11e jaargang no 3 - augustus 1978 - Verschijnt 4 keer per jaar
ORGAAN VAN DE HISTORISCHE KRING HAAKSBERGEN
Aold Hoksebarge REDAKTIE:
W. E. ten Asbroek J. Overbeeke J. Vredenberg ADMINISTRATIE: A. J. Temmink, Eibergsestraat 108, Haaksbergen, Postrek. 2547699 t.n.v. Penningmeester Historische Kring Haaksbergen
„Aold Hoksebarge" wordt toegezonden aan de leden van de „Historische Kring Haaksbergen". Zij betalen voor lidmaatschap en abonnement ƒ 12,50 per jaar. Publikatie of overname van artikelen, geheel of gedeeltelijk, alleen toegestaan met schriftelijke toestemming van de auteurs.
Bestuur van de Historische Kring Haaksbergen D. Jordaan J. G. H. zn., „Bleekhuisje", Haaksbergen, tel. 1248, Voorzitter J. Overbeeke, Fazantstraat 13, Haaksbergen, tel. 1634, Secretaris A. J. Temmink, Eibergsestraat 108, Haaksbergen, Postrek. 2547699, Penningmeester B. E. Asbreuk, Erve „Meyerinkbroek", Haaksbergen, tel. 05405-214 W. E. ten Asbroek, Boerhaavelaan 144, Hengelo O., tel. 05400-14576 Mej. R. Brummelhuis, Dr. Ariënsstraat 8, Haaksbergen H. J. J. ten Hagen, Mozartstraat 46, Haaksbergen, tel. 3509 A. Molenveld, Reggestraat 30, Enter, tel. 05478-853 J. B. A. Leusink, Nachtegaalstraat 13, Haaksbergen, tel. 2023 J. F. Overbeek, Bevertstraat 14, Haaksbergen, tel. 1564 J. Vredenberg, Weverstraat 16, Haaksbergen, tel. 2348
689
Van de Redactie We zijn zeer erkentelijk voor de toezending van copie door meerdere leden. Het spreekt vanzelf, dat niet alles tegelijk geplaatst kan worden en dat verschil lende bijdragen moeten blijven overstaan tot een van de volgende nummers. Wij vertrouwen erop, dat onze medewerkers hiervoor begrip zullen hebben en we houden ons aanbevolen voor nog meer copie. Excursie naar Geesteren - Gelselaar. Op 24 juni j.l. om 14.30 uur waren 91 leden met introduc é's verzameld bij de N.H. Kerk van Geesteren, het begin van de excursie. De heer D. jordaan gaf, nadat eerst een wandeling was gemaakt rondom de kerk, een uitleg over de geschiedenis van de kerkelijke gemeente, welke reeds in 1246 genoemd wordt. De eerste k erk dateert dus uit het begin van de 13e eeuw en is waarschijnlijk gesticht door een van de heren van Borculo samen met graaf Otto van Dalen, heer van Diepenheim. In de 80 - jarige oorlog heeft de kerk veel te lijden gehad. De bevolking van Geesteren vond tijdens het Spaanse beleg van Lochem in 1582 huisvesting in de kerk. Na het vertrek van de Spanjaarden werd Geesteren praktisch geheel in de as gelegd samen met de kerk en de toren door de Staatse troepen. De toren viel op de kerk, de gewelven stortten in en het interieur werd vernield. Tussen de overgebleven zijmuren werd een dak van twijgen gebouwd om toch kerkruimte te hebben tot in 1628 het geheel gerestaureerd was. De toren was al eerder her steld met zadeldak en trapgevel. De luidklok, welke door de verwoesting was gebarsten, vermeldt zijn vernieuwing in 1591. Een grafsteen, nu aanwezig in het torenportaal, vermeldt de naam Mechteld Splinter, gestorven in 1650, uit het geslacht von Duijthe zu Mensingh, dat een belangrijke rol speelde in het toenmalige kerkelijke leven. Dit geslacht had een eigengestoelte in de kerk en het recht om in het koor begraven te worden. Aan de buitenkant van de toren bevinden zich nog twee stenen met inscripties en jaartal 1633, die afkomstig zijn uit het knekelhuis. In 1836 werd de kerk grondig gerestaureerd. Het tegenwoordig aanzien kreeg de kerk in 1930, toen ook de prachtig gemetselde gewelven werden aangebracht. Het orgel, dat in 1840 was gebouwd door de Haaksbergernaar Jacobus; Armbrost, werd in 1974 vervangen door een nog ouder orgel uit 1800, afkomstig uit Oosterwolde (Gld.) . Vervolgens ging de excursie naar Gelselaar, waar de kern van het dorp met kerk werd bezichtigd. Deze waterstaatskerk uit 1841 is in de plaats gekomen van een kapel, welke daar sinds 1617 stond. Een op hout gebrande tekening, gemaakt naar een afbeelding uit 1782, geeft een indruk van deze oorspronkelijke kapel. Door het grote aantal deelnemers werd de excursie nu in twee ën gedeeld. De ene groep bezocht eerst de meubelmakerij en beeldhouwerij Mensink en daarna het erve Brooks. De andere groep deed dit omgekeerd. De heer Mensink leidde het gezelschap rond in zijn werkplaats, waar antieke meubelen worden gerestaureerd, maar ook nieuwe meubelen in oude stijl worden gemaakt, prachtig gebeeldhouwd, nauwelijks van antiek te onderscheiden.
690
Het erve Brooks is een Saksische boerderij, nog compleet in oude stijl, met een endskamer, daterend uit 1870. Het bakhuis is uit 1866. In de grote keuken kon iedereen zich laven aan een kop koffie met krentenwegge om vervolgens huiswaarts te keren met een voldaan gevoel over deze geslaagde middag. J. Leusink. DE TAAL VAN HAAKSBERGEN
XXXIX
De gedichten van Berghege. 8 Berghege heeft het ook ondernomen, om oude volksverhalen in dichtvorm te gieten, en deze proeven zijn eveneens als zeer geslaagd te beschouwen. Evenals in al zijn dichtwerk toont B. ook hier weer zijn meesterlijke taalbeheersing en zijn gave verstechniek. Het dichten lijkt hem moeiteloos af te gaan en zijn beheersing van het Haaksbergs is des te opmerkelijker, omdat hij thuis en vooral op school geheel in het Nederlands werd opgevoed. Dat hij desondanks zich in de streektaal zo juist wist uit te drukken, pleit voor zijn taalgevoel. Het is en blijft daarom jammer,dat hij ons niet meer taalkundig werk heeft na gelaten dan zijn bescheiden dichtbundel en een beperkt aantal volkskundige bij dragen. We moeten ons maar troosten met de gedachte: wat hij aan kwantiteit te kort komt.wordt ruimschoots vergoed door de kwaliteit. Het volksverhaal,dat we hier aan de orde willen stellen is „Den Duvelskolk bie Hoksebarge" . Eigenlijk bevat het gedicht twee verhalen,waarin de duivel een rol speelt. Eén wordt verteld door de„aole beppe" aan 't spinnewiel en het andere door de dichter zelf. „Klein Jansken" zit 's avonds bij 't haardvuur op te scheppen dat hij voor geen enkele duivel bang is, waarop grootmoeder hem als waarschuwing haar verhaal vertelt. Man - zae ze - wat bestao iej, Daag ie den duvel oet? Dat brek o w op, verstaoj' miej? Dat kump ow an de hoed! Der was in vrogger jaoren - 't Is vake miej verteld Een maol hier in den gaoren, Waor 't wonder was esteld. Op schragens laeën planken, - Dat waszen taofels daor Rondumme Iaën as banken Volle eeken, dikke en zwaor. Daor zatten volle gaste, Men at en dronk en zonk, Tot der ene in 't leste Bots aoverende spronk. Now laot den duvel kommen,
697
En drinken met ons met, Dan za'k urn laoten grommen, Miej duch dat past now net! Den duvel leet neet wochten, Hee ston veur um op slag En hef met um evochten, Zowat den halven nach. Den schrik sloog in de bende, Too gin k op mangen kop Et haor steil aoverende, Zo eur den angs bekrop. Den dager was neet bange, Hee zatten zik te weer, Al doerden 't nog zo lange. Hee kon in 't lest neet meer. Eur ogen dee belepen En draeien wild in 't rond Zo vake zee zik grepen, 't Broes ston eur veur de mond.
Ze rollen met zik beien As raozend aover 't land. Ze stönnen en ze draeien, Wied vlaogen kloeten zand. Op eenmaol was 't een karmen, En alles staof oet zied, De duvel drok in de arme Den man met zovöll nied, Dat um de ribben kraken, 't Blood oet de strotte spoot.... Too de arme los hee maken, Lae daor den dager dood!... Daar worden de toehoorders dan wel even stil van, maar Jansken laat zich niet uit het veld slaan. Ik zun veur nummes bange, Veur duvel neet of dood. !k wochte al völs te lange, Miej dut gien duvel nood. Ofschoon de aanwezigen hem nog willen bepraten en tegenhouden, gaat hij, gewapend met zijn „koeze" in het donker naar buiten en daagt de duivel uit. Den knuppel in de knuuste Geet Jansken op den trad Met dicht ekneppen vuuste Op 't donker karkenpad. Stief b ie den kolk daor zut-e Wat zwarts, wat vrömds now staon. Op zied iej, of de butte
692
Zal ik tötmoos ow slaon! Wat wol iej, kleine bleudjen? Vroog um de duvel too. Pröt rechtevoort dat geudjen Al met „ 'n zwarten " zo? Op zied, zeg ik' ! röp Jansken, Of maakt veur mien plezeer Daor op den kolk een dansken, Veuroet meer, ik trakteer! En met volt op de rugge Van 't zwarte spook den stok, Dat maakt den „zwarten" vlugge En brech um van de kok. Den duvel geet an 't springen, Dan veur - dan achteroet, Mer harder altied gingen De slage um op de hoed. !n 't laatst krijgt de duivel het zo benauwd, dat hij over 't water van de kolk loopt, maar ook daar komt Jansken hem na. En met zik beiden bleven Ze baoven 't water staon, Op mos den duvel 't geven, Too Jansken deur bleef slaon. Hee karmen as nen kater, En janken as nen hond En krop in 't lest van 't water Weer op de vaste grond. Na deze geduchte afstraffing van de duivel wordt Jansken als een held vereerd en iedereen is hem dankbaar, dat „Joost" nu voorgoed uit Haaksbergen verdwenen is. We zien hier B. als episch dichter op zijn best en zelden zal in het Nedersaksisch een gaver gedicht geschreven zijn dan dit. Een andere Haaksberger uit wat later tijd, B. te Lintelo, heeft hetzelfde verhaal in proza verteld, (zie „Um den Heerd" , blz. 139; Almelo 1948) . Volgens hem lag de Duivelskolk dicht bij het erve Jonkman aan een thans afgesneden bocht in de Eibergseweg, niet ver van het tegenwoordige tankstation aldaar. J. Vredenberg. DE WONINGEN ROND DE PIEPENBRINK (3) Huizen nrs. 90 en 91. Omdat de huizen nrs. 90 en 91 één pand vormden en steeds toebehoorden aan één eigenaar of erfgenaam van één eigenaar, worden ze hier samen besproken. Op 10 november 1614 werden Christiaan Bleysemius, koster van Haaksbergen
693 en zijn vrouw Mette Saartinck vermeld in de gerichtsprotocollen van Delden. In die van Haaksbergen vindt men volgende notities: 1628, 25 juni.Anna Viehof, weduwe van koster Christiaan Bleysemius. 1630, 22 februari en 29 april. Gerdt ten Nijenhuis is keurnoot. 1633, 24 november. Gerdt ten Nijenhuis, geboren op het Nijenhuis in Boekelo (nu Top in St. Isidorushoeve), 60 a 70 jaar oud, is getuige bij een grensgeschil tussen de marken Boekelo en Bentelo. 1646, 25 mei. Rosier ten Dijkhuis is erfgenaam van wijlen Gerdt ten Nijenhuis. 1647, 17 mei. Anna Kosters, weduwe van Gerdt ten Nijenhuis, vermaakt haar geringe bezit aan dochter Mette en schoonzoon Rosier ten Dijkhuis, mits haar voordochter f. 25,- krijgt. Uit deze gegevens de volgende conclusies: Christiaan Bleysemius was behalve koster vermoedelijk ook schoolmeester van Haaksbergen. Hij woonde waarschijnlijk in het schoolhuis aan de Oostenstraat. Hij trouwde ca. 1600 met Mette Saartinck en ca. 1620 met Anna Viehof. Uit dit laatste huwelijk werd Mette Kosters geboren, genoemd naar de eerste vrouw. Mette huwde ca. 1645 met Rosier ten Dijkhuis. Anna trouwde na de dood van Christiaan Bleysemius - vóór 1628, want toen werd Derk Menten als koster en schoolmeester vermeld - met Gerdt ten Nijenhuis. Omdat het zeker is,dat Rosier ten Dijkhuis in huis 90/91 woonde, mag men aannemen, dat ook Gerdt ten Nijenhuis er woonde. Zijn naam komt in de verpondingsregisters 1600/02 niet voor. Gezien zijn leeftijd was Anna Viehof alias Kosters waarschijnlijk niet zijn eerste vrouw. Met Gerdt ten Nijenhuis vangt de stamreeks in huis nr. 90/91 aan. A. GERDT TEN NIJENHUIS, gehuwd na 1602 met N.N. (te Lintelo?) en ca. 1625 hertrouwd met ANNA VIEHOF alias Kosters, weduwe van Chr. Bleysemius. Kind van Christiaan Bleysemius en Anna Viehof: 1. METTE KOSTERS, zie B. B. ROSIER TEN DIJKHUIS, ca. 1645 gehuwd met METTE KOSTERS. Kinderen: 1. Hendrickje ten Dijkhuis, gehuwd Haaksbergen 8 april 1672 met bakker Willem Ottink, weduwnaar van Grietje Buursink. 2. CHRISTIAAN TEN DIJKHUIS, zie C. 3. AALTJE TEN DIJKHUIS, zie D. Gerichtsprotocollen Haaksbergen: 1669, 10 mei. Mette Kosters, weduwe van Rosier ten Dijkhuis en haar oudste zoon Christiaan lenen f. 100,--. 1677, 12 november. Jan Morsink betaalt voor zijn zwager Christiaan ten Dijkhuis. In het vuurstedenregister wordt in 1675 vermeld: Mette Dijkhuis-Kosters, haar zoon in Frankrijk gevangen. Onbekend is of deze zoon de vermelde Christiaan is , dan wel een jongere broer, zoals geconcludeerd zou kunnen worden uit de protocollen van 1669. De gevangenneming dateerde uit de 2e bisschoppelijke oorlog 1672/74. Uit het bovenstaande is af te leiden, dat Mette Kosters tussen 1675 en 1677
overleed. C.
CHRISTIAAN TEN DIJKHUIS , gehuwd te Haaksbergen 3 maart 1677 met Harmken Morsink, dochter van Geert en hertrouwd te Haaks bergen 16 februari 1679 met Berentje Bras, dochter van Geert te Eibergen.
694
Gerichtsprotocollen Haaksbergen: 1688, 7 mei. Berentje Bras, weduwe van Christiaan ten Dijkhuis, verkoopt aan Bitter Verholt en vrouw Aaltje ten Dijkhuis het huis (nr. 90/91) tussen de gemene straat (Markt/Molenstraat) en Broekhuis'huis (nr. 92). D. BITTER VERHOLT,ca. 1675 gehuwd met AALTJE TEN DIJKHUIS. Kinderen: 1. Elisabeth Verholt, gehuwd Haaksbergen 23 juni 1700 met Hendrik Lesscher, zoon van Hendrik te Delden. 2. ROSIERE VERHOLT, zie E. Bitter Verholt bouwde ter plaatse een nieuw huis, wat blijkt uit een notitie in de protocollen van 28 januari 1698: Bitter Verholt geeft toe, dat hij zijn huis te dicht aan Herman te Linteloos huis (nr. 89) bouwde. Hij zal een goot aan het dak aanbrengen (om wateroverlast te voorkomen.") E.
JACOB TE GIFFEL, zoon van Christiaan te Goor, gehuwd Haaksbergen 9 september 1706 met ROSIERE VERHOLT.
Kind: 1. CHRISTIAAN TE GIFFEL, zie F. F.
CHRISTIAAN TE GIFFEL, gehuwd Haaksbergen 4 mei 1732 met JOHANNA ELISABETH TEN RAA , dochter van Gerrit „uit het dorp" (Huis aan de Boom). Na Christiaans overlijden hertrouwde zij op 1 novem ber 1741 met HENDRIK WAANDERS. Kinderen uit het tweede huwelijk: 1. Christiaan Waanders, R.K. gedoopt 20 juli 1742. 2. Hendrikus Waanders, R.K. gedoopt 10 mei 1744. 3. Gerharda Waanders, R.K. gedoopt 4 juli 1746. 4. Gerrit Waanders, R.K. gedoopt 20 maart 1748. 5. Geertruit Waanders, R.K. gedoopt 13 juni 1750. 6. Nicolaas Waanders, R.K. gedoopt 15 augustus 1752. Op 19 november 1741 kocht Hendrik Waanders „het gerechte anpart" in huis 90/91 van Hendrik Lesscher(DI) en werd daarmee alleen eigenaar. Op 11 augustus 1750 leende hij van de N.H. diaconie f. 1500,-- en loste deze lening af op 17 januari 1754 door nu f. 1700,-- te lenen van Catharina Muntz, zuster van richter Coenraad Muntz. Bij beide leningen werd zijn huis in onderpand gegeven. Toen betaling van de rente achterwege bleef werd het pand op 28 juni 1756 gerechtelijk verkocht. Koper werd de eigenaar van huis nr. 89, Derk Harmens te Lintelo. Zoals onder huis nr. 89 beschreven werden de huizen 89, 90/91 en 93 op 29 oktober 1775 eigendom van de Scholtens. Huis nr. 90/91 zou tot in de 20e eeuw hun eigendom blijven. Onduidelijk is,wie in de tweede helft van de 18e en het begin van de 19e eeuw de bewoners van het huis waren. Vermoedelijk bleef na de gerechtelijke verkoop in 1756 Hendrik Waanders aanvankelijk huurder. Deze overleed al kort daarna. Op 27 mei 1763 werd in de protocollen genoteerd, dat ook zijn weduwe J.E. ten Raa overleden was „nalatende 5 minderjarige kinderen Christiaan, Grada, Gerrit, Geertruit en Claas Waanders". Mogelijk bleven ook deze aanvankelijk wonen in 90/91.
695
Vreemd is, dat bij verervingsactes in de familie Scholten van 1777, 1789 en 1794 wel bewoners van 89 en 93 vermeld werden, maar niet van 90/91. Ook bij de volkstelling van 1795 werden geen bewoners genoteerd. Men moet hieruit con cluderen, dat de familie Scholten het pand zelf in gebruik had en wel a ls bedrijfspand voor hun linnenrederij en drukkerij. De onder huis nr. 89 vermelde broers Derk en Willem Hendrik Scholten waren nl. ook linnenhandelaren. Op 16 mei 1777 vroegen zij aan het markebestuur van Haaksbergen en Hones voorkeurs recht voor het gebruik van de markebleek aan de Buurserbeekt.b.v. hun linnens. Derk Scholtens zoon Herman werd bij zijn huwelijk in 1821 nog als linnendrukker vermeld. Hij ging in 1821 in huis 90/91 wonen. Zie G. G. HERMANNUS SCHOLTEN, zoon van Derk en Fenna Maria van Heek, geboren 25 juli 1783, overleden ca. 1838, gehuwd Haaksbergen 16 juni 1821 met WILHELMINA MULDER. Deze hertrouwde op 21 maart 1840 met de jongste broer van Hermannus: Johan Wilhelm Hendrik Scholten, geboren 26 maart 1790, overleden 4 januari 1841. Hoewel Hermannus Scholten in 1821 als linnendrukker werd vermeld, heeft hij dit beroep na zijn huwelijk vermoedelijk niet of niet lang meer uitgeoefend. Hij werd commies, wat ook het beroep was van zijn schoonvader Matthias Mulder. Hermannus was commies te Lobith en te Appeltern en Alphen in het land van Maas en Waal. In 1830 woonde hij niet te Haaksbergen, maar vermoedelijk te Lobith, waar in 1831 een zoon geboren werd. Uit bewaard gebleven correspon dentie blijkt, dat zijn vrouw en kinderen niet bij hem in Alphen woonden. In 1835 werd weer een zoon in Haaksbergen geboren. Vanuit Alphen richtte H. Scholten een verzoek aan zijn superieuren om naar Haaksbergen overgeplaatst te worden om zich met zijn gezin te kunnen herenigen. Volgens het bevolkings register woonde Wilhelmina Mulder, weduwe van Hermannus Scholten,op 1 mei 1838 in huis nr. 90/91. In 1830 was het huis verhuurd aan het gezin van de te Bathmen geboren commies Hendrikus Rietman (overleden 12 maart 1835) en aan de te Noordhom in Gronin gen geboren Johannes Adolfus Wiets, medisch doctor, chirurgijn en vroedmeester van Haaksbergen. In 1840 werd nr. 90 bewoond door de familie Scholten -Mulder. Nr. 91 werd toen bewoond door de timmerman Jan Willem ter Hogt. Kinderen uit het eerste huwelijk: 1. Fenna Maria Diderica Scholten, geboren Haaksbergen 21 oktober 1821. 2. Herberdina Cornelia Johanna Gesina Scholten, geboren Haaksbergen 12 november 1823. 3. Derk Scholten, geboren Haaksbergen 31 december 1826, ongehuwd, overleden 12 april 1906. 4. Cornelia Diderica Scholten, geboren Haaksbergen 10 juni 1829, ongehuwd, overleden 28 oktober 1906. 5. Jan Willem Scholten, geboren Lobith 27 december 1831. 6. Hermanna Wilhelmina Herberdina Cornelia Scholten, geboren Haaksbergen 28 januari 1835, overleden 7 februari 1924. Zij huwde met Jan Klaassen, geboren 15 februari 1831, overleden 17 oktober 1897. Hun zoon Herman nus Johannes Klaassen werd eigenaar van het pand nr. 89. (zie aldaar 89H).
696 Kind uit het tweede huwelijk: 7. Hermannus Scholten, geboren Haaksbergen 4 mei 1840 , overleden 1 mei 1928. Hij was de laatste Scholten in het zgn. Scholtenshuis van Haaks bergen. W.E. ten Asbroek - J .B.A. Leusink - J .G.L. Overbeeke. HET ERVE SAALMERINK vervolg Deze Jan Saalmerink was een kleinzoon van de hiervoor genoemde .Jan Saalme rink en Eefse Roerinck hadden nl. twee zoons: 1. Harmen, gehuwd op 6 februari 1676 met Berendje ter Huurne, dochter van Tonnis, opvolger als bouwman op Scholte Saalmerink. 2. Roelof Saalmerink, gehuwd 7 april 1689 met Harmken Vuilkate, weduwe van Jan op de Hasselt. Door zijn huwelijk met deze weduwe wordt Roelof bouwman op de Hasselt. Harmen Saalmerink en Berendje ter Huurne hadden drie kinderen: 1. Jenneke Saalmerink, gehuwd 6 juli 1702 met Hendrik Horstink, zoon van Hendrik Horstink op Reimerink. 2. Arent Saalmerink, gehuwd 19 november 1719 met Grietje Bouwmeester, dochter van Engelbert. Deze verhuisde naar het dorp. 3. Jan Saalmerink, gehuwd 26 mei 1715 met Harmken Coopers, dochter van Hendrik en op 27 augustus 1730 hertrouwd met Aaltje ten Vregeler, dochter van Albert op Bloemena. Deze Jan bleef bouwman op Saalmerink en werd door aankoop in 1724 weer eigenaar. Blijkbaar had hij ook toezicht op de Haaksbergse brandspuit. Op 7 juli 1728 werd nl. besloten de brandspuit te plaatsen op de „gemene grond" , dus markegrond bij Jan Saalmerink. Van Jan zijn vier kinderen bekend, allen uit het tweede huwelijk: 1. Albert, gehuwd 26 januari 1766 met de weduwe Gesina ten Hopen. Zij vertrokken naar Alstatte. 2. Berendje, gehuwd 22 mei 1768 met Claas Comman en op 28 februari 1773 hertrouwd met Engbert Roerink. 3. Jan, gehuwd 12 juni 1763 met Grietje ten Kotte, bouwman op Molen kamp. 4. Harmen, bouwman op Saalmerink, gehuwd 26 mei 1771 met Hendrica Bouwmeester. Na Harmens overlijden hertrouwde Hendrica met Jan Wigbelts uit Alstatte. Uit het eerste huwelijk stamden een jong gestorven zoon Jan en twee dochters Janna en Berendina Saalmerink. Berendina trouwde op 4 mei 1805 met Rudolf Saatnoordik en Janna huwde op 7 november 1793 met Bernardus Reesink, zoon van Jan uit Rekken. Bernardus werd landbouwer op Scholte Saalmerink en toen Janna in 1795/96 overleed was het geslacht Saalmerink op de Scholte uitgestorven. Bernardus Reesink hertrouwde op 1 november 1796 met Johanna ten Poel, die te Eibergen geboren was. Als weduwe woonde zij in 1830 op het
697
erve. Kinderen waren er niet. Wel woonde er een nichtje, Johanna Denno geheten, dochter van Herman Denno en Bernardus' zuster Johanna Reesink te Vreden. Deze Johanna Denno huwde op 2 februari 1833 met Jan Laarveld, zoon van Berend. In 1842 verscheen Jan Laarveld op de markevergadering namens Saalmerink. Hij vertegenwoordige toen een kwart waar Saalmerink. In 1850 werd de weduwe Johanna Reesink - ten Poel nog als eigenaresse vermeld, maar het erf werd toen al bewoond door de metselaar Antony ten Voorde t die daarna door aankoop ook eigenaar werd. Antony was een zoon van Willem ten Voorde op de Klomp in Holthuizen. Daardoor werd de naam Scholte Saalmerink gewijzigd in Klomp. Antony trouwde op 16 mei 1850 met Johanna Haskers, dochter van Herman. Erfopvolger werd hun zoon Herman ten Voorde, die op 30 september 1882 trouwde met Annemina Gorkink, dochter van Gradus. Bij de laatste markever gadering in 1909 had Herman nog een kwart waarrecht van Saalmerink. TEUNISHUIS OF TÖNS Omstreeks 1640 trouwden Wichert Saalmerink en Anneke Bouwmeesters. Wichert hanteerde hetzelfde huismerk als Jan Saalmerink van Scholte, een bewijs, dat ze van dezelfde stam waren. Op 19 maart 1645 kocht Wichert van jonker Diederick van Keppel, borgman van Nyenborch, het mansleen Haverkamp of Elshof, zoals deze het had aangekocht van jonker Gyginck. Vermoedelijk had hij daarmee te hoog gegrepen. Reeds op 1 november 1647 verkocht hij de halve Haverkamp aan Derk Menten en op 8 augustus 1667 verkocht hij de rest van de Haverkamp en zijn land van Saalmerink met huis en hof en waarrechten aan richter Arnold van Limborgh. Op 8 oktober 1677 huwde Wichert's zoon Tonnis Saalmerink, Wichert was toen overleden, met Jenneke te Rijt, dochter van Geert. Tonnis was dus pachtboer van richter Limborgh maar desondan ks werd het erve later naar hem Töns of Teunishuis genoemd. Het echtpaar had drie kinderen: 1. Wichert, gehuwd 1 juni 1710 met Aaltje Horstink, dochter van Jan, opvol gend pachter van Teunishuis. 2. Lysabeth, 22 mei 1713 gehuwd met Roelof Jansen, zoon van Lubbert te Deventer en daarheen vertrokken. 3. Grietje, 21 januari 1714 gehuwd met Engelbert Heupers, zoon van Tonnis te Ammeloe en daarheen vertrokken. Ook Teunishuis vererfde via de Deldense richter Daniël van Limborgh aan Johan Adolf van Harde tot Hachmeule. Deze verkocht het erve op 25 februari 1724 aan Antoni van der Sluijs. Op 3 augustus 1751 was Antoni overleden en werd zijn testament in het gericht geopend. Erfgenaam was zijn oomzegger, de Haaksbergse richter Coenraad Muntz. Deze overleed op 6 juli 1776 en liet zijn bezit na aan zijn zuster Catharina Muntz, die reeds op 23 december van hetzelfde jaar overleed. Erfgenameni waren elf familieleden Huberts en Van der Sluijs. Op 30 januari 1777 werd in het register op de 50e penning genoteerd, dat zij o.a. eigena ar geworden waren van de Teunisplaats met het huis en 11 schepel land. Evenals de vorige eigenaren verpachtten zij Teunisplaats, in 1789 was de pacht f. 43, - per jaar. Pachters waren allang geen Saalmerinks meer omdat deze tak Saalmerink met de in 1710 gehuwde Wichert Saalmerink was uitgestorven.
695 Op 24 juli 1812 verkochtten de erfgenamen Muntz het Teunisplaatsje voor 2012 francs en 85 centimes - het is de Franse Tijd - aan Anneke ten Zegger, weduwe van Hendrik Jan ten Raa. Erfgenaam werd haar dochter Gerharda Arendina ten Raa en haar man Adam Martens, die te Borculo woonden. In 1830/40 werden zij als eigenaren vermeld. Op de markevergadering van 8 juni 1842, waarin de ver deling van de nog resterende markegronden besproken werd, had de weduwe Martens-ten Raa de rechten van een kwart waar Saalmerink. Pachters waren in 1830 Gerrit Mengerink en zijn vrouw Dina Reimerink, die op 20 juni 1811 ge trouwd waren. Opvolger werd hun zoon Herman, die op 8 oktober 1836 met Johanna Joostink huwde. Door aankoop werd de pachter van de hof te Langelo, Gerrit Hendrik Leuvelink, eigenaar van Teunishuis. Bij de marke vergaderingen van 29 september 1904 en 18 oktober 1909 vertegenwoordigde hij een kwart waarrech Saalmerink. Enkele tientallen jaren geleden werd de boerderij a fgebroken i.v.m. de aanleg van de rondweg om Haaksbergen. MAOG OF KLEIN ROOSINK • •
Omstreeks 1650 huwden Jan Roessinck en Geesken Saalmerink. Zij mochten een stuk van Saalmerink gebruiken, waarop zij een huis bouwden, dat naar hen Klein Roosink genoemd werd om het te onderscheiden van het andere Roosink op de Hones. Ook heette de boerderij Maog. Door aankoop van Jan Saalmerink werden ze ook eigenaar van hun boerderij. Reeds op 25 april 1659 kochten zij drie stukken land van Saalmerink, waarvoor ze 312 da alder leenden van Herman Wolterink en 100 daalders van Tonnis Cuipers. Op 7 november 1664 kochten zij huis en huisstede met achterliggende gaarden, waarvoor ze opnieuw geld leen den: 400 daalder van Hendrik Menger en 100 daalder van Herman Wolterink. Behalve het aangekochte gaven zij ook het Doornte Hoodemakersstuk en het Sess-stuk in onderpand. Maar ook zij hadden te hoog gegrepen, hypotheek houder Menger werd eigenaar en van hem vererfde het bezit op de Haaksbergse secretarissenfamilie Michgorius. Pas op 4 augustus 1789 kon de toenmalige bouwman Berend Roosink zijn door hem gepachte boerderij weer van de familie Michgorius aankopen, waarvoor hij f. 700,-- betaalde. Jan Roessinck en Geesken Saalmerink werden op Maog opgevolgd door hun zoon Geert, die op 7 november 1686 huwde m et Aaltje Averink , dochter van Hendrik in het kerspel Delden. Hun erfdochter Aaltje Roesink trouwde op 26 december 1717 met Berent Harmsen, zoon van Karst uit Boekelo onder Enschede, die door zijn introuwen op Klein Roosink de achternaam Roosink kreeg. Erfop/olger werden hun zoon Hendrik Roosink, getrouwd op 9 november 1749 met Harmina Odink Harmendochter en hun kleinzoon Berend Roosink, die op 15 de cember 1776 huwde met Lisabeth Klein Avink onder Neede. Deze laatsten werden, zoals gezien, in 1789 eigenaar van hun boerderij. In de koopakte werd het goed omschreven als het erve de Maog of Klein Roosink met 4 schepel land de Doornte, zoals aankopers al lange jaren in pacht en gebruik hadden. Om de aan koop te financieren leende het echtpaar Roosink - Klein Avink f. 900,- van Hendrik Hennink te Markvelde, waarbij ze behalve het aangekochte ook 6 schepel Sess-stukke en een akker van 3 schepel land in onderpand gaven.
699 Op 28 mei 1814 trouwde hun zoon Antony met Femia Weustink Berend dochter en op 11 augustus 1821 hertrouwde hij met Anna Geertruida Wibbels, dochter van Jan Derk en tenslotte hertrouwde hij op 30 mei 1823 met Gezina Weustink, een zuster van zijn eerste vrouw. In 1830 waren Antony Roosink en zijn derde vrouw eigenaren en bewoners van de Maog. In 1842 hadden ze de rechten van een half waar Saalmerink. Zijn in 1816 geboren zoon Berend werd erfopvolger. Op 29 februari 1864 werd Berend vader van een zoon Antony Hendrik, die op de Marke vergaderingen van 1893 en 1909 nog de halve waarechten van Saalmerink vertegenwoordigde. SPANBEDDE Op 13 december 1655 verkocht Jan Saalmerink aan richter Arnold van Limborgh het Witte Land „tot het huis het Spanbedde naast en achter het Spanbedde" zoals in de gerichtsprotocollen genoteerd werd. Uit deze tekst moet men concluderen, dat er vóór Arnold van Limborgh eigenaar werd van dit stuk land reeds een Spanbedde was. Dit Spanbedde was een boerderijtje, dat al voor 1629 bewoond werd door een zekere Kloot Herman en zijn zoon Hendrik. Waarschijnlijk waren de Saalmerinks ook toen eigenaren van deze landbouwgrond, want in 1646 besprak Jan Saalmerink Arend ten Weijenborg, omdat deze borg was voor een schuld van Hendrik Bouwmeester alias Kloot Hendrik alias de Klootjunker op het Spanbedde. Waaraan deze Hendrik zijn fraaie bijnaam te danken had is niet bekend. Mogelijk omdat hij of zijn vader pachter geweest was van jonker Gyginck, de oorspronkelijke eigenaar van Saalmerink. Op 12 december 1664 verkocht Jan Saalmerink een tweede stuk Witte Land aan Arnold van Limborgh naast dat van aankoper, voordien genaamd het Weijenborgstuk, waarschijnlijk dus het stuk, dat Arend ten Weijenborg door zijn borgstelling voor de Klootjonker in gebruik had. Hoe het zij, men mag aannemen, dat richter Arnold van Limborgh (1649-1680) er in 1655 een huis bouwde, dat voor die tijd ongewoon deftig was. Het had grachten en kozijnen van Bentheimer steen. Deze laatste zijn thans nog gedeeltelijk aanwezig in de gebouwen van het aannemersbedrijf Nijhuis dat op de plaats van het Spanbedde is gevestigd. Richter Arnold van Limborgh's zonen Adolph (1680-1689) en Joan Diderick (1689-1712) waren de volgende bewoners van het Spanbedde. Eigenaar werd daarna de Deldense richter Daniël van Limborgh, die zijn bezit bij testament naliet aan Johan Adolf Wilhelm van Harde tot Hachmeule. Op 25 april 1724 verkocht deze het erve en goed Spanbedde met het Witte Land als door Egbert Karssenberg meijerswijze bewoond aan Antony van der Sluis, de rijke haaksbergse houthandelaar en bewoner van de Ruissenborg. Zoals onder Teunishuis gezien vererfde het bezit in 1777 aan elf familieleden Huberts en van der Sluijs. Deze verkochten het Spanbedde op 28 december 1781 voor f. 3100,aan de pachtster Aaltje Karssenberg, weduwe van Hendrik Molenveld. Het goed werd omschreven als Spanbedde met zijn hoge en lage landen en weiden, totaal 10 schepel. Om de aankoop te kunnen financieren kreeg Aaltje een hypotheek van
700
f. 1300,- van haar zwager en zuster Egbert ten Grotenhuis en Hendrica Karssen berg. Aaltje en Hendrica waren nazaten van de in 1724 vermelde Egbert Karssenberg. Deze had nl. een zoon Gerrit, die op 24 maart 1751 trouwde met Hendrikje Morsinkhof Harmendochter. Deze laatsten hadden twee dochters: Hendrica, 21 december 1777 gehuwd met Steven ten Raa en op 13 januari 1781 hertrouwd met Egbert ten Grotenhuis, en Aaltje, die drie keer trouwde: 29 juni 1777 met Hendrik Molenveld Hendrikzoon,4 juli 1782 met Gerrit Tops en 29 januari 1786 met Waander Tankink. Uit het eerste huwelijk waren twee zoons: Hendrik en Gerrit. Hendrik trouwde op 31 juli 1813 met janna Roosink Berenddochter en deze Janna hertrouwde op 23 juli 1824 met Gerrit Jan W illink Reintzoon. Dit laatste echtpaar werd in 1830 als eigenaar en bewoner van het Spanbedde vermeld. Medeëigenaar was Gerrit Molenveld, Hendriks broer, die met Willemina Verhoff gehuwd was. Een verdeling van het erve was het gevolg. In 1850 was het Spanbedde in tweeën gedeeld. De ene helft was eigendom en werd bewoond door Albertus Molenveld, zoon van Hendrik, die op 7 september 1840 getrouwd was met Geertruid Mengerink. Eigenaar/bewoner van de andere helft was de timmer man Jan Nijhuis alias de Krane, zoon van Jan Hendrik en Catharina Wansink. Deze Jan trouwde drie keer: op 11 mei 1822 met Hendrika te Rijdt Jannesdochter, op 9 december 1831 met Hendrica Molenveld Gerritdochter (erfgenaaam gedeel te Spanbedde) en op 23 juli 1840 met Gerridina Bennink Gerhardusdochter. Nazaten Nijhuis en Molenveld bewonen nog steeds gedeelten van het oude Spanbedde. W.E. ten Asbroek J.G.L. Overbeeke
DE „ PANAO VEN" BIJ „KRAKEEL" O p 1 apr il 1869 verk oopt Diederik Hendrik Bennink , bakk er en wink elier te Eibergen, aan J.A. Dievelaar, winkelier te Haaksbergen, een pannenbakkerij met loodsen, kleigronden en toebehoren, gedeeltelijk gelegen in de gemeente Haaksbergen en gedeeltelijk in de gemeente Eibergen. Het perceel is samen groot: 6 bunder, 44 roeden en 30 ellen, voor koopsom van 1025 gulden. Doch eerst een stukje familiegeschiedenis vooraf: .In 1827 begon overgrootvader A.J. Dievelaar, geboren te Groenlo in 1803, in de Oostenstraat te Haaksbergen een blauwververij en textieldrukkerij. Dit bedrijfje werd wat jaren later uitgebreid met een handel in manufacturen, kruideniers waren en wat er toen nog meer bijhoorde. Zijn eerste vrouw was Frederica Margaretha Stuve, van de Oostendorperwatermolen. Uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren: een zoontje, dat reeds jong stierf en een dochter, die op 48-jarige leeftijd als huishoudster aan de R.K.pastorie in Ruurlo overleed.
707
Helaas duurde het huwelijksgeluk niet lang, want in 1833 overleed de jonge moeder. In 1834 hertrouwde hij met Johanna Meiman uit Liederholthuis bij Heino. Uit dit huwelijk werden meerdere kinderen geboren, waarvan verscheidene jong stierven. In leven bleven: J.A. Dievelaar(geb. 1838), Herman Dievelaar en Annastatia (Antje) Dievelaar. Herman werd priester en Annastatia huwde met dokter Van de Burg. De eerste jaren waren voor mijn overgrootvader erg moeilijk. Maar niet tegenstaande alles blijkt uit diverse koopacten dat hij een ondernemend man is geweest. Reeds in 1838 koopt hij van de domeinen twee boerderijen, afkomstig van de „Heerlijkheid Borculo" .Deze waren gelegen in „D'n Brooken" onder de Gemeente Neede. Nadien vinden we meer aankopen van grond en boerderijen. In 1862 wordt het „Kerkeveen" van de R.K. kerk van Buurse gekocht op een publieke veiling; later o.a. kleigaten bij „Krakeel" . In 1862 trouwt zijn zoon J.A. Dievelaar met Johanna Olminkhof van het erve „de Jonge Scholte" te Eibergen. In die tijd is Antje nog bij haar vader thu is en zorgt tevens voor de winkel. Grootvader's vrouw heeft blijkbaar geen zin de winkel te beheren, want zij vestigen zich na het huwelijk n.l. op „D'n Hazen" (Erve Laarman, Enschedesestraat 200) als landbouwers. Grootvader staat ook te boek als „tapper" . Als echter zijn zuster Annastatia (Antje) met dokter Van de Burg trouwt, vertrekt de familie weer naar de Oostenstraat. Dan begint grootvader met de steenfabriek (zie boven). Grootmoeder belast zich nu met de winkel. In 1872 bouwt hij een woning voor de „werkbaas" en een kantoor bij „D'n Aoven". De woning met kantoor, compleet met de bel op het dak, staat er nog aan wat nu de Appelhofweg heet. Hier werden de pannen en stenen gebakken. Een deel van de zgn. „Steeneboeken" zijn nog in ons bezit met bijbehor ende notitieboekjes. Dank zij het naburige veen kon men over de nodige brandstof beschikken. Wat nu aardgas als energie bron is, was toen o.a. turf en „kluun" . Als eerste werkbaas wordt vermeld: J. Spekenbrink, die in 1891 werd opgevolgd door A.J. Grobbin k.. Het salaris van Grobbink was in 1891: vrij wonen, 10.000 turven en 5.000 stuks „kluun" , te steken op het veen van Dievelaar en een jaarloon van 260 gulden, plus 10 pet. van de zuivere winst, ingaande 1 januari 1892. In de eerste jaren werden er nog pannen gebakken, in het jaar 1878 nl. 51.438 stuks pannen en deze brachten op: f. 936,09. Namen uit het stenen - en pannenboek: B. Eysink op „Kagelink" Markvelde Kromhof Lonneker ............................... Fa. D. jordaan ...................................... Stöcker Neede ....................................... Diaconie Haaksbergen, bij Toevank. De Kamerboer ................................... R.K. Kerk, bij Horck ........................
350 stuks pannen a 10,00 per mille 2000 stuks pannen a 20,00 per mille 1600 stuks pannen a 20,00 per mille 1150 stuks pannen a 20,00 per mille 400 stuks pannen a 20,00 per mille 120 stuks pannen a 20,00 per mille 800 stuks pannen a 20,00 per mille
702
En verder o.a. Jans Keizer (Heetpas) , ten Voorde (Park) , te Lintelo (Volmer) , D. Jordaan (Bleek) , Enkel-Jans, Greve (watermolen), Baron Mulart enz. enz. . Dit was slechts een greep uit de vele namen. Enige jaren later worden er geen pannen meer gebakken. Wellicht is hiervoor de nodige klei opgeraakt. In het „Steeneboek" van 1888 staat vermeld : Geleverd aan de R.K. kerk te Haaksbergen 66.000 stenen en aan „D'n Aoven" staan nog 90.800 stenen voor aflevering gereed. Verder nog een willekeurige greep uit de vele namen uit dit jaar: W.H. Jordaan (Het Hagen) , J. Scharenborg , W.R. ten Asbroek, Diaconie bij „Dijkhuis" , idem bij „Schötjesgoor" , Fa. Jordaan „de Bleek" , Fa. ten Hoopen (Pakhuis) , E. Middelhuis (Eskes-Bats) , G.J. ten Vregelaar (Polman) , Fred. Waanders (Beerntjes) , Boterfabriek, Wed. C. ten Cate, G.J. van Heek bij „ den Pingel" , A.J. Odink en J.H. ten Broeke (metselaar - aannemer?) bij van Hummel. Verder nog honderden andere namen uit Haaksbergen en omgeving en uit de naburige grensstreek. In 1900 vinden we een prijsopgaaf van stenen aan de aannemer G. Nijhuis, voor een te bouwen pakhuis voor Sal. Frankenhuis aan het spoor. Een staatje van gemaakte stenen en pannen uit meerdere jaren: Jaar
Stenen
Pannen
1882 1883 1884 1885
214.000 445.000 302.500 250.000
55.950 27.500 13.500
Het weer had op de productie vrij grote invloed. Als het om „St. Jacobi" (25 juli) veel regende, werden er veel minder stenen gemaakt dan in een droge zomer en dit kwam in de balans wel tot uitdrukking. Uitgaven
Balans 1 mei 1883 - 30 april 1884. Ontvangsten
Maakloon 302.500 stenen Plm. 600.000 turven a 1,75 Salaris J. Spekenbrink Het paard (voerkosten) 1 jaar interest van alles Reparaties Patenten
f. 1036, 48 f. 1050,-. F.300,f.300,f.200,f.50f.16-
Samen
f. 2952,48 Blijft over aan winst f. 390,70 302.500 stuks 280.200 stuks 22.300 stuks
Gemaakt Verkocht Tekort
Verkocht 280.200 stenen f. 3343,18
Totaal uitgaven
f. 2952, 48
703 Als ambachtslieden worden vermeld: B. ten Hoopen, smid; W ildenborg, smid; te Biesebeek, timmerman; H. ten Broeke, metselaar? In 1888 worden 643.500 turven gestoken door: ter Heurne Rietman Nijland ten Hagen Lankheet
182.000 stuks 75.500 stuks 96.600 stuks 67.700 stuks 221.700 stuks
Het dagloon voor turf steken is in dit jaar 50 cent. De turf werd vervoerd door : Lisbroek, Knallert, Herman? Scheggetman en J. Koppelman (Oostendorp). In 1888 worden voor het eerst kolen naast turf gebruikt. Doordat Haaksbergen nu aan de spoorlijn ligt, wordt het mogelijk kolen vrij voordelig naar de oven te vervoeren. Doch eerst wordt de „grote" ovenomgebouwdom kolen te kunnen stoken. Ook wordt een grote kar aangeschaft om de klei makkelijker en beter te kunnen malen. Grootvader is hiervoor op 7 februari 1888 samen met zijn zoon Tonie, die in Ootmarsum zou leren voor sigarenfabrikant, een steenfabriek gaan bekijken, die pas gemoderniseerd was. Het reizen naar Ootmarsum ging als volgt: Met de trein via Hengelo naar Olden zaal, dan met een rijtuig naar Ootmarsum (kosten rijtuig 2 maal 3,50). De hele reis kostte inclusief vertering van 60 cent en fooien f. 13.32. -,
De verbouwing van de oven en de aanschaf van de kar voor het kleimalen en vier kleibakken kostten in totaal f. 736,28. Een timmerman of metselaar ver diende in 1888 90/100 cent per dag. Voor het kleimalen werd per dag betaald f. 2,50 (dit zal zijn voor man en paard). In 1891 zien we voor het kleimalen vermeld o.a. A. Bouwhuis en Scheggetman.
Zoals reeds vermeld werd er vanaf 1888 ook met kolen gestookt. Als commissionnair wordt genoemd Wevers uit Enschede en eventueel als zaakwaarnemer de stationschef van Haaksbergen of Neede. De chef kreeg dan een fooi van 60 cent per wagon kolen. Namen van de kolenmijnen: ,,Unser Fritz" , „Ewalt" en „Bismarck" . De prijs voor de kolen was in het eerste jaar: f. 40,80 per wagon plus f. 19,50 vracht. Hierbij kwam dan nog het „vaarloon" van het station naar de oven.
704
B A LANS OVER 1892.
Uitgaven Rente van vast en los kap. 4 pet. van f. 5000,Diverse reparaties Huur van huis en erf Brandass. patent en belasting A.j. Grobbink 1 jaar salaris Voor het graven van klei Voor het vervoeren van klei Maakloon van 394.500 stenen Voor stoken, in - en uitzetten Aan bijz. uitgaven en daglonen Voer voor 2 paarden Verstookte kolen Aan dik hout en takkebossen 430.000 turven en „vaarloon" Dec. 31 Smid Wijenborg In 1892 gemaakt Afgeleverd plus voorraad
f.
Ontvangsten Verkochte stenen 356.075 f. 4105.97 200,00 Nog aanwezige stenen 200,00 Gare gebakken stenen 50,00 21. 700 a 10,-f. 217,00 50,00 Ongestookt 260,00 3. 000 a 1,50 f. 4,50 192,28 Samen 27,00 380.775 f. 4327,47 613,47
f.
280,00
f.
82,00
f. f.
500,00 356,00
f.
123,00
f.
455,00
f. f. f. f.
f. f. f.
f. 11,25 Totaal uitgaven f. 3400,00 Blijft over aan winst
f. 3400,00 f 925 47
394.500 stuks 380.755 stuks
Tekort
13.275 stuks
1892 was dus een „goed" jaar; er zijn echter ook jaren bij van minder dan f. 400,„winst" en een enkel jaar, dat er met verlies werd gewerkt. Uit de balans van 1897 lezen Voor verbouwen en bij bouwen Voor 111/2 wagon kolen Voor 781.000 turven Maakloon 513.000 stenen Voor waardevermindering paarden Beslag paarden Voor 1 jaar kosten ponny (Dit was zijn vervoermiddel: ponny met karretje).
we als uitgaven: f. f. f. f.
469,36 711,98 1005,30 2400,32
f. 40,-f. 15,-f. 100,-
705 We zien ook ergens een notitie: 1898. Voor paardenfonds f. 25, -. In 1895 wordt aan A.J. Grobbink een premie betaald f. 80, -. !n 1895 wordt in de tuin van grootvader J.A. Dievelaar (voorm. Oostenstraat) ten behoeve van zijn zoon A.J. (Oom Tonie) een sigarenfabriek gebouwd. Enige jaren is hierin een sigarenfabriek gevestigd geweest. Door omstandigheden wordt hiermee gestopt en wordt het later de „Kleermakerij" . De verbouwing kostte f. 1000,--. De stenen kwamen uiteraard van de eigen oven. In mei 1902 wordt een opgaaf gedaan aan de Rijksverzekeringsbank. Er is een vragenlijst, die als volgt is ingevuld. Naam: Dievelaar, Johannes Antonius Haaksbergen; wijk A. 51 a, Oostenstraat. Beroep:
Steenbakkerij 4 kleibakken door paarden gedreven en 2 steenovens door turf en kolen gestookt.
Aantal werklieden
A. 's zomers 12 B. 's Winters 8
Gezamenlijk bedrag lonen A. werkzaam B. werkzaam
f. 2250,15 april -15 september 15 september -15 april
Grootvader was blijkbaar toen al een „milieu-bewust" man. Hij hielc) van bomen en bossen. In de winter werden sloten gegraven en wallen opgehoogd en beplant met bomen. Op heide werden dennenbossen geplant en er werden eikenopr ij lanen aangelegd, o.a. bij de voormalige „panaoven" aan de Appelhofweg en bij camping „Stien'n boer (voormalig „Oostendorp") . Toen grootvader in 1905 stierf, was geen van de zonen bereid de steenoven over te nemen. Op 6 november 1906 wordt door notaris A. ten Cate uitbetaald aan Mevr. J.A. Dievelaar - Olminkhof en erven: de opbrengst van de steenfabriek f. 3140,--. Volgens mijn vader had grootvader op zijn sterfbed gezegd: „Jongens, geef mij een kwitantie, zet erop : „Het leven naar waarde genoten" , da n zal ik tekenen: J.A. Dievelaar" .
Dankzij de bewaarde notities uit familiebezit en ook mede dankzij de heer D. Jordaan (de Bleek) , die mij een aantal oude actes uit onze familie ter inzage gaf, verheugt het mij een stukje „AOLD HOKSEBARGE" tot leven te brengen.
Neede juni 1978 J.A.M. Dievelaar.
706
EEN VROEG
MIDDELEEUWSE
NEDERZETTING
TE
HAAKSBERGEN.
In 1975 vond eerstgenoemde schrijver bij de controle van een persbult langs de Klaashuisweg ten Zuidoosten van Haaksbergen een aantal scherven uit de Vroege Middeleeuwen (ca. 400 — 900 A.D.). Deze vondst gaf aanleiding om met toestem ming van G. W. Beskers van het oude erve Reimerink een klein archeologisch on derzoek uit te voeren in de greppels naast de persbult door schrijvers dezen en enige (andere) amateur-archeologen van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland, afd. Twente. Dit onderzoekje leidde tot meer scherfvondsten en twee waterputten, die duidelijk op een Vroeg Mideleeuwse nederzetting wezen. Er kon geen groter onderzoek naar deze nederzetting worden gedaan, zodat wij hier volstaan met een beschrijving van het gevondene. De eerstegevonden waterput bezat een bodem van veldkeien. Daarop waren vier planken van 3 cm dikte in een ruitvorm gelegd. In de hoekpunten waren deze planken doorboord, waar doorheen hoekpalen waren gestoken. Om deze hoek palen en op de vier liggende planken waren op hun kant geplaatste eikenhouten planken gestapeld, die de bekisting van de put vormden. Van deze bekisting werd alleen nog de onderste plankenlaag aangetroffen, daar het bovenliggende hout reeds was vergaan door zijn ligging boven het grondwater. De put bezat een ruit vorm met zijden van 90 cm. De putbodem lag op 1.80 m onder het huidige maai veld. Daar er echter 75 cm esgrond aanwezig was, moet dt oors pronkelijke diepte van de put 1.25 m geweest zijn, ermee rekening houdend, dat de bovenste 20 cm van de oorspronkelijke bodem opgenomen is in genoemd esdek. De tweede put lag 9 m zuidoostelijk van de voorgaande. Deze put had een rechthoekige vorm van 1.20 bij 1.00 m. en bestond uitsluitend uit op hun kant gestapelde planken. De datering van de gevonden scherven in de Vroege Middeleeuwen berust op de typologie van het aardewerk. De vele tientallen rand - en wandscherven behoren tot kommen met een gekromd profiel en tot andere potten met een zwak ontwik kelde halspartij. Het aardewerk uit dit tijdvak heeft aanvankelijk een min of meer vlakke bodem, later een bolvormige bodem, namelijk de kogelpotten uit de karo lingische tijd. Herkenbare bodemfragmenten zijn hi er echter niet gevonden. Enige randscherven tonen een versiering onder de hals van diverse, ronde indruk ken, die in één of twee horizontale rijen gerangschikt zijn. De meest opmerkelijke versiering wordt gevormd door ronde stempelindrukken, die door een s oort kruisvorm in vieren gedeeld zijn. Al het aardewerk is handgemaakt.Onderde hui dige vondsten is geen import aangetroffen. Dat is vooral jammer, omdat import aardewerk, dat altijd op de draaischijf is vervaardigd, nauwkeuriger te dateren is dan het inheemse materiaal, dat eeuwenlang bijna ongewijzigd in zwang bleef. Het schervenmateriaal uit Haaksbergen is om deze reden niet nauwkeuriger te dateren dan het tijdvak van ca. 400 — 900 A.D., dus uit de merovingische of karolingische tijd. Naast de waterputten wijzen de scherfvondsten duidelijk op een nederzetting, daar de meeste scherven tot verschillende potten behoren. Slechts enkele scherven behoren tot één pot met stempelindrukken, die bij el-
707
kaar zijn gevonden en waarschijnlijk in een voormalige af valkuil waren gelegen. Nu bovenvermelde vondsten aard en datering van de plek mogelijk ge maakt hebben, kan alleen een opgraving op redelijke schaal nog wezenlijk nieuwe gegevens opleveren, en wel gegevens over de grootte en de structuur van de nederzetting, waaronder huisplattegronden. Voor Twente betekent de vondst van een Vroeg Middeleeuwse nederzetting een welkome aanvulling op de schaarse gegevens uit deze tijd. Vergelijkbare vondsten stammen tot dusver uit de ruime omgeving van Ootmarsum. Onder meer te Markvelde zijn vondsten gedaan, die duiden op een Vroeg Middeleeuws grafveld. J .F. Overbeek A. D. Verlinde
Fig. L Plattegrond van de eerstgevonden waterput.
705 Fig. 2.
Een aantal van de gevonden scherven uit de Vroeg Middeleeuwse nederzetting te Haaksbergen. Schaal 1 :4.