Nummer 4 24 februari 2000
12e jaargang
Inhoud I.A.B.-mededelingen Een interne accountant is een volwaardige loontrekkende Het Instituut vraagt alle «interne» accountants een verklaring op eer te ondertekenen, waarin ze bevestigen dat ze geen enkele beroepswerkzaamheid als zelfstandige in hoofd- of bijberoep uitoefenen.
IFAC «Facing the Third Millennium» Van 3 tot 6 december 2000 zal «the 7th conference on accountancy» in Jerusalem plaatsvinden. Een brochure met het volledige programma en een inschrijvingsformulier kan U vragen op de documentatiedienst van het I.A.B.
Fiscaal recht Wat geldt ten aanzien van de sociale zekerheid, geldt niet noodzakelijk voor de fiscus Het feit dat geen sociale bijdragen als zelfstandige werden betaald, sluit niet uit dat de ontvangen inkomsten door de fiscus als winsten worden bestempeld. Uit een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen blijkt dat in de eerste plaats de feitelijke omstandigheden moeten worden onderzocht.
Solidariteit tussen echtgenoten na het huwelijk : tegenstelbaar aan de fiscus Om de belastingvermindering op de aflossingen van een hypothecaire lening te kunnen genieten, is het de belastingplichtige die de lening moet hebben afgesloten. Wat indien één van de echtgenoten pas na het huwelijk hoofdelijke schuldenaar geworden is ? Het Hof van Beroep te Antwerpen heeft zich hierover
Boekhoudrecht Jaarrekening : wie laattijdig neerlegt, is niet zonder risico ! Het beleid van het parket van Brussel is er sinds drie jaar op gericht de jaarrekeningen van alle vennootschappen op regelmatige wijze te laten neerleggen. Het gaat ervan uit dat «voorkomen beter is dan genezen» en spitst zijn vervolgingsbeleid toe op het snijpunt van zijn repressieve en preventieve rol. Wij belichten de voornaamste motieven van het parket in zijn rol van «economische politie».
Maribel bis en ter : het nieuwe advies van de C.B.N. Het vervolgverhaal over de Maribel bis en ter-steun dat soms verrassende wendingen kende, kreeg met het nieuwe advies van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen een definitieve ontknoping.
I.A.B.-mededelingen
Een interne accountant is een volwaardige loontrekkende Het Instituut vraagt alle «interne» accountants een verklaring op eer te ondertekenen, waarin ze bevestigen dat ze geen enkele beroepswerkzaamheid als zelfstandige in hoofd- of bijberoep uitoefenen. Op 20 mei 1996 besliste de Raad van het Instituut dat alle «interne» accountants die hun beroepswerkzaamheid gedeeltelijk als zelfstandige (in hoofdberoep of bijberoep) uitoefenen, een aanvraag tot inschrijving op de deellijst van de externe accountants moesten indienen en dat die inschrijving automatisch de verplichting inhield om een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. De beslissing van de Raad steunde in hoofdzaak op twee vaststellingen : Een «interne» accountant die zijn beroep enigerwijs als zelfstandige uitoefent, kan persoonlijk burgerlijk aansprakelijk gesteld worden voor de eventuele schade die voortvloeit uit een beroepsfout. Aangezien de aard van de zelfstandige beroepswerkzaamheid van de «interne» accountant in ruime mate overeenkomt met die van de «externe» accountant, is het niet aangewezen om een afzonderlijke beroepscategorie op te richten voor de «interne» accountants die ook als zelfstandige een activiteit uitoefenen (dit was overigens het oordeel van de Hoge Raad voor het Bedrijfsrevisoraat en de Accountancy, nu Hoge Raad voor de Economische Beroepen). De Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen bevestigt dit standpunt. Deze wet legt het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten immers de opdracht op om toe te zien op de opleiding en de permanente organisatie te verzekeren van een korps van specialisten die bekwaam zijn om de functies van accountant en belastingconsulent uit te oefenen, met alle noodzakelijke waarborgen qua bekwaamheid, onafhankelijkheid en professionele rechtschapenheid (art.3). Artikel 33 van deze wet schrijft voor dat het externe accountants en externe belastingconsulenten verboden is om zich te onttrekken aan hun burgerlijke beroepsaansprakelijkheid, en verplicht hen zich hiervoor te verzekeren door middel van een polis die goedgekeurd is door het Instituut. Om elk misverstand te vermijden, vraagt de Raad van het Instituut bijgevolg dat alle «interne» accountants een verklaring op eer zouden ondertekenen, waarin ze bevestigen dat ze geen enkele beroepsactiviteit uitoefenen als zelfstandige, noch in hoofdberoep, noch in bijberoep. In bijlage vindt u de tekst van deze verklaring. Aan de «interne» accountants vragen wij om de verklaring binnen de maand, naar behoren ondertekend en gedagtekend, terug te sturen naar het Instituut. Ook de op rust gestelde accountants die nog enige werkzaamheid uitoefenen op zelfstandige basis (zelfs in bijkomende orde) zijn evenzeer gehouden zich in te schrijven op de deellijst van de externe accountants en de verklaring op eer terug te sturen.
Fiscaal recht Wat geldt ten aanzien van de sociale zekerheid, geldt niet noodzakelijk voor de fiscus Het feit dat geen sociale bijdragen als zelfstandige werden betaald, sluit niet uit dat de ontvangen inkomsten door de fiscus als winsten worden bestempeld. Uit een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen blijkt dat in de eerste plaats de feitelijke omstandigheden moeten worden onderzocht (Antwerpen, 2 maart 1999). De feiten Een belastingplichtige was als public relations verantwoordelijke aangeworven door een coöperatieve vennootschap. Na een tijd werd hij ontslagen, maar hij bleef niettemin diensten verrichten voor de vennootschap als zelfstandig raadgever. De betwisting met de fiscus ging over de kwalificatie van de inkomsten die de belastingplichtige had ontvangen : waren het inkomsten van loontrekkende of van zelfstandige ? Volgens de fiscus waren de inkomsten die aan de belastingplichtige waren toegekend inkomsten van een zelfstandige activiteit. De belastingplichtige meende dat hij aldus dubbel werd belast. Bovendien zou hij ook sociale bijdragen als zelfstandige hebben moeten betalen, naast de reeds ingehouden R.S.Z.-bijdragen, terwijl de R.S.Z. hem nooit als zelfstandige had behandeld. Volgens de fiscale Administratie ging het om bijkomstige prestaties als zelfstandige. Voor het betrokken belastbaar tijdperk belastte ze alle betwiste inkomsten als inkomsten van zelfstandige. De Administratie baseerde zich onder meer op het feit dat geen loonfiches waren opgesteld. Bovendien legde ze een belastingverhoging op.
Het Hof Het Hof gaf de Administratie gelijk en kwalificeerde de betrokken inkomsten eveneens als winsten, zodat ze als dusdanig moesten worden belast. Na onderzoek bleek uit het dossier immers dat de belastingplichtige slechts korte tijd (1/1/91- 30/9/91) als loontrekkende was tewerkgesteld. Na deze periode werden zijn prestaties geboekt als commissielonen en gedeeltelijk als erelonen van diverse medewerkers. Bovendien wees het Hof er duidelijk op dat de Administratie geenszins gebonden is door de kwalificatie die de Rijksdienst voor de Sociale Zekerheid of het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (R.S.V.Z.) geeft aan de inkomsten van een belastingplichtige.
Bespreking Uit dit arrest blijkt dat het feit dat geen sociale bijdragen als zelfstandige werden betaald, niet noodzakelijk betekent dat de betrokken inkomsten geen winsten zijn. In elk geval moeten de feitelijke omstandigheden worden nagegaan. Omgekeerd verhindert de betaling van sociale bijdragen evenmin dat men als een schijnzelfstandige kan worden beschouwd. Denk maar aan het beruchte arrest Leekens, genoemd naar de bekende voetbaltrainer.
Om de exacte kwalificatie van de inkomsten te bepalen, worden over het algemeen de volgende criteria nagetrokken : – is er sprake van deelname in de winst ? – heeft de betrokken persoon persoonlijke beslissingsbevoegdheid ? – bestaat er een band van ondergeschiktheid ? – beschikt hij over een eigen infrastructuur om de activiteit uit te oefenen ? – ontvangt hij een variabel loon zonder gewaarborgd minimuminkomen ? – factureert hij rechtstreeks aan cliënten ? – heeft hij zelf personeel in dienst ? Na een analyse van de feitelijke situatie aan de hand van deze criteria wordt geopteerd voor de kwalificatie van loontrekkende of zelfstandige.
Boekhoudrecht Jaarrekening : wie laattijdig neerlegt, is niet zonder risico ! Het beleid van het parket van Brussel is er sinds drie jaar op gericht de jaarrekeningen van alle vennootschappen op regelmatige wijze te laten neerleggen. Wij belichten de voornaamste motieven van het parket in zijn rol van «economische politie».
Waarom een dergelijk beleid ? De openbare veiligheid waarborgen De burger behoeden voor misdaden of faillissement van derden Een waakzaam beleid op het stuk van de jaarrekening draagt ertoe bij dat de burger kan beschikken over jaarinformatie die hij gemakkelijk kan raadplegen bij de Nationale Bank. Op basis hiervan kan hij de degelijkheid en betrouwbaarheid van zijn handelspartner beter beoordelen. De verplichting om de jaarrekening neer te leggen bemoeilijkt misdadig gedrag Vroeger kwam het vaak voor dat ernstige misdrijven verscholen bleven achter een schijnbare boekhoudkundige wanorde. Het is immers veel gemakkelijker om geld te verduisteren als er geen boekhouding wordt gevoerd, dan als de boeken uiterst nauwkeurig worden bijgehouden. Een jaarrekening die elk jaar wordt neergelegd, vormt de basis van de cijfers van het volgende jaar. Een rekening vervalsen, is dan een moeilijke klus. Een jaarrekening die up to date is, maakt een vlot onderzoek mogelijk De jaarrekening vormt het vertrekpunt van waaruit men een bepaalde situatie kan beoordelen door de cijfers te vergelijken met de vaststellingen ter plaatse. Juiste toepassing van de wetten op het faillissement en het gerechtelijk akkoord Hierbij wordt in drie fasen gewerkt. – Vóór een eventueel faillissement : de kamer voor handelsonderzoek van de rechtbank van koophandel controleert de toestand van de vennootschappen waarvoor er aanwijzingen van moeilijkheden bestaan. De dienst gaat na of het om tijdelijke of ernstiger problemen gaat. Hij onderzoekt of een gerechtelijk akkoord aangewezen is, of dat de vennootschap zich waarschijnlijk in staat van faillissement bevindt. In dit laatste geval, wordt het dossier doorgestuurd naar het parket. – Op het ogenblik van het faillissement : het faillissement moet op het gepaste tijdstip worden uitgesproken door de rechtbank. – Na het faillissement : de vereffeningsverrichtingen worden toevertrouwd aan een curator onder toezicht van een rechter-commissaris. Het parket opent systematisch een dossier om na te gaan of er sprake is van malversaties. De kwaliteit van het beheer van het geschil van de onderneming in moeilijkheden hangt af van het goed verloop van die drie fases. Elk van de actoren (kamer voor handelsonderzoek, parket, rechtbank, curator) kan zijn opdracht slechts uitoefenen indien hij over betrouwbare gegevens beschikt van de betrokken vennootschap.
Een optimaal beheer bevorderen Het parket wenst een strikt beheer te bevorderen en erover te waken dat de vennootschappen zich tijdig kunnen wapenen tegen een eventueel faillissement. Het opstellen van de jaarrekening verplicht het bestuursorgaan om de balans op te maken van de vennootschap en één maal per jaar rekenschap te geven aan de algemene vergadering. Een toestand van faillissement is immers vaak al vooraf af te lezen uit de cijfers. Aangezien economische betrekkingen steunen op vertrouwen en kredietwaardigheid, is bovendien een instrument aan de hand waarvan iedereen kan oordelen hoeveel krediet hij zijn commerciële partner wil verlenen, wenselijk. De Nationale Bank stelt de jaarrekeningen van de vennootschappen ter beschikking op cd-rom. Deze transparante informatie biedt een stevige basis voor handelsbetrekkingen en beperkt de kans op mogelijke uitschuivers.
De middelen Doelstelling van het parket is te komen tot een nauwgezette naleving van de wetgeving door alle betrokken vennootschappen. Daarvoor bestaat maar één alternatief : ofwel eerbiedigen de vennootschappen de regels, ofwel worden ze uitgeschakeld. En dit onverminderd de strafsancties. Twee procedures worden gevolgd. – Vennootschappen die hun jaarrekening 3 jaar te laat neerleggen : zij worden onmiddellijk gedagvaard voor de rechtbank van koophandel met het oog op hun eventuele gerechtelijke ontbinding (art. 177 sexies Venn.W.). – Vennootschappen die enkele maanden te laat zijn met de neerlegging : ingebrekestelling teneinde de situatie te regulariseren, en een strafrechtelijke geldboete (20 000 BEF). Bij vennootschappen die niet reageren, wordt een financieel onderzoek gestart (daarbij kan bijvoorbeeld bedrieglijk faillissement aan het licht komen dat tot de veroordeling van de bestuurders kan leiden). Het parket maakte de volgende prognose voor het jaar 2000 en de volgende jaren :
Ontbindingen In 1999 : 855 dagvaardingen; In 2000 : idem Voor de volgende jaren wordt een sterke daling verwacht.
Ingebrekestellingen Vorig jaar werden 700 vennootschappen behandeld. In 2000 zou het aantal geschillen oplopen tot +/- 3000 dossiers, wat overeenkomt met alle laattijdige neerleggingen.
Bedragen geïnd als strafrechtelijke dading In 1997 : ongeveer 7 miljoen BEF; In 1998 : ongeveer 12 miljoen BEF; In 1999 : ongeveer 16 miljoen BEF.
De houding van het parket tijdens de procedure Het specifieke oogmerk van de procedure is niet de vereffening van de vennootschap, maar de regularisatie van haar boekhoudkundige toestand. De vordering tot ontbinding wordt stopgezet zodra de vennootschap haar boekhouding in orde brengt en er wordt stelselmatig uitstel van regularisatie verleend (het gaat hier om 60 % van de vennootschappen waartegen een vordering tot ontbinding werd ingesteld wegens het nietneerleggen van de jaarrekening). De procedure wordt systematisch toegepast en de boetes worden steeds opgelegd.
Maribel bis en ter : het nieuwe advies van de C.B.N. Het vervolgverhaal over de Maribel bis en ter-steun dat soms verrassende wendingen kende, kreeg met het nieuwe advies van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen een definitieve ontknoping. Gelet op het voorzichtigheidsbeginsel is de Commissie voor Boekhoudkundige normen van oordeel dat de terugvordering van de in het verleden onterecht toegekende Maribel bis en ter-steun leidt tot een juridisch vaststaande terugbetalingsverplichting, die boekhoudrechtelijk als een schuld erkend dient te worden in de jaarrekening over het boekjaar 1999 samen met de eraan verbonden kost, tenzij in de mate waarin deze kost reeds voordien werd erkend. Dit is de kernboodschap van het nieuwe advies 175/2 dat de Commissie met eenparigheid van stemmen heeft goedgekeurd op haar vergadering van 9 februari 2000.
Terugbetaling onvermijdelijk Sedert 18 juni 1999, de datum waarop het Europees Hof van Justitie het arrest velde dat het annulatieberoep tegen de beschikking van de Europese Commissie van 4 december 1996 verwierp, weet onze regering dat de steun die ze in het kader van Maribel bis en ter aan de ondernemingen heeft toegekend, moet worden teruggevorderd. Die steun, die volgens de Commissie ten onrechte werd toegekend, betreft de Maribelsteun die verband houdt met de periode van 1 juli 1993 tot 1 juli 1997, hetzij 16 kwartalen. Belangrijk is evenzeer dat het arrest van het Europees Hof België ertoe verplicht om ook de interesten op de toegekende bedragen terug te vorderen. Die interesten belopen 6,37 % vanaf de datum van ontvangst van de steun tot aan de volledige terugbetaling, en dit, volgens de regering, op het bedrag dat wordt verkregen na aftrek van de fiscale correctie. Daarna moesten ook nog de praktische modaliteiten van de terugvordering worden geregeld. Hiertoe werd een protocol van akkoord gesloten met de Europese Commissaris bevoegd voor het concurrentiebeleid. De Europese Commissie stemde op 23 juni 1999, op enkele details na, in met dit protocol, dat zes maanden later door de Wet van 24 december 1999 houdende sociale en diverse bepalingen (B.S. van 31 december e 1999, 3 uitgave), in het Belgisch recht werd omgezet (1).
Welke ondernemingen ? Wat onmiddellijk opvalt is dat de terugvordering enkel zal gebeuren bij ondernemingen die in België nog actief zijn. En onder hen worden bepaalde op grond van de «de minimis»- regel vrijgesteld van terugbetaling : de ondernemingen met minder dan 50 werknemers en de ondernemingen die over drie jaar niet meer dan 100 000 euro (4 033 990 BEF) aan steun hebben ontvangen of die minder dan 5 378 653 BEF steun hebben genoten gedurende de vier jaar dat de Maribel bis en ter-steun van toepassing was. Na toepassing van deze regel, zullen enkel de ondernemingen met meer dan 50 werknemers die een Maribel bis of ter-vermindering hebben genoten waarvan het verschil met de gewone Maribel hoger ligt dan een forfaitair bedrag van 100 000 euro (of proportioneel hoger indien ze meer dan 12 kwartalen steun hebben ontvangen), verplicht worden de subsidie terug te betalen. Met dien verstande tenslotte dat er een casuïs-tische benadering in het vooruitzicht wordt gesteld om rekening te houden met ondernemingen die door de terugbetaling in moeilijkheden zouden komen of tot herstructurering zouden worden verplicht. In voorkomend geval zullen bij koninklijk besluit bijzondere modaliteiten van terugbetaling, en zelfs van vrijstelling, worden vastgesteld.
Hoe berekenen ? Volgens artikel 103 van voornoemde wet stelt de R.S.Z. het terug te betalen bedrag vast op basis van de volgende berekeningsgrondslag : – verschil tussen Maribel bis en ter en gewone Maribel; – aftrek van de fiscale correctie (2) (40,17 %); – toepassing van de «de minimis»-regel met aftrek van een bedrag van 100 000 euro (of een proportioneel bedrag); – vermeerdering met het bedrag van de interesten (6,37 %).
Terugbetalingsmodaliteiten De regularisatiebedragen worden gelijkgesteld met socialezekerheidsbijdragen. De betrokken ondernemingen kunnen kiezen tussen een eenmalige terugbetaling van het totale bedrag op 1 april 2000 of een gespreide terugbetaling in twaalf driemaandelijkse schijven, waarvan de laatste op 1 april 2003 moet vereffend zijn. De keuze voor één van beide terugbetalingsformules moet worden gemaakt binnen de dertig dagen nadat de R.S.Z. het terug te betalen bedrag heeft medegedeeld. Maakt de onderneming haar keuze niet binnen de gestelde termijn bekend, dan wordt ervan uitgegaan dat ze impliciet geopteerd heeft voor de driemaandelijkse terugbetaling in 12 schijven.
Boekhoudkundige verwerking We kunnen er niet omheen. Bijna twee jaar geleden kon het advies 175/1 (3) dat de Commissie voor Boekhoudkundige Normen aan deze problematiek wijdde niet ieders goedkeuring wegdragen. We hebben dit advies besproken in onze nieuwsbrief (nr.14/98) onder de titel «Terugbetaling van de Maribel bis en ter-steun : een voorziening is een schuld geworden». Door de evolutie van het dossier, moest er echter een nieuw standpunt worden ingenomen. Dat is gebeurd in het advies 175/2 dat op de vergadering van 9 februari 2000 eenparig werd goedgekeurd. Het advies herhaalt in de eerste plaats de werkhypotheses die werden aangenomen in advies 175/1, evenals de boekhoudkundige verwerkingen die eruit voortvloeiden. Vervolgens worden de nieuwe gegevens toegelicht die een aanvullend advies van de Commissie rechtvaardigen en wordt er een boekhoudkundige verwerking uit afgeleid die beantwoordt aan de principes van de boekhoudwetgeving. Hierna volgen de kernpassages uit het advies : «Uit de hiervoor beschreven gegevens kan worden afgeleid dat de uiteindelijke regularisatie van de betwiste Maribelsteun het midden houdt tussen de in het advies 175/1 in aanmerking genomen hypothesen». De Commissie baseert haar argumentatie op artikel 19 van het Jaarrekeningbesluit van 8 oktober 1976 en is van oordeel, «gelet op het voorzichtigheidsbeginsel, dat de terugvordering van de in het verleden onterecht toegekende «Maribel bis en ter»-steun tot een juridisch vaststaande terugbetalingsverplichting leidt die boekhoudrechtelijk als een schuld erkend dient te worden in de jaarrekening over het boekjaar 1999 samen met de eraan verbonden kost, tenzij in de mate waarin deze kost reeds voordien werd erkend. Artikel 19 van het Jaarrekeningbesluit van 8 oktober 1976 bepaalt immers dat rekening moet worden gehouden met alle voorzienbare risico’s, mogelijke verliezen en ontwaardingen, ontstaan tijdens het boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft of tijdens voorgaande boekjaren, zelfs indien deze risico’s, verliezen of ontwaardingen slechts gekend zijn tussen de balansdatum en het ogenblik waarop de jaarrekening door het beheersorgaan van de onderneming wordt opgesteld en dat anderzijds rekening moet worden gehouden met de kosten die betrekking hebben op het boekjaar of op voorgaande boekjaren ongeacht de dag waarop deze kosten worden betaald.
Bij de waardering van deze terugbetalingsverplichting kan geen rekening worden gehouden met een eventueel «compenserend effect» van de aangekondigde structurele lastenvermindering gelet op het ontbreken van enig rechtstreeks verband tussen de terugvordering en de geplande algemene lastenverlaging, zowel wat betreft het toepassingsgebied, de omvang van de bedragen als de periodes. De geplande lastenverlaging leidt voor alle sectoren tot een toekomstige vermindering van de socialezekerheidsbijdragen die in de boekhouding niet als een afzonderlijke opbrengst zal worden erkend, doch in mindering zal worden gebracht van de te betalen socialezekerheidsbijdragen. Aangezien er nu voldoende duidelijkheid heerst over de omvang van de terugbetalingsverplichting, dienen de reeds in het verleden gevormde voorzieningen te worden aangewend voor de erkenning van een schuld. In hoofdstuk III van de bijlage bij het Jaarrekeningbesluit van 8 oktober 1976 worden schulden immers omschreven als « de te betalen kosten die in de loop van het boekjaar of van een vorig boekjaar werden gemaakt en waarvoor nog geen titel bestaat maar waarvan het bedrag vaststaat of met nauwkeurigheid kan worden geschat» U kunt de volledige tekst van dit advies raadplegen op onze internetsite (http ://www.accountancy.be/ned/idac/nieuws). Het zal een interessant element uitmaken in het debat dat de komende maanden ongetwijfeld zal worden gevoerd over de fiscale behandeling van de aldus geboekte kost. Wij volgen de zaak alvast met veel belangstelling.
(1) Aan deze nieuwe visie van de regering kan niet stilzwijgend worden voorbijgegaan. In een eerste versie stelde het akkoord voor om de steun die in de toekomst, in de vorm van een verlaging van sociale lasten, zou worden toegekend aan de ondernemingen die de Maribelsteun hebben genoten, te verminderen met een bedrag gelijk aan de ten onrechte ontvangen steun (ongeveer 11,4 miljard BEF). Om technische redenen bij de R.S.Z. kwam deze «zachte» terugbetaling door afhouding op toekomstige steun, op de helling te staan. Bijgevolg zal de terugbetaling van de Maribelsteun niet gebeuren via een korting op nieuwe subsidies, maar wel door specifieke terugbetalingen. Hoewel dat niets verandert aan de ontvangen en terug te betalen bedragen, zijn de betrokken ondernemingen nu wel verplicht om de terug te betalen bedragen op te hoesten uit hun beschikbare middelen. (2) Er wordt een fiscale correctie toegepast om rekening te houden met de hogere winsten ten gevolge van de ontvangen steun. De steun die werd toegekend in de vorm van een vermindering van de sociale bijdragen (die fiscaal aftrekbaar zijn), heeft immers de belastbare winst verhoogd en heeft er dus toe geleid dat de ondernemingen meer belastingen hebben betaald. Het is dan ook logisch dat de belasting op die verhoogde winst wordt afgetrokken van het terug te vorderen bedrag. (3) «Verwerking in de jaarrekening over het boekjaar 1996 en de daaropvolgende boekjaren, van de Maribel bis en ter-steun toegekend voor de boekjaren 1993, 1994, 1995 en 1996», Bulletin nr. 43, maart 1999.
(501/NB IAB)
© 2000 Alle rechten voorbehouden. Noch deze publicatie, noch gedeelten ervan mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrieval systeem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze dan ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De auteurs, de redactie en de uitgever streven naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie waarvoor ze echter niet aansprakelijk kunnen worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : J. De Leenheer, I.A.B., Livornostraat 41, 1050 Brussel (tel. (02) 543 74 90, e-mail :
[email protected]) I.A.B.-publicatie, in samenwerking met Ced.Samsom, Kouterveld 14, 1831 Diegem