9e JAARGANG NO. 4 - NOVEMBER 1976 - VERSCHIJNT VIER KEER PER JAAR
ORGAAN VAN DE HISTORISCHE KRING HAAKSBERGEN
Aold Hoksebarge REDAKTIE: W. E. ten Aabroek J. Overbeeke J. Vredenberg ADMINISTRATIE: A. J. Temmink, Eibergsestraat 108, Haaksbergen, Postrek. 2547699 t.n.v. Penningmeester Historische Kring Haaksbergen
,,Aold Hoksebarge" wordt toegezonden aan de leden van de „Historische Kring Haaksbergen". Zij betalen voor lidmaatschap en abonnement ƒ 10,— per jaar. Echtparen betalen ƒ 15,— per jaar. Publikatie of overname van artikelen, geheel of gedeeltelijk, alleen toegestaan met schriftelijke toestemming van de auteurs.
Bestuur van de Historische Kring Haaksbergen D. Jordaan J. G. H. zn., „Bleekhuisje", Haaksbergen, tel. 1248, Voorzitter J. Overbeeke, Fazantstraat 13, Haaksbergen, tel. 1634, Secretaris A. J. Temmink, Eibergsestraat 108, Haaksbergen, Postrek. 2547699, Penningmeester B. E. Asbreuk, Erve „Meyerinkbroek", Haaksbergen, tel. 05405-214 W. E. ten Asbroek, Boerhaavelaan 144, Hengelo O., tel. 05400-14576 Mej. R. Brummelhuis, Dr. Ariënsstraat 8, Haaksbergen A. Molenveld, Reggestraat 30, Enter, tel. 05478-853 J. B. A. Leusink, Nachtegaalstraat 13, Haaksbergen, tel. 2023 J. F. Overbeek, Bevertstraat 14, Haaksbergen, tel. 1564 J. Vredenberg, Weverstraat 16, Haaksbergen, tel. 2348
56o VERENIGINGSNIEUWS Op zaterdag 3 juli jl. werd een excursie georganiseerd naar Goor, waar aan ondanks de hitte een 45-tal leden deelnam. In de N.H. kerk aldaar hield de heer J. Wondergem een korte inleiding over de historie van dit gebouw, waarna tijdens de rondleiding o. a. de grafkelder van de Wel-dams bekeken werd. Interessant waren de volgende bezoeken aan het grafmonument van Thomas Ainsworth, het Schild met de borggaarden en Huis Heeckeren. Het bezoek eindigde bij de Braakmolen, die al draaiende enige verkoeling gaf. Tot besluit van de belangwekkende middag werd in "De Zon" enige tijd doorgebracht achter een koel glas. Hier bracht onze voorzitter de dank over van het gezelschap. Een ongekend groot aantal van 90 personen nam deel aan de excursie, die op zaterdag 23 oktober j.l. gehouden werd naar Tubbergen en omgeving. Allereerst werd een bezoek gebracht aan de zo goed gerestau reerde havezate Herinkhave, de geboorteplaats van de vroegere Haaksbergse richter Swier Grubbe. Via de Kroeseboom ging de tocht verder naar de Pancratiuskerk te Tubbergen, waar mej. Eshuis een helaas moeilijk verstaanbare uitleg gaf van de schitterende gebrandschilderde ramen van vier generaties Nicolas. Na de bezichtiging van het bekende standbeeld van de te Tubbergen geboren politicus, hoogleraar en dichter Herman Schaepman werd zijn geboortehuis bekeken, de havezate Eeshof, waarin thans een bejaardentehuis is gevestigd. Het samenzijn in watermolen Bels te Vasse na afloop van de excursie was zeer gezellig en de koffie welkom. Het Bestuur
WONINGEN BLANKEN BORG (VIII) HUIZEN NRS. 147, 148 EN 149 De ondergrond van deze huizen werd voor het eerst vermeld in de rent meesterrekeningen van 1558 tot 1562. Peter van Dinxlaecken betaalde er een pacht van 7 stuiver per jaar voor. In 1563 werd zijn gehuurde grond vermeld als huisstede en gaarden. Pauwei of Paul van Dinxlaecken, vermoedelijk een zoon van Peter, werd in 1579 pachter. Zijn opvolger was Gerrit Buersinck, genoemd in 1610. Inmiddels was de huur
566
al opgelopen tot 21 stuiver. Niet alleen de pacht was verdrievoudigd maar waarschijnlijk stonden er rond 1620 ook drie huizen, bewoond door Essele Buersinck alias Essele in de Dijk, dochter of vrouw van Gerrit, Lubbert Lenderink alias Gelten Lubbert (Gelte is het Twentse woord voor een vrouwelijk varken) en tenslotte misschien Berend Bouwmeester. Geheel duidelijk is de situatie niet, evenmin als dit het geval was voor de toenmalige rentmeesters. In 1618 spraken zij van de Peter en Pauwei Geltenlubberts gaardens. In 1668 werd de vermelding Stoffer Klomper en Berent Elderink loco Pater Pauwel Geltenlubbertsgaarden nu Esselenhuis in drie huissteden. Toen stonden er dus zeker drie woningen. De rentmeester van 1716 maakte het helemaal bont, hij verbasterde de naam tot Peter Pone Griete. De Haaksbergse richter Jan Jansen van der Sluys verklaarde ter verduidelijking voor de Staten van Overijssel, dat de huizen bewoond werden door Hendrik Geerlich Bouwmeester, Jan Elderink en Claas Rengerink. De ondergrond van de huizen was echter geen eigendom van de domeinen, zoals de provincie meende, maar de woningen stonden op "vrijgekochte grond", aldus Van der Sluys. De gaardens waren nog wel domeingrond en deze werden op de veiling van 1716 door de bewoners van de huizen gekocht. Blijkbaar waren de "huissteden" al eerder door de pachters in eigendom verworven. Vreemd is, dat de bewoners in de vuurstedenregisters van 1675 en 1682 niet vermeld werden. Hun poging tot belastingontduiking had succes gehad. Uit het Ned. Hervormd lidmatenboek blijkt, dat in 1678 aangenomen werd Berendje, de vrouw van Hendrik Geerlich Bouwmeester "in de Dijk". Hendrik was een zoon van Berend Bouwmeester en hij woonde in huis nr. 147. In het Goedsherenboek van Haaksbergen staat genoteerd, dat Derk Bouwmeester, zoon van Hendrik in de Dijk, op Kerstmis 1704 "tot het pausdom afgevallen was". Vermoedelijk stond zijn overgang tot het katholicisme in verband met zijn a.s. huwelijk, dat op 2 januari 1706 voor de Haaksbergse dominee gesloten werd. Zijn vrouw was Geesken ter Hasselt, dochter van Jan in Langelo. Uit de hoofdgeldregisters van 1720 en 1723 blijkt, dat zij in huis 147 woonden. Opvolger werd hun zoon Hendrik, die op 31 mei 1733 trouwde met Jenneken ten Kattendam, dochter van Arend In Holthuizen. Hendrik Bouwmeesters zoon Jan verkocht op 19 maart 1786 zijn huis en achterliggende gaarden in de Dijk aan Hermanus Oosterholt en diens vrouw Catharina of Trijne Bloemena. Zij waren op 2 juni 1782 gehuwd. Uit de volkstelling van 1795 blijkt, dat de hoefsmid Mans Oosterholt in huis nr. 147 woonde. Als weduwnaar woonde hij er ook nog bij de volkstelling van 1830. Inwonend waren toen zijn uit Delden afkomstige schoonzoon Jan Knoefriet en zijn dochter Hendrika Oosterholt, die omstreeks 1810 getrouwd waren. Inwonend waren ook de weduwnaar Jonas Koopman Frankenhuis met een
567
kind van vier jaar. In 1850 werden Jan Knoefriet cum suis nog als eigenaar van het pand vermeld. Er woonden toen drie gezinnen nl. die van de grofsmid Berend Wissink, de timmerman Hermanus Jasink en de dagloner Gerhardus Johannes ten Hag. Berend Elderink was in 1668 bewoner van huis nr. 148. Vóór 1688 overleed hij, zoals blijkt uit de aantekening in de ondertrouwakte van zijn zoon Hendrik Elderink "in de Dijk", toen deze op 6 mei van dit jaar huwde met Berendje Wissink, dochter van Harmen in Eppenzolder. Op 3 maart 1718 leenden Hendrik en zijn vermoedelijk ongetrouwde broer Jan 200 gulden en op 18 januari 1724 leende Jan nog eens 166 gulden van Wichert Elderink. Voor deze laatste lening gaf Jan zijn "halve" huis en gaarden in de Blankenborg in onderpand. De andere helft was waarschijnlijk eigendom van broer Hendrik. Opvolgende bewoner werd Hendriks zoon Berend, die op 18 juni 1730 huwde met Christina Lichtenberg, dochter van Andries te Vreden. Dit echtpaar had twee kinderen, een zoon Hermanus, die op 6 november 1763 trouwde met Fenne Uien-holt uit Holthuizen, en een dochter Fenne, die op 12 oktober 1760 trouwde met Jan Kaspers uit het dorp Haaksbergen. Beide echtparen woonden in huis nr. 148. Op 29 april 1773 verklaarden Jan Kaspers en Fenne 150 gulden schuldig te zijn aan Derk Scholten. Jan gebruikte dit geld om de hypotheek van 1724 af te kunnen lossen. Weer diende een "half" huis tot onderpand, de wederhelft - zo staat er - was van Hermanus Elderink. Bij de volkstelling van 1795 werden Mannus Elderink en Jan Kaspers als bewoners vermeld. Op 26 februari 1801 huwde Hermanus' zoon Gerhardus met Hermina ter Maat. Deze laatste overleed in 1821, haar man was al eerder overleden. In 1830 waren de erven van Gerhardus Elderihk eigenaren van het huis, dat bewoond werd door het gezin van metselaar Jan Michgorius en Hendrika Waanders met drie kinderen en door het gezin van Christiaan Horstink. Door aankoop werd daarna de Haaksbergse winkelier Arend Eijsink eigenaar van het pand, die in 1850 als zodanig werd opgegeven. Huis nr. 148 werd toen bewoond door drie gezinhen, die van Joannes Slotman, Gerhardus Noordink en Gerrit Jan ten Hagen. Huis nr. 149 werd bewoond door Stoffer Klomper, die in de Haaksbergse gerichtsprotocollen genoemd werd sinds 1648. Hij was vermoedelijk timmerman. In 1663 werd door hem een "doodvat" (lijkkist) gemaakt, dat niet op tijd betaald werd, reden waarom Stoffer probeerde via het gericht zijn geld binnen te krijgen. Op 13 juni 1659 werd in het gericht genotuleerd, dat Herman Hulshof en Stoffer Klomper als erfgenamen van wijlen Jan Eernstink te Buurse, Haar Roelof alias Helle Roelof voor 100 gulden aanspraken. Haar Roelof was afkomstig van de Haarmühle onder Alstatte en hij was gehuwd met een dochter van Jan Eernstink,
568
van wie hij het erve Helle te Buurse geërfd had. Vermoedelijk mag men uit deze akte concluderen, dat ook Stoffer Klomper en Herman Hulshof met dochters Eernstink getrouwd waren. Zij maakten dus aanspraak op een erfdeel Eernstink. Herman Hulshof woonde ook in huis nr. 149 en zijn nazaten kregen het huis in handen. Hermans dochter Fennekehuwde namelijk op 8 februari 1691 met Jan van Aale, zoon van Harmen in de Hones, en na diens dood op 19 oktober 1693 met Claas Rengerink, zoon van Arend. Deze Claas werd in 1716 door Van der Sluys als bewoner van nr. 149 opgegeven. Opvolger werd zijn zoon Arend, die op "zondag na Hemelvaartsdag" 1721 trouwde met Fenneke Berendsen, dochter van Lubbert in Buurse. Arends dochter Christina huwde op 3 december 1747 met Gerrit Hesselink uit Stokkum onder Markelo. Zij overleed echter al spoedig waarop Gerrit op 8 februari 1750 hertrouwde met Fenne Steenberg, dochter van Berend op de Hones. Gerrit Hesselink woonde wel in huis nr. 149, maar was aanvankelijk geen eigenaar, omdat zijn schoonvader Arend Rengerink op 24 juli 1747 zijn huis bij gerichtelijke distractie verkocht had aan de bewoner van de Ruijssenborg, de houthandelaar Antony van der Sluys, die er 780 gulden voor betaalde. Op 3 augustus 1751 werd het testament van Antonyvvan der Sluys in het Haaksbergse gericht geopend, waarbij bleek, dat zijn oom-zegger Coenraad Muntz, richter van Haaksbergen, erfgenaam was. Deze overleed op 6 juli 1776, erfgenaam was zijn zuster Catharina Muntz, die op 23 december van hetzelfde jaar het tijdelijke met het eeuwige verwisselde. Erfgenamen waren elf familieleden Van der Sluys en Hubert, die op 4 mei 1778 hun bezit grotendeels verkochten. Gerrit Hesselink en Fenne Steenberg kochten toen het door hen bewoonde huis terug voor 525 gulden. Hun in 1757 geboren zoon Hendrikus was bij de volkstelling van 1795 hoofdbewoner. Deze trouwde twee keer: op 2 mei 1779 met Berendina Reurink en op 12 mei 1799 met Janna Jansen, dochter van Claas te Rijssen. Omstreeks 1820 verkochten zij hun eigendom aan timmerman Gerrit ter Hogt. Deze was, omstreeks 1803 gehuwd met Harmina Bloemendal en dit echtpaar was bij de volkstelling van 1830 eigenaar en bewoner van huis nr. 149. Inwonend was het gezin van Johannes Leusink. In 1850 was Gerrit ter Hogts zoon, dé timmerman Jan Willem ter Hogt, eigenaar. Deze was op 13 mei 1836 getrouwd met Gezina Jacomina Kolvoort, dochter van Antony te Goor. Bewoners waren zijn broer Gerrit ter Hogt met zijn gezin. Inwonend waren de zadelmaker Gerrit Heemink en de weduwe van de katoenspinner Jan Hendrik ten Hoopen, Johanna Smit geheten. W. E. ten Asbroek J. B.A. Leusink J. Overbeeke
569 HAND- EN SPANDIENSTEN
Op 16 februari 1856 deelde burgemeester H. Verbeek in de Haaksbergse gemeenteraadsvergadering mee, dat per l juli a.s. het Provinciale reglement op de hand- en spandiensten opgeheven werd. Daarmee kwam er officieel een einde aan eeuwenlang bestaan hebbende "herendiensten". Merkwaardig is, dat hij voorstelde daarin te voorzien door een "gemeentelijke heffing van belasting in natura". Een verordeing op deze nieuwe hand- en spandiensten werd nog in dezelfde vergadering vastgesteld: Art. 1. Er zal te beginnen met den l July 1856 van de ingezetenen worden geheven eene belasting in natura of verpligting tot het verleenen van hand- en spandiensten ten behoeve van de in deze gemeente aanwezige wegen, voetpaden en waterleidingen, voorzooverre het onderhoud ten laste der gemeente is. Art. 2. De hand- en spandiensten strekken zich uit tot het onderhoud der genoemde werken in zoodanig bruikbaren en voldoenden staat dat zij volgens het oordeel van B. en W. aan hunne bestemming behoorlijk beantwoorden. De diensten kunnen ook worden verlangd tot den aanleg van nieuwe wegen, paden en waterleidingen, wanneer de Raad dit noodig oordeelt altijd voorbehouden het hierna in art. 4 bepaalde. Art. 3. Tot de diensten worden opgeroepen alle mannelijke ingezetenen en ook zij, die langer dan 6 maanden in de gemeente tijdelijk verblijf hebben gehad, tusschen 18 en 60 jaren, wanneer zij niet door ziekte of ligchaamsgebreken ter beoordeeling van B. en W. verhinderd worden. Art. 4. Hand- of persoonlijke diensten worden van niemand langer dan 5 achtereenvolgende uren en hoogstens 8 malen in het jaar gevorderd. Plaats vervanging en afkoop worden daarbij toegelaten. De vereischten van eenen plaatsvervanger zijn, dat de als zoodanig gestelde ook zou aangenomen worden, indien hij voor zich zelven opkwam. De afkoping door storting van geld in de gemeentekas is voor de diensten ƒ 2,25 in het jaar van l Januari tot 31 december, het gedeelte van het geheel te rekenen. Zij echter, die zich in den loop des jaars in de gemeente ko men vestigen betalen voor dat jaar slechts in verhouding tot het getal maanden welke zij in de Gemeente doorbrachten. Art. 5. Zij die paarden houden zijn voor zich zelven van handdiensten verschoond, doch daartegenover verpligt om een der zelve met eenen geschikten voerman en voertuig beschikbaar te stellen, echter ook niet langer dan 5 achtereenvolgende uren en niet meer dan 4 malen s jaars, met dien verstande evenwel, dat hij, die één paard houdt dit hoogstens 4 malen, hij die er twee houdt elk paard hoogstens 3 malen en zoo vervolgens beschikbaar stelt. Men kan echter twee of meer paarden met daartoe geschikte voertuigen gelijktijdig beschikbaar stellen. Ook inde-
570
ze is plaats vervanging (mits door behoorlijk bruikbare paarden) en afkoop toegelaten. De afkoopprijs door storting van geld in de gemeentekas is ƒ 3, - in het jaar voor elk paard, dat men houdt. De prijs wordt berekend als aan het slot van art. 4 is vermeld. Art. 6. B. en W. zorgen of doen zorgen, dat het werk van hen, die de diensten afkochten, voor rekening der Gemeente verricht wordt en geenszins komt tot bezwaar van hen, die niet afkochten. Al de uit afkoop afkomstige gelden worden tot evengenoemd einde besteed. Art. 7. Ieder tot handdienst opgeroepene voorziet zich van eene spade en wanneer andere werktuigen gevorderd worden, als harken, grepen, bijlen, waterlaarzen, sneeuwschoppen en dergelijke worden de opgeroepenen uitgenodigd om die mede te brengen, waartoe zij verpligt zijn, tenzij die werktuigen niet in hun bezit zijn en zij dit voldoende kunnen aantonen of er bij B. en W. daaromtrent genoegzame zekerheid bestaat. Art. 8. Ook van de tot spandiensten geroepenen kan in plaats van voertuig het medebrengen van ploeg of egge gevorderd worden. Art. 9. De opgeroepenen zijn gehoorzaamheid en onderwerping verschuldigd aan de door de gemeenteraad te benoemen opzigters over de wegen, aan welke opzieners is opgedragen het besturen van de arbeid, de aanwijzing der door ieder te verrigten taak, de regeling der dagen en uren van opkomst en al wat verder uit den aard der zaak voortvloeit en door de omstandigheden gevorderd wordt. Zij voeren hun opzicht in dat deel der Gemeente, hetwelk hun door B. en W. bij hunne benoeming wordt aangewezen. In een afzonderlijke "Verordening ter behoorlijke invordering dier belasting" werden nog enkele zaken geregeld: Art. 1. De oproepingen der belastingschuldigen geschiedt op de wijze, waarop de afkondigingen alhier plaats hebben. In spoedeischende gevallen kan aanzegging aan de huizen de oproeping vervangen, mits hij, die de aanzegging verrigt, voorzien zij van schriftelijken last der daartoe gestelde opzigters. Buitengewone gevallen uitgezonderd, geschieden alle oproepingen en aanzeggingen ten minste 12 uren voor den tijd van samenkomst. Art. 2. De opzigters bezien alle mogelijke inschikkelijkheid ten aanzien van de zoodanigen, die blijkbaar tegen hunnen wil door byzondere omstandigheden verhinderd worden op bepaalden tijd te verschijnen, wanneer zonder verzwaring der taak van de opzigter of van de overige opgeroepenen hunne dienst op eenen anderen tijd gebruikt kan worden. Zoo veel zulks mogelijk en billijk is, vorderen zij ieders diensten aan de wegen, welke het naast bij zijne woning gelegen zijn, zonder daartoe echter de algemeene evenredigheid in de verdeeling der diensten te verbreken.
571
Art. 3. Voor hen, die daartoe behoorlijk opgeroepen zijnde, niet opkomen, die niet op den bepaalden tijd opkomen, die voor het bepaalde tijdstip het werk verlaten of gedurend den arbeid in het oog loopend blijk geven van onwil, traagheid, onverschilligheid of ongehoorzaamheid en voor hen, die zich niet voorzien van de tot den arbeid noodige werktuigen in art. 7 der gemelde verordening bedoeld, zullen door de opzigter personen gesteld worden, en zal de huur berekend naar de gegeven daghuur of huur volgens het bepaalde in art. 258, 259 en 260 der gemeentewet op deze belastingschuldigen verhaald worden. Art. 4. De afkoop door storting van geld in de Gemeentekas geschiedt door middel eener aangifte ter secretarie, waarvan door B. en W. een bewijs wordt afgegeven, hetwelk niet van waarde is, zoo lang daarop geene kwitantie van den ontvanger is gesteld. Art. 5. Van hen op wie de verplichting tot bedoelde diensten rust, worden jaarlijks in de maand Mei door B. en W. kohieren opgemaakt, daarmede wordt overeenkomstig art. 264, 265 en 266 der Gemeentewet gehandeld. Bij Koninklijk Besluit nr. 128 van 2 mei 1856 werden bovengenoemde verordeningen van de gemeente Haaksbergen goedgekeurd, waardoor zij rechtsgeldig werden. In het kohier van de belasting "Hand- en spandiensten" anno 1857 werden de handdiensten vermeld met een totaalbedrag van ƒ 2333,25 en de spandiensten met ƒ 921, -. In hetzelfde jaar bedroegen de totale gemeente-ontvangsten ƒ 8812,46|. De belasting in nature was dus een belangrijke bron van inkomsten voor de gemeente. W. E. ten Asbroek L. L. J. Dons DE TAAL VAN HAAKSBERGEN (XXXII) DE GEDICHTEN VAN BERGHEGE (I) In het Jaarboek Twente van 1970 treffen we op de bladzijden 116 t/m 125 een door ons geschreven bijdrage aan over "De Haaksberger dichter Herman Berghege". Hierin wordt in kort bestek een overzicht gegeven van Bergheges dichtwerk, zoals dat voorkomt in het bundeltje "Uit het land van den Tubant". In die bijdrage worden van de meeste gedichten slechts fragmenten geciteerd, maar in een tijdschrift, dat voornamelijk voor en door Haaksbergers wordt geschreven, zal men allicht graag wat meer over Berghege willen lezen. Dit temeer, omdat de bewuste bundel al jaren geheel is uitverkocht en dus zeer moeilijk te raadplegen is.
572
Nu is ons bij nader onderzoek gebleken, dat er destijds tweemaal een boekje met gedichten van Berghege is uitgegeven. Van ons lid, de heer A. J. Schilderman, ontvingen we namelijk de inhoudsopgave van een bundeltje gedichten "Oet Hoksebarge, biej mekare riemd deur H. Berghege. Oet-egeven deur Gebr. Wormgoor in Almelo". Het boekje bevat veertien-gedichten en op het omslag staat een afbeelding van de Oostendorper watermolen. Het werkje is in bezit geweest van Marinus Oude Wansink, vroeger hoofd der school in Tubbergen en zoon van de voormalige molenaar van de "Korenbloem". We vragen bij deze gelegenheid: Zijn er nog meer exemplaren van dit bundeltje in omloop? Zo ja, dan vernemen we dat graag, want dan gaat het om een zeldzame uitgave. Bekender, hoewel ook niet zo algemeen, is het bovenvermelde boekje "Uit het land van denTubant", dat uitgegeven is bij G.C. Campagne te Enschede. Dit telt achtentwintig gedichten en heeft op de omslag een Twentse boer en boerin. Het bevat naast de gedichten uit Eet eerste bundeltje een aantal niet eerder gepubliceerde, terwijl enkele van de eerste gedichtjes een andere titel hebben gekregen. Het is wel uitverkocht, maar in diverse bibliotheken, zoals die van de Oudheidkamer Twente, is het aanwezig. Er zijn de laatste jaren al plannen geweest om Bergheges gedichten te laten herdrukken. Een zeer toe te juichen initiatief, want zijn werk verdient het om onder de ogen van velen te komen. Zowel naar inhoud als naar vorm behoort zijn dichtwerk tothet beste, dat in zijn tijd in de streektaal verschenen is. Zijn taalbeheer sing en zijn verstechniek zijn buitengewoon goed, en qua kwaliteit kunnen zijn gedichten wedijveren met alles, wat in zijn jaren en ook later nog op dit gebied verschenen is. We moeten echter zijn werk, evenals alle literaire arbeid, zien tegen de achtergrond van zijn tijd en dan behoort het beslist tot het beste, dat er zo rond 1900 uitkwam. Bovendien was zijn werk het eerste, dat in het Twents in boekvorm is verschenen. Wanneer we zijn gedichten nader bekijken, dan zien we, hoe beperkt van omvang zijn oeuvre ook is geweest, dat hij toch verscheidene genres van dichtkunst heeft beoefend. We vinden er lyrische of beschrijvende poëzie, epische of verhalende poëzie en epigrammatische poëzie of puntdichten, terwijl ook de didactische poëzie of het leerdicht hier en daar voorkomt. Berghege was dus een veelzijdig dichter ^ die door zijn meesterschap over de taal in staat was, om overal iets goeds van te maken. En al is de kwantiteit van zijn werk niet groot, de kwaliteit vergoedt dit ruimschoots. Hij heeft enige verwantschap met Staring, wiens puntdicht op Bergheges werk van toepassing is: "Waarom Uw boek aan 't licht onttogen? 't Verschijn' gerust, al is 't niet groot. Wordt eikenschors bij 't pond gewogen, Men weegt kaneel bij 't lood. "
573
In de volgende bijdragen hopen we uit Bergheges werk te publiceren, zo nodig met toelichting. Om te beginnen volgen hier alvast enige van zijn puntdichten, die hij zelf "sprökken" noemt: Te kleine potters in de grond Gif weinig eerple veur de mond. Wee an den grond zien rech onthölt, Den oogst wal wisse tegenvölt. Wee angestokken bonen pot, Dee rekken op gin roem beschot. 't Verdeend stukke brugges met ongel esmeerd, Is meer as 't gekreegne met keeze der op weerd. Lange slaopen, weinig doon, Armood en gebrek is 't loon. Leever tweemaol zachte trekken As in ees de liene brekken; Leever kans temeute gaon As 't gelukke ofwochtend staon. (Ter toelichting: brugges = boterham; ongel = rundvet) Tot zover deze bijdrage, die ons alvast een indruk kan geven van één kant van Bergheges veelzijdige persoonlijkheid. J. Vredenberg BOMEN OP HET OUDE KERKHOF Vele Haaksbergers zullen het gedicht "De Mark-linde" gelezen hebben van Herman Berghege, die in 1864 als zoon van de Haaksbergse dominee geboren werd:
Op den Karkhof ston ne linde Met takke wied en breed, Woar 'k zeuke, och ik vinde Nog ziensgeliekke neet ........ Noe is den boom evallen Noe 's Hoksebarge um kwiet
574
Den leefsten boom var allen Van vrogg'r of later tied. Op 22 januari 1850 nam de Haaksbergse gemeenteraad met 6 tegen 2 stemmen het besluit om de lindebomen op het oude kerkhof in het dorp (thans Markt) te kappen en te verkopen en daarvoor in de plaats "een jong plantsoen van kastanjes en ijpen" aan te leggen. De ouderdom van de linden was toen 85 jaar, want in 1765 nam de goedsherenvergadering van Haaksbergen het besluit om 15 linden op het kerkhof te planten. Waarschijnlijk gebeurde dat toen op initiatief van richter Dr. Coenrad Muntz, omdat diens hovenier jaarlijks de bomen moest snoeien. Voor zo ver ondergetekende bekend is, was het plein in 1937 nog met iepen beplant. Langs de straatzijde stond een rij kastanjes, waaronder een reeks palen stonden voor het vastmaken van hfet marktvee. In verband met de vernieuwing van het wegennet en de bestrating van het kerkplein werden deze in dit jaar, toen ze dus 83 jaar oud waren, gekapt en door 19 linden vervangen, waaronder de Prinses Beatrixboom, geplant bij haar geboorte op 31 januari 1938. Blijkbaar heeft één linde in 1850 het leven gered: de Marktlinde, waarover Berghege zijn gedicht maakte. Rondom de linde was een bank geplaatst. De overlevering vertelt, dat jongelui vroeger in de kruin van de boom speelden tot de toenmalige pastoor een einde maakte aan het "zedeloze" vermaak door de gemeente te verzoeken de boom om te hakken. Of dit de reden van het kappen was, is natuurlijk twijfelachtig, zeker is, dat de gemeenteraad op 12 december 1887 besloot "de boom bij de school op het Kerkhof" te vellen. Pastoor was toen E.A. J. Engbers. W. E. ten Asbroek L. L.J. Dons HET ERVE WOLTERINK TE BUURSE
Op l oktober 1975 verkocht het R. K. kerkbestuur van Buurse het erve Wolterink aan de Enschedese tandarts H.H. Voogd. Deze verkoop was aanleiding om eens in de historie van het eeuwenoude erve te duiken. Voor 1406 was Wolterink eigendom van de Heren van Ahaus, die het bezit vermoedelijk verworven hadden in de lle eeuw, toen Bernard van Diepenheim zijn goederen verdeelde tussen zijn zoons Wolbert, opvolger als heer van Diepenheim, en Lephard, opvolger als heer van Ahaus. Wolterink was onderhorig aan de Ahauser hof te Buurse, de zgn. Oldenhof, waaruit de erven Steenberg, Kuiper, Scholteneums en Keuper ontstaan zijn. De Ahauser hof te Haaksbergen was de Hof te Haaksbergen, waaruit het kasteel de Blankenborch ontstaan is. Aan beide hoven waren
575
verschillende Haaksbergse erven onderhorig. In 1406 verkocht Godert van de Roer, die met de erfdochter Johanna van Ahaus getrouwd was, de heerlijkheid Ahaus en een groot deel van het bezit aan Otto van Hoya, bisschop van Munster. Verkocht werden ook Wolterink en de Oldenhof te Buurse. Ahaus stichtte toen een nieuwe hof te Buurse, Scholten Vaarwerk. De Blankenborch en enkele andere Haaksbergse erven bleven nog eigendom van Ahaus. Deze werden in 1449 met Scholten Vaarwerk aan Rudolph van Diepholt, bisschop van Utrecht, verkocht. Deze vermeldde toen in zijn diversorium, dat Ludyken (Luiken of Lucas) Wolterdinck "in de buerscap van Buerse" horig was aan de bisschop van Munster. In het Schattings register van Twente anno 1475 werd Wolterding vermeld als een gewaard kate. De aanslag bedroeg weliswaar 2 schild (60 stuiver) overeenkomstig de aanslagen van gewaarde erven, maar betaald werd slechts lè gouden Rijnlandse gulden (30 stuiver) overeenkomstig de aanslagen van katersteden. Alleen Scholten Vaarwerk en Doornbos te Buurse betaalden 3 gouden Rijnlandse gulden, hoewel er nog circa 20 andere gewaarde erven waren, die allen kans hadden gezien om de belasting te ontduiken. Volgens het Schattings register van 1495 betaalde Wolterding evenals alle andere Buurser erven l schild. Toen de 80-jarige oorlog in Twente op zijn hevigst woede, van ca. 1580 - 1595, werd Wolterink, zoals zovele erven, gebrandschat en geplunderd. Volgens de Verpondingsregisters van 1600 en 1602 lag Wolterdinck in beide jaren nog "woest". Op 27 maart 1621 werd in de protocollen van het landgericht Enschede genotuleerd, dat de weduwe Judith van Bevervoorde tot de Oldemeule geboren Scheele en haar zoon Nicolaas Christoffer van Bevervoorde, de latere drost van Haaksbergen, 1000 gulden geleend hadden van Geert te Rutbeeke, Berent Tjaasink, Geert Wolterinck en Geert ter Steen-borch te Buurse, waarvoor deze als rente de Rutbeeker tienden zouden ontvangen: Geert en andere Wolterinks werden ook genoteerd in de Haaksbergse gerichtsprotocollen, waaruit volgende regesten: Geert en andere Wolterinks werden ook genoteerd in de Haaksbergse gerichtsprotocollen, waaruit volgende regesten: 1629, 6 juli. Stine dochter van wijlen Johan Roelvink alias Cuipers-dochter. 1634, 24 maart. Roelof Kopers genaamd Wolterinck bespreekt Gerdt Gleis. 1636, 9 mei. Jenneke, weduwe van Hof Herman alias Herman Wolterinck geassisteerd met haar zoon Roelof Kopers als momber en de jonge Herman Wolterinck in proces contra Arent Wargerinck. 1652, 21 januari. Egbert Schuiten te Buurse en zijn vrouw Griete, ge-
576
assisteerd met Gerdt Wolterinck testeren. Na Egberts overlijden mag Griete op het erve hertrouwen. 1657, 11 februari. Gerdt Wolterinck en zijn vrouw Anna Wargerinck verkopen mede namens de gezamelijke kinderen het erve Wolterinck aan hun zoon Rotger Wolterinck voor ƒ 2250, -. Als Rotgers broers of zusters zonder "lijfserfgenamen" mochten overlijden, gaat hun erfdeel naar Rotger. Als Rotger zonder kind overlijdt, kan zijn broer Herman de boerderij voor ƒ 2250, - overnemen, maar deze moet dan wel 100 daalder betalen aan Rotgers weduwe, die dan het erf moet verlaten. Eventueel kan de oudste zoon van Rotger t.z.t. het erf voor hetzelfde bedrag overnemen. 1657, 11 februari. Herman Wolterinck en zijn vrouw Jenneke Cuipers verkopen aan zoon Toonis Roelvink en diens vrouw Eefse Wolterinck een derde deel van het Nabuurserve of Groot Steenborch. Overigens behouden Herman Wolterinck en Jenneke Cuipers hun goederen gemeenschappelijk. De helft zal geërfd worden door Tonnis Roelvink en zijn vrouw en de andere helft door zes "halve en hele" broers en zusters van Herman Wolterinck, maar als zevende zal Eefse met haar ooms en tantes in Hermans halve erfdeel meedelen. Ook blijven de huwelijksvoorwaarden van 22 juli 1646 ten volle van kracht. Herman en Jenneke legateren aan Godes huisarmen te Haaksbergen ƒ 1000, -. 1660, 7 mei. Hendrik ter Hofstede, nu Schulte te Buurse en zijn vrouw Griete kopen de halve Molenkolk in Langelo. 1662, 3 november. Rotger Wolterinck protesteert voor zich en zijn moeder, broers en zwagers tegen het verbod, dat de erfgenamen van wijlen Herman en Jenneke Wolterinck hem hebben doen toekomen n.l. om de Pierik en de Broek in de Kappenburgermaat te bebouwen. Volgens magescheiding van 11 juli 1625 van wijlen Herman Wolterinck en diens vrouw Jenneke zouden deze landerijen bij het erve Wolterink blijven. 1662, 29 december. Jenneke Kopers, weduwe van Roelof Wolterinck met haar zoon Herman Kopers, verklaart dat haar voordochter Gerdtke volgens moeders en stiefvaders dispositie uit hun sterfhuis 2 koeien, 2 guste beesten, bed, kleren en een kist zal hebben, zoals de andere dochters Trineke en Hermke al hebben ontvangen. Blijft zij ongetrouwd, dan erft Jan Kopers met zijn toekomstige vrouw en kinderen, maar hij moet Gerdtke dan levenslang onderhouden. 1663, 23 november. Jan Kopers gehuwd met Grietje Geerlichs en Her man Kopers mede namens broers en zusters verkopen samen met Hendrick Schulte te Buurse gehuwd met Grietje Wolterinck, Borchert Wol terinck gehuwd met Kaate Jenneke en Heege Jan gehuwd met Hïlle, de Pierickbraak aan Rotger Wolterinck gehuwd met Berntke Bruininck. (wordt vervolgd)
W. E. ten As broek
577 LANDBOUW EN VEETEELT IN 1780
In 1786 en 1790 verscheen te Amsterdam een boek van de Deventer stadssecretaris G. Dumbar, getiteld: "Tegenwoordige staat van alle volkeren en wel in 't byzonder van Overijssel". Over de situatie van de landbouw in 1780 schrijft hij, dat in Overijssel haver en tarwe ingevoerd, maar boekweit en rogge uitgevoerd worden. Gerst is nergens belangrijk. Aardappelteelt vindt vooral plaats in Twente en rondom Deventer. Overal worden wortels en bloemkolen verbouwd. De laatste zijn wel is waar kleiner maar lekkerder van smaak dan de Hollandse. Vroege rapen worden bij scheepsladingen uit Holland aangevoerd, de Overijsselse komen later, maar zijn lekkerder. De zgn. roggeknollen, die op landerijen waar rogge verbouwd is, gezaaid worden, munten uit in kwaliteit. Een gedeelte van de landerijen dient ook voor de spurrie, die een hoewel kortstondige, maar goede weide geeft. Helaas is deze erg vorstgevoelig. Tabak wordt hier verbouwd sinds de oorlog tussen "Grootbrittanje" en de Amerikaansche Volksplantingen" (Noord Amerikaanse Vrijheidsoorlog 1775 - 1783). Hennep is wel bekend, maar lang niet zo "menigvuldig" als vlas, waarvan de boeren minstens zo veel verbouwen als voor eigen gezin nodig is. Perebomen zijn in Overijssel minder welig dan elders. Jonge bomen komen uit Holland. Tamme kastanjes zouden belangrijk kunnen worden. Hollanders leveren ook aanmerkelijke hoeveelheden "elzenplantzoen" (jonge bomen) dat eerst tot dekking van nieuwe "plantaadjen" dient en dan goede brand geeft. Als brand wordt ook veel eikenhout (akkermaals-hout) gebruikt, dat om de 9 si 10 jaar gehouwen wordt. Dit wordt ook naar Holland geëxporteerd. Er is ook veel handel in run van dit eikenhakhout, dat van betere kwaliteit is, dan dat van de oude bomen. Thans vindt meer dan ooit teelt van populieren plaats voor het maken van hoos blokken, in Overijssel klompen genoemd. Eiken, dennen en beuken geven hout ter bearbeiding in werkhuizen en werven, maar veel kanthout komt ook uit het Munsterland, via beken in vlotten aangevoerd naar Deventer en Zwolle. Runderen, paarden en schapen zijn in Twente doorgaans veel kleiner dan elders in Overijssel. Het schapenvlees is in Twente echter veel aangenamer van smaak. Wilde katten, herten en zwijnen zijn vreemdelingen in Overijssel. De wolf is uitgeroeid, maar wel worden er nog vossen, otters, dassen en egels, veel "eekhoornen en vledermuizen" gevonden. Er zijn veel konijnen, maar het vlees van deze wordt in tegenstelling met dat van hazen niet geacht. Konijnen mogen altijd gevangen worden, maar op hazen en patrijzen is geen jacht van l januari tot 17e van herfstmaand. Behalve patrijzen vindt men op de dis ook hout-
578
en watersnip, lijster, kwartel, vink en wilde eendvogels, die in menigte in speciale kooien gevangen worden. In de omgeving van Diepenheimzijn veel ringelduiven, die enkele jaren geleden nog zeer schaars waren. Kievieten vindt men overal, er is zelfs een kleine tak van nering in kievietseieren. Geen nut hebben wilde vogels als valkjes, uilen, raven, kraaien, bonte kraaien, kerkkauwen, markolven, wielewalen, spechten, hoppen, koekoeken en reigers. Ooievaars, in Twente stork en in Overijssel heilever genoemd, vindt men niet in grote getale. Wat tamme vogels betreft, de Overijsselse ganzen zijn kleiner dan de Groningse. De Kamper baars is vermaard. De snoek uit de omgeving van Deventer is echter lekkerder. Er wordt veel spiering gevangen, zelfs tot diep in Gelderland. Soms is de vangst rond Deventer zo groot, dat hij met wagens vol tot in het Munsterland verzonden wordt, Vroeger was er ook grote spieringvangst op de Vecht. Er is een groot verschil in zeden tussen een Vollenhovense visser en een Twentse boer, die nauwelijks van de zee heeft horen reppen. Tussen beide is een groter verschil dan tussen de inwoners van Overijssel en die van de overige verenigde gewesten. De inwoners van de Overijsselse steden proberen steeds meer de Hollanders te evenaren, vooral in hun taal, die steeds Hollandser begint te klinken. Opvallend is dat men in deze provincie weinig lieden aantreft, wier oren voor muziek geschikt zijn of er zich mee vermaken. W. E. ten Asbroek DE LINTELER BOEREN IN BRAMMELO (III)
die op 23 juli 1667 trouwde met Margaretha Michgorius en op 10 juli 1681 met Elisabeth Bloemers. Uit het eerste huwelijk werd in 1668 een dochter Margaretha geboren, die huwde met de burgemeester van Lingen, Johan Herman Kloppenborg. Zij waren de ouders van Egbert Gerhard Kloppenborg, die op 29 oktober 1726 overleed. In het Verpondingsregister van 1716 werd deze Kloppenborg als eigenaar van Berend te Lintel vermeld. Terug naar het erve, waar Johan te Lintelo nog in 1675 bouwman was. Van hem zijn de volgende kinderen bekend: Kinderen: A. Berend, vóór 1666 gehuwd met Grietje Eelking, die op 17 oktober 1669 hertrouwde met Jan Brouwers, B. Fenneke, 2 juni 1667 gehuwd met Jan Eelking, die op 13 maart 1687 hertrouwde met Harmken ten Vaanholt, C. Jan, gehuwd 4 april 1675 met Aaltje ter Braak, D. Stijntje, 14 oktober 1676 gehuwd met Harmen ter Haar, E. Hendrick, 8 juni 1684 getrouwd met Harmken Eelkink en ten slotte F. Arent, zie 4.
579
4) Arent te Lintelo, 5 juni 1670 gehuwd met Fenneke Groothuis, dochter van Jan. Arent werd in het Vuurstedenregister van 1682 als bouwman vermeld. Kinderen: A. Berent te Lintelo, zie 5 B. Gerrit, gehuwd te Goor 28 januari 1712 met Aaltje Gyminck, C. Geesken, gehuwd in september 1716 met Derk Belshof, die op 2 september 1731 hertrouwde met Trijne Olthuis, D. Jan, 12 juli 1722 gehuwd met Armgard Olminkhof, weduwe van Jan ter Haar. 5) Berent te Lintelo, 17 september 1702 gehuwd met Engele Teeselinck, dochter van Jan uit Brammelerbroek. Op 4 december 1727 kocht dit echt paar van de erfgenamen Kloppenborg hun tot dan gepachte erve, zoals op l juni 1728 in het Haaksbergse gericht geprotocolleerd werd. Voor de be taling werd ƒ 5000, - geleend van richter Van der Sluijs. Al betrekkelijk snel werd de schuld gedeeltelijk afgelost, want in 1750 bedroeg de schuld aan de N.H. diaconie, erfgenaam van Van der Sluijs, nog maar ƒ 700, -. Op 25 juli 1749 maakte Berend te Lintelo zijn testament. Zijn oudste zoon Jan zou het erve krijgen en als hij niet trouwde zijn broer Arend. Het zou anders lopen. Kinderen: A. Jan, waarschijnlijk op 30 september 1764 gehuwd met Eva ten Polle (zoon Berend geboren in 1766), maar in 1768 weduwnaar zonder kind, want toen maakte hij een testament ten gunste van zijn broer Derk behoudens legaten aan andere broers en zus ters. In 1774 herriep hij dit testament, erfgenamen waren nu zijn broer Derk of diens kinderen. B. Arent, ongehuwd, maakte in 1763 een testament ten gunste van zijn broer Jan en bij diens vooroverlijden zijn broer Derk en als deze ook overleden was, broer Gerrit. C. Jenneke, ongehuwd, maakte in 1783 testament ten gunste van broer Derk en enkele nichtjes en neven, D. Janna, gehuwd te Delden op 25 april 1738 met Albert Goose link uit Wiene. E. Geesken, 16 december 1764 getrouwd met Jan ten Asbroek, F. Gerrit, 13 september 1764 gehuwd met Aaltje Wassink, bouw man op Wassink in Eisen en G. Derk te Lintelo, de erfopvolger, zie 6 Opvallend is dat de meeste kinderen laat getrouwd zijn. 6) Derk te Lintelo op 11 december 1768 gehuwd met Harmina Assink uit Holthuizen. In 1781 verscheen Derk nog in de markevergadering. Al was hij dan erfgenaam van zijn broer Jan, op 31 december 1768 werd in het Re gister op de 50e Penning genoteerd, dat hij Lintelo gekocht had van Jan, waarschijnlijk om zekerheid te hebben in verband met zijn huwelijk. Jan was toen nog niet overleden, want in 1774 kocht Derk nog een zaadtiende
580
uit Lintelo van zijn broer Jan. Kinderen: A. Engele, 23 november 1788 getrouwd met Gerrit Meijerink, bouwman op de Meijer in Buurse, B. Jan Hendrik, geboren in 1775, overleden vóór 1783, C. Gerrit Jan, 13 juni 1807 gehuwd met Hermina Leferink en 23 februari 1819 hertrouwd met Joanna ten Vaarwerk alias Ensink, bouwman op Leferink in Eppenzolder, D. Berend te Lintelo, zie 7. 7) Berend te Lintelo, gedoopt 21 juli 1772, overleden 8 mei 1831, op 6 de cember 1790 gehuwd met Janna Ottink, weduwe van Jan Brevink, schoen maker in Haaksbergen, dochter van Willen Ottink. Kinderen: A. Wilhelmina, gehuwd 4 juli 1829 met Joannes ten Vregeler, bouwman op Vregelman in Brammelo, B. Hermannus te Lintelo, 11 februari 1841 gehuwd met Maria Wissink, C. Jan Derk te Lintelo, de erfopvolger, zie 8. 8) Jan Derk te Lintelo, gedoopt 16 september 1794, getrouwd op 23 juli 1829 met Geertruida Groothedde uit Ambt Delden, dochter van Jan en Geertruid Schreuder. Op 26 juni 1829 werden de huwelijksvoorwaarden vastgesteld. Vader Berend verkocht het halve Lintelo aan Jan Derk en broer Herman en zuster Wilhelmina schonken broer Jan Derk elk 1/6 Lintelo, als geërfd van wijlen hun moeder. Daarmee werd Jan Derk volledig eigenaa r. Bij de volkstelling van 1830 woonde het echtpaar op Berend te Lintel met hun va der Berend, de toen nog ongetrouwde broer Herman en een neef Gerrit Jan te Lintelo, zoon van Te Lintelo op Leferink. Kinderen: A. Joanna Geertruida, 19 mei 1854 gehuwd met Hendrikus Leferink, B. Jan Hendrik te Lintelo, zie 9. 9) Jan Hendrik te Lintelo, 24 juni 1859 gehuwd met Eva Bartelink, dochter van Jan Hendrik en Johanna Geertruida Kattendam. Jan Hendrik was geboren op 29 november 1832, Eva op 12 februari 1836. 10) Johannes te Lintelo, geboren 16 november 1860, op 10 juni 1893 te Haaks bergen gehuwd met Antonetta Johanna Maria Papen, geboren 27 septem ber 1866 te Eibergen. 11) Johannes Hendrikus te Lintelo, geboren 22 april 1897, op 21 september 1933 te Lichten voorde gehuwd met Johanna Hendrika Maria Wieggers, geboren 24 oktober 1905 te Lichten voorde. W. E. ten Asbroek