I3e jaargang no. 2 - mei 1980 - verschijnt 4 keer per jaar
ORGAAN VAN DE HISTORISCHE KRING HAAKSBERGEN
Aold Hoksebarge REDAKTIE: W. E. ten Asbroek J. G. L. Overbeeke J. Vredenberg ADMINISTRATIE: A. J. Temmink, Eibergsestraat 108, 7481 HN Haaksbergen, Postrek. 2547699 t.n.v. Penningmeester Historische Kring Haaksbergen
„Aold Hoksebarge" wordt toegezonden aan de leden van de „Historische Kring Haaksbergen". Zij betalen voor lidmaatschap en abonnement ƒ 12,50 per jaar. Publikatie of overname van artikelen, geheel of gedeeltelijk, alleen toegestaan met schriftelijke toestemming van de auteurs.
Bestuur van de Historische Kring Haaksbergen D. Jordaan J.G.H.zn.
Bleekhuisje, Voorzitter
7481 TT Haaksbergen
tel. 1248
J. G. L. Overbeeke
Fazantstraat 13 Secretaris
7481 BG Haaksbergen
tel. 1634
A. J. Temmink
Eibergsestraat 108 Postrekening 2547699 Penningmeester
7481 HN Haaksbergen
B. E. Asbreuk
Erve Meyerinkbroek
7482 PN Haaksbergen tel. 05405-214
W. E. ten Asbroek
Van Heemskerkstraat 11
7482 BS Haaksbergen
tel. 4799
Mej. R. Brummelhuis
Dr. Ariënsstraat 8
H. J. J. ten Hagen J.
Mozartstraat 46
B. A. Leusink J. F.
Nachtegaalstraat 13
Overbeek J.
Bevertstraat 14
7481 JL Haaksbergen 7482 VD Haaksbergen 7481 AT Haaksbergen 7481 CX Haaksbergen
tel. 3594 tel. 3509 tel. 2023 tel. 1564
Vredenberg
Weverstraat 16
7481 JZ Haaksbergen
tel. 2348
805 VERENIGINGSNIEUWS Op 14 april j.l. hield onze vereniging zijn jaarlijkse ledenvergadering in Hotel Morsinkhof te Haaksbergen. Al direct na opening door voorzitter Jordaan ontstond een discussie tusse n hem en de heer J. Put over het bewaren van historische panden. Over deze kwestie was reeds enkele keren door ons bestuur gesproken, maar men was niet tot een eensluidende conclusie geko men. De plannen van de gemeente en onze kring werden bovendien doorkruist door ingezonden stukken, met aanvallen op het gemeentebestuur, waarachter het kringbestuur beslist niet staat. De jaarverslagen 1979 van secretaris en penningmeester werden ongewijzigd goedgekeurd evenals een voorstel om de contributie met ingang van 1981 Ie verhogen tot f 15,— per jaar. De aftredende bestuursleden A. J. Temmink en J. Vredenberg werden herkozen. Op zijn verzoek werd in plaats van laatstgenoemde J. B. A. Leusink tot vice-voorzitter gekozen. Bij de bestuursmededelingen werd de publicatie van een boek over de veldnamen van Haaksbergen aangekondigd alsmede een mogelijke herdruk van de Historie der Kerken. De excur sies van 1980 zullen naar Buurse en Neede gaan. Na de pauze werd door de heer J. J. Grootenboer uit Borne een lezing met dia 's gehouden over Klopjes in Twente. De ca. 50 aanwezigen beloonden hem met een gul applaus. W. E. ten Asbroek
DE WONINGEN ROND DE PIEPENBRINK (10) HUISNR. 101 In 1650 trouwde de uit Goor afkomstige timmerman Reyndt van Lochem met Geeske Lucassen ter Horst, dochter van Hendrik. De huwelijksvoorwaarden waren vóór augustus 1650 reeds gemaakt. Op 15 november 1674 hertrouwde Reyndt met Geertje Sickinck uit Geesteren (Gld.). Uit de gerichtsprotoeollen van 26 november 1655 blijkt, dat Reyndt onder meer weefgetouw en vervaardigde. Rijk was zijn bestaan niet, want zowel in de vuurstedenregisters van 1675 als 1682 werd hij als pauper vermeld. In 1682 woonde hij in huis nr. 101. Of hij er voor dien ook woonde, is onbekend. Zijn oudste zoon Jan was houtdraaier te Diepenheim, waar hij stoelpoten en spinnewielen maakte. Een andere zoon, Egbert, trouwde op 4 november 1683 met Grietje ter Striepe uit Alstatte. Een tweede Egbert trouwde op 7 augustus 1692 met Grietje Bouwmeesters, dochter van Hendrik in het dorp Haaksbergen. Mogelijk zijn deze twee dezelfde, maar uit het Haaksbergse trouwboek blijkt niet dat de tweede Egbert weduwnaar was. Uit het debiteurenboek van brouwerij de Zwaan blijkt, dat Egbert van Lochem op 21 oktober 1763 begraven werd. Welke Egbert het ook was, in ieder geval was hij stokoud geworden. Hij woonde toen al lang niet meer in huis nr. 101, want uit enkele aantekeningen blijkt, dat hij tussen 1701 en 1723 verhuisd was naar de Oostenstraat. Het pand nr. 101 werd toen, vermoedelijk door koop, verworven door Derk Waanders, herbergier in de Zon. Diens dochter Elisabeth trouwde in april 1728 met Barthold Michgorius en hertrouwde in juni 1743 met Werner Bloemkamp. In de gerichtsprotoeollen werd op 18 maart 1733 vastgelegd, dat Barthold Michgorius een half huis, waarin broer Jan woonde, en nog een half huis liggend naast dat van Berent Veehof (nr. 100) in de Kattenstraat beleende. Er werd bij geno -
806 teerd, dat het van wijlen zijn schoonvader aangeërfd was. Toen Barthold omstreeks 1742 overleed, werd het door broer Jan bewoonde deel eigendom van Bartholds weduwe en haar tweede man Werner Bloemkamp. De andere helft werd eigendom van Bartholds zoon Egbert Michgorius. Op 16 februari 1761 kocht Eg bert Michgorius Janszoon het door hem bewoonde halve huis van de erfgenamen van de weduwe Bloemkamp In de gerichtsprotocollen werd toen vermeld, dat Egbert Michgorius Janszoon en Egbert Michgorius Bartholdszoon elk een half huis op de Piepenbrink hadden. Egbert Janszoon werd in 1770 door financiële moeilijkheden gedwongen zijn huis te verkopen aan Derk te Lintelo Harmenszoon, maar kon blijven wonen. In 1774 kocht Egbert Michgorius Bartholdszoon dit deel, waardoor het gehele pand weer in handen van één eigenaar kwam. Op 1 februari 1789 trouwde Bartholomeus, zoon van Egbertus Michgorius Bartholdszoon met Janna Bouwmeesters, dochter van Anthony. Bij de volkstelling van 1795 werd hij vermeld als Bartes Michgorius, winkelier. Zijn gezin bestond toen uit 3 personen. In de volkstelling van 1830 werd vermeld Barthlomeus Michgorius, 60 jaar, winkelier en zijn vrouw Janna Bouwmeesters, 62 jaar. Op 5 januari 1846 werd het pand door koop eigendom van Carl Joseph R öntz uit Vreden, die er zijn bakkerij en winkel vestigde. Voor 1869 werd zijn neef Alber tus Bernardus Meijerink als tweejarig kind in het gezin opgenomen, zoals uit het gemeentearchief blijkt. Toen het gezin R öntz tussen 1883 en 1891 uitstierf, zette deze neef het bakkersbedrijf voort. Hij werd daarbij vanaf 15 april 1891 geassisteerd door zijn vijf jaar oudere broer Willem Hendrik Meijerink. Eind 1891 vertrok Albertus Bernardus Meijerink naar Zwolle. Willem Hendrik zette de zaak voort. Hij huwde in 1894 met Suzanna van Langen uit Tubbergen en overleed op 3 september 1901. Zijn weduwe heeft de winkel tot haar overlijden in 1950 alleen voortgezet. Haar dochter Leida heeft er daarna nog enkele jaren gewoond, waarna het pand werd afgebroken. HUIS NR. 102 Uit rentmeestersberekeningen blijkt, dat de ondergrond van dit huis tot de zgn. Blankenborggoederen behoorde en dus vermoedelijk eens eigendom was van de heren van Ahaus, die kasteel Blankenborg en de onderhorige goederen in 1449 aan de bisschop van Utrecht verkochten. In 1563 werd de ondergrond door de Staten van Overijssel als „huistede" verpacht aan Arndt Hermanszoon en in 1610 aan Geert van Scheven. Laatste was te Enschede geboren als zoon van Roelof van Scheven en Hermken Helmichs, dochter van de Haaksbergse bierbrouwer Frederik Helmichs. Geert huwde twee maal, eerst met Catharina Michgorius Johansdochter en daarna met Margaretha van Bevervoorde tot Mensink Bernardsdochter. Geert was een rechtskundige, die veei partijen voor het Haaksbergse gericht vertegenwoordigde. Zijn zoon uit het eerste huwlijk, Roelof van Scheven, volgde zijn vader in het pand op. Dit blijkt uit een notitie in de gerichtsprotocollen van 9 maart 1663, waarin werd vermeld, dat Roelof van Scheven en zijn vrouw Magdalena van Scheven (een verre verwante uit de Duitse tak Van Scheven) een bedrag van 100 daalder van „Godes Armes" (N.H.Diaconie) leenden. Als onderpand werd toen genoemd het huis van de ouders aangeërfd naast Cruisebeek's behuizing (nr. 103). Roelof werd in 1668 door de rentmeester als pachter vermeld, hoewel hij toen
807 reeds overleden was, zoals blijkt uit het Haaksbergse trouwboek bij he t huwelijk van zijn dochter Catharina. In 1675 werd het pand bewoond door de weduwe Roelof van Scheven, pauper, en een dochter, wier man in Frankrijk gevangen zat. Waarschijnlijk was deze ge vangen genomen tijdens de tweede bisschoppelijke oorlog (1672-1674). Op 6 augustus 1682 trouwde Egbert Michgorius Hendrikszoon met Lysebeth Harbers Goosensdochter. Uit het vuurstedenregister van hetzelfde jaar blijkt, dat dit echt paar toen in pand nr. 102 woonde. Mogelijk waren zij zelfs eigenaar van het huis. Eigenaar van de ondergrond werden zij in 1716 toen deze openbaar door de domeinen geveild werd. Op 30 juni 1717 maakte Egbert Michgorius zijn testament. Hij liet het huis met het „distilleerhuis" na aan zijn oudste zoon Hendrik. Vermoedelijk waren vader en zoon dus beiden jeneverstokers. Hendrik huwde in 1719 met Catharina te Lintelo Arentsdochter. Op 24 januari 1735 werd het pand door koop eigendom van Christiaan te Giffel. Voor het huis en landerijen onder Haaksbergen werd 1000 gulden betaald. Christiaans weduwe, Janna Elisabeth ten Raa, verkocht de eigendom op 4 maart 1740 voor f 1175,— aan de Haaksbergse koopman Jan ter Horst Hendrikszoon en diens vrouw Aaltje Wargerink, die op 9 oktober 1729 getrouwd waren. In de akte werd vermeld dat het pand „in de Kattenstrate" naast het huis van Jan Hulst (103) lag. Op 29 juni 1760 testeerden Jan ter Horst en Aaltje Wargerink „op het langst leven". Zoon Arent zou het huis nr. 102 met het bijliggende hofje krijgen. Op 1 augustus 1767 deed de weduwe Jan ter Horst cessie aan haar zoon Arènt ter Horst. Deze was op 22 september 1 765 getrouwd met Anneke ten Segger uit Oele onder Delden. Opvolger in het huis werd hun dochter Janna, die twee keer trouwde: op 12 augustus 1792 met Jan ten Raa en op 4 augustus 1799 met Jan Smits. Na Janna's overlijden hertrouwde Jan Smits omstreeks 1810 met Geesken ter Brugge. Volgens de volkstelling van 1830 woonden in pand 102 de 55-jarige in Amsterdam geboren winkelier Jan Smits J.W.zn, zijn 42-jarige te Hengelo geboren echtgenote Geesken ter Brugge en hun kinderen Hendrik Jan, 16 jaar, Johanna Wilhelmina, 13 jaar en Jan Willem, 9 jaar. Jan Smits J.W.zn. was voor zijn huwelijk chirurgijn op de vloot geweest. Zijn zoon Hendrik Jan volgde hem op als winkelier. Tevens was hij houtskoolhandelaar, steenbakker, boekhouder van de N.H.diaconie en tenslotte brievengaarder toen in 1850 de brievenpost gereorganiseerd werd en ten zijnen huize een hulppostkantoor werd ingericht. Op 2 oktober 1875 werd Smits als „posthouder" opgevolgd door de Nijmegenaar A.G. Klaassen, waardoor het kantoor verplaatst werd. Hendrik Jan Smits werd nog vermeld in de kiezerslijst van 1897/1898. Medebewoner in het pand en medekiezer was toen zijn in 1843 geboren zoon Jan Gijsbert. Deze laatste werd in 1909 ook als bewoner opgegeven. In 1921 werd het pand gekocht door de Coöperatieve Winkelvereniging Volksbelang, die het na verbouwing inrichtte tot winkel en bakkerij. Een tiental jaren ge leden werd het pand afgebroken om plaats te maken voor een parkeerterrein. W.E. ten Asbroek - J .B.A. Leusink - J .G.L. Overbeeke
808 .DE TAAL VAN HAAKSBERGEN (XLVI) BERNARDTE LINTELO (3) In de beschrijving van het „boerenhoes" hebben we voor het gemak van de lezers de spelling van Te Lintelo aangepast aan de tegenwoordig gangbare regels voor dialectschrijfwijze. Aan de inhoud doet dit verder niets af. Voorts dient opge merkt te worden, dat de tongval van Brammelo hier en daar iets afwijkt van die in het dorp Haaksbergen, waarvan Berghege zich bediende. Er bestaan verschillen, niet alleen van plaats tot plaats, maar zelfs van buurt tot buurt, die een aandachtige lezer niet zullen ontgaan. Ook bv. in Buurse en Isidorushoeve horen we kleine verschillen ten opzichte van het hoofddorp van onze gemeente. Deze verschillen doen echter geen afbreuk aan de onderlinge verstaanbaarheid. Te Lintelo heeft in zijn schets een cultuurhistorisch monument van grote waarde nagelaten. Ze dateert uit het einde van de 19e eeuw en geeft de toestand weer, zoals alleen de hoogbejaarden van thans zich nog kunnen herinneren. Er issindsdie tijd en met name na de Tweede Wereldoorlog op het platteland zo veel veranderd dat de jongere generatie zich nauwelijks of helemaal niet meer kan voorstellen, hoe het vroeger was. Dit is voor ons aanleiding geweest om het stuk in zijn geheel in Aold Hoksebarge op te nemen. Belangstellenden wijzen we erop, dat hetzelfde stuk ook te vinden is in de „Driemaandelijkse Bladen", oude serie, 3e jaargang, blz. 63 e.v. 'N BOERENHOES HET LINTËL . Disse keer wi'k ow ees vertellen van 'n boerenhoes, zoas ik der vrooger, zegt de aole leu, eene ekend hebbe, too 'k nog zonne jonge was.' Ik zal ow zeggen, hoo 't der van boeten en van binnen oetzoog vuur 'n vief en twintig, dartig jaor (Dat was dus omstreeks 1875, Vr.) Mer ik wet 't nog better. Ik zal 't ow la oten zeen. Gaot mer is met mie. Eers zöw' et van boeten bekieken. 't Is een groot boerenhoes met ne vuurkamer der an. 't Zal ne goeie dartig elle lank en ne elle of achtteen breed waezen. De kamer steet an de noordwestkaante tegen de vuurmure. Ze zal ne elle of viefteen breed waezen en ok bienao net zo laank. Den vors van 't hoes en ok van de kamer is riekelijk twaalf elle baoven de groond. De muren zunt van bak -stene, alleene 'n voot is van Bentemerstene. 'n Gevel vuur 'n nienaende is van eekene plaanken, vuur 'n baovenaende ok. 't Dak is tot an de plate van pannen, veer-ders van stro, ne stoppeldekken, hier en daor bie-elapt met ne haordekken. Op de kamer is 't helemaols van pannen, daor bunt de gevels ok helemaols van stene. De ziedmuren van 't hoes en an de weerskaante van de kamer zunt neet hoge. De ziedmure (eigelik de vuurmure) an de oostkaante van de kamer is ne elle of zesse hoge, daor zunt dree grote raams en ne dure an. Baoven der tegen steet in aankers 1743. An 't aende van de kamer hej' twee grote raams en in de vuurmure van 't hoes 'n groot raam en nog 'n klein, en daor tusgen in de baovendure. Ziezo, now hej' der van boeten genog van ezeene, now zöw' is nao binnen gaon. Laow' de neendure mer ingaon. Eers kom ie in 't oonderschuursel, ie zeet wal, de neendure hank 'n gebint nao binnen. An den haoken daor hank et halshaolt, de bieliene, de ploogliene en de zwöppe. Now loopt der in, dan köj' oet kieken, mer _ pas op, stot de teens neet an 'n zul. De neendure besteel eigelik oet veer duren,
809 twee an twee baoven mekare; mil'n der in komt ze bie eene tegen den middeler an, den stiepel het ze dat dinge ok wal. In de zommerlandige dag steet 'n baoven sten wiedwagens los, dan köj' 't hele hoes duur zeen. De delle is van leem. An de rechterkaante hej' 'n koostal . Daor kont zo'n stuk of viefteen, zesteen beeste in staon. Duur de twee duren, eene an 't aende en eene op 't zied, kont ze nao boe ten. Achterin daor tegen de ziedmure hangt een paar slete, dat is 't hoonderrek ken. An de leenkerkaante hej' twee peerdestaïle, een kalverschot en heel achter an 't aende een paar varkenschötte. De peerdekrubben zunt van Bentemerstene; in den groten, vuur de beide vuurste stalle, steet et jaortal 1766. Baoven de krub be hej 1 de reupe, en daor oonderan zit 't slag, daj' van de reupe op de krubbe kont laoten vallen, dan kont de hoonder der neet invleeg én. De peerde kont neet oet de stalle as aover de delle; an de achterkaante hej' alleene grote vaensters um 'n mes der oet te smieten. Op de hiele baoven 'n koostal lig stro, baoven de peerde mangs heui, mange stro. Achter baoven de varkenschötte wordt 's winters et kaf bewaard, dat hét dan ok de kafhiele. Vuur op de delle hej' naos 'n peerde stal de waevekamer. Daor is ok al neet volle in te zeen; 't tow is der oet. 't Lech kump der in duur twee kleine raemkes. Now kom is in 'n heerd. De vlore is an de eene kaante van Bentemerstene (vrooger helemaole), an de aandre kaante van keisteentjes. Mil'n in is de vuurrake. 't Lech volt duur 'n groot raam met kleine roeten en duur 't baovenlech van de baovendure. An weerskaanten is 't offeschot ten met plaanken. Baoven de duren hej' de lieste en de kleesels. Naos 'n koostal vuur op de delle hej' 'n melkkelder, daor steet 'n trog. Der is 'n raemken an met holten trali ën an de boetenkaante der vuur. De melkkamer der naos is net zo; daor zunt an weersekaanten baanken um der wat op te zet ten. Dan hej' de waskamer, dae is 'n betjen grötter; 't lech volt duur 't raemken, da'k ow ewezen hebbe in 'n vuurgevel. Achter de richels staot teld ers en schötteln. Baoven alle dree is 'n gewulfte, elks met dree kleine baogens, 'n tongewelf. De vlooren zunt van bakstene. An dezelfde kaante is ok nog de broodspeende. An de aandere kaante is naos de waevekamer ne bedstae de klokkenkaste met de olderwetse klokke, de glazenkaste en daoroonder 't speendeken, en dan ne dure, waorj' met nao 'n slaopkamerken gaot, daor zunt twee bedstaen'n. An beide aen den van de eene hej' kleine hökskes, waorin spinneweels en 'ri haspel bewaard wordt. Now zöw de gebinten is tellen. Daor zunt der achte. An 'n tweeden balken baoven 't veur zit 'n haolboom met 't haol. Oonder an 'n haolboom zit 'n laampendraeier. Tusgen 't veerde en viefde gebint hej' 't balkenslop. Op 'n balken z öw' mer neet gaon kieken. Daor wordt de rogge op evat en an weersekaanten van 't slop en op 't liekspeer de haver. Tusgen 'n eersten en 'n tweeden balken baoven 'n heerd hangt de wiemenhölter. Tegen 't kleesel baoven de glazenkaste 't geweer. De stiels, de balkens, de stekbaende, de plate, de sporen, de oplangen, de koziens, de duren, de zolder, alles is van eekenhaolt. Now zöw' is nao de kamer gaon. De vuurkamer besteel eigelik oet dree kamers en nen kelder. Duur disse glazene dure kom ie van 'n heerd in de vuurstekamer. Rech vuur ow, tegen de scheidsmure van de vuurste en de achterste kamer is de heerd-
810 stae en 'n boozem. An de linkerkaante is 'n groot raam en in 'n tuten naos de glazene dure de trappe, waorj' met nao 't zolder gaot. Oonder de trappe is 't zaandhok. Tegen ow ezeg en ezwegen, was duch mie strafhok wal zonnen goon namen. Oet de vuurste kom ie in de achterste kamer duur de dure an de rechterkaante van 'n schosteen. 't Is nog al ne grote kamer, ze zal wal zowat ne elle of negene laank en ne elle of zeuvene breed waezen. An de rechterkaante zunt twee grote raams, met de dure der tusgen in en an 't aende is ok nog 'n groot raam. De raams an de kamer en an 'n heerd zunt effen groot. Achter 'n stapel van de vuur ste kamer hej' nen Engelsen heerd. An de leenkerkaante is tegenaover de boetendure de kelderdure. In 'n kelder is flink roemte; deepe isse neet, dat zal met twee, dree voot wal ophaolden, mer 'n grötsten keerl kan der toch wal rechtop staon. An 't aende en ok op 't zied is 'n raam. Wat ne zwaore eekene ribben ligt der oonder 't zolder van de kamer en zo rech as ne keerse, daor wazzen wal hoesbalkens an. Now gaow' duur de vuurste kamer nao de ziedkamer. Da's 'n slaopkamer met twee bedstaen. Der baoven en ok baoven 'n kelder hej' 't zaodzolder. Wocht effen, dan za'k de ledder aeven halen, aanders köj' der lastig opkommen. Hier is 't loek, daor köw' der an op. Duur de baovenste helfte van 't raam, daj' an 't aende van 'n kelder ezeen hebt, kump 't lech. 't Gedeelte van 't zolder baoven 'n kelder is leger as baoven de ziedkamer. 't Wordt wienig gebroekt, ne enkele keer wordt der nog wal is spörriezaod op bewaard. Now zöw' de trappe in de vuurste kamer is opklimmen. Laot ik mer vuurroet gaon, dan kaan'k 'tzolderloek mangs opdoon. 't Zolder geet van 't eene aende van de kamer tot an 't aandere, en 't is 1 zo breed as de achterste kamer. Waes mer neet bange, daj der duur zölt vallen, loop der mer gerost op; 't is helemaols van zwaoere eekene plaanken. An beide aende hej' 'n vaenster. 't Is 'n mooi zaodzolder. Ik wol, dat ik de rogge hadde, dee daor zien laeven al op hef elaegen. Ie mot wetten, vrooger hadden ze hier ne jeneverstokkerieje, daorumme hebt ze too ok zonne flinke kamer etimmerd met zuk ke zolders en zonne grote kelder. Misschien hej' der gien arg in ehad, met vuur de grote peerdekrubbe ligt Baentemerstene met gaatjes der in, dat zunt eigelik eesstene. De braanderieje was net effen aover de graenze in 't Geldersge, vlak bie Traoman. Daor ligt nog brokken stene en effen an disse kaante hej' 't Stökkersdieksken. Ik hebbe mer as ees heuren vertellen, dat de beeste zo gauw as ze mer los elaoten hadden, van zelfs regelrech der op an elopen wazzen hen juche zoegen. Jonge, en dan hadden ze zo'n melk egevene Bie 'n schosteen hej' ne trappe, daor gaoj' met nao 't baovenste zolder. Loopt der mer vrie op, al zunt de ribben en de planken neet zo dikke as van 't underste zolder; duurvallen dooj' der toch neet. Daor is ok an beide aenden 'n venster. Vuur dat an de noordkaante hank tusgen twee paöle een groot zwaor rad met iezerne krammen der in, net zukke zwaalvenstatte. 'n Dik touw ligt der bie. Dat toostel hebt ze vrooger gebroekt um 't zaod an de boetenkaante op te trekken nao 't zolder. Baoven 't baovenste vaenster zit nog de katrolle, daor 't touw aover leep. Ziezo, laow' now mer wier nao underten gaon; loop mer vuuroet, dan kan ik 't loek dichte laoten vallen. Now is der nog 'n zölderken in de kamer, daj' nog neet ezeene hebt, mer dat dörf ik ow neet te wiezen; van zelfs vinden zöj' 't ok neet makkelik, dat hét 't oorlogszölderken.
811 Of ze vrooger ok starke huze timmern! Alles van eekenhaolt en van boeten alle-maols anderhalve steens en van binnen steenmuren. Daor möj' rechtevoort umme kommen! Laow' now nog is efkes in 'n hof gaon kieken. Zowat roond um 'n hof en achter de westkaante van 't hoes löp ne grafte tot kort vuur de niendure. Waleer zal-e wal helemaols um 't hoes hen elopene hebben. Achter in 'n hof is 'n viever. Daor wazzen vrooger gaoldvisge in. Dee hadden ze evoord met beschu-ten. Waor dee wilgen daor staot, vuur op 'n Brink, ston vrooger 'n barg (nen schuurbarg). In zeuven of achte en zestig (1867/68 Vr.) is den ummewaeid. Daor was de haand neet an ehaolden. Now hej' der alles van ezeene. Haold ow mer good, en aj' is wier langs komt, kiekt der is wier achterhèn. B. te Lintelo - J. Vredenberg HET STAMHUIS DIEVELAAR AAN DE OOSTENSTRAAT In een oud kerkboek schreef mijn overgrootmoeder: „Den 8 Jan.1834 zijn wij getrouwd, Antonius Johannes Dievelaar en Johanna Hermanna Meiman, in de kerk te Liederholt huis onder Heino". Overgrootvader A. J. Dievelaar werd op 4 september 1803 te Groenlo geboren als zoon van Johannes Arnoldus en Maria Beren-dina Jansen Jan Derksdochter, die op 9 januari 1791 getrouwd waren. Johannes Arnoldus was bierbrouwer en woonde samen met zijn schoonvader, die tapper was, aan de Beltrumsestraat te Groenlo. Hij overleed op 1 oktober 1836 ten huize van zijn zoon te Haaksbergen en was geboren op 1 september 1761 als tweede zoon van Jan Dievelaar Hendrikszoon uit diens tweede huwelijk met Catarina Cunera Klumper Matteusdochter, gesloten op 27 mei 1759. Jan overleed op 27 augustus 1765 en C. C. Klumper op 19 november 1804, beiden te Groenlo. De Grolse familie Dievelaar, die ook vermeld wordt als Dieveler, Dievelman, ten Divelder en ten Dievelder, stamde uit de Dijkhoek ten zuiden van Borculo, waar het stamerve nog steeds bekend staat als „Develman". In een pachtregister, bewaard op het archief te Munster, wordt vermeld: „Dirck to Develde (Dievelaar) en zijn vrouw Anna verkochten op 28 april 1561 aan de Needse pastoor Stepha-nus Thutel een jaarrente van 4 Rijnse goudgulden uit hun helft van het goed Vol-ckerinck in het kerspel Geesteren, buurtschap Heurne. Dit betrof de boerderij, die thans „De VöIker" heet. In het verpondingsregister anno 1646 van de Heerlijk heid Borculo staat onder Neede genoteerd: „Berent Rycholte voor een hooiland van 1 dachwerk bij Develer in den Dijk". Helaas is de genealogische aansluiting van de Grolse tak met de Borculose nog niet precies bekend. Misschien brengen oude doop- en trouwboeken nog eens opheldering. Terug naar overgrootvader Antonius Johannes Dievelaar. Volgens familietraditie leerde hij als „Wandergesell" in het nabije Munsterland het vak van blauwverver en blauwdrukker. Na zijn opleiding vestigde hij zich in 1827 te Haaksbergen, waar hij volgens de volkstelling van 1830 woonde ten huize van Jan Kok, Blankenburgerrot no. 178 nu Blankenburgerstraat 18. Er woonde ook Johan David Zwarts uit Kölingen of Köbingen, die hem waarschijnlijk bij zijn werk assisteerde. In 1830 kocht hij op de openbare verkoping van de goederen van de burgemeesters-
812 zoon Christiaan Waanders het huis nr.12, thans Von Heijdenstraat 1. Deze koop hield verband met zijn huwelijk op 8 november van hetzelfde jaar met Frederica Margaretha Stuve, dochter van Jan Hendrik, mulder van de Oostendorper watermolen. Het jonge paar vestigde in het pand een blauwverven')' en -drukkerij met daarbij een kleine winkel en een landbouwbedrijf, het laatste vermoedelijk voor eigen gebruik. Uit het huwelijk werden twee kinderen geboren: in 1831 Maria Euphemia, die huishoudster werd aan de R. K. Pastorie te Ruurlo, waar zij 48 jaar oud overleed, en in 1833 een zoontje, dat heel jong stierf. Bij zijn geboorte overleed zijn moeder. Na het overlijden van zijn eerste vrouw liet overgrootvader door notaris Jan Hendrik Jordaan een boedelbeschrijving maken, waarvan hieronder volgend uittreksel, in de oorspronkelijke spelling: 1. In de keuken, uitzigt hebbend door een raam op het schopje: 7 Schilderijen de Zeven Sacramenten f. 3,50 1 Hangklok of staand horologie f. 20, 1 Vogelkooi f.0,75 I Bruin geverwde hoekbuvet f- 3,12 Kleine tinnen lepels en 1 groote f- 1,— 24 Ijzeren vorken f. 1,20 24 Ordinaire stoelen f. 18,(Het grote aantal stoelen diende waarschijnlijk voor de mensen, die 's zondags na de kerkdiensten kwamen winkelen en daarbij een kopje koffie aangeboden kregen). I1 Stukken gerookt vleesch, 50 ponden 2. In de achterkeuken: 1 Blikken schuimer (schuimspaan) 1 Dito doorslag (vergiet) 1 Dito trechter 5 Stukken ruwe katoen, 200 ellen 3. In de voorkamer, uitzigt hebbende door twee ramen op de straat: 1 Vierkante uittrektafel 8 Stoelen met ovale leuningen 4. In de bedkamertje daarachter: 1 Oud ledikant 1 Bombazijden overbed en Tuistog (Tussor ?) onderbed, eene peuluw en vier kussens 1 Eiken kabinet met drie laden van onderen 1 Zakpistool 5. In de winkel uitzigt hebbend op de straat: 170 Ellen blaauw gedrukte katoen, aan 8 stukken 40 Ellen zwarte bombazijde, aan 6 lappen 100 Ellen blaauw linnen, aan 4 stukken 10 Pakjes lintwerk 1 Pakje zwart linnen garen 4 Pakjes Karkas
f- 10, — ff f f -
0.30 0,60 0,40 60,-
f. 6, — f. 14,— f.
4, -
f. f. f.
70, — 30, — 1, -
f. 68, — f. 22, — f. 35,— f. 2,— f. 0,20 f. 1,20
813 1 Pakje dito wit boslint 1 Dito ligt lint (Linten en karkas dienden vermoedelijk voor dameshoeden)
f. 0,70 f. 0,70
6. Op de deel: 1 Zwartbont koebeest oud negen jaren f. 40, — 1 Dito schimmelbont, acht jaren f. 36, — 17 Mudden aardappels f. 15,— 4 Vimmen rogge met het stroo f. 20, — 250 Ponden hooi f. 5, — 7. In de drukkamer en verwerij: 100 Drukplaten f . 50, 1 Druktafel f. 5,50 Gedrukte katoenen doeken f. 12,50 20 Ponden indigo f.160,3 Verwkuipen met de daarinzijnde verw en 3 kransen f. 80, — 1 Rijfschaal met kogels f. 2, 1 Ijzeren beitsvat met de daarin zijnde ijzerroest f. 3,— 8. In een kamertje 't eindens de keuken: 1 Bombazijden boven en onderbed, een peuluw en twee kussens f- 30,— 9. Op het kamertje (opkamer): 1 Schrijflessenaar f. 6, — 1 Kakstoel f. 2, 1 Zak met 20 Nederlandsche ponden gruttenmeel f. 2, — 34 Koppen (liter) graauwe erwten f. 2, — 17 Koppen groote boonen f. 0,25 1 Zijden dameshoed f. 1,50 1 Spinnewiel f. 0,70 1 Krucifixbeeld f. 0,70 10. In den kelder: 1 Ton met zuurkool f. 4, — 1 Ton met snijboonen f. 1,50 6 Melkbekkens f. 0,30 11. Manskleederen, totaal 3 jassen, 2 rokken, 2 broeken, 3 vesten, 20 hemden, 2 borstrokken, 2 overhemden, 2 petten, 2 paar laarzen, 4 paar zokken, 1 paar kousen en 1 witte onderbroek. 12. Vrouwenkleederen, totaal 8 japons, 3 kleeden, 3 omslagdoeken, 7 rokken, 4 onderbroeken, 3 jakken, 7 kerkboeken, 20 mutsen, 1 doopdeken en 15 kindermutsjes. 13. Linnen en Pellengoed, totaal o.a. 24 beddelaken, 24 kussenslopen, 20 pellen tafellaken, 12 tafel- en 12 halsservetten, 12 linnen en 6 katoenen zakdoeken. 14. Goudwerk: 1 Boek met gouden krappen (sloten), Zwolsche keur f. 15, — 1 Gouden halsketting, Zwolsche keur f. 25, — 1 ring met juweelen steen f. 6, — 5 Dito ringen, Zwolsche keur f. 7,50 1 Paar gouden oorringen f. 6, —
814 15. Zilverwerk: 1 Houten naaikistje f. 1,50 waarin 1 knijpbeurs, 1breinaaldenkoker, 1 naaldenkoker, 1 breihoutje,1 papermuntsdoosje, 1 zakhorologie, totaal f. 18,75 16.In de Schoppe: 1 Kalander en Glinze (?) f. 100, 3 Hoenders f. 0,60 17. Bij het huis: f. De mest in de vaalt en stal f. 4, 1 Hoop witte (zachte) turf bij Egbert Horstink op Honesch f. 15, — 18. Op heiland: f. 30 Roeden lands bezaaid met Rogge f. 15, — '19. Opgaven van Uit-en Inschulden: Debiteuren waren o.a. Juda Wolf Levi Bloeméndaal f. 200,-, Frans Jacob Leppen f. 25,-, de R. K. Gemeente f. 103,- en de Burgelijke gemeente f. 99,allen te Haaksbergen en Ankersmit te Deventer f. 150,-. Crediteuren waren o.a. Frederik Kammeijer (steenbakker) te Mallum f. 45, Derk Jordaan voor geleverde kalk en steen f. 30,- , S. van Groningen te Deventer voor geleverde waren f. 530,-, Kraan Stuive te Amsterdam f. 130,-, Jan Dievelaar te Groenlo wegens geleend geld f. 900,-, Hendrik Johan Dievelaar te Groenlo wegens idem f. 500,-. Beide laatsten waren broers van overgrootvader Antonius Johannes. Zoals in de aanhef gezien hertrouwde hij in 1834 met Johanna Hermanna Meiman., die gezien de vele aankopen tijdens hun huwelijk vermoedelijk een gefortuneerde vrouw was. Uit hun huwelijk werden verschillende kinderen geboren, van wie de meesten echter op jeugdige leeftijd overleden. In leven bleven Johannes Antonius, geboren op 9 augustus 1838, Hermanus Willibrordus, geboren 14 fe bruari 1842 en Annastatia, geboren op 21 april 1848. De eerste werd opvolger in het ouderlijk huis (zie hieronder). Herman werd op 15 augustus 1870 te Utrecht Priester gewijd en werd achtereenvolgens kapelaan te Bunnik en Vasse en pastoor te Avereest en Eist, waar hij in 1901 overleed. Annastatia trouwde met Dr. Johannes Petrus Hubertus van de Burgt uit Uden, die van 1869 tot 1871 gemeente-arts van Haaksbergen was. Het echtpaar verhuisde toen naar Brabant, eerst naar Wouw en later naar Boxmeer, waar hij op 9 februari 1905 en zij op 7 maart 1931 over leed. Antonius Johannes Dievelaar was behalve drukker en ondernemer ook aktief in de plaatselijke politiek. Van 16 oktober 1851 tot 31 augustus 1875 was hij wet houder van Haaksbergen tegen een jaarsalaris van f. 22,50. Gelukkig dat hij in zijn onderneming meer verdiende, anders had hij zijn bezit niet langzaam maar zeker kunnen uitbreiden. Kort voor 1851 kocht hij van de horlogermaker F. Lankheet het huis naast zijn eigen woning, thans Von Heijdenstraat 3. Dit huis diende ondermeer als woning van zijn schoonzoon J. P. H. van den Burgt, Dr. Prins, grootvader J. A. en vader H. J. Dievelaar, de familie Uitterhoeve, de firma Lenferink en thans is de V.V.V. er gevestigd. In 1838 kocht overgrootvader van Rijksdomeinen de erven Klein Temmink en Horstkamp in het Brammelerbroek (zie H. v. H. deel II blz. 194). In 1850 was hij ook eigenaar van Eeftink in Boekelo (H. v. H. II blz. 207), Mors in Buurse (H. v. H. II blz. 285) en het erve Oostendorp, thans
815 Stien'nboer in Langelo (H. v. H. II blz 167). Op 16 augustus 1851 brak 's middags de grote brand van Haaksbergen uit, waardoor zijn huis aan de Oostenstraat totaal verbrandde. De schade was naar de maatstaf van die tijd zeer hoog n.l. f. 6992,-. Alleen de logementhouder J. Wielens en de N.H. gemeente hadden meer schade. Het huis werd herbouwd met afbraakmaterialen van de voorm alige Koninklijke Stoeterij te Borculo. Op de oude foto, die op blz. 24 van de Historie van Haaks bergen, deel II gepubliceerd is, kunt u zien, dat in de voorgevel twee grote granieten zuilen verwerkt zijn. Aan de achterzijde zijn de afmetingen van sommige ramen zo hoog, dat ze over twee verdiepingen doorlopen. De veranda, die nu achter het huis staat, stond oorspronkelijk aan de straatzijde, wat blijkt uit een foto van ca. 1870. Vermoedelijk werd de blauwververii en drukkerij niet weer herbouwd.. Men vindt nl. over deze bedrijfsaktiviteit verder geen aantekeningen meer. Na het overlijden van zijn vrouw in 1870 werd op 22 januari 1871 een boedelscheiding gemaakt, waaruit blijkt, dat nog zeven erven, erfjes en dorpshuizen Dievelaar-eigendom waren. Daarbij waren de erven de Helle en Kamerboer in Langelo, die van Jan Hendrik Stuve aangeërfd waren.De rendementen van de bezittingen waren meest erg laag. Daarom werd na de verdeling van de nalatenschap tussen overgrootvader en zijn kinderen verschillende boerderijtjes verkocht. Zestien jaar later op 14 april 1887 overleed overgrootvader A. J. Dievelaar-. Zijn zoon Johannes Antonius, mijn grootvader, had inmiddels de winkel in manu facturen en kruidenierswaren al overgenomen. Deze was op 9 mei 1862 gehuwd met Johanna Olminkhof, die afkomstig was van het erve de Jonge Scholte onder Eibergen. Grootmoeder wilde liefst naar een boerenbedrijf. Het was ook niet no dig, dat zij in Haaksbergen bleef, omdat de winkel nog door haar schoonouders en schoonzuster Annastatia of Antje gedreven werd. Daarom begon het jonge paar op „d'n Hazen" (nu Laarman) aan de Enschedeseweg een landbouwbedrijf en tapperij. Hun oudste kinderen werden daar geboren nl. 1. Johanna, geboren op 1 juli 1864, gehuwd in 1898 met de Haaksbergse gemeen teontvanger Johan Meijerink. Zij woonden in de Spoorstraat naast hun broer en zwager horlogemaker Herman Dievelaar. Hun zoon Jan Meijerink nam later de horlogezaak van oom Herman over. 2. Hendrik, geboren op 9 oktober 1867, gehuwd in 1912 met M. A. L. Blok huis uit Denekamp. Hendrik leerde in Velp het manufacturiersvak en nam samen met zijn broer Tonie de Haaksbergse zaak over. Van 1912 tot 1916 woonde hij in het pand Von Heijdenstraat 3. Toen begon hij een textielzaak tegenover de oude N.H. kerk van Neede, waar hij in 1953 overleed. Zijn zoon is de schrijver van dit artikel en zijn kleinzoon Herman zet inmiddels de zaak voort. Grootvader en .grootmoeder verhuisden in 1868 toch naar de Oostenstraat om de ouderlijke winkel te helpen leiden. Daar werden hun volgende vijf kinderen geboren nl. 3. Antonius Johannes of oom Tonie, geboren 11 december 1869. Deze werd siga renmaker en was daarvoor in de leer in Utrecht, Ahaus en bij Bloemen in Ootmarsum. Kort voor 1895 bouwde hij achter het ouderlijk huis een sigar enfabriekje met stenen van de eigen steenbakkerij. Hier werden in 1895 380.000 sigaren ge -
816 maakt. Deze hadden f. 4750,- opgebracht of ca. 1,3 cent per stuk. De benodigde tabak was voor f. 2300,- ingekocht. Omdat zijn broer Hendrik enkele jaren ziek was, werd de sigarenfabriek afgestoten en ging Tonie ook in de manufacturen. De sigarenfabriek werd kleermakerij o.a. voor H. Bosch, Jan K önninger en Herman Somhorst. Oom Tonie trouwde in 1902 met Francisca Stokman uit Gen dringen, hertrouwde in 1911 met Maria van Sadellhof uit Loo bij Duiven en overleed in 1956. Uit het eerste huwelijk werd een dochter Marie geboren, die jaren lang in de winkel werkzaam was en daarna trouwde met de hotelhouder A. Leemreis uit Hengelo (G). Uit het tweede huwelijk werden twee dochters geboren nl. Jo, die met Theo van Geyn trouwde en Dora. Deze zetten de zaak voort tot deze in 1965 stilgelegd werd. De winkel werd toen verhuurd aan de Twentsche courant en de Firma Klaver. Op 27 april 1976 werden beide panden Von Heijdenstraat 1 en 3 aan de gemeente Haaksbergen verkocht. 4. Herman, geboren 17 maart 1874, werd horlogemaker. Omstreeks 1898 werd in de Spoorstraat een pand gekocht van de familie Heemink (In 1830 nr. 179). Het werd verbouwd tot woonhuis voor de familie J. Meijerink-Dievelaar en een winkel voor oom Herman. Jan Meijerink Jr. zette na het overlijden van Herman in 1959 de horlogezaak nog voort tot 1970. 5. Jan, geboren 24 juni 1876, overleed reeds in 1883. 6. Marie, geboren 30 juli 1878. in 1911 gehuwd met de manufacturier lozef te n Brink te Losser, overleden in 1956. 7. Bernard, geboren 25 februari 1881, werd op 15 augustus 1906 priester gewijd. Hij was achtereenvolgens kapelaan te Veenhuizen en Arnhem en pastoor te Makkum, Hilversum en Broekland, waar hij in 1952 overleed. Grootvader Johannes Antonius kocht op 1 april 1869 op de grens van Langelo en Rekken een steenoven, waarover in A. H. van augustus 1978 een uitvoerig ar tikel verschenen is. Deze werd zijn grote interesse. Maar ook de plaatselijke politiek had zijn belangstelling. Op 7 september 1875 volgde hij zijn vader op als wethouder en bleef dat tot 17 augustus 1881. Op 15 oktober 1897 werd hij op nieuw wethouder tot zijn overlijden in 1905. J. A. M. Dievelaar, Neede LONEN EN PRIJZEN VAN VOOR HONDERD JAAR Voor en na de laatste eeuwwisseling woonden in een uithoekje van de buurschap Noordijk onder Neede, vlak tegen de grens met Markvelde, de timmerlieden gebroeders Weernink, in de wandeling genaamd „de timmerleu" en ook wel de „timmerjongs". Van hun eenvoudige administratie en boekhouding is een aantekenboek overgebleven, dat bij drs. J.P. Vredenberg te Velp berust. In dit boek, dat loopt van 1886 tot 1892 werden o.a. de kosten van geleverde materialen en de daglonen van de bazen en knechten aangetekend. Ofschoon de bedragen dateren van nog geen honderd jaar geleden, doen ze ons in 1980 zo onwezenlijk aan, alsof ze in de verre Middeleeuwen thuis horen. Reeds op de allereerste bladzijde staat vermeld, dat voor H.J. Boerman op Negbe-
817 rink onder Lochuizen 4 binnendeurkozijnen gemaakt werden voor f 3,— totaal en 2 raamkozijnen voor f 2,—. Voor Jan Boonk op Bonkink werd een eegde of eg opgemaakt voor f 2,25. Een snaat (steel van een zeis) voor dezelfde werd aangelast voor 10 cent en het maken van een stoof kostte 60 cent. Voor de weduwe J. Boerman op Boerman werd o.m. een helf (steel) in de bijl gemaakt voor 30 cent. Blijk baar werd in 1886 van januari tot augustus vaak bij de weduwe thuis gewerkt, want voor Mannes, één van de broers, staan daglonen genoteerd van 50 cent en voor de knecht van 40 cent. Ook berekende de baas soms 65 of 70 cent per dag, vermoedelijk werd er dan geen kost bij gegeven. Voor B. Bisperink wer den „de karraden opgemaakt" voor f 1,25, een raam werd gemaakt voor 30 cent en 2 oude stoven opgemaakt voor 45 cent. Voor G. Scholten op de Scholte werden 4 vlegelkloppen gemaakt voor 20 cent en een „ronge in de wagen" (steun voor de wagenladder) voor 10 cent. Uit de namen van de debiteuren blijkt, dat de broers een vrij grote klantenkring hadden. We treffen namen aan uit Noordijk, Lochuizen, Achterveld, Brammeierbroek, Markvelde en Diepenheim, terwijl ook de gemeente Neede soms als opdrachtgeefster optrad. Mogelijk woonden er ook klanten onder Haaksbergen, maar woonplaats en huisnaam werden vaak niet vermeld. Dat was bv. het geval met G.J. Vruwink. Voor hem werd het „rat aan de kafmole" opgemaakt voor 10 cent. Een varkenszomp kostte hem 30 cent en een nieuwe stoof 65 cent. Voor D.H. Odink (woonplaats niet vermeld) werd in april 1886 een aardappelpoter gemaakt voor 30 cent onder vermelding „Odink het hout erbij gedaan". Dat scheelde alweer in de prijs. Een knuppel op het inspan kostte hem 10 cent en het maken van een nieuwe steel in de zeis „met oude krukken" 20 cent. Voor 8 vlegelkloppen (die met palingvel aan de vlegelstok bevestigd werden) betaalde Odink 40 cent, dus weer een stuiver per stuk. Een langwagen was de verbinding tussen de vooren achterwielen van een boerenwagen, waardoor het voertuig langer werd en met verwijdering van het bovenstel geschikt werd om boomstammen te vervoeren. Voor het maken van zo'n langwagen moest J.W. Scholten op Hennink 15 cent betalen. Hij betaalde voor het maken van een „kruisschragen" 25 cent en voor 2 houten hooiharken 20 cent. Jan scholten op Damme werd voor een „baktje" 15 cent berekend en voor een „zandbaktje" 20 cent. Dit laatste zal bestemd geweest zijn voor wit zand, waarmee zaterdags de keukenvloer werd bestrooid. Voor Jan Kiffen werd een schede in de aardappelploeg gemaakt voor 12 cent en nog diverse andere dingen. Op het totaalbedrag werd 50 cent in mindering gebracht, omdat Kiffen de broers een halve dag met het paard geholpen had. Naast hun timmerwerk dreven ze nl. ook een boerderijtje, zoals in die tijd op het platte land gebruikelijk was. Zo passeren in het boek allerlei dagelijkse zaken de revue en krijgen we tevens een kijkje op de werktuigen en gereedschappen, die honderd jaren geleden gebruikt werden. Ook de droeve kant van het leven ontbreekt niet: Voor Toon Amenschot werd een doodkistje gemaakt voor f 1,10 verder een gordijnrol met latten voor 25 cent. Deze diende voor de lancastergordijnen, die destijds voor de ramen hingen. Met de rol kon het gordijn op en neer gelaten worden en de latten dienden
818 om het gordijn glad en recht te laten hangen. De lat werd aan de onderkant van het gordijn door een brede zoom geschoven en daaronder kwamen dan weer balletjes of franje te hangen. Voor dezelfde Amenschot werd ook nog een stel wieg poten gemaakt voor 80 cent. Voor D.W. Huinink, voorvader van één onzer bestuursleden, werd een karnpols gemaakt voor 15 cent en een bouwstrik (zeisscherper) voor 10 cent. Reparatie aan de wagen kostte 30 cent en voor een nieuwe stoof en het herstellen van 2 oude werd in totaal 95 cent in rekening gebracht. Op de stenen keukenvloeren waren stoven voor het warmhouden van de voeten noodzakelijk. Voor Beunk op Menger werden 2 raderen opgemaakt. Hiervoor werden 14 velgen a 27,5 cent en 3 speken a 15 cent gebruikt, samen voor f 4,30. Voor hem werden ook nog de volgende posten vermeld: het inspan opgemaakt f 0,50, een karnpols f 0,50, bomen aan de „stotkar" f 0,50 en een raam gemaakt f 0,40. Voor A.j. Bisperink op Beekhuis, alias de Relker, bij de Markveldse watermolen werden o.a. genoteerd: een kruiwagen gemaakt (gerepareerd ?) f 1,35, de snijzomp gemaakt (gerapareerd ?) f 0,20 en een brake gemaakt f 2,60. Deze laatste wijst op het verbouwen van vlas. In 1886 staat de gemeente Neede als debiteur vermeld voor reparatie aan het Stroopvonder voor een bedrag van f 40,— plus nog f 50,— voor werkloon en spijkers. Voor A. Leppink op het erve Leppink staat in 1886/87 vermeld: een ploegstaart aangelast f 0,15, een zaag „geschrapt" f 0,10, een boom aan het inspan f 0,90 en dan nog „repperatie aan de amorika". Werd hiermee een harmonika bedoeld? Of een harmonium? Het eerste lijkt waarschijnlijker dan het laatste. Er werd overigens niets voor in rekening gebracht. Voor veldwachter Hagen werd een „kozijn met raams" gemaakt met de volgende specificatie: voor geleverd hout 15 voet f 0,90, voor raamhout f 0,55, voor belegstukken met vensterbank f 0,35 en werkloon f 2,30, samen f 4,10. Steeds terugkerende posten zijn: een helf in de bijl, vlegelkloppen, egge, aardappelpoter, stoof, kruiwagen, karnpols, en meer dagelijkse gebruiksvoorwerpen. Voor Kremers op Donkelman onder Diepenheim werd in 1887 een doodkist gemaakt voor f 4,—. Een „hoekboret" (hoekplankje) voor H.J. Boerman kostte 25 cent, een zoutvat 60 cent, een lepelbord 50 cent, een kalverhok f 1,50, een ladder 60 cent, een glazenkast f 12,— en een nieuwe wagen met inspan en disselboom f 16,— . Met het woord „gemaakt" kunnen we, zoals we zagen, twee kanten uit. Het kan betekenen „vervaardigd" maar ook „gerepareerd". Het verschil blijkt niet altijd duidelijk, maar een „ladder gemaakt" voor 60 cent cent zal wel betekenen „gerepareerd". Met D.W. Hunink hielden de broers een dubbele rekening aan. Zij verrichtten timmerwerk voor hun buurman en hij stond hen bij met landbouwhulp. Zo vinden we in 1887 aangetekend: een stuk aardappel land „gebout" (geploegd), 3 kar vol mest naar Steenmors gebracht, 2 kar vol bossen (takkenbossen) meegebracht, aardappelen aangebout (aangeaard), 4 vrachten rogge gehaald, rogge gehaald bij huis, rogge gezaaid op den Steenmors en 1 „vrag" hout gehaald uit het Achterveld. Bedragen zijn niet ingevuld. Men heeft elkaar blijkbaar betaald met „nen too buul" d.w.z. alles tegen elkaar verrekend. Drie helfen in de schelbijl kostten samen 15 cent. Zo'n bijltje werd gebruikt bij het eekschillen d.i. 'dunne' eikenstammetjes van de schors ont doen. Dit wijst erop, dat de kolenbranderij toen ook nog beoefend werd. Voor Aaltje Leppink stond 15 cent genoteerd voor reparatie aan de „wasmacien". Zo'n apparaat werd
819 vroeger door handkracht bewogen. Een beetje luxe kon er nu en dan ook af: voor A.J. Bisperink werd een bloemenbak gemaakt voor 30 cent. In 1888 werd voor J. Scholten een doodkist gemaakt voor f 6,— waarbij voorde „handvatsels" 60 cent extra werd berekend. Voor H.J. Boerman werd een „uit trekkene tafel" gemaakt tegen de prijs van f 9,—. Voor G. Izaks op Tos in het Achterveld werden in januari en juni 1888 2 doodkistjes gemaakt resp. voor f 1,80 en f 0,70. Een trieste illustratie van de hoge kindersterfte in vroeger dagen. Nog meer werkzaam heden, die de timmerlui door buren lieten verric hten (zonder prijsvermelding): een halve dag knollen gezaaid, een dag met het paard strooisel varen, een dag mest varen, (varen is hier: met paard en wagen vervoeren). Het zou ons te ver voeren en voor de lezer ook erg eentonig worden, als we alles uit het aantekenboek overnamen. Daarom hebben we volstaan met enkele grepen, die ons toch een indruk geven, hoe eenvoudig en primitief het voor honderd jaar op het platteland toeging en hoe ontzaglijk veel het verschilde met het leven in onze tijd. Het hele boek is met potlood geschreven en daardoor niet meer zo gemakkelijk leesbaar. Toch blijkt eruit, dat de broers een behoorlijke hand van schrijven hadden en dat hun spellingsbeheersing nog zo gek niet was, het onder wijs in aanmerking genomen, dat ze in hun jeugd zo omstreeks 1850 hadden genoten. De knechten, die ze voor en na in dienst hadden, worden geregeld alleen bij de voornaam genoemd, zodat we niet kunnen nagaan, wie het geweest zijn. Op één uitzondering na: de knecht Karel, die geregeld genoteerd staat voor zoveel dagen werkloon, was jhr. Carel van Coeverden, die destijds woonde op de Brunte in Markvelde nabij het erve Boerman. Deze jhr. Carel was de vader van de nu nog in Haaksbergen wonende hoogbejaarde broers jhr. J.W. en jhr. H.J. van Coeverden. Carel was een kleinzoon van jhr. Arent Daniël van Coeverden, de laatste bewoner van de haverzate Wegdam. Ook was Carel de oom van de bekende streekhistoricus jhr. F.W.W.H. van Coeverden te Goor. Hier reiken dus economische en genealo gische geschiedenis elkaar even de hand. Tenslotte toont de geschiedenis van de timmerlui nog een typisch aspect van de naamgeving ten plattenlande. De broers waren ongehuwd gebleven en toen ze ouder werden deden ze geleidelijk hun bedrijf van de hand. Ze namen een nicht met haar man en dochicr bij zich in, om voor hen te zorgen en hen aan hun einde te brengen. Daarvoor zouden zij het huis met het bijbehorende bouw — en weiland erven. De man van de nicht, die eerder in betrekking was geweest bij de familie Jordaan te Haaksbergen, kreeg prompt de toenaam „Timmer-Wilm",ofschoon hij nooit het timmervak had beoefend. En zelfs zijn dochter werd en wordt soms nog aangeduid als „Hanna Timmer—Wilm". Zo sterk kan een naam voortleven, die eenmaal aan een bepaald huis was verbonden. J. Vredenberg.
820 DE WONINGEN OP DE BRAAM (4) DE BOERDERIJ VOOGD A.
BERENT WEVERS, gehuwd ca. 1660 met N.N. Kinderen: 1. HARMEN BERENTSEN, zie B. 2. Gerrit Berentsen, z.v. wijlen Berent Wevers op de Braam, gehuwd Haaksbergen 21/12 1690 met Grietje Claassen, weduwe Willem Queckeboom (zie ook Braam Janshuis). 3. Jenneken Berentsen, d.v. wijlen Berent op de Braam, gehuwd Haaks bergen 8/2 1691 met Gerrit Gleys, z.v. Arent, Buurse. 4. Berent Berentsen, z.v. wijlen Berent op de Braam, gehuwd Haaksber gen 30/9 1694 met de weduwe Jenneke ten Caatte. Als Jenneke ter Stege, d.v. Berent te Buurse was deze voordien op 3/7 1687 gehuwd met Engelbert ten Huntvelt uit Alstatte. 5. Engelbert Berentsen, NH. lidmaat 1695 met notitie „Vertrokken naar Neede".
Archief Veldhuis op weerds: 1657 5/10 Braam Claas betaalt 50 daalder aan Berent Wevers. Gerichtsprotocollen Haaksbergen: 1698 10/11 Berent Voogd x Jenneke N.N. lenen f. 50, — van Engbert Cuipers. Vuurstedenregister Buurse: 1675 Bramer Wever. B.
HARMEN BERENTSEN z.v. Berent Wevers (NH. Lidmaat 1690) gehuwd Haaksbergen 25/7 1686 met GEERTIEN ROERINK d.v. wijlen Geert. Deze was voerdien op Pinksteren 1683 gehuwd met Harmen van Warendorp z.v. Hendrik. Harmen Berentsen was „voogd" op de Braam. Onduidelijk is wat deze funktie inhield. Kinderen: 1. Jan Harmsen z.v. wijlen Harmen Berentsen te Buurse, gehuwd Haaks bergen 17/8 1710 met Geertje Meijerink d.v. Harmen op de Honesch. 2. HARMEN VOOGD, zie C.
NH. Lidmatenboek Haaksbergen: 1690 Harmen Berentsen, voogd op de Braam. 1695 Engelbert Berentsen, broer van de voogd op de Braam. Vertrokken naar Neede. 1714 Harmen Voogd.
(Wordt vervolgd)