ISe jaargang no. l - februari 1982 - Verschijnt 4 x per jaar
ORGAAN VAN DE HISTORISCHE KRING HAAKSBERGEN
Aold Hoksebarge REDAKTIE: W. E. ten Asbroek F. G. M. Gebbink-Broekhuis J. G. L. Overbeeke ADMINISTRATIE: A. J. Temmink, Eibergsestraat 108, 7481 HN Haaksbergen, Postrek. 2547699 t.n.v. Penningmeester Historische Kring Haaksbergen
„Aold Hoksebarge" wordt toegezonden aan de leden van de „Historische Kring Haaksbergen". Zij betalen voor lidmaatschap en abonnement ƒ 15,— per jaar. Publikatie of overname van artikelen, geheel of gedeeltelijk, alleen toegestaan met schriftelijke toestemming van de auteurs.
Bestuur van de Historische Kring Haaksbergen D. Jordaan J.G.H.zn.
Morsinkhofweg 34 Voorzitter
7481 TT
Haaksbergen
tel. 1248
J. G. L. Overbeeke
Fazantstraat 13 Secretaris
7481 BG Haaksbergen
tel. 1634
A. J. Temmink
Eibergsestraat 108 Postrekening 2547699 Penningmeester
7481 HN Haaksbergen
B. E. Asbreuk
Benteloseweg 23
W. E. ten Asbroek
Van Heemskerkstraat 11
Mej. R. Brummelhuis
Dr. Ariënsstraat 8
7482 PN Haaksbergen tel. 05405-214 7482 BS Haaksbergen tel. 4799 7481 JL Haaksbergen tel. 3594
F. G. M. Gebbink-Broekhuis
Kolenbranderweg 53
H. J. J. ten Hagen
Mozartstraat 46
J. B. A. Leusink
Nachtegaalstraat 13
7482 SE Haaksbergen 7482 VD Haaksbergen 7481 AT Haaksbergen
J. F. Overbeek
Bevertstraat 14
7481 CX Haaksbergen
tel. 2559 tel. 3509 tel. 2023 tel. 1564
917
LEZING OVER HET VLIEGVELD TWENTE Op maandagavond 23 november 1981 hield de heer Arie Roding uit Enschede een zeer interessante lezing met dia's over de betrekkelijk jonge historie van het vliegveld Twente. Nadat in 1903 de eerste vlucht met een motorvliegtuig had plaatsgevonden, gaf de bekende Vlaming Jan Olieslagers reeds in 1910 vliegdemonstraties bij en boven Enschede. Na de eerste wereldoorlog vonden in 1921 de eerste contacten plaats tussen de gemeenten Almelo, Delden, Enschede, Hengelo, Lonnekeren Oldenzaal om te komen tot een Twents vliegveld. Maar het duurde nog tot 1929 voor door de vier laatste gemeenten en particulieren de N.V. Luchtvaartterrein Twente opgericht kon worden en een vliegveld aangelegd, onderdak verlenend aan de Twentse Aero-Club, De Nationale Luchtvaartschool en na medio 1932 ook gebruikt voor dagelijkse vluchten Schiphol-Twente. In de tweede wereldoorlog werd liet vliegveld door de Duitsers in beslag genomen en belangrijk uitgebreid, waardoor verschillende boeren land en huis verloren. Na de oorlog werd het veld 7 maand gebruikt door de geallieerden, toen overgedragen aan de Koninklijke Luchtmacht en in 1960 aangewezen tot militair luchtvaartterrein onder de naam Vliegbasis Twente. Bijna 90 leden van onze kring luisterden geboeid naar het verhaal van de heer Roding en bekeken zijn prachtige dia's. W.E. ten Asbroek WONINGEN OOSTENROT 1 - 1 0 ( 1 ) Bij de volkstelling van l januari 1830 vormden de woningen met de nummers 1 - 1 0 samen een deel van „het Oostenrot". Uit deze naam zou men concluderen, dat alle woningen ten oosten van het dorpscentrum lagen. De eerste tien huizen lagen echter ten noorden van de Pancratiuskerk tussen de Blankenburgerstraat en de Enschedesestraat. In deze artikelenreeks zullen we ons tot de genoemde nummers 1 - 1 0 beperken en bovendien aandacht schenken aan drie woningen, die in 1830 niet meer bestonden, maar in de 17e eeuw wel aanwezig waren. Deze werden door ons lOa, lOb en 10e genummerd. Eerst volgt een overzicht: No. l, nu Spoorstraat 14, bakker G.J. Hassink No. 2, nu Spoorstraat 10, Foto Vaarhorst No. 3, nu Spoorstraat 8, J.B.M, Overbeeke en Spoorstraat 6 S. Buikema No. 4, nu Spoorstraat 4, A. Rozema No. 5, nu Spoorstraat 2, Opticien van der Werf en Markt l , J. Barink No. 6, nu Markt 2, A.J.G. Prein No. 7, 8, 9 en 10, nu Markt 3, Gemeentehuis No. lOa en lOb, nu Markt 7, Onbewoond No. 10e, afgebroken, lag in de ingang van de Enschedesestraat In de „Historie van Haaksbergen" deel II is al in het kort de geschiedenis van deze woningen beschreven. In deze reeks willen we nader ingaan op details en zo mogelijk aanvullingen geven.
918
HUIS No. l De ondergrond van de huizen l - 4 behoorde rond 1600 waarschijnlijk aan één eigenaar, wiens naam thans niet meer bekend is. In het verpondingsregister van 1602 werd op deze plaats nog geen huis vermeld. De eerste vermelding van een huis vinden we in 1644 (zie huis nr. 4). Huis nr. l werd pas vermeld in het vuurstedenregister van 1675. De bewoner en vermoedelijk ook eigenaar was Frerick Boumeesters, die er ook in 1682 nog genoemd werd. Zijn weduwe werd in 1693 vermeld. Op 23 augustus 1691 trouwde Hendrik Tichler uit Zwolle bij Groenlo met Harmken Roerink, dochter van Harmen, afkomstig uit pand 178 (zie woningen Blankenborg). In 1701 blijkt, dat hij eigenaar en bewoner is van huis no. l , waar hij vermoedelijk al sinds zijn huwelijk woonde. Op 3 december 1715 leende het echtpaar Tichler f. 400,-, waarbij zij huis nr. 24 op de Schepersbrink (thans de Brink) in onderpand gaven „zo zij bewonen en aangekocht hadden van Hendrik Ronneboom". Kennelijk had Hendrik Ronneboom van huis geruild, want in 1720 woonde Hendrik in pand no. 1. Hendrik was een zoon van de licentiaat Gerhard Ronrieboom. Hij was in 1679 getrouwd met Johanna Warners Jansdochter. Zijn broer Claas woonde in huis no.4 (zie aldaar). Inwonend was de Roomsch Priester Gerhard Bernard Beer, die dienst deed op het Niekerke. In 1722 en 1723 werd een proces gevoerd tussen de Drost van Haaksbergen en genoemde pastoor wegens overtreding van de godsdienstwetten. Hij had op zondag 23 november 1721 in het geheim een mis opgedragen op het Scholtenhagen. Namens de drost trad op procureur Wolter Pothof en namens de pastoor de advocaten Dr. A.H. Putman te Deventer en B. Muntz te Zwolle. Voor het betalen van een boete van 500 goudgulden stelde pastoor Beer tot borgen Hendrik Assink, Herman ter Hofstede en Jan Wissink. Herman ter Hofstede werd in 1728 door dezelfde drost met 25 goudgulden beboet, omdat hij bij de begrafenis van zijn moeder ,,de hoed had afgenomen". Huis nr.'l werd na 1723 verworven door Hendrik Ronneboom, zoon van Claas uit no. 4, die in 1716 gehuwd was met Catharina Lansink, zuster van pastoor Lansink, en in 1723 met Maria Waanders uit Rijssen. Als weduwe verkocht de laatste op 18 oktober 1743 het huis voor f. 896,-- aan Jan Bonkink, afkomstig uit Markvelde en onderrichter te Haaksbergen. De verkoop geschiedde wegens schulden. Jan Bonkink huwde op 4 december 1745 met Elisabeth ten Raa. Hun in 1749 geboren zoon Derk kocht op 29 januari 1788 de erfdelen van vijf broers en zusters en werd daardoor alleen eigenaar. Op 11 oktober 1802 vond een gerichtelijke verkoop plaats van huis, where en achterliggende hof van Derk Bonkink. Koper werd voor f. 1250,- de chirurgijn Frans Berkenvelder. Deze verkocht op 3 mei 1806 de eigendom aan de medisch doctor Gerrit Willem Buursink, die er in 1830 volgens de volkstelling nog woonde. Hij overleed in 1835. Het huis werd kort daarna gekocht en bewoond door Herman Franssen uit Zwolle, schoolmeester van de Haaksbergse marke Boekelo. Daarbij was hij burgemeester Schaepman behulpzaam bij diens correspondentie. Op l april 1876 ging Franssen met pensioen. Toen hij enkele jaren later overleed werd het pand geërfd door de
919 Nederlands Hervormde Gemeente, die nu nog eigenaar is. Bewoners waren vanaf die tijd de winkelier B.W.H. Franssen, bakker J. Wunderink, bakker H. Reilink en bakker G.J. Hassink. Het huis werd na een brand in 1925
920 geheel hernieuwd. HUISNo. 2 Op 6 juli 1709 huwde Thadea Ronneboom, dochter van Claas uit no. 4, met Gerrit ten Raa, zoon van Johan uit no. 8. Waarschijnlijk bouwden zij huis no. 2, omdat het voor het eerst vermeld werd in het verpondingsregister van 1720. Gerrit ten Raa was verwalter-richter van Haaksbergen. Hij overleed omstreeks 1756. Zijn weduwe en kinderen Jan, Albert en Elisabeth leenden op 21 juni van dat jaar f. 1800,- van richter Coenraad Muntz, waarbij ze het door de weduwe bewoorrde huis en enkele landerijen in onderpand gaven. De weduwe overleed in 1765 waarna de kinderen op 29 juli hun huis voor f. 805,-- verkochten aan Gaaken Michorius. Gaaken Michorius was twee keer getrouwd. In 1758 met Janna Damveld, overleden in augustus 1775, en omstreeks 1784 met Harmina Morsink. Blijkbaar konden de voorkinderen zich niet verenigen met vaders tweede huwelijk, want op 27 april 1789 verkochten zij hun erfdeel, het halve huis, aan Peter Heemink uit Ottenstein. Volgens de volkstelling van 1795 woonden zowel Gaaken Michorius als Peter Heemink in huis no. 2. Gaaken overleed op 8 januari 1811, oud 96 jaar, nalatende 3 kinderen uit het eerste huwelijk en 5 uit het tweede. Peter Heemink overleed op 12 mei 1814, oud 70 jaar. Voordien was hij vermoedelijk door koop volledig eigenaar geworden van pand no. 2. Zes kinderen werden erfgenaam. Zoon Johannes, evenals zijn vader schoenmaker, trouwde op 22 juli 1823 met Hermina Waanders. Hij werd opvolger als bewoner en in 1830 alleen-eigenaar door koop van de mede-erfgenamen. Hoewel hij in 1850 overleden was, werd hij toen nog als eigenaar vermeld. Bewoonster was zijn weduwe, wier beroep als schoenmaakster werd opgegeven. In de periode 1870/80 werd zij nog als hoofdbewoonster opgegeven. Het huis werd daarna in tweeën gedeeld. Aan de kant van huis nr. l woonde tot 15 oktober 1886 haar zoon schoenmaker Johannes Hemink en daarna de uit Warnsveld afkomstige bakker Johannes Wunderink tot deze in 1908 verhuisde naar huis nr. 1. De woning werd daarna verhuurd aan verschillende belastingambtenaren en kommiezen: Willem van Sult, Dirk van Gelder, Johannes Zwiers, Pieter Koese en Lambertus Vrieze. De laatste vertrok in april 1921. In het andere deel van huis nr. 2, dus naast nr. 3, woonde eerst vanaf ca 1880 de hoofdkommies Leopold Gooren met zijn gezin, vanaf 1894 notaris Antony ten Cate, die er maar kort verbleef, dan de onderwijzers Ype Miedema en Henricus Marinus Meeusen tot 1908, dan de gepensioneerde onderofficier en notarisklerk Rein Feenstra uit Bolsward en de kommies Hendrik Tissing tot 1914, dan Martin Langkamp tot 1918, Cornelis Holwerda tot 1919 en dan de onderwijzer Gerrit Jan Gröneveld. W.E. ten Asbroek - J.B.A. Leusink - J.G-L. Overbeeke
921
DE TAAL VAN HAAKSBERGEN ( L I ) BERNARD TE LINTELO (8) Bernard te Lintelo beschrijft ons in zijn boek ,,hoe in de zomer van 1938 in de nabijheid van de Duitsche grens te Buurse door arbeiders, die daar met de herstelling van een zandweg bezig waren, een urn werd opgegraven, waarin weer een kleine urn was geplaatst. Deze laatste was gevuld met asch en resten van verbrande beenderen. De groote urn was erg beschadigd.de kleine daarentegen nog bijna geheel gaaf. Dr, F. C. Bursch, conservator van het Rijksmuseum voor Oudheden te Leiden, die een onderzoek ter plaatse heeft ingesteld, verklaarde, dat de vondst dateerde uit de vijfde eeuw voor Christus. Wapenen of gereedschappen schijnen er niet te zijn gevonden. De opgegraven voorwerpen zijn naar Leiden overgebracht om daar in het Rijksmuseum te worden bewaard. Er moeten daar ter plaatse reeds eerder urnen zijn opgegraven, zodat men hier een oude begraafplaats heeft ontdekt. Een landbouwer deelde mede, dat hij bij het bewerken van zijn land meerdere malen degelijke „heidenpótte" had gevonden". Dan lezen we over de begrafenisplechtigheden bij de dood en verbranding van een aanzienlijke van een van de stammen die destijds in onze streek woonden. Te Lintelo gaat verder: „Evenals bij de hunebedden werden om deze graflieuvels sagen en legenden gevormd. Volgens het oude volksgeloof werden zij bewoond door de „witte wieve". Deze bewaakten de asch der dooden, die daar sluimerden te midden van eenzame heide. Zij ontleenden haar naam aan het lange witte kleed met wijde mouwen, dat zij droegen, hadden een beenig gelaat en magere houterige armen, zoodat zij op een schoonheidswedstrijd niet tot schoonheidskoningin zouden zijn gekozen. Later kwamen er allerhande verhalen omtrent de „witte wiefkes" onder het volk in omloop. Men vertelde van hen, dat zij vrouwen en kinderen naar hun holen sleepten. Soms meende men het gehuil der geroofden te kunnen hooren. Daarentegen hadden zij ook hare goede zijde. Had een ijverige huismoeder haar werk 's avonds niet af kunnen krijgen, dan vond zij het vaak den volgenden morgen geheel afgemaakt door de „witte wiefkes". Ook de vlijtige mannen op den akker mochten dikwijls de goedheid der vrouwtjes ondervinden. Maar o wee! als men ze plaagde. Een knecht had met zijn boer de weddenschap aangegaan, dat hij in het holst van de nacht naar de „wievenbelter" zou rijden en de wieven uitdagen. In het middernachtelijk uur, als de maan aan den helderen hemel staat, rijdt hij er te paard naar toe, werpt het spit naar den grafheuvel en roept: „Witte wieve wit Hier breng ik diej het spit Zee das doew 't gebraodte krigs", waarop een der wijven direct met een nijdige krijschende stem antwoordt: „Hak n eenen schoo too eknupt
922 En d'aanderen an erukt Dan zok diej, witte wieve wit, Dan zok diej broan an 't spit". De knecht wachtte de gevolgen niet af, maar reed spoorslags ,, in den volgsgen spronk noar 't hoes" achtervolgd door de woedende vrouwen. Gelukkig was de „neenduere los anders zou het den roekeloozen waaghals slecht vergaan zijn. Nauwelijks toch waren de groote deuren achter hem dicht geslagen of een der woeste furie's wierp het spit met zo'n kracht tegen den midd'ler, dat het erin bleef steken". En dan komt na het Keuperboer-avontuur de klassieke wieven-sage, die zich weer in Buurse afspeelt: ,, Noo we 't toch oaver de witte wieve hebt, zak oew dit ok nog es vertellen. Biej de Meijer in Buurse was broedlachte. Jaan en Hendrik harren wied en zied vreande, noabers en kunnigheed eneuget, zooas van ools 't gebroek was. En ze wazzen allemoale wal ekommen, dat wazzen ze wal. Gen wunder ok! 't Is alle dage gen broedlachte! 't Hoes was vol volk en 't gink d'rheel plezeerig too. De spölleman zat op de kiste en leet den striekstok vröluk op en dale goan en 't jonge volk daansten en spronk en zonk, dat 't leeffebrieje was. De brugom keek 't geroezemoes ees an en in ees stonne op. Doar was um wat in eschotten: „Zeg Jaan en Hendrik hei'j van oonze noabers der gen ééne vegetten? Hei'j ze allemoale wal eneuget?". „Boh, joawah! Azze wiej wét hewwe der gen ééne oaver eslagen". Noo! zegget dat nog mer zagjes! Onze nöaste noabers „de Witte Wiefkes" in de Langenbelt, dee zeek toch nargens. Dee hei'j vast vegetten. Of bu'j der bange vuer?". „Ikke bange vuer de witte wieve!" vloog Hendrik op, „nee heur! dat zak oew loaten zeen! Ik goa der doaluk hen en brenge ze ne doo katte an 't spit en zegge der biej dat ze op de broedlachte vezoch wodt en as ze'nog meer van dat lekkere bebroate lust, dan mot ze kommen". Ze wollen um nog tegenholden, mer Hendrik trad heel parmantig den neenduere oet en in d'n duustern op den Langenbelt an. 't Is neet zo wied. Allemoale keken ze um noa en wazzen niejsgierig hoo of dat wal of zol loopen. Hendrik kwam bie'j den bulten en zea zien sprök en gooiden 't spit drop an. Met ééne goonke der van duer, zoo hard asse mer loopen kon. Dat was mer good ok. Eene van de witte wiefkes gonk um doaluk achteran met 't spit in de haande. Gelukkig heelen ze de neenduere vuer Hendrik los en konne zik nog net biej tieds bargen. Pas was de duere achter um too of paats! doar vloog 't spit in de stiepel met zon krach, dat 't der vaste in bleef zitten. Boeten ston 't heilige wiefken te roazen en te foeteren: ,,Och har ik de leerskes mer an erukt, Har ik miene reemkes mer vast eknupt, Dan har ik as broa an 't spit diej edrukt!". Hendrik harre zik hoaste oet den oam eloopen, mer was d'r gelukkig toch nog good of ekommen. Hee was met den schrik vriej ebleeven. Eers wasse nog wal luk oaver steur ewès, mer toote der 'n paar harre achteroaver eslagen was dat wah better ewodden. Noadeeüge gevolgen harre der neet van ehad, mer zonne grappe heffe toch nooit weer oet ehaald! Vuer geen geld van de
923 wereld zolle 's oavends langs d'n Langenbelt goan, üaverdag kwamme d'r nog neet geerne langs. Op de boerderieje mot aait 't gat in den stiepel nog te zeene weean". Nachrift: In het artikel van november 1981 staan in de eerste regel op blz. 910 twee woorden teveel nl. „als feuilleton". In de derde regel staat „artikel" Dat moet „artikelen" zijn. F. Gebbink-Broekhuis DE ERVEN BRUMMELHUIS IN BOEKELO (I) Een van de weinige nog bewoonde zgn. losse huuze in Twente is de bekende boerderij Brummelhuis in de vroegere marke Boekelo. Het huis valt onder Monumentenzorg. Het werd in 1942 door Jan Jans opgemeten en de resultaten daarvan zijn afgebeeld op de bladzijden 154 - 157 van zijn bekende boek „Landelijke bouwkunst in Oost Nederland", waarheen belangstellenden gaarne verwezen worden Uit de tekst bij de tekeningen blijkt, dat de boerderij een hallehuis is van liet middenlangsdeeltype. Volgens een notitie in het brouwboek „De Zwaan" werd het tegenwoordige huis gebouwd in 1746. Op 3 juni van dat jaar leverde brouwer Ter Horst bier bij het „huis richten" van Scholte Brummelhuis. Ankers in de gevel van de bovenkamer geven aan, dat deze in 1820 aan het huis gebouwd is. Zeven gebinten overspannen het woongedeelte. Het huis heeft een plint van Bentheimer zandsteen en bakstenen wanden. De deel heeft een lemen vloer met uitzondering van het woongedeelte, waar een keitjesvloer ligt. Het huis heeft een pannendak met aan weerskanten van de nok rietbedekking. Onder leiding van Monumentenzorg is de boerderij in 1977 voor het laatst gerestaureerd. De huidige boerderij Brummelhuis, nu meest Fluttert genoemd, is maar een gedeelte van het oorspronkelijke erve Brummelhuis, dat al voor 1398 gesplitst was. In het archief Goor bevindt zich de fundatiebrief van de St. Antoniusvicarie aldaar, gedateerd 13 december 1398, waarin vastgelegd werd, dat de vicarie o.a. uit de goederen van Lutticken Bromelhuys in het kerspel Haaksbergen jaarlijks een mud rogge zou krijgen. Uit deze tekst mag men concluderen, dat er ook een Groot Brummelhuis was. De eerste schriftelijke vermelding van dit erve vindt men op 3 augustus 1433, toen de bisschop van Utrecht Johan van Beckum, minderjarige zoon van Herman, onder huiderschap van Gelmer Sticke beleende met Grote Bromelhuys. Uit deze beleningsakte volgt, dat Groot Brummelhuis een zgn. bisschoppelijk erf was. Evenals andere bisschoppelijke bezittingen in Overijssel werd het in 1528 keizerlijk eigendom en omstreeks 1600 in de woelige tijden van de 80-jarige oorlog provinciaal bezit. Na de erfdeling van vóór 1398 zou de splitsing van Brummelhuis nog enkele eeuwen verder gaan, vooral bij Klein Brummelhuis, maar ook Groot Brummelhuis ontkwam er niet aan. Bovendien werden er door aangravingen in de marke enkele nieuwe boerderijtjes gesticht. Wat de vele verdelingen en ontginningen voor uitwerking hadden, blijkt uit de hierbij afgebeelde kadaster-
924
925
926 kaart van 1825, waarop 12 eigenaren vern.eld staan, die in totaal 13 boerderijen bezaten. Hun historie zal hieronder afzonderlijk vermeld worden. Eerst echter een overzicht van de grondeigenaren van 1825, de boerderijen van 1830 met hun namen, bewoners en voor zo ver nog bestaand hun huidige adres en de veldnamen die thans nog bekend zijn. GRONDEIGENAREN, met kadasternummers van sektie A: Gerhardus Brummelhuis 105-106-108-127-128-159-160-164165-186-191-199 t/m 203-208-209218-219-562-570 Jan Hendrik Brummelhuis 131-137-156-163-168-174-179-181183-189-192-194-220-224-225-558568 Luiken Brummelhuis 126-147-153 t/m 155-173-180-187190-198-213-215-217 Herman ten Doesschate 571 Antony Hofmeijer 77 t/m 80-83-84-84a-85-87-227228-232 t/m 234 Berend Hofmeijer 129-130-152-157-182-185-188-193204 t/m 206-222-324-569 Wed. Arend ter Horst-Hofmeijer 150-151-158-167-175-178-184-195 t/m 197-214-221-223-226-565 t/m 567 Bernardus Horsthuis 107-109-110-138-140-141-556-559560-573-574-576-577-580 t/m 586 590-591 Wed. Bernardus Mensink-Brummelhuis 572 Jannes Schrevers 68 t/m 73-86-88 t/m 90-94 t/m 104-1 12 t/m 123-1 25-1 32 t/m 134-139 Arend Stadhuis 124-148-149-169-210 t/m 212-216563-564 Wed Arend Veldhuis-ter Doest 135-136-142 t/m 146-161-162-166171-172-176-177-561-578-579 Marke Boekelo 67-1 1 1-170-207-557 BOERDERIJEN: nr. 69 Lijftocht Brummelhuis, bewoner in 1830 Gerrit Jan ten Hag, nu C.J.A. te Kiefte, Spanjaardweg 16 nr. 83 Korte Roelofs, bewoner in 1830 Antony Hofmeijer, nu G.H. Hofmeijer, Korte Roelofsweg 14 nr. 121 Groot Brummelhuis, bewoner in 1830 Jannes Schrevers, nu B. Fluttert, Brummelhuizerbrink 21 nr. 146 Geuker of Klein Brummeluis, bewoner in 1830 weduwe Arend Veldhuis-ter Doest, nu B.J. Ottenschot, Brummelhuizerbrink 9
927 nr. 147 Bloom of Bleumer, bewoner in 1830 Hendrikus Sanders, nu afgebroken nr. 148 Kamerhuis, bewoner in 183Q Arend Stadhuis, nu afgebroken nr. 194 Schoenmaker, bewoner in 1830 Jan Hendrik Brummelhuis, nu J.A.B. Brouwers, Brummelhuizerbrink 15 nr. 195 Naamloos, bewoner in 1830 weduwe Arend ter Horst-Hofmeijer, nu afgebroken nr. 200 Hemen of Tönnis, bewoner in 1830 Roelof Groothuis, nu afgebroken nr. 205 Wever, bewoner in 1830 Berend Hofmeijer, nu H.R. Hag, Brummelhuizerbrink 16 nr. 584 Horsthuis, bewoner in 1830 Bernardus Horsthuis, nu G.J. Doeschate, Benteloseweg 41 De op de kadasterkaart aangegeven erven Annies en Pomperij liggen thans in de gemeente Ambt Delden. VELDNAMEN Brook 88 t/m 90 Gaordenmaot 96 Gaorden 98 Kolstee 101-102 102 midden Es Veures 102no Huurne 102 nw Peterskamp 102 zo Vos 102zw Vènne 103 Kamp 106 Veldkamp 112 Bleek 114zw Kerkhof 116 Akkerholt 119 Siemaot 123 Veurste Hagemaot 124 Maaienbuske 130 Hamert 131 132 t/m 134 Meeken Lange Kempken 138 Siemaotsbuske 139 Ronde Ei 141 Gaorden 145 Heujgat r54 157 t/m 160 Gaorden Brinkergaorden 168 Es 172
174 176 183 184 t/m 187 188 t/m 190 191 194 198 201 207 218 t/m 222 224 228 o 228 w 324 556 557-558 559 562-563 566 568 572 576 n 576 z 577 578 568
Middeles Brinker es Slenkte Bargstukke Kempken Ronde Diekskolk Ossenweide Bloomenbuske Nieje Veld Achterste Braöksken Land Riet Huurne Nieje Land Ma'öken Braöksken Tonnisgaördekens Brouwerskamp Kamp Heetveld Achterland Schoppenstee Vormbelt Veld Nierbraöksken
W.E. ten Asbroek - J.G.L. Overbeeke
928 OUDE AMBACHTEN (IV) In het „Toonneel der Ambachten" worden ook enkele medische beroepen besproken. Blijkbaar waren in die jaren artsen nog ambachtslieden. Chirurgijn Nu mijn beurt, sprack den Chirurgijn, want isser wat te doen, dunkt mijn, Of heeft men sich beseert, verbrandt, of aen het lijf, of aan de handt, Of aen den voet, of aen den scheen, straks loopt men na den Barbier heen, En haelt een plaester tot die wond, waerdoor het dan weer heelen kond, Van Grieks wit of van ïbonenmeel of anders, daerdoor het wert heel, Eer dattet gangreneusequaet sich verder verspreyt en uytslaet. Of isser een arm of een been, of uyt het lidt of ook ontween, Wij brengen dat weer te recht dan, segt wie dat ons sulcks nadoen kan enz. Noch bruikt men den Chirurgijn mee, om 't haer te korten oock ter snee, Als het langh den mensche quelt, en gelijk het Spreekwoort vermeit, Die wil scheeren na defl Aert, die scheer voor eerst den Geck sijn baert. Want bij lieden moeylijck van geest, Daer by soo leert men allermeest enz. Doch niet een haer valt van ons hooft, sonder Godts wil, soo men gelooft, Hetwelck soo veel te seggen is, dat geen quaet, ramp of droefenis, De Vroomen overkoomt alhier, sonder Godts wille en bestier. Grafschrift van een chirurgijn Den Chirurgijn beminde de vreed' en krijgh gelijck, Want Mars en Venus die maeckten hem beyde rijck. Apoteecker: In den Apteeckers-winckel zijn veel kruyden, nut tot medecijn, Met drogen, olyen en sap, die dienstigh zijn tot beterschap Van den mensch, die is ongesont, of die sich niet wel en bevondt, Want Godt het kruyt geschapen heeft tot behulp van den mensch, die leeft, En sonder Godts zegen daer by, soo helpt geen kruyt, sap, nog oly. Doch vindt men voor des doods gewelt, geen kruyt in d'hoven, noch in 't velt Want tegens de doot is geen schilt, dies leeft gelijck ghy sterven wilt; Dan als ghy voelt of sieckt' of pijn, gaet eerst tot Godt den Medecijn, En bidt hem om hulp en genaed, en daerna soo bruyckt raet en daet, Want Godt die wondt, heelt, salft en slaet, en komt weer met sijh hulp te baet En voor de Koorts bruyckt Alssemwijn, en Tamarissen voor tant-pijn, Voor 't scheurbuyck gebruyckt lepelblaed en voor de winden, anijszaed. De duyvekervel die doet vrucht in 't begin van de watersucht, En soo ghy u meed' hebt verbrandt, hebt roosen-oly by der handt, En wondkruyt dat is mede goet als 't jemant van binnen seer doet, En voor de Derdedaeghse koorts soo bruyckt syroop van roosen voorts, Soo mede syroop van lymoen, sal voor alle koortsen baet' doen., En voor de pest helpt driakel, wijnruyt, zeedwaer en bibenel, En wat men meer vint in d'apteek, daer van ik hier niet wijders spreek.
929 Brillemaecker: Een Brilmaker die maekt Brillen, voor dien die se koopen willen. Tot verklaringh van 't gesicht, dat, verswakt zijnd, wert verlicht. Soo moet men ons broose weesen hier te baet komen, met desen, En te hulp komen met 't glas, daer men selfs alsoo broos was: Doch soomoet men sijn doen richten, staegh na 't Geestelijck Veergesichte, En beoogen d'Hemels-stadt, Diens vreugt niemant heeft gevat. Grafschrift van een Medecijn: Hier leyt gewentelt in der aerden schoot Een vrient van de sieckte, en vijandt van de doodt. Medecijn-liedt: Wilt ghy de kracht der Cruyden weten, waer af ick hier wat stellen sal, Aldus soo werden geheeten, de Hop set af de swarte Gal, En de Santory opent verstoptheyt, Met den Meecrap daerby, die suivert Den Geel- end' Miltsucht beyd. De porceleyn, die stelpt het braecken, en verkoelt den brandt van de Coorts. De Seenebladen afgangh maecken en d'Munte is goet voor de Boorts. En de Camillen zijn goet voor 't Colijck ende Hooftpijn stillen, Lisch end' slaep van gelijck, de Aloë van gelijck. Den Alssem sal de Mage helpen, malroove is goet voor de Geelsucht, En Hertstongh die sal den loop stelpen, en Hadigh helpt de watersucht, En Petersely is goet voor den steen, en de Confili verheugt het Herte meteen, Met den Galactites steen, gehjck als men magh sien en mercken nevens dien. Radijszaed sal 't Graveel genescn, en Cytroenzaed wederslaet 't venijn, Violen en rood Aelbesen, die sullen verkoelende sijn, En Duyvekervel, die suyvert het bloet, en den Pimpernel. Is voor de Teeringh goet, voor .t niessen, Hanenvoet. De Zeeajuyn sal oock goet wesen end' geneest de vierdendaeghse coorts, Het Soethout kan de Hoest genesen, end' Peper die verwermt ook voorts; En de Patienty is oock een goet Crüyt, end Agrimony den Lever wel ontsluyt Als meed het Boelckens-kryut. W. E. ten Asbroek KLEINE VOORVALLEN (V) Op 7 maart 1664 lag Werner Bargerink op zijn „krankbedde". Hij wilde de rogge-oogst van twee stukken land verkopen, om zijn familie „niet van hongersnood te laten verderven". Hij beklaagde zich, dat niemand hem crediet wilde geven. Op 16 december 1664 maakte Berndt Rikkerink zijn testament. Hij was 57 jaar bouwman op het provinciale erve Rikkerink in Boekelo geweest en in die tijd „uit buscatiën ende struwelen to lande gemaakt" en wel twee lage stukken op de Braak, waar Conhuurne zijn paarden liet lopen, vijf stuk-
930
ken in de grote weide, drie stukken in Hendriks kamp en tenslotte Huttengaardeken. Volgende meiers van provinciale erven in het gericht Haaksbergen werden op 17 juli 1665 aangesproken wegens pachtschulden: Berend Groothuis, Jan ter Haar, Jan Roerink, de Snieder, Mors of Kate te Buurse, Jan Weernink, Roelof te Witbroeke, Esken Rikkerink, de Bouwmeesteren Vregelman. Welvaart heerste er beslist niet. Op 28 november 1665 vond de voorlopig laatste zitting te Haaksbergen plaats onder voorzitterschap van de verwalter-richter Joan Michorius. Berend van Galen alias Berend de Koodeef stond op het punt Twente binnen te vallen. Op 15 december 1665 vergaderde het Haaksbergse gericht te Deventer, mijn tegenwoordige residentie, zoals Joan Michorius schreef. Willem Ripperda tot Boxbergen, Hengelo, Boekelo en Ruisschenborg gaf hem daar zijn verzegeld testament. Willem Ripperda, die in 1648 namens de provincie Overijssel de Vrede van Munster had helpen tekenen, was kennelijk ook weggevlucht voor de Munsteraan. Uit de zitting te Deventer op 10 februari 1666: „Jonker van Coeverden ten Berge is bevallen (sic!) an het quartaense feber (vermoedelijk soort malaria) en daardoor indespoot (geihdisponeerd?) dat hy met de Zwolse waegen niet kan overkomen". Bovendien zijn de dijken op verschillende plaatsen doorgestoken, waardoor de wegen ,,inpassabel" (niet te berijden) zijn. Op 4 mei 1666 vergaderde men voor het eerst weer te Haaksbergen. Hier werd op 13 maart 1669 vastgelegd, dat Berendje Swerink aan Gerdt ter Braak en zijn vrouw Stientje 50 daalder gegeven had tot „pillegave". Een pille is eigenlijk een doopkind, een pillegave is dus een gift aan een petekind. Zoals men in Twente in echte of namaak-boerenrestaurants koffie met krentenwegge kan kopen, krijgt men op het erve Kots te Lievelde koffie met pillewegge. Blijkbaar is het gebruik om na de geboorte van een kind een krentenwegge te schenken dus al heel oud. Eerst twee „sexgevallen": Op 13 september 1669 lieten Jan te Lintelo en zijn vrouw Gese Wissink gerichtelijk aan Jenneke ten Vregeler verbieden om te slapen en vleselijk te converseren met hun zoon Arend te Lintelo. Op 25 oktober van hetzelfde jaar vroeg Hendrik Buursink uitstel van betaling van een hem door de drost opgelegde boete „tot de maagd in het kraambed gekomen en verlost" was. Op 13 december 1669 werd een mooie slachtgeschiedenis vastgelegd. Herman Haarmolle zou een varken geslacht hebben, dat aan de snijder Hendrik ten Westendorp toebehoorde. De laatste zei bij geruchte vernomen te hebben, dat Haarmolle een „onrecht" varken geslacht had. Toen
931
de knecht liet varken kwam afleveren, had Haarmolle's vrouw gezegd: „Dit is ons varken niet, het onze was een voor (gecastreerd mannetjesvarken) en dit is een gelte (onbevrucht vrouwtjesvarken). Op 20 februari 1670 Het Claas Straalman wegens geleverde maar niet betaalde waren beslag leggen op alle roerend goed van Hermken Assink.. Vermeld werden twee bedden nl. een boven- en een onderbed, vier kussens, vier bedlakens, tien hemden, een schepel zout, enig traan in een ton, tien a twaalf pond boter in een andere ton en de kist met „kisrentuug" (kleren). De totale schuld bedroeg 44 gulden en l O stuiver en 16 stuiver gerichtskosten. Hermken had hiervan 16 gulden en 19 stuiver betaald en wel met 25 1/2 el smal doek a zes stuivers per el en 15 1/2 pond garen a twaalf stuiver per pond. Herman Meijerink had op het land van Lambert Meijerink de varkensjongen Rikkerink blond en blauw geslagen. Op 14 maart 1670 werd hij beboet met 25 gulden en 25 mud rogge. In de puntdraadloze tijd, werden varkens blijkbaar net als schapen en koeien door herders begeleid. Berend ten Hobbenschot maakte het helemaal te bont. Hij had met zijn vaders maagd Fenna Boenders in hoererij en ontucht geleefd. Laatste had advocaat Pothof gemachtigd om haar zaak van defloratie (ontmaagding) te verdedigen. Berend kreeg op 14 maart 1670 een boete „naar landrecht". Zij was toen beslist geen maagd meer. Op 14 december 1670 arresteerden de bouwlieden van Haarmolle en Grobbe twee balken van ene Wiechmans wegens onbetaalde vervoerskosten en biergelden (vertering). De mulder van de Oostendorper molen werd aangezegd, om de balken niet door de sluis te laten gaan. Uit een op 14 februari 1676 getoonde akte blijkt, dat de graaf van Bentheim op 25 april 1653 te Gronau volmacht had gegeven aan „de eherenfeste rnd vornehme Diderig Menten" om namens hem op te treden bij een geldinvordering van Gerhard Ronneboom. Hieruit is bij genealogisch onderzoek geconcludeerd, dat Derk Menten uit Gronau kwam. Mogelijk heeft hij door dit mandaat zijn vrouw Liesbeth Manten leren kennen, die weduwe van Gerhard Ronneboom was. Je weet nooit hoe je aan een vrouw komt. Op 19 maart 1677 noteerde men dat de onroerende goederen van wijlen Berend ten Vregeler onlangs publiek verkocht waren. Crediteuren waren niet bekend en werden daarom verzocht zich te melden. Hier waren bezittingen nu eens verkocht voor er schuldeisers bekend waren. Weimer Rikkerink werd opgeroepen om op de zitting van 19 maart 1677 te verschijnen en te getuigen in een kwestie tegen Jan te Relleker en Jan Gorkink. Weimer had de zaal zo lang mogelijk getraineerd in de hoop, dat zijn schoonmoeder Berendje Gorkink, die in deze niet gekend was en met
932
hem van mening verschilde, zou komen te overlijden „als zijnde een oude vrouw met één voet in het graf". Tenslotte een korte notitie: Op 19 augustus 1677 was het „Haxberger karmisse". Op 18 september 1671 werd de veestapel van Griete Wolterink, weduwe van Egbert Scholten te Buurse vastgelegd. Deze bestond uit vier paarden, vijf koeien, een sterke, tien a elf guste beesten, waarvan vier gestorven (waarom werden ze dan opgegeven of werd er toen ook al geknoeid bij de opgaven?), vijf varkens, veertig schapen en vier iemen (bijenkorven). In hetzelfde jaar vroeg Kloot Jan op 30 oktober betaling van de weduwe van Hendrik Smidt wegens verdiend loon en wel drie gulden en een paar linnen hozen (kousen, vermoedelijk gemaakt van linnendoek). De tweede inval in Twente van Berendje van Gaolen, langer dan de vorige, veroorzaakte weer een onderbreking in de normale zittingen van het Haaksbergse gericht. Vermoedelijk hebben er wel zittingen plaats gevonden, die door een Munstersgezinde richter werden voorgezeten en een Munsterse schrijver genotuleerd, maar van deze zittingen zijn geen protocollen bekend. Het zou echter niet onmogelijk zijn dat bij intensief zoeken in Munsterse archieven nog papieren betreffende Haaksbergen uit de periodes 16651666 en 1672-1674 te vinden zouden zijn. Wie neemt dat op zich? Op 29 juni 1674 werd in protocollen van Haaksbergen genoteerd, dat Arend Gleis te Buurse door de bedroevende oorlog geruïneerd was. Na de oorlog komen weer de onbelangrijke dingetjes. Op 14 september 1674 vroeg Stoffer Klomper 53 stuiver „verdiend" loon aan Vregelman wegens het maken van zijn wijlen moeders „doodvat" (lijkkist). Ook burenruzies zijn geen nieuwe zaken. Op 5 oktober 1674 liet Jan ten Raa, de bouwman van het Raa in Holthuizen aan zijn naober Hofstede verbieden varkens te drijven om eikels te eten of eikels te garderen, die van Hofstede's bomen op ten Raa's land vielen. Op 12 oktober 1674 kwam Jenneke ten Horkenborg, weduwe van Rijdt Hendrik, in het gericht, waarbij ze geassisteerd werd door haar schoonvader Jacob ten Horkenborg. Zij verklaarde niet bij machte te zijn om haar schoonmoeder dagelijks bier te verschaffen, waarover deze geklaagd had. Schoonmama beweerde, dat ze niet goed verzorgd werd, maar getuigen ontkenden dat. Blijkbaar was schoonvader het ook niet eens met zijn vrouw, anders had hij Jenneke niet bijgestaan in het gericht.
W.E. ten Asbroek
924
925
>OMPERIE