail.
Artikel 3 stemt overeen met artikel 0r 1° lid van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Afin d'éclairer les parties sur leurs droits et obligations, 1'article 4 prévoit que le Roi déterminer:- les mentions que le contrat d'apprentissage devra obligatoirement contenir.
On de partijen voor te lichten wat betreft hun rechten en verplichtingen voor»iet artikel 4 dat de Koning de vermeldingen bepaalt welke de leerovereenkomst dwingend dient te bevatten.
L« contrat d'apprentissage qui n'aurait pas été constaté individuellement par écrit au plu» tard au moment de l'entrée en service de l'apprenti ou qui r.e contiendrait pas les stipulations et énonciations imposées par arrêté royal, est réputé contrat de travail d'ouvrier ou d'employé suivant la nature de l'activité du travailleur. Telle est la sanction civile prévue par l'article 3.
Een leerovereenkomst die niet schriftelijk en individueel opgemaakt wordt of op een later tijdstip dan het ogenblik van indiensttreding van de leerling of die niot de bodingen en vermeldingen bevat die opgelegd zijn bij koninklijk besluit wordt geacht een arbeidsovereenkomst te zijn voor werklieden of bedienden al naar gelang de aard van de bedrijvigheid van de werknemer. Dit is de burgerlijke eanktie die voorzien wordt door artikel 5.
lf'article 6 correspond à l'article 41 dix projet de loi relatif aux oontrats de travail•
Artikel 6 stemt overeen met artikel 41 van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten.
- 6-
Dena l'intérêt de chacun»de» parties ^ 'article 7 prévoit une période d'essai ^Obligatoire. La durée minimal» et maximale ^ celle-ci est fixée respectivement à un et a trois mois.
In hot belang van e 11: van de partijen voorziet artikel 7 een verplichte proefperiode» BcrainimuK)-en maximumduur van deaso periode Is vastgesteld op respectievelijk een tot drie maanden*
L'article 8 fi e à sir mois la durée Minimale de l'apprentissage.
Artikel 8 stelt de ninimuaduur "an de loertijd vaat op 6
g i c l e s 9. 10. 11. 12. 13 et 14 Correspondent respectivement au : articles 1 13i 6, 44i "!4 •* 5 du projet de loi au:: contrats de travail.
De artikelen 9. 10« l i t 12t 13 en 14 stemmen overoe'n met de artikelen 12, 13t 6, 44t 14 en 15 van het wotsontworp betreffende de crbeidsovereenlcoasten.
fos 15. qui concerne les obligat i o n s de l'apprenti, correspond à l'artiolo 16du projet de loi relatif au- contrats de travail et y ajoute l'obligation de suivre \ f » cour» professionnels complémentaires Vt de se présenter au: examens organisés Conformément A là loi (2°).
Artikel 15, .?.et betrekking tot de verplichtineên von do leerling, stemt overeon met artilcel 16 van het '.fetsont;»rp betreffende de arbeidsovereenkomsten on voegt hier do verplichting aan toe het arnvullend beroopaonderwijs te volgen on zloh aan te bieden voor de oxanens die overeeniconstig fie irat xrcrden ingericht (2°)b
kicles 16 et 17, concernant la l i t é de l'apprarfci, correspondent ^"^rticles 17 et 18 du projet de loi relat i f aun contrat» de travail.
Do artikelen 16 en 17 met betrekking tot de aansprnkelijkhsid van de leerling, stemmen overeen met de artikelen 17 on 18 van het wetsontwerp betreffende de arbeidaovereenkoma ten•
t.«article 18 reprend les oblifatiou» l'employeur qui figurent à ^énér*I«» de lemployeur \ ' a r i i c l » 19 du projet de loi relatif au:: Contrat» de travail. La» 4° et 5° de l'arti^ l e 18 du projet édiot«nt des obligationn Spécifique» »a ce qui concerne lee travwu;: ^ l'apprenti p«ut Itrre ohargé.
Artilcol 18 herneerat de algemen» verplichtingen van do werkgever die voorkomen in rrtikol 19 von het wet«ontwerp betreffende da arbeidsovereenkomsten» De nummers 4 «n 5 van artikel 18 v»n het ontirerp st»l?.«n specifieke vorpliohting»n vaut v/at betreft Ie arbeid HaartMo de leerling kar. belast Morden.
T.
L'article 19 introduit l'obligation da rémunérer 1'apprenti dis l'expiration de le période d'essai. En effet, si beaucoup de jeunes gen* négligent les possibilités de formation existantes c'est par suite de 1'absence de rémunération pendant la période de formation professionnelle»
Artikel 19 voert de verplichting in on de leerling te belonen voor sijn arbeid vanaf het verstrijken van de proefperiode. Het ia inderdaad wegens het ontbreken van loon tijdens de periode van de beroepsopleiding dat vele jongeren geen gebruik naken ven de bestaande mogelijkheden van 'opleiding.
D'autre part, au fur et à mesure que progresse sa forant ion, l'apprenti rend davantage de services au patron. Il est donc normal que la rémunération progresse en fonction de la durée de l'apprentissage.
Andersijds verleont de leerling meer diensten voor de patroon naarmate dat sijn opleiding vordert. Het ligt dus voor de hand dat de ba loning toeneemt in functie van do duur van de leertijd.
L'artiole 20 prohibe, en raison de ses inconvéniente pour l'apprentissage, l e rémunération au rendement des apprentis mineurs d'&ge. Si l'apprenti est najeur, ce mode de rémunération n'est admis que dans la mesure où i l n'en résulte aucun préjudioe pour l'apprentissage*
Artikel 20 verbiedt het prestatieloon voor de minderjarige leerling gelet op de beswaron dat eulks meebrengt voor het aanlereu. Zo de leerling meerderjarig i s , wcnit dfise wijse van beloning slechts toegestaan in de mate sulks het aanleren niet Bohaadt.
fi articles 21. 22. 23« 24, 25 ot 26 oorrespondent respeotivenent aux articles 42» 43i 2°> 21, 25 •* 26 du projet de loi relatif aux contrats de travail.
Da artikelfïi 21. 22. 23. 24. 25 en 2j5 sterorwn" o verten met de artikelen 4?» 43i 20, 21, 25 en 26 van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten.
L'articlg_2J. rend applicable au oo»•krat d~*apprentissage les dispositions do l é gislation relative aux contrats de trr.vail en matiero de suspension do l'exécution du oontrat et de maintien de la rémunération pendant oette suspension*
Ur%ikfl..2J maskt op Ae leerovereenkomst de bepalingen van de wetgeving betreffende de arbeisovereenkomsten insake de sohorain&van de uitvoering van de overeenkomst, en van het behoud van het loon tijdens deee schorsing toepasselijk.
Afin que la foxraation ds l'oppronti «oit ocmpletraent rótOLiséo, l'artiole 28 prévoit que la durée du contrat est prolongée d'une durée égale à cello de la suspension de son exécution lorsque la suspension exoède trois mois*
Opdat de opleiding van de leerling volledig sou verwesenlijkt worden voorsiet yrtikel 28 dat de duur van de overeenkomst verlengd wordt met een teraijn gelijk aan de schorsing van de uitvoering ervan indien dese schorsing langer dan drie maanden duurt.
- 8 -
Les a r t i c l e 29. 30. 31. 32 at 33 correspondent respectivement au : artioles 75, 30, 31t 32 et 33 du projet de loi relatif au:: contrat! de travail.
Be artikelen 29» 30. en stemmen overeen net de artikelen 73, 30, 31 f 32 en 33 van het wetsontwerp betreffende de leerovereenkomsten.
r^ft 34 fi-vc l'indemnité en oas de résiliation sans motif grave à trois mois ou à un aois et demi de rémunération selon que la ruptuz-e ómano du patron ou de l'apprenti*
Artikal 34 stelt de vergoeding in geval vsn verbreking sonder ernstige reden, vast op drie maanden of anderhalve maand loon, naargelang de verbreking afkomstig is vtn de patroon of van de leerling.
t
X correspond *i l'artiole 80 o loi relatif aux oontrats de
Artike|, stemt overeen met artikel 80 van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten•
36 fi^o un préavis de sept jours à observer en oas de résiliation du contrat pendent los deuxième et troisième mois de la pésiede d»«*aal.
Artikel j6 otelt «en opseggingstermijn vast van 7 dagen die meet in echt genomen worden bij verbreking van de overeenkomst gedurende de tweede en derde maand van de proefperiode.
** ProJ** correspond h ë 34 du projet l»artïöïë p j de loi relatif aux il ontrats da travail.
Artikel 37 van het ontwerp stemt overeen met artikel 34 van het wetsontwerp betreffendo de arbeidsovereenkomsten.
MKE^M.
frréle fr
36 frappe pp de nullité loc clau-
n9S ayant pour effat de restreindre la li berté d© tmviii de l'apprmnt*. après ïa oessation du contrat.
Artikel 36 sanotioneort de clausules de vrijheid tot arbeid van de leerling willes Inperken na de b»8indiging van de overeenkomst met nietigheid.
~ 10 -
Ces reglemente Eout ótablio sur Ie plan de 1» branche d t ootivlté par la ooanisaion peul taira, à défaut, BUT lo pion de l'antroprioe par lo conseil d'entreprise cm o'il n'existe pan do ooosoil d'entrepris* par oonveaticm oouclue entre le patron et los délégués des organisations repfésentativee do» travailleurs, ou à défaut par couventiou oonolue entre la patron ot l'apprenti*
Sexe reglementen worden op bedrijfevlak opgesteld door het paritair oomité, of bij ontstentenis hiervan, op onder» neaingsvlak door de ondernemingsraad of als die niet bestaat door een overeenkomst gealoton tussen de werkgever en de Afgevaardigden van do representatieve werknemereorganieaties, of bij ontstentenis hiervan door een overeenkomst gesloten tussen de werkgever en de leerling.
E» vertu do 1«article 43. o»est le ooncell d'caSresxri»* qui oort ohàrgâ sur le pie» de l'eatrejjTiso d» voilier a l e bonne rafaatica den ocotsata 9\ pc^rosttea d'i pgpjDtiamc^e et & In striais application (jlca diapositione ltfgalea et relatives a»:: cpprentia.
Op basis van artikel 43 i s het de onderossjingsraad die belast is ast het toerioht op do goade uitvoering van de ovtreoatoawtaii ta le«rprogressM*s over de strikte totpaoeinf v n de bepalingen v«o netten en verordeningen betreffende dn leerlingen.
Op het algemenere bedrijfsvlak voorsien de artikel» A4 tot AC de opriohting in de aohoot von de paritaire oomités fcliïi au *o*jn den ooaaissiens pcÏ.B ven paritaire lseroomités* Dese oomit<s de eciitfo yaritaiiMs
\
ffdt
Artikel A7 legt de werkingskosten «^PP<"^V PW l'Btat Ara eaa*t£a van de paritaire leerooaités ten laste Isa »» «8B» titiro vnn de Sts^t op deselfde voet als de lw ét&naù* a ^ « w i ^ 3 jvr Ie fcnotlcev. aitguvea «elke dienen gedaan te worden <Sm 04xr%iBoic«B sorltaizcc. a tferkia* va» de paritair* ooaiUs.
• 11 -
voonift» ia 4o werkfevera v u ee& bepaalde bodrijfotak toelaat de l u t t a van het leerlingwesen onder elkaar <* te «laan.
prévoient va»
y d'viw Braaahe d'activité déterainie dt répartir entra eux 1 M oharg&a do
0p t u i i m Ttik»! 50 i» hat d« Àrb*idar«ad di« op aatioiwal do «ktiYit»it«i di» fiTMrd wosdw fittt l««rli«fMM«n oo0rdiaa«rt «a te di» Bieh «tollra
l'art laie 30. c»ert la (3a tfaamuTqtti» mat la • l m WlteKtZr «wéwaiE l'ertton aante 0» fiJW à» l'afsveatiaaaca et étodie lee
i?tecr oo qui oonoerne *le»->ototr*te BpsKreotissaÇQ vâsoa par oe^te l o i , lh l o i 22 (fowinal - 2 f l o r i a l saïXÎ'ralattw idanafaotvree, fe^riquaa
Voor w»fc betreft de leerovereenkoaaton die onder onderhavice wet vallen, haft artikel 51 de vet op van 22 germinal2 floréal jaar 2 l l j a XI betreffende de Merk-
hoiaant f»briakan aa varkplaataoa.
êa l e i q as ffetaottre
lo 1» gannammA ll l»ao»-
ovtotrp dat da r«ferinf do eer aeeft U
teo döllbépatione
\
U VteAato* to le»n>loi ot act Tnmil,
9a ü n i a i a r voa VawarkBiallias am lr%alA,
mammu
- 1
Projet de l o i .
Wetsontwerp.
Titre 1er. Le^contrat
Titel I .
Chapitre 1er. Généralités. Article 1er.- Le contrat dApprentissage est un 'contrat à dur ce déterminée par l e quel un patron s'engage à donner ou à veiller à faire donner une formation professionnelle à l'apprenti on vue de lui permettre l'exercice d'une profession salariée et par lequel l'apprenti s'oblige à travailler sou 3 l'autorité du patron et à suivre l'enseignement nécessaire à sa f oraation.
De leerovereenkomst.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.' Artikel 1» De leerovereenkomst i s een overeenkomst voor bepaalde t i j d , uaarbij de pc/troon zioh verbindt aan de leerling een beroepsopleiding te geven of erover t e iiaken dat se gegeven wordt mst het oog op de uitoefening van een loontrekkend beroep en waarbij de leerling zich verbindt onder het gezejs van de patroon arbeid te verrichten en het onderricht dat voor aijn opleiding nodig wordt geacht, te volgen*
Art. 3 . - Les dispositions du présent Art. 2 . - De bepalingen van deze t i t e l zijn t i t r t na «ont pas applicables dans la niet van toepassing cp de koopvaardij en narine narchande ni dans l a pfiohe maritime, de zaevisserij. SLlea ne concernent pas lee contrats d'apprentissage conclus dans l e s conditions prévues pc-r l e s règlements r e l a t i f s à la formation et au perfectionnement professionnels dans l e s métiers et négoces.
Zij zijn evenmin toepasselijk op leerovareenkonsten aangegaan onder de voorwarrden bepaald in de regiestenten betreffende de beroepsopleiding en de beroapnvolmaking in de ambachten en neringen*
Art. 3 . - Tout contrat d'apprentissage doit tre constaté par écrit pour chaque apprenti individuellement au plus tard au moment de l'entrée en service de oelui-ci.
Art, ft ft,- Elke leerovereenkomst moet voor iedere leerling afzonderlijk schriftelijk worden vastgesteld, uiterlijk op het tijdstip dat do leerling in dienst treedt.
4ft. 4 . - Lo Roi détermina l e s stipulations Art. 4 . - De Koning etelt de bepalingen et enonoiations dont l'insertion est r e en vermeldingen vast die in de leerov»reon~ quise dans l e s contrats d'apprentissage. komst dienen opgenomen te uordan.
« 2 -
Art» 5 . - flout contrat par laquai un patron engage un travailleur en vuo de lui faire acquérir une f o n c t i o n professionnelle est réputé oontrat de travail d'ouvrier ou d'employé suivant la nature de l ' a c t i v i t é du t r a vailleur ( s i oe oontrat n'est pas oonolu conformément à l ' a r t i c l e 3 et ne comporte pas l e s «entions requises en exécution de l ' a r t i c l e 4»
t«~ 31ke overeenkomst waarbij een patroon een werknemer in dienst neemt mat het oog op sijn beroepsopleiding wordt als arbeidsovereenkomst voor werklieden of als arbeidsovereenkomst voor bedienden beschouwd naargelang van da aard van da arbeid van da werknemer, indion desa overeenkomst niet gesloten i s overeenkomstig artikel 3 en de bepalingen niet bevat die vereist sijn in uitvoering van artikel 4.
urt. 6 . - L'apprenti mineur tgé de dix-huit ans est capable da oonclure seul un conrat d'apprentissage.
Art. 6 . - De minderjarige leerling die de leeftijd von achttien jaar bereikt heaft ia rechtsbokwaara allaan aan l e e r overeenkomst te nluiten.
L'apprenti mineur âgé de moins de dix-huit ans est oapable de conclure un contrat d'apprentissage moyennant l'autorisation expresse du tacite de son père oude sa mère ou de son tuteur. A défaut de cette autorisation, i l peut y Stra suppléé par l e Tribunal de la jeunesse, à l a roque"te du ministère public ou d'unnembro de la famill e . Le père, la mère ou lo tuteur est préalableaaat entendu ou appelé/
De minderjarige leerling die da leeftijd van achttien jaar niot heeft boroikx i s , mat uitdrukkelijke of s t i l swijgendo machtiging van sijn vader of sijn moeder of van s i j n voogd, rechtsbakwaam oen leerovereenkomst te sluiten. Bij ontstentenis van dia machtiging kan de j«u£dr«ohtbank die verlenen op versoak van het openbaar ministerie of van «en familielid. De vader, da moeder of dfi voogd worden eerste gehoord of opgeroepen.
A r y j ï . - La oontrat d'apprentissage doit comporter une période d'essai. Laâirée do 9lle~ci na peut être inférieure à un mois, ni dépasser trois mois.
y 7.~ Bc leerovereenkomst moet aan proeftijû bovattan, da duur hiervan aas niet minder den een maand en niat meer dan drin maand belopen.
Art. 6 . - La durée du contrat d'apprentissage ne peut être inférieure à six mois.
Art. 8 . - D» laartijd vx%g niet minder d&n sas aa&cden duren.
Art »._£>-» Les apprantin et leurs patrons ne peuvent n'engager d'avanoe à ooumettre & das arbitrée las contestations à ualtra du contrat•
Art. 7.- De leerlingen en hun patroons mogon aioh niat vooraf verbinden gesohillen die uit do leerovereenkomst kunnen ontstaan, aan scheidsrechters voor ta leggsn.
~ 3 «.
J.- La nullité du contrat na peut Ére oppoaée atfC droite da l'apprenti qui découlant da l'application da la présente loi lorsque das proatatioaa d» travail sontftniraiaa :
Art. 10.- Sa nietigheid van da leerover«ankoaat kan niot worden ingeroepen tan aanaian van da rachtan van da leerling dia voortvloeien uit da toepassing van deise uat uannoer arbaid wordt varrioht :
1° an vartu d'un contrat frappé da nullité du ohef d'infraction aux dispositions ayant pour objet le réglcaentation des relations da travail ;
1° ingevolge ean ovaraankoaiat nietig wegene inbrauk op da bepaling»n die da regalen van bat leerlingwezen tot voorwerp hebben ;
2* dana les aallia da Jeu,
2° in da apeelaalen.
Artr 11.- Toute stipulation ootttraire aur dispositions de 1» préaente loi et de «es arrttéo d'exécution eut auilo pour autant qu'elle viso à restreindre lea droits des apprentis ou à agç?avc? leurs obligations.
Art. 11.» Ia nietig, alk badlng dat niet toaatveordt aan d« door Aeae wat of haar vitvoorincabaaluitan gaattlda alaan «n dfvt Tan oard ia on da raohtan van da leorlinfen ta baporkan of hun varpliohtineen te vorswaran.
Art. 12.*- La jugo oonj><*«* V*** oonaat?r* d'una oonteatatiot relativa au contrat A'appTcntisa&ge P?ut noaaar un tutaur a£ IÙOO pour ranplacer dans l'inataao* la tutau» absent ou p t h ó
Art. 12.» Da raohter dia bavoegd ia on kennis 'ta neson van de bstwiatinfan batraff«nda da lQorovaiaankoawten kan aan voogd tA hoo aanatallen oa da afwaiiga of verhindorJa voogd ta vervangen in hot gading.
i1^*'" LcB ac'lio-iJ3 ooiaarert du oontrat 3ont proscriteo un ar. aprèa I A oeasatioa d« celui-ci ou cinq ans aprèi le fait qui c donné naiaaanco à l'cation, aane qu« oa damier délai puisée ascoédar un an o,pvèa la cassation du contrat.
Art. 1^.~ Da raohtsvordaringan die uit do leorovaraankooBt ontataanf verjaren één jaar na- hot oindigun vas dasa o w r aankomat of vijf jaar na hat fait waaruit da verdsrine is ontstaanc sonder dat dasa temijn één jaar na. bat aindiftn vwx dasa overeai&OMt na< ovaraohrijdan»
- 4-
Hoofdatuk 11^ Verplichtingen der P.arti j«»
Art. 14«~ L« patron et l'apprenti se doivent le respect et des égards mutuelo.
Art» 14.-* De patroon en de leerling: zijn elkander eerbied en achting verschuldigd.
Ils sont tenus d'a»Burer et d*observer le respect des conveaancos et des 'bonnes moeurs pendant l 1 exécution du contrat.
Qeduronde de uitvoering van de leerovereenkomst moeten sij de welvoerlijkheid en de goede seden in acht nemen en doen in acht nemen.
Art. 15.»- L'apprenti a l'obligation :
15*- De leerling i s verplicht
1<> d'exécuter son travail avec soin, probité et conscience, au teaps, nu lieu, et dans l e s conditions convenus;
1* «ijn werk lorgvuldig, eerlijk en nauwkeurig te verriohten, op t i j d , plaats en wijse soals i s overeengekomen}
2° de suivre l e s cours professionnels complément ai rtJB et de se présenter aux exaneni organisés oonfoncéaient à la loi ;
2° hot aanvullende beroepsonderwijs te volgen sn zich aan te bieden voor d< examons die overeenkomstig de wtt worden ingericht ;
3° d'agir oonformjmeat au.: ordres et aux instructions qui lui pont donnén par l e patron, ses maidataires ou ses préposés i en vue de l'exécution du contrat :
3* te handelen volgens de bevelen en de instructies die hem werden gegeven door do patroon, «ijn lasthebbers of zijn aange stelden mot het oog op d« uitvoering ven de overeenkomst ;
4* d-> a'abstenir, tant au OÖUTB du contrat qu'après la oessation de oolui-ci»
4° sowel gedurende de leerovereenkomst als na het betfindigea daarvan» sich ervan te onthouden :
a) de divulguer l e s seorete de f abrication, ou d'affaire*», ainsi que l e secret de toute affaire à caraotèro personnel ou confidentiel dont i l murait eu oonnaisaance dan» l ' e x e r cice de non activité professionnelle ;
a) fabrieksgeheimen, sakengeheimen of geheimen in verband wit persoonlijke of vertrouwelijke aangelegenheden, waarvan hij in de uitoefening van sijn beroepsarbeid kennis kan hebben, bekend te maken s
*• 5 •• b) de •• livrer ou de ooopéror à tout acte de concurrence dàloyalo ; do s'abstenir de tout oe qui pourrait nuira, soit à sa propre oécurité, coit à collo de sos compagnons, du patron ou de tiers ; <3° do rentituer en tc^. <5tat au j-sàroa lot instrumenta de £ravail et loo oetièreo preoioros reetéeo cane finçùoi qui lui ont été confiés.
can
b) duûtn van oneerlijke oonourentie **» verrichten of daaraan aede te 5« jsich ta exthouden van «1 wat sobade k*h beroîrkou«n hotsij a&n sijn eigen vallighaid, hâtaij oaa die van sijn csdolcarlin£en, van sijn patroon, of va» doa-don 3 6° Uot hv.) tcsvcri-rottwie arbeidsgereedccb«i? ou de ongabruikte grondstoffen in COîio uteat e&n £a patroon toru^ te ga von*
cm è 'la
isljn
do soa contr^-îi, lfp..v3iirciti de sor. dol ottfî su* a
/ do
bij de uitde çobaàa berokkent is hij : voor sijn bedrog «n
aijn cil
II ns
^ sa tesxt* l.t-
jsiae do raUlitii, *»? p.o r«*.t H ' e* 2 vie por de travail s Ie RoA. ot ca *Ï *!««»«• l a
Voer- licht» oohuld i s hij enkel ^.fih oie dtu bij hos eerder clw« '«wrriliff voorkcat. Cy citr?i?"c yen nietigheid mag r.iot tri* is^ f.i*ci«akGn van d>i bij het l i d vastfosteld* toosij en alleen wat t-3it..iyr»*!xlij.tooid togortover de patroon Vij CJ:: Cc or de Koning algoosen collcotievc ar-
patren psut, -'r^i, icc c Bc patroon kan do vercoedingvn n p p3T l»Aïkic3.o ?3 d^ XR l e i *a ca ào ow^olcorctollingan die hem avr*.l 1965 oonc3n;:at Ici proiacùicn ür i c dit artifcol varcohuldigd s i j n des tra.vaiJ.laux, lajm-tc? 1701* Xr. dio ;o'\ de feiten met de leerling sijn lea indam&tée «t dnicr.3«n-in~ JU of door de rechter vast«pxi lui soat dus ca Y\arf;u d»i pk^ésent, o? het loon inhottdon in de vooret qui ont étó, r.proc 1«3 faita, con'In bepaald bij artikel 23 van avco ].*apprenti ow fiisés par l o öo ust vo.u 12 e^ril 1965 betreffende de rau hot loon der m w h a w i n .
=&•*» 1J«- L'apprenti n'est tenu ni d*« dété*1oratioas ou do l'usure dues à l'usage nor^ * de la chose,, ni de la perte qui arriv* oas forfuit. II n'est plua tenu dea malfaçons la réception de l'ouvrage.
1" Patron a l'obligation i
Art. 17.- De leerling is niet verantO r d e l i j k voor de besohadigingdn of de elett. to* te sohrijv*n aan het regelmatig _ , w - — _—•—•, «w^i *-w«* «•*•»• * « V V * « S ^ V e S N I ¥é gebruik van hot voorwerp, noch voor het toevallig verlies ervan» T
w
Ia het werk etamaal In ontvangst genomen, ùen is hij niet meer aansprakelijk voor het gebrekkig wsrk«
AÖJUÜ—
** P****©» is verplicht i
! • de reiller à oe que la formation dét*r~ 1» ©rover te waken dat de leerling de miné* par Ie oontrat soit donné* à l»apovorsongokoften vorming krijgt welke prenti en , w de Ie prépara 1 l'ezeroiee hm noot voorbereiden op de uitoefsni»»de la profession à laquelle i l so destine, rm hot door hem gekosen beroep | de faire travailler l'apprenti Oma de* conditions, eu tempe et au l i e * convenu», notifient en mettent à sa disposition, s* 11 y éeh*t et sauf stipulation oontraire, l'aide, l*s instruosots et le* matières néo*s*alr*s à l t acocs9lios*aent de 1»apprentissage |
2* de lterling to doen arbeiden op de Mijee, tijd an plaats goals is overeengekomen, insondarheidf so de omstandigheden dit vereisen en behoudens strijdige bepaling, C.OOT de voor da uitvoering van hst werk nodige hulp, hulpmiddelen en materialen ter tofloiiikking te stellen f
de veiller, av*o les nolns d'un bon pè- 3* «1« aon floed huievader to sorg«n dat de re de famille, à oe que la travail s'aoarbsiA wordt verricht In behoorlijke onoonpllsss dans des ooaditions oonvena* Dteadi^sedoc oet betrekking tot de veibles au point de vu* de la sécurité et ligheid «n (ie 9*sondheid van de leerling de la santé de l'approsti et que \m en dat he» bij o*n ongeval de eerste readers eeoours soltat assurés h oslui» hnljTQlddelsn verstrekt kunnen worden* oi en oas d'aooident 0 k ost
«f**» .ott se»
& In
personnel de ne pas astreindre l'apprenti & « M travaur. étrangers à la profession «s v*e de laquelle i l a été engagé, ni à des travaux dépourvus de tout oaraotfcro fesnittif, de ne pas l'oooupsr à des travaux qui lui seraient nuisibles ai a ceux in» terdits aux jeunes travailleuro du Age en vertu des dispositions légales et reglementair** |
nc«l
l»Bch«dcln* van hot perse-
ds toarllng geen arbeid te do«n verriohten die vre*nd io aan hst beroep wtarvoor hij werd amgewBsenj dl* ge«n vormsnd* waarda heeft, die hora schadelijk sov leuHftsn sijn of die krachtens wettelijke «n rogleeentair* bepalingen aan jonge werknemer* van deselfde leeftijd verboden £sf
- 7-
5° de ne paus astreindre 1*apprenti à du travail a domicile ; de payer la rémunération au:: conditions, au temps et au lieu convenus ; 7° de fournir à l'apprenti un logement convenable ainsi qu'use nourriture saine et suffisante, dans le oas où il s'est engagé & loger et à le nourrir ;
5° de leerling geen huiaarbeid te do«m verrichten ; 6° het loon te betalen op de wij»e, tijd en plaats soals is overeengeltomen j
,* de donner à l'apprenti le temps nécessaire pour remplir les devoirs de son culte, ainsi que les obligations oiviréeultant de la loi ;
7" de leerling behoorlijk te en gesond en voldoende voedsel te strekken, ingeval hij de verbintenis heeft aangegaan O m bem kost en te verschaffen ; 8* de leerling de nodige tijd te g«v*n om eijn geloofs?liohtenf alsmede «ijn burgerlijke verplichtingen die uit de wet voortvloeien te vervullen ;
9* d« coasacrar l'attention et les soins nécessaires à 1'accueil des apprentis «t en particulier, des jeunes apprentis;
$° de nodige sorg en aandacht te wijttan aan het onthaal van de leerlingen , van de jeugdige in het bi'sonder j
10* als een goed huisvader te Borgptn voor â'apport«r les soins d'un bon père de het arbeidsgereedsohan dat aan ds \*QX-~Camille à la oonservation des instruoemts ling toebehoort alsmede voor de mms<'V*» d« travail appartenant à l'apprenti et lijke voorwerpen welke door desa letatsfct* des effets personnels que celui-ci doit in bewaring mesten worden gegevw* ; Au mettre «n dépôt ; il n'a en aucun oas, geen geval mag de patroon dat &rb6id«^la droit de retenir ces instruments de reedschap of die persoonlijke voorwerpen travail ou ces effets. weigeren terug te geven*
.^" L'apprenti doit ttre résuniré* à de la fin ds la période d'essai. Durant la première année de l*apla rénonération de l'apprenti r» iiaférieure à % p.o»
Art» 19»*- De leerling m e t ««m \o®n vanaf net einde von de Tijdens het eerst* jaar va» leertijd M g hst loon van de leerlij lager ii jn dan 3Ç. "f van het miniaualoan de werhnesjer wiens bekwaanheid de wil bereiken, soals dat ia bepaald do»? «en oollectiove arbeidsovereenkomst g«aloi«B i'ü de sohoot van het naritair comité o£ Vij ontstentenis hiervan, door de gewooutou Tijdens het tweede en derde jaar van de leertijd wordt dit peroentage gebracht $>--» respsetievelijl: W? «n H f*
- 8~
/Lrt,gO«- L'apprenti mineur d'ftge ne peut ftre réauaéré' au rendeaent.
Art» 20•- De ainderjarige leerling mag nl&x tegen preatatieloon beloond worden»
Si l'apprenti est aajeur, oe aode Zo de leerling aeerdarjarig de réauaératioo n'est adaia que daaa la, aesu- i s dese wijse van beloning sleoht» fto&r re où i l n'en résulte aucun préjudice pour loofd in sover aulke bet leren niet i&oh«i*4t. l'apprentissage*
Art. 21,- hê patron ou le tier» qui est eat -^frantuelleaent débiteur, remet valablement Y_J. rémunération au adneur, sauf oppoaition faite par l e pare, la aère ou le tuteur du aoJMrar qui n'a pas atteint l*lge dedlxhuit
Art, 21>» Le patroon of de dorde die he* loon eventueel ia verschuldigd, stelt âe •inderjarige op geldige wijie sijn lot>» ter hand, tensij verset ia betekend door de vader, de aoeder of de voogd van ö derjarig* die geen aohttien jaar ia*
l.~ Si l»intirttd» adneur l'exige le tribunal de la jeunesse peut, à la requtte du tsiinistftre publio ou d'un meabre de la famiiia, autoriser le oieeur à encaisser 1& vémmératiofâ de son travail et à en dio5>oa*r «m tout ou «n partie, ou lui deeijpiar un tuteur «d hoo, toujours révocable, ofcAXffé de dispocer de cette rémunération )X»:,r lm be<wiaa du pupille, io p*ra, la «&?* •*>. la tuteur *st préalableMnt ent«&»
Art» 22^- Indien het belang van de na ad*, f rigts dit vordert, kan de .jeugdracht>xfe£& op versoelc van het openbaar adn.tstnH.ti cv f een lid van de faailie, de nindorjorlf? aaohtigen het loon van sijn arboid tn vangen en er geheel of g*de«lt*li jk V«schikken of voor hea een te «JLl«n ^fsetbare bijsondere voogd a*n»tellftn laat ovsr dit looa te besöhi&can voo? behoeften vau ds put»il» De vadar de aoeder of do voogè worde» of opgeroepen»
.,- Lorsque leocotrat prend fin, le Art. 23.- Bij het einde van de * „ a l'obligation d« délivrer à l'appreo- koast i» de patroon verplichx d« •an osrtifioat ooaiitatant uniquement la sen getuigschrift te overfcaBdigvn „ U du début et de la fin du contrat ainsi enkel de begin- en de einâd&tua va»
A»
ae peut oontsair tiO» Mttf à ii
drakkelijk v i m t k van de
Art. 24»-» Le patron répond des ealfaçona provenant d* aatièrti preedère*, d* donut, l'outilla*» ou d*-pp*->*ll_ac** défectueux fourni* par ~
•»•> D* patroon i s aansprakelijk het g*br*kkig vt .icf te wijten aan â* »£aüfct< van d* door
Artf 2 5 . - fout oautiannracnt deatia< à ganm-tir l*«xtfcuiion das obligations de l*appranti dolt tltr* déposé à la Banqu» lationale d« Belgique» à la Caieoe des Dépâts et Con~ BifnatioM, à la Caiaee général» d'Epargn» et de HBtralte, au Crédit ooenun&l de Belgique, à une banqu* ou à une oaiaeo d*épargne privé* régi* P*x 1«* disposition* d* l ' a r r t t é royal eu 23 jala 196^
Art» 25«- Slke borgtooht, beetesd oa à# nakoaing van de verplichtingen v«m à& ling te wa&rborgen noet in bewariöa' wordtm gegeven M j do Nationale Bank van B«lgig, bij d* D*x>sito- en Consignatiekas; b i j d« Alg*s»ne Bpftar- en Lijfrentekaa, b i j het (taMontekrediot Tan B«ilgiVt bij een baak of b i j *on private spaarkas b*fi»®*râ -ml&wi^ Aa bopûltagon vot b*t koninklijk b«a»î,xsit v*m 23 juni 1967.
Le dépôt s* fait au non de l'ap» ar«o «ention d* l'fcff*ot»tion.
De inb*M«rlngg«vlng op naan van d« learling Mt -rernoldiï^ de bostenülng*
De patroon geeft de borgtocht Le patron «ffeotue l e dépOt du in bowaring binnen v i j f t i e n dagen »A $t> nwaent dana l e s quisse jours de l a » l»qu*ll* 11 a été versé par l'appren- datuQ, waarop o i j door de leerling Isa otort of op i l j n looa i s t i ai prélové sur M rénanération. Par 1* ««ui fait &i dépftt, 1* aeajaiert ptivi?***. mut 1* CMH-HOBM
oréanoe resultaat Aa ou partielle dco obligation*
_4 aontant du cauticnnofMnt nc • t r t r«»titué à l'apprenti ou versé au que do l'aocord dos partiuo ou sur deun extrait d'une Aocisicm juoeulé* en foroe de ohose jugé**
2S
ftolt d* pstroos
*lto sofcttldrorûoring w*f*mi da gst*!» gvdsslt^li^co alat^<«iK>ain4 van do tinjan van d« loorllng, «on op d* borgtooht* 3et badrag van d» allaen divn asu do leerling of in h&adan v&_ do patroon gestort wanneer partijen het «en» s i j n ef uittreksel u i t e«u in kraoht van
ptoié d»m —pvHocswwn* Art. 2 6 ^ iifi3T% l s i x s o i s «t 4°«&* awesade ' ^m tot ses naaten an a»t een 5*30 fra&os ou d« X«ww dUi.ees p*iao« van 26 tot 500 frank of «et één v t straffea alleen «torden gestraft t
i» tout patron» qui n'aura pas effectué l e dépôt du cautionnement dans le.délai fixé à 1 «article Z% alinéa 3 }
1* ieder* patroon die de bcrgiotiM heeft geetort binnen de b i j av*?.k««l derdo l i d , vastgestelde t * m i ^ -j
- 10 -
2° ceux qui auront mis comme condition à l'ootroi d'un erploi ou infime de remises et commissionst l'obligation de Bouscrire, de vereer ou d'acheter des actions, parts d'intérSts ou obligations quelconques ou qui se seront fait remettre des fonds, à un titre autre que celui de cautionnement de l'apprenti.
Z° zij die als voorwaarde voor hek begeven van een betrekking of zelfs voor het verlenen van kortingen of commissielonen, de verplichting opleggen aandelen, deelbewijzen, of welkdanigo obligaties aan te kopen, erop in te schrijven of te storten of geldsommen te overhandigen anders dan als borgstelling van d« leerling.
Chapitre III* Suspension de l'exécution du contrat»
Hoofdstuk III. Sohorsing van de uitvoering van de overeenkomst.
Art.6 27. L'exéucution du contrat d'apprentissage est suspendue dans leB mimes cas et conditions que ceux ou la législation rolative aux contrats de travail prévoit la suspension de l'exécution du contrat de travail.
Art a 2 7 P De uitvoeriîig van de overeenkomst wordt geschorst in deselfde gevallen en voorwaarden waarin de wetgeving betreffende de arbeidsovereenkomsten een schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voorziet.
Selon que l'apprenti fait l'&ppr«ttti8Bage d'une profession principalement d'ordre manuel ou d'une profession principalement d«ordre intellectuel, l'apprenti bénéficie, ^ cas échéant, pendent la «us-pension de l'exécution du contrat des mtoeö garanties de rémunération que celles qui sont prévues respectivement par la législation relative au contrat de travail d'ouvrier ou an contrat de travail d'employé.
Il aar gelang de leerling e«n beroep aanleert dat in hoofdtaak uit handenarbeid bestaat of hoofdzakelijk van intellectuele aard is, geniet hxo, in voorkomend geval, gedurende de schorsing van de uitvoering van ds ov»iv£*n» kornet dezelfde loonwaarborgen als d«ze die voorzien zijn door d« wetgeving betreffende de arbeidaovRrsenkomet voor werklieden of de voor bedienden.
A *-" 2fli~ Lorsque lft suspension de l ' e x é cution du contrat excède trois loois, l a durée du contrat eBt prolongée d'une périoée du dt llaquelle ll l oontrat ta à c e l l e pendant le de égale ég n'a pao reçu exécution
Art* 28*~ Indien da ncboraing van do i t i d ov«rcr»nkomwt kt l uitvoering van de l& dan drie maanden duurt wordt de duur van do overeenkomet verlengd m«t «an termijn welks termijn gelijk gelijk aan aan dia dia gcdurwnd* gcduwnd* wel
de overeenkomst niet uitgevoerd wsrd«
- 11 -
Art, 29»-. Le patron dispose contre l e s t i e r s responsables cas accidents, des accidenta du travail, des accidents survenus sur l e chemin du travail et des maladies professionnelles» ayant entraîné une suspension de l'exécution du contrat d'une action en remboursement de la rémnnération payée à la victime et des cotisations sociales auxquelles i l est tenu par la l o i ou par une convention individuelle ou collective de travail.
Art» 29•- > Se patroon kan tegen derdon, die aansprakelijk zijn voor de ongevallen, de arbeidsongevallen, de ongevallen op de weg naar of van net werk en de beroepsBlekten, die een schorsing van de u i t voering van de overeenkomst hebben veroortaakt, een rechtsvordering instellen tot terugbetaling van het loon dat aan het slachtoffer i s betaald en van de socialo bijdragen waartoe hij door da wet of door een individuel* of colleotiev» arbeidsovereenkomst i s gehouden*
ChapitrelV. »ln du contrat.
Hoofdstuk IV. Eind» van de overeenkomst.
Ark 3O»~ Sans préjudice des nodes généraux d'extinction des obligations, l e oontrst d'apprentissage prend fin :
Art o 30»— Behoudens de algemene wijsen waarop de verbintenissen teniet gaan, nemen de verbintenissen voortspruitende uit do door dese wet geregelde leerovereenkomsten een einde . 1° door afloop van do termijn ;
1» par l'expiration du terme j 2* par l a voionté de l'une des parties au 00112» de l'eeaai ou lorsqu'il existe un Biotif grav* d« rupture ,•
t
i.
2° door de wil van een der partijen, tijdens de proeftijd, of ingeval dringende reden tot beëindiging voor handen i s ;
par 1» mori do l'apprenti j
3° door de dood van de leerling :
par la force majeure, lorsque a pour effet de rendre définitivement iœpoaaible l'exécution Au contrat.
4° door overnacht, w&nnaer dcg« tot hteft dat do uitvoering van do ov$r»*n kcast voorgoed onaogülijk wordt.
1 I M»
Tin. iRftr^; di_
Art. 31.'-
Het overl;jd«n van de
'5'iTaîrTôntrat Lorsqu'elle er4traîne la oea- patroon maakt geen einde aan d» ov*reu ibation de 1 «apprentissage de la profession à laquelle l'apprenti se destine ,1e juge toio en équité s ' i l y a lieu à indam«i e» fixe le montent.
kwast. Indien dit overlijden het eiud® tot gevolg heeft van de leertijd mn Jw>~ beroep waartoe de leerling «ich voorbereidt oordeelt de reohtsr nt&r billijkheid of grond tot vergoeding bestaat an bepaalt hij het bedrag ervan.
- 12 -
Art. 32.La f «orne engagés comme apprentie et recevant le logement, ohez le patron a le droit de résilier le contrat si l'épouse du patron ou toute autre femme qui dirigeait la maison à l'époque de la conclusion du contrat vient à mourir ou à se retirer. Le oaa échéant, le juge apprécie en équité s'il y a lieu & .indemnité et en fixe le montant.
Arjff 32»~ De)vrouw, als leerlinge aangeworven en'bij de patroon inwonend, beeft het recht om de overeenkomst te beëindigen, indien do echtgenote van de patroon of enige andere vrouw, die h*t huis bestuurde bij het sluiten van de leerovereenkomst, sterft of zich terugtrekt. In voorkomend geval, oordeelt de rechter naar billijkheid of grond tot vergoeding bestaat en bepaalt bij hot bedrag ervan.
Ar^:. 33»Chaoune des parties peut réoilier le contrat avant lfexpiration du terme pour un motif grave laissé à l'appréoi.ation du juge et sans préjudico de tous dommagas-intérfts a'il y a lieu.
Art, 33«Slke partij kan de leerovereenkomst vier het verstrijken van de termijn beëindigen om een dringende reden dio oan het oordeel vande r«ohter wordt overgelaten on onverminderd alle eventuele schadeloosstellingen.
Le oongé pour un votif grave ne peut plus Itre donné avant l'expiration du torao, lorsque le fait qui l'aurait j u s t i f i é sot ocanu do la partie qui donno dsjuis trois jours ouvrables au «oins.
Ontslag om oen dringende raden mag niet neer vóór het verstrijken van do toroijn worden gageven, wanneer hot foit tor roohtvaardifing ervan sedert tau einsto drie woxkdagon batkoad is aan do partij dio sioh hierop beroept»
Peut Ôtre invoqué pour juatii"i«r 1® oongé avant l'expiration du terne, la motif grave notifié p»r lettre reoomïpan&êft à 1/t poste ernédiée dans les broie jour» cuvrablec qui suivent le oongé.
Alloen de dringende ïcajyrvan kennin is gegeven bij «ea ter pot-.t aacgetekondo brief, versonden drie werkdagan na hot ontslag, k&a vodden aanf^voerd tor reohtvaardiging v&n hot ontslag vóór hot verstrijken van de termijn.
I A résiliation du contrat B O Q S motif g i w » donne lieu eu paiement d'une» indooBiité équivaloatc à trois moin ou à VAX sois «t dead de rémunération selon que la rupture âwne du patron ou de l'apprenti.
Art»
Art* 34»D« verbrekiag van de Gonfeoart soadar dring^çâ A aanleiding tot b?teling v»a »« gooding die golijk ie o&n drio of andorhftlv» naand loon, naar d<» patroon ontslag geeft of de
Art. 3 5 . 'Qi cdj8 d'incapaoité de travail résultant d'vrae maladie ou d'un acci~ dent, d'une durée de plus de six roia, l e intron paut à tout moment, r é s i l i e r lo oontrat voyonnant pciossnt do l'indemnité f i xée pour l ' a r t i c l e 34 ot sous déduotien de luc réMttiratioa payée dapuio lo débat de ï lttc*peoité do travail.
3?»In gavs>l van arboid«ongeschiktheid ten gevolge van ziekt» of ongeval van moer dan ses mranden kttn dn patroon t« allen tijdo aan do ov«r««n-" koa«it «on einde «eken mits hot betalen van eon Tsrfpoding dio bopaold wox-dt in artikel 34 sn ondor Aftrok vca h*t©ortM betaald word sodart hot begin van da arbtidoon^sochikthaid.
- 13 -
Art. 36.? . • Chacuno des parties peut résilier le obntrat pendant les deuxième et troisième abie de la période d'esaai,moyennant un préavis de aept jour» prenant oours le jour qui tuit oelui au court duquel il a été donné.
Art» 36•— • Elke partij kan de over» oenkoms •• beëindigen gedurende de tweede en dorde maand van de proefperiode mits een opsegging van 7 dagen die ingaat op de dag volgend op deze waarop de op*eg~ ging werd gegeven*
Art. 37»-». Sont nulles les clause» prévoyaat que le aariage, ou la maternité mettent fin au oontrat.
Art, 37#Hietig zijn de "bedingen waarbij wordt bepaald dat het huwelijk, of het moederschap een einde maken aan de leerovereenkomst»
nullos las interArt. 36.Sont nulles les clauses inte JiSjSSa î'apprenti après la cessation du oontrat, l'exploitation d'une entreprise «oit l'a m nom psr»omel, soit sa sooiété, ed l'angeMBsmi «tel «A «*tr« eaploytur.
Art. 38,Hietig sijn de bspalingan waarbij asn de leerling wordt verboden na het eindigen van ds overeenkomst, een onderna-miag het«ij op eigan naaa, hftslj in veenootschap te exploiteren of Mj een andere werkgever in dienst te tr*d«a.
grfifft}sation de l'apprentissage. ön » * P ** contrat d'appren««t ocssMUiiquÓe par le patron dans
Titel II, Organisatie van do
par U Boi.
Art, 39«2on afschrift van de leerovereenkomst moet binnen soven dagen, volgend op het begin van ds overoenkoowrt door ès patroon geaondan t,-ordsn a u de door ds loning afingewssen
^..m La formation professionnelle dar l'apprenti comporte une formation pratimie qui lui donne l'habileté requise pour l'exwroio* de la profession choisie, et des ÔOUTS professionnels ooopléoentaires qui lui fountisujnt les oonnaissances théoriques m r — pour l'acquisition d'un» oapaoité ll lt
Art» 40»- • • De beroepsopleiding va& de leerling omvat ten praktieche opleiding die hem de vereiste bekwaamheid voï-laent voor de uitoefening van het beroep dat hij gekozen heeft en aanvullend beroepsonderwijs dat hen de nodige theozf tixc&a kennis voor volledige beroepsbakwsuuiield bijbrengt.
^>
, au fo»otiq«Mdre déaigaé
~ 14 -
Les oours professionnels oonplénentairea doivent a'étendre sur un nonbre d'heures • i n i — par année,fixé par le ftoi anree a*ie de U niaartaaion paritaire
Bat atnvullend beroepsondtrwi Js •set gespreid worden over een ainimua aantal uren par jaar, vastgesteld door de faeaag na aftvlee \a* bet bevoegd paritair ooctté.
Lorsque lee ooura profeneionnala ae août paa donnéa dana un établissèment d'eneeignement d« l ' l t a t ou subventionné lia doiva&t ttre agréés par la Ministre da l'ariloi at da Travail.
Wanaaar bat ondaivi.ja aiat ia aan Bi jkaondonrijainriohtlns of in aa& faaubeidiaarda oadanrijainriohtinf wordt gagevan aoot nat door da Minister van Tawarkatellinf an Arbaid worden goedgekeurd*
l*ajpUoatl<* de U loi 1971 «ar la travail, la par l'apprejrti à auivra lac La uuàpleaiaataiTaa aet de travail et reaunire" tel oonforaiaiant à l'article 19 de la prisante loi*
Lee conditions et aodalitea aoat d:terainaaa par
41 •»
• vbor 4a toepaesing vaa r t 1971 wardt 4 t l j aie ai 4a a* leerling U r l i i * «an aan bat e volcan v van n bat acavalloai beroauaunaVatwlJa besteedt, b»aoluia)â ala arbeidstijd en aie m^fitmiB belooaû. overeanboaatig artikel .19 *a& ondeTfaavige wot*
Apt, 42,~ De voorwaarden en aodaliteiten TQD de leertijd aija bepaald door bet loer»
le
N
Le rtfi aaant d*appr«Btiaaace «ut établi par la ooepdseion paritaire out a défaut, por la oonaeil d'entreprise ou, à défaut, par o&nvention conclue entre le patron et laa déléguée dea organiaationa s^préeentatives dea travailleur» ou, a défaut, par convention conclue antre le peet l'apprenti.
3e* le3-rra£JL.ee*nt wordt opgesteld door Ht pturltcir ooadté, of, bij oatateo» toni a lii#.rran, door de ondeirnamingeraad of t 1 ontstentenis Mervan door een overeenkomst die gesloten vordt tussen de werkgever en de fcfsevaardigden van de representatieve werknemersorganisaties, of, bij ontstentenis hiervan, door een overeenkoast die gesloten WOXNU . . tuaaon
feur la plan 4al*aatmawi<e et 4e 1* adsaion gJaévale fai aenféHa par l'extiole 15, a,d,e t f 4a la loi du 20 aepteabre 1946 portant organisation de l'éconoade, les conseils d'entrepriae veillent à la bonne exécution des ooatrata et prograanee d'apprentissage a | à la stricte application des dispositions iégales et régleaentaires relatives aux apprenti*•
cet in ksf ract ?m Ae aie ban la toe-Kn-tawd bij artikel 15, a. d, t» en T ve?i Aa wet rran 21 eeptanbaj 1946 boudonde organisatie van bet bedrijfslaven, wakon de onderneningeradan over de goede i t i vnn dn leerovereenkoaaten en learprogranna'e en ovor de strikte toepassing van de hopalingen van wetten en verordeningen batroffende de leerlingen*
- 15 -
I l leur incombe, en outre, de communiquer au comité paritaire d'apprentiosage compétent,soit d'office, soit à l a demande de celui-ci, tous renseignements r e l a t i f s à la formation dos apprentis dans l'entreprise.
Laarenboven hebben a i j lot tae-c awi het bevoegd paritair comité, hetz i j (irautshalve, hetzij op dezes vorzoek, alle inlichtingen te verstrekken betref f eJude de opleiding van de leerlin.-jen in de ondernemingen»
13a formulent do même, à l ' i n tention de la commission paritaire tous avis ou propositions contenant, s ' i l y a lieu lea divers pointa de vue exprinéB dans'leur sein, qui sont de nature à favorijer ou améliorer l'apprentissage.
Ten bcshoeve van het paritair co.-nitó gevon aij cvoncens e/lviöisen en doen zij voorspellen, wca-vrin, zo nodig vervat zijn de verschillende in hun midelen tot uil ing gekooen meningen, die geschikt zijn on het leerlingwezen te bevorderen of te verbeteren.
Les commissionsparitaires Constituer en leur soin dec comités a«apprentissage qui doivent cora-L nombre égal, dos représentants et des travailleurs.
Art, 44#«i . - De paritaire comités mogen in hun schoot paritair leercouitós oprichten, bestaande uit een *reli.ifc aartal vertegonwoordigors van de nemers•
Le Roi établit le règlement De Koning stelt hot ri reglerjent van dose coraitóB vaet, dat bepa*roe de cee comités qui doit contenir dea rtiBOOBitimiB relatives à lour composition, lingen roet bevatten betreffende hun samen stelling, hun bevoegrlheid en hun kij leur» attribution» et leur fonctionnement.
N LöB
comités paritairoa d'apa«û oont chargés d'orcanieer leB de find'apprentisaage ot, s ' i l y a lieu, lofi examens périodiques prévus par les reflexen*8 d'apprentissage. hst
Art, 45,» Do paritaire lefircoraitüs cijn belast tnct de ijrxrichting van de oxuamna op het einde van de leertijd en, so nodig« "van de periodieke exrmens wtilhe in de leerreglenonton zijn voorgeschiiöven«
Las jurys ou commi3sions d»oxa~ De jury's of man peuvent faire appel à des personnou kunnen een beroep doen op peraor.en mat oécialement compétentes on matière de for- bijzondere ondorlegdheid inzake de b Lition professionnelle. opleiding.
Art» 46.Les comités paritaires d'apprentissage surveillant, sur le plan de la branche d'activité, la formation des apprentis dans lea entreprites ressortissant à la commission paritaire dont ils relèvent.
Art» 46.De paritaire leercomités waken op het bedrijfsvlak over de opleiding van de leerlingen in de ondernemingen van het ambtsgebied van de paritaire comités waarvan ze afhangen.
A cette fin, ils sont qualifiés pour recueillir auprès des autorités ou institutions competenter an natière d'apprentissage, les renseignements nécessaires à l'accomplissement de leur mission.
lùet het oog hierop zijn Bij a&ngewesen om bij de inzake leerlingwezen bevoegde overheid of instellingen alle inlichtingen die nodig zijn voor het vervullen van hun opdracht, in te winnen»
Les membres dos commissions paritaires ne peuvent communiquer les renseignements d'ordre individuel dont ils pourraient avoir connaissance dans 1'exécution de leur mission de surveillance, qu'aux autorités qualifiées pour en prendre connaissance.
De leden vtm de paritaire comités aogon de inlichtingen van individuele aard, waarvan «ij kennis moohtan hebben bij de uitvoering van hun opdracht van toezicht, alleen mededelen aan de overheden die bevoegd zijn om er kennis van te nemen*
Art. 47«Les fraie de fonctionnement des comités paritaires d'apprentissage sont e oharga de l'Etat.
Art» 47 •De werking»'.o sten van d« comité"E zijn ton laste van de Staat.
Ar,fc. 46tj-* D* B oonventiona collectives conclues au sein des commissions paritaires co l h d l' peuvent prévoir que les charges do l'apprea» tiBsage, autres que celles viséea à l'article 47i seront réparties entre Ie3 employeurs do leur rassort.
j Colleotieve arbeidcovereenkoJ»" sten gealocon in de ochoot van paritaire oomitéo kunnen vx>orzien dat do lasten van het leerlingwezen, buiten die welke in ar, tlkel 47 zijn bedoeld, worden tussen do werkgevers van hun junbtsgebiod
Le Hoi peut dans les formeo prévues par la lol du 5 décembre 1968 sur les oonventioaa collectives de travail et les commissions paritaires, rendre cen conventions obligatoires.
In de vormen voorzien hij de wet var* 5 deceaber 1968 betreffonda de ooll&otieve arbcidftcvareenkoiuaten en de paritair* oonitéa k&n de Koning deze algemsen verbindend verklaren*
- 17 -
Âs^b4% l a jMByoapilon d«® ootisrations imposées «H v®rïu d<> l'aytiole 48, la gestion &® l'eaploi deo fonda p«uv«at t t r t confiée pas0 les oasanissiona paritaires soit à des foaâ» dt s&oux'ité d«axlstenc« «oit à des fonds spéoiaîix dont i l s arrêtent les
â.spt>sii;ion« de l a l o i du 7 janvier îbnû& d« sécurité applionlïleo à ces fonde
^ Cfc.;îMieil îîatioxial du t r a v c i i i«action menée *u faveur d« l ' a p pas< les employeurs ot l e s t r a ê»s dj.vareeo branches d ' a c t i v i t é «t étwSlQ 14» ïxrobltoes que pono l»appr«n-
H
paritair de invordering van d* toaohtien» artikel 48 9 gebruik van do gelde;* ojp*to84*3Sî t»8taans»ek«rh*iâ of aaa waarvan a i j d® etatuten
tepxMd.de in dm 1958 betrof f end* de f oasis®© sek«rh«i!i ia op die van
" ®° NationaJL« coördineert de aoti© die dl» wcrkg®• en v/orknyDwra u i t de drijfssteikJicen voor h*t vo*r*o en bestudeert in v®s*b»nd a*t tost i e a r l ùs§w*s«s:.
a» Ministre de l°Bsploi
laa 4ivw« poiat» d» vue exprlaéa son 90 ta ^® i e 0 qweetiotw qui ont i r a i * à
7' j f basteaaœ-
d©
«n ai<Sâ«n t o t
ail© advles^u in v sij&
a i da 22 g®iftsisttóa - 2 f l o r é a l , a, fabrique» S»« applicable ssw. conà l a pr
Fiffi US HOÏ KiaAeftara âe l"Saploi
du SVsvail,
floréal jsMW Xï fabriwköix en toepoueing 00 de ond«r d^fflo vœt vallen.
va»
im 5ii'at
KONINKRIJK
BELGIË
NATIONALE ARBEIDSRAAD Brussel, 17 februari 1977.
N.A.-D.77-13.
Onderwerp : Ontwerp-advies over het voorontwerp van wet betreffende de leertijd voor een loontrekkend beroep. De Commissie voor het leerlingwezen heeft haar werkzaamheden betreffende het onder rubriek vermelde voorontwerp van wet beëindigd. Het secretariaat werd er mee belast een voorontwerp van advies op te stellen. De Commissie heeft de bespreking van dat voorontwerp van advies (doe. N.A.-C.14-D.77-2) toevertrouwd aan een redaktiecomité, dat op 4 en 7 februari jl. i's samengekomen. In het licht van de bespreking, heeft het secretariaat een ontwerp-advies opgesteld waarin rekening wordt gehouden met de in redaktiecomité geformuleerde opmerkingen. De leden vinden bijgaand een document, dat vier delen omvat : - het eigenlijke ontwerp-advies (blz. 1 tot 44); - een herwerkte tekst van commentaar bij de artikelen van het onderzochte voorontwerp van wet (blz. 45 tot 60); - een tekst met de amendementsvoorstellen op het beschikkend gedeelte van dat voorontwerp van wet (blz. 61 tot 83)1 - de adviezen van de Jeugdraden (blz. 84 tot 96).
x
x 13.101/569-3.
ONTWERP-ADVIES.
Onderwerp : Voorontwerp van wet betreffende de leertijd voor een loontrekkend beroep. INLEIDING. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid heeft op 15 januari 1976 het advies van de Nationale Arbeidsraad ingewonnen over een voorontwerp van wet betreffende de leertijd voor een loontrekkend beroep. Het onderzoek van dat probleem werd toevertrouwd aan de Commissie voor het leerlingwezen, die aan de bospreking vijftien vergaderingen heeft gewijd. Bij de aanvang van haar werkzaamheden, achtte de Commissie het noodzakelijk over bijkomende inlichtingen te beschikken omtrent het ontwerp van kaderwet betreffende de beroepsopleiding in het algemeen, waarvan de Minister in zijn adviesaanvraag melding had gemaakt alsmede omtrent het inbouwen van het voorontwerp van wet betreffende de leertijd voor een loontrekkend beroep in bedoeld ontwerp van kaderwet. De Commissie achtte het eveneens wenselijk verduidelijkingen te ontvangen over de toepassingssfeer van de in uitzicht gestelde wet. Op voorstel van de Commissie, drukte de Raad de wens uit dat een afvaardiging door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid zou worden ontvangen om de noodzakelijke inlichtingen in te winnen.
N.A.-D.77-13.
i, I
Y - 2 -
Uit het onderhoud dat op 25 mei 1976 tussen de Minister en de afvaardiging van de Raad plaats had, is het volgende gebleken : - het voorontwerp van wet heeft uitsluitend betrekking op de leertijd met het oog op de uitoefening van een manueel beroep in de nijverheid; - de leertijdregeling geldt enkel voor de jongeren die de schoolplichtige leeftijd hebben overschreden, doch de leeftijd van 18 jaar niet hebben bereikt; - hoewel het aanvankelijk in de bedoeling lag bedoeld voorontwerp van wet in te bouwen in een ontwerp van kaderwet betreffende de beroepsopleiding in het algemeen, diende men evenwel van dat voornemen af te stappen, aangezien de voorbereiding van een dergelijk ontwerp niet binnen een redelijke termijn te verwezenlijken was; - de materies die in v.oornoemd ontwerp van kaderwet hadden moeten behandeld worden, hadden - buiten de leertijd - betrekking op de wetgeving betreffende de uurkredieten en de sociale promotie eensdeels en op de beroepsopleiding van de volwassenen anderdeels. De Minister heeft die verduidelijkingen bij brief van j5 Juni 1976 bevestigd. Ten einde tegemoet te komen aan de door de Minister in zijn adviesaanvraag uitgedrukte wens, heeft de Raad het advies ingewonnen van de twee Jeugdraden. Na de adviezen van de Jeugdraden te hebben ontvangen, heeft de Raad, op verslag van zijn Commissie voor het leerlingwezen, op beslist navolgend advies tot de Minister van Tewerkstelling en Arbeid te richten.
N.A.-D.77-15.
ADVIES VAN DE NATIONALE ARBEIDSRAAD.
De Raad heeft een aantal algemene beschouwingen geformuleerd over de plaats die de leertijd voor een loontrek kend beroep dient in te nemen in het geheel van de regelingen ter opleiding van de jongeren alsmede over de wijze waarop een dergelijk systeem van leertijd dient te worden opgevat. Vervolgens heeft hij opmerkingen en voorstellen geformuleerd op de tekst van het voorontwerp van wet. I. ALGEMENE BESCHOUWINGEN. A. OPMERKINGEN VOORAF. De Raad stipt in de eerste plaats aan dat het volgen van lessen aan een instelling voor beroepsonderwijs in beginsel de meest passende voorbereiding is op de uitoefening van een beroep. Het onderwijs is er in zijn huidige vorm evenwel niet in geslaagd een aangepaste opleiding te verstrekken voor alle beroepen en tal van jongeren zijn, om diverse redenen, niet in staat beroepsonderwijs te volgen. De Raad is er zich niettemin van bewust dat de noodzakelijke hervormingen om het onderwijssysteem doeltreffender te maken niet in een nabije toekomst kunnen worden doorgevoerd en dat in afwachting geen enkel middel mag worden veronachtzaamd om het probleem van de beroepsopleiding van de jongeren op te lossen.
N.A.-D.77-13.
- 4-
Daarom achtte hij het opportuun een initiatief", als het hem voorgelegde voorontwerp van wet in overweging te nemen, met inachtneming van de opmerkingen die de vertegenwoordigers van de verschillende organisaties formuleren op de algemene filosofie van de voorgestelde leertijd en op de tekst zelf van het voorontwerp van wet. De Raad heeft voorts rekening gehouden met de standpunten die in de twee adviezen van de Jeugdraden werden ingenomen; de tekst van die adviezen is in bijlage bij onderhavig document gevoegd. De Raad heeft tevens kennis genomen van het wets« voorstel betreffende de leertijd, dat door de Hr. E. GLINNE bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers werd ingediend (Pari. Stuk, Kamer, 1001, Zitting 1976-1977, nr. 1, 12 oktober 1976). B. MET BETREKKING TOT DE ALGEMENE FILOSOFIE VAN EEN LEERTIJDREGELING VOOR EEN LOONTREKKEND BEROEP. 1. Draagwijdte van de in uitzicht gestelde leertijdregeling. De Raad is van oordeel dat het Invoeren van een wettelijke leertijdregeling thans aan zekere behoeften kan beantwoorden en dat een voorontwerp van wet ter vervanging van een - overigens zeer gedeeltelijke - reglementering die dateert van het einde van de 18e eeuw en volkomen verouderd is, gunstig kan worden onthaald. Hij merkt evenwel op dat een dergelijke regeling op een aantal beginselen dient te stoelen en dat de toepassingssfeer van de regeling dient te worden herzien wanneer de omstandigheden zulks vereisen. a) Beginselen. De Raad is van oordeel dat een leertijdregeling door navolgende beginselen dient te worden beheerst ;
N.A.-D.77-15.
- 5-
1° de leerovereenkomst mag slechts worden gesloten voor sommige beroepen en enkel gelden voor de jongeren die geen vakbekwaamheid hebben verworven via een andere opleidingsregeling of voor de jongeren die om diverse redenen van oordeel zijn dat de leertijd voor hen het beste middel is om de door hen verlangde vakbekwaamheid te verwerven;
de leertijd dient zowel een theoretische en praktische beroepsopleiding te omvatten als een meer algemene vorming op economisch en sociaal gebied; in titel II van onderhavig advies wordt de aard van laatstgenoemde opleiding omschreven;
maatregelen dienen te worden getroffen opdat de leertijd door sommige werkgevers niet zou worden omgebogen tot een middel om over goedkope arbeidskrachten te beschikken; de patroon dient de jongeren die een leertijd wensen door te maken aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen, ten einde na te gaan of zij de noodzakelijke lichamelijke geschiktheden bezitten om het gekozen beroep uit te oefenen;
5° act de opleiding belaste persoon--die de patroon zelf kan zijn - dient aan bepaalde voorwaarden te voldoen, waaruit zijn geschiktheid.moet blijken om de opleiding te verstrekken; 6° de perioden die gereserveerd zijn voor de praktische en theoretische beroepsopleiding evenals voor de algemene opleiding zullen door het bevoegd paritair comité of bij ontstentenis, door de Nationale Arbeidsraad worden bepaald;
7° de progressieve minima loonschalen volgens welke de jongeren die een leerovereenkomst hebben gesloten, zullen worden vergoed, zullen door het bevoegd paritair comité of bij ontstentenis, door de Nationale Arbeidsraad, worden' vastgesteld;
8° de leerreglementen zullen de beroepen vaststellen waarvoor al dan niet een leerovereenkomst zal kunnen worden gesloten.
N.A.-D.77-15.
- 6-
Omtrent de wijze waarop die beroepen zullen worden vastgesteld, hebben de werknemers- en de werkgeversvertegenwoordigers uiteenlopende standpunten geformuleerd; die standpunten worden uiteengezet bij de bespreking van artikel 2 van het voorontwerp van wet (cf. infra). b) Is het wenselijk de 1eertijdreveling in bepaalde gevallen opnieuw in het geding te brengen. De Raad heeft zich afgevraagd welk lot aan de leertijdregeling dient te worden toebedeeld indien de schoolplicht etappegewijs wordt verlengd. Hij merkt dienaangaande op dat een eenvoudige verlenging van de schoolplicht geen oplossing biedt voor de problemen die rijzen in verband met de opleiding van sommige categorieën van jongeren. Een verlenging van de schoolplicht dient inderdaad gepaard te gaan met de noodzakelijke maatregelen inzake de structuren en de inhoud van het onderwijs. In afwachting zal de leertijdregeling een zeker nut hebben. Zelfs indien de schoolplicht wordt verlengd en zulks gepaard gaat met àn- gewenste hervormingen, zal toch rekening moeten worden gohouden met het feit dat sommige jongeren in de leertijd nog steeds het meest passende middel kunnen zien om een beroepsopleiding te verwerven. De Raad acht het in ieder geval aangewezen het probleem van de leertijd opnieuw te onderzoeken in het licht var. wat op onderwijsgebied zal worden verwezenlijkt, wanneer de schoolplicht - volgens de door de Ministers van Nationale Opvoeding in de schoot van Groep II van de op 24 mei 1976 opgerichte Drieledige Vergadering over de volledige tewerkstelling uitgedrukte wens - zou worden verlengd tot 16 jaar met volle leerplicht en tot 18 jaar met partiële leerplicht, ten einde de integratie van de jongeren in het beroepsleven mogelijk te maken.
N.A.-D.77-15.
- 7-
De werknemersvertegenwoordigers achten het bovendien eveneens noodzakelijk de leertijdregeling te herzien indien de leeftijd voor toelating tot de door de R.V.A. verstrekte opleiding (die thans is vastgesteld op 18 jaar) zou worden verlaagd. De werkgeversvertegenwoordigers merken op dat niet uit het oog mag worden verloren dat de R.V.A. in geen geval de opleiding kan verzekeren voor alle beroepstypen. Een leertijdregeling zal derhalve nog steeds voor sommige bedrijfstakken of vo*r sommige beroepen een opleidingsmogelijkheid zijn, die de nodige soepelheid biedt om tegemoet te komen aan de wisselende noden van het bedrijfsleven. 2. Plaats van de leertijd voor een loontrekkend beroep in de beroepsopleiding in het algemeen. De Raad betreurt dat de Minister is afgestapt van zijn voornemen om een ontwerp van kaderwet betreffende de beroepsopleiding in het algemeen uit te werken, waarin het voorontwerp van wet betreffende de leertijd voor een loontrekkend beroep had kunnen worden ingebouwd. Het is inderdaad noodzakelijk de reglementering op de leerovereenkomsten in te bouwen in een geheel van geordende bepalingen betreffende de beroepsopleiding, waarvan de leertijd slechts één aspect is. Verwijzend naar de in de schoot van Groep II van de Drieledige Vergadering over de volledige tewerkstelling uiteengezette standpunten, wijst de Raad op de noodzaak een coördinatie tot stand te brengen tussen de verschillende opleidingen. Tot nog toe verliepen deze opleidingsvormen inderdaad zonder dat men over een globaal plan beschikte.
N.A.-D.77-15.
- 8-
C. PROBLEEM VAN HET SOCIAAL STATUUT VAN DE JONGEREN DIE DOOR EEN LEEROVEREENKOMST ZIJN VERBONDEN. De Raad vestigt de aandacht op het feit dat bij ontstentenis van bepalingen problemen kunnen rijzen op het stuk van de toepassing van de sociale zekerheid op de leerlingen die een leerovereenkomst hebben gesloten conform de in het voorontwerp van wet neergelegde bepalingen. Welnu, in dat voorontwerp van wet wordt het probleem van het statuut van de leerling op het stuk van de sociale zekerheid niet behandeld. Hij heeft derhalve een bijzonder onderzoek gewijd aan dat probleem (cf. titel III van onderhavig advies). De Raad vraagt dat de Minister van Tewerkstelling en Arbeid contact zou opnemen met de Minister va» Sociale Voorzorg opdat hij de nodige maatregelen zou nemen om dat probleem op te lossen. D. MET BETREKKING TOT DE NOODZAKELIJKE INFRASTRUCTUUR VOOR DE WERKING VAN DE LEERTIJDREGELING. De Raad merkt op dat Indien de regeling niet onder de bevoegdheid valt van de Departementen van Nationale Opvoeding wat blijkbaar het geval zal zijn aangezien daaromtrent niets in het voorontwerp van wet is bepaald - maatregelen zullen moeten worden getroffen om de nodige infrastructuur uit te bouwen voor dat nieuwe opleidingstype. Bezorgd omtrent de financiering van de leertijdregeling, was hij van oordeel dat in de mate van het mogelijke al de bestaande structuren en uitrustingen dienen te worden benut. De Raad betreurt dat de verantwoordelijken van Nationale Opvoeding niet werden betrokken bij het uitwerken van de in het voorontwerp van wet bedoelde leertijdregeling, terwijl hun medewerking noodzakelijk zal zijn voor de tenuitvoerlegging ervan.
N.A.-D.77-13.
- 9-
E. ALGEMENE OPMERKING MET BETREKKING TOT HET TOEPASSINGSGEBIED. De Raad stelt vast dat het in de brief van de Minister d.d. 3 juni 1976 omschreven toepassingsgebied beperkter is dan de in het voorontwerp van wet bepaalde toepassingssfeer. ' In voornoemde brief wordt inderdaad gesteld dat het gaat om de leertijd voor een loontrekkend beroep "in de nijverheid". Welnu, onder de term "nijverheid" wordt gewoonlijk "industriële bedrijvigheid" verstaan. Bovendien zou de term "nijverheid" technische en administratieve moeilijkheden met zich kunnen brengen voor de beroepen die in aanmerking kunnen komen voor de leertijd. Sommige beroepen uit eenzelfde bedrijfstak ressorteren inderdaad nu eens onder een paritair comité dat bevoegd is voor de handel dan eens onder een paritair comité dat bevoegd is voor de nijverheid, zonder dat duidelijke criteria van onderscheid zijn vermeld. De Raad acht het derhalve niet aangewezen te stellen dat de leerovereenkomst van toepassing is in de nijverheid. Hij is daarentegen van oordeel dat de leertijd dient te worden beperkt tot de manuele beroepen. Inderdaad, het huidige onderwijs biedt blijkbaar voldoende opleidingsmogelijkheden voor de toekomstige bedienden; voor laatstgenoemden dienen andere middelen te worden aangewend om de problemen op het stuk van de aanpassing aan het werk op te lossen, b.v. stages gedurende de studietijd.
N.A.-D.77-13.
- 10 -
II. BESPREKING VAN DE TEKST VAN HET VOORONTWERP VAN WET. Na een grondig onderzoek te hebben gewijd aan de tekst van het voorontwerp van wet, formuleert de Raad navolgende opmerkingen en suggesties die leiden tot verschillende amendementsvoorstellen op de artikelen van het voorontwerp van wet en/of op de memorie van toelichting. Bij dat onderzoek heeft de Raad de volgordelvan de artikelen gevolgd zoals deze zijn opgenomen in de door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid meegedeelde tekst van voorontwerp van wet. Duidelijkheidshalve, achtte de Raad het verkieslijk voornoemde amendementsvoorstellen na de bespreking van elk artikel eerder op te nemen in een bij onderhavig advies gevoegde nieuwe tekst van voorontwerp van wet dan in het advies zelf. In de door hem voorgestelde tekst diende de Raad een andere nummering te volgen dan deze waarnaar wordt verwezen op de bladzijden 10 tot 38 van onderhavig advies. Daarom wordt tevens in bijlage een tabel opgenomen met de verwijzingen die gelden voor beide teksten. Artikel 1 - Definitie van de leerovereenkomst. De Raad stipt in de eerste plaats aan dat de in dit artikel gebruikte termen "arbeid te verrichten" niet passen. Het gaat er voor de jongere inderdaad niet om arbeidsprestaties in de gebruikelijke betekenis van het woord te verrichten - over het algemeen is een leerling ten andere niet in staat normale arbeidsprestaties te leveren -, doch door de praktijk de taken te leren uitvoeren die hij later bij de uitoefening van zijn beroep zal moeten verrichten. Daaruit blijkt ten andere dat de leerling in feite niet volledig in het produktieproces is opgenomen en dat hij derhalve niet volledig mag worden gelijkgesteld met een werknemer. Gelet op de onder titel I geformuleerde opmerkingen betreffende de in het onderwijs door te voeren heuyormingen (met Inbegrip van de hervormingen die in het raam tran de verlenging van de schoolplicht zouden moeten vallen) en het geheel van de akties op het stuk van de beroepsopleiding alsmede gelet op de opmerkingen die werden geformuleerd met betrekking tot de toepassingssfeer van het voorontwerp van wet, heeft de Raad navolgende standpunten ingenomen :
N.A.-D.77-15.
-11-
De leerovereenkomst dient uitsluitend van toepassing te zijn op de manuele beroepen. De leerovereenkomst dient te worden voorbehouden voor de jongeren die, nadat zij de gevolgde opleiding voor het beroep dat zij wensen uit te oefenen niet hebben kunnen beëindigen, in de leertijdregeling het beste middel zien om de gewenste beroepsopleiding te verwerven. Dat kan eveneens gelden voor sommige jongeren die, zelfs nadar. zij een volledige opleiding voor een ander beroep met succes hebben beëindigd, min of meer laattijdig de behoefte aanvoelen een andere richting uit te gaan. Daarentegen mag in geen geval worden toegestaan dat een leerovereenkomst wordt gesloten voor een beroep waarvoor betrokkene reeds met welslagen een volledige beroepsopleiding heeft gevolgd; daardoor wil men vermijden dat bij sommige werkgevers de neiging zou ontstaan de formule van de leerovereenkomst te benutten om over goedkope arbeidskrachten te beschikken. Een leerovereenkomst mag ten vroegste worden gesloten na het einde van de voltijdse schoolplicht. Anderzijds werd de mogelijkheid om na de leeftijd van 18 jaar een leerovereenkomst te sluiten niet aangehouden. De betrokkene beschikt immers over de verschillende mogelijkheden die hem inzake beroepsopleiding voor volwassenen worden geboden, b.v. de door de R.V.A. verstrekte opleiding, het onderwijs voor sociale promotie, de opleiding in het kader van de wet op de uurkredieten. Hoewel het passend is de leeftijdsgrens voor het sluiten van een leerovereenkomst op 18 jaar vast te stellen, betekent zulks geenszins dat, naargelang van de noodwendigheden van de opleiding, de leertijd niet na die leeftijd kan worden voortgezet, gelet op de leeftijd waarop de leerovereenkomst werd gesloten. Hoewel de leergangen die de jongere ter vervolmaking van zijn opleiding moet volgen niet onder de verantwoordelijkheid van de werkgever vallen in zover zij worden verstrekt in een instelling buiten de onderneming, blijft' de werkgever er niettemin toe gehouden er zich van te vergewissen dat de leerling wel degelijk van het werk afwezig blijft om die leergangen te volgen. Hij dient in ieder geval op de hoogte te zijn van de uren van de leergangen, opdat de afwezigheid van de leerling in aanmerking zou kunnen worden genomen voor de organisatie van de praktische opleiding.
N.A.-D.77-15-
- 12 -
Op grond van voorgaande beschouwingen doet de Raad een voorstel van tekst ter vervanging van artikel 1. De meningen liepen evenwel uiteen omtrent de draagwijdte van de in uitzicht gestelde leertijd. Gelet op het 'omtrent artikel 2 van het voorontwerp van wet (cf. infra) ingenomen standpunt, stippen de werknemersvertegenwoordigers aan dat : a) er geen enkele reden bestaat om de leerling die de in het voorontwerp van wet bedoelde leertijd heeft beëindigd, enkel als loontrekkende tot het aangeleerde beroep toe te laten^ b) op het ogenblik dat de leerovereenkomst wordt gesloten de leerling in feite over het algemeen niet in staat is uit te maken of hij later een loontrekkende dan wel een zelfstandige wil worden. Men dient hem derhalve de mogelijkheid te laten, indien hij dat wenst en aan de vereiste voorwaarden voldoet, over te gaan tot de patroonsopleiding. Er werd ten andere in die zin een tekst voorgesteld met betrekking tot artikel 4-5 van het voorontwerp van wet. Zij zijn derhalve van oordeel dat de verwijzing naar een loontrekkend beroep in artikel 1 moet worden geschrap De werkgeversvertegenwoordigers verwijzen naar het door de Raad geformuleerde tekstvoorstel voor artikel 45 van het onderzochte voorontwerp van wet, dat ertoe strekt een bepaling op te nemen volgens welke de leerling op het einde van de in dat voorontwerp van wet bedoelde leertijd en onder de door de Koning te bepalen voorwaarden zal kunnen overgaan tot o.m. de patroonsopleiding. Zij merken op dat dit voorstel door de Raad werd goedgekeurd, met inachtneming van het door de ver tegenwoordigers van de middenstand gemaakte voorbehoud met betrekking tot artikel 2.
N.A.-D.77-13.
- 13 -
Onverminderd voornoemd voorstel, doch rekening houdend met het door hen ingenomen standpunt t.a.v. artikel 2, vragen zij in artikel 1 de verwijzing naar een loontrekkend beroep te behouden. Op grond van de bedenkingen met betrekking tot de beperking in de tijd van de mogelijkheid een leerovereenkomst te sluiten, stelt de Raad voor aan het voorontwerp van wet een bijkomend artikel toe te voegen, ten einde de toepassingssfeer van de wet uit oogpunt van de leeftijd te omschrijven. Artikel 2. a) Bespreking van het artikel. De werknemersvertegenwoordigers zijn van oordeel dat het leerlingwezen - ongeacht of het gaat om het in onderhavigvoorontwerp van wet bepaalde type dan wel om het type van leerlingwezen dat is georganiseerd conform het koninklijk besluit van 4 oktober 1976 betreffende de voortdurende vorming in de middenstand (titel II, hoofdstuk I ) - voorwerp moet zijn van eenheidsbepalingen, althans voor het eerste gedeelte van de opleiding, om aldus tot een soort van "gemeenschappelijke onderbouw" te komen. Volgens hen zou de opleiding, die wordt verstrekt met het oog op de toegang tot het patroonschap makkelijk kunnen worden gegeven tijdens een tweede fase van de basisopleiding, gedurende welke de toekomstige ondernemer dan de specifiek noodzakelijke opleiding zou ontvangen. Hoewel de leerovereenkomst voor de toegang tot een manueel beroep kan worden toegepast op alle sectoren van het bedrijfsleven, conform wat is gesteld onder punt I, E van onderhavig advies en niet enkel op de industriële bedrijvigheid in de stricte betekenis van het woord, zoals in het voorontwerp van wet wordt bepaald, zijn zij de mening toegedaan dat die overeenkomst dient te worden beperkt tot sommige beroepen. Die beroepen zullen op positieve wijze moeten worden omschreven in de leerreglementen die worden opgesteld conform artikel 42 van het voorontwerp van wet, op welk artikel eveneens amendementen worden voorgesteld (cf. infra). N.A.-D.77-13.
Aldus wensen zij te waarborgen dat de leerovereenkomst de jongere in staat zal stellen een daadwerkelijke opleiding te verwerven die niet aan een bepaalde arbeidspost is gebonden, wat zou neerkomen op een eenvoudige specialisatie. Op grond van die bedenkingen, stellen zij voor artikel 2 een nieuwe tekst voor. De werkgeversvertegenwoordigers kunnen niet instemmen met het standpunt van de werknemersvertegenwoordigers. Volgens hen kunnen alle leerovereenkomsten gedurende de eerste jaren van de opleiding niet aan eenzelfde reglementering worden onderworpen, daar de inhoud van de leertijd van bij de aanvang door de finaliteit ervan wordt bepaald. Zij vragen bijgevolg de huidige tekst van artikel 2 te behouden, doch hem aan te passen ten einde rekening te houden met de vervanging van het koninklijk besluit van 15 april 1959 door voornoemd koninklijk besluit van 4 oktober 1976. Met betrekking tot de aanduiding van de beroepen waarvoor de leerovereenkomst zou kunnen worden gesloten, lijkt het hen meer aangewezen te stellen dat een dergelijke overeenkomst zal kunnen worden gesloten voor de beroepen die niet door de leerreglementen worden uitgesloten. Zij stellen derhalve voor aan artikel 2 een in die zin gesteld lid toe te voegen.
opmerkingen. Gelet op het feit dat het voorontwerp van wet betreffende de leertijd voor een loontrekkend beroep niet - zoals aanvankelijk was voorzien - kon worden ingebouwd in een ontwerp van kaderwet betreffende de beroepsopleiding in het algemeen, stipt de Raad aan dat lid 1 van-het huidige artikel 2 als volgt zou moeten worden gewijzigd : "De bepalingen van onderhavige wet zijn niet van toepassing ..» •
N.A.-D.77-13.
Hij stelt ten andere vast dat de tekst van de commentaar bij artikel 2 (lid, 2, bladzijde 5 van de memorie van toelichting) in tegenspraak is met het beschikkend gedeelte. De werknemersvertegenwoordigers stippen aan dat het huidige artikel 2, lid 2 de leerovereenkomsten die conform de bepalingen van de reglementering op het leerlingwezen in de ambachten en neringen worden aangegaan uit de toepassingssfeer van het voorontwerp van wet sluit. Anderzijds wordt in lid 2 op bladzijde 5 van de memorie van toelichting gesteld dat de leerovereenkomst die is aangegaan in de ambachten en neringen" onder de toepassing van de nieuwe bepalingen valt, wanneer het gaat om de leertijd voor een loontrekkend beroep. Welnu er bestaat geen duidelijk omschreven criterium om uit te maken om v/elk type van leertijd het gaat. Indien men zich uitsluitend baseert op het criterium van erkenning door de Minister van Middenstand, zou het kunnen gebeuren dat eenzelfde type van leerovereenkomst al dan niet onder de toepassing van de nieuwe bepalingen valt naargelang het al dan niet door de Minister van Middenstand wordt erkend. De werkgeversvertegenwoordigers zijn van oordeel dat de commentaar bij artikel 2 (lid 2 op bladzijde 5 van de memorie van toelichting) niet langer in het definitieve ontwerp moet worden opgenomen. Artikel 2, lid 2 van het voorontwerp van wet sluit inderdaad de leertijd, aangegaan onder een overeenkomst gesloten conform de bepalingen tot regeling van het leerlingwezen in de ambachten en neringen, uitdrukkelijk en in alle gevallen uit de toepassingssfeer van het voorontwerp van wet.
N.A.-D.77-13'
Enkel wanneer een leerovereenkomst niet door de Minister van Middenstand wordt erkend, kan zij automatisch onder de toepassing vallen van de bepalingen van het voorontwerp van wet. Lid 1 op bladzijde 5 van de memorie van toelichting dient in die zin te worden gewijzigd. De Raad vestigt de aandacht op het feit dat de commentaar bij artikel 2 in ieder geval in overeenstemming moet worden gebracht met de tekst die uiteindelijk voor dat artikel zal worden aangehouden. Artikel De Raad heeft geen opmerkingen geformuleerd op dat artikel. Artikel 4. De Raad stelt voor dat artikel te vervangen door een tekst, waardoor in de wet zelf de bepalingen en vermeldingen zouden worden ingeschreven die in de leerovereenkomsten dienen te worden opgenomen. Artikel 5. De Raad stelt vast dat artikel 5 geen bevredigende oplossing biedt voor de problemen die zouden kunnen rijzen wanneer de leerovereenkomst werd gesloten bij niet-naleving van een om het even welke bepaling van het voorontwerp van wet, inzonderheid van de bepalingen van de artikelen 3, 4
en 39-
N.A.-D.77-13.
- 17 -
In die hypothese zou de leerovereenkomst logischerwijze nietig moeten worden beschouwd en niet automatisch worden omgezet in..een arbeidsovereenkomst. Zulks zou inderdaad indruisen tegen de wil van de partijen in wier bedoeling het Lag een Leerovereenkomst en geen ander soort van overeenkomst te sluiten. Derhalve dient aan de betrokkenen de vrijheid te worden gelaten om in voorkomend geval de leerovereenkomst te regulariseren. De Raad is zich evenwel bewust van de nadelige gevolgen die voor de leerling, zowel uit oogpunt van de sociale zekerheid als uit oogpunt van de toepassing van de bepalingen tot regeling van de leertijd, uit de nietigheid van de overeenkomst kunnen voortvloeien. Indien de overeenkomst, na de indiensttreding van de jongere, niet als een geldige leerovereenkomst wordt erkend wegens het ontbreken van een passende bepaling, zou de betrokkene inderdaad de uit de wet betreffende de leertijd voortvloeiende rechten verliezen. Bovendien zou hij - zonder enige vergoeding - de sociale voordelen verliezen waarop hij aanspraak had kunnen maken in het raam van een volgens de regels opgestelde leerovereenkomst. Dat heeft met name voor gevolg dat de ten onrechte ontvangen sommen moeten worden terugbetaald aan het R.I.Z.I.V., aan de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers en, in voorkomend geval, aan de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie. De Raad stelt derhalve voor artikel 5 van het voorontwerp van wet te vervangen door een bepaling volgens welke de leerling, indien de leerovereenkomst nietig is wegens inbreuk op de bepalingen tot regeling van de leertijd, niettemin zijn rechten behoudt op het stuk van de sociale zekerheid alsmede deze die voortvloeien uit de reglementering op de leertijd. Artikel 6. Conform het standpunt volgens welk de leerovereenkomst moet worden gesloten voer de leeftijd van 18 jaar (cf. supra voorstel dat ertoe strekt na artikel 1 een nieuw artikel 2 in te lassen), stelt de Raad vast dat het voorwerp van lid 1 van het huidige artikel 6 vervalt. Om dezelfde redenen, is het overbodig in lid 2 te verduidelijken dat het gaat om een minderjarige leerling die de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt.
N.A.-D.77-15.
Artikel 7. De Raad is van oordeel dat de leerovereenkomst ver< plichtend een proeftijd moet omvatten. In artikel 7 van het voorontwerp van wet wordt evenwel niets bepaald voor het geval dat de duur van de proeftijd niet in de leerovereenkomst is vastgesteld. De Raad is van oordeel dat in dat geval de voorziene minimumperiode, t.w. 1 maand, dient te worden toegepast. artikel 8. De Raad is van oordeel dat in de corform artikel 42 van het voorontwerp van wet (gewijzigd zoals infra wordt voorgesteld) opgestelde leerreglementen de duur van de leertijd dient te worden vastgesteld, welke duur sterk zal verschillen naargelang van het gekozen beroep. Hij is daarenboven van oordeel dat de leertijd niet minder dan zes maanden mag bedragen, zoals ten andere is bepaald in artikel 8 van het voorontwerp van wet. Artikel 9. De Raad acht het - zoals in het huidige artikel 9 worde bepaald - in het belang van de partijen niet wenselijk dat in de leerovereenkomsten een beding wordt ingeschreven volgens welk alle geschillen die uit de uitvoering van de overeenkomst kunnen ontstaan aan een vooraf aangewezen scheidsrechter worden voorgelegd. De betrokkenen kunnen evenwel steeds elk geschil, dat uit de uitvoering van de overeenkomst is ontstaan, voorleggen aan de arbitrage van een overlegorgaan, dat in het leerreglement zou worden bepaald.
N.A.-D.77-15.
- 19 -
De Raad is derhalve voorstander van het behoud van artikel 9. Wat de in voorgaand lid geformuleerde opmerking betreft, verwijst hij naar het door hem geformuleerde amendementsvoorstel op artikel 42. Artikel 10. De Raad is van oordeel dat dit artikel in overeenstemming dient te worden gebracht met artikel 1, waarvoor hij voorstelt de termen "arbeid te verrichten" te vervangen door "de praktijk van het beroep aan te leren". In artikel 10, lid 1 dient derhalve de zinsnede "arbeid wordt verricht" te worden vervangen door "praktische taken worden uitgevoerd". Bovendien ütelt hij vast dat de Nederlandse tekst van artikel 10, 1° niet overeenstemt met de Franse tekst en dat de Nederlandse tekst derhalve dient te worden aangepast. Artikel 11 . De Raad stelt vast dat do Franse tekst in overeenstemming dient te worden gebracht met de Nederlandse tekst. De term "vise à" dient inderdaad te worden vervangen door de gebruikelijke term "soit de ncture à". Artikelen 12 en 1?. De Raad formuleert seen opmerkingen op deze artikelen. Artikel 14. De Raad acht het aangewezen in artikel 14, dat handelt over de verplichtingen van beide partijen, te verwijzen naar het arbeidsreglement.
N.A.-D.77-15'
De Raad is derhalve voorstander van het behoud van artikel 9. Wat de in voorgaand lid geformuleerde opmerking betreft, verwijst hij naar het door hem geformuleerde amendementsvoorstel op artikel 42. Artikel 10. De Raad is van oordeel dat dit artikel in overeenstemming dient te worden gebracht met artikel 1, waarvoor hij voorstelt de termen "arbeid te verrichten" te vervangen door "de praktijk van het beroep aan te leren". In artikel 10, lid 1 dient derhalve de zinsnede "arbeid wordt verricht" te worden vervangen door "praktische taken worden uitgevoerd". Bovendien titelt hij vast dat de Nederlandse tekst van artikel 10, 1° niet overeenstemt met de Franse tekst en dat de Nederlandse tekst derhalve dient te worden aangepast. Artikel 11 . De Raad stelt vast d?.t de Franse tekst in overeenstemming dient te worden gebracht met de Nederlandse tekst. De term "vise à" dient inderdaad te worden vervangen door de gebruikelijke term "soit de nature à". Artikelen 12 en 13. De Raad formuleert genn opmerkingen op deze artikelen. Artikel 14. De Raad acht hét aangevreten in artikel 14, dat handelt over de verplichtingen van beide partijen, te verwijzen naar het arbeidsreglement.
N.A.-D.77-13.
- 20 -
Hij stelt inderdaad vast dat de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen met werknemers gelijkstelt "de personen die, anders dan krachtens een arbeids. overeenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon . De leerlingen zouden buiten de toepassingssfeer van die wet kunnen vallen. Welnu, de Raad is van oordeel dat die wet, bij assimilatie, van toepassing moet zijn op de leerlingen.
De Raad stelt bovendien voor in de memorie van toelichting duidelijk te stellen dat deze bepaling aan de leerling dezelfde bescherming biedt als deze die de werknemer geniet, daar de werkgever verplicht is hem een afschrift van het arbeidsreglement over te maken. Artikel 15.
De Raad brengt in herinnering dat hij eenparig van oordeel is dat de aan de leerling verstrekte opleiding, benevens de praktische en theoretische beroepsopleiding, ook een algemene en sociale vorming dient te omvatten. Welnu, wat artikel 15, 2° betreft, stelt hij vast dat de term "aanvullend beroepsonderwijs" in een te restrictieve zin zou kunnen worden geïnterpreteerd. De Raad is bovendien van oordeel dat de term "examens" dient te worden vervangen door "proeven". Wat punt 5° betreft, is hij van oordeel dat de verplichting van de leerling verder zou moeten gaan : de leerling is verplicht zich te onderwerpen aan de voor het beroep geldende maatregelen inzake veiligheid en gezondheid.
Hij stelt voor artikel 15, 2° en 5° op grond van die opmerkingen te amenderen.
N.A.-D.77-15.
- 21 -
Artikel 16. De Raad heeft zich afgevraagd of de term "loon", die voorkomt in het huidige artikel 16, lid 4 wel passend is, Deze vraag, die verband houdt met het probleem van de sociale zekerheid, werd eveneens gesteld met betrekking tot artikel 1 9. De Raad is tot het besluit gekomen dat de term "loon" systematisch door "vergoeding" dient te worden vervangen. Artikel 17. De Raad formuleert geen opmerkingen. Artikel 18. De Raad is van oordeel dat gelet op zijn voorstel om in artikel 1 de term "arbeid te verrichten" te vervangen door "de praktijk van het beroep aan te leren", de punten 2°, 5°, 4° en 5° van artikel 18 in dezelfde zin dienen te worden gewijzigd. Hij gaat akkoord met het in artikel 18, 5° ingeschreven verbod dat ertoe strekt te vermijden dat men de leerling, op wederrechtelijke wijze, huista'ken laat verrichten. Hij is evenwel van oordeel dat, in zover een theoretische opleiding binnen de onderneming wordt verstrekt, het verbod niet mag worden opgelegd thuis praktische taken te laten verrichten van hetzelfde type als deze die de leerling eventueel zou dienen uit te voeren wanneer de theoretische opleiding in een instelling buiten de onderneming wordt verstrekt. Zulks dient in de memorie van toelichting te worden verduidelijkt.
De Raad stelt anderzijds vast dat artikel 18 niet uitdrukkelijk voorziet in de verplichting voor de werkgever de leerling in staat te stellen de voor zijn opleiding noodzakelijke leergangen te volgen. Die leemte dient te worden weggewerkt. N.A.-D.77-13.
- 22 -
Met betrekking tot artikel 18, 2° stelt de Raad vast dat een probleem kan rijzen met betrekking tot de toepassing van de arbeidswet van 16 maart 1971. Indien men inderdaad van oordeel is dat de leerling geen normale arbeidsprestaties verricht, loopt hij gevaar niet onder de toepassing van de arbeidswet te vallen. De Raad formuleert navolgende beschouwingen : 1) wat het algemeen beginsel betreft, is de toepassingssfeer van de arbeidswet van 16 maart 1971 dezelfde als deze van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, daar de toepassingssfeer in beide gevallen werd vastgesteld uitgaande van de toepassingssfeer van de wet van 15 juli 1964 betreffende de arbeidsduur; 2) in zover de leerling op het stuk van de bescherming van het loon met een werknemer wordt gelijkgesteld, dient de arbeidswet bijgevolg op hem van toepassing te zijn. Hij is van oordeel dat die interpretatie in de memorie van toelichting dient te worden opgenomen. De Raad stelt bovendien vast dat de op artikel 16 geformuleerde opmerking eveneens geldt voor artikel 18, 6°. Hij is van oordeel dat in artikel 18, 3° op ruimere wijze dient te worden verwezen naar het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming. Lid 2 is derhalve overbodig. Wat artikel 18, 9° betreft, merkt de Raad op dat aan het onthaal van de leerlingen dezelfde zorg en aandacht dient te worden besteed ongeacht hun leeftijd.. Conform het onder titel I van onderhavig advies uiteengezette beginsel (punt B, 1, a, k°) acht de Raad het nuttig in de wet te bepalen dat - zoals in het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming wordt opgelegd voor de werknemers de patroon ertoe gehouden is de leerling die hij wenst aan te werven aan een onderzoek door de arbeidsgeneeskundige dienst te onderwerpen, ten einde na te gaan of de leerling over de vereiste lichamelijke geschiktheden beschikt om het gekozen beroep uit te oefenen. Hij merkt op dat de leerovereenkomst slechts definitief kan zijn, wanneer de leerling geschikt •werd bevonden voor de uitoefening van het gekozen beroep.
N.A.-D.77-15-
Gelet op voorgaande opmerkingen, formuleert de Raad verschillende amendementsvoorsteilen. Artikel 19. Met betrekking tot lid 1 stelt de Raad vast dat de term "loon" niet passend is, daar het loon de tegenwaarde is voor arbeidsprestaties. Hij stelt voor veeleer te spreken van "vergoeding". Die vergoeding dient evenwel dezelfde bescherming te genieten als het loon en dient derhalve als dusdanig te worden aangezien t.a.v. de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. De Raad is bovendien van oordeel dat indien in geen vergoeding is voorzien gedurende de proefperiode, de vrees niet ongegrond is dat sommige werkgevers zullen geneigd zijn de proefperiode automatisch op het maximum van drie maanden vast te stellen. Hij is bovendien de mening toegedaan dat aan de leerling gedurende de proefperiode een vergoeding dient te worden betaald, op voorwaarde dat die vergoeding geringer is dan deze die gedurende de overblijvende periode van de leerovereenkomst zal worden betaald. Wat het bedrag van de tijdens de uitvoering van de overeenkomst te betalen vergoeding betreft, is de Raad van oordeel dat in een progressiviteit moet worden voorzien, daar de beroepsbekwaamheid van de leerling binnen de onderneming normaal zal verbeteren naargelang de leeftijd vordert. Hij is bovendien van oordeel dat aan het bevoegd paritair comité de zorg moet worden gelaten de progressieve minima barema's vast te stellen, in verwijzing naar het bij collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde loon van de werknemer wiens vakbekwaamheid de leerling wil bereiken. Indien er geen paritair comité bestaat of het paritair comité niet werkt, heeft de Raad met name nagegaan of het aangewezen is de Uitvoerende Macht te laten tussenbeide komen dan wel in een hiërarchie van overlegorganen te voorzien, zoals in andere wetgevingen. Hij heeft uiteindelijk een derde oplossing aangehouden, gelet op de moeilijkheden of verwikkelingen die de andere twee oplossingen met zich zouden brengen. Ten einde een zekere eenvormigheid te waarborgen, acht hij het derhalve verkieslijk, bij ontstentenis van een beslissing van het paritair comité, de Nationale Arbeidsraad de zorg te laten de aan de leerling te betalen progressieve minima barema's vast te stellen.
N.A.-D.77-15.
Anderzijds stelt de Raad vast dat met betrekking tot artikel 19 van het voorontwerp van wet het ganse probleem van de sociale zekerheid wordt opgeworpen. Hij verwijst dienaangaande naar titel III van onderhavig advies, dat handelt over dat probleem. Met betrekking tot het probleem van de sociale zekerheid, is de Raad van oordeel dat de aan de leerling uitbetaalde vergoeding als loon dient te worden beschouwd in de zin van de wet van 12 april 19^5 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, met alle gevolgen vandien voor de toepassing van de sociale wetgeving in het algemeen. De Raad verwijst dienaangaande naar de door hem geformuleerde voorstellen onder titel III van onderhavig advies. Op grond van voorgaande beschouwingen, formuleert de Raad een tekstvoorstel ter vervanging van artikel 19. Artikel 20. Conform de met betrekking tot de artikelen 16 en 19 geformuleerde opmerkingen, stelt de Raad voor in lid 1 de term "loon" te vervangen door "vergoeding" en in lid 2 de uitdrukking "wijze van beloning" te vervangen door "wijze van vergoeding".
Wat de prestatievergoeding betreft, is de Raad van oordeel dat die vergoedingswijze in de leerovereenkomsten mag worden ingeschreven ten einde ze toe te passen vanaf het ogenblik dat de meerderjarige leerling een voldoende opleidingsniveau heeft bereikt en de opleiding daardoor geen hinder onr)^r vindt. Die vergoedingswijze mag bovendien slechts toepasbaar zijn op de beroepen waar het prestatieloon gebruikelijk is. Dat dient in de memorie van toelichting te worden verduidelijkt.
N.A.-D.77-15.
Artikelen 21 en 22.
De Raad stelt vast dat de tekst van beide artikelen eveneens in overeenstemming moet worden gebraoht met de artikelen 16 en 19* gewijzigd zoals hoger wordt voorgesteld. Wat artikel 22 betreft, stelt hij voor te verduidelijken dat het om een minderjarige van minder dan 18 jaar gaat, ten einde de tekst van dit artikel in overeenstemming te brengen met voorafgaand artikel. Bovendien moet rekening worden gehouden met de in de Senaat aan de gang zijnde werkzaamheden betreffende het vaststellen van de "sooiale" meerderjarigheid op de leeftijd van 18 jaar. Artikel 23. De Raad ziet niet in waarom het aan de leerling uitgereikte getuigschrift geen waarderende vermelding zou mogen bevatten, wanneer laatstgenoemde daarom verzoekt. Hij staat derhalve het behoud van de tekst van dat.artikel'voor. De patroon kan de aandacht van de verdiona-telijke leerling vestigen op het feit dat hij er belang bij heeft dat een waarderende vermelding in het getuigschrift wordt opgenomen. Artikel 24.
De Raad formuleert geen opmerkingen. Artikelen' 25 en 26.
De Raad is van oordeel dat de in artikel 25 van het voorontwerp van wet bedoelde borgtocht moet worden verboden. De in het huidige artikel 26 bepaalde sanctie moet derhalve niet langer van toepassing zijn in geval van inbreuk op de regels inzake het storten van de borgtocht, doch in geval van niet-naleving van het verbod de leerling te vragen een borgtocht te betalen. vragen
N.A.-D.77-13.
\
- 26 -
De Raad is bovendien van oordeel dat in geen twee afzonderlijke artikelen dient te worden voorzien. Hij meent dat tevens in hetzelfde artikel moet worden voorzien in de terugbetaling van de ten onrechte ontvangen sommen, daar de leerling meer belang heeft bij die terugbetaling dan bij de strafsanctie. Artikel 27. De Raad stelt vast dat een probleem kan rijzen in geval van schorsing van de uitvoering van de leerovereenkomst wegens militaire dienst. In dat geval zal de leerling zijn praktische opleiding van voren af aan dienen te herbeginnen. Het probleem zou vervallen indien de leerling uitstel zou kunnen bekomen. Dienaangaande merkt hij op dat het abnormaal zou zijn dat de leerlingen - in tegenstelling tot de studenten - geen uitstel kunnen bekomen, indien men aanvaardt dat de toestand van de leerling.deze van student dichter benadert dan deze van werknemer. De Raad stelt derhalve voor in fine van titel II "Organisatie van de leertijd" een bepaling toe te voegen waarbij de mogelijkheid uitstel te bekomen wordt uitgebreid tot de leerlingen en in de memorie van toelichting te verduidelijken dat, om voornoemde reden, aan de leerlingen dezelfde faciliteiten als aan de studenten moeten worden geboden op het stuk van de oproeping onder de wapens. Wat de formulering van artikel 27, lid 2 betreft, is de Raad van oordeel dat de term "in voorkomend geval" verkeerd zou kunnen worden uitgelegd. Dat lid dient bovendien te worden aangepast, rekening houdend met de bij artikel 1 - dat werd gewijzigd zoals hoger voorgesteld - omschreven toepassingssfeer. Er dient inderdaad niet meer te worden verwezen naar de arbeidsovereenkomst voor bedienden. Op grond van die bedenkingen, stelt de Raad een nieuwe tekst voor met betrekking tot artikel 27.
N.A.-D.. 77-13.
- 27 -
Artikel 28. De Raad is de mening toegedaan dat dit artikel in verband dient te worden gebracht met artikel 35, dat in de mogelijkheid voorziet de leerovereenkomst te verbreken in geval van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval (ander dan een arbeidsongeval) van meer dan zes maanden. Artikel 28 doet geen afbreuk aan die bepaling. De Raad formuleert derhalve een amendementsvoorstel in die zin. Artikel 29. De Raad acht het nuttig in de memorie van toelichting te verwijzen naar de verplichting voor de werkgever zich te verzekeren tegen de risico's die de leerling loopt. Hij stelt tevens voor in de memorie van toelichting te verduidelijken dat, in geval van een door derden veroorzaakt arbeidsongeval, de rechtsvordering door de verzekeraar mag worden ingesteld. Artikel 30. De Raad stelt vast dat artikel 30 niet in de mogelijkheid voorziet de leerovereenkomst, zonder vergoeding, te verbreken in gevallen waar de leerling niet langer zijn leertijd op normale wijze kan voortzetten. Dat is inzonderheid het geval wanneer het bewijs wordt geleverd dat de leerling niet of niet meer over de vereiste vaardigheden of lichamelijke geschiktheden beschikt om zijn leertijd tot een goed einde te brengen. Hij stelt voor aan het paritair leercomité de zorg te laten na te gaan of de leerling metterdaad niet of niet meer over de nodige vaardigheden of lichamelijke geschiktheden beschikt. In dat geval, zou de leerovereenkomst zonder vergoeding kunnen worden verbroken.
N.A.-D.77-15.
- 28 -
De Raad is van oordeel dat een oplossing erin kan bestaan punt 2° naar het einde van het artikel te verplaatsen en een bepaling in die zin toe te voegen waarin wordt verwezen naar artikel 46, gewijzigd zoals hierna wordt voorgesteld. In dat geval dient evenwel een bepaling te worden toegevoegd, waarbij aan het leercomité de vereiste bevoegdheid wordt verleend. De draagwijdte van die bepalingen dient in de memorie van toelichting tot uiting te komen. Artikel 51. De Raad acht het onbillijk en onlogisch dat de weduwe zou verplicht worden aan de leerling een vergoeding te betalen wanneer het een onderneming betreft waarin het ondernemingshoofd gans zijn vermogen heeft belegd. Het zou des te onlogischer zijn wanneer de werkgever, in dat type van ondernemingen, de enige is die aan de leerling een opleiding verstrekt. Hij merkt anderzijds op dat het probleem van de verbreking van de leerovereenkomst niet enkel rijst in geval van overlijden, doch eveneens bij failliet of kennelijk onvermogen van de werkgever of in geval van samensmelting of opslorping van de onderneming. Hij stipt aan dat de uitbetaling van een vergoeding in ieder geval het probleem niet kan oplossen van de leerling die verhinderd wordt zijn opleiding voort te zetten. Als oplossing stelt hij voor het paritair leercomité ermee te belasten een andere werkgever te zoeken die de verdere opleiding zou kunnen verzekeren. De Raad is evenwel van oordeel dat wanneer de onderneming, ondanks --één van voornoemde eventualiteiten, zou blijven bes-taan, de nieuwe werkgever de door de vroegere werkgever t.a.v. de loerlinc ^ r S ï ö - ^ verbintenissen dient na te komen. De lichting de gehaald ter van artikel
Raad stelt bovendien voor in de memorie van toeargumenten op te nemen, dié hierboven werden aanstaving van de voorgestelde tekst ter vervanging 31.
N.A.-D.77-13.
Artikel 32.
De Raad is van oordeel dat in de door artikel 32 beoogde eventualiteit niet enkel de leerlinge doch eveneens de leerling het recht moet hebben hetzij aan de werkgever of werkgeefster een vergoeding te vragen die haar of hem in staat moet stellen een andere, gelijkwaardige huisvesting te vinden, hetzij de leerovereenkomst-te beëindigen. In laatstgenoemd geval dient in geen vergoeding te worden voorzien, daar in de arbeidsovereenkomsten niet langer wordt bepaald dat in de beoogde eventualiteit een vergoeding dient te worden uitbetaald. Artikel 33. De Raad stelt vast dat in lid 2 sprake is van drie werkdagen, terwijl in de wetten op de arbeidsovereenkomsten sprake is van drie dagen.
Bovendien stemmen de Franstalige en de Nederlandstalige tekst van lid 3 niet overeen. De aanhef van de Franse tekst van dat lid dient als volgt te worden gesteld : "Peut seul être invoqué...".
De Raad acht het derhalve aangewezen te verduidelijken wat onder dringende reden moet worden verstaan en de door hem in advies nr. 511 van 29 januari 1976 voorgestelde definitie na aanpassing over te nemen (derde advies m.b.t. de amendementen op het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten) . Artikel De Raad is van oordeel dat de in artikel 34 bedoelde verbrekingsvergoeding dient te worden betaald in alle gevallen waar de leerovereenkomst wordt verbroken zonder dringende reden uitgezonderd in het geval bedoeld in fine van punt k° van het ter vervanging van artikel 30 van het voorontwerp van wet voorgestelde artikel. Voornoemde verbrekingsvergoeding dient eveneens te worden betaald wanneer de partij die de overeenkomst verbreekt vooraf een dringende reden heeft ingeroepen en de reohter de gegrondheid van die reden niet heeft erkend
N.A.-D.77-13.
Deze bepaling dient te worden toegepast ongeacht of de leerling dan wel de werkgever het initiatief tot verbreking neemt. De partij die de overeenkomst wil verbreken, dient inderdaad te weten waartoe zij zich verbindt opdat zij geen ondoordachte beslissing zou treffen. Conform de met betrekking tot de artikelen 16 en 19 voorgestelde wijziging, merkt de Raad op dat eveneens in artikel 34 de term "loon" dient te v/orden vervangen door "vergoeding". Artikel 35. De Raad is van oordeel dat dienen te worden onderscheiden 1° het geval van de leerling die, ten gevolge van een ongeval of ziekte die een langdurige arbeidsongeschiktheid voor gevolg heeft niet meer over de vereiste lichamelijke geschiktheden beschikt voor de uitoefening van het beroep waarop hij zich voorbereidde;
2° het geval van de leerling die na zijn genezing geschikt blijft voor de leertijd en de uitoefening van het beroep. In het eerstgenoemde geval, acht de Raad het van belang dat de leerovereenkomst snel wordt verbroken. In dat geval zou het leercomité kunnen tussenbeide komen, conform punt 4° van het door de Raad voorgestelde artikel ter vervanging van artikel 30. Wanneer de leerling ongeschikt wordt verklaard, zou de verbreking van de overeenkomst geen aanleiding geven tot het uitbetalen van een verbrekingsvergoeding. In het tegenovergestelde geval, zou fxrtJkel 35 van toepassing zijn. De Raad stelt anderzijds vast dat in artikel 35 dezelfde wijziging dient te worden aangebracht als de wijziging die wordt voorgesteld met betrekking tot de artikelen 16 en 19. Hij merkt bovendien op dat, gelet op het feit dat de leerovereenkomst enkel kan worden gesloten voor de manuele beroepen, het einde van artikel 35 - vanaf de woorden : "en onder aftrek..." - dient te worden geschrapt.
N.A.-D.77-13.
Artikel 36. De Raad stelt voor aan artikel 36 een lid toe te voegen waarin zou worden bepaald dat de leerling in de loop van de in lid 1 vastgestelde opzeggingstermijn gedurende twee halve dagen afwezig mag blijven met behoud van zijn vergoeding, met het oog op het zoeken naar een andere werkgever, die hem hetzij als leerling hetzij als werknemer aanwerft. Daarbij zou hij zich kun» nen laten leiden door artikel 19 quater van de wet op de arbeidsovereenkomst. Hij acht het bovendien nuttig in artikel 36 een bepaling in te schrijven waarbij de in lid 1 van dat artikel vocrrJ~^~ opzeggingsmodaliteiten op dezelfde wijze zouden worden bepaald als in artikel J>, § 4 van de geordende wetten op de arbeidsovereenkomst voor bedienden. Tenslotte stelt hij voor in artikel 36 een analoge bepaling op te nemen als deze van artikel 12 bis van de geordendewetten op de arbeidsovereenkomst voor bedienden. Aldus kan de patroon, gedurende de proefperiode, aan de arbeidsovereenkomst zonder vergoeding een einde maken ingeval de leerling arbeidsongeschikt wordt Ingevolge ziekte of ongeval en de duur van die ongeschiktheid meer dan 8 dagen bedraagt. Artikel 37. De Raad is, algemeen gezien, van oordeel dat de ontbindende bedingen in de leerovereenkomsten moeten worden verboden. Artikel 3.8. De Raad formuleert geen opmerkingen. Artikel 39. De Raad is van oordeel dat de in artikel 39 bepaalde termijn van zeven dagen veel te lang is en dat drie werkdagen volstaan. Anderzijds is hij van oordeel dat de werkgever het afschrift van de leerovereenkomst aan het paritair leercomité i.p.v. aan de door de Koning aangewezen ambtenaar dient toe te sturen. Bij ontstentenis van paritair leercomité, dient het afsohrift van de leerovereenkomst te worden toegestuurd aan het orgaan dat belast is met het toezicht op de leertijd. Bovendien dient een getuigschrift van de arbeidsgeneeskundige dienst, waarin wordt bevestigd dat de leerling geschikt is voor de uitoefening van het gekozen beroep, bij het afschrift van de leerovereenkomst te worden gevoegd.
N.A.-D.77-15.
- 32 -
Artikel In verband met dit artikel heeft de Raad bedenkingen geformuleerd omtrent verschillende aspecten van de organisatie van de leertijd. De Raad heeft een onderzoek gewijd aan de voorwaarden waaraan de werkgever of de persoon die met de opleiding is belast, dient te voldoen om geschikt te worden bevonden een leerling op te leiden. Hij is tot het besluit gekomen dat de persoon die met de opleiding wordt belast - t.w. de werkgever zelf of een daartoe bijzonder geschikt persoon - ten minste zeven jaar praktijk in het beroep dient te hebben en ten minste 25 jaar oud moet zijn. Deze voorwaarden dienen in een nieuw artikel te worden vermeld. Met betrekking tot de aard van de aanvullende opleiding, acht de Raad het onontbeerlijk dat de leerling benevens de theoretische beroepsopleiding ter aanvulling van de praktische opleiding eveneens een meer algemenere sociale en economische vorming zou ontvangen. De aan de leerling verstrekte opleiding moet er inderdaad toe strekken van de leerling én een werknemer én een burger te maken die in staat .is zijn burgerlijke en beroepsverantwoordelijkheden op te nemen. Dienaangaande stipt hij aan dat de formule van de leertijd zich over het algemeen richt tot de jongeren die zich niet aan de gewone onderwijsstructuren konden, aanpassen. Men dient derhalve te vermijden dat deze jongeren opnieuw mislukken omdat zij verplicht worden een opleiding van hetzelfde type als deze waarvoor zij niet zijn geslaagd te volgen. Hoewel de opleiding niet enkel tot het professionele dient te worden beperkt doch enigszins dient te worden verruimd, mag men de leerling geen leergangen van algemene cultuur in de gewone betekenis van het woord laten volgen.
N.A--D.77-13.
- 33 -
Om psychologische redenen acht de Raad het aangewezen te spreken van vorming of verwerven van aanvullende kennis i.p.v. leergangen. Meer concreet heeft de Raad een onderzoek gewijd aan 1° de inhoud van de bedoelde aanvullende theoretische beroepsopleiding en van de economische en sociale vorming; 2° de infrastructuur om die opleiding te kunnen verstrekken; 5° de verdeling van de praktische taken en van de aanvullende leergangen. Wat de inhoud van voornoemde economische en sociale vorming betreft, is de Raad van oordeel dat het van nut kan zijn de verantwoordelijken van Nationale Opvoeding S B van culv tuur te raadplegen, V/at de theoretische beroepsopleiding ter aanvulling van de praktische taken betreft, is de Raad van oordeel dat die opleiding op twee niveau's kan worden verstrekt : op systematische wijze door theoretisch onderwijs en in de vorm van herhalingen bij de uitvoering van de praktische taken, zodat een binding tussen de theoretische en de praktische kennis wordt verzekerd. Wat de infrastructuur betreft, is de Raad de mening toegedaan dat men moet trachten de bestaande structuren - ongeacht of zij behoren tot Nationale Opvoeding dan wel tot een andere organisatie - maximaal te benutten. Ten einde een grote soepelheid ter zake te waarborgen, zouden de paritaire comités zich bovendien moeten kunnen uitspreken over de meest passende instrumenten om de vereiste opleiding te verzekeren.
N.A.-D.77-13-
- 34 -
De Raad stelt anderzijds voor aan de paritaire comités de zorg te laten zich uit te spreken over de verdeling van de praktische opleiding, de aanvullende theoretische beroepsopleiding en de in uitzicht gestelde economische en sociale opleiding. Wat laatstgenoemde opleiding betreft, dient de wet evenwel aan de Koning de bevoegdheid te verlenen het minimum aantal uren vast te stellen dat aan die opleiding moet worden gewijd, daar bedoelde opleiding in feite niet onder de bevoegdheid van de paritaire comités valt. Bij ontstentenis van paritair comité, zal de Nationale Arbeidsraad een residuaire bevoegdheid ter zake uitoefenen. Op grond van deze bedenkingen, stelt de Raad een nieuwe tekst voor ter vervanging van artikel 40. De draagwijdte van die tekst dient eveneens in de memorie van toelichting tot uiting te komen. Artikel 41 . Gelet op het feit dat de opleiding van de studenten ten laste valt van de gemeenschap, acht de Raad het normaal eveneens in de tenlasteneming door de gemeenschap van de buiten de onderneming aan de leerling verstrekte aanvullende opleiding te voorzien. De Raad is derhalve van oordeel dat het huidige artikel 41 in die zin dient te worden vervolledigd. Wanneer bedoelde opleiding evenwel 's avonds wordt verstrekt, mag de tijd die de leerling aan het volgen van die opleiding wijdt niet als overuren in de zin van de arbeidswet van 16 maart 1971 worden vergoed. De tijd die binnen en buiten de onderneming aan de ganse opleiding van de leerling wordt gewijd mag inderdaad de wekelijkse arbeidsduur bepaald bij of krachtens voornoemde wet van 16 maart 1971 niet overschrijden. Men dient derhalve in de mate van het mogelijke te vermijden dat de leerling wordt verplicht avondleergangen te volgen, daar zulks een compensatie insluit gedurende de normale arbeidsuren. Op grond van voorgaande beschouwingen, formuleert de Raad een tekstvoorstel ter vervanging van artikel 41 van het voorontwerp van wet.
•N.A.-D. 77-13.
De Raad stelt anderzijds voor in de memorie van toelichting de draagwijdte van het artikel te verduidelijken door de door de Raad geformuleerde opmerking betreffende de toepassing van voornoemde wet van 16 maart 1971 over te nemen. Artikel 42. De werkgevers- en de werknemersvertegenwoordigers herinneren aan hun respectievelijk standpunt dat zij bij de bespreking van artikel 2 hebben ingenomen over de wijze waarop de beroepen waarvoor een leerovereenkomst kan worden gesloten in het leerreglement dienen te worden omschreven. Zij formuleren derhalve een voorstel ter vervanging van artikel 42. De Raad was ten andere van oordeel dat bovendien aan artikel 42 een lid dient te worden toegevoegd waarin zou worden bepaald dat het maximum aantal toegelaten leerlingen per onderneming in het leerreglement zal worden vastgesteld. De Raad vraagt dat bij ontstentenis van paritair comité het leerreglement noch door de in artikel 42, lid 2 vermelde organen noch bij individuele overeenkomst zou mogen worden opgesteld. Hij is van oordeel dat in dat geval de Nationale Arbeidsraad dient tussenbeide te komen. De door het bevoeg"de orgaan genomen beslissing zou slechts gelden voor een bepaalde tijd, ten einde het mogelijk te maken het leerreglement aan de ontwikkeling van de beroepen aan te passen. Het zou inderdaad kunnen gebeuren dat sommige beroepen na verloop van tijd. niet meer in aanmerking komen voor de leertijd. Ten einde de residuaire bevoegdheid, die hem zal worden verleend, te kunnen uitoefenen, dient de Nationale Arbeidsraad een paritair comité ad hoc op te richten. Artikel 46 van het voorontwerp van wet dient derhalve in die zin te worden verv volledigd.
N.A.-D.77-13.
- 36 -
Tenslotte stelt de Raad voor in artikel 42 van het voorontwerp van wet te bepalen dat in het leerreglement de procedure zal kunnen worden vastgelegd, volgens welke de geschillen voortvloeiende uit de uitvoering van de leerovereenkomst, onverminderd artikel 9, aan het paritair comité kunnen worden voorgelegd met het oog op een minnelijke schikking. Artikel 43. De Raad stelt vast dat dit artikel handelt over de controle op de leertijd, doch dat niets is bepaald voor de ge vallen waar geen ondernemingsraad bestaat. Bewust van de noodzaak eventuele misbruiken tijdens de uitvoering van de leerovereenkomst te vermijden, stelt de Raad voor, bij ontstentenis van ondernemingsraad, te voorzien in een controle door de vakbondsafvaardiging of, bij ontstentenis, door de representatieve werknemersorganisaties.
Artikel 44. De Raad spreekt zich uit voor het behoud van de tekst, met inachtneming van navolgende amendementen : - in lid 1 de term "de paritaire comités mogen oprichten" vervangen door "de paritaire comités en de Nationale Arbeidsraad richten op"; - lid 2 als volgt vervolledigen : "De Koning stelt, op advies van de Nationale Arbeidsraad, het ...".
N.A.-D.77-13
- 37 -
Artikel 45. De Raad acht het opportuun te voorzien in het uitreiken van een getuigschrift, waarin zou worden bevestigd dat de leerling voor de in dit artikel bedoelde examens is geslaagd, Hij is anderzijds de mening toegedaan dat voornoemd getuigschrift dient gelijkwaardig te zijn met sommige diploma's die in het technisch onderwijs worden uitgereikt ten einde eventueel de overgang van de in onderhavig wetsontwerp bepaalde leertijd naar het technisch onderwijs mogelijk te maken.
Het zou eveneens aangewezen zijn dat men de overgang van de' in onderhavig wetsontwerp voorziene leertijd zou mogelijk maken naar het patroonschap dat is geregeld bij koninklijk besluit van 4 oktober 1976 betreffende de voortdurende vorming in de middenstand. De vertegenwoordigers van de middenstand verklaren evenwel dat 'zij een overgangsformule tussen deze twee types van opleiding slechts kunnen onderschrijven onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de stelling die door de vertegenwoordigers van de werkgevers werd ingenomen ten overstaan van het artikel 2 van de huidige tekst - dat betekent het integraal behoud ervan • zou worden bekrachtigd in de definitieve redactie van het wetsontwerp. Met inachtneming van dat voorbehoud, formuleert de Raad' een tekstvoorstel ter aanvulling van artikel 45.
46. De Raad formuleert geen opmerkingen op de in het voorontwerp van wet voorgestelde tekst.
N.A.-D.77-13.
Ten einde evenwel tegemoet te komen aan de met betrekking tot de artikelen 30 en 31 geformuleerde voorstel len betreffende de bevoegdheid van de paritaire leercomités stelt hij voor aan artikel 46 twee alinea's toe te voegen, waarbij aan het leercomité de gewenste bevoegdheid wordt verleend.
De Raad stelt voor in de memorie van toelichting te herinneren aan de draagwijdte van deze twee alinea's con form de met betrekking tot de artikelen 30 en 31 geformuleerde voorstellen.
Artikelen 47 tot 50.
De Raad formuleert geen opmerkingen.
Artikel 51.
De werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers herinneren aan de standpunten die zij hebben geformuleerd met betrekking tot artikel 2 van het voorontwerp van wet betreffende de idee van een gemeenschappelijke onderbouw voor een gedeelte van de leertijd, ongeacht of de opleiding de uitoefening van een loontrekkend beroep beoogt dan wel het patroonschap.
Die standpunten geven aanleiding tot tekstvoorstellen met betrekking tot artikel 51.
N.A.-D.77-13.
III. SOCIAAL ZEKERHEIDSSTATUUT VAN DE LEERLING. Zoals werd vermeld in titel I, punt C van onderhavig advies, heeft de Raad uit eigen beweging een onderzoek gewijd aan het sociaal zekerheidsstatuut van de leerling. Hij is tot navolgende conclusies gekomen. De Raad is in beginsel voorstander van de volledige onderwerping van de leerling aan de sociale zekerheid. Gelet op de bijzondere toestand van de leerling en op het nieuwe karakter van de leertijdregeling, overweegt de Raad, in een eerste fase, echter een gedeeltelijke onderwerping. Hij heeft derhalve de verschillende sectoren onderzocht, ten einde na te gaan of een onderwerping aangewezen is en, zo ja, de specifieke modaliteiten ervan vast te stellen. De Raad heeft met name onderzocht aan welke regelingen de leerling zelf dient onderworpen te worden, welke regelingen hij kan genieten als kind ten laste van een gerechtigde of aan welke regelingen hij niet of slechts gedeeltelijk onderworpen zou moeten worden. In het licht van dit onderzoek formuleert de Raad navolgende voorstellen : A. Kinderbijslag. 1. Hoedanigheid van rechtgevend kind. a) De leerling zou de hoedanigheid van rechtgevend kind behouden onder de voorwaarden die thans bestaan. Aan de persoon die de leerling ten laste heeft zou dan het recht op kinderbijslag verleend worden, zoals bepaald in artikel 62, § 2 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders.
N.A.-D.77-13.
- 40 -
b) De kinderen van de leerling zouden eveneens recht geven op kinderbijslag voor de persoon die de leerling ten laste heeft. c) De patroon zou geen bijdragen voor de kinderbijslagregeling dienen te betalen. 2. Hoedanigheid van rechthebbende. a) De leerling, die de hoedanigheid van rechtgevend kind verloren heeft, zou de hoedanigheid van rechthebbende verwerven indien hij eventueel kinderen ten laste heeft, Te dien einde zou aan de leerling hetzelfde statuut verleend worden als voor studenten, zoals bepaald in artikel 56 sextes van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. b) Die kinderbijslag zou ten laste van het Rijk vallen, zoals bepaald voor de studenten (artikel 56 sexies, § 4 van voormelde samengeordende wetten). Dit betekent dat de patroon ook in dat geval geen bijdragen zou dienen te betalen. B. Werkloosheidsverzekering. 1• Onderwerping. De leerling zou volledig aan de werkloosheidsverzekering dienen te worden onderworpen. 2. Stage. Voor het bepalen van de stage zouden de door de leerling gepresteerde dagen met arbeidsdagen gelijkgesteld worden.
N.A.-D.77-13.
- 41 -
Uitkeringen. a) De leerling zou recht hebben op werkloosheidsuitkeringen zowel voor gedeeltelijke werkloosheid tijdens de uitvoering van de leerovereenkomst als voor volledige werkloosheid na het beëindigen van de leerovereenkomst, onder dezelfde voorwaarden als de andere werknemers. b) Het bedrag van de uitkeringen zou berekend worden op basis van de vergoeding die aan de leerling wordt uitbetaald. 4. Bijdragen. Het bedrag van de bijdragen voor de werkloosheidsverzekering zou berekend worden op basis van voornoemde vergoeding. C. Sluiting van ondernemingen - Collectief ontslag. De Raad stelt voor de geldende reglementering betreffende de sluiting van ondernemingen en het collectief ontslag niet te wijzigen voor de leerlingen. D. Ziekte- en invaliditeitsverzekering. 1. Onderwerping. De leerling zou aan de ziekte- en invaliditeitsverzekering dienen te worden onderworpen. 2. Wachttijd. De leerling zou, niet als de andere werknemers, de bij wet bepaalde wachttijd vooraleer recht te hebben op prestaties dienen te doorlopen.
N.A.-D.77-13-
5• Verstrekkingen. a) De leerling zou recht hebben op de verstrekkingen voor geneeskundige verzorging. b) De leerling zou eveneens recht hebben op uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid in geval van ziekte of invaliditeit. Aan de rechthebbenden zou een tegemoetkoming voor begrafeniskosten uitbetaald worden. c) Deze uitkeringen zouden berekend worden op basis van de vergoeding die de patroon aan de leerling betaalt. 4. Bi.idragen. Het bedrag van de bijdragen voor de ziekte- en invaliditeitsverzekering zou berekend worden op basis van de vergoeding die de patroon aan de leerling betaalt. Als de bijdragebescheiden de minimumwaarde, gesteld in artikel 205 van het koninklijk besluit van 4 november 1963 tot uitvoering van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie ven een regeling voor verplichte ziekteen invaliditeitsverzekering niet bereiken, zou de leerling de aanvullende bijdrage evenwel niet dienen te betalen zonder dat de rechten op prestaties verminderd worden. Artikel 228 van hetzelfde koninklijk besluit zou bijgevolg als volgt dienen te worden vervolledigd : "De leerlingen voor wie de bijdragen worden berekend op grond van de vergoedingen die hen verschuldigd zijn gedurende de uitvoering van de leerovereenkomst, worden geacht te hebben voldaan aan de voorwaarden betreffende de waarde van de bijdragebescheiden".
N.A.-D.77-13-
E. Pensioenstelsel. De leerling zou niet aan het pensioenstelsel onderworpen dienen te worden. Dit houdt in dat geen bijdragen zouden betaald hoeven te worden. Evenwel zou de duur van de leertijd in aanmerking genomen worden voor het bepalen van de loopbaan.
1 I
F. Jaarlijkse vakantie. 1. De leerling zou van het recht op jaarlijkse vakantie dienen te genieten, onder dezelfde voorwaarden als de andere werknemers.
il! Dienaangaande verwijst de Raad naar een advies, d.d. 25 september 1975, van het Beheerscomité van de ,,, Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie, waarin wordt bepaald : '\j
Il
ii'' !fi; ,lKt1
"De ex-scholieren en ex-studenten die, binnen de ijt] vier maanden na het einde van hun studies, voor de eerste H!] maal in de hoedanigheid van werknemer of van leerling Ij. (onderworpen aan de vakantieregeling) in dienst zijn getre- !jtj den van een werkgever of van een patroon en die minder dan [!| 25 jaar oud zijn op het ogenblik dat het vakantiediens-':ji jaar verstrijkt, hebben recht op aanvullende vakantie onder {[! de voorwaarden en volgens de modaliteiten die door de jjj;j Koning worden vastgesteld". ,iii! 2. De patroon zou ertoe gehouden zijn bijdragen voor de jaarlijkse vakantie te betalen op basis van de vergoeding die hij de leerling betaalt.
N.A.-D.77-13.
,
lijSi I 1
- 44 -
G. Arbeidsongevallen en beroepsziekten. 1, De leerling zou aan de regeling voor arbeidsongevallen en beroepsziekten onderworpen dienen te worden. 2. Het bedrag van de uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid zou berekend worden op basis vàn de vergoeding die de patroon aan de leerling uitbetaalt, zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van artikel 39, 2e lid van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. J. De bijdragen voor beroepsziekten zouden eveneens berekend worden op basis van de vergoeding die de patroon aan de leerling betaalt. Opmerking betreffende de grondslag voor de berekening van bijdragen en prestaties. ~ ~~ •
De Raad stelt vast dat als grondslag voor de berekening van de bijdragen en de prestaties voor de sociale zekerheid meestal verwezen wordt naar het loon in de zin van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
Welnu, in onderhavig advies stelt de Raad precies voor artikel 19 van het voorontwerp van wet betreffende de leertijd voor een loontrekkend beroep een nieuwe formulering voor waarin wordt bepaald dat de aan de leerling uitbetaalde vergoeding als een loon in de zin van voormelde wet van 12 aoril T565 moet wordon beschouwd.
Het is dan ook aangewezen als grondslag voor de berekening van de sociale zekerheidsbijdragen en ^uitkeringen de vergoeding te nemen zoals ze wordt bepaald in de tekst die wor.dt voorgesteld om artikel 19 te vervangen.
N.A.-D.77-13.
BIJLAGE I BIJ HET ONTWERP VAN ADVIES OVER HET VOORONTWERP VAN WET BETREFFENDE DE LEERTIJD VOOR EEN LOONTREKKEND BEROEP.
NIEUWE TEKST VAN VOORONTWERP VAN WET, DIE DOOR DE RAAD WORDT VOORGESTELD OP GROND VAN DE CONCLUSIES DIE IN HET ONTWERP-ADVIES ZIJN OPGENOMEN.
N.A.-D.77-13
- 46 -
COMMENTAAR BIJ DE ARTIKELEN.
Artikel 1 bepaalt de leerovereenkomst als een wederzijds bindend contract waarvan de essentiële verplichtingen zijn : 1' de verplichting voor de werkgever de leerling een beroepsopleiding te geven; 2° de verplichting voor de leerling onder het gezag van de werkgever de praktijk van het beroep aan te leren en het voor zij.n opleiding noodzakelijke onderwijs te volgen. De leerovereenkomst verschilt hierin van de arbeidsovereenkomst dat de tegenprestatie van de verrichte arbeid niet het loon, maar de beroepsopleiding is.
/
Dit is de definitie die voorgesteld werd door de Raad van State in zijn advies van 10 april 1959 (Pari. Stuk, Senaat, 19581959, nr. 260 - blz. 34), doch de termen "arbeid te verrichten" werden vervangen door "de praktijk van het beroep aan te leren". De termen "arbeid te verrichten" passen inderdaad niet daar de leerling geen arbeidsprestaties in de gebruikelijke betekenis van het woord dient te verrichten - waartoe hij ten andere over het algemeen niet in staat is -, doch door de praktijk de taken moet leren uitvoeren die hij later bij de uitoefening van zijn beroep zal moeten verrichten.
Door de werknemersvertegenwoorrH p-ers voorgestelde tekst.
Door de werkgeversvertegenwoordigers voorgestelde tekst.
In het ontwerp wordt aan die omschrijving een verduidelijking toegevoegd, met name dat aan de leerling de beroepsopleiding wordt verstrekt ten einde hem in staat te stellen een manueel beroep een loontrekkend manueel beroep uit te oefenen.
N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
Hoewel het onderwijs niet steeds aan alle behoeften inzake opleiding voor manuele beroepen kan beantwoorden, biedt het daarentegen voldoende mogelijkheden op het stuk van de opleiding voor intellectuele beroepen. Voor de toekomstige bedienden moeten de problemen van aanpassing aan het werk door andere middelen dan door de leertijd worden opgelost. De toepassingssfeer van de leerovereenkomsten dient derhalve te worden beperkt tot de manuele beroepen. In het ontwerp wordt evenwel niet verduidelijkt tot welk sociaal\ professioneel statuut de door het "^ontwerp georganiseerde leertijd noodzakelijkerwijze moet leiden. Er bestaat inderdaad geen enkele reden om de leerling die de in het ontwerp bedoelde leertijd heeft beëindigd enkel als loontrekkende tot het aangeleerde beroep toe te laten. Bovendien mag niet uit het oog worden verloren dat de leerling, op het ogenblik dat de overeenkomst wordt gesloten, over het algemeen niet v/eet of hij later een loontrekkende dan wel een zelfstandige wil worden, Indien hij aan de vereiste voorwaar^ d e n voldoet, dient hij eveneens wanneer hij dat wenst - toegang te hebben tot de patroonsopleiding. In artikel 47 van het ontwerp wordt ten andere een bepaling in die zin voorgesteld.
Het wetsontwerp is ten andere niet van toepassing op het leerlingwezen dat zelfstandige werknemers wil opleiden, dat door de desbetreffende reglementering in een gans andere geest is opgevat en het voorwerp uitmaakt van het koninklijk besluit van 4 oktober 1976 betreffende de voortdurende vorming in de middenstand.
De bepaling van de leerovereenkomst houdt tenslotte rekening met de ontwikkeling in de methoden van beroepsopleiding. Het onderricht van de leerling moet niet noodzakelijk in het kader van de onderneming gegeven worden; het mag binnen het verruimde kader van een geheel van ondernemingen of in een onderwijsinstelling worden gegeven. N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
- 48 -
Het begrip "toezicht" dient derhalve als volgt te worden uitgelegd : hoewel de leergangen die de jongere ter vervolmaking van zijn opleiding moet volgen niet onder de verantwoordelijkheid van de werkgever vallen in zover zij worden verstrekt in een instelling buiten de onderneming, blijft de werkgever er niettemin toe gehouden er zich van te vergewissen dat de leerling wel degelijk van het werk afwezig blijft om die leergangen te volgen. Hij dient in ieder geval op de hoogte te zijn van de uren van de leergangen, opdat de afwezigheid van de leerling in aanmerking zou kunnen worden genomen voor de organisatie van de praktische opleiding. Artikel 2 stelt de leeftijdsgrens voor het sluiten van een leerovereenkomst door een jongere die een opleiding wenst te ontvangen vast op 18 jaar. De belanghebbende beschikt immers over de verschillende mogelijkheden die hem inzake beroepsopleiding voor volwassenen worden geboden, b.v. de door de R.V.A. verstrekte opleiding, het onderwijs voor sociale promotie, de opleiding in het kader van de wet op de uurkredieten.
Hoewel het passend is de leeftijdsgrens voor het sluiten van een leerovereenkomst op 18 jaar vast te stellen, betekent zulks evenwel geenszins dat, naargelang van de noodwendigheden van de opleiding, de leertijd niet kan worden voortgezet na die leeftijd, rekening houdend ten andere met de leeftijd waarop de leerovereenkomst werd gesloten. Anderzijds wordt in dit artikel bepaald dat de leerovereenkomst slechts kan worden gesloten na de schoolplichtige leeftijd. Die bepaling dient als volgt te worden uitgelegd : in de veronderstelling dat de schoolplicht wordt verlengd voor een gedeelte met volledig leerplan en voor een gedeelte met gedeeltelijk leerplan, zal de leerovereenkomst slechts kunnen worden gesloten na de schoolplicht met volledig leerplan. NA.-D.77-13 - Bijlage I
Artikel 3 bepaalt dat onderhavig ontwerp niet van toepassing is op de koopvaardij en de zeevisserij. De uitsluiting van deze bedrijfstakken is het gevolg van het feit dat daar reeds een leerregeling bestond in het kader van de wetten van 5 juni 1928 houdende de arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst en van 2j3 september 1931 betreffende de aanwerving van het personeel voor de zeevisserij. In .alle andere gevallen, vallen de leerovereenkomsten onder de toepassing van de bepalingen van onderhavig ontwerp, ongeacht of de leertijd uitmondt op de uitoefening van een loontrekkend beroep of een eerste praktische beroepsopleiding vormt als voorbereiding op de patroonsopleiding. De bepalingen van het koninklijk besluit van 4 oktober 1976 die betrekking hebben op de basisopleiding ter voorbereiding op de opleiding voor bedrijfshoofd zijn derhalve niet meer van toepassing. Daarentegen blijven de bepalingen van het koninklijk besluit van 4 oktober 1976 die handelen over de opleiding tot bedrijfshoofd, de verlengde opleiding en de omschakeling naar een ander zelfstan"^x dig beroep behouden.
Het bepaalt eveneens dat hel ontwerp niet van toepassing is op de leerovereenkomsten die gesloten worden in de voorwaarden bepaald door de reglementen betreffende de voortdurende vorming in de middenstand (koninklijk besluit van 4 oktober 1976).
Indien een leerovereenkomst niet werd erkend door de Minister die de toepassing van de reglementaire teksten die handelen over de voortdurende opleiding in de middenstand onder zijn bevoegdheid heeft, valt het, krachtens deze bepaling, ambtshalve onder de toepassing van de bepalingen van dit ontwerp.
Artikel 4 stemt overeen met artikel 8, Ie lid van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten. Om de partijen voor te lichten wat hun rechten en verplichtingen betreft, bepaalt artikel 5 de vermeldingen die de leerovereenkomst dwingend dient te bevatten. Krachtens artikel 6 is elke leerovereenkomst, gesloten in strijd met de bepalingen van onderhavig ontwerp en inzonderheid van de artikelen 4, 5 en 4i, nietig. N.A.-D.77-15 " Bijlage I.
De nietigheid van de overeenkomst raag de leerling evenwel geen nadeel berokkenen. Daarom voorziet dit artikel eveneens in bepalingen die ertoe strekken de rechten van de leerling te vrijwaren ongeacht of het gaat om zijn rechten op het stuk van de sociale zekerheid dan wel om deze die voortvloeien uit de toepassing van onderhavig ontwerp. Artikel 7 stemt overeen met artikel 41 van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten, op het feit na dat geen onderscheid dient te worden gelegd tussen de minderjarige van minder dan 18 jaar en de minderjarige die ouder is dan 18 jaar, ingevolge de bij artikel 2 ingevoerde leeftijdsgrens. In het belang van elk van de partijen voorziet artikel 8 in een verplichte proefperiode. De minimum- en maximumduur van deze periode is vastgesteld op respectievelijk een en drie maanden. Indien de duur van de proefperiode niet in de geschreven overeenkomst is vermeld, zal die duur automatisch 1 maand bedragen, d.w.z. de minimumduur. Artikel 9 bepaalt dat de duur van de leertijd in het leerreglement zal worden bepaald. Men dient inderdaad een zekere soepelheid op dat stuk te waarborgen, daar de duur van de leertijd sterk verschilt naargelang van het beroep^/ De duur van de leertijd zal evenwel in geen geval minder dan zes maanden mogen bedragen. De artikelen 10, 11, 12, 13 en 14 stemmen over« een met de artikelen 12, 13, 6, 44 en 14 van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten.
N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
Artikel 15 stemt overeen met artikel 15 van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten. Het bepaalt bovendien (art. 15, lid J> dat de werkgever en de leerling onderworpen zijn aan de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen. Die bepaling beantwoordt aan een dubbele bezorgdheid : zij laat eensdeels toe de rechtsonzekerheid weg te werken met betrekking tot de gelijkstelling van de leerlingen met werknemers voor de toepassing van voornoemde wet van 8 april 1965 en strekt er anderdeels toe voor de leerling dezelfde bescherming te waarborgen als voor de werknemers. De werkgever is met name verplicht een afschrift van het arbeidsreglement aan de leerling over te maken.
Artikel 16, met betrekking tot de verplichtingen van de leerling, stemt overeen met artikel 16 van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereeneenkomsten en voegt hier de verplichting aan toe het onderwijs te volgen en zich aan te bieden voor de examens die overeenkomstig de wet worden ingericht. De artikelen 17 en 18,met betrekking tot de aansprakelijkheid van de leerling, stemmen overeen met de artikelen 17 en 18 van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten. Bij artikel 19 wordt, in het belang van de twee partijen, een opschortende voorwaarde in de leerovereenkomst ingevoegd : de leerovereenkomst wordt slechts definitief wanneer de kandidaat-leerling, naar aanleiding van een geneeskundig onderzoek waaraan hij door de werkgever dient te worden onderworpen vóór de aanvang van de uitvoering van de overeenkomst, geschikt wordt bevonden om het gekozen beroep uit te oefenen. Artikel 20 herneemt de algemene verplichtingen van de werkgever die voorkomen in artikel 19 van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten. De nummers 5° en 6° van artikel 18 van het ontwerp stellen specifieke verplichtingen vast wat de werken betreft die de leerling kan verrichten. N.A.-D.77-15 - Bijlage I.
Het in artikel 20, 6° ingeschreven verbod strekt ertoe te vermijden dat men de leerling, op wederrechtelijke wijze, huistaken laat verrichten. In zover een theoretische opleiding binnen de onderneming wordt verstrekt, mag daarentegen niet het verbod worden opgelegd thuis praktische taken te laten verrichten van hetzelfde type als deze die de leerling eventueel zou dienen uit te voeren wanneer de theo — " retische opleiding in een instelling buiten de onderneming wordt verstrekt. Wanneer de leerling anderzijds geen normale arbeidsprestaties verricht, wordt daaronder verstaan dat de bepalingen van de arbeidswet van 16 maart 1971 op hem van toepassing zijn. Dat geldt inzonderheid voor artikel 20, 3°, Artikel 21 voert de verplichting in de leerling te vergoeden. Het is inderdaad wegens het ontbreken van geldelijke voordelen tijdens de periode van de beroepsopleiding dat vele jongeren geen gebruik maken van de bestaande mogelijkheden van opleiding. Anderzijds verleent de leerling meer diensten voor de patroon naarmate dat zijn opleiding vordert. Het ligt dus voor de hand dat de vergoeding toeneemt in verhouding tot de duur van de leertijd. De paritaire comités dienen de barema's vast te stellen die als basis zullen dienen voor de vergoeding van de leerlingen tijdens de uitvoering van de overeenkomst. Bij ontstentenis van paritair comité, wordt die taak toevertrouwd aan de Nationale Arbeidsraad binnen de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, waarbij aan die Raad een suppletieve bevoegdheid wordt verleend t.a.v. de materies waar de paritaire comités tussenbeide komen. Het is gebleken dat, ten einde verwikkelingen te vermijden, het niet aangewezen is andere organen te laten tussenbeide komen, noch aan de partijen zelf de zorg te laten die vergoeding vast te stellen. Er dient ten andere een zekere eenvormigheid te worden gewaarborgd. -D.77-13 - Bijlage I.
- 53 -
Artikel 22 verbiedt de prestatievergoeding voor de minderjarige leerling, gelet op de bezwaren die daaraan zijn verbonden voor het.aanleren van het beroep. Zo de leerling meerderjarig is, wordt deze wijze van vergoeding slechts toegestaan in de mate dat de arbeider voldoende gevorderd is opdat zulks het aanleren van het beroep niet zou schaden. Die wijze van vergoeding is enkel verantwoord voor de beroepen waar het gebeurtelijk is de werknemers aldus te bezoldigen. De artikelen 23, 24, 25 en 26 stemmen overeen met de artikelen 42, 45* 20 en 21 van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten. Artikel 25 bepaalt evenwel dat op verzoek van de leerling in het getuigschrift een vermelding kan worden opgenomen waaruit blijkt dat de leertijd voldoening heeft geschonken. De werkgever kan, in voorkomend geval, de aandacht van de verdienstelijke leerling vestigen op het feit dat hij ei belang bij heeft dat een waarderende vermelding in het getuigschrift wordt opgenomen. Artikel 27 legt aan de werkgever het verbod op de leerling te vragen een borgtocht te storten, ten einde zich te vergewissen van de naleving van zijn verplichtingen. Voor het overige stemt het overeen met artikel 23 van het' wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten. Benevens de gewone sancties, voorziet dat artikel tevens, als burgerlijke sanctie, in de terugbetaling van de aan de leerling ten onrechte ontvangen sommen.
N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
Artikel 28 past op de leerovereenkomsten gelijkaardige bepalingen toe als de bepalingen van de wetgeving op de arbeidsovereenkomsten voor werklieden die handelen over de schorsing van de uitvoering van de overeenkomst en het behoud van het loon gedurende die schorsing. Opdat de opleiding van de leerling volledig zou verwezenlijkt worden,bepaalt artikel 29 dat de duur van de overeenkomst verlengd wordt met een termijn die gelijk is aan de schorsing van de uitvoering ervan indien deze schorsing langer dan drie maanden duurt,
Die bepaling doet evenwel geen afbreuk aan de in artikel 36 vervatte bepalingen. Artikel 30 stemt overeen met artikel 75 van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten. De werkgever is verplicht zich te verzekeren tegen de risico's die de leerling loopt'. In geval van een door derden veroorzaakt arbeidsongeval kan de verzekeraar de rechtsvordering instellen. Artikel 31 stemt overeen met artikel 30 van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Het bepaalt bovendien (artikel 31, 4°) dat de overeenkomst onder bepaalde voor waarden zonder vergoeding zal kunnen worden beëindigd, mits het paritair leercomité akkoord gaat met de redenen die worden ingeroepen om de overeenkomst te beëindigen. De beëindiging kan met name gerechtvaardigd zijn wanneer blijkt dat de leerling niet of niet meer over de nodige vaardigheden of lichamelijke geschiktheden beschikt om het gekozen beroep uit te oefenen.
N.A.-D.77-13 '- Bijlage 1.
- 55 -
Artikel 32 is ruimer dan de bepalingen van artikel 31 van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten. Het houdt rekening met de problemen die voor de leerling kunnen rijzen in een reeks gevallen waar de onderneming ophoudt te bestaan of van eigenaar verandert : overlijden, failliet of kennelijk onvermogen van de patroon, overname, samensmelting of opslorping van de onderneming. In geval van definitieve stopzetting van de activiteiten van de onderneming, is het betalen van een vergoeding vanzelfsprekend geen doeltreffend middel op het probleem op te lossen van de leerling die de aangevatte opleiding niet kan voortzetten.
k
In het bijzonder geval van overlijden van de werkgever, zou het ten andere niet billijk zijn de weduwe te verplichten aan de leerling een vergoeding te betalen, wanneer het een onderneming betreft waarin het ondernemingshoofd gans zijn vermogen heeft belegd; zulks zou bovendien onlogisch zijn, daar in dat soort van ondernemingen de patroon zelf aan de leerling de opleiding verstrekt. Om die redenen voorziet artikel 32 niet in een vergoeding voor de leerling die getroffen wordt door de stopzetting van de bedrijvigheid van de onderneming, doch bepaalt dat het bevoegd paritair leercomité naar middelen zal zoeken om de betrokkene de mogelijkheid te bieden zijn opleiding voort te zetten. Ten einde tegemoet te komen aan de bezorgdheid betrokkene in staat te stellen de leertijd, voort te zetten, legt datzelfde artikel, in geval van overname, samensmelting of opslorping van de onderneming, aan de nieuwe patroon de verplichting op de door de vroegere werkgever aangegane verbintenissen na te komen. Artikel 33 stemt overeen met artikel 32 van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten, in zover dezelfde bepalingen gelden voor de leerlingen van beider kunne.
Artikel 34 stemt overeen met artikel 33 van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten. Bovendien geeft het een omschrijving van het begrip "dringende reden". N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
- 56 -
Onverminderd de bepalingen van artikel 31, 4°, stelt artikel 35 de in geval van verbreking van de overeenkomst zonder dringende reden verschuldigde verbrekingsvergoeding vast op een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van de aan de leerling verschuldigde vergoeding voor een periode van drie maanden of anderhalve maand, naargelang de werkgever dan wel de leerling de overeenkomst verbreekt. Artikel 36 stemt overeen met artikel 80 van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten. Er werd evenwel rekening gehouden met het geval dat de leerling, na het einde van de arbeidsongeschiktheid, niet meer over de nodige lichamelijke geschiktheden beschikt. In dat geval zal artikel 31, 4° van toepassing zijn. Artikel 37 stelt een opzeggingstermijn vast van 7 dagen die moet in acht genomen worden bij verbreking van de overeenkomst gedurende de tweede en derde maand van de proefperiode. Het bepaalt de modaliteiten voor de betekening van die opzeggingstermijn. Dat artikel stoelt bovendien op artikel 19 quater van de wet op de arbeidsovereenkomsten en op artikel 12 bis van de geordende wetten op de arbeidsovereenkomst voor bedienden : gedurende voornoemde opzeggingsperiode mag de leerling twee halve dagen per week van het werk afwezig zijn met behoud van zijn vergoeding om een nieuwe werkgever te zoeken; anderzijds mag de werkgever gedurende de proefperiode de overeenkomst verbreken - zonder een verbrekingsvergoeding te moeten betalen - in geval van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een ziekte of een ongeval, wanneer de duur van die ongeschiktheid meer dan 8 dagen bedraagt.
Artikel 38 bepaalt dat alle in de overeenkomst voorkomende ontbindende bedingen nietig zijn. Dit artikel is dus ruimer dan de bepalingen van artikel 34 van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten. Artikel 39 sanctioneert de bedingen welke de vrijheid tot arbeid van de leerling willen beperken na de beëindiging van de overeenkomst met nietigheid. N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
- 56 -
Onverminderd de bepalingen van artikel 31, 4°, stelt artikel 55 de in geval van verbreking van de overeenkomst zonder dringende reden verschuldigde verbrekingsvergoeding vast op een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van de aan de leerling verschuldigde vergoeding voor een periode van drie maanden of anderhalve maand, naargelang de werkgever dan wel de leerling de overeenkomst verbreekt. Artikel 36 stemt overeen met artikel 80 van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten. Er werd evenwel rekening gehouden met het geval dat de leerling, na het einde van de arbeidsongeschiktheid, niet meer over de nodige lichamelijke geschiktheden beschikt. In dat geval zal artikel 31, 4° v a n toepassing zijn. Artikel 37 stelt een opzeggingstermijn vast van 7 dagen die moet in acht genomen worden bij verbreking van de overeenkomst gedurende de tweede en derde maand van de proefperiode. Het bepaalt de modaliteiten voor de betekening van die opzeggingstermijn. Dat artikel stoelt bovendien op artikel 19 quater van de wet op de arbeidsovereenkomsten en op artikel 12 bis van de geordende wetten op de arbeidsovereenkomst voor bedienden : gedurende voornoemde opzeggingsperiode mag de' leerling twee halve dagen per week van het werk afwezig zijn met behoud van zijn vergoeding om een nieuwe werkgever te zoeken; anderzijds mag de werkgever gedurende de proefperiode de overeenkomst verbreken - zonder een verbrekingsvergoeding te moeten betalen - in geval van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een ziekte of een ongeval, wanneer de duur van die ongeschiktheid meer dan 8 dagen bedraagt.
Artikel 38 bepaalt dat alle in de overeenkomst voorkomende ontbindende bedingen nietig zijn Dit artikel is dus ruimer dan de bepalingen van artikel 34 van het wetsontwerp betreffende de arbeidsovereenkomsten. Ar
^Üeh3?
sancti
°n e e rt de bedingen welke de
vrijheid tot arbeid van de leerling willen be L e t k ^et n igh d :id b : ëindielnS N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
V
-
-
—eenkomst
- 57 -
Titel II behandelt de organisatie van de leertijd. Artikel 40 bepaalt de voorwaarden waaraan de persoon die belast is met de opleiding van de leerling moet voldoen : hij moet ten minste 25 Jaar zijn en ten minste 7 jaar praktijk hebben in het beroep waarvoor de leertijd wordt doorgemaakt. Met het oog op het mogelijk maken van het toezicht in het bijzonder op de toepassing van de sociale wetgeving op de leerlingen,legt artikel 41 de verplichting op om een afschrift van de leerovereenkomst over te maken aan het bevoegde leercomité of, bij ontstentenis, aan het orgaan dat belast is met het toezicht op de leertijd. Bij dat afschrift dient een getuigschrift van de arbeidsgeneeskundige dienst te worden gevoegd waarin wordt bevestigd dat de leerling geschikt is voor de uitoefening van het gekozen beroep.
Artikel 42 is het uitvloeisel van de bepaling van de leerovereenkomst. De praktische opleiding van de leerling moet vervolledigd worden door een aanvullende beroepsopleiding die hem de nodige theoretische kennis voor volledige beroepsbekwaamheid bijbrengt, alsmede door een algemenere opleiding op economisch en sociaal gebied. Laatstgenoemde opleiding heeft ten doel tegemoet te komen aan navolgende drievoudige bezorgdheid : - de leerling moet een opleiding ontvangen die verder reikt dan de zuiver professionele aspecten, ten einde hem in staat te stellen zijn komende beroeps- en burgerlijke verantwoordelijkheden op te nemen; - men mag evenwel niet uit het oog verliezen dat de leertijdformule zich over het algemeen richt tot de jongeren die zich niet aan de traditionele onderwijsstructuren hebben kunnen aanpassen; men mag hen dus geen opleiding laten volgen van hetzelfde type als deze waarvoor zij niet zijn geslaagd; N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
- men dient hen een voldoende kennis op economisch en sociaal gebied bij te brengen, die hen van nut kan zijn in hun privé- en beroepsleven. Bij artikel 43 wordt de tijd die de leerling wijdt aan het volgen van de leergangen voor aanvullend theoretisch beroepsonderwijs alsmede van de in artikel 42 bedoelde economisch en sociale vorming met arbeidstijd'gelijkgesteld. Dat betekent evenwel niet dat de tijd, die in voorkomend geval, gewijd is aan het volgen van avondleergangen kan worden vergoed als overuren. De tijd die in het geheel aan de opleiding van de leerling wordt gewijd mag inderdaad de reglementair vastgestelde wekelijkse arbeidsduur niet overschrijden. Anderzijds dient niet de werkgever, doch wel de gemeenschap d^ last van de aanvullende opleiding te dragen, zoals dat het geval is voor de studenten. Derhalve wordt bepaald dat het Rijk aan de werkgever de vergoedingen terugbetaalt die laatstgenoemde, als voorschot, heeft uitbetaald aan de leerling voor de tijd die werd gewijd aan de opleiding, andere dan de praktische opleiding. Om de rationele organisatie van het leerlingwezen mogelijk te maken legt artikel 44 de uitwerking van leerreglementen op die de voorwaarden en modaliteiten van de leertijd bepalen. Deze reglementen worden op bedrijfsniveau opgesteld door het paritair comité of, bij ontstentenis, door de Nationale Arbeidsraad.
N.A.-D.77-15 - Bijlage I.
- 59 -
Aan te stippen valt dat, in voorkomend geval, in die reglementen de te volgen procedure zal kunnen worden vastgelegd om een geschil, dat voortvloeit uit de uitvoering van de overeenkomst aan een verzoeningsorgaan voor te leggen. Op basis, van artikel 45 is het de ondernemingsraad die belast is met het toezicht op de goede uitvoering van de overeenkomsten en de leerprogramma's,over de strikte toepassing van de bepalingen van wetten en verordeningen betreffende de leerlingen. Bij ontstentenis van ondernemingsraad, wordt die taak toevertrouwd aan de vakbondsafvaardiging of, bij ontstentenis, aan de representatieve werknemersorganisaties. Op algemener bedrijfsniveau voorzien de artikelen 46 tot 48 in de oprichting in de schoot van de paritaire comités en van de Nationale Arbeidsraad van paritaire leercomités. Deze comités zijn belast met de inrichting van de proeven op het einde van de leertijd en zo nodig, van de periodieke proeven. Anderzijds, waken zij over de opleiding van de leerlingen in de ondernemingen van het ambtsgebied van de paritaire comités waarvan zij afhangen. Artikel 47 voorziet bovendien in de mogelijkheid voor de leerling, na het einde van de in onderhavig ontwerp bedoelde leertijd, zijn opleiding voort te zetten, hetzij in het kader van de voortdurende vorming in de middenstand, hetzij in sommige afdelingen van het technisch onderwijs. Die mogelijkheid is afhankelijk van de door de Koning te bepalen voorwaarden. Aan te stippen valt dat het paritair leercomité zich, krachtens artikel 48. kan uitspreken over de opportuniteit de leerovereenkomst te verbreken in het belang van de partijen en onder de in artikel Ji, 4° bepaalde voorwaarden, wanneer een wettige reden voorhanden is om de overeenkomst te beëindigen. Dat is uitdrukkelijk het geval wanneer de leerling niet of niet meer geschikt is om de aangevatte leertijd voort te zetten. N.A.-D.77-12 - Bijlage I.
- 6o -
In de onder artikel 32, lid 2 bedoelde eventualiteit, zal het paritair leercomité evenwel de leerling de mogelijkheid dienen te bieden zijn leertijd voort te zetten. Artikel 49 legt de werkingskosten van de paritaire leercomités ten laste van de Staat zoals de uitgaven die dienen gedaan te worden voor de werking van de paritaire comités. De artikelen 50 en 51 voorzien in een procedure die de werkgevers van een bepaalde bedrijfstak toelaat de lasten van het leerlingwezen onder elkaar te verrekenen. Op basis van artikel 52 is het de Nationale Arbeidsraad die op nationaal niveau de activiteiten die gevoerd worden voor het leerlingwezen coördineert en de problemen die rijzen bestudeert. Artikel 53 verruimt de bepalingen van de geordende wetten van 30 april 1962 op de dienstplicht die betrekking hebben op het uitstel tot de leerlingen.
Door de werknemersvertep;enwoordigers voorgestelde tekst.
Door de werkfteversvertep;enwoordi gers voorgestelde tekst.
Met betrekking tot de komsten die onder onderhavige heft artikel 54 de wet op van 2 floréal jaar XI betreffende fabrieken en werkplaatsen. Gelet op de bepalingen van artikel 3, worden eveneens afgeschaft de bepalingen van het koninklijk besluit van 4 oktober 1976 betreffende de voortdurende vorming in de middenstand die de basisopleiding ter voorbereiding op de opleiding voor ondernemer regelen.
N.A.-D.77-13 " Bijlage I.
leerovereenwet vallen, 22 germinal >-.•: de werkhuizen,
- 61 VOORONTWERP VAN WET. Titel I. - De leerovereenkomst. Hoofdstuk I. - Algemene bepalingen.
Door 'de werknemersvertegenwoordigers roorgestelde tekst.
Door de werkgeversvertegenwoordigers voorgestelde tekst.
Art. 1. - De leerovereenkomst is een overeenkomst voor bepaalde duur, waarbij de patroon de verbintenis aangaat een jongere die niet met succes een volledige opleidingscyclus in het gekozen beroep heeft beëindigd een beroepsopleiding, zoals bepaald in onderhavige wet, te verstrekken of erop toe te zien dat ze wordt verstrekt, ten einde hem de mogelijkheid te bieden een manueel beroep uit te oefenen. Bij die overeenkomst verbindt de jongere zich ertoe de praktijk van het beroep onder het gezaij van de patroon aan te leren en, onder diens toezicht, de voor zijn opleiding noodzakelijke leergangen te volgen;'.
Art. 1. - De leerovereenkomst is een overeenkomst voor bepaalde duur, waarbij de patroon de verbintenis aangaat een jongere die niet met succes een volledige opleidingscyclus in het gekozen beroep heeft beëindigd, een beroepsopleiding, zoals bepaald in onderhavige wet, te verstrekken of erop toe te zien dat ze wordt verstrekt ten einde hem de mogelijkheid te bieden een loontrekkend manueel beroep uit te oefenen. Bij die overeenkomst verbindt de jongere zioh ertoe de praktijk van het beroep onder het gezag van de patroon aan te leren en, onder diens toezicht, de voor zijn opleiding noodzakelijke leergangen te volgen.
Art. 2. - De leerovereenkomst kan ten vroegste aan het einde van de schoolplichtige leeftijd worden gesloten; zij moet evenwel gesloten worden voir de leeftijd van ten volle 18 jaar. Art. 3.. - De bepalingen van onderhavige wet zijn niet van toepassing op de koopvaardij en de zeevisserij. Zij zijn niet van toepassing op de leerovereenkomsten voor het patroonschap en op de voortdurende 4 — 4 « x* , a+e,«/i vorming in de n,-iHiri«v, middenstand, waarvoor vooraf een eerste beroepsop leiding moot woeden gevolgd. N.A.-D.77-15 - Bijlage I.
Zij zijn evenmin van toepassing O D de leerovereenkomsten onder msten aangegaan aangegaan ond de voorwaarden bepaalt" " de voorwaarden bepaald in de regleinenten betreffende de menten betreffende de Toor vorming in de middenstand.
- 62
Indien de in lid 2 bedoelde beroepsopleiding een praktische opleiding is, moet zij worden gevolgd conform de bepalingen van onderhavige wet. De leerovereenkomst mag enkel worden gesloten voor de beroepen die werden vastgesteld in het leerreglement, opgesteld conform artikel 44 van onderhavige wet.
De leerovereenkomst mag enkel worden gesloten voor de beroepen die niet werden uitgesloten door het leerreglement, opgesteld conform artikel 44 van onderhavige wet.
Art. 4. - Elke leerovereenkomst moet voor iedere leerling afzonderlijk schriftelijk worden vastgesteld, uiterlijk op het tijdstip dat de leerling in dienst treedt. Art. 5»- De geschreven overeenkomst dient ten minste navolgende bepalingen en vermeldingen te bevatten : - aard, voorwerp en duur van de overeenkomst; - naam, voornamen, plaats en datum van geboorte, woonplaats en nationaliteit van de ondernemer; - adres en nationaliteit van de onderneming; - naam, voornamen, plaats en datum van geboorte, woonplaats en nationaliteit van de jongere die de overeenkomst sluit; - naam, voornamen, woonplaats en nationaliteit van de wettelijke vertegenwoordiger (vader, moeder, voogd of voogdes); - datum van inwerkingtreding van de overeenkomst; - duur van de proefperiode; - bedrag van de aan de leerling te betalen vergoeding; - verplichtingen van de partijen; N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
Art. 6. - Elke overeenkomst waarbij een patroon een leerling in dienst neemt om hem een beroepsopleiding te verstrekken is nietig wanneer zij niet is gesloten overeenkomstig de bepalingen van onderhavige wet. Uit oogpunt van de sociale zekerheid zal die overeenkomst evenwel als een arbeidsovereenkomst worden beschouwd gedurende de periode dat ze ten uitvoer werd gelegd alvorens ze nietig werd verklaard. Bovendien mag de nietigheid van de overeenkomst geen afbreuk doen aan de uit onderhavige wet voortvloeiende rechten van de leerling. Art. 7. - De kandidaat-leerling is, met uitdrukkelijke of stilzwijgende machtiging van zijn vader of zijn moeder of van zijn voogd, rechtsbekwaam een leerovereenkomst te sluiten. Bij ontstentenis van die machtiging kan de jeugdrechtbank die verlenen op verzoek van het openbaar ministerie of van een familielid. De vader, de moeder of de voogd worden eerst gehoord of opgeroepen. Art. 8. - De leerovereenkomst moet een proeftijd bevatten; de duur hiervan mag niet minder dan een maand en niet meer dan drie maanden belopen. Bij ontstentenis van enig vooruitzicht omtrent de duur, bedraagt de proeftijd één maand. Art. 9. - De duur van de leerovereenkomst wordt vastgesteld in het leerreglement, dat opgesteld wordt overeenkomstig artikel 44 van onderhavige wet en hij bedraagt minimum zes maanden.
N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
- 64 -
Art. 10. - De leerlingen en hun patroon mogen zich niet vooraf verbinden geschillen die uit de leerovereenkomst kunnen ontstaan aan scheidsrechters voor te leggen. Art. 11. - De nietigheid van de leerovereenkomst kan niet worden ingeroepen ten aanzien van de rechten van de leerling die voortvloeien uit de toepassing van deze wet wanneer praktische taken worden uitgevoerd s 1° ingevolge een overeenkomst die nietig is wegens inbreuk .op de bepalingen die de arbeidsbetrekkingen regelen; 2° in de speelzalen. Art. 12. - Is nietig, elk beding dat niet beantwoordt aan de door deze wet of haar uitvoeringsbesluiten gestelde eisen en dat van aard is om de rechten van de leerlingen te beperken of hun verplichtingen te verzwaren.
Art. 13. - De rechter die bevoegd is om kennis te nemen van de betwistingen betreffende de leerovereenkomsten kan een voogd ad hoc aanstellen om de afwezige of verhinderde voogd te vervangen in het geding. Art. 14. - De rechtsvorderingen die uit de leerovereenkomst ontstaan verjaren één jaar na het eindigen van deze overeenkomst of vijf jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan, zonder dat deze termijn één jaar na het eindigen van deze overeenkomst mag overschrijden.
N.A.-D.77-15 - Bijlage I.
- 65 -
Hoofdstuk II. .-..Verplichtingen van de partijen. Art. 15. - De patroon en de leerling zijn elkaar eerbied en achting verschuldigd. Gedurende de uitvoering van de leerovereenkomst moeten zij de welvoeglijkheid en de goede zeden in acht nemen en doen in acht nemen, Zij zijn onderworpen aan de bepalingen van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen. Art. 16. - De leerling is verplicht : zijn taken zorgvuldig, eerlijk èn nauwkeurig te verrichten, op tijd, plaats en wijze zoals is overeengekomen; het onderwijs te volgen en zich aan te meiden voor de proeven die overeenkomstig de wet worden ingericht; te handelen volgens de bevelen en de instructies die hem werden gegeven door de patroon, zijn lastgevers of zijn aangestelden met het oog op de uitvoering van de overeenkomst; zowel gedurende de leerovereenkomst als na het beëindigen daarvan, zich ervan te onthouden : a) fabrieksgeheimen, zakengeheimen of geheimen in verband met persoonlijke of vertrouwelijke aangelegenheden, waarvan hij in de uitoefening van zijn beroepsarbeid kennis kan hebben, bekend te maken; b) daden van oneerlijke concurrentie te •verrichten of daaraan mede te werken;
N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
zich te onthouden van al wat schade kan berokkenen hetzij aan zijn eigen veiligheid, hetzij aan die van zijn medeleerlingen, van de patroon of van derden en zich inzonderheid te onderwerpen aan de voor het beroep geldende maatregelen inzake veiligheid en gezondheid. het hem toevertrouwde arbeidsgereedschap en de ongebruikte grondstoffen in goede staat aan de patroon terug te geven. Art. 17. - Ingeval de leerling bij de uitvoering van zijn leerovereenkomst de patroon of derden schade berokkent,is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld. Voor lichte schuld is hij enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt. Op straffe van nietigheid mag niet worden afgeweken van de bij het eerste en het tweede lid vastgestelde aansprakelijkheid, tenzij en alleen wat de aansprakelijkheid tegenover de patroon betreft bij een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst. De patroon kan de vergoedingen en de schadeloosstellingen die hem krachtens dit artikel verschuldigd zijn en die na de feiten met de leerling zijn overeengekomen of door de rechter vastgesteld, op de aan de leerling ter uitvoering van de overeenkomst te betalen vergoeding inhouden in de voorwaarden als bepaald bij artikel 23 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
-D. 77-13 " Bijlage I.
Art. 18. - De leerling is niet verantwoordelijk voor de beschadigingen of de sleet toe te schrijven aan het regelmatig gebruik van het voorwerp, noch voor het toevallig verlies ervan. Is het werk eenmaal in ontvangst genomen, dan is hij niet meer aansprakelijk voor het gebrekkig werk. Art. 19. - De patroon is verplicht de leerling voir zijn indiensttreding in de onderneming te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek door de arbeidsgeneeskundige dienst waarbij hij is aangesloten conform het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming. De leerovereenkomst is slechts .geldig vanaf het ogenblik dat de leerling lichamelijk geschikt wordt bevonden voor de uitoefening van het beroep waarvoor de leertijd werd aangevat, Art. 20. - De patroon is bovendien verplicht 1° erover te waken dat de leerling de overeengekomen vorming krijgt welke hem moet voorbereiden op de uitoefening van het door hem gekozen beroep; t
2° de leerling in staat te stellen de voor zijn opleiding noodzakelijke leergangen te volgen; 2° de leerling de voor zijn opleiding noodzakelijke taken te laten verrichten op de wijze, tijd en plaats zoals is overeengekomen, inzonderheid, zo de omstandigheden dit vereisen en behoudens strijdige bepaling, door de voor de uitvoering van het werk nodige hulp, hulpmiddelen en materialen ter beschikking te stellen; 4° als een goed huisvader te zorgen dat de praktische taken worden verricht in behoorlijke omstandigheden met betrekking to^ de veiligheid en de gezondheid van de leerling conform de bepalingen van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbeschermingj N.A.-D.77-15 - Bijlage I.
- 68 -
de leerling geen praktische taken te doen verrichten die vreemd zijn aan het beroep waarvoor hij werd aangeworven, geen vormende waarde hebben, schadelijk kunnen zijn of die krachtens wettelijke en reglementaire bepalingen aan jonge werknemers van dezelfde leeftijd verboden zijn; de leerling geen huistaken te doen verrichten; 7° de in artikel 21 bepaalde vergoeding te betalen op de wijze, tijd en plaats zoals is overeengekomen; 8° de leerling behoorlijk te huisvesten en gezond en voldoende voedsel te verstrekken, ingeval hij de verbintenis heeft aangegaan om hem kost en inwoning te verschaffen; de leerling de nodige tijd te geven om zijn geloofsplichten, alsmede zijn burgerlijke verplichtingen die uit de wet voortvloeien te vervullen; 10° de nodige zorg en aandacht "te wijden aan het onthaal van de leerlingen; 11° als een goed huisvader. te^zorgen voor het arbeidsgereedschap dVt-' aéhv de leerling toebehoort alsmede Voor'de persoonlijke voorwerpen die door deze laatste in bewaring moeten worden gegeven; in geen geval mag de patroon dat; a'rbeidsgereedsohap of die persoonlijke Voorwerpen weigeren terug te geven.
N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
- 69 -
Art, 21. - De leerling ontvangt een vergoeding, waarvan het bedrag door het bevoegd paritair comité wordt vastgesteld volgens een barema dat overeenstemt met een bepaald percentage van het minimumloon van de werknemer wiens bekwaamheid de leerling wil bereiken, zoals het is bepaald door een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in de schoot van het paritair comité. Het in lid 1 bedoolde percentage wordt in de loop van de leertijd geleidelijk verhoogd, volgens de door het paritair comité bepaalde modaliteiten. Bij ontstentenis van bevoegd paritair comité of indien dat comité niet werkt, bepaalt de Nationale Arbeidsraad de progressieve minima barema's van de aan de leerling uit te betalen vergoeding. Bedoelde vergoeding zal als loon worden aangezien in de zin van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. Art. 22. - De minderjarige leerling mag niet tegen prestatievergoeding beloon worden. Zo de leerling meerderjarig is, is deze wijze van vergoeding slechts geoorloofd v.aor zover zulks het leren niet schaadt en voor de beroepen waar de werknemers gebruikelijk per prestatieloon worden beloond. Art. 23. - De patroon of de derde die de vergoeding eventueel is verschuldigd, stelt de minderjarige op geldige wijze zijn vergoeding ter hand, tenzij verzet is betekend door de vader, de moeder of de voogd van de minderjarige die geen achttien jaar is.
N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
- 70 -
Art. 24. - Indien het belang van de minderjarige van minder dan 18 jaar dit vordert, kan de jeugdrechtbank op verzoek van het openbaar ministerie of een lid van de familie, de minderjarige machtigen het loon van zijn arbeid te ontvangen en er geheel of gedeeltelijk over te beschikken of voor hem een te allen tijde afzetbare bijzondere voogd aanstellen, gelast over dit loon te beschikken voor de behoeften van de pupil. De vader of de moeder of de voogd worden vooraf gehoord of o* geroepen. Art. 25» - Bij het einde van de leerovereenkomst is de patroon verplicht de leerling een getuigschrift te overhandigen waarop enkel de beginen de einddatum van de overeenkomst en de aard van de verrichte arbeid worden vermeld. Dat getuigschrift mag geen enkele andere vermelding bevatten, tenzij op uitdrukkelijk verzoek van de leerling. Art. 26. - De patroon is aansprakelijk voor het gebrekkig werk, dat te wijten is aan de slechte hoedanigheid van de door hem geleverde grondstoffen, gegevens, gereedschappen of apparatuur.
N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
- 71 -
Art. 27. - Het is de werkgever verboden van de leerling een borgtocht te eisen, om de nakoming van de verplichtingen van die leerling te waarborgen. Worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van 26 tot 500 F. of enkel met één van die straffen : 1° da werkgevers die, in strijd met lid 1 van onderhavig artikel, het storten van een borgtocht eisen; 2° de werkgevers die als voorwaarde voor het in dienst nemen van een leerling de verplichting opleggen aandelen, deelbewijzen of welkdanige obligaties aan te kopen, erop in te schrijven of te deponeren of voor om het even welke reden geldsommen te overhandigen. Deze werkgevers zijn bovendien verplicht de ten onrechte van de leerling ontvangen sommen aan die leerling terug te betalen. Hoofdstuk III - Schorsing van de uitvoering van de overeenkomst. Art. 28. - De uitvoering van de overeenkomst wordt geschorst in dezelfde gevallen en voorwaarden waarin de wetgeving betreffende de arbeidsovereenkomsten een schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voorziet. Gedurende de schorsing van de uitvoering van de overeenkomst geniet de leerling wat zijn vergoeding betreft dezelfde waarborgen als inzake beloning, zoals is bepaald in de wetgeving betreffende de arbeidsovereenkomst voor werklieden.
N.A.-D.77-15 - Bijlage I.
- 72 -
Art. 29. - Onverminderd de bepalingen van artikel 36, wordt de duur van de overeenkomst, indien de schorsing van de uitvoering van de overeenkomst langer dan drie maanden duurt, verlengd met een termijn gelijk aan die gedurende welke de overeenkomst niet uitgevoerd werd. Art. 30. - De patroon kan tegen derden, die aansprakelijk zijn voor de ongevallen, de arbeidsongevallen, de ongevallen op de weg naar of van het werk en de beroepsziekten, die een schorsing van de uitvoering van de overeenkomst hebben veroorzaakt, een rechtsvordering instellen tot terugbetaling van de vergoeding die aan het slachtoffer is betaald en van de sociale bijdragen waartoe hij door de wet of door een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst is gehouden.
Art. 31. - Behoudens de algemene wijzen waarop de verbintenissen tenietgaan, neemt de leerovereenkomst een einde : 1° door afloop van de termijn; 2° door de dood van de leerling; 3° door overmacht, wanneer deze voor gevolg heeft dat de uitvoering van de overeenkomst voorgoed onmogelijk wordt; 4° door de wil van één der partijen, tijdens de proeftijd of ingeval een dringende reden tot beëindiging voorhanden is of indien het paritair leercomité, conform artikel 48, er vooraf over akkoord gaat dat de verbreking 'van de leerovereenkomst gerechtvaardigd is.
N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
- 735 -
Art. 32. ~ Het overlijden, het failliet of bet kennelijk onvermogen van de patroon maakt geen einde aan de leerovortenkomst, voor zover zulks niet de definitieve stopzetting van de activiteiten van de onderneming voor gevolg heeft. In geval van definitieve stopzetting van de activiteiten van de onderneming, zal het bevoegd paritair leercomité, conform de bij artikel 48 van onderhavige wet aan dat comité opgelegde taak, de leerling in staat moeten stellen de aangevatte opleiding voort te zetten. In geval van overname door een andere patroon, van samensmelting of opslorping van de onderneming, is de nieuwe patroon ertoe gehouden de door de vroegere patroon t.a.v. de leerling aangegane verbintenissen na te komen. Art. 33. - Wanneer de echtgenote van de patroon of enige andere vrouw die het huis bestuurde op het ogenblik dat de overeenkomst werd gesloten, overlijdt of zich terugtrekt, heeft' de vrouw die als leermeisje werd aangeworven en bij de patroon inwoonde het recht aan deze laatste een vergoeding te vragen om een andere gelijkwaardige woning te zoeken of om de overeenkomst op te zeggen. In voorkomende gevallen stelt de rechter het bedrag van de vergoeding wegens verlies van woonst vast. De leerjongen heeft hetzelfde recht in geval van overlijden van de echtgenoot van de vrouwelijke patroon of van de bestuurder van het huis. Art. 3^. - Elke partij kan aan de leerovereenkomst vèor het verstrijken van de termijn een einde maken om een dringende reden die aan het oordeel van de rechter wordt overgelaten en onverminderd allo eventuele schadeloosstellingen.
N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
Ontslag om een dringende reden mag niet meer vóór het verstrijken van de termijn worden gegeven wanneer de partij die zich hierop beroept het feit ter rechtvaardiging ervan sedert ten minste drie dagen bekent. Alleen de dringende reden waarvan kennis is gegeven bij een ter post aangetekende brief, verzonden binnen drie dagen na het ontslag, kan worden aangevoerd ter rechtvaardiging van het ontslag vóór het verstrijken van de termijn. Onder dringende reden wordt verstaan elke ernstige tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen de patroon en de leerling onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. Art» 35» - Onverminderd de bepalingen van artikel 31t ^°j geeft de verbreking van de overeenkomst zonder dringende reden aanleiding tot betaling van een verbrekingsvergoeding die gelijk is aan het bedrag van de vergoeding, die verschuldigd is aan de leerling voor een periode van drie maanden of anderhalve maand, naargelang het ontslag door de patroon of door de leerling wordt gegeven. Art. 36. - Onverminderd de bepalingen van artikel 51, 4°, kan de patroon, in geval van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval van meer dan zes maanden, te allen tijde aan de overeenkomst een einde maken mits de verbrekingsvergoeding die bepaald werd in artikel 35 wordt betaald. Art. 37. - Elke partij kan een einde maken aan de overeenkomst gedurende de tweede en derde maand van de proefperiode met een opzegging van 7 dagen die ingaat op de dag volgend op deze waarop de opzegging werd gegeven. Wanneer een dergelijke opzegging wordt gegeven binnen de eerste maand dan heeft de beëindiging ten vroegste op de laatste dag van die maand uitwerking. Op straffe van nietigheid wordt de opzegging betekend door de overhandiging aan de andere partij van een geschrift waarin de aanvang en de duur van de opzeggingstermijn vermeld zijn. De handtekening van deze partij op het duplicaat van dit geschrift geldt enkel als bewijs van ontvangst van de betekening. N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
- 75 -
Deze betekening kan ook geschieden bij ter post aangetekende brief, die uitwerking heeft op de derde werkdag na de datum van verzending of bij deurwaarders-exploot. In de loop van de opzeggingstermijn mag de leerling - ongeacht elke andersluidende overeenkomst - gedurende twee halve dagen afwezig zijn met behoud van zijn recht op vergoeding, om hetzij als leerling, hetzij als werknemer een nieuwe patroon te zoeken. Gedurende de proefperiode, kan de patroon in geval van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van zieKte of ongeval de overeenkomst verbreken zonder vergoeding, wanneer de duur van de overeenkomst meer dan 8 dagen bedraagt. Art. 38. - Nietig zijn de ontbindende bedingen. Art. 39. - Nietig zijn de bepalingen waarbij aan de leerling wordt verboden na het eindigen van de overeenkomst een onderneming hetzij op eigen naam, hetzij in vennootschap te exploiteren of bij een andere patroon in dienst te treden. Titel II. - Organisatie van de leertijd. Art. 40. - De patroon of de persoon, belast met de opleiding van de leerling moet ten minste 25 Jaar oud zijn en moet zeven jaar praktijk hebben in het door de leerling gekozen beroep. Art. 41. - Een afschrift van de leerovereenkomst moet binnen de drie werkdagen volgend op het begin van de tenuitvoerlegging van de overeenkomst door de werkgever gezonden worden aan het paritair leercomité of, bij ontstentenis, aan het orgaan dat belast is met het toezicht op de leertijd, conform artikel 45.
N.A..-D.77-15 - Bijlage I.
Art. 42. - De opleiding van de leerling omvat het meedelen van praktische kennis die hem de vereiste bekwaamheid zal geven voor de uitoefening van het gekozen beroep, van aanvullende theoretische kennis voor het bijbrengen van een volledige beroepsbekwaamheid, alsmede van een algemene economische en sociale kennis Het bevoegd paritair comité of, bij ontstentenis daarvan, de Nationale Arbeidsraad zal de duur, de aard en de progressiviteit van de aanvullende theoretische opleiding vaststellen alsmede de meest aangewezen instellingen aanduiden om die opleiding te verstrekken en de theoretische en de praktische opleiding over de week verdelen. De Koning zal evenwel, na advies van de Nationale Arbeidsraad, het minimum aantal uren bepalen dat per jaar moet worden besteed aan de in lid 1 bedoelde economische en sociale opleiding alsmede de aard en de inhoud van die opleiding. Wanneer de aanvullende opleiding niet in een inrichting van het Rijksonderwijs of in een gesubsidieerde onderwijsinrichting wordt gegeven, moet zij door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid worden erkend. Art. 43. - Voor de toepassing van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt de tijd die de leerling aan het volgen van de opleiding voor het vorwerven van aanvullende theoretische kennis en van de.-in artikel 42 van onderhavige wet bedoelde economische en sociale opleiding besteedt, beeohovwd als arbeidstijd en als zodanig vergoed overeenkomstig artikel 21 van onderhavige wet.
N.A.-D.77-13' - Bijlage I.
- 77 -
Het Rijk neemt de betaling ten laste van de aan de leerling op grond van lid 1 van onderhavig artikel verschuldigde vergoeding, die door de patroon als voorschot werd uitbetaald. De aldus door de patroon betaalde sommen zullen in de loop van het kwartaal volgend op de uitbetaling worden terugbetaald. Art. 44. - De voorwaarden en modaliteiten van de leertijd zijn bepaald door het leerreglement. In het leerreglement wordt met name bepaald Door de werknemersvertegenwoordigers voorgestelde tekst.
Door de werkgeversvertegenwoordigers voorgestelde tekst.
- de beroepen waarvoor een leerovereenkomst kan worden gesloten;
- de beroepen waarvoor geen leerovereenkomst kan worden gesloten;
- het maximum aantal leerlingen dat door een onderneming mag worden aangeworven; - de duur van de leertijd. Onverminderd artikel 9 van onderhavige wet, kan in het leerreglement eveneens de procedure worden vastgelegd, volgens welke elk geschil voortvloeiende uit de uitvoering van de overeenkomst aan het paritair comité kan worden voorgelegd, met het oog op het treffen van een minnelijke schikking. Het leerreglement wordt opgesteld door het paritair comité of, bij ontstentenis hiervan, door de Nationale Arbeidsraad.
N.A.-D.77-15 - Bijlage I.
Art. 4-5. - Op het niveau van de onderneming en in het raam van de algemene opdracht die hun is toevertrouwd bij artikel 15, a, d, e en f van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, waken de ondernemingsraden over de goede uitvoering van de leerovereenkomsten en leerprogramma's en over de strikte toepassing van de bepalingen van de wetten en verordeningen betreffende de leerlingen. Bij ontstentenis van ondernemingsraad, zal die opdracht worden uitgevoerd door de vakbondsafvaardiging of, bij ontstentenis, door de representatieve werknemersorganisaties. Daarenboven hebben de in lid 1 en 2 van onderhavig artikel aangeduide controleorganen tot taak aan het bevoegd paritair comité, hetzij ambtshalve, hetzij op dezes verzoek, alle inlichtingen te verstrekken betreffende de opleiding van de leerlingen in de onderneming. Ten behoeve van het paritair comité geven zij eveneens adviezen en doen zij voorstellen, waarin zo nodig vervat zijn de verschillende in hun midden tot uiting gekomen meningen, die geschikt zijn om het leerlingwezen te bevorderen of te verbeteren, Art.'46. - De paritaire comités en de Nationale Arbeidsraad mogen in hun schoot paritaire leercomités oprichten, bestaande uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van de werkgevers en werknemers. De Koning stelt, op advies van de Nationale Arbeidsraad, het modelreglement van deze comités vast, dat bepalingen moet bevatten betreffende' hun samens-telling, hun bevoegdheid en hun werkwijze.
N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
- 79 -
Art. 47. - De paritaire leercomités zijn belast met de inrichting van de proeven op het einde van de leertijd en, zo nodig, van de periodieke proeven die in de leerreglementen zijn voorgeschreven. Na met vrucht voornoemde proeven te hebben afgelegd, ontvangt de leerling een getuigschrift ten bewijze van zijn beroepsbekwaamheid. De leerling die met vrucht de conform onderhavige wet georganiseerde leertijd heeft gevolgd, zal kunnen overgaan hetzij tot de patroonschapsopleiding georganiseerd in het raam van het koninklijk besluit van 4 oktober 1976, hetzij tot sommige afdelingen van het technisch onderwijs, onder de, door de Koningbepaalde voorwaarden. De jury's of examencommissies kunnen een beroep doen op personen met een bijzondere onderlegdheid inzake de beroepsopleiding. Art; 48. - De paritaire leercomités waken op het niveau van de bedrijfstak over de opleiding van de leerlingen in de ondernemingen van het ambtsgebied van de paritaire comités waarvan ze afhangen. Met het oog hierop zijn zij aangewezen om bij de inzake leerlingwezen bevoegde overheid of instellingen alle inlichtingen die nodig zijn voor het vervullen van hun opdracht in te winnen. De leden van de paritp.-'re comités mogen de inlichtingen van individuele aard, waarvan zij kennis mochten hebben bij de uitvoering van hun opdracht van toezicht, alleen mededelen aan de overheden die bevoegd zijn om er kennis van te nemen.
N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
- 8o -
Het paritair leercomité mag zich, in voorkomend geval, uitspreken over de opportuniteit de partijen toe te laten de leerovereenkomst te verbreken, zonder betaling van de in artikel 35 bepaalde vergoeding. Die verbreking kan worden toegestaan wanneer blijkt dat de leerling niet of niet meer over de nodige vaardigheden of lichamelijke geschiktheden beschikt om de aangevatte leertijd tot een goed einde te brengen of om een andere beweegreden waarmee het paritair leercomité akkoord Wanneer de leerling, om één van de in artikel 32 vermelde redenen, in de onmogelijkheid verkeert zijn opleiding voort te zetten, zal het paritair leercomité naar een middel zoeken dat de leerling in staat stelt zijn opleiding te voltooien. Art. 49. - De werkingskosten van de paritaire leercomités zijn ten laste van de Staat. Art. 50. - Collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in de schoot van paritaire comités kunnen bepalen dat de lasten van het leerlingwezen, buiten die welke in artikel 49 zijn bedoeld, worden omgeslagen tussen de werkgevers van hun ambtsgebied. In de vormen bepaald bij de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités kan de Koning deze overeenkomsten algemeen verbindend verklaren. ' Art. 51 • - De paritaire comités kunnen de invordering van de bijdragen opgelegd krachtens artikel 50, het beheer en het gebruik van de gelden opdragen aan fondsen voor bestaanszekerheid of aan bijzondere fondsen waarvan zij de statuten vaststellen.
N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
- 81 -
De bepalingen van de wet van 7 Januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid zijn" op die bij-zondere fondsen van toepassing. Art. 52. - De Nationale Arbeidsraad coördineert de actie die de werkgevers en werknemers uit de verschillende bedrijfstakken voor het leerlingwezen voeren en bestudeert de problemen die in verband met het leerlingwezen op nationaal niveau rijzen. Hij zendt de Minister van Tewerkstelling en Arbeid alle adviezen en voorstellen waarin de verschillende in zijn midden tot uiting gekomen meningen nopens de vraagstukken van het leerlingwezen opgenomen zijn. Art. 53» - De bepalingen van de op J50 april 1962 gecoördineerde dienstplichtwetten met betrekking tot het uitstel zijn van toepassing op de bij deze wet bedoelde leerlingen. Door de werknemersvertegenwoordigers voorgestelde tekst.
Door de werkgeversvertegenwoordigers voorgestelde tekst.
Art. 54. - De wet van 22 germinal - 2 floréal jaar XI betreffende de werkhuizen, fabrieken en werkplaatsen wordt afgeschaft met ingang op de dag van de publikatie van onderhavige wet in het Belgisch Staatsblad. De bepalingen van artikel 1> § 2, a en van' titel II, hoofdstuk I van het koninklijk besluit van 4 oktober 1976 betreffende de voortdurende vorming in de middenstand worden afgesohaft. Alle bepalingen van voornoemd koninklijk besluit zijn van toepassing op de leerovereenkomsten die, v66r het uitvaardigen van onderhavige wet, ter uitvoering van het koninklijk besluit van 4 oktober 1976 werden gesloten.
N.A.-D.77-13 -'Bijlage 1.
- 82 OVEREENSTEMMING TUSSEN DE ARTIKELEN VAN HET ONDERZOCHTE VOORONTWERP VAN WET EN DE TEKST V/AARIN DE AMENDEMENTSVOORSTELLEN VAN DE RAAD ZIJN OPGENOMEN.
Voorontwerp van wet betreffende de leertijd voor een loontrekkend beroep.
Door de Raad voorgestelde tekst.
Artikel 1
Artikel 1
(geamendeerde tekst)
Artikel 2
(toegevoegde tekst)
Artikel 2
Artikel 3
(geamendeerde tekst)
Artikel 3
Artikel 4
(ongewijzigde tekst)
Artikel 4
Artikel 5
(geamendeerde tekst)
Artikel 5
Artikel 6
(geamendeerde .tekst)
Artikel 6
Artikel 7
(geamendeerde tekst)
Artikel 7
Artikel 8
(vervolledigde tekst)
Artikel 8
Artikel 9
(geamendeerde tekst)
Artikel 9
Artikel 10 (ongewijzigde tekst) Artikel 11 (geamendeerde tekst) Artikel 12 (geamendeerde Franse tekst Artikel 13 (ongewijzigde tekst)
Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 15 Artikel Ï4
Artikel 14 (ongewijzigde tekst) Artikel 15 (vervolledigde tekst)
Artikel 17
Artikel 16 (geamendeerde tekst) Artikel 17 (geamendeerde tekst) Artikel 18 (ongewijzigde tekst)
Artikel 18
Artikel 19 (toegevoegde tekst) Artikel 20 (geamendeerde tekst)
Artikel 15 Artikel 16
Artikel 19 Artikel 20
N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
Artikel 21 (geamendeerde tekst) Artikel 22 (geamendeerde tekst).
Artikel 21
Artikel 23 (geamendeerde tekst)
Artikel 22
Artikel 24 (geamendeerde tekst)
Artikel 23
Artikel 25 (ongewijzigde tekst)
Artikel 24
Artikel 26 (ongewijzigde tekst)
Artikelen 25 en 26
Artikel 27 (geamendeerde tekst)
Artikel 27
Artikel 28 (geamendeerde tekst)
Artikel 28
Artikel 29 (geamendeerde tekst)
Artikel 29
Artikel 30 (ongewijzigde tekst)
Artikel 50
Artikel 31 (vervolledigde tekst)
Artikel 51
Artikel 32 (geamendeerde tekst)
Artikel 32
Artikel 33 (geamendeerde tekst)
Artikel
Artikel 34 (vervolledigde tekst)
Artikel
Artikel 35 (geamendeerde tekst)
Artikel 35
Artikel 36 (geamendeerde tekst)
Artikel 36
Artikel 37 (vervolledigde tekst)
Artikel 37
Artikel 38 (geamendeerde tekst)
Artikel 38
Artikel 39 (ongewijzigde tekst) Artikel 40 (toegevoegde tekst)
Artikel 39
Artikel 41 (geamendeerde tekst)
Artikel 40
Artikel 42 (geamendeerde tekst)
Artikel 41
Artikel 43 (geamendeerde en vervolledigde tekst)
Artikel 42
Artikel 44 (geamendeerde en vervolledigde tekst)
Artikel 43
Artikel 45 (geamendeerde en vervolledigde tekst)
Artikel 44
Artikel 46 (geamendeerde tekst)
Artikel 45
Artikel 47 (vervolledige tekst) •' Artikel 48 (vervolledigde tekst)
Artikel 46 Artikelen 47 "tot 50
Artikel 49 tot 52 (ongewijzigde tekst) Artikel 53 (toegevoegde tekst)
Artikel 51
Artikel 54 (geamendeerde tekst)
VA.-D. 77-13
- Bijlage I.
- 82 OVEREENSTEMMING TUSSEN DE ARTIKELEN VAN HET ONDERZOCHTE VOORONTWERP VAN WET EN DE TEKST WAARIN DE AMENDEMENTSVOORSTELLEN VAN DE RAAD ZIJN OPGENOMEN.
Voorontwerp van wet betreffende de leertijd voor een loontrekkend beroep.
Door de Raad voorgestelde tekst.
Artikel 1
Artikel 1
(geamendeerde tekst)
Artikel 2
(toegevoegde tekst)
Artikel 2
Artikel J
(geamendeerde tekst)
Artikel ?
Artikel 4
(ongewijzigde tekst)
Artikel 4
Artikel 5
(geamendeerde tekst)
Artikel 5
Artikel 6
(geamendeerde tekst)
Artikel 6
Artikel 7
(geamendeerde tekst)
Artikel 7
Artikel 8
(vervolledigde tekst)
Artikel 8
Artikel 9
(geamendeerde tekst)
Artikel 9
Artikel 10 (ongewijzigde tekst) Artikel 11 (geamendeerde tekst) Artikel 12 (geamendeerde Franse tekst) Artikel 13 (ongewijzigde tekst)
Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 1? Artikel 14
Artikel 14 (ongewijzigde tekst) Artikel 15 (vervolledigde tekst)
Artikel 17
Artikel 16 (geamendeerde tekst) Artikel 17 (geamendeerde tekst) Artikel 18 (ongewijzigde tekst)
Artikel 18
Artikel 19 (toegevoegde tekst) Artikel 20 (geamendeerde tekst)
Artikel 15 Artikel 16
Artikel 19 Artikel 20
N.A.-D.77-13 - Bijlage I.
Artikel 21 (geamendeerde tekst) Artikel 22 (geamendeerde tekst).
Artikel 21
Artikel 25 (geamendeerde tekst)
Artikel 22
Artikel 24 (geamendeerde tekst)
Artikel 25
Artikel 25 (ongewijzigde tekst)
Artikel 24
Artikel 26 (ongewijzigde tekst)
Artikelen 25 en 26
Artikel 27 (geamendeerde tekst)
Artikel 27
Artikel 28 (geamendeerde tekst)
Artikel 28
Artikel 29 (geamendeerde tekst)
Artikel 29
Artikel 50 (ongewijzigde tekst)
Artikel 50
Artikel 51 (vervolledigde tekst)
Artikel 51
Artikel 52 (geamendeerde tekst)
Artikel 52
Artikel 55 (geamendeerde tekst)
v Artikel 55
Artikel 54 (vervolledigde tekst)
'' Artikel 5^
Artikel 35 (geamendeerde tekst)
Artikel 55
Artikel 56 (geamendeerde tekst)
Artikel 56
Artikel 37 (vervolledigde tekst)
Artikel 37
Artikel 58 (geamendeerde tekst)
Artikel 38
Artikel 39 (ongewijzigde tekst) Artikel 40 (toegevoegde tekst)
Artikel 59
Artikel 41 (geamendeerde tekst)
Artikel 40
Artikel 42 (geamendeerde tekst)
Artikel 41
Artikel 45 (geamendeerde en vervolledigde tekst)
Artikel 42
Artikel 44 (geamendeerde en vervolledigde tekst)
Artikel 45
Artikel 45 (geamendeerde en vervolledigde tekst)
Artikel 44
Artikel 46 (geamendeerde tekst)
Artikel 45
Artikel 47 (vervolledige tekst) "'
Artikel 46
Artikel 48 (vervolledigde tekst)
Artikelen 47 tot 50
Artikel 49 tot 52 (ongewijzigde tekst) Artikel 55 (toegevoegde tekst)
Artikel 51
Ü.A.-D.77-13 " Bijlago I,
Artikel 54 (geamendeerde tekst)
BIJLAGE II BIJ HET ONTWERP-ADVIES OVER HET VOORONTWERP VAN WET BETREPPENDE DE LEERTIJD VOOR EEN LOONTREKKEND BEROEP.
ADVIEZEN VAN DE JEUGDRADEN.
\
N.A.-D.77-13.
- 85 Advies van de "Conseil de la Jeunesse d'expression française" over het voorontwerp van wet betreffende de leertijd voor een loontrekkend beroep.
Opmerkingen vooraf. 1.-
De C.J.E.P. bevestigt dat het wetsontwerp nooit zal kunnen worden aangezien als een maatregel ter bevordering van de tewerkstelling of weder-tewerkstelling van de jongeren. De C.J.E.F, heeft in die materie concrete voorstellen aan het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid laten geworden.
2.
De C.J.E.P. is anderzijds van oordeel dat het wetsontwerp geen aanleiding mag geven tot indienstneming van jongeren tegen verminderd loon. of tot afdanking van tewerkgesteld personeel, in voorkomend geval van bejaarde werknemers. Wanneer men van leertijd spreekt, moet het ook om leertijd gaan I
5.0. De term "leerovereenkomst" dient te worden geweerd en vervangen door een andere benaming, ten einde duidelijk tot uiting te brengen dat gebroken wordt met het door de Middenstand verzekerde traditionele leerlingwezen. 5.1. In dat verband stelt de C.J.E.P. vast dat het merendeel van de jongeren die thans een leerovereenkomst in de ambachten en neringen sluiten, later geen zelfstandige werknemers worden. 5.2. Het is derhalve niet aangewezen het lot van de toekomstige loontrekkenden te koppelen aan dat van de toekomstige patroons van kleine ondernemingen. De door de Middenstand verstrekte beroepsopleiding moet worden beperkt tot de voorbereidingsjaren op het patroonsohap. Derhalve moet in artikel 2 uitdrukkelijk worden bepaald dat onderhavig .wetsontwerp van toepassing zal zijn op de leerling die zich in de ambachten en neringen voorbereidt op de uitoefening van een loontrekkend beroep. 4.
Met betrekking tot de verantwoordelijkheid van de ministeries die beroepsopleiding verstrekken, is de C.J.E.P. van oordeel dat : N.A.-D.77-13 -Bijlage II.
- 86 -
4.1. - de veralgemening van een beroepsopleiding in de onderneming slechts mogelijk is in een totaal andere maatschappij (economische en democratische planning uitgaande van de reële behoeften van de bevolking, met een reële bevoegdheid voor de werknemers en de overheid om tussenbeide te komen in de economische aangelegenheden op alle niveau's). Indien dat niet het geval is, zou die veralgemening enkel leiden tot het ter beschikking stellen van goedkope "jonge" arbeidskrachten aan de onderneming; 4.2. - de leerling een werknemer is;, zijn arbeid en te volgen leergangen (gedurende de arbeidstijd) zijn het wezen zelf van zijn beroepsopleiding; daarom dient het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid de beroepsopleiding ten laste te nemen; een samenwerking met en een controle door het Ministerie van Nationale Opvoeding zijn evenwel onontbeerlijk.
Al de betrokken organisaties dienen partij te zijn bij overleg over de beroepsopleiding in haar geheel en in het perspectief 'van de toekomstige kaderwet. Opmerkingen tot wijziging van sommige artikelen van het voorontwerp van wet; met betrekking tot de algemene bepalingen : hoofdstuk 1 : - De jongere dient de keuze te hebben tussen de opleiding op school (zoals die is of zal worden georganiseerd) of op de arbeidsplaats (leerovereenkomst). Die keuze moet kunnen gebeuren wanneer de schoolplichtige leeftijdsgrens is bereikt : de duur van de leerovereenkomst zal in paritair comité worden vastgesteld naargelang van het gekozen beroep. Verplichtingen van de partijen : hoofdstuk II : _ De woorden "eerbied en achting" zullen verkeerd worden uitgelegd. Zij moeten worden geschrapt of vervangen. _ Artikel 16 zal worden geschrapt : de inhoud van dat artikel valt onder het Gemeen Recht. - Voor elke leerling zal individueel een geschreven leerov-ereenkomst worden opgesteld, ten laatste op'het ogenblik van zijn indiensttreding. N.A.-D.77-13 - Bijlage II.
- 87 -
Die leerovereenkomst zal, op straffe van nietigheid, vermelden : a) identiteit, woonplaats van de partijen (leerling, werkgever, opleidingscentra); b) begin- en einddatum van de uitvoering van de overeenkomst; c) proefbeding; d) plaats waar de overeenkomst wordt uitgevoerd; e) plaatsen waar de leergangen worden verstrekt; f) dagelijkse en wekelijkse arbeidsduur; g) overeengekomen loon of de berekeningswijze en -grondslag van het loon; h) tijdstip waarop het loon wordt uitbetaald; i) plaats (andere dan de woonplaats van de werkgever) waar de leerling zal worden gehuisvest en een huisvestingsvergoeding (verschillend naargelang van het gewest) zal worden uitgekeerd; j) bevoegd paritair comité; k) toepasbaarheid van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers en van de arbeidswet van 16 maart 1971 (verbod, duur, overuren, bescherming van het moederschap, nachtarbeid); tevens zal worden vermeld dat de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen en het koninklijk besluit van 31 januari 1974 betreffende het dragen van werkkledij van toepassing zijn; l) de andere punten, bepaald in de wet op de arbeidsovereenkomst : binnen de 15 dagen volgend op het begin van de uitvoering van de overeenkomst, zal een afschrift van de overeenkomst worden toegestuurd aan de R.V.A., het subregionale tewerkstellingscomité en het bevoegde paritair comité. De werkgever die na het verstrijken van de proefperiode de leerling in dienst houdt, zal door dat feit zelf de verbintenis aangaan die leerling, na het beëindigen van de leertijd, nog één Jaar als volwaardig werknemer tewerk te stellen. N.A.-D.77-13 - Bijlage II.
- 88 -
Loon van de leerling ; hoofdstuk II : - De leerling zal een loon ontvangen, dat overeenstemt met het wettelijk c.a.o.-minimum voor zijn categorie : aan de leerling mag in geen geval een lager loon worden uitbetaald. - De werkgever zal het loon voor de 5 dagen-week uitbetalen; het Fonds voor de uurkredieten zal hem het loon voor de 2 dagen opleiding "buiten de onderneming" terugbetalen. - Op het stuk van de sociale zekerheid zou men in wetsbepalingen moeten voorzien tot vermindering van de lasten van de werkgevers (of. leerlingwezen in ambachten en neringen). - Artikel 25 zal worden geschrapt; het is inderdaad ondenkbaar dat een werknemer "betaalt" als waarborg voor zijn arbeidsvermogen. Organisatie van de leertijd. : - De leerovereenkomsten moeten in een ruimere opleiding dan de loutere vakbekwaamheid voorzien; de algemene vorming van de leerlingen zal derhalve in de hand worden gewerkt (sociaal, cultureel, economisch, politiek). In dat geval, moet in een duiderlijke en dwingende verdeling worden voorzien, waarbij de opleidingstijd op de navolgende drie niveau's wordt gepreciseerd : - praktische opleiding in de onderneming (3 dagen); - theoretische beroepsopleiding buiten de onderneming (i dag); - algemene vorming buiten de onderneming (1 dag). Het bevoegde, paritair comité zal de programma's van de praktische en theoretische opleiding vaststellen. Voor de algemene vorming zal de leerling een erkend centrum kiezen (erkend' door het Ministerie van Cultuur of het Ministerie van Nationale Opvoeding als organisme van uurkredieten).
- Door de algemene vorming zullen de jongeren inzicht kunnen verworven in hun rechten en plichten als verantwoordelijke burgers. - Artikel 45 : De paritaire leercomités zullen worden samengesteld uit vertegenwoordigers van de werkgevers, de vakorganisaties, de leerlingen zelf (of oud-leerlingen) en de erkende jeugdorganisaties.
x N.A.-D.77-1^ - mn<.o.« T T
x
x
- 89 VERTALING. ^*ifederatie van Liberale Jeugdorganisaties. 1050
BRUSSEL.
ADVIES VAN DE-C.J.E.P. OVER EEN VOORONTWERP VAN WET BETREFFENDE DE LEERTIJD VOOR EEN LOONTREKKEND BEROEP.
Minderheidsnota van de Confederatie van Liberale Jeugdorganisaties.
Brussel, 19 oktober 1976. Na kennis te hebben genomen van het voorontwerp van wet en van het ontwerp-advies van de C.J.E.F, over dat wetsontwerp : - gaat de Confederatie van Liberale Jeugdorganisaties akkoord met de tekst van het ontwerp-advies - d.d. 18 oktober 1976--, met inachtneming van enkele tegenvoorstellen vanwege de Confederatie; _ is de Confederatie van oordeel dat de twee statuten van "leerling", zoals deze thans zijn ingericht eensdeels door de Middenstand en anderdeels ten gunste van de jongeren die zich voorbereiden op de uitoefening van een loontrekkend beroep, hun eigen specifieke karakter moeten bewaren. - Tegenvoorstellen : - Algemene opmerkingen - punt 3,2 : De Confederatie kan dat voorstel niet onderschrijven. Zij is de mening toegedaan dat de kandidaten voor het patroonschap in de ambachten en neringen niet enkel de door de Middenstand op het niveau van de voorbereiding op het patroonschap verstrekte beroepsopleiding moeten kunnen volgen, doch tevens de eerste vier opleidingsjaren zoals deze thans worden georganiseerd. - De Confederatie kan niet akkoord gaan met de tekst van punt 4 van de opmerkingen vooraf.
N.A.-D.77-13 - Bijlage II.
- Hoofdstuk II - Verplichtingen van de partijen. De Confederatie kan haar instemming niet betuigen met het voorstel "i" (blz. 2 ) , waar sprake is van de uitdrukkelijke aanduiding van de "plaats, andere dan de woonplaats van de werkgever, waar de leerling zal worden gehuisvest". - De Confederatie kan het voorstel op blz. 3 van het advies niet onderschrijven volgens welk voorstel de werkgever die op het einde van de proefperiode zijn gewezen leerling in dienst houdt, zal geacht worden de verbintenis aan te gaan die leerling in dienst te houden gedurende ten minste één jaar na het bee'indigen van de proefperiode. Voor de Confederatie is een dergelijke "waarborg" niet onontbeerlijk. Het zou volstaan eenvoudig te verwijzen naar de normale voorwaarden van de arbeidsovereenkomst.
N.A.-D.77-13 - Bijlage II.
- 91 VERTALING,
VERBOND VAN SOCIALISTISCHE JEUGDORGANISATIES
Keizerlaan IJ 1OOO BRUSSEL.
Voorontwerp van wet betreffende de leertijd voor een loontrekkend beroep.
Bijzondere nota van het Verbond van Socialistische Jeugdorganisaties.
Het Verbond is van oordeel dat de leertijd blijkbaar niet langer dient te worden aangehouden als een formule voor beroepsopleiding, tenzij voor een zeker aantal beroepen in de nijverhei-d en in de ambachten en neringen. Met betrekking tot het voorontwerp van wet betreffende de leertijd voor een loontrekkend beroep, weigert het Verbond wijzigingen voor te stellen die de economie van het ontwerp ongemoeid zouden laten. Het Verbond onderschrijft evenwel het voorstel dat is vervat in het advies van de Franstalige Jeugdraad (Hoofdstuk Organisatie van de leertijd) dat ertoe strekt de algemene vorming (sociale, economische, politieke en culturele) van de leerjongens naast de stricte beroepsopleiding in de hand te werken. Het Verbond is evenwel van oordeel dat de leergangen voor het grootste deel in onderwijsinstellingen moeten worden gegeven. Op die wijze zou de Minister van Nationale Opvoeding de mogelijkheid hebben de kwaliteit van de opleiding te controleren.
N.A.-D.77-13 - Bijlage II.
- 92 -
NEDERLANDSTALiGE
JEUGDRAAD
et.
He.J.K.
dj:.
ADVIES BJïlUïFFEKi)! lliJT 0 0 U»NT" JKP VAN WET BETREFFENDE DE LEERTIJD VOOU A:I:JO LOON Tl. !,' !'••rffïROLP,UITGEBRACHT DOOR FNEDERLAND3TALJÜ.,. J',U';UU;WL I „ hGLMLrIL VERGADERING VAN 22^uni 107 De Ne.J.K. nam kejmis vr.n n • ' /evp ^an vet van deh A Calii.i-p Hinister van Arbeid en te- ' •'< Ling, betreffende de leer Li .rl " ' voor een loontrekkend be-o-o. , ïisluitend bij zijn adviezen betreffende de jeugdwerkLoosheid betreurt de Ne.J.R. dat de overheid, in casu hier de Minister van Arbeid en Tewerkstelling (cfr. Memorie van Toelichting) meent bepaalde maatregelen in het kader van de werkloosheid te moeten voorstellen die op geen enkele wijze ingrijpen o^ de pH-ukturele jeugdwerkloosheid De Raad hekelt ec> dergrlijl: overheidsbeleid welk op een systematische wijze aan de reëi? pj oblematiek voorbijgaat en merk"-; hierbij op dat zij tot op de dag van vandaa geen enkel zinri-e realctie moolit ontvangen op liacr eerder geformuleerde voorstellen Na uitvoerig onderzoek en consultatie van sijn leden kwam de Raad tot een aantal bedenkingen en voorstellen. Bedenkingen bij hei heivoorontwerp van v/et betreffende de leertiid en bij voor een loontrekkend becooj). 1.1. Het wetsontwerp betreffende de leertijd voor een loontrekkend leroep beoogt volgens de hemorie van Toelichting (citaat) » verouderde en onvolledige bepalingen t* vervangen door een geheej vaji reglementeringen waarbij de ontwikkeling van het leerlin^enwezen onder de bescherming van de representatieve beroepsorganisaties der werkgev^rs^n werlaiemers begunstigd v/ordt" (einde citaat). De Ne.J.R. stelt echter vast dat betreffende wetsontwerp welk de bepalingen wilt vervangen van de archaïsche wetgeving op het leerlingwezen die teruggaat op het deerde van 22 germinal - ? floréal van het jaar XI geen toepassing beoogt op de leerovereenkomsten in de ambachten en neringen De Raad vraagt zich dan ook af of de kinister hiermee te kennen wil geven dat hij het niet nodig acht dat deze laatsten eveneens onder de bescherming vallen van de representatieve werknemersorganisaties. 1.2. Het voorleggen van een nieuw wetsontwerp dat enkel *la^c op leerovereenkomsten die voorbereiden op een loontrekkend .beroep, met uitsluiting van de sektor van ambachten en "neringen is des te verwonderlijker, wanneer men weet dat deze laatsten reeds gedurende meer dan 20 jcar aan heft-i^ °
ïlTltT
e
^hetKB
N.A.-D.77-13 - Bijlage II.
^/ - dTl^
1.3. De scheiding tussen leerovereenkomsten die voorbereiden 'op pon loontrekkend lx roep en deze die voorbereiden op een zelfs1andig beroep in do ambachten en neringen is niet alleen theoretisch maai- bovendien hypokriet op de koop toe. Uit een analyse van de cijfers gepubliceerd door het Nationaal Comité in zijn jaarverslagen blijkt dat meer dan 75 i» van de jongeren die een leerovereenkomst in de sektor van de ambachten en neringen aangaan, uiteindelijk een loontrekkend Iv^oop gaan uitoefenen. Volgens bepaalde berekeningen souden slechts 10 à 15 >ó 'en zelfs minder, uiteindelijk een zelfstandig beroep gaan uitoefenen ! Dit zijn nuchtere cijfers die duidelijk het falen van een dergelijk systeem aanwijzen. Een wetsontwerp op de leerovereenkomsten die aan een dergelijke realiteit zou voorbijgaan is zonder meer onaanvaardbaar, zeker wanneer mon denkt aan een kaèerwet betreffende de beroepsopleiding^ in het algemeen. 1.4-. De Ne.J.R. is tevens verbaasd dat de Minister van Arbeid en Tewerkstelling, zonder enig vooronderzoek een systee;.: wil uitbouwen dat reeds gedurende jaren in ons omringende landen fel wordt aangevochten. De Rac.d verwijst hierbij naar ervaringen on dit vlak in Frankrijk, Oostenrijk, Italie, Spanje, enz... 1.5..De Ne.J.R. wijst met Klem op het gevaar.dat dergelijke leerovereenkomsten (:t;.a.w. deze binnen de industrie voorbereidend op een loontrekkend beroep) te tewerkstellingskansen van werkende jongeren volledig kunnen ondermijnen. Een eerste stap in dà
Voorstellen n.a.v. het voorontwerp van wet "betreffende de leertijd van een inntrekkend beroep. 2.1. De nederlandstalige Jeugdraad wenst de Minister van Arbeid en Tewerkstelling te ondersteunen om de leerovereenkomsten te hervormen. Een dergelijke hervorming dient echter ontegensprekelijke betrokking te hebben op het globale stelsel van leeroverkomstcn, zonder uitsluiting van de sektor van ambachten en neringen. De Raad verwijst hierbij naar de regeringsverklaring van 30 april 1974 waar sprake is van 'hervorming van de leerovereenkomsten ' . 2.2. De Nederlandstalige Jeugdraad stelt voor dat deze hervorming van de leerovereenkomsten gekenmerkt wordt door een omschakeling van het leerkontrakt in een arbeidskontrakt. met toepassing van de volledige sociale wetgeving gekoppeld aan een vormings- en opleidingssysteem. In dit kader dienen de leerovereenkomsten opgebouwd te v/orden rond drie essentiële komponenten : 1. participerende vorming : gericht op de ontvoogding, vanuit het meer mondig maken en kansen bieden tot een fisieke ontplooiing van de jonge werknemer. 2. beroepsvorming : gekenmerkt door e-m vakopleiding of beroepsscholing welk konkrete arbeidmmogelijkheden garandeert en een reöle kans biüdo op beroepsiiromotie. 3. prakti.jkvorming : gekenmerkt door een pedagogische arbeidservaring die ..even3 een konfrontatie van beide andere komponenten iioet mogelijk maken. De Raad is vanrainin{jdat de verancwoordelijkheid voor een dergelijke vorming, die moet gesitueerd worden binnen de arbeidsuren, en de begeleiding van de jonge werknemers .daarbinnen onmogelijk kan toevertrouwd worden aan het bedrijfsleven, noch aan patroonsorganisaties. Hierin kan voorzien worden door een gestruktureerde samenwerking tussen : a. De erkende en op te richten Centra voor Werkende Jongeren, verantwoordelijk voor de participerende vorming; b. Een samengaan van opleidingscentra van de R.V.A., bedrijf sacholen waar- deze bestaan alsmede het technisch onderwijs met beperkt leerplan; c. 'Ondernemingen en de sektor van de ambachten en neringen • die instaan voor de tewerkstelling van de jonge werknemer. N.A.-D.77-13 " Bijlage II.
- 95 -
Rekening houdend im: l de persoonlijkheidsgroei van 14-18 jarigen wijst de Ned-rLandstalige Jeugdraad evenwel met kle op de noodzaak dat de arbeidservaring een pedagogische en geennefaste invloed sou hebben op de jonge werknemer. .Hiertoe vraagt de Raad dat de Koning een aantal besluiten zou uitvaardigen ter bescherming van de jonge werknemer, in uitvoering van de art. 9 en 1C van de Arbeidswet van ' 16 maart 1971 . Deze K.B.'s dienen te voorzjen in het verbieden van bepaalde soorten arbeid of slechts :oe te laten mits spéciale beschermingsmaatregelen. 2.3. Dit yormingflsysteem moet geniën worden binnen een vormingsrecht van alle jongeren tot 18 jaa- . In afwachting van grondige inhoudelijke en strukturele aanpassingen van ons onderwijssysteem moet het juist aan die jongeren die ons onderwijs op dit ogenblik ontvluchten reële kansen geven op een beroepsopleiding en een verdere persoonlijke ontwikkeling. De nodige beschermingsmaatregelen moeten dan ook ingebouwd zijn. 2.4. Er moeten tevens maatregelen voorzien worden om de tewerkstellingskansen van de jongeren, die geen gebruik wilien maken van dit Bysteem, te vrijwaren. Evenmin mag het ieidetot een inkrimping van of gedeeltelijke werkloosheid binnen' het bestaande personeelskader.
N.A.-D.77-15 - Bijlage II.
I